De InfoMil Nieuwsbrief
InfoMil
verschijnt vier maal per
Postbus 30732
jaar. Het abonnement is
2500 GS Den Haag
gratis. Aanvragen en
Telefoon (070) 361 05 75
adreswijzigingen uitsluitend
Fax (070) 363 33 33
schriftelijk.
E-mail
[email protected]
18
Website www.infomil.nl
informatiecentrum Milieuvergunningen
nieuwsB R I
EF
Nummer 18, vijfde jaargang, juni 2000
Inhoud 3
Column: Heynen over Kenniscentrum InfoMil
4
Vragen aan de helpdesk
7
8.40-amvb’s: informatieblad Zwembaden
Handhavingsdag steun in in de rug voor SEP h’s en LIM
De handhaving van de milieuwetgeving op een hoger plan brengen, dat is het doel van de nieuwe opzet waarin de regionale servicepunten milieuwethandhaving (SEPh’s) en het Landelijk Informatiepunt Milieuwethandhaving (LIM) een belangrijke rol spelen. Op 19 april is een landelijke SEPh-dag gehouden, met medewerkers van de servicepunten en het LIM, een vertegenwoordiging van het IPO-platform ‘Uitwerking bestuursovereenkomsten’, en de Landelijke Coördinatiecommissie Milieuwethandhaving (LCCM). De 77 aanwezigen volgden workshops, wisselden kennis uit en gingen een ervaring rijker verder met hun werk.
Overzicht nieuwe 8.40-amvb’s
8
KWS 2000: Vervangingsregelingen SZW KWS na 2000
9
NeR: Veel belangstelling bio-energie Emissiebeperkende technieken op een rij Software Nieuw Nationaal Model
10
Energie: Energiebesparing perslucht Duizendste energiecursist Afval- en emissiepreventie: Wm en vervoersmanagement
11
Water: Gevelreiniging Elektromagnetische velden: Nationaal Antennebeleid
12
Asbest: Asbest en bodem Asbestbevattende kassen EuroBAT: IPPC-richtlijn
13 14
Landbouw: Beoordeling bestaande bedrijven
Effectievere handhaving door een betere samenwerking met politie en andere instanties (foto: Benelux Press)
Bodem: Handhaving Bsb en HUM
In augustus 1997 drongen de ministeries van VROM, V&W en Justitie per brief aan de Tweede Kamer aan op een betere handhaving van de milieuwetgeving. Een van de strategieën hiervoor is een betere samenwerking tussen de handhavende instanties, zoals gemeente, provincie, politie, waterschappen, Openbaar Ministerie, Rijkswaterstaat en douane. Dat resulteerde in de bestuursovereenkomsten, die in 1999 door vrijwel alle partijen zijn ondertekend. De provincies hebben de rol van regisseur, de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de bestuursovereenkomsten ligt bij de
NRB hoofdstuk 8
15
FO-Industrie: Drie van de vijf milieujaarverslagen op tijd
16
VOM en VOH: Een nieuwe rol voor de overheid Agenda
5 jaar InfoMil
5 jaar InfoMil
5 jaar InfoMil
Op 1 juli bestaat InfoMil vijf jaar. De volgende InfoMil Nieuwsbrief wordt een speciaal jubileumnummer.
handhavende instanties. De SEPh’s faciliteren daarbij; zij moeten actief helpen het proces zo goed mogelijk te laten verlopen en de onderlinge samenwerking te verbeteren. Om de SEPh’s te ondersteunen, is het Landelijk Informatiepunt Milieuwethandhaving opgericht. Het LIM is ondergebracht bij InfoMil. Landelijke bijeenkomst Het IPO-platform ‘Uitwerking bestuursovereenkomsten’, de Landelijke Coördinatiecommissie Milieuwethandhaving en het LIM besloten een landelijke bijeenkomst te
5 jaar InfoMil
2
organiseren waarin de SEPh’ers elkaar in een relatief informele sfeer konden ontmoeten. Doel was het netwerk van de SEPh’s een positieve impuls te geven, de mogelijkheden voor (landelijke) samenwerking te verkennen en de wensen voor de inrichting van het LIM te inventariseren. Op de landelijke dag maakten de meeste SEPh’ers voor het eerst kennis met elkaar. Dagvoorzitter was LCCM-voorzitter Beelaerts van Blokland. In workshops zijn discussies gehouden op basis van vijf thema’s: kwaliteitszorg, meerjarenbeleidsvisies, uitwisseling van informatie, doorwerking bestuursovereenkomsten naar de werkvloer en de afstemming tussen bestuurs- en strafrecht. Korte presentaties gingen in op het Politie Milieu Net (PMN) en het Steunpunt Emissies van het RIZA. Elkaars taal spreken De deelnemers aan de landelijke dag kijken daar over het algemeen heel positief op terug: ze kregen een nuttig overzicht van de stand van zaken en ontmoetten collega-SEPh’ers, met overeenkomstige vragen en problemen. Jaap Jan Bakker, handhavingscoördinator van de regio Gooi- en Vechtstreek: “Inzicht in de aanpak en de vorderingen van je collega’s zijn van belang om het tempo te bepalen van je eigen acties. Uiteraard zijn er landelijke verschillen; daar is ook ruimte voor. Over de manier waarop je bestuursovereenkomsten moet vertalen naar de werkvloer bijvoorbeeld bestaan uiteenlopende gedachten. De grote winst van de dag is dat de vrijblijvendheid eraf is: het is nu tijd voor handhavingskaders, stappenplannen, overleg tussen alle partijen. Daarbij kun je goed gebruik maken van de contacten die je op zo’n dag opdoet. Onze prioriteiten liggen de komende tijd bij de samenwerking met buurregio’s om een SEPh te vormen, de actie tankstations, de doorlichting van jachthavens, het bouwstoffenbesluit en de interpretatie van de kleursporen. [Rood staat voor ruimtelijke ordening, groen voor natuur (flora- en faunawetten), blauw voor het water en grijs voor onder meer de Wetten milieubeheer en bodembescherming; red.] We zijn letterlijk met de handhavingspartners het veld in gegaan, met de integratie van de kleursporen in ons achterhoofd. Dat was heel verhelderend. Een man die vroeger alleen naar fuiken en vissers keek, heeft nu ook oog voor mestopslag, dichtgestorte sloten en illegale bouwsels. Een agent die zei alleen iets van verkeer te weten,
Nieuwsbrief 18
constateerde al snel een overtreding van het bestemmingsplan. De blik wordt breder, heel verschillend gerichte mensen gaan elkaars taal spreken. Een aanbeveling die uit deze contacten voortkwam, was veldtoezicht vooraf te laten gaan door observatie vanuit de lucht. Dergelijke dingen beloven veel goeds. Het LIM kan de hele operatie – en het is een ingewikkele operatie – extra gesmeerd laten verlopen; ik verwacht daarvan een belangrijke impuls voor beleidsefficiency en het gebruik van de mogelijkheden van automatisering, om zo op strategisch niveau winst te halen.”
Doorlichting jachthavens aandachtspunt voor SEPh (foto: VROM)
Provinciaal programma In Limburg is een nieuwe structuur opgezet met één SEPh; Marc Peeters is daar de provinciale handhavingscoördinator. “We pakken in werkgroepen het programma op dat is vastgesteld door het Provinciaal Milieuhandhavingsoverleg. Daarin staan drie activiteiten centraal: handhaving buitengebied, probleembedrijven en het bouwstoffenbesluit, inclusief de grondstromen. Voor het buitengebied ontwikkelen we een handleiding, die eventueel op cd-rom voor heel Nederland geschikt gemaakt kan worden. De probleembedrijven moeten we samen nog preciezer definiëren. Dan gaan we een lijst van moeilijke jongens opstellen voor de hele provincie, per bedrijf kijken welke instanties welke taak hebben en een strategie afspreken. Daarmee is veel milieuwinst te behalen. Bij het ingewikkelde bouwstoffenbesluit gaan we kijken hoe ver we komen met het opstellen van een aanpak. Als we ergens niet uitkomen, bellen we VROM.
InfoMil, juni 2000
Daarnaast willen we precies in kaart brengen hoe de informatiestromen lopen, die op elkaar afstemmen en vermijden dat we in juridische valkuilen lopen, zoals het privacyreglement. Op de wat langere termijn staat een uniformering van het klachtensysteem voor heel Limburg op het programma en een probleemverkenning voor de provincie. Ik hoop dat het LIM het informatiepunt wordt met het overzicht en de contacten, dat kan vertellen wie waarmee bezig is en waar je het beste terecht kunt met je vragen. Het LIM moet voorkomen dat het wiel twee keer wordt uitgevonden.” “Je staat er niet alleen voor” In de regio Utrecht is Hans Sluizeman teamleider van het Coördinatie- en Informatiepunt. Daar is de oude naam CIP dus gehandhaafd. Sluizeman over de bijeenkomst: “Mijn probleem was niet langer alleen mijn probleem; overal wordt gezocht naar oplossingen. Vooral de landelijke automatische gegevensuitwisseling geeft me het gevoel er niet meer alleen voor te staan. Daar gaan de acties van LIM en LCCM vooraf aan de onze: de manier waarop zij de zaken aanpakken heeft zijn weerslag op wat wij gaan doen. Zo is het ook van groot belang dat het LCCM snel doorgeeft wat de prioriteiten zijn; dat kan niet vroeg genoeg bekend worden. De discussies over kwaliteitszorg waren heel nuttig; de resultaten gaan we verder uitwerken en dan toepassen in de praktijk. Volgend jaar gaan we op grond van de LCCM-prioriteiten verder; het bouwstoffenbesluit en de cfk-problematiek komen zeker aan de orde. Nu zijn we bezig met de controle van tankstations, het horecaproject en het ketenbeheer grondstromen. Het ideale LIM is een doorgeefluik, een databank die informatie inventariseert en beschikbaar en bruikbaar maakt; hoe kun je het prima functionerende draaiboek tankstations van Friesland ook laten werken voor andere regio’s? Ik verzin maar een voorbeeld. Die informatie-uitwisseling moet ook op bedrijfsniveau gebeuren. Er moet een landelijk project komen, ook om te voorkomen dat elke provincie dat op eigen houtje moet gaan uitzoeken en dat iedereen zijn eigen systeem ontwikkelt. Ik hoop op een continue informatietoevoer naar de SEPh’s, bijvoorbeeld door een nieuwsbrief en door meer landelijke dagen. De belangrijke punten die nu aan de orde zijn moeten ook doorgezet worden.”
3
Structurele samenwerking Edzko Smid is coördinator handhaving van de provincie Groningen en voorzitter van het IPO-platform dat de bestuursovereenkomsten vorm gaf. Een jaar geleden werd hij al geïnterviewd voor de InfoMil Nieuwsbrief. Toen ging het vooral over een hoopvol begin. Hoe ver zijn we opgeschoten? Smid: “Er is veel energie gestoken in de afronding en de implementatie van de convenanten. Dat is nuttig en nodig, bijvoorbeeld omdat de uitgangspunten van de provincies sterk kunnen verschillen. We vorderen duidelijk; ook het overleg met de vertegenwoordigers van het strafrecht loopt soepeler. Door de aandacht voor de opzet kunnen we nu verder bouwen aan een structurele samenwerking. Dat gaat verder dan samen een project uitvoeren; alle partijen moeten elkaar op de hoogte houden van waar ze mee bezig zijn.
(foto: Benelux Press/Peter Hofman)
Voor het verstevigen van het netwerk was de landelijke bijeenkomst van groot belang. Dat moet zijn voortzetting krijgen in informatie-uitwisseling; het zou ideaal zijn als je on line informatie kunt krijgen over bijvoorbeeld probleembedrijven. Zeker als het politienetwerk daarin meedoet, zitten daar nogal wat haken en ogen aan, bijvoorbeeld op privacygebied. Gelukkig is het ministerie van VROM bereid de plannen te stimuleren en te ondersteunen. Bij de informatievoorziening heeft het LIM uiteraard een spilfunctie, als kenniscentrum, bibliotheek en bewaarder van het overzicht. SEPh’ers kunnen dat niet allemaal zelf uitzoeken. Zij moeten contact houden met alle partijen en faciliteren, maar niet zelf uitvoeren. Planning en control, dat is hun taak. Het moet niet zo zijn dat de partijen achteroverleunen nu de SEPh’s er zijn. De samenwerking moet tussen de oren gaan zitten, bij iedereen. Een ander aandachtspunt: een partij kan onvoldoende meewerken, en zo de gewenste kwaliteitsverbetering frustreren.
Nieuwsbrief 18
Daarom heeft de Tweede Kamer gevraagd om een stok achter de deur. Wie moet de bevoegdheid krijgen om maatregelen af te dwingen? De minister of Gedeputeerde Staten? Ik zou het beter vinden als GS zich kunnen beperken tot hun regierol, dat is staatsrechtelijk zuiverder.” Onwennigheid wegnemen Het Landelijk Informatiepunt Milieuwethandhaving is ondergebracht bij InfoMil. André van Alphen, de manager van InfoMil, is intensief bezig met het opzetten van het LIM. “We concentreren ons nu op het grijze spoor: de Wm en de Wbb, maar op termijn moet men bij het LIM terecht kunnen voor alle handhavingskleuren. Een van de belangrijkste taken wordt natuurlijk de informatie-uitwisseling. We hebben daarvoor een onderscheid gemaakt tussen operationele en niet-operationele informatie. Operationele informatie is zaakgebonden, niet-operationele informatie heeft betrekking op de werkwijze; het opstellen van protocollen, draaiboeken, discussierubrieken en een overzicht van de relevante jurisprudentie vallen daar bijvoorbeeld onder. De plannen voor beide soorten informatie moeten uitgewerkt en geconcretiseerd worden. Heel belangrijk, want de SEPh’ers zijn daarvan afhankelijk. Andere centrale onderwerpen van de landelijke dag hebben direct verband met de voorwaarden die verbonden zijn aan de subsidieverlening aan de SEPh’s: de ontwikkeling van een kwaliteitszorgsysteem en een beleidsvisie over meerdere jaren. Het gaat op zo’n dag onder meer om het wegnemen van onzekerheden en drempels. Ook voor de onderlinge afstemming van strafrecht en bestuursrecht geldt dat; het is niet erg als dat per regio verschilt, als de activiteiten maar complementair zijn. Dit is een ingewikkelde materie, omdat er meer dan juridische factoren meespelen, zoals economische, sociale en ruimtelijke overwegingen. Om onwennigheid en onbekendheid weg te nemen was de landelijke dag heel nuttig; communicatie is een hoofdtaak van het LIM. We zetten een project op voor de uitwisseling van informatie. Ook komt er weer een landelijke dag, waarschijnlijk aan het eind van het jaar. De boodschap van deze was vooral: niet teuten, maar aan het werk. Een laatste vraag: wat is de ideale SEPh’er? “De ideale SEPh’er is iemand die ervoor zorgt dat het geheel meer is dan de som der delen.” ■
InfoMil, juni 2000
Heynen over
Het (on)zichtbare Kenniscentrum InfoMil De meesten van u zullen InfoMil kennen van onze telefonische helpdesk, onze publicaties en bijeenkomsten. Een kleinere groep van onze klanten kent ons van onze ondersteuning van het overleg tussen overheid en bedrijfsleven, waarin onder meer de stand der techniek wordt vastgelegd. InfoMil heeft daarnaast nog een derde functie, die voor de buitenwereld iets minder zichtbaar is: het Kenniscentrum. Dit Kenniscentrum faciliteert de toegankelijkheid van de kennis die we met onze activiteiten verzamelen. Dat klinkt aardig, maar wat merkt u daar nu van? U ziet op onze workshops (of hoort via onze helpdesktelefoon) natuurlijk weinig van ons Expertise Informatiesysteem, een database waarin we bijvoorbeeld alle binnenkomende helpdeskvragen vastleggen en ontsluiten samen met stand-der-techniekinformatie. Bent u de laatste tijd sneller en beter door onze medewerkers geholpen? Uiteraard valt een goed functionerende informatievoorziening minder op dan een voorziening waar van alles mis mee is. Goed (foto: Rinie Bleeker) nieuws is geen nieuws. Toch horen wij graag over zaken die wél goed gaan, vooral ook bij u. Want daarmee kunnen wij uw collega’s laten profiteren van uw vindingrijkheid. Nu al kunnen wij u via onze telefonische helpdesk doorverwijzen, zij het dat de aanlevering van voorbeelden uit de praktijk nog wat ongestructureerd verloopt. Het zou natuurlijk nog mooier zijn wanneer u deze ‘schakelinformatie’ (samen met stand-dertechniek- en helpdeskinformatie) via internet rechtstreeks kunt raadplegen én kunt aanvullen. Daarvoor gaan wij ons inspannen, zodat het Kenniscentrum InfoMil voor u nog beter zichtbaar wordt. John Heynen Projectleider Kenniscentrum InfoMil
4
Nieuwsbrief 18
InfoMil, juni 2000
Vragen aan de helpdesk Bouwstoffenbesluit
Bodemsanering
Landbouw
Mag je bouw- en sloopafval gebruiken als het voldoet aan de eisen van het Bouwstoffenbesluit?
Wat is de status van het document Van trechter naar zeef?
Hoe moet je omgaan met de afstandsbeoordeling bij cumulatie van stankhinder?
Deze vraag heeft niet alleen betrekking op het Bouwstoffenbesluit maar ook op de regelgeving op het gebied van afvalstoffen. In het algemeen is het verboden bouw- en sloopafval als bouwstof te gebruiken. Bouw- en sloopafval is een afvalstof en op grond van artikel 10.2 Wm is het verboden afvalstoffen buiten een inrichting op of in de bodem te brengen. Op deze algemene regel geldt wel een uitzondering: asfalt- en betongranulaat afkomstig van breken of zeven van bouwen sloopafval, straalgrit en zeefzand mogen wel als bouwstof worden toegepast. De juridische basis hiervoor is te vinden in het Besluit Vrijstelling stortverbod buiten inrichtingen (Staatsblad 1997, 664). Bouw- en sloopafval moet dus net als andere afvalstoffen worden afgegeven aan een vergunninghouder of inzamelaar (artikel 10.19 Wm). De erkende verwerkers kunnen deze afvalstoffen zodanig bewerken dat ze vallen onder de genoemde uitzondering. Ze mogen dan worden hergebruikt als secundaire bouwstof, mits wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwstoffenbesluit.
Van trechter naar zeef is de uitwerking van het kabinetsstandpunt van juni 1997 over de vernieuwing van het bodemsaneringsbeleid (Tweede Kamer, 1997/1998, 25 411, nr. 1). Ruim twee jaar later heeft het kabinet in een brief aan de Tweede Kamer een standpunt ingenomen over een functiegerichte en kosteneffectieve aanpak van bodemverontreiniging (Kamerstukken II 1999–2000, 25 411, nr. 7; 3 december 1999). In dit standpunt stemt het kabinet volledig in met de inhoud van Van trechter naar zeef. Het kabinetsstandpunt en de publicatie bevatten het beleid dat door Rijk, provincies, gemeenten en het bedrijfsleven wordt onderschreven en in de praktijk moet worden uitgevoerd. Op korte termijn wordt een amvb op grond van artikel 38 van de Wet bodembescherming (Wbb) uitgebracht die – vooruitlopend op een ingrijpende herziening van de Wbb – elke twijfel moet wegnemen over de mogelijkheid het nieuwe beleid toe te passen. Deze amvb treedt in de loop van 2000 in werking. Van trechter naar zeef is te bestellen bij de SDU, fax (070) 378 97 83.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft recent twee uitspraken gedaan die op dit punt meer duidelijkheid verschaffen. Uit een uitspraak van 14 maart 2000 (nr. E03.98.0226/1, Alphen-Chaam) blijkt dat bij de berekening van cumulatie uitgegaan moet worden van de methode genoemd in het rapport Publicatiereeks Lucht nr. 46. Deze methode schrijft voor dat bij het bepalen van de aan te houden afstand wordt uitgegaan van het middelpunt van de afzonderlijke stallen. Van deze regel kan volgens de Raad niet worden afgeweken door het emissiepunt te verplaatsen. Daarnaast blijkt uit een uitspraak van 16 maart 2000 (E03.99.0278, Wijchen) dat bovendien niet van de geëxtrapoleerde afstandsgrafiek in bijlage 1 van het rapport mag worden afgeweken. Het rapport biedt volgens de Raad geen milieutechnische inzichten die een beoordeling mogelijk maken van de (bijdrage aan) cumulatieve stankhinder op objecten die op een grotere afstand liggen dan in de grafiek is aangegeven. Bovendien zijn er volgens de Raad geen andere milieutechnische inzichten die zo’n beoordeling mogelijk maken. De bijdrage van een inrichting aan de cumulatie van stankhinder op een categorie IVwoning gelegen op bijvoorbeeld 550 meter kan dus geen reden vormen de vergunning te weigeren, aangezien de grafiek wat betreft omgevingscategorie IV niet verder reikt dan ongeveer 375 meter.
Welke categorie indeling is bij het bepalen van stankhinder van toepassing op een school? In een uitspraak van 28 maart 2000 (E03.98.1388, Ambt Delden) gaat de Afdeling bestuursrechtspraak nader in op de vraag of een school een stankgevoelig object kan zijn en tot welke categorie zij behoort. Hier volgt het letterlijke citaat:
Bouw- en sloopafval mag in sommige gevallen worden hergebruikt (foto: Kasteren)
5
Nieuwsbrief 18
InfoMil, juni 2000
Een bedrijf dat zich serieus voorbereidt op de nieuwe afspraak is nu al bezig met het opstellen van een energiebesparingsplan voor de komende vier jaar. Deze plannen zullen de basis vormen voor de nieuwe afspraak. Het advies is een bedrijf dat nu niet onder een MJA valt, maar zegt aan de tweede generatie mee te gaan doen, inzage te vragen in het concept-energiebesparingsplan. Als dat er niet is of als het plan onvoldoende is om als basis voor de vergunning te dienen, naar uw oordeel als bevoegd gezag, dan dient u het bedrijf te behandelen als niet-MJA-bedrijf. Is er wel een plan waar u als bevoegd gezag vertrouwen in heeft, dan kan dat als basis voor de vergunning dienen. U kunt daarbij bijvoorbeeld opnemen dat in 2001 het definitieve plan wordt overgelegd. Voor het bepalen van stankhinder in de landbouw gelden gedetailleerde regels (foto: LNV)
NeR “Waar het gaat om stankgevoelige objecten noemt de brochure [Veehouderij en hinderwet, red.] ziekenhuizen en internaten als voorbeelden voor objecten die vallen binnen de categorie I indeling. Dit wijst erop dat slechts objecten die continu door een niet onaanzienlijk aantal mensen wordt bewoond en waarin deze zich binnen een zekere begrenzing bevinden, binnen de genoemde categorie I indeling vallen. Een school behoort daar niet toe en kan evenmin worden gekwalificeerd als een object voor verblijfsrecreatie (bijv. bungalowparken en campings). De brochure noemt zwembaden en speeltuinen als voorbeelden voor objecten voor dagrecreatie die vallen binnen de categorie II indeling. Dit wijst erop dat slechts objecten die regelmatig door een niet onaanzienlijk aantal mensen worden bezocht en waarin deze zich binnen een zekere begrenzing bevinden, als objecten voor dagrecreatie kunnen worden
De InfoMil-helpdesk in de zomer In de zomerperiode is de bezetting van de InfoMil-helpdesk minder omvangrijk dan normaal. Dit kan betekenen dat uw vraag soms niet direct kan worden beantwoord. Wij vragen hiervoor uw begrip. Op 30 juni viert InfoMil zijn eerste lustrum. U kunt ons dan niet bereiken.
aangemerkt. De Afdeling is van oordeel dat, hoewel een school een zekere recreatieve functie, gezien de speelplaats, niet kan worden ontzegd, er in casu geen sprake is van een object voor dagrecreatie als bedoeld in de brochure. In de directe omgeving van de inrichting is evenmin sprake van niet-agrarische lintbebouwing dan wel meerdere verspreid liggende nietagrarische lintbebouwingen die aan het gebied een bepaalde woonfunctie geven en die zouden nopen tot een categorie IIindeling. Gezien het voorgaande oordeelt de Afdeling dat verweerders terecht hebben gesteld dat de school moet worden gekwalificeerd als een enkele niet-agrarische bebouwing in het buitengebied en daarmee een categorie III bescherming als bedoeld in de brochure toekomt.”
Energiebesparing Sommige meerjarenafspraken over energie-efficiency lopen tot 1 januari 2000. Met de betrokken sectoren wordt gewerkt aan een tweede generatie meerjarenafspraken. Hoe moet ik in de tussentijd omgaan met de vergunningaanvraag van een bedrijf dat aankondigt te gaan deelnemen aan deze tweede generatie? U kunt de procedure uit de circulaire Energie in de milieuvergunning (het overleggen van een bedrijfsenergieplan en een advies van Novem) in dit geval niet volgen.
Kan ik op basis van de NeR voorschriften aan de vergunning verbinden ter controle van de emissie? Ja, dat kan en is zelfs wenselijk. In hoofdstuk 4 van de NeR wordt aan de hand van emissie- en proceskenmerken een leidraad gegeven voor de wijze van controleren van de emissie-eisen die in de vergunning zijn opgenomen. De keuze van een controleregime gebeurt per bron en per stof op basis van de vergunde massastroom. In het algemeen geldt dat naarmate de vergunde massastroom groter is, het controleregime strenger wordt. Ook voor de minder strenge controleregimes voorziet de NeR in de mogelijkheid om tenminste een eenmalige ‘opleveringsmeting’ voor te schrijven. Vaak is het ook mogelijk een even goede indruk te krijgen van de feitelijke emissies door gebruik te maken van afgeleide emissierelevante procesparameters (ERP’s) of door controle op goede staat en werking van emissiebeperkende voorzieningen (inspectie op middel). Als dit mogelijk is dan hebben ERP’s de voorkeur boven metingen, omdat ze meestal eenvoudiger en goedkoper te bepalen zijn. Bij het opstellen van de meet- en rapportagevoorschriften is het belangrijk om rekening te houden met de jurisprudentie. Uit vaste jurisprudentie van de RvS blijkt dat voorschriften niet verder mogen gaan dan het bieden van inzicht in het naleven van de doelvoorschriften, ter ondersteuning van het toezicht door de overheid.
6
Nieuwsbrief 18
InfoMil, juni 2000
De voorgeschreven metingen zijn niet primair bedoeld voor de handhaving van de vergunning: dit is immers een overheidstaak.
KWS 2000 Hoe staat het met alternatieven voor oplosmiddelrijke ver ven voor metaalproducten? In de KWS 2000-factsheet Alternatieve materiaalkeuze/alternatieve verfsystemen (nr. 16) is aangegeven welke alternatieven er zijn voor het coaten van metaalproducten met oplosmiddelrijke verf. De factsheet (ook opgenomen in het Werkboek milieumaatregelen metaal- en elektrotechnische industrie) bevat een matrix waarin voor een groot aantal metaalproducten is aangegeven welke alternatieven bij een of meer bedrijven in de sector succesvol zijn toegepast. Dat betekent echter niet dat de aangegeven alternatieven per definitie voor elk bedrijf binnen de betreffende categorie toepasbaar zijn. Dit heeft te maken met de verschillen in bedrijfsspecifieke situaties, waardoor maatregelen die zijn gericht op een productgroep of een bedrijfstak niet altijd uitvoerbaar kunnen zijn voor individuele bedrijven. Daarom moet voor elk bedrijf worden vastgesteld welke alternatieve materialen of oppervlaktebehandelingstechnieken mogelijk zijn. De matrix uit de factsheet is op en klein aantal onderdelen niet meer actueel. Wanneer u vragen heeft over alternatieven kunt u contact opnemen met de helpdesk van InfoMil.
Externe veiligheid
Ook in de scheepsbouw komen er steeds meer alternatieven voor VOS-rijke producten (foto: Benelux Press)
Voor de betrokken overheden wordt evenals vorig jaar weer een ‘Seveso II’-cursus georganiseerd. De kosten daarvoor zijn laag gehouden. Van elke gemeente waar een bedrijf is gevestigd dat onder de werkingssfeer van het Brzo 1999 valt, kan één bij de uitvoering betrokken ambtenaar gratis aan de cursus deelnemen (meer informatie: Geoplan, tel. (020) 671 21 21). Voor de uitvoering van het Brzo 1999 heeft VROM extra middelen ter beschikking gesteld, onder meer voor technische ondersteuning. Daarvoor zijn afspraken gemaakt
Sinds juli vorig jaar is het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 van kracht. Bestaat er een vorm van ondersteuning voor de uitvoering van dat besluit?
met de DCMR Milieudienst Rijnmond in Schiedam. Gemeenten kunnen contact opnemen met de DCMR voor technische ondersteuning bij uitvoering van het besluit en voor technisch-inhoudelijke ondersteuning met betrekking tot een specifieke inrichting: telefoon (010) 246 81 23; e-mail
[email protected]). Meer informatie over Brzo 1999 vindt u op de website van VROM: www.minvrom.nl. Algemene vragen kunt u stellen aan de InfoMil-helpdesk.
Afval- en emissiepreventie Mag ik voor afval aanvullende eisen in de vergunning stellen, als een bedrijf het Convenant Verpakkingen II heeft ondertekend?
Ja. Onder de werkingssfeer van het Brzo 1999 vallen vooral grote chemische bedrijven waarvoor de provincie bevoegd gezag is in het kader van de Wet milieubeheer. Daarnaast is er een aantal kleinere bedrijven en opslagbedrijven van gevaarlijke stoffen waarvoor de gemeente bevoegd gezag is. Al deze bedrijven moeten zich door middel van een kennisgeving voor 19 juli 2000 bij het bevoegd gezag melden en voldoen aan een aantal verplichtingen die in het besluit zijn vastgelegd.
Het Convenant Verpakkingen II geldt alleen voor verpakkingen en verpakkingsafval. Het overige afval valt buiten het convenant. In de vergunning kan voor het verpakkingsafval verwezen worden naar het convenant. Met het ondertekenen daarvan verplicht het bedrijf zich in te spannen voor een zo hoog mogelijke graad van preventie en Sinds juli vorig jaar is het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 van kracht (foto: VROM)
7
hergebruik van verpakkingsmateriaal en verpakkingsafval. Bedrijven met meer dan vier werknemers die jaarlijks meer dan 50.000 kg verpakkingen (exclusief hout) op de markt brengen, moeten (al dan niet via een zogeheten clustercoördinator) monitoringgegevens over hoeveelheid en samenstelling van de verpakkingen beschikbaar stellen aan SVM•PACT, de overkoepelende organisatie die het convenant namens het bedrijfsleven heeft ondertekend. Daarnaast moeten deze bedrijven een doorlichting maken van alle combinaties van producten en verpakkingen met de bijbehorende preventiemogelijkheden, en daarover rapporteren. Een bedrijf dat onder genoemde grenzen blijft, is vrijgesteld van deze administratieve verplichtingen. Voor het overige afval kunnen met behulp van de Leidraad afval- en emissiepreventie in de milieuvergunning aanvullende eisen worden geformuleerd. Vanzelfsprekend verdient het aanbeveling om onderzoek en rapportage ter uitvoering van het convenant en de activiteiten voor afvalpreventie (in het kader van amvb of Wm-vergunning) op elkaar af te stemmen. InfoMil werkt momenteel aan een informatieblad over afvalscheiding voor vergunningplichtige bedrijven, dat komend najaar verschijnt. Daarnaast bestaan er informatiebladen voor amvb-bedrijven in de volgende categorieën: algemeen, horeca, sport, recreatie, zwembaden, school- en opleidingsgebouwen, kantoorgebouwen, zorgsector, en detailhandel en ambachtsbedrijven met winkel. In deze bladen worden naast de regelgeving verbeteringsmogelijkheden geschetst per milieuonderwerp, waaronder afvalpreventie en afvalscheiding. De informatiebladen zijn kosteloos op te vragen bij InfoMil.
InfoMil, juni 2000
Nieuwsbrief 18
8.40-amvb’s: informatieblad Zwembaden verschenen Onlangs verscheen het informatieblad Zwembaden, het laatste informatieblad bij het Besluit Horeca-, sport-, en recreatiebedrijven. Bij zwembaden hangen waterverbruik, chemicaliëngebruik en energiegebruik sterk met elkaar samen. Voor de maatregelen komt het er in het kort op neer dat door optimalisatie van het filtratiesysteem de hoeveelheid suppletiewater wordt geminimaliseerd en daarmee ook het energie- en chemicaliëngebruik worden geminimaliseerd. Het lijkt er op dat op deze manier bij zwembaden nog een aanzienlijke milieuwinst is te halen. In opdracht van LC (Landelijke Contactraad) Nederlands instituut voor lokale sport en recreatie is door DHV-Praemie een omvangrijk onderzoek uitgevoerd naar de energie- en milieusituatie bij meer dan honderd zwembaden. Voor informatie over dit onderzoek en de rapportage Voorlichting en doorlichting zwembaden kunt u
contact opnemen met Tammy Bauer van LC (078) 613 86 77. Het informatieblad Zwembaden (R04) is op te vragen bij InfoMil.
Een overzicht van de nieuwe 8.40-amvb’s Titel besluit
Staatscourant (ontwerpbesluit)
Staatsblad (besluit)
Besluit textielreinigingsbedrijven
21 juli 1998, nr 135
verwachte inwerkingtreding
milieubeheer Besluit inrichtingen voor
eind 2000 16 juli 1998, nr 132
inwerkingtreding 1 oktober 2000
26 oktober 1998, nr 204
verwachte inwerkingtreding
motorvoertuigen milieubeheer Besluit opslag en transportbedrijven milieubeheer Besluit bouw- en houtbedrijven
1 oktober 2000 20 juli 1999, nr 136
milieubeheer
■
Verschenen
Besluit voorzieningen
verwachte inwerkingtreding 1 december 2000
29 oktober 1999, nr 209
en installaties milieubeheer
verwachte inwerkingtreding eerste helft 2001
Water • W03 Gevelreiniging
Besluit jachthavens milieubeheer
tweede helft 2000
pm
Bodem
Besluit opslaan vaste mest
29 september 1995, nr 189
pm
Besluit glastuinbouw milieubeheer
tweede helft 2000
pm
Besluit landbouwbedrijven
tweede helft 2000
pm
• B04
Bodembescherming atmosferische boven-
milieubeheer
grondse opslagtanks (ƒ 25,–) Hoofdstuk 8 van de NRB is gestuurd naar alle abonnees van de NRB. Regelgeving
en gemechaniseerde loon-
• R04
bedrijven milieubeheer
Zwembaden
8
Nieuwsbrief 18
InfoMil, juni 2000
KWS 2000
Vervangingsregelingen SZW Sinds 1 januari 2000 mogen binnenshuis geen oplosmiddelrijke lijmen en verven meer gebruikt worden. Deze ‘vervangingsregeling’ is bedoeld om de mensen te beschermen die met deze producten werken. Uiteraard vaart ook het milieu er wel bij.
De grafische sector moet rekening houden met nieuwe VOS-eisen (foto: VROM)
Op 1 januari 2000 is in het kader van het Arbeidsomstandighedenbesluit de vervangingsregeling van kracht geworden voor de toepassing van lijmen en verven in binnensituaties. De regeling stelt eisen aan de maximale hoeveelheid vluchtige organische stof (VOS) per hoeveelheid product: • lijmen: maximaal 5 gram VOS/kg • muurverven: maximaal 75 gram VOS/l • overige verven (moeten watergedragen zijn): maximaal 125 gram VOS/l.
Per 1 januari 2002 worden de eisen voor verven aangescherpt tot respectievelijk 60 en 100 gram VOS per liter product. Het boekje Vervangingsplicht vluchtige organische stoffen, uw vragen beantwoord is op te vragen bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, informatietelefoon (0800) 9051 (gratis), bestelfax (070) 333 66 55. Zie voor de tekst van de vervangingsregeling www.overheid.nl.
KWS na 2000 Aan het einde van het jaar 2000 zal het project KWS 2000 – de naam zegt het al – formeel zijn afgelopen. Daarna wordt het beleid rond de emissies van vluchtige organische stoffen op verschillende manieren voortgezet. Het project KWS 2000 loopt aan het einde van dit jaar af. Uiteraard betekent dat niet dat ook het VOS-beleid wordt beëindigd. Zo worden alle zekere maatregelen die in het kader van KWS 2000 zijn afgesproken overgenomen in de geactualiseerde versie van de Nederlandse Emissierichtlijn (NeR). Nieuwe maatregelen Begin dit jaar is een onderzoek afgerond naar het reductiepotentieel van vrijwel alle Nederlandse bronnen van vluchtige
organische stoffen buiten het verkeer. In dit onderzoek is voor vijf verschillende pakketten (verf, overige producten, aardolieketen en chemie, grafische industrie en overige bronnen) een indicatie gemaakt van de typen maatregelen, de daarmee samenhangende kosten en de randvoorwaarden. De resultaten van het onderzoek zijn uitgewerkt in drie verschillende ambitieniveaus van VOS-reductie voor 2010. Deze zomer zal het kabinet kiezen voor een van deze drie ambitieniveaus, dat vervolgens naar
Grafische sector en autoschadeherstel Voor de grafische sector en de autoschadeherstelbranche zijn maatregelen voorgesteld die naar verwachting na de zomer als regeling definitief in de Staatscourant gepubliceerd zullen worden. Voor de grafische sector worden eisen gesteld aan reinigingsmiddelen (voor de offset, zeefdruk, illustratiediepdruk en verpakkings- en flexodrukkerijen) en aan inkten (bij zeefdruk en verpakkings- en flexodrukkerijen). Voor de offset worden ook eisen gesteld aan het maximale gehalte isopropylalcohol in vochtwater. Deze maatregelen komen vrijwel geheel overeen met de voorgenomen of afgesproken maatregelen in het kader van de milieubeleidsovereenkomst. Voor de autoschadeherstelbranche zijn eisen gesteld aan het VOS-gehalte van de gebruikte producten, zoals reinigers, primers en aflak. Deze eisen zijn identiek aan de eisen die worden vastgelegd in het nieuwe Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer. Andere sectoren Voor de scheepsbouw, de metaalsector, de hout- en meubelindustrie en de timmerindustrie zullen in de toekomst nog vervangingsregelingen worden opgesteld. Daarnaast zullen met de verfindustrie en de leder- en schoenwarenindustrie waarschijnlijk afspraken worden gemaakt in de vorm van convenanten. ■
de verschillende sectoren zal worden doorvertaald. Overheid en bedrijfsleven onderzoeken de komende tijd ook de mogelijkheden van verschillende beleidsinstrumenten. Na het vaststellen van het ambitieniveau per sector wordt verder overlegd met de sectoren. Oplosmiddelenrichtlijn De Europese oplosmiddelenrichtlijn (vastgesteld op 11 maart 1999) wordt verwerkt in een amvb die omstreeks maart 2001 van kracht zal worden. InfoMil en VROM stellen algemene informatiebladen op over deze richtlijn en formuleren minimumeisen voor oplosmiddelboekhouding, meten en controleren. ■
9
Nieuwsbrief 18
InfoMil, juni 2000
NeR
Veel belangstelling voor bio-energie Op 24 mei vond in Utrecht een VVM-symposium plaats over energie uit biomassa (hout, gewassen, slib, afval uit de voedingsindustrie, enz.). Op de goed bezochte bijeenkomst deden vijftien sprekers verslag van hun ervaringen met nieuwe bio-energieprojecten. Ook werd de achtergrond geschetst van het nieuwe emissiebeleid voor het verbranden van biomassa en presenteerde TNO een systeem voor de classificatie van biomassa. Op het symposium kwam een scala aan nieuwe conversietechnieken aan bod. Op dit moment wordt directe verbranding nog het meest toegepast, maar biomassa kan ook door vergassen of vergisten worden omgezet in brandbaar gas of vloeibare brandstof. Die kunnen in een warmtekrachtinstallatie worden verbrand om stroom en warmte op te wekken. Knelpunten bij de toepassing van bio-energie – bijvoorbeeld voor het opwekken van groene stroom – zijn de beschikbaarheid van de brandstof en de kosten voor brandstof in verhouding tot de terugleververgoeding. Gericht overheidsbeleid zou hier kunnen helpen. Ook de onduidelijkheid van het emissiebeleid van de overheid voor bioenergie werd vaak als knelpunt gezien, maar VROM verwacht dat dit probleem met de presentatie van het nieuwe emissiebeleid uit de wereld is.
Klein- of grootschalig? Het viel op dat verschillende sprekers meldden dat het energetisch rendement van grote installaties tot een factor twee beter is dan dat van de kleinere installaties. Dat bracht enkele deelnemers ertoe te vragen of het niet beter is slechts enkele grote biocentrales te bouwen. Anderen bestreden dat en vonden dat er ook plaats moet zijn voor kleinschalige verbranding. De slotsom is dat omzetting van biomassa nodig blijft om de CO2-doelen van de overheid te halen, en dat hiervoor veel technische mogelijkheden in ontwikkeling zijn. Verbranden zal echter voorlopig nog wel de belangrijkste optie blijven. De verwachting is dat het nieuwe emissiebeleid het verbranden in grote installaties niet zal belemmeren, maar voor kleine installaties kan dat anders uitpakken. ■
‘Bij ons werkt dat niet’: emissiebeperkende technieken op een rij Welke maatregel zou een bedrijf kunnen nemen om een emissie te verlagen? Wat kost zo’n maatregel? En werkt dat ook bij dit specifieke bedrijf? Dergelijke vragen duiken vaak op als er voorschriften in een vergunning opgenomen moeten worden. Ze zijn niet altijd gemakkelijk te beantwoorden. Om dat wat eenvoudiger te maken heeft InfoMil onlangs een rapport uitgebracht dat een overzicht geeft van een groot deel van de huidige technieken om emissies naar de lucht te verminderen. Het rapport Beschrijving luchtemissiebeperkende technieken, opgesteld door adviesbureau Tauw, biedt een overzicht van een groot aantal maatregelen die voldoen aan de stand der techniek. Extra aandacht is besteed aan de praktische toepasbaarheid van een techniek, zowel in het algemeen als in specifieke bedrijfstakken of processen. Het rapport beschrijft in 38 ‘factsheets’ evenzovele luchtemissiebeperkende technieken. In iedere factsheet wordt een aantal aspecten van een maatregel beschreven, bijvoorbeeld het werkingsprincipe, de bekende toepassingen, de kosten, vooren nadelen, de haalbare emissieniveaus,
enzovoort. Het rapport is onder publicatienummer L26 verkrijgbaar bij InfoMil. De informatie in het rapport is ook te vinden op: www.infomil.nl/lucht/technologie.
Bio-energiecentrale Cuyck (foto: Aerocamera)
Vergelijking software Nieuw Nationaal Model De vergelijking van twee softwareversies van het Nieuw Nationaal Model voor de verspreiding van luchtverontreiniging is bijna afgerond. Eind juni verschijnt het eindrapport over de vergelijking tussen de programma’s PluimPlus van TNO en PC-Stacks van Kema. Bij een vergelijking tussen PluimPlus en PC-Stacks werden vorig jaar soms grote verschillen tussen de rekenresultaten van de twee programma’s gevonden. Daarom zijn de uitkomsten voor 25 representatieve situaties met elkaar vergeleken en uitgebreid geanalyseerd. Een belangrijke oorzaak van de verschillen bleek het gebruik van verschillende meteorologische gegevens. De vergelijking heeft geleid tot aanbevelingen voor aanpassing van de software en voor het gebruik van eenduidige meteogegevens en achtergrondconcentraties. Na aanpassing zouden de rekenresultaten van PluimPlus en PC-Stacks voor genoemde 25 situaties niet meer dan 5% uiteen mogen lopen. Eind juni vergadert de beheercommissie over het eindrapport van het vergelijkend onderzoek en over het uitbrengen van de nieuwe software. De meest actuele informatie kunt u vinden op www.infomil.nl/lucht ■
10
Nieuwsbrief 18
InfoMil, juni 2000
Energie
Energiebesparing perslucht Bij veel bedrijven valt nog heel wat energie te besparen. Bijvoorbeeld op stoomketels, koelinstallaties en lucht- en waterzuivering. Het herziene informatieblad Faciliteiten houdt u op de hoogte van de mogelijkheden van energiebesparing. Een veel voorkomende besparingsmogelijkheid is te vinden in de persluchtapparatuur. Het informatieblad Faciliteiten (te bestellen bij InfoMil, bestelnr. E04) geeft een overzicht van de stand der techniek voor energiebesparing bij veel voorkomende voorzieningen zoals stoomketels, koelinstallaties, lucht- en waterzuivering. Een van de behandelde faciliteiten, die bij veel vergunningsituaties voorkomt, is de persluchtvoorziening. Laag rendement Bedrijven beseffen vaak niet hoe energieintensief perslucht is. Een persluchtcompressor zet maar 4% van de toegevoerde energie om in lucht onder druk; de rest komt vrij als warmte. Filters en lekken verlagen het totale systeemrendement nog verder. Het herziene informatieblad gaat daarom niet alleen in op mogelijkheden om de efficiency van de persluchtopwekking en -distributie te optimaliseren, maar ook op beperking van het gebruik van perslucht. Een persluchtvoorziening wordt vaak aangelegd voor specifieke toepassingen, zoals een persluchtmotor of een verfspuit
installatie. Als de voorziening er eenmaal is, wordt de perslucht vaak ook voor andere doeleinden gebruikt, bijvoorbeeld om schoon te maken. Als een bedrijf in het kader van energie in de milieuvergunning zijn persluchtvoorziening doorlicht, moet het bevoegd gezag opletten dat het ook kijkt naar het nut van perslucht. Optimalisatie Een voorbeeld. Een chemisch bedrijf gebruikt al jarenlang perslucht om luchtpompen voor viskeuze, fysisch instabiele vloeistoffen aan te drijven. Bij een energieonderzoek blijkt dat de persluchtvoorziening de grootste elektriciteitsverbruiker in het bedrijf is. Het onderzoek geeft een aantal mogelijkheden om de persluchtvoorziening te optimaliseren. Zo kan de druk in het systeem van 8 naar 7 bar worden verlaagd en moet het systeem hoognodig op lekken gecontroleerd worden. Dit geeft een besparing van 5–10%. Het bedrijf gebruikt de compressorwarmte in de wintermaanden om de productieruimtes te verwarmen.
Uit het onderzoek blijkt ook dat het vervangen van de luchtpompen door elektrische pompen een besparing van 70% op het elektriciteitsverbruik zou geven. Het bedrijf heeft ruim tien jaar geleden gekozen voor luchtpompen, op grond van betrouwbaarheid en onderhoudsgevoeligheid. Het is voor het bevoegd gezag de moeite waard om het bedrijf te laten onderzoeken of dat nog steeds geldt. Een bijkomend probleem is dat als de persluchtvoorziening er al is, persluchtaangedreven pompen vele malen goedkoper zijn dan elektrische. Overschakelen op elektrische pompen komt eigenlijk neer op het afdanken van het persluchtnetwerk. Voor de lange termijn zal het bevoegd gezag hierover moeten onderhandelen met het bedrijf. ■
Duizendste energiecursist De cursus ‘Energie in de milieuvergunning’ is een van de succesvolle activiteiten van InfoMil voor het bevoegd gezag. Op 18 april, tweeënhalf jaar na de introductie van de cursus, konden wij de heer J.Jansen als duizendste deelnemer begroeten tijdens een in-companytraining voor de provincie Limburg.
Afval- en emissiepreventie
Wm en vervoersmanagement De Wet milieubeheer biedt mogelijkheden om bedrijfsverkeer en -vervoer te reguleren, maar voor veel gemeenten is dit nog geen gesneden koek. Een nieuwe handleiding geeft u meer overzicht.
De systematiek in hoofdlijnen 1 Op basis van a. uniforme criteria en b. bedrijfs-
Zo kunnen vergunningverleners, handhavers en bedrijven samen de negatieve milieueffecten van verkeer en vervoer beperken.
specifieke aspecten worden de bedrijven geselecteerd met een besparingspotentieel op het gebied van vervoersmanagement. 2 Deze bedrijven wordt gevraagd om onderzoek te
Op grond van de Wet milieubeheer kan het bevoegd gezag aandacht vragen voor vervoersmanagement, en zonodig maatregelen afdwingen. In de nieuwe handleiding Wet milieubeheer en vervoersmanagement vindt u een systematiek op basis waarvan de gemeente te werk kan gaan. De handleiding is een gezamenlijke publicatie van VNG en de Milieudienst Amsterdam. Aan bod komen de wettelijke mogelijkheden, kenmerken, argumenten voor en tegen en praktijkvoorbeelden.
doen naar besparingsmogelijkheden. 3 Op basis van dit onderzoek wordt de bedrijven gevraagd een plan van aanpak op te stellen. 4 Het bevoegd gezag toetst het onderzoek en het plan van aanpak en vraagt zo nodig om bijstelling. 5 Bij vergunningplichtige bedrijven wordt de uitvoe-
(foto: Benelux Press)
ring van het plan van aanpak als voorschrift opgenomen in de vergunning. 6 Bij amvb-bedrijven wordt de uitvoering van het plan van aanpak direct gehandhaafd op basis van de amvb.
U kunt Wet milieubeheer en vervoersmanagement (Milieureeks 13) bestellen bij de VNG uitgeverij, tel. (070) 373 88 88 of fax (070) 346 92 01. Prijs ƒ 34,50. ■
11
Nieuwsbrief 18
InfoMil, juni 2000
Water
Gevelreiniging Het reinigen van gevels is een regelmatig voorkomende activiteit in de bebouwde omgeving. Zonder de nodige maatregelen kan dit nadelige gevolgen hebben voor mens en milieu. Hoe moet je daarmee omgaan? Een nieuwe InfoMil-publicatie brengt helderheid. Gevelreiniging kan in de directe omgeving hinder veroorzaken door stof en geluidsoverlast. Het afval(water) kan de bodem verontreinigen of leiden tot ongewenste lozingen op het riool. Verschillende aspecten spelen een rol bij gevelreiniging, en de wet- en regelgeving die erbij komt kijken is dan ook zeer divers. Zowel het bevoegde gezag als de uitvoerder weten daardoor niet altijd aan welke voorwaarden gevelreiniging moet voldoen. Om in deze materie meer helderheid te brengen heeft InfoMil Gevelreiniging uitgebracht. Het initiatief daarvoor is uitgegaan van de Landelijke Overlegroep Afvalwater Wet milieubeheer en de brancheoganisaties van gevelreinigers: de Ondernemersorganisatie Schoonmaak- & Bedrijfs-
diensten (OSB), de Vereniging van Nederlandse Voegbedrijven (VNV) en de Federatie van Afbouw Bedrijfschappen. U kunt de publicatie Gevelreiniging per fax bestellen bij InfoMil. Maatregelen In de publicatie worden de gangbare gevelreinigingstechnieken kort beschreven, met de nadruk op milieu-, hinder- en arboaspecten. In de praktijk blijken deze aspecten en de daaraan te verbinden maatregelen vaak in elkaars verlengde te liggen. Sommige maatregelen moeten vrijwel altijd genomen worden, zoals het aanbrengen van steigergaas tegen stofhinder en bodembeschermde maatregelen. Afvalwater van gevelreiniging is meestal zo verontreinigd dat ongezuiverde lozing niet toelaatbaar is. Het afvalwater moet dus worden opgevangen. Zuivering ter plaatse en hergebruik van het water ligt dan het meest voor de hand.
Parapluvergunning De manier waarop een gemeente het gevelreinigen kan reguleren blijft in deze publicatie buiten beschouwing. Formeel moet voor vrijwel ieder project een aparte langdurige procedure gevolgd worden. Om dit proces te vereenvoudigen worden hier en daar in het land al initiatieven genomen. Zo zouden grote gemeenten gevelreinigingsbedrijven die regelmatig in die gemeente actief zijn overkoepelende vergunningen of ontheffingen voor langere termijn kunnen verlenen, een zogenaamde parapluvergunning. Deze bedrijven kunnen dan onder de condities van die vergunning/ontheffing, na melding bij de gemeente, gedurende een langere periode (bijvoorbeeld een of twee jaar) diverse projecten uitvoeren. Dergelijke initiatieven zijn niet altijd landelijk toepasbaar. Zo biedt de parapluvergunning voor een kleine gemeente geen soelaas, omdat een gevelreinigingsbedrijf in zo’n periode doorgaans slechts een enkele reiniging uit zal voeren. Gevelreiniging is te bestellen bij InfoMil (bestelnr. W03). ■
Elektromagnetische velden
Nationaal Antennebeleid: de stand van zaken In vorige nieuwsbrieven heeft u kunnen lezen dat de rijksoverheid werkt aan een Nationaal Antennebeleid. In de komende jaren worden zo’n drieduizend nieuwe zendmasten geplaatst en daarom wil de overheid ervoor zorgen dat er voldoende ruimte voor antenne-opstelpunten komt, uiteraard binnen duidelijke kaders van volksgezondheid en leefmilieu. De kabinetsnota Nationaal Antennebeleid is 1 juli 2000 in concept gereed. Staatssecretaris De Vries van Verkeer en Waterstaat (het ministerie dat ‘trekker’ is voor het antennebeleid) heeft de Tweede Kamer op 6 april per brief geïnformeerd over de stand van zaken. In de brief meldt De Vries onder meer dat er hard gewerkt wordt aan een antenneplatform, met vertegenwoordigers van de belangrijkste maatschappelijke geledingen (overheid, bedrijfsleven, adviesorganen, consumenten- en milieuorganisaties).
Een eerste bijeenkomst is op 13 juni 2000 gehouden. De VNG neemt namens de gemeenten aan het platform deel. Daarnaast heeft de Rijksdienst voor Radiocommunicatie onderzoek gedaan naar onder meer de antennebehoefte in Nederland voor de komende vijf jaar. De laatste stand van zaken en nog veel meer informatie over het Nationaal Antennebeleid kunt u vinden op de website van de projectorganisatie, www.antennebeleid.nl. ■
(Foto: Wiebe Kiestra)
12
Nieuwsbrief 18
Asbest
EuroBAT
Asbest en bodem Op 24 februari is in de Staatscourant de circulaire Streefwaarden en interventiewaarden bodemsanering van het ministerie van VROM gepubliceerd. Bijlage D van deze circulaire handelt over het omgaan met niet-genormeerde stoffen, zoals asbest. Enkele punten uit de circulaire worden hier nader toegelicht. Er bestaat geen interventiewaarde bodemsanering voor asbest: als de standaardprocedure voor het afleiden van interventiewaarden wordt toegepast op asbest in de bodem blijven er te veel onzekerheden over om de risico’s goed te kunnen beoordelen. Men acht het daarom niet verantwoord om hier beleid op te baseren. In het verleden is er ooit een ad-hoc-interventiewaarde afgeleid van 100 milligram asbest per kilo grond. Deze norm is vervallen en dient niet meer gebruikt te worden.
InfoMil, juni 2000
Wanneer losgebonden asbest wordt aangetroffen, is de restconcentratienorm niet van toepassing. De bepalingsondergrens voor losgebonden asbest is – afhankelijk van het type grond – 0,1 tot 1 mg per kilo. De NEN-norm voor bepaling van asbest in grond die momenteel wordt ontwikkeld zal expliciet ingaan op de vraag hoe moet worden vastgesteld of grond geen losgebonden asbest bevat.
IPPC-richtlijn van kracht Sinds oktober 1999 is de Europese IPPCrichtlijn van kracht voor nieuwe industriële installaties én installaties die ingrijpende wijzigingen ondergaan (IPPC staat voor Integrated Pollution Prevention and Control). Voor bestaande installaties geldt 2007 als uiterste implementatiedatum.
Versoepeling regels asbestbevattende kassen
Urgentie Wanneer asbest in (en eventueel op) de bodem aanwezig is, worden de actuele risico’s van de verontreiniging beoordeeld. Daarbij is het vooral belangrijk om na te gaan of het mogelijk is dat mensen de asbestvezels kunnen inademen. Op basis van de beoordeling van de actuele risico’s kan het bevoegd gezag (de provincie, Rijkswaterstaat of een van de vier grote gemeenten) de urgentie van de situatie bepalen. Als het bevoegd gezag besluit het geval urgent te verklaren, is hiermee per definitie sprake van een ernstige verontreiniging. Wordt het geval niet urgent verklaard, dan moet in de beschikking worden aangegeven dat er mogelijk sprake is van ernstige verontreiniging, maar dat de ernst niet kan worden vastgesteld. Bij een eventuele wijziging van het gebruik van de bodem dienen risico’s en urgentie opnieuw te worden beoordeeld. Hecht- of losgebonden Hiernaast is het belangrijk om te bepalen of er sprake is van hechtgebonden of losgebonden asbest. Recent is een restconcentratienorm vastgesteld van 10 mg hechtgebonden asbest per kilogram bodem of puingranulaat (zie InfoMil Nieuwsbrief 17). Wanneer de concentratie van hechtgebonden asbest lager is dan deze waarde dan mag de grond of het puingranulaat op basis van het arbeidsomstandighedenbesluit worden hergebruikt. De restconcentratienorm wordt tegen het einde van dit jaar in de Arbo-regelgeving opgenomen. Tot die tijd geldt een gedoogbeleid.
In veel oudere kassen is asbesthoudende voegenkit toegepast. Daarom gelden de maatregelen voor
Acetyleenfabriek (foto: BASF)
asbestbevattende gebouwen uit het Asbestverwijderingsbesluit ook voor dit type kassen. Uit recent onderzoek van TNO is echter gebleken dat het slopen van kassen met asbesthoudende voegenkit geen verhoogde gezondheidsrisico’s met zich meebrengt. Om die reden is besloten dat deze asbestbevattende kassen in de nabije toekomst weer ‘gewoon’ mogen worden gesloopt, wat kan leiden tot kostenbesparingen van zo’n 60 procent. Voor dit nieuwe beleid is een wijziging van het Asbestverwijderingsbesluit nodig. Het ontwerpbesluit is in juni aan de ministerraad voorgelegd; in juni of juli volgt waarschijnlijk een circulaire waarin het gedoogbeleid wordt afgekondigd en toegelicht. Tot aan de inwerkingtreding van het besluit mogen gemeenten het gedoogbeleid alvast in praktijk brengen, in overeenstemming met afspraken die met LTO-Nederland zijn gemaakt.
De IPPC-richtlijn (96/61/EC) verlangt een integrale vergunning gebaseerd op ‘Best Available Techniques’ (BAT; vergelijkbaar met de stand der techniek). Eigenlijk is er voor Nederland weinig nieuws onder de zon, omdat de Wet milieubeheer dit al verlangde voordat de implementatie van kracht werd. Een nieuw element is de informatie-uitwisseling over BAT tussen de lidstaten, georganiseerd door de Europese Commissie. Het resultaat wordt vastgelegd in zogenaamde BREFs (zie Nieuwsbrief 14). Het bevoegd gezag moet rekening houden met deze documenten; het ministerie van VROM beraadt zich nog over de manier van implementatie. Hierover is deze zomer meer duidelijkheid te verwachten. InfoMil raadt aan om bij een vergunningverleningsprocedure voor nieuwe en ingrijpend gewijzigde industriële installaties na te gaan of de inrichting onder de werkingssfeer van de richtlijn valt, en hiervan in de considerans van de vergunning melding te maken. Ook bij revisievergunningen voor bestaande installaties kan nu al worden geanticipeerd op de richtlijn, omdat die uiterlijk 2007 ook geïmplementeerd moet zijn voor bestaande inrichtingen. InfoMil adviseert voor de sectoren waarvoor nu al een BREF gereed is, ook de BREF te gebruiken bij de afweging van stand-der-techniek. Meer informatie over de BREFs vindt u op: www.infomil.nl/eurobat. ■
Nieuwe regels in de maak voor asbesthoudende kit in kassen (foto: OvR/Sleesen)
13
Nieuwsbrief 18
InfoMil, juni 2000
Landbouw
Beoordeling van bestaande bedrijven Hoofdstuk 5 van de Richtlijn Veehouderij en stankhinder 1996 is gewijd aan de beoordeling van bestaande bedrijven. Het gaat hier vooral om bedrijven die ook bij toepassing van de stankhinderrichtlijn niet rechtstreeks voor vergunningverlening in aanmerking zouden kunnen komen. De Richtlijn Veehouderij en stankhinder adviseert in al lang bestaande illegale situaties een maatwerkbenadering te hanteren. Drie varianten zijn mogelijk: • het bedrijf voortzetten • het bedrijf vrijwillig beëindigen • sluiting. Er zijn recentelijk drie uitspraken gedaan over de eerste twee varianten, waaruit blijkt in hoeverre de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State hoofdstuk 5 van de Richtlijn van 1996 accepteert. Het bedrijf voortzetten In variant 1, voortzetting van het bedrijf, krijgen bedrijven de mogelijkheid een permanente vergunning aan te vragen. Hierbij worden tussen ondernemer en gemeente afspraken gemaakt over de voorzieningen die binnen vijf jaar na inwerkingtreding van deze richtlijn bij het bedrijf moeten worden getroffen. Deze afspraken moeten erop gericht zijn om binnen vijf jaar de overmatige stankemissie van het bedrijf te verminderen tot de laagste waarde die in redelijkheid kan worden gevraagd. Door deze periode te koppelen aan de datum waarop de aangepaste Richtlijn Veehouderij en stankhinder in werking treedt, wordt gestimuleerd dat veehouders en gemeente op korte termijn het initiatief tot overleg nemen. De uitspraak E03.98.0972 van 29 februari 2000 heeft betrekking op een besluit van de gemeente Wormerland die bij de beoordeling van de stankhinder deze variant van hoofdstuk 5 tot uitgangspunt heeft genomen. Ter motivering is verwezen naar het Legalisatiebeleid Melkrundveehouderijen 1994 van de Regio Waterland. Er is een oprichtingsvergunning verleend voor het houden van schapen en jongvee in een stal gelegen op 8 meter van het dichtstbijzijnde geurgevoelige object. Een deel van de stal is buiten gebruik gesteld en het vee wordt gehouden achter een scheidings-
Stal met natuurlijke ventilatie (foto: Wiebe Kiestra)
wand, 17 meter van het geurgevoelige object. Het emissiepunt (de ventilator) is gelegen op 19 meter afstand van het geurgevoelige object. De vergunningplicht was ontstaan lang nadat het bedrijf was opgericht. Het veebestand was hier sinds 1971 niet meer gewijzigd. De stankbelasting wordt beperkt doordat de omvang van de veestapel afneemt en er andere diersoorten worden gehouden. Hiermee neemt de hoeveelheid mest met 80% af en zijn zowel de stalperiode als de verwerkingstijd van mest aanzienlijk korter. Tenslotte mag de mestplaat die het dichtst bij de woningen van derden is gelegen niet langer worden gebruikt en is de kuilvoerhoop vervangen door kuilvoerrollen, afgesloten met plastic. De verweerders (B&W) hebben gesteld dat het Legalisatiebeleid is toegepast op alle reeds bestaande melkrundveehouderijen in de gemeente Wormerland die niet konden voldoen aan de afstandscriteria. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat verweerders zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de stankhinder in dit geval tot
een aanvaardbaar niveau is teruggebracht. Een tweede uitspraak (E03.97.0576 van 31 maart 2000) gaat over een oprichtingsvergunning voor het houden van varkens en rundvee in de gemeente Neerijnen. Ook hier is niet voldaan aan de afstandsgrafiek uit de Richtlijn en hebben verweerders hoofdstuk 5 van de Richtlijn tot uitgangspunt voor vergunningverlening genomen. Deze inrichting wil echter het veebestand aanzienlijk uitbreiden ten opzichte van de bestaande situatie, onder meer met 240 vleesvarkens. Daarbij zullen voorzieningen worden getroffen, zoals het verplaatsen van emissiepunten, waardoor de stankhinder op termijn zal worden beperkt. De Afdeling overweegt echter dat de stelling dat naast het legaliseren van bestaande situaties, waarop hoofdstuk 5 van de Richtlijn ziet, ook het vergunnen van uitbreidingen in knelpuntsituaties aanvaardbaar kan worden geacht, op geen enkele wijze is onderbouwd. Het besluit (de verleende oprichtingsvergunning) wordt daarom vernietigd. Vrijwillige beëindiging Naast deze uitspraken over de eerste variant is er ook een uitspraak gedaan die betrekking had op variant 2 van het hoofdstuk 5 van de Richtlijn: vrijwillige beëindiging van het bedrijf. De schorsingsuitspraak van 199903035/1 van 11 januari 2000 had betrekking op deze variant. De gemeente Lichtenvoorde heeft namelijk op 24 augustus 1999 een oprichtingsvergunning verleend voor een rundvee- en varkenshouderij waarbij de vergunning voor de varkenshouderij is verleend voor een periode van drie jaar (dus tot 24 augustus 2002) en voor de rundveehouderij voor onbepaalde tijd. Aangezien de Richtlijn spreekt over een variant waarbij de mogelijkheid wordt geboden om nog maximaal vijf jaar na de inwerkingtreding van de Richtlijn het bedrijf voort te zetten, is volgens de Afdeling een tijdelijke vergunning tot vijf jaar na verschijning van de richtlijn op 30 oktober 1996 mogelijk. Volgens hoofdstuk 5 van de richtlijn kan dus slechts vergunning worden verleend tot 30 oktober 2001. Door een voorlopige voorziening te treffen heeft de voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak de duur van deze vergunning dus tot 30 oktober 2001 verkort. ■
14
Nieuwsbrief 18
InfoMil, juni 2000
Bodem
Handhaving Bouwstoffenbesluit en de HUM -grondstromen Veel gemeenten en waterkwaliteitsbeheerders ervaren het Bouwstoffenbesluit als lastig te handhaven. Ter ondersteuning heeft daarom het Landelijk Informatiepunt Milieuwethandhaving (LIM), ondergebracht bij InfoMil, in februari 2000 het project ‘Handhaving Bouwstoffenbesluit’ gestart.
NRB hoofdstuk 8: praktischer van opzet Het achtste hoofdstuk van de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming gaat in op de bodembeschermende maatregelen bij grootschalige tankopslag. Onlangs verscheen hoofdstuk 8 van de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten. Dit laatste hoofdstuk van de NRB is summier van opzet; het vormt de inleiding op de apart uitgebrachte Richtlijn voor atmosferische bovengrondse opslagtanks (de Richtlijn Bobo). Deze Richtlijn stelt eisen aan de bodembeschermende maatregelen die moeten worden genomen bij grootschalige tankopslag, zoals in tankparks. U kunt de Richtlijn Bobo bij InfoMil bestellen fax (070) 363 33 33, bestelcode B04, prijs ƒ 25,–.
HUM: hergebruik puingranulaat (foto: De Straat Milieu)
Het Bouwstoffenbesluit is door de Landelijke Coördinatie Commissie Milieuwethandhaving (LCCM) uitgeroepen tot een van de landelijke handhavingprioriteiten, zowel dit jaar als in 2001. Dit betekent dat alle handhavende bevoegde gezagen naast hun regionale activiteiten extra aandacht moeten besteden aan het Bouwstoffenbesluit. Het LIM ondersteunt de handhavers daarbij en helpt ze zo nodig op weg. Het project ‘Handhaving Bouwstoffenbesluit’ is het eerste concrete project voor het LIM. In de begeleidende projectgroep zijn vier partijen vertegenwoordigd: VROM, het LCCM-secretariaat, de Inspectie Milieuhygiëne en het LIM. Knelpunten en hulpmiddelen Tot medio juni inventariseerde InfoMil/LIM bij gemeenten en waterkwaliteitsbeheerders de (mogelijke) knelpunten om het Bouwstoffenbesluit te handhaven. Dat gebeurde met een vragenlijst, opgesteld in samenwerking met de Vereniging Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. Onderzocht is bij een aantal gemeenten hoe ver ze al zijn gevorderd met het implemeteren van de handhaving in hun dagelijkse werkzaamheden en tegen welke knelpunten ze zijn aangelopen. Vooralsnog lijken de voornaamste problemen de manier waarop het Bouwstoffenbesluit moet worden gehandhaafd
en het feit dat het besluit de zoveelste regelgeving is voor het omgaan met (schone en verontreinigde) grond; het is voor handhavers lastig om alle regelingen te kennen. Op basis van de inventarisatie wordt bepaald welke middelen worden ontwikkeld om de handhavers te ondersteunen en welke faciliteiten daarbij nodig zijn. Hulpmiddelen Tijdens de inventarisatie heeft het LIM geconstateerd dat er al veel hulpmiddelen zijn ontwikkeld voor de handhaving van het Bouwstoffenbesluit. De belangrijkste is de Handhavings- en Uitvoeringsmethode (HUM) Bouwstoffenbesluit. Daarnaast hebben de LCCM en de provincie Utrecht twee HUMs vastgesteld voor de handhaving van grondstromen. ■
NRB meer praktijkgericht Met het verschijnen van dit laatste (geplande) hoofdstuk is de NRB nog niet voltooid; de beperkte omvang van hoofdstuk 8 vormt de opmaat voor een herziening van de NRB. NRB-workshops voor het bevoegd gezag maakten duidelijk dat het verhaal meer praktijkgericht gepresenteerd kan worden, ontdaan van allerlei ballast. De vernieuwde NRB wordt in twee lagen uitgewerkt: een informatief procedureel deel en een inhoudelijk technisch deel. Tussen de delen bestaat uiteraard een nauw verband, maar ze moeten los van elkaar kunnen worden gebruikt. Daarnaast wordt de NRB uitgebreid met onder meer informatie over bodemonderzoek en incidentenmanagement. Naar verwachting verschijnt het eerste gewijzigde deel rond de jaarwisseling. ■
Relevante publicaties • HUM Bouwstoffenbesluit VROM (0900) 8062, distr. nr. 22745/210 • HUM Grondstromen (LCCM) VROM (0900) 8062, distr. nr. 17014/185 • HUM Grondstromen (Utrecht) www.provincie-utrecht.nl/humgrondstromen • Op weg met het Bouwstoffenbesluit Sdu, fax (070) 378 97 83 • Gemeenten en het Bouwstoffenbesluit VROM (0900) 8062, distr. nr. 22885/211 • Toetsingsprotocollen Bouwstoffenbesluit VROM (0900) 8062, distr. nr. 22952/211 (foto: Oostenbruggen)
15
InfoMil, juni 2000
Nieuwsbrief 18
FO-Industrie
Drie van de vijf milieujaarverslagen op tijd
binnen de wettelijke termijn van twee maanden (tussen 1 april en 1 juni). FO-Industrie peilt in juni in hoeverre de bevoegde gezagen hierin zijn geslaagd.
Op 1 januari 1999 is het Besluit milieuverslaglegging van kracht geworden. Het besluit verplicht ruim 250 bedrijven om via een milieujaarverslag te berichten over hun milieuprestaties. De verslagen moeten elk jaar voor 1 april worden ingediend, en voor 1 juni door het bevoegd gezag worden gevalideerd en beoordeeld. FO-Industrie houdt bij of de verslagen op tijd zijn ingediend en beoordeeld en of ze volledig zijn ingevuld. In april werd gepeild in hoeverre de bedrijven aan hun verplichtingen hebben voldaan, in juni volgt een gelijksoortige peiling onder overheden. Op dit moment zijn 251 bedrijven verslagplichtig in het kader van het Besluit milieuverslaglegging. Over het algemeen gaat het om grote bedrijven zoals energieleveranciers, chemieconcerns en oliemaatschappijen, met de provincie als bevoegd gezag. Daarnaast wordt het model van het milieujaarverslag ook gebruikt om te rapporteren over de uitvoering van het bedrijfsmilieuplan door niet-verslagplichtige bedrijven binnen de doelgroepconvenanten basismetaal, chemie, zuivel, en papier en karton. In totaal gaat het dit jaar om ongeveer vijfhonderd milieujaarverslagen.
De percentages bij de niet verslagplichtige bedrijven liggen over de hele linie wat lager. Correct of niet FO-Industrie heeft in de peiling niet gekeken of de verslagen ook op de juiste manier zijn vervaardigd. Wel zijn het afgelopen jaar drie documenten verschenen die verbetering moeten brengen in meten en registreren (de Handreiking meten en registreren van milieugegevens in bedrijven), de verwerking van gegevens (het Protocol Bedrijven. Deel 1: Large point sources) en het beoordelen van de verslagen door het bevoegd gezag (de Handreiking Validatie milieuverslagen). Deze laatste handreiking kwam dit voorjaar gereed en is begin maart verstuurd aan het bevoegd gezag en – ter kennisname – aan verslagplichtige bedrijven. Het document moet overheden hulp bieden bij het afronden van een correcte validatie
Handhaving Wat gebeurt er nu met de bedrijven die de termijnen overschrijden? De gezamenlijke provincies hebben hierover afspraken gemaakt. De doelgroepmanager van het IPO, Erik van der Werf, was een van de deelnemers aan het overleg: “We hebben met de provincies afgesproken één lijn te trekken. Alle bedrijven die hun verslagen niet op tijd zouden inleveren en daarvoor geen geldige reden konden aanvoeren, zouden een brief krijgen waarin hen bestuursdwang werd aangezegd. Inmiddels hebben we 1 april achter de rug en ik moet zeggen: het is me enorm meegevallen. Van de bedrijven die niet op tijd waren, had meer dan de helft een geldige reden. Er bleken bijvoorbeeld bedrijven bij te zitten die inmiddels niet meer bestonden of die juist zeer recent waren opgericht. Uiteindelijk is er naar zo’n drie tot vijf procent van de bedrijven een brief uitgegaan. Een flink deel daarvan diende daarop alsnog een verslag in, en een klein deel bleek een geldige reden te hebben. Dat betekent dat niet meer dan een of twee procent van de bedrijven te maken krijgt met vervolgacties. De provincies overleggen eind juni over de invulling van die acties.”
Resultaten peiling indienen milieujaarverslag 1999
Tot de 251 verslagplichtige bedrijven behoren ook de grote oliemaatschappijen (foto: Aerocamera)
Peiling Uit de peiling van FO-Industrie in april blijkt dat bedrijven redelijk aan hun verplichtingen hebben voldaan (zie ook de tabel bij dit artikel). Van de verslagplichtige bedrijven was 60% volledig op tijd, op 20 april was driekwart van alle verslagen binnen. Opvallend is dat de discipline bij de verslagplichtige bedrijven binnen de doelgroepconvenanten beter is dan daarbuiten: bijna 80% is daar volledig op tijd, op 20 april was dat percentage opgelopen tot bijna 90.
Bedrijfstak
Basismetaal totaal
Textiel totaal
Chemie totaal
Zuivel totaal
Papier totaal
Beton totaal
Totaal
38
51
140
81
28
448
Totaal waarover 33 informatie
45
124
61
26
380
Binnen (%)
24
73%
45
100%
102
82%
39
64%
19
73%
16
4%
Op tijd (%)
17
52%
36
80%
94
76%
26
43%
16
62%
2
1%
Bedrijfstak
Basismetaal besluit mjv
Textiel besluit mjv
Chemie besluit mjv
Zuivel besluit mjv
Papier besluit mjv
wmjv besluit mjv
Totaal besluit mjv
wmjv
5
1
66
9
24
146
251
Binnen (%)
4
80%
1
100%
63
95%
6
67%
18
75%
94
64%
186
74%
Op tijd (%)
4
80%
1
100%
58
88%
4
44%
16
67%
68
47%
151
60%
Handhaven*
1
3
*Handhaven wettelijk milieujaarverslag volgens afspraak
Rapporten kunt u opvragen bij FO-Industrie, telefoon (070) 345 14 15. Voor vragen over de doelgroepconvenanten en milieujaarverslagen kunt u contact opnemen met de InfoMil Helpdesk (070) 361 05 75.
3
6
51
65
16
Agenda
22–25 oktober International Conference Sustainable Building 2000 • MECC, Maastricht
InfoMil, juni 2000
Nieuwsbrief 18
VOM en VOH : een nieuwe
rol voor de overheid Het bedrijfsleven in Nederland wordt zich steeds meer bewust van zijn verantwoordelijkheden op milieugebied en handelt daar ook naar. Die groeiende verantwoordelijkheid komt tot uiting in de vergunning op maat (VOM) en de vergunning op hoofdzaken (VOH).
• Informatie: http://www.novem.nl/sb2000
21 september Regulering van grondstromen • World Trade Center, Rotterdam • Tijdens het congres wordt een overzicht gegeven van de geldende wet- en regelgeving voor regulering van grondstromen. • Informatie: (010) 207 33 07
26–29 september Aquatech 2000
Bij de vergunning op maat stelt de overheid de contouren van het milieugedrag vast en krijgt het betreffende bedrijf de nodige vrijheid om te bepalen hoe het de gestelde doelen wil bereiken. De vergunning op hoofdzaken (voor bedrijven met milieuzorgsysteem, bedrijfsmilieuplan en milieujaarverslag) is gericht op de hoofdlijnen, vastgelegd in doelvoorschriften en zorgplichtbepalingen, en niet meer op de gedetailleerde invulling.
• RAI, Amsterdam • Achttiende editie van het internationale vakevenement voor watertechnologie en watermanagement. • Informatie: (020) 549 12 12 of (020) 646 44 69
28–29 september Het Nationale Afval Congres 2000 • Kurhaus, Scheveningen • Informatie: Euroforum, (040) 297 49 77, www.euroforum.nl
29 september Geluidshindermiddag ‘Omgaan met amvb’s ex artikel 8.40 Wm’ • Jaarbeurs, Utrecht • Informatie: Nederlandse Stichting Geluidshinder (NSG), telefoon (015) 256 27 23, fax (015) 257 86 63, e-mail
[email protected]
Rol bevoegd gezag De nieuwe vorm van vergunningverlening vergt een andere rol van het bevoegd gezag. Provincies en gemeenten zijn daar actief mee bezig. Alle medewerkers van de afdelingen Vergunningverlening en Toezicht Milieu van de provincie Friesland namen deel aan discussie- en voorlichtingsbijeenkomsten over VOM en VOH. Dat heeft geleid tot onder meer een plan van aanpak. Ook heeft Friesland een brochure voor het bedrijfsleven samengesteld, met een overzicht van de voor- en nadelen van een bedrijfsintern milieuzorgsysteem en een schets van alternatieven. Een voorlichtingsbijeenkomst over VOM en VOH trok vorig jaar vertegenwoordigers van 170 bedrijven en overheden.
In Gelderland hebben alle 60 betrokken vergunningverleners en handhavers deelgenomen aan een interne cursus, die werd begeleid door de Bestuursacademie. De kennis en ervaring die is opgedaan met de nieuwe vormen van vergunningverlening worden onder alle medewerkers verspreid, zodat iedereen op de hoogte blijft van knelpunten en oplossingen. De provincie Limburg organiseerde in februari samen met Rijkswaterstaat, gemeenten en gewesten een drukbezocht symposium Bedrijfsinterne Milieuzorg. Vooral het bedrijfsleven was er ruim vertegenwoordigd. Uit de plenaire discussie werd duidelijk dat de relatie tussen gemeente en bedrijf-met-milieuzorgsysteem in veel gevallen een stuk beter wordt. Rol InfoMil Met vragen over de nieuwe vormen van vergunningverlening kunt u terecht bij de helpdesk van InfoMil. Met de Wegwijzer vergunning op hoofdzaken, Vergunningverlening op maat kan de helpdesk de meeste vragen over het onderwerp beantwoorden. VROM publiceert dit najaar een brochure die bedrijven en overheden hulp biedt bij de eerste stappen op het pad van VOM en VOH. ■
Colofon Redactieadres
Aandachtsgebieden van InfoMil
InfoMil Postbus 30732 2500 GS Den Haag
Lucht
Fax (070) 363 33 33
• Bees (NOx)
Coördinatie voor InfoMil
• Emissie van vluchtige organi-
Jolanda Vloon, Roselie Wijtenburg Redactie Frans Brand, Dick van Teylingen (: Netwerk voor communicatie, Rotterdam) Ontwerp en vormgeving Conefrey/Koedam BNO, Almere Druk
sche stoffen (KWS 2000)
6.500 exemplaren ISSN 1385-5492 De volgende Nieuwsbrief verschijnt in oktober. Overnemen met bronvermelding is toegestaan.
en handhaving
• Nederlandse emissierichtlijnen (NeR) • Nieuw Nationaal Model (NNM) Bodem, water en landbouw
• Bedrijfsinterne milieuzorg • Doelgroepbeleid industrie
• Landbouw
• Elektromagnetische straling
• Water
• EuroBAT
• Monitoring luchtkwaliteit
PlantijnCasparie, Den Haag Oplage
• Bouwstoffenbesluit
• Externe Veiligheid Verruimde reikwijdte Wm
• Geluid (industrielawaai)
• Afval- en emissiepreventie
• Landelijk Informatiepunt
• Afvalscheiding (bedrijfsgebonden)
Milieuwethandhaving (LIM) • MER
• Energiebesparing
• Milieujaarverslag
• MDW
• SdT/Alara
• Bever (bodemsanering)
• VOH/VOM
• Bodembescherming (NRB)
Overige aandachtsgebieden
• Bodemlozingen
• Asbest
• BOOT
• Bestuurlijk-juridisch