In 1869 r a a k t e N e d e r l a n d in de ban van de
vélocipède.
Taalkundigen v l o g e n elkaar m e t e e n in de haren over een goede N e d e r l a n d s e b e n a m i n g voor dit
voertuig.
T i e n t a l l e n n a m e n passeerden de revue, van alwiel
zelfkar.
tot
U i t e i n d e l i j k koos de kersverse ANWB in 1 8 8 5
officieel voor
wieier.
t o e n al van fiets.
Maar j o n g e w i e l r i j d e r s
spraken
Onder g e l e e r d e n brak een h e f t i g de-
bat los over de h e r k o m s t van dit w o o r d , een debat dat t o t op de dag van v a n d a a g v o o r t d u u r t . Dit b o e k j e b e s c h r i j f t in a c h t e t a p p e s de o m s t r e d e n g e s c h i e d e n i s van het w o o r d f i e t s . Het o n t h u l t v o o r het e e r s t welke w a n h o p i g e l e t t e r k u n d i g e de w o o r d e n r i j -
wiel, wielrijder) fiets
en wielrijder
b e d a c h t , waar en w a n n e e r
op s c h r i f t d e b u t e e r d e , en wat nu precies de rol
was van de Wageningse r i j w i e l h a n d e l a a r Elie Cornelis Viets. Deels e e r d e r g e p u b l i c e e r d In NRC
Handelsblad.
Ewoud Sanders (1958) is historicus, journalist en lexicograaf. Hij is auteur van het Eponiemen- en het Geoniemenwoordenboek en publiceert onder meer in NRC Handelsblad en Onze Taal.
De g e s c h i e d e n i s v a n een v u l g a i r Ewoud
Sdu nv
Sanders
Den H a a g
1996
jongenswoord
Van veel velocipede-rijers hoort men den naam 'rijwiel' of 'wieier' niet, zij praten van 'fiets' en van 'fietsen'. Een goed w o o r d wel, al is 't nieuw. [ . . . ] Er is veel kans dat 'fiets', 'fietsen', 'fietser' enz. mettertijd algemeen zullen w o r d e n . F. Buitenrust Hettema, in: Taal en Letteren ( 1 8 9 2 ) 3 5 1
A a n 'fietsen' is men thans gewend. Ik fiets, gij fietst, iedereen, ja zelfs de deftigste professor en de knapste theoloog fietst en vervoegt het w e r k w o o r d minstens éénmaal per dag. Toch is er een tijd geweest dat het stellig niet mooie w o o r d j e viets (eerst later werd het scherper) heelemaal niet 'salon fähig' w a s , ja d o o r deftige lieden zelfs hartgrondig werd verfoeid, als zijnde het een vulgair... 'jongenswoord'. Henri Meyer, in: De Kampioen ( 1 9 0 1 ) 5
Tusschen 1 8 8 0 en 1 8 9 0 heeft ook het w o o r d 'vélocipède' zijn ontwikkelingsstadia (als men 't zoo noemen mag) d o o r g e m a a k t in den jongensmond, alsook in den v o l k s m o n d ; w a n t reeds ging ook de buitenman de vélocipède als vervoermiddel gebruiken. M a a r hoofdzakelijk w a s de vélocipède nog een jongens-amusement. H o e verhaspelen nu niet alleen kleine kinderen, maar ook grootere jongens doorgaans vreemde w o o r d e n , die ze toch graag bezigen? L . A . J . Burgersdijk, in: Album opgedragen aan prof. dr. J. Vercoullie ( 1 9 2 7 ) 7 0
Fiets is in de echte zin van het w o o r d een volksterm, die d o o r het volk is gevormd en zich aan de taalgemeenschap heeft opgedrongen. Jan Grauls Taaicocktail (1966) 7 6 - 7 7
Inhoud Proloog Eerste
6 etappe
8
Mannheim - Parijs - Brazilië Gent - Leiden - Leuven Tweede
etappe
11
Vélocipède - Trapwagen - Loopwieler Zelfkar - Rijwiel - Snelspin Derde
etappe
15
Vélocipède - Bicycle - Rijwiel Velocipede - Wieier - Viets Vierde
etappe
19
Viets - Fiets - Ffftsss Zjiest - Amsterdam - Apeldoorn Vijfde
etappe
23
Vélocipède - Vielesepee - Viels Viets - Fiets - Pritzelwitz Zesde
etappe
27
Leiden - Wageningen - Warga Ermelo - Brussel - Haarlem Zevende
etappe
32
Fitz - Fijts - Vélo Nebukadnezar - Fies - Mie Fiets Achtste
etappe
36
Deventer - Brummen - Sittard Oerle - Fietsen - Fiets! Finish
39
Bronnen
41
Register
45
Proloog De herkomst van het woord fiets laat zich in twee woorden samenvatten: 'etymologie onbekend'. Er zijn woordenboeken die hiermee volstaan, maar dit doet wel erg weinig recht aan de enorme hoeveelheid literatuur over dit onderwerp. Geen woord heeft Nederlandse etymologen zo geobsedeerd, schreef A.P. de Bont in 1 9 7 3 , en hij heeft gelijk, want de kwestie komt in minstens zeventig publicaties aan bod, variërend van etymologische woordenboeken en wetenschappelijke tijdschriften tot studies over de geschiedenis van de fiets in Nederland. Vrijwel alle grote taalkundigen uit deze eeuw plus talloze anderen hebben zich over de zaak uitgelaten. In totaal bestaan er ruim twintig verschillende theorieën over de herkomst van fiets, waaronder enkele zeer vermakelijke. Deze 'obsessie' is wel te verklaren. Het woord fiets is nog betrekkelijk jong; pas in 1 8 8 6 is het voor het eerst opgetekend. De taalkunde bloeide toen in Nederland als nooit tevoren. In de decennia daarna ontwikkelde de fiets zich van een speeltje voor rijkeluiszoontjes tot het 'paard der democratie', het nationale vervoermiddel bij uitstek. Sterker nog: de fiets werd een belangrijk onderdeel van onze culturele identiteit, naast windmills, wooden shoes, tulips en Hansje Brinker.
6
Proloog
Recht onder de neus van onze grootste taalgeleerden nestelde zich in onze taal een sleutelwoord waarvan de herkomst niet te kraken bleek. Ook journalisten en fietsers van het eerste uur konden dit niet uitstaan. Vooral de wielerpioniers lieten veelvuldig van zich horen: zij verstuurden brieven naar De Kampioen, het orgaan van de Algemeene Nederlandsche Wielrijders Bond (ANWB), naar kranten, naar de redactie van het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) en naar uitgeverij Van Dale. Die stroom brieven, een bron die mijns inziens door taalkundigen onvoldoende is benut, is nooit opgedroogd. De vroegste meldden steevast: 'Ik heb zelf nog meegemaakt d a t . . . ' Daarna werd dit: 'Mijn vader vertelde altijd...' En in de meest recente brieven krijgt grootvader soms het woord. Dit boekje behandelt in acht etappes de voornaamste theorieën over het ontstaan van het woord fiets, waarbij sommige voor het eerst als legenden worden ontmaskerd.
Mc
Gent
Pa
.eiden
Br
euven
De eerste etappe van deze Tour begint in Mannheim. Daar bouwde in 1 8 1 6 de Duitse baron Carl Drais von Sauerbronn ( 1 7 8 5 - 1 8 5 1 ) de eerste bestuurbare loopfiets. Het was een houten vehikel, zo'n 25 kilo zwaar, met twee middelgrote wielen en een zitbalk. Drais' belangrijkste vondst was dat hij het voorwiel wendbaar maakte. De loopfiets werd naar hem Draisine genoemd, maar ook vélocipède. Dit laatste woord, samengesteld uit het Latijnse velox, velocis 'rap, snel' en pes, pedis 'voet', is volgens velen de moeder van ons woord fiets. Drais deed ontzettend z'n best om zijn 'rijmachine zonder paarden' aan de man te brengen. Even had hij succes. De groothertog van Baden verleende hem de eretitel 'Professor der Mechanik' en de koning van Pruisen gaf hem een bom duiten. Daarmee vertrok Drais naar Parijs, waar in de zomer van 1 8 1 8 wedstrijden op draisines werden gehouden. In 1 8 2 5 was de belangstelling voor de loopfiets in Europa echter zo ver teruggelopen dat Drais naar Brazilië ging om daar zijn voertuig te slijten. Jammer genoeg was Brazilië aan het begin van de 19de eeuw nog niet rijp voor loopfietsen, en teleurgesteld keerde Drais naar Duitsland terug. Daar vermaakte 'de vader van de fiets', zoals zijn landgenoten hem graag betitelen, het volk nog een tijdje met kunststukjes
8
op zijn loopwielen In 1 8 5 1 stierf hij eenzaam, vergeten en straatarm in een gesticht bij Karlsruhe. Een paar jaar later, in 1 8 5 6 , schreef het Algemeen Noodwendig Woordenboek der Zamenleving over de draisine: 'Met eenige oefening was men in staat, op zulk een wagentje in één uur tijds omtrent anderhalf uur wegs af te leggen, maar men moest zorgen zich behoorlijk in evenwigt te houden, en het grootste bezwaar was, dat de beenen, ofschoon zij de zwaarte van het ligchaam niet te dragen hadden, door het voortstuwen nog sneller moede werden, dan door den gewonen voetgang. Eene wijl zijn deze Velocipèdes zeer in de mode geweest [...]. Thans is de uitvinding bijna weder geheel in het vergeetboek geraakt.' In 1 8 6 7 begon de vélocipède aan een tweede leven. In dat jaar presenteerden vader en zoon M i c h a u x , wagenmakers uit Bar-le-Duc, op de Wereldtentoonstelling in Parijs een ijzeren vélocipède met trappers aan de as van het voorwiel. Het ding veroorzaakte een sensatie en zorgde ervoor dat het woord vélocipède zich in korte tijd over Europa verbreidde. Ook Nederland raakte in de ban van dit vernieuwde voertuig. In 1 8 6 9 schreef het tijdschrift Kennis en Kunst: 'Sedert eenige tijd maakt de vélocipède weer eenigen opgang. [...] Er zijn reeds fabrikanten van vélocipèdes, die niets anders maken, er zijn reeds professeurs de vélocipèdes, ja zelfs houdt men reeds wedrennen op vélocipèdes in het Hippodrome. [...] Het is niet onwaarschijnlijk dat dit voertuig, met de groote gebreken die het thans nog bezit, toch bestemd is om weldra zulke verbeteringen te ondergaan, dat het werkelijk tot een der nuttigste zaken van onzen tijd zal kunnen gerekend worden.' Die technische verbeteringen volgden elkaar in hoog tempo op, maar dit boekje behandelt hoofdzakelijk de filologische kant van de zaak. Toen duidelijk werd dat de vélocipède een blijvertje was, begon men zich te ergeren aan de moeilijke Franse benaming. Het taalkundig nationalisme vierde hoogtij en vooral in Vlaanderen speelden anti-Franse sentimenten een rol. Het is dan ook niet verwonderlijk dat een Vlaams dagblad, 9
E e r s t e
e t a p p e
De Stad Gent, bij het zoeken naar alternatieven het voortouw nam. Op 25 augustus 1 8 6 9 plaatste die krant een lijstje met namen die waren ingezonden door lezers. Tussen de 3 1 benamingen zaten serieuze voorstellen, zoals snel-looper of wieltrapper, maar scherts of ergernis zal een rol hebben gespeeld bij inzendingen als draaiende aardezoeker, tweewielige buikpelder, mekanieke lanterfanter, nieuwbakke luiaard en wielzot. Op 3 1 augustus 1 8 6 9 werd het bericht uit De Stad Gent met een kort commentaar overgenomen in het Leidsch Dagblad. Een van de trouwe lezers van dit blad was de Leidse hoogleraar Matthias de Vries ( 1 8 2 0 - 1 8 9 2 ) . De Vries was hoofdredacteur van het Woordenboek der Nederlandsche Taal en had veel aanzien. 'Nu het gebruik van dit snelle vervoermiddel zoo toeneemt, is het ook wel raadzaam dat wij er een Nederlandsch woord voor bezitten', schreef hij de volgende dag al in zijn stadskrant. 'In den mond des volks zou het binnenkort onvermijdelijk tot vloospeet verbasteren, en daarmede zou de taal zeker weinig gediend zijn!' In navolging van een inzender uit Gent stelde De Vries daarom voor: wieier voor het voertuig, wieleren voor het berijden en wielenaar voor de berijder. Een week later leidde dit voorstel tot een uitvoerige discussie op het Taal- en Letterkundig Congres in Leuven, waar binnen de kortste keren maar liefst 48 alternatieven op tafel lagen, en de basis werd gelegd voor een professoraal schandaaltje.
1 0
E e r s t e
e t a p p e
Tweede
etappe
De naam zelf is zoo moeilijk niet - een w o o r d is g a u w gevonden, maar woorden laten de menschen zich niet opdringen, de zaak is: een levend
w o o r d te vinden, een benaming die raak is, waarbij men als
bij toverslag voelt, dat het ding geen anderen naam hebben kan en dat het w o o r d leven zal zoolang het ding bestaat. Woorden moet men laten groeien, men mag ze niet maken,
dat is de kwestie. Ik denk aan
het 'rijwiel'; nooit een tuig is op minder tijd zoo algemeen geworden, zoo populair in gebruik, en heeft men ooit meer gemorsd [sic] met iets om 't een naam te geven? Stijn Streuvels Mijn Rijwiel [ 1 9 1 0 ] 1 4 - 1 5
Op 6 september 1 8 6 9 kwam de Limburgse letterkundige Michaël Smiets ( 1 8 3 0 - 1 8 8 5 ) te laat op het Taal- en Letterkundig Congres in Leuven. Smiets zou daar het woord voeren over de vraag 'Welk woord zal men in 't Nederlandsch aannemen voor het Fransche vélocipède'. Toen het zijn beurt was, was hij echter nog 'niet tegenwoordig'. De aanwezigen vonden de kwestie echter belangrijk genoeg om de degens over te kruisen, desnoods zonder de spreker. Eerst nam de vooraanstaande Rotterdamse taalgeleerde Arie de Jager ( 1 8 0 6 - 1 8 7 7 ) het woord. Hij vond het door Matthias de Vries voorgestelde wieier maar niks - te onbepaald, te onduidelijk. De Jager wees erop dat in verschillen/ 11
T w e e d e
e t a p p e
de gemeentelijke verordeningen met betrekking tot de vélocipède al een alternatief was gevormd, namelijk trapwagen. De letterkundige dr. J a n ten Brink ( 1 8 3 4 - 1 9 0 1 ) vond dat het Franse woord gewoon onvertaald moest blijven. 'Een voorwerp dat zoo echt Fransch is als een vélocipède, Fransch van uitvinding en gebruik, moet zijn oorspronkelijke benaming behouden', vond hij. De voorzitter meldde dat hij de woorden loopwieler en trapwieler al had horen gebruiken, die hij niet 'ongepast' vond. Daarop nam de Vlaamse onderwijzer en letterkundige K . L. Ternest ( 1 8 1 2 - 1 8 8 7 ) het woord. 'Niet eene geleerde vergadering, een Congres, moet eene vertaling van het bedoelde woord geven; men moet die zorg aan het volk overlaten, dat gewoonlijk in het geven van benamingen niet achterlijk is', zei hij. Inmiddels was Michaël Smiets gearriveerd. Smiets was docent, priester en dichter en ijverde zijn leven lang tegen de invloed van het Frans op het Nederlands. Hij was een begaafd spreker en diende de discussianten meteen knap van repliek. Trapwagen, vreesde hij, zou wel eens spoedig door de voortschrijdende techniek kunnen worden achterhaald. ' Z a l het trappen niet weldra vervangen worden door eene andere kracht dan die der voeten?' Vélocipède onvertaald laten vond hij 'onzin', want dit kon tot de raarste verbasteringen leiden. Z o was hieruit in Weert in Limburg reeds de verbastering Venloosch pêrdje (paardje) ontstaan, omdat het eerste 'ijzeren wielentuig' toevallig uit Venlo was komen 'aanrollen' en omdat het achtervoegsel -pède was verward met paardje. Smiets kon toen niet weten dat die verbastering lang zou beklijven en zelfs in woordenboeken terecht zou komen. Daarbij vond Smiets als rechtgeaard chauvinist dat de zeilwagen van Simon Stevin ( 1 5 4 8 - 1 6 2 0 ) als de voorloper van de vélocipède kon worden aangemerkt en dat Nederland het daarom aan zichzelf verplicht was een Nederlandse naam te verzinnen. Zoals gezegd is vélocipède samengesteld uit het Latijnse velox, velocis 'rap, snel' en pes, pedis 'voet'. In het verlengde daarvan somde Smiets een groot aantal mogelijkheden op, waaronder snelvoeter, tredensneller en snellewiel. Zijn eigen /1 2
T w e e d e
e t a p p e
voorkeur ging uit naar zelfkar. 'Het woord is kort en bondig; het is duidelijk om te verstaan, en gemakkelijk om te onthouden. Eene zelfkar verstaat het kleinste kind, dat eenige woorden van zijn moedertaal begrijpt', concludeerde hij. Van vrijwel geen van de benamingen die op het Leuvense Congres werden voorgesteld, is ooit nog iets vernomen. Veel meer succes hadden de woorden die datzelfde jaar door iemand anders werden bedacht, namelijk rijwiel, wielrijder en wielrijden. In onze woordenboeken is nog nooit vermeld wie de maker van deze woorden is, en dat heeft alles te maken met een slepende vete tussen de Leidse hoogleraar Matthias de Vries en de letterkundige Johannes van Vloten (1818-1884). Nadat Van Vloten in 1 8 6 7 als hoogleraar in Deventer was ontslagen wegens een fel antikerkelijk geschrift, leefde hij van zijn pen, die tot de scherpste behoorde die ooit in Nederland zijn geslepen. Hij was een verklaard tegenstander van Matthias de Vries, die hij graag uitmaakte voor 'een mal ventje', een 'kathederboefje', 'het leidsche spellingdictatortjen' of 'den schaamteloozen boerenbedrieger'. Nu had De Vries, zoals gezegd, in september 1 8 6 9 in brieven aan het Leidsch Dagblad voorgesteld vélocipède te vervangen door wieier, het berijden wieleren te noemen en de berijder wielenaar. In 1 8 7 0 werden deze brieven nogmaals afgedrukt in het kersverse tijdschrift De Taal- en Letterbode. Inmiddels had Van Vloten in een Utrechtse krant het voorstel gelezen om vélocipède te vervangen door rij-wiel, in overeenstemming met het volledig ingeburgerde rij-tuig. In hetzelfde bericht werden de begrippen wielrijden en wielrijder voorgesteld. De schrijver van dit krantenartikel heette Buijs en was volgens Van Vloten een 'eenvoudig Utrechtsch ingezetene'. Tot nu toe heeft men nooit kunnen achterhalen wie dit was. De gelukkige vondst in het historisch archief van de ANWB van een brief aan de toenmalige voorzitter C.H. Bingham leerde echter dat het om Alfred Buijs ( 1 8 4 1 - 1 8 8 7 ) gaat, een inmiddels totaal vergeten letterkundige die een tijdje met Multatuli bevriend is geweest.
/1 3
T w e e d e
e t a p p e
Van Vloten maakte van de door Buijs voorgestelde woorden gewag in een kort berichtje voor De Taal- en Letterbode. Hij kreeg na verloop van tijd wel de drukproef onder ogen, maar het stukje werd uiteindelijk toch niet geplaatst. Volgens de redactie 'wegens plaatsgebrek', maar volgens Van Vloten om 'het malle ventje' niet voor de voeten te lopen, of misschien beter: in de wielen te rijden. Gelukkig gaf Van Vloten zelf De Levensbode uit, een 'tijdschrift voor onbevooroordeelde waarheid', waarin hij dit hele verhaal uit de doeken deed en De Vries andermaal ridiculiseerde. De ironie wil dat De Vries in het door hem opgezette Woordenboek der Nederlandsche Taal bij herhaling wordt voorgesteld als de uitvinder van het woord wieier, terwijl dit zoals gezegd in werkelijkheid was verzonnen door een lezer van het Vlaamse dagblad De Stad Gent. De bijdragen van Alfred Buijs aan de Nederlandse taal zijn nooit erkend, terwijl het door hem verzonnen rijwiel nu juist decennialang is gebruikt als de deftige, officiële term voor de fiets. (In de wet is rijwiel pas in 1 9 6 8 vervangen door fiets.) M a a r goed, terug naar de kraamtijd van de vélocipède in Nederland. Krap een week na het Leuvense Congres werd in Maastricht de eerste snelheidsproef op houten vélocipèdes in het zuiden van het land verreden. In Deventer opende de smid Henricus Burgers ( 1 8 4 3 - 1 9 0 3 ) de 'Eerste Nederlandsche Fabriek van Vélocipèden'. Scholen w a a r je op vélocipèdes kon leren rijden schoten als paddestoelen uit de grond, spoedig gevolgd door vélocipèdistenclubs. Kortom, Nederland was in de ban van dit nieuwe voertuig en dat moest wel tot uitbreiding van onze woordenschat leiden. Dat gebeurde ook. Het Congres in Leuven signaleerde dat er al enkele benamingen in omloop waren. Behalve de genoemde trapwagen, loopwieler en trapwieler waren dat: snelwieler, snelspin, spin en hazewind - de laatste drie 'onder het volk'. Ergens in het achterland zette zich echter een ander woord schrap dat uiteindelijk al deze synoniemen van tafel zou vegen.
/ 4
T w e e d e
e t a p p e
- ik herinner mij dat het een evenement w a s , toen in 1 8 9 0 of ' 9 1
een
merk van ƒ 1 2 0 aan de markt k w a m . Bij degenen die een rijwiel bezaten of met de bezitters verkeerden w e r d het w o o r d fielesepee
niet
alleen niet gebruikt, maar het gebruik er van w a s zelfs voldoende om iemand v o o r de o m g a n g onmogelijk te m a k e n . Ik herinner mij dat ik bang w a s om vélocipède denken dat ik fielesepee
te zeggen, o m d a t iemand eens zou kunnen zei.
J . A . N . Knuttel, in: Tijdschrift en Letterkunde
voor Nederlandse
Taai-
65 ( 1 9 4 8 ) 23
Om de herkomst van het woord fiets te kunnen plaatsen moet je eerst weten wie in Nederland met wielrijden begonnen. Het rijden op een vélocipède was tussen 1 8 6 9 en circa 1 8 8 5 alleen weggelegd voor rijkelui. Omstreeks 1 8 7 0 kostte een tweewieler gemiddeld 75 gulden, een driewielige vélocipède 85 gulden. Voor ƒ 2 , 5 0 kon je indertijd in Amsterdam een dag een rijwiel huren. Een arbeider verdiende destijds gemiddeld 33 gulden per maand. Om op een vélocipède te Er waren gemiddeld twaalf lessen werden de cursisten vastgehouden aan een leren 1 5
V i e r d e
e t a p p e
leren rijden moest je les nemen. lessen voor nodig. Bij de eerste door twee meehollende hulpjes band met een handgreep. Op de
chicste rijscholen was de leszaal gecapitonneerd en speelde een pianist walsen. Vooral 'Tout en rose' was toen populair. Het echte rijden gebeurde vooral in clubverband. De eerste Nederlandse vélocipèdeclub, met de fris-Hollandse naam 'Immer Weiter', werd op 22 oktober 1 8 7 1 in Deventer opgericht. Bijna jaarlijks kwam er daarna een club bij, vooral in de provincie. De leden hadden doorgaans eigen uniformen en reden onder aanvoering van een captain. Z e hielden wedstrijden of reden tochten voor hun plezier, hoewel dat laatste twijfelachtig was. Nederland reageerde namelijk zeer vijandig op de eerste vélocipèdisten. 'Wanneer we op een landweg een boerenwagen zagen aankomen', memoreerde een wielrijder van het eerste uur, 'sloeg ons altijd al bij voorbaat de schrik om het hart, en 's Zondagsmorgens, als de boertjes en boerinnetjes in rijtuigen uit de kerk terugkeerden, hadden we geen leven. De boeren hadden ook niet zelden de vriendelijkheid, de hofhonden op ons aan te hitsen, en deze waren er weldra zoo aan gewend eiken wielrijder als een erfvijand van hun baas te beschouwen, dat ze ook zonder aanhitsing, woedend blaffend ons voor het wiel vlogen...' Bij het passeren van paard en wagen moest je oppassen dat je geen zweepslag van de koetsier kreeg. De wielerpioniers - allemaal mannen - lieten het er niet bij zitten en wapenden zich al spoedig met zwepen en stokken. In Duitsland staken zij zelfs revolvers bij zich, met ladingen peper of keukenzout. Omdat er veel klachten binnenkwamen, vaardigden plaatselijke overheden verscheidene verordeningen tegen vélocipèdisten uit. In Oldebroek werd wielrijden binnen de gemeente zelfs verboden. Redenen genoeg dus voor de wielrijders om de handen ineen te slaan. N a een toevallige ontmoeting tussen vélocipèdisten uit Haarlem en Den Haag rijpte in de zomer van 1 8 8 3 het plan om een bond op te richten. Toen de Amsterdamse hoogleraar J . A . Alberdingk Thijm ( 1 8 2 0 - 1 8 8 9 ) dit in de krant las, schreef hij voorzitter Bingham een brief. Z o u de bond-in-oprichting niet willen overwegen de door Matthias de Vries bedachte woorden rijwiel en wielrijden in te voeren? M a a r Alberdingk Thijm vergiste zich. Niet de Leidse hoogleraar Matthias de Vries had immers deze woorden 16
V i e r d e
e t a p p e
bedacht, maar de Utrechtse letterkundige Alfred Buijs. Toen Buijs in het Algemeen Handelsblad in een kort vergaderingverslag las dat rijwiel en wielrijden aan De Vries werden toegeschreven, sprong hij uit zijn vel. Hij zag kans ergens twee ingezonden brieven geplaatst te krijgen en stuurde díe vervolgens met een even warrig als wanhopig epistel naar Bingham. Buijs smeekte Bingham hem recht te doen en noemde zichzelf een 'drenkeling', iemand die onwaarschijnlijk veel heeft moeten lijden. Het hielp allemaal geen zier: Buijs zou nooit erkenning krijgen voor zijn belangrijke bijdragen aan de Nederlandse woordenschat. De brief van Alberdingk Thijm en het pleidooi van Bingham zelf - nota bene een Engelsman - om de Bond een Nederlandse naam te geven, hadden geen succes. Op i juli 1 8 8 3 kozen vijfentwintig gedelegeerden van clubs uit het hele land voor de naam 'Nederlandsche Velocipedisten Bond'. Wel nam men het even lafhartige als lachwekkende besluit om vélocipède en vélocipèdist voortaan zonder accenttekens te schrijven - kennelijk in de hoop ze zo te vernederlandsen. De kwestie bleef de gemoederen echter bezighouden. Toen begin 1 8 8 5 werd besloten de Bond een andere juridische status te geven, vroeg Edo J . Bergsma, een ambtenaar uit Leeuwarden die Bingham als voorzitter was opgevolgd, Alberdingk Thijm om advies. Bergsma noemt zich in zijn brief 'een warm voorstander van eene ongeschondene bewaring onzer heerlijke moedertaal' en beschrijft wat er gebeurde toen hij in een bestuursvergadering voorstelde het accentloze velocipede aan de kant te zetten. 'Het bleek mij tot mijne niet geringe verbazing, dat er enkelen waren, die met grooten schijn van zekerheid de meening uitspraken, dat in eene taal zóó arm als het Nederlandsch, de vreemde woorden niet te verwijderen zouden zijn.' Alberdingk Thijm raadde Bergsma aan Velocipedistenbond te vervangen door 'Wielrijdersbond'. Aan Matthias de Vries vroeg Bergsma vervolgens of dit wel zou passen in de door de Leidse hoogleraar ontworpen spelling. De Vries brak in zijn antwoord andermaal een lans voor wieier, wieleren en wielenaar, die hij toen al had opgenomen in de door hem samengestelde Woordenlijst (zeg maar: het Groene Boekje), hoewel ze in de praktijk nauwelijks werden gebruikt. 17
V i e r d e
e t a p p e
Zwaaiend met de brieven van beide hoogleraren kreeg Bergsma op 1 2 maart 1 8 8 5 van de vergadering gedaan dat de naam werd gewijzigd in 'Algemeene Nederlandsche Wielrijdersbond'. Met betrekking tot een Nederlandse benaming voor de vélocipède nam men andermaal een halfhartig besluit. De Kampioen meldde in juni 1 8 8 5 dat de Bond officieel de volgende woorden had aangenomen: Wieier Tweewieler Driewieler Wielrijder Wielrijden
voor iedere vélocipède voor bicycle voor tricycle voor vélocipèdist of cyclist, en 'voor de werking'.
'Daar men echter niet kan zeggen', vervolgde de redactie, 'ik ben naar A. "wielgereden" evenmin als men kan zeggen "schaatsgereden" zoo is de benaming: wieleren (wielerde, gewielerd) die Prof. De Vries in de woordenlijst opnam, mede aangenomen. Verder kan zonder bezwaar het woord "wielenaar", eveneens door Prof. de Vries aanbevolen, naast het woord "wielrijder" gebruikt worden en "rijwiel" naast "wieier".' Kortom, het mocht allemaal, als het maar Nederlandse woorden waren en niet dat moeizame vélocipède. Zestien jaar na het Congres in Leuven werd vélocipède dus officieel het land uitgebonjourd. Krap dertien maanden later meldde een krant dat 'de spraakmakende gemeente' een nieuw woord had gevormd: viets. Van de studeerkamer verplaatste de strijd zich nu naar het slagveld.
18
Vierde
e t a p p e
Z o o eindigde al het getob om den vélocipède
en het
vélocipedeeren
een goeden hollandschen n a a m te geven, en w e r d elke wijze raad d a a r v o o r te berde gebracht verslonden d o o r het v o o r o o g en oor teekenende fiets en fietsen,
w a a r m e d e onze vlugge wielruiters het ding
en zijn gebruik als bij ingeving zijn g a a n noemen, en dat ook door hem die 't v o o r het eerst hoort, terstond verstaan en toegejuicht wordt. N. Beets, Nieuwe Verscheidenheden, meest op letterkundig gebied 2 (1890) 3 1 - 3 2
Omstreeks 1 8 8 9 [...] is het w o o r d 'viets', met een v, zetter!, v o o r 't eerst verschenen in het studentenweekblad ' V o x [ S t u d i o s o r u m ] ' , en het w a s gevloeid uit de pen van den Delftschen redacteur K e r k h o f f . O p de studenten-sociëteit ' P h o e n i x ' is hij d a a r v o o r hartelijk uitgelachen, en hij trachtte de nieuwigheid goed te praten d o o r o p te merken, dat het gebruikelijke w o o r d 'vélocipède' toch veel te lang, en v o o r burgermenschen ook te moeilijk w a s . O f K e r k h o f f het w o o r d zelf bedacht, dan wel op zijn beurt ergens had aangetroffen, is mij niet bekend. Algemeen Handelsblad
2,0.1.1931
Op 28 april 1 8 8 6 verscheen in de Arnhemsche Courant een opmerkelijk bericht. Omdat het bij mijn weten nooit eerder is aangehaald, volgt het het hier in zijn geheel: 'De spraakmakende gemeente heeft gedaan wat de taalkundige congressen terecht niet hebben aangedurfd. Voor dat pedante vijfsylbige [sic] woord, dat boer noch burgerman begrijpt, vélocipède, heeft zij een ander geschapen. Geen vertaling met omzettingen op grammaticalen grond, zooals rijwiel en wielrijder, dat in de gesproken taal ook nog niet wilde wortelen. 'Neen, zij, die de taal maken, hebben de vélocipède viets gedoopt en dat woord klinkt en staat. Alle wijsgeerige philologische redeneeringen en beschouwingen zullen en kunnen nooit tot de conclusie viets leiden, maar het volk dat van velox noch pes weet, heeft dat snelrollende wielenstel een naam geschonken, kort en eenvoudig en in verband met zijne beweging. 'Als het woordenboek [het WNT, ES] tot de v zal zijn gekomen, twijfelen wij niet of het zal aan viets de plaats geven, die het dan toekomt.' Dit bericht kan gelden als de geboorteaankondiging van het woord fiets dat, voor zover ik weet, niet eerder op schrift is aangetroffen. Het bericht zorgde meteen voor een kleine discussie. 'Misschien begaan we een groote domheid, of verraden onkunde van het Geldersch taaleigen', schreef het Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage de volgende dag, 'wanneer wij bezwaar opperen tegen dezen bastaard van vitesse, - en houden ons in dat geval voor terechtwijzing omtrent de herkomst van viets aanbevolen.' De correspondent te Groenlo van de Haagse krant greep deze invitatie aan voor een korte beschouwing over het 'Geldersch patois'. De spelling fiets voldeed naar zijn mening beter aan de uitspraak ervan. Waar dit woord precies vandaan kwam durfde hij niet te zeggen, maar met het Franse vitesse had het volgens hem niets te maken. Fiets was typisch voor het Geldersch dialect; het was een klanknabootsing die snelheid uitdrukte, zoals rrrt 'het ratelen van den spoortrein' nabootste. In juni 1 8 8 6 vatte De Kampioen de discussie kort samen. De Friese ambtenaar Edo J . Bergsma was behalve voorzitter 2 0
V i e r d e
e t a p p e
van de ANWB ook hoofdredacteur van dit periodiek. Waarschijnlijk was hij het die aan het bericht in het Bondsorgaan een kort maar belangrijk zinnetje toevoegde, namelijk: 'Het woord " f i e t s " was als verkorting van Vélocipède reeds in 1 8 7 1 te Leeuwarden in gebruik.' Met andere woorden: de door de Arnhemsche Courant gesignaleerde boreling was volgens de ANWB al vijftien jaar oud. Wie de ouders waren en waar die precies vandaan kwamen - daarover bestond meteen onenigheid. Een jaar later werd het woord fiets voor het eerst opgemerkt in een taal- en letterkundig tijdschrift. 'Fiets = rijwiel', schreef J o h . C . A . Franken in 1 8 8 7 in Noord en Zuid. Tussen haakjes voegde hij hieraan toe: " t Woord wint veld en dreigt "rijwiel" te overvleugelen.' In de omvangrijke //e£s-literatuur is dit citaat vele malen aangehaald, maar er staat nooit bij dat ook Franken meende dat fiets een klanknabootsing was, evenals de correspondent te Groenlo. Voor ons komt dat inmiddels vreemd over, die klanknabootsing. Een goede fiets, met versnellingen, maakt op z'n hoogst een regelmatig, zacht tikkend geluid. Eerder rrrt dus, dan ffftsss. M a a r de eerste vélocipèdes hadden nog geen kogellagers. De voorwielas liep in een bus die met vet werd gesmeerd. Gebeurde dit niet op tijd, dan ontstond door de wrijving van metaal op metaal een piepend-sissend geluid dat volgens sommigen klonk als 'fiets-fiets-fiets' en volgens anderen weer heel anders. ' " F i e t s " , dat is een woord, niet gefabriceerd, maar geworden, ontstaan in en door het volk, als een pure uiting van wat bij het zien van dat ding in de ziel omging. Men zag het, zoo licht en vlug, het vloog daarheen, zjiest! en 't was weg! En zoo, gewoonweg, zei men, bij wat men zag en hoorde: "da's een f i e t s ! " ' , verklaarde een dame uit Nijmegen in 1 9 0 1 in De Kampioen. De redactie was het niet met haar eens. 'Wij voelen in het woordje fiets [...] niet iets dat "zjiest... w e g ! " doet, maar iets genieperigs. Het woord fiets piept, geachte dame, alsof de ieklank tusschen de drie scherpste letters van ons alphabet in de klem zat. En zoo komt het, dat het woord ons niet doet denken aan de elegante machine, die onder den druk van een 2 1
V i e r d e
e t a p p e
elastische enkelbeweging prettig vlug voorbijsnort, m a a r aan een halfsleetje, dat piepend om olie, door een gevoelloozen fietsbarbaar met r u w e bonkige trappen al m a a r voortgedreven w o r d t ! ' F. H . Koenen, een Amsterdammer die zich al vroeg bij de ANWB had aangesloten, had de kwestie zelfs besproken met de dichter H e r m a n G o r t e r ( 1 8 6 4 - 1 9 2 7 ) . Gorter, een echte sportman, gaf het wielrijden in 1 8 8 9 een plaatsje in Mei, een gedicht dat mede d a a r d o o r bij wielrijders erg geliefd w a s . 'Aangezien [de dame uit Nijmegen] Gorter's M e i aanhaalt', aldus Koenen, die zichzelf terloops een glansrol toebedeelt met betrekking tot de verbreiding van het w o o r d , 'zal het haar allicht interesseeren te vernemen dat toen ik het w o o r d viets in 1 8 8 1 in A m s t e r d a m begon te verspreiden, de heer Gorter dadelijk de opmerking maakte dat dit w o o r d , al w a r e het dan ook uitgevonden ten behoeve van een houten rammelkast, zoo goed de g e w a a r w o r d i n g beschreef, ondervonden bij het bijna geruischloos voorbijsuizen van de Engelsche hooge vietsen, toen juist te Amsterdam ingevoerd.' De klanknabootsing-theorie zou later nog verschillende voorstanders krijgen en volgens sommigen zelfs verklaren w a a r o m viets na verloop van tijd met een f werd geschreven ('de f beeldde veel beter den snellen, geruischloozen gang v a n het inmiddels zoo verbeterde geluchtbande rijwiel uit', heet het ergens). M a a r vooralsnog wist oudgediende F. H . Koenen het beter. 'Viets werd uitgevonden (of w a s het eene ingeving?) door een jeugdig wielrijder, kostscholier te Apeldoorn, die bij wijze van liefkoozenden term zijn houten kar [...] zoo betitelde.' Wie was die scholier? Leefde hij nog? Waren er getuigen? ANWB-leden gingen naarstig op zoek.
2 2
V i e r d e
e t a p p e
Vélocipeti
Viets
Vieles/épee
Fiets
Viels
Pritzël witz Vijf de
/etappe
Alle verandering van taal begint [...] met n a v o l g i n g door anderen van hetgeen eenmaal v o o r 't eerst door één persoon gezegd is; doch bij de gesproken taal is dit meestal niet in elk bijzonder geval na te gaan: hoe zelden toch kan men den auteur van een of ander nieuw, in de m o d e komend w o o r d (zooals b.v. fiets) of van een o p k o m e n d w o o r d gebruik op het spoor k o m e n . J.W. Muller, in: Taal en letteren ( 1 8 9 9 ) 208
1 9 0 1 was een topjaar voor fiets-navorsers. Hét topjaar. In De Kampioen verschenen maar liefst negen bijdragen over de herkomst van het woord. In het tijdschrift Taal en Letteren deed F. Buitenrust Hettema ( 1 8 6 2 - 1 9 2 2 ) bovendien de eerste wetenschappelijke poging om de genealogie ervan te ontrafelen - zonder overigens latere vakgenoten te overtuigen. Letter voor letter werd fiets door elkaar geschud, uitgerekt, samengetrokken en binnenstebuiten gekeerd - in de ijdele hoop dat de ontstaansgeschiedenis er uiteindelijk uit zou vallen. Aardig is dat de discussie in De Kampioen in gang werd gezet door een redactioneel commentaar over de gevoelswaarde van fiets. Het periodiek werd destijds bestierd door Henri Meyer, een in 1 8 7 3 geboren Rotterdammer die op de 2
4
V i j f d e
etappe
fiets bijna heel Europa doorkruiste en als eerste Nederlander met een motor de Zwitserse Alpen overstak. 'Aan "fietsen" is men thans gewend', schreef Meyer in 1 9 0 1 . 'Ik fiets, gij fietst, iedereen, ja zelfs de deftigste professor en de knapste theoloog fietst en vervoegt het werkwoord minstens éénmaal per dag. Toch is er een tijd geweest dat het stellig niet mooie woordje viets (eerst later werd het scherper) heelemaal niet "salon fähig" was, ja door deftige lieden zelfs hartgrondig werd verfoeid, als zijnde het een vulgair... "jongenswoord".' Meyer vond niet alleen 'de mooiigheid van fiets maar zóózóó', hij had ook een uitgesproken mening over de herkomst ervan. 'Fiets', schreef hij, 'is een knutselwoord, een door het toeval in het leven geroepen product van verbastering, samentrekking en verkorting, een onding, dat naar onze bescheiden meening, noch door den klank, noch door 't begrip aan een rijwiel doet denken'. Eerst werd vélocipède verbasterd tot vielesepee, wat op zijn beurt tot viels werd verkort, aldus Meyer. 'Afgrijselijk woord', vervolgde hij, 'waarvan bovendien geen behoorlijk werkwoord te fabrieken was. Vielsen? Foei! Viels werd dus " v i e t s " , omdat dit een beter werkwoord gaf. M a a r [...] een zachte v aan 't begin van een woord dat snelheid en kracht in zich hoorde te vereenigen men voelde dat het niet ging. Bovendien is viets, als 't gedrukt is, een afschuwelijk woord om te zien. Een woord om een hekel aan te hebben. Van de v maakte men dus een f.' Buitenrust Hettema wees deze verklaring later lachend van de hand, maar op dat moment schoot de eerder genoemde F.H. Koenen hoofdredacteur Meyer te hulp: niet alleen was fiets geknutseld uit vélocipède, de oorspronkelijke knutselaar was zelfs bekend! Volgens Koenen werd de wielersport tussen 1 8 7 5 e n 1 8 8 1 voornamelijk beoefend door de vélocipèdeclub 'Immer Weiter' in Deventer, en op een kostschool in Apeldoorn. Die kostschool verhuisde naar Brummen, een dorp onder de rook van Zutphen. In 1 8 8 1 leerde Koenen daar wielrijden. 'Ieder sprak daar van " v i e t s " ' , aldus Koenen, 'zelfs de baas wel te verstaan buiten schooluren, want bij deftig kondschap zei hij vélocipède.' Ook alle dorpelingen in Brummen zeiden viets, 'en iedere scholier wist al de bijzonderheden: hoe een voorganger van 2
4
V i j f d e
e t a p p e
ons te Apeldoorn zijn vélocipède "viets" had gedoopt, hoe ieder dit op school had overgenomen, zoowel kost- als dagscholieren, dat leden van de "Immer Weiter", die dikwijls de Apeldoornsche wielrijders [...] ontmoetten ook waren begonnen van viets te spreken, en dat de term in Apeldoorn voortleefde.' 'Het zal anderen y/eisrijders', ging hij verder, 'in die dagen gegaan zijn als mij: vanaf den dag dat ik mijn eerste viets thuisbracht spraken de dienstboden bij mijn ouders altijd van fiets, met f natuurlijk, en mijn oude ooms en tantes spreken nu al twintig jaar lang van vietsen.' Het enige wat Koenen niet te binnen wilde schieten was de naam van de jonge woordknutselaar. Maar, besloot hij, met gevoel voor drama: ' N u ik de richting heb aangewezen, zal wel de een of ander de missende schakel kunnen aanvullen: dien naam, waarvoor een bladzijde in 't geschiedboek blank ligt, die letters, die ingebeiteld moeten worden, vóór zij eeuwig teloor gaan.' Binnen de kortste keren meldde de voormalige directeur van de kostschool, B . J . von Pritzelwitz van der Horst, zich bij De Kampioen. 'Wat de "uitvinder" zelf omstreeks 1 8 7 0 (let op dit jaartal, en vraag met mij: Wie heeft het ooit vóór 1 8 7 0 gehoord?!) - bedoeld heeft: viets of fiets, weet ik niet. Hij zelf misschien ook niet meer, maar zeer zeker is het alweer, dat ik het woord zelf toen het allereerst gehoord heb uit den mond van één mijner externes [...], namelijk uit den mond van mijn steeds sympathieken vriend, den Heer D.C.L. Neelmeijer Jr.', aldus von Pritzelwitz. Naspeuringen bij het gemeentearchief in Apeldoorn leren dat Dirk Christiaan Lucas Neelmeijer op 18 juli 1 8 5 8 in Apeldoorn werd geboren. Zijn vader was daar directeur van de Koningsschool, een school die aanvankelijk uitsluitend was bestemd voor kinderen van personeel van Het Loo. Neelmeijer jr. klom op tot directeur van het historisch museum Felua en van de inkt- en lakfabriek Neelmeijer & Co., die in 1 9 1 0 failliet ging. Daarna verhuisde hij naar Sloten. Voor zover bekend heeft hij zich nooit in het fietsdebat gemengd. Zijn naam bleef daarin echter decennialang opduiken. Z o schreef P. J . Frederiks, conservator van de bibliotheek van de 2
4
V i j f d e
e t a p p e
in 1 9 3 1 in De Kampioen: 'Het woord " f i e t s " is niets anders dan een onomatopee, een klanknabootsing, in 1 8 7 0 bedacht door Piet [sic] C . L . Neelmeijer. [...] Indien ik het mij wel herinner, kwam Neelmeijer tot dit nieuwe woord door het geluid, dat zijn kar maakte op de Geldersche grintwegen.' ANWB,
Bij een zekere Marius, die in 1 9 5 3 in een jubileumnummer van de Nieuwe Apeldoornse Courant herinneringen aan het oude Apeldoorn ophaalde, bestond geen enkele twijfel aan Neelmeijers unieke bijdrage aan de Nederlandse taal. 'Weet Apeldoorn wel', schreef hij, 'dat het woord " f i e t s " is uitgevonden door een Apeldoorner? Het was de heer Neelmeijer, de eigenaar van de inktfabriek aan de Stationsweg, die dit woord voor het eerst heeft gebezigd. Eigenlijk moest een gedenkplaat dit feit vermelden, aan te brengen in de gevel van hotel de 1'Europe, waar de heer Neelmeijer toen woonde. Er zijn heus wel gekkere gedenkplaten aangebracht.' Die gedenkplaat is er nooit gekomen. Midden in het Gelderse, volgens velen de bakermat van het woord fiets, was men namelijk op de Bondsrijwielhersteller E.C. Viets gestuit. Toeval? Of had men hier de naamgever van het rijwiel bij de kladden?
2
4
V i j f d e
e t a p p e
Leiden
Er meI o
6
Wage^ningen War/g
Zesde
B H
ssel lem
etappe
H o e moeielijk het soms is, de oorsprong na te gaan van een plotseling opduikend nieuw w o o r d , is te illustreren aan het w o o r d fiets, dat de ouderen onder ons hebben zien verschijnen. Is het een vervorming van fielsepee
(uit velocipède)? Een klank-expressieve nieuwvorming?
Ontleend aan de naam van een Wageningse rijwielhandelaar Viets? Niemand zal dit meer met zekerheid uit kunnen maken. C . G . N . d e V o o y s , i n : Nieuwe
Taalgids
38 ( 1 9 4 5 )
60
In 1 8 9 0 maakte J . A . N . Knuttel een fietstochtje door Gelderland. Hij was toen twaalf en kwam uit Delft. Op zijn achttiende ging hij in Leiden Nederlands studeren, hoewel hij daar met 'supreme minachting' op neerkeek. In 1 9 0 6 werd hij redacteur van het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT), naar eigen zeggen omdat ze niemand anders konden vinden. Bij het WNT, het wetenschappelijke mammoetwoordenboek van het Nederlands, kreeg Knuttel de letter f op zijn bord. Hij bakte er niet veel van en zag zelfs kans de maandnaam februari te 'vergeten', zodat een jaar volgens het WNT slechts elf maanden telt. Op de rug van het deel met de f staat c-FUUT, maar het luistert naar de bijnaam C-FLUT. 2
7
Zesde
etappe
Juist in de handen van deze 'doordesemde sloddervos', die etymologie z'n zwakke punt én een bijzaak vond, belandde het woord fiets. 'Ik had weieens een ingeving', schreef Knuttel in zijn memoires, en dat was ook ditmaal het geval. Hij herinnerde zich het fietstochtje uit zijn jeugd. In 1 9 1 9 schreef hij in het WNT over de herkomst van fiets: 'Hetzij van den eigennaam Viets, naam van een wagenmaker te Wageningen, die reeds voor 1 8 8 0 rijwielen maakte, hetzij willekeurig gevormd onder den invloed van fr. vélocipède (omstreeks 1 8 8 0 op eene kostschool te Apeldoorn?)' Later, in 1 9 4 8 , koos Knuttel nog stelliger voor de wagenmaker in Gelderland: 'Voor de verklaring van fiets voel ik er het meest voor uit te gaan van de naam van de Wageningse rijwielhandelaar Viets. Levendig herinner ik mij mijn verbazing, toen ik, in 1 8 9 0 in Gelderland zijnde, de naam las van de handelaar die net heette als zijn artikel. Wageningen was een kleine plaats, maar het had zijn landbouwschool, toen vooral bezocht door voor indies houtvester studerenden, met een groot percentage Hagenaars van indiese geboorte - juist een kring waar reeds vroeg druk gefietst werd.' Overigens was Knuttel niet de eerste die de Wageningse rijwielhandelaar voor het voetlicht bracht. Dat was - alweer F. H. Koenen, de Amsterdammer die ook de Neelmeijer-connectie blootlegde. In 1 9 0 1 schreef Koenen in De Kampioen: 'Ik hoorde onlangs dat de Wageningsche wagenmaker Viets, die reeds vóór 1 8 8 0 zeer goede (houten) rijwielen maakte, van meening is dat zijn naam het woord viets in 't leven heeft geroepen, maar de heer Suermondt, die in 1 8 8 0 een viets van Viets (blijf kalm) bereed, ontkende toen reeds dat deze overeenstemming aan iets anders dan toeval kon worden toegeschreven.' Grappig genoeg verhaspelde de ANWB deze passage in 1 9 2 3 in een bundel met samenvattingen uit oude jaargangen van De Kampioen. In het origineel meent Viets dat de fiets naar hem is genoemd, maar Suermondt ontkent dit. In de jubileumbundel ontkent Viets zelf 'reeds alle verwantschap tusschen beide namen'. Zoals zo vaak bij dit soort zaken, ging deze overschrijf fout een eigen leven leiden. Telkens als de Viets-hypothese in de decennia daarna de kop opstak, schreef de ANWB dat meneer 2
7
Zesde
e t a p p e
Viets dit ten stelligste ontkende. Dit is ook op verscheidene documenten in het ANWB-archief aangetekend, telkens met verwijzing naar de jubileumbundel. M a a r goed, Viets eiste dus wel degelijk het vaderschap van fiets op, en daarom is het de moeite waard deze claim nader te onderzoeken. Over Viets is het nodige te vinden in het gemeentearchief van Wageningen. Bovendien blijkt Cees Viets in Warga (Friesland) al ruim vijftien jaar bezig te zijn met de genealogie van het geslacht Viets. De Vietsen komen oorspronkelijk uit Duitsland, uit Rheydt bij Mönchengladbach. De familienaam is afgeleid van het St. Vitusklooster aldaar. De stamvader van de Nederlandse tak vestigde zich in 1 7 8 5 als smid in Wageningen. Bijna al zijn zoons werden smid, rijtuig- of meubelmaker. Onze man heette Elie Cornelis Viets en werd op 1 0 maart 1 8 4 7 in Wageningen geboren. Hij was smid en had een winkel in de Hoogstraat. Zijn activiteiten zijn goed te volgen via de advertenties die hij in de Wageningsche Courant plaatste. Vanaf 1 8 8 5 adverteerde Viets met regelmaat. Hij handelde onder meer in haarden, kachels, fornuizen, veevoederkookpotten, kolenbakken en petroleumtoestellen. Op 18 april 1 8 8 9 meldt hij voor het eerst dat hij vélocipèdes verhuurt. In 1 8 9 0 - het jaar van Knuttels uitstapje - gaat hij ook rijwielen en vélocipède-artikelen verkopen. Vanaf 1 8 9 7 mag hij zich 'bondsrijwielhersteller iste klasse' noemen. Een jaar later breidt Viets zijn zaak uit en schaft hij een 'Automatic cycle teacher' aan - een soort lopende band met een fiets erop. 'Met dit toestel', annonceert hij, 'kan iedereen in enkele uren leeren wielrijden en wel binnenshuis. Geen angst voor vallen. Geen menschen, die denken dat zij het nooit leeren. Te zien en te beproeven bij E.C. Viets.' Tot 1 9 1 8 worden zijn advertenties steeds groter en bloeit zijn zaak. Geestelijk gaat hij echter achteruit en hij sterft in 1 9 2 1 in een psychiatrische inrichting in Ermelo, twee jaar nadat hij in het WNT was vereeuwigd. Het is logisch dat Viets verkondigde (hoewel nooit in advertenties) dat de fiets naar hem was genoemd, want dat kwam hem als rijwielhandelaar goed van pas. M a a r hij werd al vroeg weersproken. Niet alleen door luitenant-ter-zee 2
7
Zesde
e t a p p e
H . L . Suermondt, maar ook door de eerder genoemde kostschool-directeur von Pritzelwitz, die zelfs in 1 9 0 1 'nog nooit' van de Wageningse rijwielhersteller had gehoord. Nog overtuigender is de chronologie. Alles wijst erop dat Viets sinds 1 8 8 9 in rijwielen handelde, maar zelfs al zou hij daar in 1 8 8 0 mee zijn begonnen, dan nog wielerde het woord fiets toen al een tijdje rond. Immers, von Pritzelwitz hoorde het reeds in 1 8 7 0 in Apeldoorn, en De Kampioen in 1 8 7 1 in Leeuwarden. Elie Cornelis, de eerste Viets die in rijwielen handelde, had toen nog geen bedrijf in Wageningen. Sterker nog: tussen 1 8 7 1 en 1 8 7 7 verbleef hij slechts vijftien maanden in zijn geboorteplaats. De rest van de tijd woonde hij in Utrecht, Amsterdam en Brussel. Mogelijk heeft zijn rijwielhandel later bijgedragen aan de verbreiding van het woord fiets in Wageningen en omgeving, maar dat is dan ook alles. Met de Haarlemse rijwielhandel Viets & Van Leeuwen heeft fiets al helemaal niets te maken, hoewel ook dat is beweerd. De oprichter daarvan, Jan Viets ( 1 8 6 7 - 1 9 4 7 ) , zat nog op de kleuterschool toen Nederland al fietste. Overigens leefde de claim van Elie Cornelis lang voort bij de Wageningse Viets-tak. Dat blijkt onder meer uit een ingezonden brief die Ch.B. Lugt in 1 9 7 1 naar NRC Handelsblad stuurde. 'In een gesprek met een van de huidige heren Viets', aldus Lugt, 'kwam mij, omdat hij zich aan mij voorstelde, het volgende ter ore. Ik vroeg namelijk of zijn naam iets te maken had met het bekende vervoermiddel. Blijkbaar hadden niet velen hem dat nog gevraagd, want hij begon gretig zijn verhaal. Hij vertelde onder meer dat een van zijn voorouders het zogenaamde "free-wheelende" wiel had geconstrueerd. Dat wiel werd toen het "Vietswiel" genoemd. Dit wiel werd als achterwiel gemonteerd op een vélocipède en verhinderde zo het wild ronddraaien van de trappers, wat met een vélocipède wel het geval was wanneer van de Wageningse berg werd afgereden. Na overbrengen van het fietswiel op de vélocipède is de fiets ontstaan.' Hiermee zijn de belangrijkste en hardnekkigste theorieën over het ontstaan van het woord fiets behandeld, en deels weerlegd. Een van de grootste Nederlandse taalkundigen, 2
7
Zesde
e t a p p e
C . G . N . de Vooys ( 1 8 7 3 - 1 9 5 5 ) , was destijds somber gestemd over de mogelijkheid de herkomst ervan te achterhalen. Hij las het in 1 9 0 1 door Buitenrust Hettema in Taal en Letteren gepubliceerde artikel, waarin de eerste wetenschappelijke poging werd gedaan om de genealogie van fiets te ontwarren, en concludeerde: 'Juist uit de vaststaande feiten blijkt, hoe de geboorte van dit volkswoord, dat over alle andere triomfeerde, geheel in het duister ligt.' De Vooys merkte ook op hoe moeilijk het is om het geboortejaar van een woord te achterhalen. 'Zelfs als we de geschiedenis wilden te boek stellen van de termen waarmee de fiets achtereenvolgens is aangeduid', schreef hij in 1 9 1 1 , 'dan zouden we verlegen zitten. Ieder die ouder dan 35 jaar is, heeft gezegd of horen zeggen: vélocipède, vélo, safety, bicycle, rijwiel, kar, machine, fiets, en kent ongeveer de gebruiksfeer die deze woorden hadden of hebben. M a a r wie zou, zelfs bij benadering, data durven vaststellen, zonder veel naslaan en navragen?'
2
7
Zesde
e t a p p e
Zevende
etappe
Dit 'rijwiel' moet oorspronkelijk, als thans nog in en om zijn onderstelde bakermat A p e l d o o r n , 'fiesse' hebben geheeten, resteerende uit 'fiesselepee (vélocipède)'. D e toevoeging van de - t - is niet zoozeer 'hypercorrectie' als wel duidelijke uitdrukking van de magische snelheid van dit v o o r O u d - A p e l d o o r n sensationeele w o n d e r der techniek. G . S . O v e r d i e p , i n : Onze
Taaltuin
deel 2 ( 1 9 3 4 )
379
Het w o r d t meen ik algemeen v o o r waarschijnlijk gehouden dat ons fiets(e)
een moderne en v a n alle ballast ontdane v o r m is van het
geleerde vélocipède
[...]. M a a r , zeggen sommigen nog, fiesselepee
wel bekend geweest, m a a r velietsepee
of fietsepee
is
of iets dergelijks
toch niet. W a a r moet die t in fiets dan vandaan k o m e n ? H.L.Bjezoen], in: Driemaandelijkse Bladen ( 1 9 4 9 ) 1 2 8
Opvallend is dat geen van de geleerde navorsers naar het w o o r d fiets de moeite heeft genomen alle bronnen bij elkaar te sprokkelen. N i e t dat daarin de sleutel te vinden w a s , m a a r als je een biografie van iemand schrijft, dan w e r p je toch o o k even een blik in z'n b a b y b o e k . Z e k e r bij een w o o r d b i o g r a f i e , w a a r b i j o p die eerste kiekjes v a a k essentiële dingen staan. 3 2
Zevende
e t a p p e
Alles bij elkaar is er in het fietsdebat opvallend veel met losse flodders geschoten. De echt doorwrochte artikelen zijn op de vingers van één hand te tellen. Van de andere hand maakte de duim soms overuren, zoals bij de vooraanstaande Vlaamse etymoloog Jozef Vercoullie ( 1 8 5 7 - 1 9 3 7 ) . De fiets is genoemd naar de Engelse fabrikant Fitz, schreef Vercoullie in 1 8 9 8 , het jaar dat in Nederland de rijwielbelasting werd ingevoerd. Fitz dook daarna nog enkele malen in de literatuur op, steeds zonder enige toelichting. Volgens W.J. Simons, de grootste huidige kenner van de Nederlandse rijwielgeschiedenis, heeft Fitz bestaan, maar bouwde hij slechts enkele rijwielen. Er is geen enkele aanwijzing dat die ooit Nederland of Vlaanderen hebben bereikt. In 1 9 2 5 schrapte Vercoullie fabrikant Fitz stilzwijgend uit zijn woordenboek, en schreef daarvoor in de plaats: fiets is schertsend gevormd van het West-Vlaamse fijts, een klanknabootsing die 'rap' betekent. Hierover kunnen we kort zijn: als één ding vaststaat dan is het dat fiets een Noord-Nederlands woord is. Nog in 1 9 9 0 zei de Vlaming Jozef Deleu op een congres van het tijdschrift Onze Taal: 'Nog steeds leert de meerderheid van de Vlaamse kinderen pas op de kleuterschool dat een " v e l o " eigenlijk een fiets heet.' De resterende theorieën zijn te verdelen in twee hoofdgroepen: de vélocipède- en de dialectschool. De vélocipèdeschool is de oudste, de grootste en die met de meeste leerlingen. Z i j gaat er kort gezegd van uit dat fiets is ontstaan uit een van de talloze verbasteringen van 'het laffe vélocipède' (een kwalificatie van Matthias de Vries). De Vries verwachtte al in 1 8 6 9 dat vélocipède 'in den mond des volks' binnen de kortste keren tot vloospeet zou verworden. Z o ver is het nooit gekomen, maar de Franse indringer baarde wel talloze misbaksels, die in verscheidene bronnen zijn opgetekend, zoals vielesepee, filesepee en fiesselepee. De werkstukken van de vélocipèdeschool zijn - zacht gezegd - weinig indrukwekkend. We hebben al gezien wat voor 'n fröbelwerkje Henri Meyer, hoofdredacteur van De Kampioen, in 1 9 0 1 inleverde. Hij verkortte vielesepee tot viels, maakte daar viets van omdat dit een beter werkwoord zou opleveren, en plakte daar een f voor omdat dit de snelheid van het rijwiel beter uitdrukte. Een en ander deed 3 3
Z e v e n d e
e t a p p e
schoolmeester Buitenrust Hettema denken aan een oud raadseltje, namelijk: hoe wordt Nebukadnezar tot Jacob? 'Dat gaat zo in zijn werk: er komt tweemaal ne in voor, en een dubbele ontkenning is ja, en al de overige vokalen worden samengetrokken tot -kob/' Nu was Henri Meyer journalist, geen taalkundige, maar de werkstukken van de taalgeleerden waren soms nauwelijks beter. Z o kwam de vooraanstaande dialectoloog G . G . Kloeke ( 1 8 8 7 - 1 9 6 3 ) in 1 9 2 4 met het volgende knutselwerkje: hij ging uit van de verbastering fiesselepee ('welke vorm ik mij van vroeger nog wel herinner'), verkortte die tot fies, en veronderstelde dat de t daar in was geslopen door zogeheten hypercorrectie. Jammer alleen dat de onderste steen van Kloekes bouwwerk, fies, in de praktijk nooit is gebruikt of aangetroffen. Het is aardig om te zien dat vrijwel alle leerlingen van de vélocipèdeschool ook zelf aan de kwaliteit van hun werkstukken twijfelden. Z e hielden altijd een slag om de arm en dat is logisch, want alles wat ze tijdens hun studie hadden geleerd over klankwetten, verbasteringen, samentrekkingen en verkortingen, moest veel geweld worden aangedaan om tot het gewenste resultaat te komen. De Utrechtse hoogleraar C.B. van Haeringen ( 1 8 9 2 - 1 9 8 3 ) was op den duur het stelligst. In 1 9 5 0 schreef hij nog: 'De kwestie van fiets, een interessant voorbeeld van de verlegenheid waarin men in etymologicis kan verkeren ook ten aanzien van een jong woord, kan niet beslist worden zonder dat aan het dialectische vielesepee recht is gedaan.' M a a r in 1 9 5 7 hakte hij de knoop door: 'Wie zoals ik, het woord fiel(e)sepee en zelfs de tussenvorm fietsepee nog heeft horen gebruiken, kan moeilijk twijfelen aan de juistheid van de afleiding van fiets uit vélocipède, niettegenstaande de bezwaren daartegen bij mensen van een generatie die de vroegste geschiedenis van de fiets nog hebben beleefd...' Deze redenering is kenmerkend voor Van Haeringens lichting taalgeleerden: in het fietsdebat grijpen zij bijna altijd terug op waarnemingen uit hun jeugd. Juist rond de eeuwwisseling werd de vélocipède een vervoermiddel voor het volk. Dat vélocipède toen in de volksmond tot fietsepee is verhaspeld, zal best w a a r zijn, maar dat wil niet zeggen dat 3 4
Z e v e n d e
e t a p p e
die bastaard ook de moeder van fiets is. Immers, je kunt net zo goed beweren dat vélocipède tot fietsepee werd onder invloed van fiets, een woord dat in die tijd al minstens 25 jaar oud was. Daarmee belanden we op de banken van de dialectschool. Die school heeft veel te danken aan een boerin uit Oerle, Marie Renders ( 1 8 5 4 - 1 9 3 2 ) , die in haar jonge jaren 'Mie Fiets' werd genoemd. Sommigen menen dat de sleutel tot het fietsmysterie letterlijk onder haar rokken te vinden is.
35 Z e v e n d e
e t a p p e
fummen ittard e
etappe
't W o o r d is a l g a u w umme 'edeupt in 'fietse', en wel deur de Dêventer straatjeugd die 't w o o r d 'fillesipède' te umslachtig en d ' r 'n afkorting veur vond. D a t de keuze gelukkig w a s , blik uut 't feit, dat tegenwoordig in heel ons land 't w o o r d ingank hef 'evonden. H . J . E . v a n B e e k Dêventer
vrogger
en noe
(19242)
De laatste etappe van deze Tour wordt verreden door de equipe van de dialectschool. Die school is in twee gebouwen ondergebracht. De Deventerse vestiging is eigenlijk een dependance van de vélocipèdeschool, want in Deventer roepen ze simpelweg: fiets is afgeleid van vélocipède en dat gebeurde hier, bij ons, in die fraaie stad aan de IJssel. Dat Deventer een belangrijke rol heeft gespeeld in de geschiedenis van het rijwiel, daarover kan geen twijfel bestaan. We hebben al gezien dat Henricus Burgers hier in 1 8 6 9 de Eerste Nederlandsche Fabriek van Vélocipèden uit de grond stampte. M a a r laten we niet overdrijven: de eerste vijftien jaar bouwde Burgers houten vélocipèdes, zonder ketting, zadelvering, remmen of spatborden. Engelse rijwielen waren in Nederland aanvankelijk veel geliefder. Rijwielhistoricus George J . M . Hogenkamp praatte zijn broodheer dus wel erg naar de mond toen hij in 1 9 3 9 een jubileumboekje de titel gaf De geschiedenis van Burgers Deventer is de geschiedenis van de fiets. 3
7
A c h t s t e
etappe
De belangrijkste leerling van de Deventer school is L . A . J . Burgersdijk jr., de zoon van de bekende Shakespeare-vertaler. Net als vele anderen baseerde Burgersdijk zich vooral op jeugdherinneringen. Tussen 1 8 8 0 en 1 8 9 0 , zo memoreerde hij in 1 9 2 7 , had hij fiets in en om Deventer 'zien of liever hóóren' ontstaan. Het was 'in den jongensmond, alsook in den volksmond' gevormd uit vélocipède, en braaf vermeldde hij alle door hem gesignaleerde tussenvormen, te beginnen bij vieltsepède of vieltsepéé. Nu stond destijds in het beste etymologische woordenboek dat fiets in 1 8 7 0 in Apeldoorn was ontstaan, en het is aardig om te zien hoe Burgersdijk deze klip omzeilde. 'Het vermelde jaartal 1 8 7 0 is wellicht een drukfout voor 1 8 8 0 ' , schreef hij. 'Immers in 1 8 7 0 deed de nieuwe vélocipède ternauwernood nog haar intrede; aan een populaire naam dacht toen nog niemand.' Er bestaat echter een zeer sterke getuigenis tegen de Deventer school, en wel van bondslid nr. 1 5 8 7 4 . Dit ANWBlid bevestigde in 1 9 0 1 in De Kampioen dat hij fiets voor het eerst had gehoord op de naar Brummen verhuisde kostschool uit Apeldoorn, net als F.H. Koenen en directeur von Pritzelwitz. 'Toen ik er k w a m ' , schreef nr. 1 5 8 7 4 over z'n oude kostschool, en de cursiveringen zijn van hem, 'was ik als rechtgeaard Deventernaar al eenige jaren vélocipèderijder. Nu wil ik dit opmerken, dat we toen onder de Deventer vélocipèderijdende jongens nooit het woord " f i e t s " gebruikten, we spraken daar van vélocipède of vélo. Het staat me nog duidelijk voor den geest, dat ik voor 't eerst dit woord fiets in Brummen hoorde.' De tweede tak van de dialectschool is opgericht door de bescheiden Limburgse letterkundige L. Linssen. Hij schreef in 1 9 1 4 in het Bijblad voor Taal en Letteren: ' N u hoorde ik toevallig, dat er in de volkstaal van heel Zuid-Limburg van Kerkrade tot Sittard toe, een woord "vietse", op sommige plaatsen " f i e t s e " , bestaat in de beteekenis van "hard loopen, zich snel uit de voeten maken", bijvoorbeeld kijk h'm 'ens vietse; toen de veldwachter kwam, toen zag je h'm vietse! In de Noord-Limburgsche dialecten bestaat "fiette" met juist dezelfde beteekenis.'
3
7
A c h t s t e
e t a p p e
'Oudere menschen van 4 0 - 7 0 jaar', vervolgde hij, 'verklaarden mij, dat 't w o o r d reeds in hun jeugd algemeen in deze beteekenis gebruikt werd. Dat 't woord niet van lateren datum is als fiets (rijwiel) blijkt ook uit het dialect van Kerkrade, waar "fietse" in bovengenoemde beteekenis reeds lang en ook nu nog algemeen gebruikt wordt, maar nooit fiets voor rijwiel.' 'Is na al 't bovenstaande', besloot Linssen, 'misschien de vraag gewettigd, of wij wellicht hier den oorsprong van fiets moeten zoeken? Z a l niet aan den persoon, die 't woord in zijn nieuwe beteekenis het eerst heeft uitgesproken, de klank van DIT woord voor den geest gezweefd en naar analogie ervan 't nieuwe woord gevormd hebben?' Verscheidene dialectologen denken dat Linssen gelijk had. Dat geldt ook voor A.P. de Bont, die in 1 9 7 3 een belangrijk artikel over fiets schreef. De Bont kwam uit Oerle, een dorp onder de rook van Eindhoven. Veel Oerlers hadden bijnamen. Z o ook Marie Renders ( 1 8 5 4 - 1 9 3 2 ) , die in haar jeugd 'Mie Fiets' werd genoemd. 'Nu moet men niet menen', aldus De Bont, 'dat die jonge boerin de bijnaam Fiets heeft gekregen omdat ergens op de Veluwe tussen de jaren 1 8 7 9 - 1 8 8 0 het woord fiets [voor] rijwiel begon gezegd te worden. In Oerle verscheen de eerste fiets ± 1 9 0 0 - schrijver dezes, in 1 8 8 9 geboren, kan het zich nog goed herinneren, en het is als zeker aan te nemen dat tot rond 1 8 9 0 het wóórd fiets voor "rijwiel" en het daarvan afgeleide werkwoord fietsen in het toen nog zeer geïsoleerde dorp Oerle onbekend waren.' Nee, Marie Renders dankte die bijnaam aan haar benen, of beter: aan de manier waarop zij liep, want in Oerle betekende fietsen 'met een lichte en vlugge beweging zich verplaatsen'. De Bont concludeert dat dit 'bewegingschilderend werkwoord' fietsen, 'snel bewegen', dat waarschijnlijk als klanknabootsing is ontstaan, indirect of direct tot fiets 'rijwiel' heeft geleid. Indirect via de familienaam Fiets, die op de Veluwe niet ongewoon is. Of rechtstreeks, 'zoals men kan boren met een boor, zagen met een zaag en zo meer, zo kan men fietsen d.i. zich vlug voortbewegen met... een fiets', aldus De Bont. 3
7
A c h t s t e
e t a p p e
De Bont sloeg vast de spijker op z'n kop. Het lijkt waarschijnlijk dat fiets omstreeks 1 8 7 0 is ontstaan uit het dialectwoord vietse 'snel bewegen'. Niet alleen is de betekenisuitbreiding aannemelijk, maar het zou ook verklaren waarom fiets aanvankelijk veelal met een v werd geschreven en waarom het zo lang is beschouwd als een 'volkswoord', een 'vulgair jongenswoord', zoals De Kampioen schreef. Die lage status heeft het overigens opvallend lang gehouden. Nog in 1 9 3 9 werd L.Th. Lehmann door een recensent op de vingers getikt omdat hij fiets in een gedicht had gebruikt: Rijdt u maar aangenaam op Mijn geschriften, mijn fiets is de getuige van Mijn driften. Fiets en vélocipède hebben hoogstwaarschijnlijk lang naast elkaar bestaan. De advocaten, artsen, fabrikanten en andere notabelen die met wielrijden begonnen, gebruikten vélocipède. Het dialectwoord fiets verspreidde zich via schooien dorpsjongens. Toen het volk ging fietsen gaf het de voorkeur aan het chiquere Franse woord voor het duurbetaalde rijwiel. Pas toen werd vélocipède, zoals diverse taalkundigen 3 9
Finish
aan het eind van de vorige eeuw hebben gehoord, op grote schaal vervormd tot fietsepee en dergelijke. Daardoor is vélocipède abusievelijk aangezien voor de moeder van fiets, terwijl het niet eens familie is. Is dit hard te maken? Nee, het taalmateriaal om iedere stap wetenschappelijk te schoeien ontbreekt. Je kunt dus bij fiets terugvallen op de klassieke dooddoener uit de etymologie: 'herkomst onbekend'. Er zijn woordenboeken die zich hiertoe beperken, maar dan mis je wel een omvangrijke, kleurrijke en soms schrikbarend onwetenschappelijke discussie over een uniek Nederlands woord.
40
Finish
Bronnen 1856 Het lijkt pedant om bij zo'n klein
P.G. Witsen Geysbeek
boekje zo'n grote literatuurlijst op te
Noodwendig
Woordenboek
Algemeen
nemen. M a a r ja, dit is natuurlijk
Zamenleving
deel 5 ( 1 8 5 6 )
vooreerst een rondrit door de om-
p. 4 1 0 7 .
der
vangrijke literatuur over fiets, aangevuld met nieuwe gegevens. Vandaar
1869
deze lijst, voor fijnproevers, die het
'De vélocipède', in: Kennis en kunst
zelf na willen (kunnen) lezen.
( 1 8 6 9 ) pp. 1 7 8 - 1 7 9 , & 'Veloci-
De bronnen zijn niet alfabetisch,
pedomanie', Idem p. 3 4 0 ;
maar chronologisch gerangschikt.
Dagblad
Dat heeft twee redenen. In de eerste plaats ontstaat hierdoor een historisch overzicht van de discussie over
4.9.1869.
Leidsch
31.8.1869, &
1.9.1869;
Algemeen
Handelsblad
2.9.1869;
Oprechte
Haarlemsche
Courant
fiets. Bovendien wordt in de lopende tekst bijna altijd vermeld wanneer iemand iets beweerde. Als u dus leest
1870 M . Smiets, 'Over de Nederlandsche
dat J . A . N . Knuttel in 1 9 4 8 jeugd-
benaming van 't Fransche vélo-
herinneringen ophaalde aan een ver-
cipède', in: Handelingen
rassende ontdekking in Wageningen,
11de
kunt u in deze lijst snel nazien waar
kundig congres ( 1 8 7 0 ) pp. 7 0 - 7 9 ;
Nederlandsch
van het
Taal- en
hij dat deed. Dit compenseert enigs-
M . de Vries, 'Vélocipède', in:
zins het ontbreken van noten, die ik
De Taal- en Letterbode
heb weggelaten om het boekje geen
pp. 7 9 - 8 2 .
Letter-
(1870)
lemen voeten te geven. Boeken over de geschiedenis van het rijwiel in het algemeen heb ik alleen opgenomen als er ook iets in staat over de herkomst van het woord fiets. Gepubliceerde en ongepubliceerde bronnen zijn in deze lijst gelijkwaardig behandeld.
1871 J . van Vloten, ' H o e het woord vélocipède te vertolken', in: De Levensbode
4 (1871)
pp. 1 4 9 - 1 5 0 . 1883
Voor de goede orde: de strijd over
A . Buijs, ' A a n wie de eer', in:
de herkomst van het woord fiets is
De Opmerker
vaak gevoerd in artikelen over heel
'Een terechtwijzing', in: De
9 . 9 . 1 8 8 3 , & Idem,
andere onderwerpen. De /zeis-kwestie
ker 1 6 . 9 . 1 8 8 3 ; Brief van A . Buijs
wordt daarin meestal slechts kort
aan C . H . Bingham, 3 0 . 9 . 1 8 8 3 ,
aangestipt. Ik heb hier de titel van
historisch archief ANWB.
het artikel opgenomen zodat de context duidelijk wordt; het pagina-
1884
nummer verwijst naar de passage
J . Beckering Vinckers Taal en
over fiets, vélocipède
Taalstudie,
etc.
deel 1 ( 1 8 8 4 ) ,
pp. 1 1 1 - 1 1 2 .
4 7
B r o n n e n
Opmer-
1901
1885 Uit het historisch archief van de
De Kampioen
ANWB: concept van een brief van
95-96, 2 1 5 - 2 1 6 ,
( 1 9 0 1 ) pp. 5, 73"74>
Edo Bergsma aan j . A . Alberdingk
F. Buitenrust H e t t e m a , ' 't Woord
Thijm, i . z . 1 8 8 5 ; brief van Edo
" f i e t s " ' , in: Taal en Letteren
Bergsma aan J . A . Alberdingk Thijm,
( 1 9 0 1 ) pp. 4 0 7 - 4 0 9 -
232-233;
11
9 . 2 . 1 8 8 5 ; brief van J . A . Alberdingk Thijm aan Edo Bergsma, 1 4 . 2 . 1 8 8 5 ;
1909
brief van Edo Bergsma aan Matthias
W. de Hoog Studieën over de
de Vries, 2 2 . 2 . 1 8 8 5 ; brief van
landsche en Engelsche
Matthias de Vries aan Edo Bergsma,
kunde
( 1 9 0 9 ) p.
Neder-
taal- en letter-
225.
1 . 3 . 1 8 8 5 ; brief van Edo Bergsma a a n E . K o l , 2 . 3 . 1 8 8 5 ; De ( 1 8 8 5 ) p.
Kampioen
1910 Stijn Streuvels Mijn Rijwiel
13.
pp.
1886 De
Kampioen
( 1 8 8 6 ) pp.
67-68;
[1910]
13-16.
1911
A.J. Servaas van Rooijen, 'Vélocipède
C . G . N . de Vooys, 'Iets over spontane
(wieier)', in: De Navorscher
en bewuste nieuwvorming in de taal.
(1886)
pp. 3 7 - 3 8 ; C. Bake, 'Vreemde woor-
N a a r aanleiding van fiets- en vlieg-
den verdietscht', in: De
termen', in: Nieuwe
Navorscher
( 1 8 8 6 ) p. 3 2 2 ; Arnhemsche 2 8 . 4 . 1 8 8 6 ; Haagsch
Dagblad
2 9 . 4 . 1 8 8 6 &c 3 . 5 . 1 8 8 6 ; Handelsblad
Courant Algemeen
( 1 9 1 1 ) pp.
191Z N . van Wijk Franck's
4.5.1886.
Woordenboek
1887
Taal
Joh. C . A . Franken, 'Taalzuiveringen en taalverrijking', in: Noord Zuid
1 0 ( 1 8 8 7 ) p.
Taalgids 5
161-172.
en
(1912
2
der
) p.
etymologisch Nederlandsche
163.
1914 L . Linssen, 'Iets over fiets', in:
16.
Bijblad voor Taal en Letteren
1890
( 1 9 1 4 ) p.
N . Beets, 'Poëzie in woorden', in: Nieuwe
Verscheidenheden,
meest
1916
op letterkundig gebied 2 ( 1 8 9 0 )
George J . M . Hogenkamp Een
pp.
eeuw wielersport
31-32.
2
144.
halve
(19X6).
1920
1892 F. Buitenrust Hettema, 'Woord-
J . A . N . Knuttel, 'Fiets', in: WNT III 3
vorming', in: Taal en Letteren
( 1 9 2 0 ) kol.
(1892)
4446.
p. 3 5 1 .
1924 1898
H . J . E . van Beek Deventer
J . Vercoullie Beknopt Woordenboek
der
etymologisch Nederlandsche
Taal (Gent: 1 8 9 8 2 ) p. 7 6 .
vrogger
en noe ( i 9 2 4 i ) ; R. van der Meulen, ' R i j w i e l ' , in W N T X I I I kol. 4 4 2 - 4 4 4 ; G . G .
(1924)
Kloeke,
'Klankoverdrijving en goedbedoelde (hypercorrecte) taalvormen', in:
4 2
Bronnen
Tijdschrift
voor Nederlandse
Letterkunde
Taal- en
4 3 ( 1 9 2 4 ) p. 1 6 6 .
1937 M . Schönfeld 'Boekbeoordelingen', in: Nieuwe
J. Vercoullie Beknopt Woordenboek
Taalgids 3 1
(1937)
p. 1 8 0 .
192.5 der
etymologisch Nederlandsche
1939 George J . M . Hogenkamp
Taal ( 1 9 2 5 3 ) p. 90.
De geschiedenis
192.7
Deventer
L . A . J . Burgersdijk, 'Het ontstaan van een w o o r d ' , in: Album
van
Burgers
is de geschiedenis
opgedragen
aan prof. dr. J. Vercoullie
(1927)
pp. 6 9 - 7 2 .
1942 K. Heeroma, 'Etymologische aantekeningen II', in: Tijdschrift
Brief van A . Beets aan P.J. Frederiks,
p. 8 3 ; H . Burger De
2 1 . 1 1 . 1 9 2 9 , historisch archief AN"»B;
Vélocipède-Club:
W. de Vries, 'Hyperkorrektheid', in:
Edo Bergsma
Koninklijke
der Wetenschappen
Neder-
(1942)
Leeuwarder
het rijwiel,
de fiets,
(1942).
Akademie
( 1 9 2 9 ) p. 1 2 1 .
1931
1943 J . H . van Lessen, 'Klanknabootsing als taalvormend element', in:
'Etymologie van fiets', in:
Algemeen
Tijdschrift
Handelsblad
'Rijwiel
Letterkunde
20.1.1931, &
en fiets', in: Idem
voor Nederlandse
Taal- en
( 1 9 4 3 ) p. 1 1 9 .
27.1.1931;
P.J. Frederiks, ' H o e komen wij aan het woord 'fiets', in: De
Kampioen
1944 K. Heeroma, 'Gevoelswoorden',
3 0 . 1 . 1 9 3 1 , p. 1 0 9 ; J o s Kuiken,
in: Tijdschrift
'Een stukje rijwiel-geschiedenis', in:
en Letterkunde
De Kampioen
voor
landse Taal- en Letterkunde
1929
Mededelingen
van
de fiets [ 1 9 3 9 ] .
voor Nederlandse
Taai-
( 1 9 4 4 ) p. 26.
2 7 . 2 . 1 9 3 1 , p. 2 2 8 . 1944 'Fiets', in: Onze Taal 1 3 . 3 ( 1 9 4 4 )
1932 P.J. Frederiks De ontwikkeling
van
p. 1 4 .
het rijwiel ( 1 9 3 2 ) p. 1 4 3 . 1945 C . G . N . de Vooys, 'Etymologiseren
1934 G.S. Overdiep, 'Werkwoorden
van pasgeboren woorden', in:
op -tsen', in: Onze Taaltuin II ( 1 9 3 4 )
Nieuwe
P- 3 7 9 -
1948
W. Draaijer Woordenboekje
Nederlandsche
van het
dialect ( 1 9 3 6 2 ) p. 1 4 ;
C.B. van Haeringen etymologisch
38 ( 1 9 4 5 ) P- 60.
J . A . N . Knuttel, 'Fielesepee - fiets', in:
1936 Deventersch
Taalgids
Tijdschrift Letterkunde
voor Nederlandse
Taal- en
65 ( 1 9 4 8 ) p. 2 3 .
Supplement
Woordenboek
der
Taal ( 1 9 3 6 ) p. 4 9 .
1949 H.L.B[ezoen], 'Flietsepee - fietse', in: Driemaandelijkse
Bladen
iste jrg.
no. i nieuwe serie ( 1 9 4 9 ) p. 1 2 8 . 47 Bronnen
I
1971
95°
C . B . van Haeringen, 'Dialectologie en etymologie' ( 1 9 5 0 ) , in:
Gramarie
( 1 9 6 2 ) p. 92.
Een halve eeuw vooruitgang
(1971)
pp. 4 5 - 5 1 .
1972
1953 Marius, 'Per kettingreactie door herinneringen', in: Nieuwe doornse
A . van Hulzen, 'De fiets', in:
Courant
Apel-
C h . B. Lugt, 'Fietsologie', in: NRC Handelsblad
1.2.1972.
1 4 . 1 1 . 1 9 5 3 , p. 1 3 .
1973 A.P. de Bont, 'Fiets', in:
1957 C . B . van Haeringen, 'Fiets', in: Nieuwe
Taalgids
Taalgids 66.1
Nieuwe
( 1 9 7 3 ) PP- 4 9 " 5 4 -
5 0 ( 1 9 5 7 ) p. 1 2 8 . 1977 J . M . Fuchs & W.J. Simons, 'Fiets
1958 F. de Tollenaere, 'velo', in: WNT XVIII
en fietser', in: De Fiets ( 1 9 7 7 )
( 1 9 5 8 ) kol. 1 6 3 8 - 1 6 3 9 , Sc Idem,
pp. 1 1 - 6 1 .
'vélocipède', kol. 1 6 3 9 - 1 6 4 3 ; J. de Vries Etymologisch
woorden-
boek ( 1 9 5 8 ) p. 84.
1983 Dick Schaap Een eeuw wijzer.
100
jaar ANWB ( 1 9 8 3 ) pp. 9 - 5 0 . 1962 L . C . Michels, 'Velocipede/rijwiel', in: Nieuwe
Taalgids
55 ( 1 9 6 2 )
1984 ' W a a r komt toch het woord fiets vandaan?', Bijlage bij bulletin de fiets
p. 2 8 8 .
1 5 . 1 . 1 9 8 4 nr. 2 4 9 . 1965 J . L . Pauwels, in: Leuvense
Bijdragen
54 ( 1 9 6 5 ) bijblad, p. 7 7 .
1991 J . G . Kruyt, 'Wieier', 'Wieleren', in: WNT x x v ( 1 9 9 1 ) kol. 2 4 0 9 - 2 4 x 0 .
1966 Jan Grauls Taaicocktail
(1966)
pp. 7 5 - 8 4 .
1993 R o b Tempelaars, 'Matthias de Vries ' als neuswijze taalzuiveraar', in:
1968 Maarten van Nierop
Woorden
vertellen geschiedenis
(1968)
pp. 6 5 - 7 1 .
Trefwoord
5 ( 1 9 9 3 ) PP- 3 ! - 3 4 -
1996 T h e o Bijvoet & Albert Roskam (red.) Woorden
1970 Jan de Vries Nederlands gisch woordenboek
etymolo-
(NEW) ( 1 9 7 0 )
p. 1 6 7 ; F. de Tollenaere, ' A a n v u l lingen en verbeteringen', in NEW ( 1 9 7 0 ) p. 8 8 4 ; J . M . Fuchs, W.J. Simons, 'Van vélocipède naar fiets', in: Onze Taal 3 8 . 5 ( 1 9 6 9 ) P- 3 5 47 B r o n n e n
tussen de wielen
(1996);
C o r Hoppenbrouwers De taal van Kempenland
( 1 9 9 6 ) pp. 1 1 6 - 1 1 7 .
Register aardezoeker,
draaiende
Alberdingk Thijm, J . A . Automatic
Haeringen, C.B. van hazewind
29
36 17-18, 20-21
bondslid nr. 1 5 8 7 4
37
Lehmann, L.Th.
tweewielige
machine
37
8-9
fielsepee
2 7 - 2 8 , 30, 3 1 , 3 2 , 3 3 , 3 4 - 3 5 , 3 6 , 37-39,
38
Fiets, Mie 3 5 , 3 8
fiette fijts
Fitz
Renders, Marie 3 5 , 3 8 4, 1 1 , 1 3 - 1 4 , 1 6 - 1 8 , 2 1 , 31
Simons, W.J.
33
Smiets, Michaël
33
snellewiel 33
snelspin
33
Franken,Joh.C.A.
21
25-26
Gorter, Herman
22
R e g i s t e r
10 14
snelvoeter
12
snelwieler
14
spin
11-12
12
snel-looper
36
Frederiks, P.J.
6
12
Pritzelwitz van der Horst, B.J. von
safety
3 2 , 3 4 " 3 5 , 39
37
4 5
pêrdje, Venloosch
29, 3 1
1 9 , 24, 3 8
fillesipède
32
'paard der democratie'
rijwiel
3 2 , 3 6, 3 7 - 3 8
filesepee
25-26
10
25, 30
4°
Fiets, familienaam
fietsepee
luiaard
Overdiep, G.S. 32, 33, 34
14, 19, 2 0 - 2 1 , 22, 23-26,
fietsen
23
13
nieuwbakke
32
fietse
35,38
Neelmeijer jr., D . C . L . ('Piet')
27, 34
fiesselepee fiets
9
Multatuli
1 5 , 34
10
23, 33-34
Muller, J.W.
18
34
fiesse
Michaux Mie Fiets
8-9
driewieler
lanterfanter
Meyer, Henri
10
10
26
mekanieke
Drais von Sauerbronn, Carl
30
31
Marius 33
draaiende aardezoeker
fies
12, 14
luiaard, nieuwbakke
1 4 , 36
18
fielesepee
loop wieier Lugt, Ch.B.
Burgersdijk jr., L . A . J .
10, 14
Linssen, L. 3 7 - 3 8
3i> 34 Burgers, Henricus
10
39
lezer van De Stad Gent 10
Buitenrust Hettema, F. 4, 2 3 - 2 4 ,
Deleu, Jozef
15,27-28
lanterfanter, mekanieke
12
Buijs, Alfred 1 3 - 1 4 , 1 7
Draisine
34
Koenen, F.H. 2 2 , 2 4 - 2 5 , 28
6,38-39
Brink, Jan ten
cyclist
11
Knuttel, J . A . N .
13, 16-17
36
12
31
Kloeke, G . G .
18, 31
Bont, A.P. de
Jager, Arie de kar
32
Bingham, C . H .
buikpelder,
14
ijzeren wielentuig
Bezoen, H.L.
20
34
Hogenkamp, George J . M .
19
Bergsma, Edo J . bicycle
Groenlo, correspondent te
16-17
cycle teacher
Beek, H.J.E. van Beets, N .
io
14
Stevin, Simon
12
Streuvels, Stijn
11
Suermondt, H . L . Ternest, K . L . trapwagen
28-30
12
12, 14
trap wie 1er 1 2 , 1 4 tredensneller tricycle
12
18
tweewieler
18
tweewielige
buikpelder
vélo, velo
3 1 , 33, 37
vélocipède,
velocipede
10 4 , 8-_9, n - i
1 5 , 1 7 - 1 8 , 1 9 , 2.0, 2 4 , 2 7 , 2 8 , 3 ° , 3 1 . 3*» 3 3 - 3 5 . 3 6 , 3 7 , 39-40 vélocipedeeren
19
vélocipèdist
17-18
Venloosch
pêrdje
Vercoullie, Jozef vielesepee viels
24, 3 3 , 34
24, 33
vieltsepède
37
vieltsepéé
viets
12 33
37
4, 18, 19, 20, 22, 24-25, 28,
3 3 , 39 Viets, Cees
29
Viets, E . C .
26, 27, 28-30
Viets, Jan
30
Viets & Van Leeuwen vietse
30
3 7 , 39
vietsen
25
vietsrijder
25
Vietswiel vitesse
30 20
vloospeet
10, 33
Vloten, Johannes van Vooys, C . G . N . de
13-14
27,30-31
Vries, Matthias de 1 0 , 1 3 - 1 4 , 16-18, 33 wielenaar
10, 1 3 , 1 7 - 1 8
wielentuig,
ijzeren
wieier
12
4, 10, 1 1 , 1 3 - 1 4 ,
wieleren
10, 1 3 , 1 7 - 1 8
wielrijden
13-14, 16-18
wielrijder
13-14, 17-18
wieltrapper wielzot
10
zelf kar
13
10
R e g i s t e r
17-18
Colofon Fiets! verscheen in december 1996 ter gelegenheid van de jaarwisseling voor de relaties van Sdu nv in een oplage van 2 5 0 0 exemplaren. De inhoud van dit boekje verscheen eerder in losse afleveringen op de Achterpagina van NRC
Handelsblad.
In de meeste stuk-
ken is echter nadien het nodige - soms vrij veel - veranderd. De auteur is voor kritiek, correcties, aanvullingen en onderzoek veel dank verschuldigd aan: Theo Bijvoet, Ton den Boon (Van Dale Lexicografie), J a a p Engelsman, C. D. Gast (Gemeentearchief Wageningen), G. M . Jochems (Gemeentearchief
Apel-
doorn), N o p M a a s , Fons Moerdijk (WNT), R o b Rentenaar (RJ. Meertensinstituut), Vic van de Reijt, Ludo Simons, W.J. Simons, Nicoline van der Sijs, F. de Tollenaere, Sv.E. Veldhuijzen en C.Q. Viets. Lien Heyting heeft dit onderzoekje in eerste instantie mogelijk gemaakt door zo veel ruimte op de Achterpagina beschikbaar te stellen. Zonder het enthousiasme en het uithoudingsvermogen van Aya Langeveld zou veel uit het ANWB-archief verborgen zijn gebleven. J a a p Engelsman tekende voor de eerste eindredactie en het register in dit boekje. Eindredactie C a t o Hamburger Typografische
vormgeving
en samenstelling
beeld
Lex Reitsma, Haarlem Druk Sdu Grafisch Bedrijf, Den H a a g Foliedruk
stofomslag
Kuiper - Jansen, Utrecht Binden Boekbinderij Abbringh, Groningen © 1996
E w o u d Sanders, Heemstede
N i e t s uit deze u i t g a v e m a g w o r d e n v e r v e e l v o u d i g d e n / o f
openbaar
g e m a a k t d o o r middel v a n d r u k , f o t o k o p i e , m i c r o f i l m of o p w e l k e andere wijze dan o o k z o n d e r v o o r a f g a a n d e schriftelijke toestemming van de uitgever. N o p a r t o f this b o o k m a y be r e p r o d u c e d in a n y f o r m , b y p r i n t , p h o t o p r i n t , m i c r o f i l m or any other means w i t h o u t p e r m i s s i o n f r o m the publisher.
Z ó ó de v o e t e n o p de
trappers
—
niet met de
hak,
niet met den teen, m a a r met den bal v a n den voet !