Habitatpotentie van de bever (Castor fiber) in Flevoland
Studie: Vak: Studenten: Docent: Begeleider:
Master Docent Biologie 1ste graads Biologisch onderzoek Cynthia de Beer 1589964 Anita de Groot Boersma 1594252 Werner Pauchli Jeroen Reinhold
Master Docent Biologie eerste graads
Habitatpotentie van de bever (Castor fiber) in Flevoland
Cynthia de Beer en Anita de Groot Boersma
Externe begeleider:
Jeroen Reinhold Landschapsbeheer Flevoland
Interne begeleider:
Werner Pauchli Instituut Archimedes Hogeschool van Utrecht
2
Voorwoord In het kader van het biologisch onderzoek voor onze Masteropleiding docent biologie eerstegraads aan de Hogeschool van Utrecht hebben wij onderzoek verricht aan de vestigingsplaatsen van de bever in Flevoland. Bij het zoeken naar een geschikt onderwerp voor ons biologisch onderzoek hebben we gekeken naar het onderwerp en de impact van het onderzoek op de wetenschap. Wij wilden een bijdrage leveren (hoe klein dan ook) aan bestaande kennis op een bepaald gebied. Daarom wilden we graag onderzoek doen onder de vlag van een organisatie. Door aan te sluiten bij een organisatie konden we verder gaan met bestaand onderzoek en konden we ook gebruik maken van de kennis die al door anderen, binnen die organisatie, was gegenereerd. Omdat veldwerk, zowel ethologisch als ecologisch, ons meer aanspreekt was het ons duidelijk dat ons onderzoek geen laboratoriumonderzoek ging worden. Bij onze zoektocht naar een onderwerp dat paste bij deze wensen, kwamen we in aanraking met Jeroen Reinhold, projectleider en vervangend directeur van de Landschapsbeheer Flevoland. Hij houdt zich al jaren bezig met de bever (Castor fiber) in Flevoland. De bever in Flevoland wordt weliswaar al een aantal jaren gemonitord maar er liggen nog genoeg vragen open over de vestigingsplaatsen van de bever. Dit onderwerp sprak ons erg aan. Met veel plezier zijn we acht dagen het veld in geweest, op zoek naar beverburchten. Zo nu en dan moesten we onszelf op heuphoogte (of hoger) een weg banen door de brandnetels. Het vinden van de vaak prachtige burchten maakte dit ruimschoots goed. Graag willen we Jeroen Reinhold bedanken voor de mogelijkheid die hij ons bood voor dit onderzoek en de goede gesprekken die we met elkaar hebben gehad tijdens ons onderzoek. Ook gaat onze dank uit naar Werner Pauchli die, als we hem nodig hadden, bijna altijd direct voor ons beschikbaar was. Tot slot bedanken we Tristan Linnenbank en Richard Jansen die ons al die dagen en avonden hebben moeten missen omdat onze tijd werd opgeslokt door de bevers. Zij hebben ons met raad en daad en ICT-hulp terzijde hebben gestaan.
3
Samenvatting In de winter van 1990-1991 ontsnapten enkele bevers (Castor fiber) uit het Natuurpark Lelystad. Deze bevers hebben zich weten te handhaven en van hieruit is een nieuwe populatie bevers in Flevoland ontstaan. Sinds 2000 vindt er in Flevoland een jaarlijkse bevertelling plaats. Bij deze telling wordt gekeken naar het aantal bevers dat in een burcht aanwezig is. Er heeft echter in Flevoland nog nooit onderzoek plaats gevonden naar landschapskarakteristieken die van invloed zijn op bevervestiging. Onderzocht zijn 76 beverburchten en 76 bijbehorende controlepunten. Bij de beverburchten is onderscheid gemaakt tussen bewoonde en onbewoonde burchten. Tevens er is onderscheid gemaakt tussen lang bewoonde en kort bewoonde burchten. Voor alle meetpunten is, met behulp van Google Earth en metingen ter plaatse, data verzameld op het gebied van oeverlengte, hellingshoek van de oever en vegetatie. Er is ontdekt dat er weinig landschapskarakteristieken zijn die van invloed lijken te zijn op bevervestiging. Het aantal bomen en het soort bomen is wel van invloed. Bij burchten staan gemiddeld 25,6 bomen langs de oever in een straal van 60 meter rondom de burcht. Hiervan zijn gemiddeld 18,1 bomen bruikbaar voor de bevers en gemiddeld 15,1 bomen zijn wilgen. Daarnaast zijn beverburchten vaak gebouwd onder een boom. Onbewoonde burchten hebben minder bruikbare bomen dan bewoonde burchten (14 versus 23,6). Dit ondersteunt de hypothese dat bevers wegtrekken indien er niet genoeg bruikbare bomen meer zijn rondom de burcht. Er is geen verschil gevonden in landschapskarakteristieken tussen lang bewoonde burchten en kort bewoonde burchten. Wel is ontdekt dat als bevers vertrekken van een burcht, ze dat het vaakst doen in de eerste 4 jaar na het bouwen van de burcht.
Keywords Castor fiber, Bever, Flevoland, landschapskarakteristieken, bevervestiging
4
Inhoudsopgave Voorwoord .................................................................................................................................................... 3 Samenvatting ............................................................................................................................................... 4 Inhoudsopgave ............................................................................................................................................ 5 Hoofdstuk 1: Introductie ......................................................................................................................... 6 1.1 Geschiedenis van de bever in Nederland ............................................................................................... 6 1.2 Probleemstelling .............................................................................................................................................. 6 1.3 Onderzoeksvraag en hypothese ................................................................................................................ 7 Hoofdstuk 2: Theoretisch kader van het onderzoek ..................................................................... 8 2.1 Morfologie van de Bever ............................................................................................................................... 8 2.2 Voeding ................................................................................................................................................................ 9 2.3 Samenlevingsverband.................................................................................................................................... 9 2.4 Habitat en trekgedrag .................................................................................................................................... 9 2.4.1 Beverburcht .................................................................................................................................................................... 9 2.4.2 Beverdam...................................................................................................................................................................... 10 2.4.3 Het effect van bevers op hun omgeving .......................................................................................................... 11 2.4.4 Kolonisatie van de oever ........................................................................................................................................ 11
2.5 Dimensies van de potentiële niche ........................................................................................................ 12
2.5.1 Dimensie water .......................................................................................................................................................... 12 2.5.2 Dimensie vegetatie ................................................................................................................................................... 13
Hoofdstuk 3: Kader van het onderzoek............................................................................................ 15 3.1 Burchten en controlepunten .................................................................................................................... 15 3.2 Variabelen in het onderzoek .................................................................................................................... 15
3.2.1 Dimensie water .......................................................................................................................................................... 15 3.2.2 Dimensie vegetatie ................................................................................................................................................... 16
3.3 Hypothesen ..................................................................................................................................................... 16 3.3.1 Dimensie water .......................................................................................................................................................... 16 3.3.2 Dimensie vegetatie ................................................................................................................................................... 17
Hoofdstuk 4: Materiaal en methode .................................................................................................. 18 4.1 Methodiek gebuikt bij bepaling van de meetpunten...................................................................... 18 4.1.1 Locatie burchten........................................................................................................................................................ 18 4.1.2 Controlepunten .......................................................................................................................................................... 18
4.2 Methodiek gebruikt bij de variabelen .................................................................................................. 18
4.2.1 Dimensie water .......................................................................................................................................................... 18 4.2.2 Dimensie vegetatie ................................................................................................................................................... 19
4.3 Methodiek gebruikt bij de dataverwerking ....................................................................................... 19 Hoofdstuk 5: Resultaten ........................................................................................................................ 21 5.1 Burchten en controlepunten .................................................................................................................... 21 5.2 Bewoonde en onbewoonde burchten .................................................................................................. 23 5.3 Lang en kort bewoonde burchten .......................................................................................................... 25 Hoofdstuk 6: Discussie ........................................................................................................................... 27 6.1 Variabelen die geen significant verschil laten zien ......................................................................... 27 6.2 Variabelen die wel een significant verschil laten zien ................................................................... 27 6.3 Stroomschema ............................................................................................................................................... 28 6.4 Terugblik .......................................................................................................................................................... 29 6.5 Betrouwbaarheid en validiteit ................................................................................................................ 30 6.6 Kwantitatieve data ....................................................................................................................................... 30 6.7 Vervolgonderzoek ........................................................................................................................................ 30 Literatuurlijst ............................................................................................................................................ 32
5
Hoofdstuk 1: Introductie 1.1 Geschiedenis van de bever in Nederland De bever (Castor fiber) is van oorsprong een inheemse soort in Nederland. De laatste wilde bever in Nederland is in 1825 bij Zalk geschoten (Grzimek et al, 1970) Deze bever heeft hier een standbeeld aan over gehouden (afbeelding 1). Hierna heeft Nederland ruim 150 jaar geen bevers meer in de vrije natuur gekend. Vanaf de jaren tachtig begon in Nederland de discussie over het al dan niet herintroduceren van de bever (Reinhold, 2002). De natuurbeschermingsraad schreef in 1984 een positief advies voor herintroductie van de bever. Dit resulteerde in 1988 in de eerste uitgezette bevers in de Biesbosch. Deze bevers waren afkomstig uit de populatie bevers langs de Midden-Elbe in Duitsland (Middeljans, 2008). Tot en met 1991 zijn daar in totaal 42 bevers uitgezet. Daarna volgde de Gelderse Poort in 1994. Hier zijn tot 2000 in totaal 54 bevers uitgezet. De populatie bevers in de Biesbosch deed het goed, de populatie in de Gelderse Poort had meer moeite om te overleven (Niewold & Muskens, 2000). Maar in beide gebieden is op dit moment een populatie bevers die zich weet te handhaven.
Afbeelding 1: Standbeeld voor de bever in Zalk. Bijschrift van het standbeeld is: ‘De laatste bever in Nederland, Gevangen te Zalk in 1825’.
In Flevoland zijn sinds 1988 bevers voor het publiek te zien in het natuurpark Lelystad. Deze bevers waren bedoeld als fokgroep. Nakomelingen van deze fokgroep zouden op termijn de populatie in de Biesbosch kunnen versterken (Reinhold, 2009). In de winter van 1990-1991 zijn uit het natuurpark Lelystad een onbekend aantal bevers ontsnapt. Deze bevers hebben zich weten te handhaven en van hieruit is een nieuwe populatie bevers in Flevoland ontstaan. Er zijn pogingen gedaan om de ontsnapte bevers te vangen, dit is echter niet gelukt. Uiteindelijk heeft men geaccepteerd dat de bever een plek in Flevoland heeft gevonden (Reinhold, 2002). In Drenthe is men sinds 2008 bezig met een herintroductieproject voor de bever. In Limburg is ook een populatie bevers ontstaan, dit doordat de bevers via de Roer en de Maas Nederland zijn binnengekomen. Al met al brengt dat de teller op dit moment op vijf beverpopulaties in Nederland (CBS, 2011).
6
1.2 Probleemstelling De bever wil nog wel eens in conflict komen met de mens. Bijvoorbeeld omdat de bever op een door de mens niet gewenste manier invloed uitoefent op zijn omgeving door middel van dammen. Of omdat de bever holen gaat graven en burchten gaat bouwen op plaatsen waar de mens dat liever niet heeft, denk bijvoorbeeld aan de dijken in Nederland (Niewold, 2009). Door het vlakke karakter van het Flevolandse landschap zijn bevers niet snel geneigd tot het bouwen van dammen. In Flevoland is het de afgelopen jaren maar twee keer gebeurd dat bevers een dam hebben gebouwd (Reinhold, 2009). Bevers graven echter wel holen en bouwen ook burchten in Flevoland. Landschapsbeheer Flevoland zou graag inzicht willen krijgen in de voorkeur van bevers in Flevoland voor vestigingsplaatsen van hun burchten. Als de voorkeur van bevers betreffende hun vestigingsplaatsen bekend is, kan hier rekening mee worden gehouden bij de inrichting van het landschap en bij het oeverbeheer. Aan de ene kant kan het landschap dan zo worden ingericht dat sommige oevers van Flevoland ‘bevervriendelijk’ worden. Andere delen, bijvoorbeeld de dijken, zouden dan ‘beveronvriendelijk’ kunnen worden ingericht zodat schade aangericht door bevers zo klein mogelijk gehouden kan worden. Er zijn momenteel wel persoonlijke meningen van landschapsbeheerders over voorkeuren van bevers voor een vestigingsplaats, soms gebaseerd op gevonden data (Reinhold, 2009). Tot nu toe is er echter geen gedegen en statistisch bewijs of een locatie wel of niet een potentiële vestigingsplaats zou kunnen zijn voor de bever.
1.3 Onderzoeksvraag en hypothese Het doel van dit onderzoek is om inzicht te krijgen in de verschillende dimensies die de niche van de bever definiëren. Wij willen hiermee een model te creëren dat landschapsbeheerders kan helpen bij het beoordelen van het landschap op de habitatpotentie van de bever. Hieruit volgt de volgende onderzoeksvraag voor dit onderzoek: Aan welke karakteristieken moet het Flevolandse landschap voldoen, zodat het geschikt is als mogelijke vestigingsplaats van bevers? De hypothese die bij deze onderzoeksvraag hoort is: Het is het mogelijk is om specifieke landschapskarakteristieken aan te wijzen in het Flevolandse landschap die aangeven of de plek wel of niet geschikt is voor bevervestiging.
7
Hoofdstuk 2: Theoretisch kader van het onderzoek 2.1 Morfologie van de bever De familie van de bevers (Castoridae) bevat slechts twee nog levende soorten, de Europese bever (Castor fiber) en de Canadees-Amerikaanse bever (Castor canadensis). Beide soorten hebben een bestaanswijze die niet van elkaar te onderscheiden is. Jarenlang is gedacht het één soort betrof (Grzimek et al, 1970). DNA onderzoek heeft echter uitgewezen dat het twee soorten betreft (Rosell, Bozsér, Collen, & Parker, 2005). De Castor canadensis heeft namelijk minder chromosomen dan de Castor fiber (Middeljans, 2008). Ondanks dit verschil in karyotypering hebben beide soorten dezelfde morfologie en hetzelfde gedrag (Rosell et al, 2005). Om deze reden kunnen gedragingen van de Castor fiber ook toegeschreven worden aan de Castor canadensis en vice versa. De bever is een groot knaagdier dat in en rond het water leeft. Het heeft van kop tot romp een lengte van 70-100 cm en een staart van nog eens 30 cm. Hiermee is de bever het grootste knaagdier van Europa (Reinhold, 2002). De staart van de bever is plat en dient als hulp bij het zwemmen. Verder heeft de staart de functie van vetopslag, steun geven bij het staan en lopen op het land en werkt de staart als warmteregulator. Daarnaast kan de staart gebruikt worden om alarm te slaan (Middeljans, 2008).
Afbeelding 2: Karakteristieke morfologie van de bever: Oranje snijtanden.
Afbeelding 3: Karakteristieke morfologie van de bever: zwemvliezen en platte staart.
Bevers hebben scherpe snijtanden die oranje van kleur zijn (afbeelding 2). Deze snijtanden hebben een doorlopende groei en worden gebruikt om bomen om te knagen of takken van bomen te knagen. Om het knagen te vergemakkelijken hebben bevers ook sterke klauwen aan hun voorpoten waarmee ze bomen en taken kunnen vast houden (Middeljans, 2008). Bevers hebben een aquatische levensstijl. Ze hebben zwemvliezen in hun achterpoten (afbeelding 3) en ogen oren en neus liggen op dezelfde lijn zodat deze tijdens het zwemmen boven water uitsteken. Reinhold (2002) geeft aan dat de bever in Flevoland een nachtdier is. Volgens Nolet & Andreas (1994) is de bever in een onverstoord gebied een dagdier dat met name in de ochtend actief is. In gebieden met veel verstoring verandert dit gedrag van de bever en wordt de bever een met name 's nachts actief dier (Nolet & Andreas, 1994). Dit zou er op kunnen wijzen dat de bever in Flevoland in een verstoord gebied leeft.
8
2.2 Voeding
Het menu van de bever is zeer uitgebreid en varieert met het seizoen. In de zomer staan er met name kruiden, bloemen, jonge scheuten van waterplanten, grassen, takken en wortels op het menu (Middeljans, 2008; Nolet & Anders, 1994). Wat betreft de takken heeft hij met name de voorkeur voor zachte houtsoorten zoals wilg (Salix sp.), ratelpopulier (Populus tremula) en andere populiersoorten (Populus sp.) (Middeljans, 2008; Nolet & Andreas, 1994). Andere boomsoorten die de voorkeur hebben van de bever zijn es (Fraxinus excelsior), eik (Quercus sp), hazelaar (Corylus avellana) en vogelkers (Prunus padus) (Reinhold, 2002). Montclair State University (n.d.) voegt hier aan toe dat de bever ook berk (Betula sp.) en kers (Prunus avium) eet. Boomsoorten die gemeden worden zijn esdoorn (Acer sp.), els (Alnus sp), meidoorn (Crataegus sp.), den (Pinus sp.) en spar (Picea sp.) (Reinhold, 2002). In de winter is er niet genoeg vers plantenmateriaal te vinden. In deze periode eet de bever met name twijgen en schors van zachte bomen zoals de wilg, populier, ratelpopulier, lijsterbes (Sorbus sp.), hazelaar, ruwe berk (Betula pendula), Amerikaanse eik (Quercus rubra) en Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina) (Middeljans, 2008). In de herfst begint de bever met het aanleggen van een voedselvoorraad. Deze bestaat uit de takken en stammen van kleine bomen. Deze voedselvoorraad wordt verankert onder water, hierdoor blijft de voedingswaarde behouden (Nolet & Andreas, 1994).
2.3 Samenlevingsverband De bever is een monogaam dier (Montclair State University , n.d.) dat als paar meestal hun leven lang in dezelfde burcht blijven. Onder bepaalde omstandigheden verlaat de bever zijn burcht wel (paragraaf 2.4.3). De bever kan tot 20 jaar oud worden (Montclair State University, n.d.), hoewel de meeste uitgezette bevers in Nederland zo'n 12 jaar worden (Reinhold, 2002). Het samenlevingsverband bij de bever is een kleine familiegroep. Deze groep bestaat uit een volwassen paartje en hun jongen van de laatste twee worpen. De grootte van de worp is één tot zes jongen. Hierdoor kan de groepsgrootte in een beverburcht oplopen tot maximaal veertien bevers. Dit komt echter niet vaak voor (Montclair State University, n.d.; Nolet & Andreas 1994). De paring vindt plaats in februari, de jongen worden geboren in juni. Wanneer de jongen na twee tot drie jaar geslachtsrijp zijn, worden ze door het ouderlijk paar uit de burcht verjaagd. De jongen zullen dan zelf een eigen burcht beginnen (Zeveloff & Boyce, 1980).
2.4 De bever als landschapsontwikkelaar De bever wordt in de literatuur vaak 'landschapsontwikkelaar' genoemd (onder andere Müller-Schwarze & Sun, 2003; Rosell et al, 2005). Dit komt omdat ze door hun leefwijze veel invloed uitoefenen op de inrichting van het landschap. Hieronder bespreken we twee in het oog springende zaken als het gaat om bevers als 'landschapsontwikkelaars': de beverburcht en de beverdam.
9
2.4.1 Beverburcht De bever heeft verschillende soorten onderkomens. Afhankelijk van de oever kan een bever een hol graven in de oeverwand of een burcht van takken bouwen. De vorm van deze burchten kan heel verschillend zijn (Grzimek et al, 1970). Beverburchten worden gemaakt van takken die met modder en leem versterkt en afgedicht worden (afbeelding 4). Een burcht kan uit verschillende kamers bestaan. De ingang van de burcht is onder water terwijl de verschillende kamers zich 20 tot 50 cm boven de waterspiegel bevinden (Grzimek et al, 1970).
Afbeelding 4: Doorsnede van een beverburcht. Hierin is duidelijk te zien hoe bevers een kamer met een luchtgat hebben die boven de waterspiegel ligt.
2.4.2 Beverdam Naast het bouwen van een burcht als verblijfplaats maakt de bever dammen. Het bouwen van een dam wordt door de bever gedaan om te zorgen dat het waterpeil hoog genoeg is zodat de ingang van de burcht onder water blijft (Middeljans, 2008). In sommige rapporten (bijvoorbeeld Middeljans, 2008; Reinhold, 2002) wordt gezegd dat de bever een waterpeil van minimaal 50 cm nodig heeft. In deze rapporten worden echter geen bronnen genoemd om dit getal mee te staven. Als materiaal voor hun dam gebruikt de bever jonge bomen en taken die zij doorknagen en naar het water slepen. De bever gebruikt modder, waterplanten en stenen om de dam te verstevigen. Dammen worden in Nederland gevonden in kleine beekjes met een breedte van maximaal vijf meter (afbeelding 5) (Middeljans, 2008). Dat wil niet zeggen dat de bever geen grotere dammen kan bouwen, de grootste beverdam die ooit ontdekt is heeft een lengte van maar liefst 850 meter en is zelfs zichtbaar vanuit de ruimte (Kraaijvanger, 2010). In Flevoland zijn de afgelopen jarenjaar slechts twee dammen gemaakt (Reinhold, 2009).
10
Afbeelding 5: Beverdam in Gelderland.
2.4.3 Het effect van bevers op hun omgeving Met het bouwen van dammen en burchten heeft de bever veel invloed op zijn omgeving. Zo lopen door het bouwen van een dam de laaggelegen oevers onder. Door het bouwen van een dam lopen de laaggelegen oevers onder en wordt de waterspiegel verhoogd. Door het verhogen van de waterspiegel krijgen andere organismen, zowel flora (moerasplanten, kruidachtige planten) als fauna (watervogels, amfibieën, vissen) meer kansen om zich te vestigen in een gebied (Muller-Schwarze &, Sun 2003). Begon (2009) noemt de bever daarom ook een dier dat behoort tot de ‘keystone species’ in het voedselweb omdat de bever een habitat creëert waarin andere soorten kunnen floreren. Door de aanpassingen die de bever aan zijn omgeving maakt, zoals het vellen van bomen voor voedsel of onderhoud van dam of burcht, wordt de habitat in eerste instantie geschikter voor de bever maar in tweede instantie wordt de habitat steeds minder geschikt voor de bever. Dit leidt in rivieren gebieden tot een zogenaamde ‘bevercyclus’ (Cunningham, Calhoun & Glanz, 2006; Middeljans, 2008). In een dergelijke cyclus zal een bever wegtrekken indien hij alle beschikbare voedsel en bouwmateriaal heeft verbruikt (Montclair State University, n.d.; Popko & Veitch, 1997). Ook zal de bever wegtrekken als het waterniveau niet adequaat is of ten gevolge van één of meerdere sterfgevallen in de familie (Popko & Veitch, 1997). Na enkele jaren van afwezigheid van de bever zal er door middel van successie een nieuwe biotoop ontstaan die opnieuw aantrekkelijk is voor bevers. De bever zal dan het oude gebied weer gaan koloniseren. Bevers koloniseren met name gebieden waar in het verleden al een burcht heeft gestaan. Dit zorgt voor de opvallende bevercyclus (Middeljans, 2008; Remillard, Gruendling & Bogucki, 1987). Deze bevercycli hebben een omlooptijd van ongeveer tien tot dertig jaar (Remillard, Gruendling & Bogucki, 1987). 2.4.4 Kolonisatie van de oever De bouw van een burcht of een hol is afhankelijk van de oever. Kolonisatie van de oevers is dan ook zeer afhankelijk van de geomorfologie van het gebied (Johnston & Naimand, 1990). Een beverburcht kan jarenlang meegaan, soms zelfs langer dan dat de bevers zelf leven. Een beverburcht wordt bewoond door één beverfamilie (Grzimek et al, 1970). Als de jongen twee tot drie jaar oud zijn verlaten zij de burcht van hun ouders (Zeveloff & Boyce, 1980). De burcht wordt door de bevers onderhouden en indien nodig
11
gerepareerd. Bij uitbreiding van de beverfamilie wordt ook de burcht uitgebreid (Montclair State University, n.d.). Burchten zijn dus geen ‘wegwerpproducten’ maar worden door de bevers zo lang mogelijk onderhouden. Animal Planet (n.d.) geeft aan dat een burcht wel zo'n 30 jaar lang bewoond kan blijven. Terwijl de bever zelf gemiddeld 15 jaar wordt in het wild (Middeljans, 2008). In Nederland ligt de gemiddelde leeftijd van de bever overigens lager, volgens Reinhold (2002) ligt dit gemiddelde zo rond de 12 jaar. Zoals eerder gesteld, blijft een burcht ongeveer 30 jaar gewoond. Onder bepaalde omstandigheden kan dit korter zijn. Montclair State University (n.d.) geeft aan dat de enige twee redenen dat een beverfamilie de burcht verlaat zijn voedseltekort of predators. Popko, Veitch & Promislow (2001) geven naast een voedseltekort en predators ook nog anderen redenen aan, zoals een fluctuatie in het waterpeil of mortaliteit in de familie. Of menselijke aanwezigheid ook een reden is voor bevers om hun burcht te verlaten is niet geheel duidelijk, hierin spreken de bronnen elkaar tegen. Er wordt aangegeven (Kambiets, 2003) dat het slopen van een dam voor bevers reden is om weg te trekken. Het Bureau of Wildlife Management (n.d.) geeft echter aan dat bij slopen van een dam de bever eerder zal kiezen voor herbouw. 2.5 Dimensies van de potentiële niche De bever komt voor in totaal verschillende biotopen. Vandaag de dag komen ze voor van de subarctische regio’s tot aan de Rio Grande. Als bevers de keuze hebben, prefereren ze een redelijk vlak landschap met een grote diversiteit aan vegetatie. Het door de mens ontwikkelde landschap, zoals wij dat vooral kennen in Europa, is een biotoop waarin de bever zich over het algemeen goed kan vestigen (Muller-Schwarze & Sun, 2003). Voor elk organisme geldt dat de locatie waarin het zich kan vestigen bepaalde condities en bronnen moet bevatten. Deze condities en bronnen moeten zich binnen bepaalde grenzen bevinden (Hutchinson, 1957 in Begon, 2009). De bever heeft zich in de provincie Flevoland kunnen vestigen omdat de mens de bever hier naar toe heeft gebracht. Doordat de bever in Flevoland weinig natuurlijke vijanden en concurrenten heeft, is de bever in staat geweest om zich blijvend te vestigen. Begon (2009) maakt onderscheid in de fundamentele en de gerealiseerde niche. In dit onderzoek kijken we naar de gerealiseerde niche. Eerder is al gezegd dat de bever in Flevoland weinig natuurlijke vijanden en concurrenten heeft, hierdoor zal de gerealiseerde niche van de bever niet veel kleiner zijn dan de fundamentele niche (Begon, 2009). De verschillende condities en bronnen van de gerealiseerde niches van een bever worden beschreven door Muller-Schwarze & Sun (2003) en Reinhold (2003). De kenmerken van de condities en bronnen zijn opgedeeld in kenmerken die te maken hebben met water en kenmerken die te maken hebben met vegetatie. Deze twee groepen met kenmerken zullen vanaf nu dimensies genoemd worden.
2.5.1 Dimensie water en oever Vanwege hun aquatische levensstijl heeft de bever water in zijn directe omgeving nodig. Water kan beschikbaar zijn in diverse vormen, zoals een stroom, rivier, kanalen of vijvers. Belangrijk hierbij is dat het water het gehele jaar geschikt is om in te zwemmen, duiken, burchten te onderhouden, de burcht beschermen kan. En dat de oever genoeg mogelijkheden biedt om ingangen te graven voor een hol en/of burcht. De bever probeert altijd te ontsnappen via het water. Daarom heeft een burcht vaak meerdere ingangen onder water, de bever heeft zo meerdere vluchtmogelijkheden bij de komst van een predator.
12
De bever prefereert langzaam stromend tot stilstaand water. Typische stroom gradiënten zijn 1% en lager. In een bepaalde studie bleek dat het gemiddelde bij beverterritoria ligt op 1,6%. Indien de dichtheid van de bevers hoog ligt, gebruikt de bever stromingen die hoger liggen, tot aan 6,5%. In berggebieden blijkt dat de grens ligt op 15%. Wijdere stromingen van 8 meter breed worden geprefereerd boven smallere stromingen van 1.4 meter breed (Muller-Schwarze & Sun, 2003). De bever in de Rhône Vallei in Frankrijk, als ook bevers in andere delen van Europa, prefereren kalm en gelijkmatig stromend water met voldoende waterdiepte (Fustec, Cromier & Lode, 2003). Volgens Reinhold (2002) prefereert de bever een steile oever. 2.5.2 Dimensie vegetatie De bever heeft een betrouwbaar voedselaanbod nodig maar is niet specifiek in het voedsel dat wordt gegeten (Muller-Schwarze & Sun, 2003). De bever is een generalist, er wordt door de bever een grote variëteit aan plantensoorten geconsumeerd. Waar een betrouwbare watervoorziening een vereiste is, accepteren bevers een vegetatierange van ratelpopulierenbossen tot maïsvelden. Wel moet opgemerkt worden dat ze voor de winter houtige vegetatie nodig hebben. Bomen en basten dienen behalve als voedsel ook voor bouwmateriaal voor dammen en burchten. Bij gebrek aan dit soort constructiehout zullen bevers zich moeten beperken tot het leven in holen in de oever. Het type boom, de afmetingen van de boom (leeftijd) en de afstand van de bomen tot de waterkant zijn allemaal van invloed op de keuze van waar de bever zich gaat settelen. Noord Amerikaanse bevers prefereren populierensoorten, in Europa hebben bevers een voorkeur voor wilgen. De bever is extreem voorzichtig op het land, daar zijn namelijk meer predators van de bever aanwezig. Op het land heeft de bever een onbeholpen en langzame waggelende manier van voortbewegen (Zoogdier Vereniging, 2012). Bij de bever kan op basis van functionaliteit onderscheid worden gemaakt tussen twee soorten gebieden. Het eerste is het gebied waaruit bevers met name bouwmateriaal halen voor hun burcht. Dit is door Muller-Schwarze en Sun gesteld op een straal van 60 meter rondom de burcht (Muller-Schwarze & Sun, 2003). In dit gebied moeten populieren aanwezig zijn op een redelijke afstand, gemiddeld zo’n vijf meter van de waterkant. Het tweede gebied is het gebied waar de bever zijn voedsel vandaan haalt. Dit gebied ligt in een straal van enkele honderden meters tot soms enkele kilometers rondom de burcht (Muller-Schwarze & Sun, 2003). Ook in dit gebied zullen populieren worden geoogst, nu echter met name als voedsel voor de bever. Uit onderzoek blijkt dat bevers op dezelfde manier reageren op populieren als op ratelpopulieren en wilgen (Muller-Schwarze & Sun, 2003). Als de voedselvoorraad na een paar jaar is uitgeput door het oogsten, zal de hele familie verhuizen naar een habitat met een groter voedselaanbod. Als beverpopulaties dichter worden en de vegetatie slinkt, gaan bevers ook eten van minder geprefereerde soorten bomen. In New York State, hebben bevers, na ratelpopulier (Populus tremula) en wilg (Salix sp.), een voorkeur achtereenvolgens voor berk (Betula sp.) , Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina), beuk (Fagus sylvatica), haagbeuk (Carpinus betulus), esdoorn (Acer sp.), en meidoorn (Crataegus sp.) (Muller-Schwarze & Sun, 2003). Minst geprefereerd zijn coniferen zoals zilverspar (Abies sp.), wheymouthden (Pinus strobus), grove den (Pinus sylvestris ), en fijnspar (Picea abies). Coniferen produceren grote hoeveelheden hars dat hun beschermt tegen herbivoren. In de late winter, als het sap begint te vloeien in bomen, gaan bevers soms de bast van naaldbomen eten. Als bevers naaldbomen beginnen te consumeren, is de kans groot dat ze na een paar weken het gebied verlaten. Als er een behoorlijk aantal aangevreten en gevelde coniferen en/of
13
naaldbomen zijn, kan verwacht worden dat de bevers op het punt staan van vertrekken (Muller-Schwarze & Sun, 2003). De niet-houtige vegetatie die wordt gegeten tijdens het groeiseizoen omvat ook sommige waterplanten zoals water-shield (Brasenia sp.)(komt niet voor in Europa), de gele plomp (Nuphar lutea) en de waterlelie (Nymphaeaceae). Ook varens (diverse geslachten), framboos (Rubus idaeus), grassen (Graseae) en cypergrassen(Cyperaceae) worden gegeten door de bever. In Nebraska eten bevers maïs (Zea mais) en bewaren ze droge aren van maïs als wintervoedsel. In Bavaria consumeren bevers suikerbieten (Beta vulgaris subsp. vulgaris var. altissima), maïs en andere granen(diverse geslachten) (Muller-Schwarze & Sun, 2003). Tabel 1: Voedsel van de bever, gesorteerd op voorkeur(Middeljans, 2008; Muller-Schwarze & Sun, 2003; Reinhold, 2002). * bomen en planten waarvan bekend is dat ze voorkomen aan de oevers van Flevoland (Reinhold, 2002).
Meest geprefereerde soorten Betula sp Brasenia sp. Corylus avellana* Cyperaceae* Fraxinus excelsior* Graseae* Nuphar lutea Nymphaeceae sp Populus sp.* Prunus avium Prunus padus* Rubus idaeus Quercus sp* Salix sp.* Zea mais
Matig geprefereerde soorten Beta vulgaris Betula pendula Prunus serotina Quercus rubra Sorbus sp Fagus sylvatia Carpinus betulus
Niet geprefereerde soorten Abies sp. Acer sp.* Alnus sp.* Crataegus sp.* Pinus sp.* Picea sp.*
14
Hoofdstuk 3: Kader van het onderzoek 3.1 Burchten en controlepunten In Flevoland is de bever sinds de winter van 1990-1991 aanwezig. De laatste twaalf jaar is aan monitoring van beverburchten gedaan. Zoals eerder gezegd is het natuurlijke gedrag van bevers om in de door hun gebouwde burcht te blijven wonen. En verlaten zij hun burcht enkel wanneer hun habitat niet (meer) voldoet aan de voorwaarden die zij stellen aan datzelfde landschap. Om te zien welke karakteristieken een rol spelen bij dit migratiegedrag onderzoeken wij het landschap rondom bewoonde en onbewoonde burchten. Naast onderzoek aan bewoonde en onbewoonde burchten nemen we ook een aantal controlepunten op in het onderzoek. De controlepunten zijn plaatsen waar de afgelopen twaalf jaar geen bevers zich gevestigd hebben. Het opnemen van controlepunten geeft inzicht in karakteristieken die een rol spelen bij het wel of niet vestigen van bevers op een specifieke locatie. Hoewel de bever een territorium kan hebben van enkele kilometers, is niet hun volledige territorium onderzocht. De bever heeft een kleiner gebied waar hij met name het bouwmateriaal voor zijn burcht vandaan haalt. Dit is door Muller-Schwarze en Sun gesteld op een straal van 60 meter rondom de burcht (Muller-Schwarze & Sun, 2003). De bever haalt 95% van zijn voedsel en bouwmateriaal uit het gebied van vijf meter gerekend vanaf de oever. Dit is het onderzoeksgebied waarin de data is verzameld. In het onderzoek wordt gekeken naar het aantal meters oever dat in een straal van 60 meter rondom de burcht zit. Bij vegetatieonderzoek wordt alleen gekeken naar de eerste vijf meter vanaf de oever. 3.2 Variabelen in het onderzoek Eerder hebben we de potentiële niche van de bever onderverdeeld in twee dimensies; variabelen gerelateerd aan de dimensie ‘water en over’ en variabelen gerelateerd aan de dimensie ‘vegetatie’. Hieronder staat uitgelegd op welke manieren de verschillende variabelen behorende bij die twee dimensies, zijn meegenomen in het onderzoek. 3.2.1 Dimensie water en oever De bever is erg gericht op water. Er zullen diverse onderzoeken gedaan worden aan de watergang waar de bever zijn burcht heeft gebouwd. Ten eerste wordt er gekeken naar de breedte van de watergang. Deze zal worden gemeten in meters. Ten tweede zal er worden gekeken naar de oever. Zelden dat een bever zich verder dan een paar meter van de oever op het land begeeft. Hoe meer oever een bever bij de burcht tot zijn beschikking heeft, hoe meer mogelijkheden de bever dus heeft voor het vinden van bouwmateriaal en voedsel. Er zal gekeken worden naar de lengte van de oever binnen een straal van 60 meter rondom de burcht. Omdat er meerdere typen vegetatie mogelijk zijn langs de oever, is ook gekeken naar de vegetatie langs de oever. Er is gekeken naar de volgende typen vegetatie: bomen riet struikgewas gras Naast de verschillende typen vegetatie bij de oever wordt ook gekeken naar de hellingshoek van de oever. Deze wordt in graden gemeten aan de waterkant, zo dicht mogelijk bij de burcht. Er kan ook naar de topografische ligging van de burcht worden gekeken. Afhankelijk van
15
deze ligging is de burcht meer of minder toegankelijk voor predators . Topografisch is er de volgende indeling gemaakt: Op het vaste land Op een schiereiland Op een eiland 3.2.2 Dimensie vegetatie De vestigingsplaats van een burcht kan zich in verschillende typen vegetatie bevinden. We nemen vier typen vegetatie en kijken in welke van deze vier typen vegetatie de burcht is gebouwd. Het gaat hier dus om de directe vestigingsplaats van de burcht. Als een burcht bijvoorbeeld onder een boom is gebouwd en verder is er rondom de burcht allemaal grasland, dan wordt er voor 'onder een boom’ gekozen. De vier categorieën voor deze variabele zijn: onder een boom in het riet in struikgewas in grasland Omdat uit literatuur blijkt dat bevers een voorkeur hebben voor bepaalde bomen wordt er in het onderzoek gekeken naar het aantal bomen in een straal van 60 meter rondom de burcht. Ook wordt er gekeken naar het soort boom dat er groeit. Van de soorten die genoemd zijn in hoofdstuk 2.5.2 komen er slechts enkele voor in Flevoland. Tijdens de pilot is er een verdeling gemaakt van de volgende boomsoorten: wilg (Salix sp.) ratelpopulier (Populus tremula) overige populier (Populus sp. (met uitzondering van Populus tremula)) hazelaar (Corylus avellana) vogelkers (Prunus padus) es (Fraxinus excelsior) overige bomen (niet bruikbaar als voedsel en bouwmateriaal voor bevers)
3.3 Hypothesen
Eerder hebben we als hypothese gesteld dat ‘het mogelijk is om specifieke landschapskarakteristieken aan te wijzen in het Flevolandse landschap die aangeven of de plek wel of niet geschikt is voor bevervestiging’. Bij elke landschapskarakteristiek (variabele) geven we hieronder een onderbouwde hypothese. 3.3.1 Dimensie water en oever De bevers kan zich goed en snel voortbewegen in water. Bij vluchtpogingen voor predators (die van het land aanvallen) vluchten bevers bijna altijd via het water. Reden voor ons om in het algemeen te stellen dat bevers eerder een burcht bouwen aan een bredere watergang zodat ze beter kunnen vluchten voor predators. Kijkend naar de provincie Flevoland, waar weinig predators aanwezig zijn, verwachten we dat de breedte van de watergang minder van belang is voor de overlevingskansen van de bever in Flevoland. Ook is het zo dat de watergangen in Flevoland zijn aangelegd door de mens. Om die reden is in Flevoland minder variatie in de breedtes van de watergangen. Watergangen hebben vaak dezelfde breedtes, de bever heeft in Flevoland dus minder keuze aan verschillende breedtes in watergangen. Gezien de gestandaardiseerde breedtes van de watergangen verwachten wij dat dit geen landschapskarakteristiek is die iets kan zeggen over het al dan niet vestigen van bevers.
16
We verwachten bij de burchten meer oeverlengte met bomen te vinden dan bij de controlepunten. Meer oeverlengte met bomen geeft de bever meer mogelijkheden tot het vinden van voedsel en bouwmateriaal. Tevens verwachten we bij de burchten meer vegetatie in de vorm van struiken te vinden dan bij de controlepunten, struiken kunnen namelijk gebruikt als voedsel en als bouwmateriaal. Bij de burchten verwachten we minder oeverlengte met gras en minder oeverlengte met riet dan bij de controlepunten. Gras en riet kan niet worden gebruikt als voedsel of als bouwmateriaal. Riet kan dienen als bescherming tegen predators. Maar Flevoland kent weinig tot geen predators, hiermee vervalt dit voordeel. Bij de helling van de oever verwachten we bij de burchten een steilere helling te vinden dan bij de controlepunten. Bij een steilere helling is het graven van een hol en het bouwen van een burcht beter te realiseren voor een bever. Een schiereiland en een eiland hebben ten opzichte van vaste land het voordeel dat het minder goed benaderbaar is voor predators vanaf het land. Daarnaast bezitten eiland en schiereilanden een grotere oeverlengte ten opzicht van het vaste land. Hoewel er weinig predators zijn, verwachten wij toch dat burchten vaker op een eiland of een schiereiland zitten dan controlepunten. 3.3.2 Dimensie vegetatie We verwachten meer burchten onder een boom te vinden dan in gras, riet of struikgewas. Bij een burcht onder een boom heeft de bever direct bouwmateriaal tot zijn beschikking. Tevens levert een boom een goede bescherming op tegen predators, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld gras. Riet en struikgewas leveren ook bescherming op tegen predators, deze variabelen leveren echter geen bouwmateriaal. We verwachten weinig burchten te vinden die in het gras zijn gebouwd, immers hier is geen bouwmateriaal en geen bescherming tegen predators. Rondom de burcht verwachten wij in een straal van 60 meter langs de oever met name bomen te vinden die door de bever worden gebruikt als bouwmateriaal en als voedsel. Hiervoor gebruikt de bever hoofdzakelijk bomen met zacht hout zoals wilg, populier, hazelaar, ratelpopulier, vogelkers en es. Met name de wilg wordt vaak genoemd in de literatuur. We verwachten dat de hiervoor genoemde bomen in grotere getale voorkomen bij burchten dan bij controlepunten. Bij burchten die niet meer bewoond worden verwachten we minder bomen dan bij burchten die nog wel bewoond worden. De bever verbruikt bomen als bouwmateriaal en als voedsel, na een aantal jaar zal dus het beschikbare aanbod aan bomen kleiner worden.
17
Hoofdstuk 4: Materiaal en methode Voordat er is begonnen met de definitieve dataverzameling, is er eerst een pilot gedraaid. Bij elke onderzochte variabele is er een methode bedacht. Bij de pilot zijn zes burchten bezocht en zijn er verschillende metingen verricht bij die burchten. Na de pilot hebben we nog een paar methodieken aangepast. De methodieken zoals deze hieronder zijn beschrijven, zijn de uiteindelijk gebruikte methodieken bij de definitieve dataverzameling.
4.1 Methodiek gebuikt bij bepaling van de meetpunten 4.1.1 Locatie burchten Landschapsbeheer Flevoland monitort sinds 2000 de beverstand in Flevoland. Zij beschikken over een Google Earth document met hierin de locaties van de beverburchten op GPS coördinaat nauwkeurig. Daarnaast heeft Landschapsbeheer Flevoland een document dat van elke burcht aangeeft in welke jaren de burcht bewoond was. Beide documenten zijn ter beschikking gesteld voor dit onderzoek. In het Google Earth bestand staan in totaal 76 burchten, zowel bewoond als reeds verlaten. Deze burchten zijn onderzocht. De gebruikte dataset is van december 2011. In juli en augustus wordt de jaarlijkse bevertelling gedaan. Deze gegevens waren nog niet beschikbaar tijdens het onderzoek in april-juni 2012. 4.1.2 Controlepunten In Google Earth zijn er een aantal controlepunten toegevoegd. Bij elke burcht is het punt genomen dat precies een kilometer ten noorden ligt van de burcht. Deze afstand is samen met Landschapsbeheer Flevoland zo gekozen omdat dit punt zich nog binnen het territorium van de bever bevindt, maar ver genoeg van de burcht is om niet binnen het onderzoeksgebied van de burcht te vallen. In Google Earth is het mogelijk om rangeringen aan te brengen rond een vast punt. Door ringen met een straal van 1km rond de burcht te trekken, is in het Google Earth document zeer nauwkeurig te bepalen waar het controlepunt zich bevindt. Indien het punt ten noorden van de burcht niet een oever van een watergang is, is van daaruit afgebogen over de ring naar het oosten net zolang tot er een oever op de kaart staat. Op deze manier hebben we niet alleen 76 meetpunten waar een bever zich heeft gevestigd, we hebben ook 76 meetpunten waar een bever zich niet heeft gevestigd. De data van de burchten wordt vergeleken met de data van de controlepunten. Deze vergelijking kan inzicht geven in de karakteristieken die een rol spelen bij het wel of niet vestigen van een bever.
4.2 Methodiek gebruikt bij de variabelen 4.2.1 Dimensie water en oever Voor het vaststellen van de breedte van de watergang is gebruik gemaakt van Google Earth. Dit programma heeft de mogelijkheid om een ‘liniaal’ te gebruiken waarmee afstanden in het document kunnen worden gemeten. De gemeten afstanden zijn afgerond op hele meters. Voor het vaststellen van de lengte van de oever en het soort vegetatie langs de oever is weer gebruik gemaakt van Google Earth. Er zijn rangeringen met een straal van 60 meter rond elk meetpunt getrokken. Daarna is ook hier weer de ‘liniaal’ gebruikt. Naast de lengte van de oever is in Google Earth ook vrij goed te zien welke vegetatie zich langs
18
de oever bevindt. Hiermee is dan ook bepaald of er bomen, gras, struikgewas of gras langs de oever groeit. De hellingshoek is ter plaatse gemeten. Bij het bezoek aan de burchten en controlepunten is met behulp van een waterpas met analoge hellingshoekmeter de hellingshoek van de oever bepaalt. Het uitvoeren van de hellingshoekmeting is zo dicht mogelijk bij de burcht uitgevoerd. Ter plaatse kon ook worden vastgesteld of het meetpunt zich bevond op een eiland, een schiereiland of het vaste land. 4.2.2 Dimensie vegetatie Bij de dimensie vegetatie is gekeken naar het aantal en soort bomen in een straal van 60 meter langs de oever rond het meetpunt (de burchten en de controlepunten). Hiervoor zijn alle meetpunten bezocht en is met behulp van een flora het type bomen bepaald Het aantal bomen is bepaald door een telling ter plaatse die door beide onderzoekers werd uitgevoerd. Ook de vestigingsplaats van het meetpunt (onder een boom, in het struikgewas, in het rietland of het grasland is vastgesteld door middel van het bezoek ter plaatse.
4.3 Methodiek gebruikt bij de dataverwerking
Na bezoek aan alle meetpunten is de data in een spreadsheet ingevoerd. Meetpunten die door omstandigheden niet bezocht konden worden zijn uit het onderzoek gehaald. De ruwe data is onderverdeeld in categorieën. Deze zijn uitgezet op verschillende tabbladen: - burchten en controlepunten (waarbij elk controlepunt aan de bijbehorende burcht gekoppeld is) - combinatie locatie (waarbij burchten en controlepunten onder elkaar gezet zijn) - bewoningsstatus (waarbij bewoonde en onbewoonde burchten naast elkaar staan) - combinatie bewoningsstatus (waarbij bewoonde en onbewoonde burchten onder elkaar gezet zijn) - leeftijd (waarbij alle burchten op leeftijd onder elkaar gesorteerd zijn) Op basis van de gemeten (primaire) data is met behulp van Excel de secondaire data herleid. Deze secondaire data is in de verschillende tabbladen ingevoerd. De data die we herleidt hebben is: - de leeftijd van de burchten - de bewoningsstatus van de burchten - het totaal aantal bruikbare bomen - het totaal aantal bomen - het percentage van de verschillende soorten bomen - de totale oeverlengte De verwerking van de ruwe data is gedaan met behulp van PSPP. Dit programma is vergelijkbaar met het bekendere SPSS. De statistische analyse is begonnen met verschillende beschrijvende statistiek: frequentie, gemiddelde, SD, minimum, maximum, mode, mediaan, kurtose, skewness. Dit is zowel gedaan op combinatie tabbladen, als op uitgesplitste tabbladen. Er zijn verschillende significatie testen gedaan. Het type test is afhankelijk van de data die beschikbaar is. Barnard, Gilbert en McGregor (2007) geven een duidelijk overzicht van de testen die voor deze dataset geschikt zijn. De gebruikte statistiek bij de vergelijking van burchten en controlepunten is de gepaarde t-test. Bij de vergelijking
19
tussen bewoonde en onbewoonde burchten is gebruik gemaakt van de 2-tailed t-test. Deze test is ook gebruikt bij de vergelijking tussen kort bewoonde en lang bewoonde burchten. Een t-test wordt gebruikt om aan te geven of er een significant verschil is tussen twee groepen. Er is sprake van een significant (p=0.05) verschil tussen beide groepen indien de t-waarde boven 2.086 (bij de 2-tailed t-test) en boven 1.725 (bij de gepaarde t-test) (Barnard, Gilbert en McGregor, 2007). De gepaarde t-test wordt alleen uitgevoerd in speciale gevallen. Er moet dan sprake zijn dat de data van de testgroep direct gekoppeld kan worden aan de controlegroep. Dit is het geval bij de vergelijking van burchten en controle punten. Bij elke burcht hoort een eigen controlepunt.
20
Hoofdstuk 5: Resultaten In totaal zijn er 76 burchten bezocht waarvan, afhankelijk van de onderzochte variabele, meer of minder burchten kunnen worden beschouwd als valid cases. Het gemiddeld aantal valid cases ligt rond de 65 burchten. Daarnaast zijn er 76 controlepunten bezocht. In de volgende paragrafen worden de resultaten beschreven.
5.1 Burchten en controlepunten
De volgende variabelen zijn onderzocht: De breedte van de watergang in meters. De oeverlengte in meters (gemeten binnen een straal van 60 meter rondom de burcht, uitgesplitst in grasland, struikgewas, riet en bomen). Topografische ligging (bevindt de burcht zich op een eiland, een schiereiland of op het vaste land). Vestigingsplaats van de burcht (onder een boom ,in het struikgewas, in het riet of in het gras). Hellingshoek van de oever (in graden). Totaal aantal bomen in een cirkel met een straal van 60 meter van de onderzochte locatie (maximaal vijf meter van de oever). Aantal bomen die bruikbaar zijn als bouwmateriaal en als voedsel in een cirkel met een straal van 60 meter (maximaal vijf meter van de oever) (wilg, populier, ratelpopulier, es, hazelaar, vogelkers, overige bomen en de daarvan afgeleide percentages). Deze onderzochte variabelen zijn uitgezet tegen het type meetpunt: burcht of controlepunt. Tabel 2 geeft een overzicht van de belangrijkste gegevens. Tabel 2: Vergelijking van habitatvariabelen tussen burchten en controlepunten in Flevoland. De waarden zijn: gemiddelde (mediaan/ min-max). T-waarden zijn gebaseerd op gepaarde t-toets; P-waarden zijn 2tailed. *=significant bij 0.05; **=significant bij 0.01. De breedte van de watergang en de oeverlengten zijn in meters, de hellingshoek is in graden en de vegetaties is in aantallen. NaN betekent dat de waarde niet bepaald kon worden.
Oever topografie vestigingslocatie breedte watergang oeverlengte bomen oeverlengte riet oeverlengte struik oeverlengte gras hellingshoek Vegetatie Salix sp Populus sp Populus tremula Corylus avellana Prunus padus Fraxunus excelsior totaal bruikbare bomen overige bomen totaal bomen
Beverburchten
Controlepunten
t
NaN NaN 37.3 (26/3-438) 165.0 (126/0-1665) 74.9 (13/0-556) 10.6 (55/0-299) 13.9 (25/0-245) 66.3 (83 / 5-90)
NaN NaN 42.46 (18/2-599) 121.39 (116/0-1160) 49.39 (29/0-309) 1.66 (62/0-309) 69.80 (6/0-378) 79.51 (90/15-90)
NaN 2.20 0.55 1.22 1.66 1.63 4.10 2.21
15.1 (7/0-80) 1.8 (0/0-45) 0.2 (0/0-10) 0.1 (0/0-3) 1.6 (3/0-80) 0.0 (0/0-0) 18.1 (12/0-90) 7.3 (3/0-50) 25.6 (21/0-100)
3.95 (1/0-40) 0.0 (0/0-0) 0.0 (0/0-0) 0.09 (1/0-2) 0.0 (0/0-0) 0.0 (0/0-0) 3.98(0/0-40) 4.53(1/0-40) 8.45 (1/0-40)
4.62 NaN NaN 0.01 NaN NaN 5.32 1.54 5.61
p
*
* *
*
* *
NaN 0.03 0.58 0.23 0.10 0.11 0.01 0.03
0.01 NaN NaN 1.00 NaN NaN 0.01 0.13 0.01
21
*
** *
**
** **
35
Aantal bomen
30 25 20 15 10 5 0
soort bomen per meetpunt
aantal meters of graden (hellinsghoek)
Grafiek 1: Verdeling van de bomen in aantallen over de meetpunten. Hierbij is “bu” een burchtlocatie en “co” een controle punt.
400 350 300 250 200 150 100 50 0
variabele per locatie Grafiek 2: Verdeling van de hellingshoek (in graden), de breedte van de watergang (in meters) en de oeverlengte (uitgesplitst per vegetatietype (in meters)) over de meetpunten. Hierbij is “bu” een burchtlocatie en “co” een controle punt.
Er zijn significante verschillen gemeten tussen controlepunten en burchten op het gebied van: Vestigingslocatie: Burchten zijn vaker geplaatst onder een boom, terwijl controle punten vaker in het riet liggen. Hellingshoek van de oever: Controlepunten liggen vaker op een oever met een hellingshoek van 90° dan burchten. Totaal aantal bomen:
22
Bij de burchten zijn er gemiddeld 25,6 bomen in een straal van 60 meter rond de burcht, de controlepunten hebben in een straal van 60 meter gemiddeld 8,6 bomen. Aantal bomen bruikbaar voor bouwmateriaal en als voedsel: Bij de burchten is dit gemiddeld 18,1 bomen in een straal van 60 meter rond de burcht, de controlepunten hebben gemiddeld 4,0 bomen in een straal van 60 meter. Aantal wilgen: Burchten hebben gemiddeld 15,1 wilgen in een straal van 60 meter rond de burcht, de controlepunten hebben in een straal van 60 meter gemiddeld 4,1 wilgen. Oeverlengte met gras: Burchten hebben gemiddeld 14, 3 meter aan gras in een straal van 60 meter, controlepunten hebben gemiddeld 70,5 meter aan gras in een straal van 60 meter.
Alle controlepunten komen voor het op het vaste land, burchten komen ook voor op eilanden en schiereilanden. Dit verschil in topografische ligging is echter niet significant aan te tonen. Voor de overige variabelen zijn ook geen significante verschillen gemeten. 5.2 Bewoonde en onbewoonde burchten De volgende variabelen zijn onderzocht: Topografische ligging (bevindt de burcht zich op een eiland, een schiereiland of op het vaste land). Vestigingsplaats van de burcht (onder een boom, in het struikgewas, in het riet of in het gras). Hellingshoek van de oever (in graden). Totaal aantal bomen in een cirkel met een straal van 60 (maximaal vijf meter van de oever) meter van de onderzochte locatie. Aantal bomen die bruikbaar zijn als bouwmateriaal en als voedsel in een cirkel met een straal van 60 meter (maximaal vijf meter van de oever) (wilg, populier, ratelpopulier, es, hazelaar, vogelkers, overige bomen en de daarvan afgeleide percentages). De breedte van de watergang in meters. De oeverlengte in meters (gemeten binnen een straal van 60 meter rondom de burcht, uitgesplitst in grasland, struikgewas, riet en bomen). Deze onderzochte variabelen zijn uitgezet tegen de bewoningsstatus van de burcht; bewoond of onbewoond. Tabel 3 geeft een overzicht van de statische gegevens.
23
Tabel 3: Vergelijking van habitatvariabelen tussen bewoonde en onbewoonde burchten in Flevoland. De waarden zijn: gemiddelde (mediaan/ min-max). T-waarden zijn gebaseerd op independent sample-t-toets P-waarden zijn 2-tailed. *=significant bij 0.05; **=significant bij 0.01. De breedte van de watergang en de oeverlengten zijn in meters, de hellingshoek is in graden en de vegetaties is in aantallen. NaN betekent dat de waarde niet bepaald kon worden.
t
p
Onbewoond
Oever vestigingsplaats topografie breedte watergang oeverlengte bomen oeverlengte riet oeverlengte struik oeverlengte gras hellingshoek
NaN NaN 35.9 (29/6-134) 140.3 (124/0-343) 76.8 (17/0-378) 20.6 (58/0-299) 6.4 (25/0-116) 72.5 (83/30-90)
NaN NaN 29.4 (25/3-85) 187.5 (120/0-1665) 89.6 (41/0-556) 6.6 (0/0-120) 8.9 (0/0-245) 62.1 (73/5-90)
1.17 0.00 0.96 0.81 0.43 1.03 0.27 1.50
0.25 1.00 0.34 0.42 0.67 0.31 0.79 0.14
vegetatie Salix sp Populus sp Populus tremula Corylus avellana Prunus padus Fraxunus excelsior totaal bruikbare bomen overige bomen totaal bomen
18.2 (9/0-80) 1.8 (3/0-45) 0.4 (5/0-10) 0.4 (1/0-1) 3.3 (0/0-80) 0.0 (0/0-0) 23.6 (14/0-90) 8.3 (5/0-50) 31.9 (23/4-100)
12.7 (6/0-15) 1.8 (0/0-22) 0.0 (0/0-0) 0.1 (0/0-3) 0.2 (0/0-6) 0.0 (0/0-0) 14.8 (10/0-51) 6.6 (2/0-35) 21.3 (20/0-51)
1.20 0.01 1.00 0.99 1.03 NaN 1.86 0.59 1.93
*
0.24 0.99 0.33 0.37 0.33 NaN 0.06 0.54 0.06
Leeftijd aantal jaren bewoond
7.2 (7/2-14)
2.5 (1/1-12)
4.86
*
0.01
aantal bomen (in meters)
Bewoond
*
90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
soort boom per meetpunt Grafiek 3: Verdeling van de bomen in aantallen over de burchten. Hierbij is “b” een bewoonde burcht en “o” een onbewoonde burcht.
24
*
aantal meters of graden
450 400 350 300 250 200 150 100 50 0
variabele per burcht Grafiek 4: Verdeling van de hellingshoek (in graden), de breedte van de watergang (in meters) en de oeverlengte (uitgesplitst per vegetatietype (in meters)) over de meetpunten. Hierbij is “b” een bewoonde burcht en “o” een onbewoonde burcht.
Er zijn significante verschillen gemeten tussen bewoonde en onbewoonde burchten op het gebied van: Aantal bomen: Een bewoonde burcht heeft gemiddeld 31,8 bomen in een straal van 60 meter (maximaal vijf meter van de oever) rond de burcht, een onbewoonde burcht heeft gemiddeld 20,7 bomen in een straal van 60 meter. Aantal bomen die bruikbaar zijn als bouwmateriaal en als voedsel: Een bewoonde burcht heeft hier een gemiddelde van 23,6 bomen, onbewoonde burchten hebben een gemiddelde van 14,0 bomen. De onderverdeling in soorten bomen die bruikbaar zijn als bouwmateriaal en als voedsel levert geen significante verschillen op. 5.3 Lang en kort bewoonde burchten Er is ook gekeken of er een verschil is in landschapskarakteristieken tussen lang bewoonde burchten en kort bewoonde burchten. De grens tussen lang bewoonde burchten en kort bewoonde burchten is als volgt vast gesteld: er is een significante correlatie tussen de bewoningstatus en de leeftijd van de burcht 36.12; df=12; p<0.01); 50% van alle burchten zijn 3 jaar of korter bewoond; 75% van de onbewoonde burchten zijn 3 jaar of korter bewoond; 75% van de bewoonde burchten zijn 4 jaar of langer bewoond. Gezien de bovenstaande gegevens stellen we de grens tussen kort bewoonde en lang bewoonde burchten op 4 jaar. De definitie van een kort bewoonde burcht is daarmee een burcht korter bewoond dan vier jaar. De definitie van een lang bewoonde burcht is een burcht die vier jaar of langer is bewoond.
25
De volgende variabelen zijn onderzocht: Topografische ligging (bevindt de burcht zich op een eiland, een schiereiland of op het vaste land). Vestigingsplaats van de burcht (onder een boom, in het struikgewas, in het riet of in het gras). Hellingshoek van de oever (in graden). Totaal aantal bomen in een cirkel met een straal van 60 meter (maximaal vijf meter van de oever) van de onderzochte locatie. Aantal bomen die bruikbaar zijn als bouwmateriaal en als voedsel in een cirkel met een straal van 60 meter (maximaal vijf meter van de oever) (wilg, populier, ratelpopulier, es, hazelaar, vogelkers, overige bomen en de daarvan afgeleide percentages). De breedte van de watergang in meters. De oeverlengte in meters (gemeten binnen een straal van 60 meter rondom de burcht, uitgesplitst in grasland, struikgewas, riet en bomen). Deze onderzochte variabelen zijn uitgezet tegen de bewoningsduur van de burcht; kort bewoond of lang bewoond. Op geen van bovenstaande variabelen is een significant verschil gemeten. Wel is er een significant verschil gemeten tussen lang en kort bewoonde burchten op het gebied van bewoningsstatus (t=4.62, df=63.00, p<0.01). Hierbij geldt dat de meeste lang bewoonde burchten nog steeds bewoond worden. De meeste kort bewoonde burchten zijn inmiddels verlaten.
26
Hoofdstuk 6: Discussie 6.1 Variabelen die geen significant verschil laten zien Na statistisch onderzoek bleek er bij veel variabelen in dit onderzoek geen significant verschil te zijn tussen gebieden waar de bever zich wel gevestigd heeft en gebieden waar de bever zich niet gevestigd heeft. Er zijn geen significante statistische verschillen gevonden bij de volgende variabelen: De topografische ligging (vaste land, schiereiland, eiland). De breedte van de watergang. Het aantal populieren, ratelpopulieren, essen, hazelaars en vogelkersen in een cirkel van een straal van 60 meter (maximaal vijf meter van de oever) rond de burcht en het controlepunt. De oeverlengte onderverdeeld in struikgewas, rietland en bomen. Dat deze variabelen geen zichtbare rol spelen komt waarschijnlijk omdat deze variabelen erg uniform over de meetpunten verdeeld zijn. Zo zijn er in het gehele onderzoek geen essen waargenomen en weinig hazelaars en vogelkersen. Men zou kunnen beargumenteren dat dit komt omdat de Flevopolder is aangelegd door mensen, waardoor het een groot deel van het landschap uniform van karakter is. Weliswaar kent Flevoland ook een paar bossen en de Oostvaardersplassen. De provincie laat echter grotendeels het typische polderlandschap zien. Of het uniforme karakter van het landschap van invloed is op onze bevindingen, is niet onderzocht tijdens dit onderzoek.
6.2 Variabelen die wel een significant verschil laten zien
Bij andere variabelen bleek er uit het statistische onderzoek wel een significant verschil te zijn tussen gebieden waar de bever zich wel gevestigd heeft en gebieden waar de bever zich niet gevestigd heeft. Er zijn wel significante statische verschillen gevonden bij de volgende variabelen: Vestigingslocatie van de burcht. Hellingshoek van de oever. Aantal wilgen (Salix sp.) in een straal van 60 (maximaal vijf meter van de oever) meter rond het meetpunt. Aantal bomen in een straal van 60 meter (maximaal vijf meter van de oever) rond het meetpunt die bruikbaar zijn voor de bever als voedsel en als bouwmateriaal. Totaal aantal bomen in een straal van 60 meter (maximaal vijf meter van de oever) rond het meetpunt. Aantal meters oever begroeid met gras. Of een bever na enkele jaren verder trekt en een nieuwe burcht bouwt of blijft wonen in de reeds gebouwde burcht lijkt af te hangen van het totaal aantal bomen in een straal van 60 meter rond de burcht en het aantal bomen die bruikbaar zijn als bouwmateriaal en voedsel in een straal van 60 meter rond de burcht. Andere variabelen hebben hier geen invloed op. Als een bever eenmaal 4 jaar dezelfde burcht bewoont, is de kans groot dat de bever voor langere tijd in die burcht zal blijven. Hoe lang een bever in zijn burcht blijft is voor de provincie Flevoland niet te zeggen. Hoewel de literatuur aangeeft dat 30 jaar de lengte van de bevercyclus is, is de gebruikte dataset slechts 14 jaar oud. De gevonden variabelen die statistisch verschil laten zien tussen locaties waar bevers zich wel en niet gevestigd hebben, zijn verwerkt in het stroomschema op de volgende pagina in hoofdstuk 6.3.
27
6.3 Model 6.3.1. Verantwoording van het model Zoals eerder al beschreven in de hoofdstukken 1.2 en 1.3 is het doel van dit onderzoek het creëren van een model voor Landschapsbeheer Flevoland. Met dit model kunnen landschapsbeheerders bepalen of het landschap ‘bevervriendelijk’ of ‘beveronvriendelijk’ is, waar nodig kunnen landschapsontwikkelaars hier rekening mee houden met het inrichten van het landschap. Het verwerken van de gegevens naar een bruikbaar model was lastig. Dit komt met name omdat een aantal van de onderzochte variabelen, waarvan wij dachten dat die van invloed zou zijn op bevervestiging, niet significant bleek te zijn. Bevers kunnen in zeer afwisselende omstandigheden leven. Dit maakt het lastig om de gerealiseerde niche van de bever precies af te bakenen. Hierdoor is het voor ons onmogelijk om de kans op bevervestiging in procenten uit te drukken. Toch hebben we twee modellen gemaakt. Het eerste model is om het landschap aantrekkelijker te maken voor de bever om zich daar te vestigen. De kans op bevervestiging is echter ook afhankelijk van factoren die niet in het landschap zichtbaar zijn, zoals bijvoorbeeld het aantal bevers in het gebied en de reisafstand tussen de ouderlijke burcht en de nieuwe locatie. Het tweede model is bedoeld om bevers te weren uit het landschap. Dit model heeft een groter zekerheidsgehalte. De afwezigheid van een aantal landschapskarakteristieken zorgt ervoor dat de bever zich niet in dit gebied zal vestigen. Wel dient men rekening te houden met het feit dat als de algehele druk op het landschap groter wordt, de bever ook deze plaatsen als vestigingsplaats kan gebruiken. 6.3.2. Een ‘bevervriendelijk’ landschap Onderstaand model geeft een richtlijn om te bepalen hoe aantrekkelijk het landschap is voor de bever om zich daar te vestigen. Of bevers uiteindelijk tot vestiging overgaan is moeilijk te zeggen. Het model bestaat uit twee tabellen. In de eerste tabel kan men aangegeven of bepaalde landschapskarakteristieken wel of niet aanwezig zijn op de oever. In de tweede tabel geeft men aan hoeveel wilgen en populieren langs de oever aanwezig zijn. In bijlage 1 is dit model uitgewerkt als hand-out voor landschapsbeheerders. Tabel 4: Landschapskarakteristieken algemeen voor een ‘bevervriendelijke’ oever.
Karakteristiek Is de waterkant vrij van walbeschoeiing? Staan er gedurende 60 meter langs de oever met name bomen ? (in plaats van gras of riet) Staat er minstens een boom direct aan de waterkant? Heeft de oever een verloop anders dan 90°?
Aanwezigheid Ja / Nee Ja / Nee Ja / Nee Ja / Nee
28
Tabel 5: Wilgen en populieren langs de ‘bevervriendelijke’ oever.
Boomsoort Aantal wilgen op de eerste 5 meter van de oever Aantal populieren op de eerste 5 meter van de oever Totaal van bovenstaande bomen
Aantal:
Een bevervriendelijk landschap bevat zoveel mogelijk landschapskarakteristieken uit tabel 4 en zoveel mogelijk bomen uit tabel 5. 6.3.3. Bever ‘onvriendelijk’ landschap Onderstaand model geeft een richtlijn om te bepalen hoe onaantrekkelijk het landschap is voor de bever om zich daar te vestigen. Zoals al eerder is uitgelegd in 6.3.1 valt bevervestiging niet met zekerheid uit te sluiten. Het model bestaat wederom uit twee tabellen. Ook hier kan men in de eerste tabel aangegeven of bepaalde landschapskarakteristieken wel of niet aanwezig zijn op de oever. In de tweede tabel geeft men aan hoeveel wilgen en populieren langs de oever aanwezig zijn. In bijlage 2 is dit model uitgewerkt als hand-out voor landschapsbeheerders. Tabel 6: Landschapskarakteristieken algemeen voor een ‘beveronvriendelijk’ oever
Karakteristiek Is de oever afgestoken op 90°? Is er sprake van walbeschoeiing? Is de waterkant vrij van bomen? Ligt er enkel gras gedurende 60 meter aan de oever?
Aanwezigheid Ja / Nee Ja / Nee Ja / Nee Ja / Nee
Tabel 7: Wilgen en populieren langs de ‘beveronvriendelijke’ oever.
Boomsoort Aantal wilgen op de eerste 5 meter van de oever Aantal populieren op de eerste 5 meter van de oever Totaal van bovenstaande bomen
Aantal:
Een beveronvriendelijk landschap bevat zoveel mogelijk van de landschapskarakteristieken uit tabel 6 en zo weinig mogelijk bomen uit tabel 7.
6.4 Terugblik
In ons onderzoeksproces hebben we een aantal keuzes gemaakt die van invloed zijn geweest op het verdere verloop van ons onderzoek. Zo hebben we flink gesneden in de oorspronkelijke lijst met te onderzoeken variabelen. Een aantal variabelen hebben we niet onderzocht omdat we soms dure apparatuur moesten aanschaffen (waterdichte GPS met hoogte meter, voor een bepaling van de hoogte van de waterspiegel t.o.v. de oever), te weinig tijd hadden (het opmeten van de oeverlengte binnen het territorium) of lastig te meten zijn (wat is nu precies verstoring van de mens vanuit beverperspectief?). Daarnaast hebben we een aantal zaken behoorlijk arbitrair gekozen, zoals de controlepunten die één kilometer ten noorden van de burcht liggen. De één kilometer grens is gekozen omdat dit in het territorium van de bever ligt. De bever zou zich hier dus kunnen vestigen maar heeft dat niet gedaan. Bevers hebben echter territoria van
29
enkele kilometers. We zouden de controlepunten dus ook op 500, 1500 of 2500 meter kunnen leggen. We hebben ieder discussiepunt uitgebreid besproken en hebben voor ons gevoel altijd een weloverwogen beslissing genomen.
6.5 Betrouwbaarheid en validiteit Wij vinden onze dataverzamelingsmethodiek betrouwbaar. Want we hebben zoveel mogelijk geprobeerd om niet in klassen te werken maar in de vorm van metingen. Dit is goed gegaan bij de metingen aan de hellingshoek en bij de data die wij uit Google Earth hebben gehaald. Bij de boomtelling was er soms wat meer ruimte voor discussie. Zeker in dicht begroeide gebieden was het soms lastig om goed te tellen. Ook kan een boom op de 60 meter grens staan. Tellen we deze boom wel of niet mee in ons onderzoek? Hierin hebben we geprobeerd zo consequent mogelijk te zijn, eenmaal genomen beslissingen (zoals grensbomen tellen mee) hebben we gedurende het gehele onderzoek aangehouden. Over de validiteit van ons onderzoek valt veel meer te zeggen. In de opstartfase hebben we het gehad over het construeren van een model. Dit model zou een voorspellende waarde moeten geven over de kansen op bevervestiging in een bepaald gebied. Ons onderzoek geeft hier slechts gedeeltelijk antwoord op. We hebben niet onderzocht of bevers zich ergens níet vestigen, hoe bevers problemen met walbeschoeiing oplossen en welke correlaties er eventueel zijn tussen de verschillende landschapskarakteristieken is. Elke methodiek meet wat hij moet meten maar de gebruikte methodieken geven uiteindelijk geen antwoord op de vraag die we ons hebben gesteld. We kunnen nu alleen een trend aangeven.
6.6 Kwalitatieve data Bij veel burchten hebben we tijdens het onderzoek ook een algemene indruk van het gebied opgenomen. Het leek ons zinvol om deze later nog te gebruiken. Uiteindelijk hebben we statistisch niets met deze kwalitatieve data gedaan. Aan de hand van burcht 17 laten wij een voorbeeld van kwalitatieve data zien die we bij elk meetpunt hebben opgeschreven. BU17 is een grote burcht. De burcht is gebouwd langs een groot kanaal met stenen walbeschoeiing. De burcht hangt volledig aan een grote wilg vast over de walbeschoeiing heen en komt enkele meters ver het water in. Direct naast de burcht ligt een bos met veel wilgen. Op de oever registreerden wij één wilg, te weten de wilg waar de burcht aan vast hangt. Alle overige bomen die ongeveer drie meter van de oever af stonden zijn door de bevers aangevreten en tot korte stompjes verworden. Direct naast de burcht konden we zien hoe de bevers inmiddels aan de bomen op de vierde meter van de oever waren begonnen.
6.7 Vervolgonderzoek
Er zijn verschillende redenen om dit onderzoek verder uit te breiden. Onze suggesties voor vervolgonderzoek hebben betrekking op de onderzochte variabelen en de kwalitatieve data die we tijdens het onderzoek hebben verzameld. In ons onderzoek hebben wij zoals eerder al gezegd een aantal variabelen buiten beschouwing gelaten. Door deze variabelen toch te onderzoeken zou er nog meer inzicht
30
verkregen kunnen worden in de locaties waar de bever zich wel of niet vestigt. Het gaat hierbij om de volgende variabelen: Diepte van de watergang Verstoring rondom de burcht In ons onderzoek is gekeken naar de oeverlengte en de begroeiing in een straal van 60 meter rondom de burcht. Door de variabelen in een grotere straal rondom de burcht te meten, wordt niet alleen gekeken naar het gebied waar de bever zijn bouwmateriaal vandaan haalt. Er wordt dan ook gekeken naar het veel grotere territorium waar de bever zijn voedsel vandaan haalt. Verder zijn wij tijdens ons onderzoek tegen een paar vragen opgelopen die misschien ook de moeite waard zijn van het onderzoeken. Is het soort walbeschoeiing van invloed op bevervestiging? Hoe verloopt de dispersie van jonge bevers vanuit het ouderlijk nest? Wat zijn de correlaties tussen de verschillende landschapskarakteristieken? Bij de dispersie van bevers in Flevoland zijn er hotspots (bijvoorbeeld Lelystad) en black holes (tussen Zeewolde en Biddinghuizen). Waarom is de dispersie niet random?
31
Literatuurlijst Animal Planet. (n.d.). Life of the beaver. Retrieved 06/19, 2012, from http://animals.howstuffworks.com/mammals/beaver-info2.htm
Barnard, C., Gilbert, F., & McGregor, P. (Eds.). (2007). Asking questions in biology (3rd ed.). Essex: Pearson Education Limited.
Begon, M., Townsend, C. R., & Harper, J. L. (Eds.). (2009). Ecology, from individuals to ecosystems (4th ed.). Oxford, UK: Blackwell Publishing.
Bureau of Wildlife Managament. (n.d.). Beaver damage control. ( No. PUBL WM-007-05 REV). Wisconsin: Department of Natural Resources.
CBS, Planbureau voor de leefomgeving & Wageningen UR. (2011). Herintroductie bever, 199820120. Retrieved 06/19, 2012, from http://www.compendiumvoordeleefomgeving.nl/indicatoren/nl1061-Herintroductiebever.html?i=19-49
Cunningham, J. M., Calhou, A. J. K., & Glanz, W. E. (2006). Patterns of beaver colonization and wetland change in acadia national park. Northeastern Naturalist, 13(4), 583-596.
Fustec, J., Cromier, J. P., & Lode, T. (2003). Beaver lodge location on the upstream loire river. Lutra, 46(2), 109-166.
Grzimek, B., Abs, M., Ali, S., Altevogt, R., Angermann, R., Bachmaier, F., & et al (Eds.). (1970). Het leven der dieren, encyclopedie van het dierenrijk, deel XI zoogdieren 2 [Grzimeks Tierleben, Enzyklopadie des Tierreiches. XI. Band - Saugetiere 2] (1st ed.). Utrecht / Antwerpen: Het Spectrum N.V.
Hartman, G., & Axelsson, A. (2004). Effect of watercourse characteristics on foodcaching behaviour by european beaver, castor fiber. Animal Behaviour, 67, 643-646.
32
Hyvonen, T., & Nummi, P. (2008). Habitat dynamics of beaver castor canadensis at two special scales. Wildlife Biology, 14(3), 302-308.
Johnston, C. A., & Naiman, R. J. (1990). Aquatic patch creation in relation to beaver population trends. Ecology, 71, 1617-1621.
Kambiets, J. (2003). Controlling beavers. Retrieved April / 12, 2012, from http://www.pskf.ca/publications/beavers.htm
Kraaijvanger, C. (2010). Grootste beverdam zichtbaar vanuit de ruimte. Retrieved 06/19, 2012, from http://www.scientias.nl/grootste-beverdam-zichtbaar-vanuit-de-ruimte/8444
Metts, B. S., Lanham, J. D., & Russell, K. R. (2001). Evaluation of herpetofaunal communities on upland streams and beaver-impounded streams in the upper piedmont of south carolina. The American Midland Naturalist, 145(1), 54-65.
Middeljans, K. (2008). Bevers in limburg. (). Nijmegen: Ark natuurontwikkeling.
Montclair State University. (n.d.). Beaver ecology. Retrieved juni / 13, 2012, from http://csam.montclair.edu/njsoc/sessions/beaverecology.pdf
Muller-Schwarze, D., & Sun, L. (Eds.). (2003). The beaver: Natural history of a wetlands engineer (1st ed.). New York: Cornell University Press.
Niewold, F. J. J. (2004). Ontwikkeling van de beverpopulaties in nederland. (). Wageningen: Alterra.
Niewold, F. J. J. (2009). Ontwikkeling van de beverpopulaties tot 2009. (). Duiven Nederland: Niewold Wildlife Infocentre.
Niewold, F. J. J., & Muskens, G. J. D. M. (2000). Perspectief van de bever in nederland. ( No. 159). Wageningen: Alterra.
Nolet, B. A., & Andreas, B. (1994). Return of the beaver to the netherlands: Viability and prospects of of a re-introduced population. (Unpublished Rijksuniversiteit Groningen, Groningen.
33
Nolet, B. A., & Baveco, J. M. (1996). Development and viability of a translocated beaver castor fiber population in the netherlands. Biological Conservation, 75, 125-137.
Nolet, B. A., & Baveco, J. M. (1998). Comeback of the beaver castor fiber: An overview of old and new coonservation problems. Biological Conservation, 83(2), 165-173.
Popko, R. A., Veitch, A. M., & Promislow, M. C. (2001). An aerial survey for beaver lodges in the sahtu settlement area ( No. 144). Norman Wells: Dept. of Resources, Wildlife and Economic Development.
Reinhold, J. (2003). The beaver (castor fiber) in flevoland. Lutra, 46(2135-138)
Reinhold, J. (2009). Beveronderzoek in flevoland. ( No. LBF-2009-004). Lelystad: Landschapsbeheer Flevoland.
Reinhold, J. (2009). Bevers zijn booming, ontsnapte bevers succesvol in de flevopolder. Zoogdier, 20(1), 7-10.
Remillard, M. M., Gruendling, G. K., & Bogucki, D. J. (1987). Disturbance by beaver (castor canadensis) and increased landscape heterogenity. In M. G. Turner (Ed.), Landscape heterogenity and disturbance (1st ed., pp. 103-122). New York: Springerverlag.
Rosell, F., Bozser, O., Collen, P., & Parker, H. (2005). Ecological impact of beavers, castor fiber and castor canadensis, and their ability to modify ecosystems. Mammal Review, 35, 248-276.
Zeveloff, S. I., & Boyce, M. S. (1980). Parental investment and mating systems in mammals. Evolution, 34(5), 973-982.
Zoogdier Vereniging. (2012). Bevers op land. Retrieved 06/19, 2012, from http://bever.zoogdiervanhetjaar.nl/content/bevers-op-land
34
Verantwoording van de afbeeldingen 0 Titelpagina anoniem (n.d.) Bijkomstigheden. Retrieved on 06/28, 2012, from http://img.geocaching.com/cache/large/272b13e3-785b-43ec-828947133e421d2d.jpg 1.1 Geschiedenis van de bever in Nederland Afbeelding 1: Postema, S. (n.d.) De laatste bevern van Nederland. Retrieved on 06/28, 2012, from http://www.panoramio.com/photo/59946714 2.1 Morfologie van de bever Afbeelding 2: anoniem (n.d.) Retrieved on 06/28, 2012, from http://www.lakesidebeavers.co.uk/wp/wp-content/uploads/ 2011/05/bailey.jpg. Afbeelding 3: Vink, T. (2012) Retrieved on 06/28, 2012, from http://www.tremele.nl/natuur/diervdmnd/2012/feb_2012/bever.htm 2.4.1 Beverburcht Afbeelding 4: Stichting Het Utrechtse Landschap (2007). Retrieved on 06/28, 2012, from http://www.fietjewaarom.nl/Fietje_Waarom/seizoen/winter2006/FieClopedie/imgs_FieClop_bevers/doorsnede_beverburcht.jpg 2.4.2. Beverdam Afbeelding 5: Heinen, F. (2011) Retrieved on 06/28, 2012, from Bron: http://dieren.blog.nl/files/2011/12/Beverdam.jpg
35
Bijlage 1: Hand-out voor bevervriendelijke oever Inleiding Onderstaand model geeft een richtlijn om te bepalen hoe aantrekkelijk het landschap is voor de bever om zich daar te vestigen. Of bevers uiteindelijk tot vestiging overgaan is moeilijk te zeggen. Bevers kunnen in zeer afwisselende omstandigheden leven. De kans op bevervestiging is echter ook afhankelijk van factoren die niet in het landschap zichtbaar zijn, zoals bijvoorbeeld het aantal bevers in het gebied en de reisafstand tussen de ouderlijke burcht en de nieuwe locatie. Onderstaande tabellen zijn zoals eerder gezegd een richtlijn en er kunnen geen zekerheden aan onttrokken worden.
Tabellen Tabel 1: Geef in onderstaande tabel aan of de landschapskarakteristieken aanwezig zijn op de oever die u onderzoekt. Karakteristiek
Aanwezigheid
Is de waterkant vrij van walbeschoeiing?
Ja / Nee
Staan er gedurende 60 meter langs de oever met name bomen ? (in plaats van gras of riet)
Ja / Nee
Staat er minstens een boom direct aan de waterkant?
Ja / Nee
Heeft de oever een verloop anders dan 90°?
Ja / Nee
Tabel 2: Tel het aantal wilgen en populieren op de eerste 5 meter van de oever, gedurende minstens 60 meter oever. Vul dit aantal in de tabel in en bereken het totaal. Boomsoort
Aantal:
Aantal wilgen op de eerste 5 meter van de oever Aantal populieren op de eerste 5 meter van de oever Totaal van bovenstaande bomen
Uitleg Tabel 1: Hoe groter het aantal keren dat u ‘ja’ heeft ingevuld, hoe groter de kans op bevervestiging. Tabel 2: Hoe groter het aantal bomen, des te groter de kans op bevervestiging.
36
Bijlage 2: hand-out voor beveronvriendelijke oever Inleiding Onderstaand model geeft een richtlijn om te bepalen hoe onaantrekkelijk het landschap is voor de bever om zich daar te vestigen. Bevervestiging niet met zekerheid uit te sluiten. De afwezigheid van een aantal landschapskarakteristieken zorgt ervoor dat de bever zich hoogstwaarschijnlijk niet in dit gebied zal vestigen. Wel dient men rekening te houden met het feit dat als de algehele druk op het landschap groter wordt, de bever ook deze plaatsen als vestigingsplaats kan gebruiken.
Tabellen Tabel 1. Geef in onderstaande tabel aan of de landschapskarakteristieken aanwezig zijn op de oever die u onderzoekt. Karakteristiek
Aanwezigheid
Is de oever afgestoken op 90°?
Ja / Nee
Is er sprake van walbeschoeiing?
Ja / Nee
Is de waterkant vrij van bomen?
Ja / Nee
Ligt er enkel gras gedurende 60 meter aan de oever?
Ja / Nee
Tabel 2. Tel het aantal wilgen en populieren op de eerste 5 meter van de oever, gedurende minstens 60 meter oever. Vul dit aantal in de tabel in en bereken het totaal. Boomsoort
Aantal:
Aantal wilgen op de eerste 5 meter van de oever Aantal populieren op de eerste 5 meter van de oever Totaal van bovenstaande bomen
Uitleg Tabel 1: Hoe groter het aantal keren dat u ‘ja’ heeft ingevuld, hoe kleiner de kans op bevervestiging. Tabel 2: Hoe kleiner het aantal bomen, des te kleiner de kans op bevervestiging.
37