Divisie Volksgezondheid Gorter gebouw Wassenaarseweg 56 Postbus 2215 2301 CE Leiden
TNO-rapport
www.tno.nl
PG/VGZ 2002.118
Haalbaarheidsstudie directe toegankelijkheid fysiotherapie
Datum
Juni 2002
Auteurs
W.T.M. Ooijendijk S.I. de Vries A.T.H. van Hespen M. Hopman-Rock
Aantal pagina's Aantal bijlagen
50 6
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, foto-kopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande toestemming van TNO. Indien dit rapport in opdracht werd uitgebracht, wordt voor de rechten en verplichtingen van opdrachtgever en opdrachtnemer verwezen naar de Algemene Voorwaarden voor onderzoeksopdrachten aan TNO, dan wel de betreffende terzake tussen de partijen gesloten overeenkomst. Het ter inzage geven van het TNO-rapport aan direct belang-hebbenden is toegestaan. © 2002 TNO
T 071 518 18 18 F 071 518 19 20
[email protected]
2 / 50
| TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
3 / 50
Inhoudsopgave 1 1.1 1.2 1.3
Inleiding — 5 Achtergrondinformatie — 5 Vragen haalbaarheidsstudie — 6 Opzet van het rapport — 6
2 2.1
Werkwijze — 7 Opzet haalbaarheidsstudie — 7
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
Wenselijkheid directe toegankelijkheid; keuze patiëntencategorieën hulpvragen — 11 Inleiding — 11 Houding tegenover directe toegankelijkheid — 11 Mogelijke invalshoeken proefprojecten — 12 Voor- en nadelen van direct toegankelijke fysiotherapie — 17 Conclusies — 18
4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6
Kwaliteitseisen fysiotherapeuten — 19 Inleiding — 19 Huidige kwaliteitseisen fysiotherapeuten — 19 Kwaliteit vanuit patiëntenperspectief — 20 Specifieke eisen — 21 Verantwoordelijkheid — 22 Conclusies — 22
5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6
Communicatie en registratie relevante gegevens — 23 Inleiding — 23 Communicatie fysiotherapeut - patiënt — 23 Communicatie huisarts – fysiotherapeut — 25 Communicatie fysiotherapeut – huisarts - zorgverzekeraar — 26 Registratie van gegevens — 26 Conclusies — 27
6 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6
Juridische en verzekeringstechnische voorwaarden — 29 Inleiding — 29 Geïdentificeerde regelgeving — 29 Wet BIG; Wet beroepen in de individuele gezondheidszorg — 30 Ziekenfondswet — 30 Wet Tarieven Gezondheidszorg — 31 Conclusies — 32
7 7.1 7.2 7.3 7.4
Draagvlak en regiokeuze voor de proefprojecten — 33 Inleiding — 33 Profielen regio’s — 33 Profielen locaties — 37 Conclusies — 37
8 8.1 8.2
Overige randvoorwaarden — 39 Inleiding — 39 Financiën — 39
en/of
| TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
4 / 50
8.3 8.4 8.5 8.6
Aantal proefprojecten en wijze van recrutering — 39 Schaalgrootte van de proefprojecten — 40 Tijdsduur van de proefprojecten — 40 Conclusies — 40
9 9.1 9.2 9.3 9.4 9.5 9.6 9.7 9.8
Samenvatting, conclusies en aanbevelingen — 43 Inleiding — 43 Wenselijkheid directe toegankelijkheid en patiëntencategorieën — 43 Kwaliteitseisen — 44 Communicatie en registratie — 44 Juridische en verzekeringstechnische voorwaarden — 45 Draagvlak en in aanmerking komende regio’s en locaties — 46 Overige randvoorwaarden — 46 Slotconclusies — 47
10
Literatuur — 49 Bijlage(n) A Samenvatting Agenda Fysiotherapie B Factsheet fysiotherapie en de feiten C KNGF-richtlijn Informatieverstrekking Huisarts D Algemene toelichting Handreiking voor de communicatie tussen huisarts en fysiotherapeut, oefentherapeut-Cesar en/of oefentherapeut-Mensendieck (HOF) E Vragenlijst directe toegankelijkheid fysiotherapie F Profielen mogelijke samenwerkingsverbanden Huisartsen-Fysiotherapeuten Proefprojecten directe toegankelijkheid fysiotherapie
TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
1
Inleiding
1.1
Achtergrondinformatie
5 / 50
Vanuit het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) is TNO Preventie en Gezondheid (TNO-PG) benaderd om mee te denken over een proefproject ter verbetering van de toegankelijkheid van de fysiotherapeutische zorg. Uitgangspunt voor het CVZ daarbij is dat verzekerden optimaal toegang dienen te hebben tot de benodigde zorg. In het kader van een doelmatige verzekering en financiering van de zorg, dient de verzekerde zo snel mogelijk en over zo weinig mogelijk "schijven" door het zorgstelsel naar de zorgverlener te worden geleid die deze benodigde zorg verleent. Door fysiotherapeutische zorg direct toegankelijk te maken krijgt de patiënt niet alleen zo snel mogelijk de benodigde zorg, maar ook worden schaarse middelen efficiënter ingezet en kan de communicatie tussen zorgverleners worden gestructureerd. Door onder meer veranderingen in zorgvraag en zorgaanbod wijzigt de meerwaarde en daarmee de functie van elke "schijf" in het zorgstelsel met de tijd. Zorgverleners ontwikkelen zich inhoudelijk en professioneel, domeinen worden opnieuw afgebakend en taken worden overgedragen. Het is de taak van de overheid om deze veranderingen in de organisatie van de zorg door te laten werken. Het CVZ gaat er daarbij van uit dat het traject van elke patiënt nog steeds in aanleg bij de huisarts begint, waardoor deze de spil is in de gezondheidszorg. Naast het bieden van laagdrempelig eerstelijns huisartsenzorg heeft hij/zij inzicht in en overzicht over de zorg omtrent de doorverwezen patiënt. Voor aandoeningen aan het bewegingsapparaat verwijst de huisarts in veel gevallen naar de fysiotherapeut. De fysiotherapeut is dé specialist voor het bewegingsapparaat in de eerstelijnszorg, waardoor de toegevoegde waarde van de interventie door de huisarts niet altijd even groot is. De veronderstelling lijkt gewettigd dat de kwaliteiten van de huisarts en de fysiotherapeuten beter op elkaar kunnen worden afgestemd en dat doelmatigheidswinst mogelijk is. Directe toegankelijkheid fysiotherapie in de eerste lijn Gestimuleerd door wetenschappelijke ontwikkelingen en het kwaliteitsbeleid heeft de vrijgevestigde fysiotherapeut zich binnen de eerstelijnszorg in korte tijd ontwikkeld tot dé specialist voor aandoeningen aan het bewegingsapparaat. Hoewel zijn kennis en deskundigheid op een aantal terreinen die van de huisarts overstijgt, is de fysiotherapeut alleen op een deugdelijk gemotiveerde verwijzing door de huisarts toegankelijk. Verwacht wordt dat door de realisatie van directe toegankelijkheid van de fysiotherapeut in de eerste lijn voor een aantal, nog nader aan te geven, patiëntencategorieën of hulpvragen de patiënt sneller en adequater kan worden geholpen. Een dergelijke directe toegankelijkheid kan eveneens bijdragen aan een ontlasting van de huisartsen die een grote werkdruk ervaren. Het CVZ overweegt om één of meerdere proefprojecten te starten op het terrein van de directe toegankelijkheid fysiotherapie. Het doel van deze proefprojecten is onder meer om vast te stellen: 1 welke bijdrage met een directe toegankelijkheid van fysiotherapie wordt geleverd aan het beter op elkaar afstemmen van de kwaliteiten van de huisarts en de fysiotherapeut;
| TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
6 / 50
2
1.2
wat de voor- en nadelen zijn die uit een directe toegankelijkheid van de fysiotherapie voortvloeien voor de organisatie van de eerste lijn vanuit het oogpunt van: • de toegankelijkheid tot de benodigde zorg; • de doelmatige financiering en verzekering van de zorg, en • de doelmatigheid, de continuïteit en de samenhang van de zorg?
Vragen haalbaarheidsstudie Ter voorbereiding van proefprojecten directe toegankelijkheid fysiotherapie heeft TNO PG op verzoek van CVZ een haalbaarheidsstudie uitgevoerd waarin wordt ingegaan op de volgende hoofdvraag: Is het mogelijk patiënten directe toegankelijkheid tot de fysiotherapeut te bieden en zo ja met welke factoren dient daarbij rekening te worden gehouden. Om die vraag te beantwoorden is een aantal deelvragen onderscheiden. 1. Is het wenselijk patiënten directe toegang te verlenen tot de fysiotherapie? En zo ja: welke patiëntencategorieën komen daarvoor in aanmerking en welke organisatievorm is daarvoor het meest geëigend? Met welke patiëntencategorieën en hulpvragen kan in de proefprojecten worden gestart en wat zijn hierbij de overwegingen (voor- en nadelen van de gemaakte keuze)? 2. Aan welke kwaliteitseisen dienen de deelnemende fysiotherapeuten te voldoen? 3. Wat zijn de voorwaarden waaraan de communicatie tussen zorgverleners, zorgverzekeraar en patiënt moet voldoen om eventueel een plaats te krijgen in een gereorganiseerde eerste lijn? Hoe kunnen relevante gegevens worden geregistreerd? Hoe kan de nieuwe werkwijze goed worden gecommuniceerd naar beleidsmakers, hulpverleners en consumenten/patiënten? 4. Wat zijn de juridische en verzekeringstechnische voorwaarden waaraan een model moet voldoen om eventueel een plaats te krijgen in een gereorganiseerde eerste lijn, gericht op het bevorderen van de samenwerking tussen beroepsgroepen? Welke ontheffingen of bijstellingen van de huidige wet- en regelgeving zijn noodzakelijk om de proefprojecten verantwoord te kunnen starten? 5. Wat is het draagvlak onder veldpartijen voor deelname aan (eventuele) proefprojecten? Welke regio’s lenen zich voor een proefproject? 6. Met welke overige randvoorwaarden moet rekening worden gehouden bij eventuele proefprojecten directe toegankelijkheid fysiotherapie? De uitkomsten van de haalbaarheidsstudie, waarvan in dit rapport verslag wordt gedaan, vormen de basis voor een beslissing door het CVZ óf en onder welke voorwaarden één of meerdere proefprojecten directe toegankelijkheid fysiotherapie zullen worden gestart.
1.3
Opzet van het rapport In hoofdstuk 2 wordt de werkwijze die is gehanteerd tijdens het onderzoek nader toegelicht. In de hoofdstukken 3 t/m 8 worden de hierboven genoemde vragen behandeld. In hoofdstuk 9 worden de algemene conclusies geformuleerd.
TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
2
Werkwijze
2.1
Opzet haalbaarheidsstudie
7 / 50
De haalbaarheidsstudie bestaat uit de volgende vier onderdelen: Verzameling en bestudering van achtergronddocumentatie en literatuur (weten regelgeving, kwaliteitsbeleid, beleidsstukken over toekomstige ontwikkelingen, wetenschappelijke literatuur e.d.). b. Mondelinge diepte-interviews met de belangrijkste belangengroepen: Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF), Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), Ministerie van VWS, Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en Nederlandse Patiënten en Consumenten Federatie (NPCF). c. Telefonische halfopen interviews met sleutelinformanten (20-25 interviews) aangekondigd en ingeleid door schriftelijke informatie, met het doel inzicht te krijgen in praktische mogelijkheden, problemen en oplossingen voor de start van de eventuele proefprojecten. Apart aandacht zal worden besteed aan het draagvlak voor een proefproject binnen de regionale koepels van fysiotherapeuten en huisartsen. d. Schriftelijke en telefonische gestructureerde interviews met algemeen praktiserend fysiotherapeuten (circa 100 interviews) met als doel onder meer inzicht te krijgen in de belemmerende en bevorderende factoren die kunnen worden voorzien bij de start van de proefprojecten. Tevens zal worden geïnventariseerd in welke mate en met welke vragen zij momenteel direct door cliënten worden benaderd. a.
ad a.
Via onder meer de partijen genoemd onder b zijn achtergronddocumenten verzameld en verwerkt in de rapportage.
ad b.
In de diepte-interviews zijn de vragen aan de orde gesteld zoals die zijn beschreven in hoofdstuk 1 en zijn relevante beleidsdocumenten verzameld en verwerkt. Tijdens deze interviews is eveneens ingegaan op mogelijk interessante en kansrijke proefgebieden. Deze potentiële proefgebieden zijn tijdens fase c benaderd.
ad c.
De dataverzameling via de (met name) telefonische interviews is gerealiseerd door het hanteren van de sneeuwbalmethode. Via vier verschillende ingangen zijn relevante partijen opgespoord waar vervolgens de dataverzameling heeft plaatsgevonden. Daarbij is gestart vanuit in diverse interviews met landelijke organisaties genoemde gezondheidscentra en samenwerkingsverband, KNGF kringen, Districts Huisartsen Verenigingen (DHV’s) en Zorgverzekeraars (via het paramedisch platform). Vanuit de in eerste instantie genoemde organisaties is gezocht naar andere mogelijke organisaties die interesse in een dergelijk project zouden kunnen hebben en is geïnventariseerd of er binnen de genoemde projecten vanuit alle betrokkenen voldoende draagvlak was te vinden voor deelname aan het proefproject.
8 / 50
| TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
Vragen die daarbij systematisch aan de orde zijn gesteld zijn met name: • Is men geïnteresseerd in een mogelijke deelname aan een proefproject directe toegankelijkheid fysiotherapie? • Met welke zorgverzekeraars heeft men met name te maken? Welk deel van de patiënten worden door welke verzekeraars verzorgd? • Welk fysiotherapeuten zijn betrokken bij de samenwerking en wie kan informatie verschaffen over eventuele deelname? • Welke huisartsen zijn bij de samenwerking betrokken en wie kan informatie verschaffen over eventuele deelname? • Heeft men een voorkeur voor een specifieke vorm van de proefprojecten wat betreft − volledige vrije toegankelijkheid − uitsluitend bepaalde categorieën patiënten, welke? − uitsluitend bepaalde zorgvragen, welke? − anders, namelijk ………………………………………………………………… • Welke praktische zaken moeten van te voren goed worden geregeld onder meer wat betreft: • regelgeving (Wet BIG, Ziekenfondsbesluit) – algemene vrijstelling t.b.v. de proefprojecten • informatie naar cliënten (per praktijk – eventueel via praktijkassistente, affiches en folders) • informatie naar medewerkers van het gezondheidscentrum (inbrengen in werkoverleg) • ontwikkelen protocol over wederzijdse informatie e.d. (kan volstaan worden met beschikbare protocollen of dient een nieuw protocol te worden ontwikkeld; voorkomen van onnodige administratieve handelingen) • vergoeding voor extra belasting vanwege deelname aan onderzoek (tijd voor registratie e.d.) • Tijdens de interviews is doorgevraagd naar contacten en adressen van praktijken en samenwerkingsverbanden die mogelijke interesse in het project zouden kunnen hebben. ad d. Schriftelijke / telefonische peiling onder fysiotherapeuten Conform de offerte zou bij circa 100 fysiotherapeuten een korte telefonisch interview worden afgenomen. Hiervoor is een aselecte steekproef van 200 in de eerste lijn werkzame fysiotherapeuten aangeschreven. Deze aanschrijving ging gepaard met de enquêtevragen, waarbij uit praktische overwegingen (bereikbaarheid) de mogelijkheid werd geboden de enquête per post te retourneren. Van deze mogelijkheid om per post te reageren (dus niet gebeld te worden) is door ruim 60% (123) van de fysiotherapeuten gebruik gemaakt, zodat feitelijk de beoogde respons van 100 al ruim is gehaald. Om inzicht te krijgen in eventuele selectie bias is een aantal fysiotherapeuten alsnog telefonisch benaderd. Inhoudelijk bleken zich daarbij geen verschillen voor te doen tussen de fysiotherapeuten die wel en niet schriftelijk hebben gereageerd.
TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
9 / 50
Op eigen initiatief en in overleg met de onderzoekers heeft een aantal fysiotherapeuten een ‘poll’ gehouden via internet waarbij de vragen zijn voorgelegd uit de TNO peiling. De resultaten van die ‘internet poll’ zullen waar relevant worden vergeleken met de uitkomsten van de TNO peiling. In totaal hebben circa 170 fysiotherapeuten meegewerkt aan de internet poll.
10 / 50
| TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
11 / 50
3
Wenselijkheid directe toegankelijkheid; keuze patiëntencategorieën en/of hulpvragen
3.1
Inleiding In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de eerste vraag van de haalbaarheidsstudie, namelijk: Is het wenselijk patiënten directe toegang te verlenen tot de fysiotherapie? En zo ja: welke patiëntencategorieën komen daarvoor in aanmerking en welke organisatievorm is daarvoor het meest geëigend? Met welke patiëntencategorieën en hulpvragen kan in de proefprojecten worden gestart en wat zijn hierbij de overwegingen (voor- en nadelen van de gemaakte keuze)? Zowel de resultaten worden gepresenteerd die zijn verzameld op basis van de interviews met de landelijke koepels en regionale organisaties als de resultaten van de peiling onder fysiotherapeuten.
3.2
Houding tegenover directe toegankelijkheid In eerste instantie is in de diepte-interviews met landelijke organisaties ingegaan op de vraag naar de wenselijkheid van direct toegankelijke fysiotherapie. Die wenselijkheid wordt algemeen ondersteund en onder meer ingegeven vanuit diverse initiatieven die zijn gericht op de vernieuwing en de toekomst van de eerstelijns gezondheidszorg. Het valt buiten het bestek van deze haalbaarheidsstudie om inhoudelijk in te gaan op de diverse toekomstscenario’s, bovendien ligt op enkele van de toekomstvisies een embargo. Gemeenschappelijk in de diverse toekomstvisies is echter dat andere disciplines binnen de eerste lijn meer op voet van gelijkheid met de huisarts functioneren, waarbij de huisarts in beeld blijft als mogelijke poortwachter. Directe toegankelijkheid van de fysiotherapeut past in de geschetste toekomstbeelden. De mogelijke randvoorwaarden die daarbij een rol spelen komen in de loop van deze rapportage aan de orde. Om een indruk te krijgen in welke mate fysiotherapeuten momenteel patiënten zonder verwijzing zien, is hierover een vraag in de peiling onder fysiotherapeuten opgenomen. Fysiotherapiebezoek zonder verwijzing Komen er nu al patiënten zonder verwijzing naar de praktijk?
nee, bijna nooit Ja, soms Ja, wekelijks Ja, dagelijks
TNO peiling (N=123) 54% 43% 3% 0%
Internet poll (N=170) 23% 70% 5% 2%
Op basis van de peiling onder fysiotherapeuten kan worden geconcludeerd dat iets minder dan de helft van de fysiotherapeuten soms of regelmatig door patiënten worden bezocht zonder verwijzing. De resultaten van de internet poll wijken van deze gegevens af. Een aanzienlijk groter deel van deze fysiotherapeuten wordt zonder verwijzing door patiënten bezocht (77%).
| TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
12 / 50
Houding fysiotherapeuten directe toegankelijkheid fysiotherapie De vraag is gesteld of men positief of negatief staat tegenover directe toegankelijkheid.
sterk positief positief neutraal negatief sterk negatief
TNO peiling 23% 51% 14% 8% 4%
Internet poll 28% 33% 17% 21% 2%
Zoals blijkt staat een grote meerderheid van de fysiotherapeuten positief tegenover directe toegankelijkheid. Ook de meerderheid van de fysiotherapeuten die heeft gereageerd op de internet poll staat positief tegenover directe toegankelijkheid. Opvallend is echter dat in de internet poll een hoger percentage een negatief oordeel heeft over directe toegankelijkheid. Nagegaan is of het aantal jaren praktijkervaring of het gespecialiseerd zijn samenhangt met de houding ten opzichte van directe toegankelijkheid. Geen van beide kenmerken blijkt samen te hangen met de mening over directe toegankelijkheid. 3.3
Mogelijke invalshoeken proefprojecten Op basis van mondelinge interviews met onder meer KNGF, LHV, ZN, NPCF, Ministerie van VWS en aanvullende informatie verkregen via (telefonische) gesprekken met DHV’s, Kringen KNGF en zorgverzekeraars zijn drie mogelijke invalshoeken voor proefprojecten geïdentificeerd, te weten het richten van de proefprojecten op: a. patiëntencategorieën; b. hulpvragen; c. algemene toegankelijkheid. Ook in de schriftelijke/telefonische interviews met de fysiotherapeuten is hier nader op ingegaan. ad a. Patiëntencategorieën Een voorkeur om de proefprojecten te richten op bepaalde patiëntencategorieën komt volgens de geïnterviewden met name voort uit de volgende overwegingen: • aansluiting bij de huidige praktijk, waarbij met name mensen met chronische aandoeningen, recidiverende klachten of specifieke klachten aan het bewegingsapparaat de schakel om via de huisarts naar de fysiotherapeut te gaan als een belemmering ervaren; • een aantal patiënten dat bij bepaalde klachten reeds ervaring heeft met de fysiotherapeut weet vrij nauwkeurig welke behandeling het meest effectief is. De huidige praktijk volgens de peiling onder fysiotherapeuten wordt hieronder in beeld gebracht.
TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
13 / 50
Patiëntencategorieën die door fysiotherapeuten zonder verwijzing worden gezien De meest voorkomende patiëntencategorieën die volgens de peiling zonder verwijzing door de fysiotherapeuten worden gezien zijn (in volgorde van frequentie): 1. patiënten met sportblessures (34%) 2. patiënten met diverse klachten die al bekend zijn met de praktijk (29%) 3. patiënten met recidiverende klachten (25%) 4. patiënten met andere acute klachten dan blessures (24%) 5. patiënten met chronische klachten (7%) De resultaten van de poll komen goed met de gegevens uit de peiling overeen. Opvallend is dat patiënten met chronische klachten relatief weinig worden genoemd. Waarschijnlijk komt dit voort uit het feit dat voor deze patiënten niet het maximum aantal behandelingen van negen geldt. Patiëntencategorieën die in de interviews met landelijke koepels en regionale organisaties vrijwel unaniem naar voren komen, zijn: • chronisch zieken die al eerder zijn behandeld voor hun klachten door de fysiotherapeut; • patiënten met recidiverende klachten die al eerder zijn behandeld door de fysiotherapeut (bijvoorbeeld lage rugpijn); • sportblessures met betrekking tot het bewegingsapparaat. De vraag naar de geschiktheid van patiëntencategorieën is eveneens aan de fysiotherapeuten voorgelegd. Daaruit komt het volgende beeld naar voren. Patiëntencategorieën die door fysiotherapeuten worden genoemd als geschikt voor directe toegankelijkheid De meest frequent als geschikt genoemde patiëntencategorieën zijn (in volgorde van frequentie): 1. patiënten met sportblessures (70%) 2. patiënten met recidiverende klachten (56%) 3. patiënten met diverse klachten die al bekend zijn met de praktijk (48%) 4. patiënten met andere acute klachten dan blessures (44%) 5. patiënten met chronische klachten (33%) De resultaten van de poll komen goed met de gegevens uit de peiling overeen. Uit zowel de interviewgegevens als de gegevens van de peiling onder fysiotherapeuten kan worden geconcludeerd dat zowel sportblessures als recidiverende klachten duidelijk naar voren komen voor directe toegankelijkheid. Iets minder overeenstemming bestaat bij andere acute klachten en bij klachten van patiënten die al bekend zijn in de praktijk. Deze beide categorieën zijn niet genoemd in de diepte interviews, maar komen wel uit de peiling duidelijk naar voren. Daarnaast blijkt dat de categorie chronisch zieken wel in de diepte interviews naar voren komt, maar weinig frequent in de feitelijke situatie direct de fysiotherapeut bezoekt. Wellicht dat de categorie chronisch zieken die al bekend zijn in de praktijk als patiëntencategorie kan worden gehanteerd.
| TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
14 / 50
ad b. Hulpvragen Een tweede invalshoek voor directe toegankelijkheid is de gerichtheid op specifieke hulpvragen. Daarbij kan het gaan om bijvoorbeeld een vraag om advies, een eenmalige hulpvraag of de vraag om een behandeling die uit meerdere bezoeken kan bestaan. Hulpvragen waarvoor de patiënten nu de fysiotherapeut bezoeken zonder verwijzing De patiënten bezoeken de fysiotherapeut zonder verwijzing met de volgende hulpvraag:
vragen om advies behandeling (meerdere zittingen) eenmalige behandeling
peiling 37% 34% 25%
poll 41% 25% 32%
In de internet poll komt een eenmalig bezoek om advies of behandeling wat frequenter naar voren in vergelijking met de peiling. Hulpvragen die naar de mening van de fysiotherapeuten geschikt zijn voor directe toegankelijkheid De patiënten bezoeken de fysiotherapeut zonder verwijzing met de volgende hulpvraag (in volgorde van frequentie): peiling poll vragen om advies 86% 87% eenmalige behandeling 53% 63% behandeling (meerdere zittingen) 49% 46% Zoals blijkt komt zowel uit de peiling als uit de poll naar voren dat met name adviesaanvragen geschikt zijn voor directe toegankelijkheid. Ook echter eenmalige en meerdere behandelingen worden door circa 50% van de fysiotherapeuten als geschikt beoordeeld voor directe toegankelijkheid. Uit de diepte interviews komt naar voren dat men inhoudelijk van mening is dat met name voor aandoeningen waarvoor een KNGF richtlijn is opgesteld met de directe toegankelijkheid zou kunnen worden geëxperimenteerd. Deze aandoeningen worden hieronder kort geschetst, waarbij per aandoening de mogelijke directe toegankelijkheid wordt weergegeven. Acuut enkelletsel: Dit betreft een inversieletsel van de enkel met als gevolg een laesie van het laterale kapsel-bandapparaat. De KNGF-richtlijn schetst systematisch het diagnostisch en therapeutisch proces en besteedt aandacht aan de samenwerking tussen huisarts en fysiotherapeut. Directe toegankelijkheid: over het algemeen is men van mening dat deze klachten zich lenen voor directe toegankelijkheid, onder meer treden dergelijke blessures op bij sport. COPD: Dit omvat de aandoeningen chronische bronchitis en emfyseem. De KNGF-richtlijn beschrijft het diagnostisch en therapeutisch proces. De prevalentie van COPD per 1000 volwassenen is 20,4. Zowel de incidentie als de prevalentie stijgt met toenemende leeftijd en is hoger bij mannen dan bij vrouwen. Beide factoren hangen samen met het rookgedrag. Er is een indicatie voor fysiotherapie indien patiënten ten gevolge van
TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
15 / 50
COPD problemen met het ophoesten van sputum en recidiverende luchtweginfecties hebben en/of kortademig (dyspneuïsch) zijn en hierdoor gehinderd worden in hun dagelijkse activiteiten. Directe toegankelijkheid: met name bij recidiverende klachten die al onder behandeling van een fysiotherapeut zijn geweest is directe toegankelijkheid een mogelijkheid. Urine stressincontinentie (SUI): Over SUI wordt gesproken als onwillekeurig urineverlies optreedt indien bij fysieke inspanning de intravesicale druk de maximale urethrale druk overschrijdt in afwezigheid van detrusoractiviteit. SUI treedt op bij een stoornis in de functie van het urethrale afsluitmechanisme. Onwillekeurig urineverlies is een frequent voorkomend probleem. Er wordt geschat dat circa 5% van de Nederlandse bevolking in min of meerdere mate last heeft van urine incontinentie. Prevalentiecijfers van SUI bij vrouwen variëren van 8% - 26%, bij de mannen ligt dat aanzienlijk lager met 1,5% 5%. De richtlijn is bedoeld voor fysiotherapeuten die zich bezighouden met bekkenbodemproblematiek. De fysiotherapeut dient te beschikken over aantoonbare specifieke kennis, vaardigheid, attitude en inzicht voor deze groep patiënten. Directe toegankelijkheid: met name bij recidiverende klachten die al onder behandeling van een fysiotherapeut zijn geweest en indien de fysiotherapeut voldoet aan de geformuleerde aantoonbare kennis, dan vormt directe toegankelijkheid een mogelijkheid. Lage-rugpijn: Meer in het bijzonder aspecifieke lage-rugpijn hetgeen staat voor lage-rugpijn zonder aanwijsbare specifieke lichamelijke oorzaak, zoals compressie van een zenuwwortel (radiculair syndroom), een trauma, een ontsteking of een tumor. Dit is het geval bij circa. 90% van alle patiënten met lage rugpijn (KNGF-richtlijn; maart 2001). Directe toegankelijkheid: over het algemeen is men van mening dat deze klachten zich lenen voor directe toegankelijkheid. Osteoporose: Een aandoening van het skelet die wordt gekarakteriseerd door een lage botmineraaldichtheid (BMD) en een verlies van de botstructuur. Het gevolg is een grotere breekbaarheid van het bot en dus een verhoogde kans op fracturen. Geschat wordt dat osteoporose voorkomt bij 30% van de postmenopauzale blanke vrouwen van 50 jaar en ouder. Karakteristieke locaties van osteoporotische fracturen zijn de (thoracale) wervelkolom, de heup en de pols. Directe toegankelijkheid: over het algemeen is men van mening dat deze klachten zich lenen voor directe toegankelijkheid. Artrose heup-knie: Artrose is de meest voorkomende gewrichtsaandoening van het bewegingsapparaat. Artrose is een multifactorieel bepaalde aandoening waarvan de oorzaak vaak onbekend is. In Nederland bestaan geen uniforme en algemeen geaccepteerde criteria voor het stellen van de diagnose ‘artrose’. In de praktijk van de huisarts wordt de diagnose artrose gesteld op grond van de klinische symptomen, de lokalisatie van de gewrichtafwijkingen en de leeftijd van de patiënt. Soms wordt een röntgenfoto gemaakt. Het voorkomen van artrose neemt toe met de leeftijd. Artrose komt meer voor bij vrouwen dan bij mannen. Op basis van huisartsregistraties is geschat dat in 1994 in Nederland 181.000 personen artrose van de heup hadden en 295.600 personen artrose
16 / 50
| TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
van de knie. Aangenomen wordt dat dit aantal de afgelopen jaren is gestegen in verband met de vergrijzing en een toename van overgewichtproblematiek. Directe toegankelijkheid: over het algemeen is men van mening dat deze klachten zich lenen voor directe toegankelijkheid. Whiplash: Een acceleratie-deceleratiemechanisme waarbij krachten inwerken op de nek. Het treedt op bij (auto-)ongevallen, met name bij een aanrijding van achteren of van de zijkant, maar het kan ook het gevolg zijn van bijvoorbeeld duiken. Het mechanisme kan resulteren in letsel van bot of weke delen (whiplash injury) hetgeen een verscheidenheid aan klinische symptomen kan veroorzaken. Veelvoorkomende symptomen zijn nekpijn, een afgenomen mobiliteit van de nek, hoofdpijn en duizeligheid. Voor Nederland wordt het aantal nieuwe patiënten met een whiplash geschat op 94-188 per 100.000 inwoners per jaar (15.000 – 30.000). Er zijn geen Nederlandse gegevens bekend over de prevalentie van bepaalde symptomen na een whiplash. Directe toegankelijkheid: met name bij recidiverende klachten die al onder behandeling van een fysiotherapeut zijn geweest is directe toegankelijkheid een mogelijkheid. Hartrevalidatie: Dit betreft het fysiotherapeutisch handelen bij patiënten met de diagnose (Acuut) MyocardInfarct (AMI), voor patiënten die een Coronary Artery Bypass Grafting/operatie (CABG), Percutane Transluminale Coronaire Angioplastiek (PTCA) of hartklepoperatie hebben ondergaan en voor patiënten met operatief gecorrigeerde congenitale hartafwijkingen. In 1997 overleden 14.274 mensen aan een hartinfarct en stonden ruim 27.000 ziekenhuisopnamen in direct verband met het hartinfarct. In 1995 zijn er in Nederland 14.709 openhartoperaties uitgevoerd. In 1998 werd op 98 locaties groepsgewijze poliklinische hartrevalidatie aangeboden. In dat jaar namen 17.000 hartpatiënten deel aan een poliklinisch hartrevalidatieprogramma. Directe toegankelijkheid: met name bij recidiverende klachten die al onder behandeling van een fysiotherapeut zijn geweest is directe toegankelijkheid een mogelijkheid. Zoals blijkt gaat het om sterk verschillende problemen die echter alle tot het deskundigheidsgebied van de algemeen praktiserend fysiotherapeut kunnen worden gerekend. Eveneens betreft het problemen die frequent voorkomen en waarmee de fysiotherapeut dus regelmatig wordt geconfronteerd. De fysiotherapeut is de specialist op het terrein van het bewegingsapparaat. Bij acuut enkelletsel, lage rugpijn, osteoporose en artrose van de heup/knie vormt directe toegankelijkheid een mogelijkheid. Bij de overige aandoeningen waarvoor richtlijnen zijn opgesteld vormt directe toegankelijkheid een mogelijkheid bij met name recidiverende problematiek. ad c. Algemene directe toegankelijkheid De derde variant die in de interviews is genoemd is het volledig vrijlaten van de directe toegankelijkheid. De primaire verantwoordelijkheid wordt dan gelegd bij de patiënt. Met betrekking tot deze variant is opgemerkt dat het grote voordeel zou zijn dat, op deze wijze in het kader van een proefproject, het meeste inzicht wordt geboden over de aard van de vragen waarmee de fysiotherapeut wordt geconfronteerd. Daarbij kan
TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
17 / 50
worden vastgesteld op welke terreinen de fysiotherapeut wel een adequaat antwoord heeft en op welke terreinen vraagtekens zijn te plaatsen. Een deel van de gesprekspartners heeft echter grote twijfels bij het geheel open stellen van de directe toegankelijkheid. Vanuit het ministerie van VWS wordt naar voren gebracht dat, hoewel in het kader van een proefproject tijdelijk ontheffing kan worden gegeven van het principe te behandelen in vervolg op een verwijzing van de huisarts, er wel duidelijke afspraken tussen huisarts en fysiotherapeut dienen te worden gemaakt over patiëntencategorieën of hulpvragen waarvoor een verwijzing van de huisarts niet meer noodzakelijk is. Deze door het ministerie van VWS geformuleerde randvoorwaarde vormt een praktische belemmering voor een geheel vrijgeven van de directe toegankelijkheid. Ook vanuit de beroepsgroep van fysiotherapeuten zelf is de optie van algemene directe toegankelijkheid frequent als een (te) risicovolle benadering geschetst. Dit in overweging nemende is besloten in de haalbaarheidsstudie dit traject niet verder te verkennen omdat de juridische aspecten een dergelijk scenario teveel zouden belemmeren. 3.4
Voor- en nadelen van direct toegankelijke fysiotherapie Als voordelen en nadelen voor direct toegankelijke fysiotherapie zijn in de interviews met landelijke koepels en regionale organisaties genoemd: voordelen nadelen • risico op een onjuiste of onvolledige • ontlasting van de huisarts diagnose • klantvriendelijkheid • bureaucratie in verband met de rapportage • tijdwinst naar huisartsen • legt verantwoordelijkheid bij de patiënt (met name bij volledig vrije • overbelasting van de fysiotherapeuten • aanbieding onduidelijke problematiek toegankelijkheid) (psycho somatiek) • doet inhoudelijk een groot beroep op de fysiotherapeut • huidige opleiding van de fysiotherapeut is gericht op behandelen via verwijzing In de peiling onder fysiotherapeuten worden de volgende voor- en nadelen genoemd voordelen nadelen • snelheid; tijdwinst waardoor • (te) lage drempel voor bepaalde groepen (te snel kiezen voor fysiotherapie, toeloop effectiever (sneller herstel) van mensen met niet serieuze klachten, • adequatere en effectievere zorg door (para)medisch shoppen) fysiotherapeuten (kostenbesparing) • bevordering en erkenning van de • aansprakelijkheid bij foute diagnose professionaliteit van de fysiotherapeut • onbekendheid met andere pathologie • ontbreken van goede afspraken met • stellen fysiotherapeutische diagnose medici • betere toestroom van patiënten • patiënt in vroeg stadium (acute fase) • controlefunctie van de huisarts ontbreekt • onvoldoende bekendheid met medisch en zien sociaal dossier van de patiënt • versterking adviesfunctie • onvoldoende diagnostische kennis • vergroting werksatisfactie • verhoging werkdruk fysiotherapie door • versterking preventieve functie toestroom patiënten • verlaging drempel voor de patiënt • verhoging werkdruk door noodzaak • minder administratieve rompslomp
| TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
18 / 50
bijscholing • ontlasten van de verwijzers • verwijzers hebben onvoldoende zicht • minder contact met verwijzers concurrentie tussen op de mogelijkheden van de • onderlinge fysiotherapeuten fysiotherapie De voordelen die door de fysiotherapeuten worden genoemd komen overeen met de in de interviews genoemde voordelen, door de fysiotherapeuten worden werkintrinsieke factoren sterker naar voren gebracht. Het werken zonder verwijzing wordt door een aantal fysiotherapeuten als een uitdaging gezien. Ook de nadelen die worden genoemd komen sterk met elkaar overeen. Duidelijk is dat directe toegankelijkheid van de fysiotherapeut niet moet leiden tot een verschraling van de contacten met de huisarts, anderzijds moet het ook niet leiden tot overbodige bureaucratie. 3.5
Conclusies Volledige vrije toegankelijkheid is vanuit het perspectief om inzicht te krijgen in de effecten van vrije directe toegankelijkheid wellicht een aantrekkelijke optie, echter vanuit juridische en praktische overwegingen is het niet aan te bevelen langs deze weg te werken. De voorkeur gaat uit naar het werken vanuit patiëntencategorieën en/of hulpvragen. Als patiëntencategorieën komen in aanmerking: • patiënten met sportblessures; • patiënten met recidiverende klachten; • patiënten met chronische klachten die al bekend zijn in de praktijk. Met als mogelijke opties: • patiënten met andere acute klachten dan sportblessures; • andere patiënten die al bekend zijn in de praktijk. Als hulpvragen komen in aanmerking: • vragen om advies; • eenmalige (kortdurende) behandelingen bijvoorbeeld bij recidiverende klachten; • (meerdere) behandelingen: de vraag is hoeveel behandelingen dit zou kunnen omvatten en op welk moment overleg of rapportage met de huisarts dient plaats te vinden. Wat betreft de klachten waarvoor KNGF richtlijnen bestaan lijkt met name bij acuut enkelletsel (sportblessures), lage rugpijn, osteoporose en artrose van de heup/knie directe toegankelijkheid een mogelijkheid te bieden. Wat betreft de overige aandoeningen zou het in principe meer gaan om recidiverende klachten waarvoor de patiënten reeds eerder de fysiotherapeut hebben bezocht. In het algemeen is het van belang dat tussen huisartsen, fysiotherapeuten en zorgverzekeraars afspraken worden gemaakt over de patiënten, hulpvragen en klachten die zich lenen voor een directe toegankelijkheid en waarbij gewerkt en gerapporteerd wordt via vastgestelde protocollen.
TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
4
Kwaliteitseisen fysiotherapeuten
4.1
Inleiding
19 / 50
In dit hoofdstuk zal de vraag worden behandeld aan welke kwaliteitseisen de deelnemende fysiotherapeuten dienen te voldoen. Daarbij is in principe aangegeven dat de proefprojecten zullen worden gericht op de algemeen praktiserend fysiotherapeut in de eerste lijn. Tijdens de haalbaarheidsstudie is nagegaan of en zo ja welke aanvullende kwaliteitseisen dienen te worden gesteld. Na een schets van de kwaliteitseisen die aan fysiotherapeuten worden gesteld wordt ingegaan op mogelijke consequenties van directe toegankelijkheid. 4.2
Huidige kwaliteitseisen fysiotherapeuten Het KNGF hanteert een Centraal Kwaliteitsregister (CKR) dat functioneert naast het BIG register. In het kwaliteitsregister zijn de fysiotherapeuten opgenomen die aan de door het KNGF gestelde kwaliteitseisen voldoen. In het register staan meer dan 12.000 fysiotherapeuten ingeschreven. Voor vermelding in het kwaliteitsregister van de KNGF gelden eisen op het gebied van opleiding, bijscholing en het aantal werkzame uren per jaar. De criteria waaraan men moet voldoen om in aanmerking te komen voor opname in het kwaliteitsregister worden in blok 1 weergegeven.
| TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
20 / 50
Blok 1 Basisnormen voor herinschrijving van (niet verbijzonderde) fysiotherapeuten in het KNGF kwaliteitsregister en het daaraan verbonden recht (de basisnormen voor inschrijving komen inhoudelijk overeen met de hieronder geformuleerde normen). 1 Bij het vaststellen van de eisen waaraan de fysiotherapeut dient te voldoen om voor herinschrijving in aanmerking te komen hanteert het beleidsorgaan de volgende uitgangspunten: a De fysiotherapeut is ingeschreven in het op grond van de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG) ingestelde register. b De fysiotherapeut neemt deel aan een klachtenregeling die voldoet aan de Wet Klachtrecht Cliënten Zorgsector. c De fysiotherapeut heeft het traject van verplichte na- en bijscholing dat door het KNGF wordt voorgesteld en door het Beleidsorgaan wordt vastgesteld, geldend voor de afgelopen inschrijvingstermijn, afgerond met een voldoende resultaat. d De fysiotherapeut heeft een nog nader door het beleidsorgaan vast te stellen aantal studiepunten behaald door het volgen van geaccrediteerde cursussen in de afgelopen inschrijvingstermijn. e De fysiotherapeut heeft gedurende de inschrijvingsperiode actief deelgenomen aan een intercollegiaal overleg fysiotherapie en hiervan ten minste vier bijeenkomsten per jaar bijgewoond. f De fysiotherapeut heeft in de afgelopen inschrijvingsperiode ten minste één kwaliteitsdeelsysteem gehanteerd. g De fysiotherapeut heeft de afgelopen inschrijvingsperiode gewerkt volgens de door het KNGF vastgestelde KNGF-Richtlijnen. h Gedurende de inschrijvingsperiode van vijf jaar (60 maanden) is de fysiotherapeut minimaal gedurende 36 maanden als fysiotherapeut werkzaam geweest. Gedurende deze 36 maanden is de fysiotherapeut tenminste gemiddeld 8 uur per week werkzaam geweest als fysiotherapeut zoals bepaald in de domeinomschrijving en het beroepsprofiel. 2 Door het voldoen aan de gestelde normen is de fysiotherapeut gerechtigd tot het voeren van de aanduiding KNGF-geregistreerd fysiotherapeut. 4.3
Kwaliteit vanuit patiëntenperspectief Aanzienlijk gedetailleerder dan bovengenoemde kwaliteitscriteria zijn de criteria die zijn geformuleerd door de NPCF in samenwerking met de KNGF (NPCF, 2001). Kwaliteit vanuit patiëntenperspectief heeft niet alleen betrekking op de vakinhoudelijke deskundigheid, maar ook op: een respectvolle bejegening; informatie en steun afgestemd op de problemen die zij ervaren; een eigen inbreng in de behandeling en de evaluatie daarvan; een patiëntgerichte organisatie en een gebruiksvriendelijke accommodatie. Ter illustratie worden hieronder de criteria weergegeven die zijn geformuleerd voor het terrein vakbekwaamheid.
TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
21 / 50
Criteria vakbekwaamheid NPCF • Werken volgens de professionele richtlijnen voor fysiotherapeuten. • Kennis hebben van en vaardig zijn in het gebruik van apparatuur die bij een behandeling gebruikt wordt. • Specifieke, voor het dagelijks leven relevante, kenmerken van een ziekte of aandoening kennen. • Op de hoogte zijn van informatie die categoriale patiëntenorganisaties over bepaalde ziektes schrijven. • leren van de ervaringen van patiënten met lichamelijke beperkingen en de behandeling daarvan. • Regelmatig deelnemen aan na- en bijscholingsactiviteiten. • Goed communiceren over de behandeling en een goed contact hebben met de patiënt. • Het doel van de oefeningen steeds uitleggen. • Bij de uitvoering van oefeningen duidelijke instructies en adviezen geven. • Zich in zijn werk nauwgezet houden aan de grenzen van de eigen vakbekwaamheid. • Wanneer nodig de patiënt tijdig wijzen op andere, meer deskundige hulpverlening voor het probleem. • Geen apparatuur gebruiken tenzij een positief resultaat wordt verwacht. 4.4
Specifieke eisen Op de vraag of een fysiotherapeut aan specifieke eisen dient te voldoen kan voor een belangrijk deel worden volstaan met de verwijzing naar bovengenoemde kwaliteitseisen. Vanuit de interviews die zijn gehouden blijkt dat indien fysiotherapeuten aan deze eisen voldoen (hetgeen eveneens het werken volgens de KNGF richtlijnen omvat) mag worden verondersteld dat zij voor een belangrijk deel in staat moeten worden geacht de vragen van de patiënten adequaat af te handelen. Eén aspect komt echter uitdrukkelijk naar voren. De huidige fysiotherapeuten zijn opgeleid om te werken op basis van een verwijzing van een huisarts of specialist. Bij het ontbreken van een dergelijke verwijzing is het van essentieel belang dat eventuele pathologie adequaat wordt gesignaleerd, ook genoemd wordt in dit verband het adequaat onderkennen van red flags (absolute contra indicaties voor fysiotherapie en yellow flags (relatieve contra indicaties). Een aanvullende training / cursus die erop gericht is eventuele pathologie te herkennen wordt als wenselijk gezien voor een directe toegankelijkheid. In een dergelijke cursus zal eveneens aandacht geschonken worden aan aspecten die verband houden met de attitude van de fysiotherapeut. Een kanttekening wordt in de interviews ook gemaakt bij het behandelen van sportblessures zonder verwijzing. Het hebben gevolgd van de cursus EHBSO zou eventueel als voorwaarde kunnen worden gesteld om deze categorie patiënten zonder verwijzing te behandelen. De meningen hierover zijn echter verdeeld. Enkele ziektekostenverzekeraars brengen naar voren dat de kwaliteit van diverse fysiotherapiepraktijken dermate wisselend is dat zij van mening zijn dat niet iedere praktijk aan een proefproject mee zou kunnen doen. Een van de ziektekostenverzekeraars spreekt in dit opzicht een voorkeur uit om duidelijke kwaliteitscriteria te stellen aan praktijken die aan de proefprojecten zullen deelnemen.
| TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
22 / 50
Niet alleen uit de interviews met landelijke organisaties wordt naar voren gebracht dat bijscholing wenselijk is, ook de fysiotherapeuten zelf onderschrijven de noodzaak voor bijscholing in verband met een eventuele directe toegankelijkheid. Bijscholing in verband met directe toegankelijkheid Uit de peiling onder fysiotherapeuten blijkt dat ruim 80% van mening is dat het noodzakelijk is dat fysiotherapeuten worden bijgeschoold in verband met directe toegankelijkheid. In volgorde van frequentie worden daarbij genoemd: • toepassing pluis / niet pluis 65% • kennis pathologie 36% • communicatie met huisartsen 31% • nog anders 8% Zoals blijkt wordt met name het goed kunnen onderscheiden van pluis / niet pluis (in het kader van de haalbaarheidsstudie zal worden gesproken over red and yellow flags hetgeen aansluit bij het taalgebruik in de fysiotherapie) frequent genoemd als onderwerp van bijscholing. 4.5
Verantwoordelijkheid Een aantal fysiotherapeuten waarmee is gesproken stelt vragen bij de verantwoordelijkheid. Wie is verantwoordelijk voor het geval complicaties niet (op tijd) worden gesignaleerd. Het standpunt van onder meer het ministerie van VWS is daarbij dat elke beroepsgroep is aan te spreken voor het eigen deskundigheidsgebied. Nu wordt daarbij conform de Wet BIG uitgegaan van het behandelen op basis van een verwijzing. Als er géén sprake is van een verwijzing moet de fysiotherapeut plausibel kunnen maken dat hij zorgvuldig heeft gehandeld. Dat betekent dat bij twijfel de patiënt eerst wordt terugverwezen naar de huisarts. Tussen huisartsen en fysiotherapeuten dienen daarnaast duidelijke werkafspraken te worden gemaakt over patiënten- en klachtencategorieën die zonder verwijzing naar de fysiotherapeut kunnen. Een belangrijke (kwaliteits)eis die dus aan de fysiotherapeuten dient te worden gesteld, is dat er sprake moet zijn van een gestructureerde samenwerking met de huisarts. Ook moet de communicatie tussen huisarts en fysiotherapeut worden uitgevoerd conform de door de LHV en KNGF geformuleerde richtlijnen.
4.6
Conclusies Fysiotherapeuten dienen in de eerste plaats te voldoen aan de algemeen geldende kwaliteitseisen zoals die momenteel door de KNGF worden gesteld voor opname in het KNGF kwaliteitsregister. Indien men zich aan de hierin gestelde criteria voldoet (welke onder meer ook omvat het werken conform de KNGF richtlijnen) mag worden aangenomen dat men een voldoende kwaliteit levert. Er worden in de interviews en door de fysiotherapeuten zelf echter nog twee aanvullende zaken naar voren gebracht. In de eerste plaats betreft dit het gestructureerd samenwerken met huisartsen waarbij de samenwerking wordt uitgevoerd conform de KNGF richtlijn informatieverstrekking huisarts en het HOF project (zie eveneens 5.3). In de tweede plaats wordt door een grote meerderheid van de fysiotherapeuten bijscholing op het terrein van het onderscheiden van red en yellow flags en pathologie als noodzakelijk gezien.
TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
5
Communicatie en registratie relevante gegevens
5.1
Inleiding
23 / 50
In dit hoofdstuk komt de vraag aan de orde wat de voorwaarden zijn waaraan de communicatie tussen zorgverleners, zorgverzekeraar en patiënt moet voldoen om eventueel een plaats te krijgen in een gereorganiseerde eerste lijn? Hoe kunnen relevante gegevens worden geregistreerd? Hoe kan de nieuwe werkwijze goed worden gecommuniceerd naar beleidsmakers, hulpverleners en consumenten/patiënten? Voor het goed functioneren van de proefprojecten is het uiterst belangrijk duidelijk naar de consument/patiënt de mogelijkheden van directe toegankelijkheid van de fysiotherapie in de proefprojecten te communiceren. Dit geldt overigens in niet mindere mate voor de betrokken hulpverleners, met name de fysiotherapeuten en de huisartsen. In dit hoofdstuk zal eerst worden ingegaan op de communicatie ten behoeve van de patiënten en vervolgens op de communicatie huisarts – fysiotherapeut. Ook zal worden ingegaan op de registratie van relevante gegevens omdat dit in het verlengde ligt van de gegevens die worden vastgelegd ten behoeve van de communicatie met de huisarts. 5.2
Communicatie fysiotherapeut - patiënt In de interviews is bevestigd dat het uiterst belangrijk is de communicatie voor de over de directe toegankelijkheid goed te verzorgen. De NPCF wil zonodig een ondersteunende rol spelen bij het informeren van de patiënten. Algemene aspecten die naar de mening van de NPCF een rol spelen bij het adequaat informeren van de patiënt worden in het onderstaande blok weergegeven. Criteria informatie volgens NPCF • Patiënt informeren over het behandelplan. • Patiënt inlichten over andere behandelingsmogelijkheden buiten de fysiotherapie. • Informatie geven over het ziekteverloop. • De patiënt op de hoogte brengen van mogelijkheden om zelfstandig te kunnen omgaan met de problemen die in het dagelijks leven door zijn lichamelijke beperkingen ontstaan. • De gang van zaken binnen de praktijk uitleggen. • Specifieke deskundigheid (op het gebied van bepaalde ziektes) kenbaar maken aan patiënten en doorverwijzers. • Informatie geven over vergoeding van de behandelingskosten door de ziektekostenverzekeraar. • Patiënt vragen naar gezondheidsklachten, verwachtingen wensen, doelen en persoonlijke omstandigheden. • Zo nodig bij de huisarts of specialist informeren naar het ziektebeeld van de patiënt en eventuele toekomstige veranderingen. • Ervoor zorgen dat informatie voor iedereen begrijpelijk is. • Informatie over de patiënt vertrouwelijk behandelen. • Patiënt desgewenst op de hoogte houden van nieuwe behandelingsmogelijkheden van zijn ziekte of aandoening. • Desgewenst instructies voor thuisoefeningen voor de patiënt op papier zetten.
24 / 50
| TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
Voor een goede informatieverstrekking met betrekking tot directe toegankelijkheid zijn drie strategieën denkbaar: 1. persoonlijk; 2. netwerk; 3. massamediaal. Een persoonlijke benadering is bijvoorbeeld mogelijk door het aanschrijven van alle (ziekenfonds)patiënten van betrokken huisartsenpraktijken waarbij de cliënten op de hoogte worden gesteld met welke fysiotherapeuten wordt samengewerkt en met wat voor soort vragen en klachten de fysiotherapeuten kunnen worden benaderd zonder verwijzing. Een belangrijke voorwaarde is dat bij voorkeur alle ziekenfondsverzekerden in een huisartsenpraktijk aan het proefproject kunnen deelnemen. Hiervoor is het noodzakelijk dat alle zorgverzekeraars die ziekenfondsverzekerden in de betreffende praktijken hebben aan het project deelnemen. Naar verwachting is dat realiseerbaar omdat uit de telefonische interviews met zorgverzekeraars over het algemeen blijkt dat men positief staat tegenover een dergelijk proefproject. Wel wordt door een aantal zorgverzekeraars te kennen gegeven dat hiervoor goede afspraken tussen huisartsen en fysiotherapeuten dienen te worden gemaakt. Evenmin is een aantal zorgverzekeraars voorstander van een volledig vrije toegankelijkheid. Over het algemeen spreekt men een voorkeur uit met betrekking tot patiëntencategorieën en hulpvragen die voor een vrije toegankelijkheid in aanmerking komen. Een netwerkbenadering van de huisartsen, fysiotherapeuten en zorgverzekeraars gezamenlijk kan de persoonlijke informatie ondersteunen. In alle wachtruimten dient informatie over het proefproject aanwezig te zijn, bijvoorbeeld in de vorm van folders en posters. Praktijkassistenten dienen op de hoogte te zijn van het project zodat zij desgewenst cliënten kunnen informeren over de directe toegankelijkheid van de fysiotherapeuten. Ook kan informatie worden opgenomen in de in sommige praktijken/gezondheidscentra aanwezige bladen of informatiebulletins. Een massamediale benadering via dagbladen en regionale radio en televisie ligt minder voor de hand omdat dergelijke informatie veel verwarring zou kunnen opleveren voor die cliënten die niet onder de werking van een proefproject vallen en ten onrechte fysiotherapeuten bezoeken zonder verwijzing. In de communicatie dient ook duidelijk te worden gesteld dat cliënten die er prijs op stellen om wel via de huisarts naar de fysiotherapie te worden verwezen die weg desgewenst kunnen bewandelen. Een complicerende factor in de communicatie naar de patiënt vormt het verschil tussen ziekenfondsverzekerden en particulier verzekerden. Uit gesprekken met ziektekostenverzekeraars en praktijksituaties blijkt onder meer het volgende: • de regelingen voor de vergoeding van fysiotherapie verschillen per particuliere verzekering; • het aantal particuliere verzekeraars waarmee praktijken te maken hebben is vaak vrij groot hetgeen het maken van goede afspraken compliceert; • de vergoedingsregeling van huisartsenbezoek tussen ziekenfondsverzekerden en particulier verzekerden verschilt.
TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
25 / 50
Om de communicatie zo helder mogelijk te houden is het aan te bevelen de proefprojecten in eerste instantie te richten op ziekenfondsverzekerden. 5.3
Communicatie huisarts – fysiotherapeut Het Nederlands Paramedisch Instituut (NPI) heeft in 1999 in overleg met de KNGF handreikingen opgesteld om de communicatie tussen huisartsen en fysiotherapeuten te verbeteren rond de patiëntenoverdracht (Handreikingen voor de communicatie tussen huisarts en fysiotherapeut, oefentherapeut-Cesar en/of oefentherapeut-Mensendieck HOF). Ook heeft de KNGF een richtlijn opgesteld: Informatieverstrekking huisarts, die inhoudelijk sterk overeenkomt met de opgestelde handreiking. In de KNGF richtlijn wordt ingegaan op: aanmelding, anamnese + onderzoek, fysiotherapeutische diagnose + beslissing om wel of niet te behandelen, behandelplan, behandelen, evalueren en afsluiten (zie bijlage C) De handreikingen voor de communicatie tussen huisarts en fysiotherapeut, oefentherapeut Cesar en/of oefentherapeut Mensendieck (HOF) beschrijven in vijf fases de behandeling en communicatie: indicatiestelling, consultatie, verwijsbrief, tussentijds contact en verslaglegging (zie bijlage D). Indien gewerkt wordt conform de handreikingen en de richtlijnen kan worden gesteld dat de communicatie over het algemeen als voldoende kan worden beschouwd. Wel kan hierbij de kanttekening worden geplaatst dat door de fysiotherapeuten de handreikingen/richtlijnen over het algemeen correct worden toegepast, maar dat dit voor de huisartsen in mindere mate geldt (KPMG, 2002). Een (eind)verslag bevat volgens de richtlijnen en de handreikingen minimaal de volgende gegevens: • gegevens van therapeut en praktijk, huisarts en patiënt; • datum van verslaglegging; • diagnostische gegevens van huisarts; • reden voor verwijzing; • fysiotherapeutische diagnose; • behandeldoel(en); • verrichtingen; • aan de patiënt gegeven adviezen, voorlichting en instructies; • resultaat van de therapie; • prognose indien mogelijk; • reden van afsluiting van behandelepisode; • aantal behandelsessies; • begin- en einddatum van de behandelepisode. In de handreiking worden als mogelijke aanvullende gegevens genoemd: • behandelfrequentie; • motivatie van de patiënt; • andere door de therapeut relevant geachte bevindingen; • tijden waarop de therapeut bereikbaar is voor de huisarts; • wie een kopie van het verslag krijgt. De vraag daarbij is of het noodzakelijk is dat over elke patiënt die zich zonder verwijzing bij de fysiotherapeut meldt na het eerste contact een rapportage naar de huisarts dient te worden verzorgd.
| TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
26 / 50
In de peiling is hierover een vraag voorgelegd aan de fysiotherapeuten. Mening over verslaglegging aan de huisarts Rapportage naar de huisarts na eerste contact? ja nee
peiling 52% 48%
poll 48% 52%
Zoals blijkt is zowel in de peiling als de poll de helft van de fysiotherapeuten van mening dat na een eerste contact een rapportage naar de huisarts dient te worden verzorgd. Daarmee zijn uiteraard nog geen afspraken gemaakt over de uitgebreidheid van een dergelijke rapportage. Het lijkt echter aan te bevelen de rapportage zoveel mogelijk te standaardiseren en de opzet te volgen van de (eind)rapportage zoals in de KNGF richtlijnen wordt geschetst. Dergelijke informatie kan dan tevens dienen ten behoeve van de registratie in het kader van het proefproject. Per praktijk dienen hierover echter afspraken te worden gemaakt. 5.4
Communicatie fysiotherapeut – huisarts - zorgverzekeraar Ook voor de zorgverzekeraars is het essentieel om adequaat geïnformeerd te worden over de directe toegankelijkheid van de fysiotherapeut. In de eerste plaats is het voor de betrokken verzekeraars van belang informatie te ontvangen over de fysiotherapiepraktijken en huisartsenpraktijken die deel uit zullen maken van de proefprojecten directe toegankelijkheid. Daarbij dient tevens inzicht te worden verstrekt over de wijze waarop aan de aspecten als na- en bijscholing en wet- en regelgeving (financiële vergoeding) tegemoet is gekomen. Per aandoening waarvoor de patiënt wordt behandeld zijn behalve NAW en ziekenfondsgegevens eveneens de volgende gegevens noodzakelijk: • code fysiotherapeutische diagnose (dit ter vervanging van de medische diagnosecode die per 1 januari 2003 waarschijnlijk zal worden afgeschaft); • soort interventie in termen van: • eenmalig consult; • individuele behandeling; • groepsbehandeling; • advies en begeleiding; • aantal keer behandeld; • data behandeling; • datum einde zorg; • code reden einde zorg. De diverse te hanteren coderingen zullen in een protocol dienen te worden vastgelegd. Het is niet noodzakelijk dat de zorgverzekeraars inzicht krijgen in alle gegevens die worden vastgelegd ten behoeve van de communicatie tussen fysiotherapeut en huisarts en/of ten behoeve van de registratie en het onderzoek.
5.5
Registratie van gegevens Ten behoeve van de proefprojecten zullen de fysiotherapeuten een aantal gegevens dienen te registreren. Daarbij zal in overleg met de beroepsgroepen in de eerste lijn
TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
27 / 50
gezocht worden naar een zo gebruiksvriendelijk mogelijke methode waarbij zal worden aangesloten bij het Landelijk Informatiesysteem Paramedische Zorg (LIPZ). De registratie heeft tot doel de volgende vragen te beantwoorden: • Wat zijn de kenmerken van patiënten/cliënten die de fysiotherapeut benaderen zonder verwijzing? • Met welke klachten komen patiënten/cliënten zonder verwijzing naar de fysiotherapeut? • Wat is de duur tussen het ontstaan van de klachten en de benadering van de fysiotherapeut? • Wat is het zorggebruik voorafgaand aan het bezoek aan de fysiotherapeut? • Wat is de inhoud, omvang en duur van de behandeling/begeleiding door de fysiotherapeut? Ontwerp registratieformulier Het registratieformulier zal gebaseerd zijn op eerder uitgevoerd registratie-onderzoek uitgevoerd door het Nivel (respectievelijk het zogenaamde BEEF-onderzoek (Dekker en Van Baar, 1995) en het evaluatie-onderzoek naar de beperkende maatregel (Pijnenborg et al, 1998) en de opbouw van de gegevensverzameling binnen het project Landelijke Informatievoorziening Paramedische Zorg (LIPZ). De volgende gegevens zullen door middel van het registratieformulier verzameld worden: • algemene gegevens van de patiënt: leeftijd, geslacht, beroep, soort verzekering; • gegevens over de huisarts waarbij men ingeschreven staat; • gegevens over de klacht: duur van de klacht, ontstaanswijze; • behandelgegevens: diagnose van de fysiotherapeut, aantal contacten, duur van behandel-/ begeleidingsperiode, type verrichtingen; • resultaat van de behandeling. Bovengenoemde gegevens hebben een belangrijke overlap met de gegevens die volgens de KNGF richtlijn Informatieverstrekking huisarts en de handreiking voor de communicatie tussen huisarts en fysiotherapeut dienen te worden vastgelegd. 5.6
Conclusies Aan het informeren van de patiënten dient voldoende aandacht te worden besteed via zowel een persoonlijke benadering als via het netwerk van eerstelijns hulpverleners dat bij het proefproject is betrokken. Patiënten die daar prijs op stellen moeten in de gelegenheid worden gesteld via een verwijzing van een huisarts de fysiotherapeut te bezoeken. De communicatie fysiotherapeut – huisarts dient te worden uitgevoerd conform de KNGF richtlijnen en de HOF handreikingen. Aanbevelingen In verband met een heldere communicatie naar de patiënten wordt geadviseerd om de proefprojecten primair te richten op ziekenfondsverzekerden. • Gegevens die door de fysiotherapeut dienen te worden vastgelegd zijn conform de KNGF richtlijnen, echter uiteraard met uitzondering van diagnostische gegevens van huisarts en de reden voor verwijzing, te weten: • gegevens van therapeut en praktijk, huisarts en patiënt; • datum van verslaglegging;
| TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
28 / 50
• • • • • • • • •
fysiotherapeutische diagnose; behandeldoel(en); verrichtingen; aan de patiënt gegeven adviezen, voorlichting en instructies; resultaat van de therapie; prognose indien mogelijk; reden van afsluiting van behandelepisode; aantal behandelsessies; begin- en einddatum van de behandelepisode.
Over de patiënten die de fysiotherapeut zonder verwijzing bezoeken worden deze gegevens vastgelegd (via een standaard formulier). Bij een eenmalige behandeling of vraag om advies wordt het formulier binnen twee weken aan de huisarts toegezonden. Bij een meervoudige behandeling wordt een formulier aan het begin en aan het eind van de behandeling toegezonden. Deze gegevens kunnen tevens als basis dienen voor de registratie ten behoeve van de evaluatie van de proefprojecten.
TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
29 / 50
6
Juridische en verzekeringstechnische voorwaarden
6.1
Inleiding In dit hoofdstuk kunnen spelen fysiotherapie. Relevante wetbelemmeringen fysiotherapie.
6.2
wordt ingegaan op de wet- en regelgeving die mogelijk een rol zou bij het opzetten van proefprojecten directe toegankelijkheid en regelgeving wordt besproken waarbij wordt ingegaan op en mogelijkheden voor proefprojecten directe toegankelijkheid
Geïdentificeerde regelgeving De wetten en regelingen die van toepassing zijn op fysiotherapie worden in het onderstaande schema weergegeven. Relevante wetten en regelgeving fysiotherapie (bron: KPMG, 2002) Regelgeving
Omschrijving
Doel
Wet op de individuele beroepen
Eisen aan de kwaliteit van de
Kwaliteit
in de gezondheidszorg (BIG)
beroepsuitoefening
Ziekenfondswet
Aanspraak op 9 zittingen
Toegankelijkheid,
fysiotherapie
betaalbaarheid
Specifiek gericht op fysiotherapie
(kostenbeheersing) en kwaliteit Wet toegang
Aanspraak op 9 zittingen
Toegankelijkheid en
ziektekostenverzekeringen
fysiotherapie
betaalbaarheid
Kwaliteitswet Zorginstellingen
Kwaliteitsbeheersing door
Kwaliteit
(WKZ)
geconditioneerde
(WTZ)
zelfregulering Wet Tarieven Gezondheidszorg
Maximumtarieven
Betaalbaarheid
(WTZ) Relevante overige regelgeving Mededingingswet (MW)
Verbod op belemmering marktwerking
Wet geneeskundige behandeling Bescherming positie cliënt
Kwaliteit
(WGBO) Wet klachtrecht cliënten
Bescherming positie cliënt
Kwaliteit
Bescherming positie cliënt
Kwaliteit
Bescherming positie cliënt
Kwaliteit
zorgsector (WKCZ) Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (WMCZ) Wet bescherming persoonsgegevens (WBP)
| TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
30 / 50
Uit de gehouden interviews met landelijke organisaties blijkt dat ten behoeve van een proefproject directe toegankelijkheid met name de Wet BIG, de Ziekenfondswet en de Wet tarieven Gezondheidszorg als relevant worden gezien. 6.3
Wet BIG; Wet beroepen in de individuele gezondheidszorg De Wet BIG bevat regels voor de zorgverlening door beroepsbeoefenaren en is bedoeld voor de bevordering van de kwaliteit van de beroepsbeoefening en de bescherming van de patiënt. Fysiotherapeuten vallen onder artikel 3 Wet BIG en kennen een verplichte registratie met periodieke herregistratie, een wettelijk tuchtrecht en een beroepstitel. Artikel 29 – Deskundigheidsgebied fysiotherapeut – luidt als volgt: 1. Tot het gebied van deskundigheid van de fysiotherapeut wordt gerekend het verrichten van bij algemene maatregel van bestuur te omschrijven handelingen op het gebied van de fysiotherapie, voor zover zij liggen op het gebied van de geneeskunst en het verrichten ervan geschiedt op grond van een door een arts afgegeven verwijzing die aan de bij de maatregel te stellen eisen voldoet. 2. Tot het gebied van deskundigheid van de fysiotherapeut wordt mede gerekend het verrichten van handelingen, rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon en ertoe strekkende diens gezondheidstoestand te bevorderen of te bewaken, welke overeenkomen met de krachtens het eerste lid omschreven handelingen, doch niet liggende op het gebied van de geneeskunst. In artikel 29 lid 1 wordt dus duidelijk gesteld dat handelingen op het terrein van de geneeskunst dienen te geschieden op grond van een door een arts afgegeven verwijzing. Met het ministerie van VWS (Directie Curatieve Zorg) is overleg gepleegd over de mogelijkheden om in het kader van een proefproject ontheffing te krijgen van het in de Wet BIG gestelde. Uit dit overleg komt naar voren dat het wijzigen van de wet in het kader van een proefproject niet tot de praktische mogelijkheden behoort. Een dergelijke weg zou een aantal jaren vragen. Evenmin is het noodzakelijk die weg te bewandelen. De volgende zaken bieden voldoende mogelijkheden voor de uitvoering van een proefproject directe toegankelijkheid: In de eerste plaats is het naar de mening van het ministerie van VWS strikt genomen niet strafbaar om zonder verwijzing te werken, wel begeeft een fysiotherapeut zich dan op een terrein waarop hij niet deskundig is (geacht wordt te zijn). Opgemerkt wordt dat het werken zonder verwijzing een (te) zwaar beslag kan leggen op de deskundigheid van de fysiotherapeut. In de tweede plaats wordt benadrukt dat het belangrijk is dat tussen huisart(en) en fysiotherapeut(en) goede afspraken worden gemaakt over patiënten- en klachtencategorieën die in aanmerking komen voor directe toegankelijkheid. Dergelijke afspraken zouden in protocollen moeten worden vastgelegd, waarbij eveneens de wijze van informatieoverdracht wordt geregeld. Indien aan deze voorwaarden wordt voldaan voorziet het ministerie van VWS geen enkel probleem voortkomend uit de Wet BIG voor de uitvoering van een proefproject.
6.4
Ziekenfondswet De Ziekenfondswet (ZFW) geeft werknemers met een inkomen lager dan een bepaalde loongrens recht op onder meer geneeskundige hulp (waaronder fysiotherapie), (beperkte) tandheelkundige hulp, ziekenhuisverpleging en kraamzorg. De ZFW geldt ook voor stagiairs, vakantiewerkers, uitzendkrachten en een deel van de ambtenaren. De
TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
31 / 50
ZFW is geen vrijwillige verzekering: iedereen onder de loongrens is verplicht verzekerd. De ZFW kan ook verplicht zijn voor uitkeringsgerechtigden. In het verstrekkingenbesluit ziekenfondsverzekeringen worden aard, inhoud en omvang van de verstrekkingen geregeld waarop verzekerden aanspraak hebben. Fysiotherapie is nader omschreven in de Regeling Paramedische hulp ziekenfondsverzekering. Hierin is opgenomen dat maximaal negen behandelingen fysiotherapie per indicatie per kalenderjaar worden vergoed. In een Aanvullende Verzekering kan dit aantal worden verhoogd. Mensen met een aantal in de regelgeving genoemde chronische aandoeningen die meer behandelingen nodig hebben kunnen een onbeperkt beroep doen op fysiotherapie. In de Regeling paramedische hulp ziekenfondsverzekering wordt in artikel 1 fysiotherapie als volgt gedefinieerd. a. fysiotherapie: hulp als bedoeld in artikel 29, eerste lid, en artikel 108, derde lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. In deze regeling wordt dus uitdrukkelijk verwezen naar de Wet BIG waarmee hetgeen onder de Wet BIG is geformuleerd eveneens hier van kracht is. Eveneens in het Verstrekkingenbesluit ziekenfondsverzekering wordt in artikel 5 lid 1 direct gewezen op het feit dat de paramedische zorg door een huisarts of specialist voorgeschreven is. 6.5
Wet Tarieven Gezondheidszorg De Wet Tarieven Gezondheidszorg (WTG) heeft als doelstelling het bevorderen van een evenwichtig stelsel van tarieven op het gebied van de gezondheidszorg, mede met het oog op de beheersing van de kostenontwikkeling. Verzekeraars en aanbieders spelen een belangrijke rol bij de onderhandeling over de tarieven voor de diensten. Er zijn plannen ontwikkeld om de reikwijdte van de instrumenten van de WTG te beperken (brief Minister Borst-Eilers, 1 juni 2001). Dit heeft mogelijk consequenties voor de tariefstelling van de vrijgevestigd fysiotherapeuten in de zin van vrijstelling van de tarifering van de prestaties. Deze consequenties worden echter niet verwacht voor 1 januari 2004 (mondelinge mededeling ministerie van VWS). Het huidige tarief voor een reguliere zitting bedraagt € 20,50. Het tarief voor een eenmalig fysiotherapeutisch onderzoek (op medische indicatie) bedraagt € 41,10. De meningen over een te hanteren tarief voor een bezoek aan de fysiotherapeut zonder verwijzing (direct toegankelijk) zijn verdeeld. Enerzijds wordt gesteld dat een dergelijk bezoek qua werkdruk vergelijkbaar is met een regulier eerste bezoek na verwijzing, hetgeen pleit voor het tarief voor een reguliere zitting. Anderzijds wordt gesteld dat een dergelijk bezoek zonder verwijzing meerwerk met zich meebrengt, onder meer door de rapportage die dient te worden verzorgd voor de huisarts. Indien het voor een proefproject eveneens noodzakelijk is dat per patiënt een registratieformulier wordt ingevuld, dan dient eveneens rekening te worden gehouden met een extra tijdsbeslag van de fysiotherapeut waarvoor een compensatie op z’n plaats is (financieel of in bijscholingspunten).
| TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
32 / 50
6.6
Conclusies Uit de gehouden interviews met landelijke organisaties blijkt dat ten behoeve van een proefproject directe toegankelijkheid met name de Wet BIG, de Ziekenfondswet en de Wet tarieven Gezondheidszorg als relevant worden gezien. Cruciaal is de Wet BIG waarin uitdrukkelijk wordt gesproken over het werken van de fysiotherapeut op verwijzing. Naar de mening van het ministerie van VWS behoort bijstelling van de Wet BIG ten behoeve van een proefproject niet tot de praktische mogelijkheden. Wel is het mogelijk om voor een goed gedefinieerd project een vrijstelling te verkrijgen. Dat betekent onder meer dat tussen huisartsen en fysiotherapeuten goede afspraken dienen te worden gemaakt. De overige regelgeving verwijst naar de Wet BIG, zodat bij een regeling ten behoeve van een proefproject geen grote obstakels zijn te verwachten. Wat betreft de financiering van het proefproject is de mening van onder meer het ministerie van VWS en het CVZ dat de tarieven kunnen worden gehanteerd die momenteel ook gelden. Het behoort niet tot de mogelijkheden aparte financiële afspraken te maken. Het beperken van de reikwijdte van de WTG is waarschijnlijk nog niet het komende jaar aan de orde. De stelling van het CVZ is dat voor zover de proefprojecten tot meerkosten leiden deze gedekt moeten worden door een projectsubsidie.
TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
7
Draagvlak en regiokeuze voor de proefprojecten
7.1
Inleiding
33 / 50
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de vraag wat het draagvlak is onder veldpartijen voor deelname aan (eventuele) proefprojecten en welke regio’s zich lenen voor een proefproject. Vanuit het CVZ is aangegeven dat het wenselijk is om de proefprojecten zowel te starten in (groot)stedelijke gebieden als op het platteland en dat eveneens rekening dient te worden gehouden met specifieke organisatiestructuren (bijvoorbeeld het dienstenmodel in Amsterdam). In de haalbaarheidsstudie zijn de diverse mogelijkheden verkend en worden concrete suggesties gedaan voor de selectie / keuze van de proefregio’s en locaties voor de proefprojecten. Via de sneeuwbalmethode zoals geschetst in hoofdstuk 2 is een aantal mogelijke regio’s en locaties geïdentificeerd. Per regio worden de reacties geschetst vanuit zowel KNGF, DHV, zorgverzekeraars en praktiserend fysiotherapeuten en huisartsen. De geïdentificeerde locaties worden in bijlage F weergegeven. 7.2
Profielen regio’s Groningen De verkenning in de regio Groningen heeft plaatsgevonden op basis van met name de informatie vanuit de landelijke interviews met KNGF, LHV en ZN. In de regio Groningen heeft via de sneeuwbalmethode een verdere verkenning plaatsgevonden, waaruit blijkt dat de reacties vanuit de regio Groningen over het geheel genomen zeer positief zijn. De meningen vanuit de diverse betrokken organisaties kan als volgt worden samengevat: • KNGF regio Noord Nederland: De samenwerking tussen huisartsen en fysiotherapeuten verloopt in Groningen goed. Men is zeer geïnteresseerd in proefprojecten op het terrein van direct toegankelijke fysiotherapie, maar men wil wel weten wat verwacht wordt qua tijdsinvestering • DHV Groningen: Staat in principe zéér positief tegenover een proefproject, er zijn goede samenwerkingverbanden met fysiotherapeuten. Indien een eventuele proef start, dan neemt de DHV desgewenst contact op met mogelijke deelnemende huisartsen. Een kanttekening maakt de DHV wel wat betreft hun mening dat niet alle fysiotherapeuten in de ogen van de DHV geschikt zijn om aan een proefproject deel te nemen. Het is de vraag of en welke aanvullende kwaliteitscriteria zullen worden gesteld. • Zorgverzekeraar Geove/RZG: Staat in principe eveneens positief tegenover een eventueel proefproject. Er bestaan goede samenwerkingsverbanden tussen huisartsen en fysiotherapeuten, maar naar de mening van de ziektekostenverzekeraar dient alles goed te worden vastgelegd in protocollen, indicaties etc. • Gezondheidscentra en praktijken die hebben aangegeven geïnteresseerd te zijn in participatie zijn onder meer: − Gezondheidscentrum Lewenborg; − Groepspraktijk voor fysiotherapie Den Ommelanden + samenwerkende huisartsen.
34 / 50
| TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
Brabant/Zeeland De verkenning in de regio Brabant / Zeeland heeft plaatsgevonden op basis van de informatie uit de landelijke interviews. In de regio Brabant / Zeeland heeft via de sneeuwbalmethode een verdere verkenning plaatsgevonden. Uit deze reacties blijkt dat de regio Brabant / Zeeland positief staat tegenover eventuele proefprojecten. • KNGF regio Zuid-West Nederland: positief. De besturen van de regio’s Zeeland, West Brabant en Hart van Brabant zijn ingeschakeld. Acht praktijken voor fysiotherapie en de fysiotherapeuten vereniging Oosterhout gaven aan geïnteresseerd te zijn. • DHV Zeeland: redelijk positief. Het standpunt van de DHV Zeeland is dat indien individuele huisartsen mee willen werken de DHV er positief tegenover staat. Twee gezondheidscentra worden als mogelijk geïnteresseerd genoemd. DHV West Brabant: De DHV West Brabant meldt dat er al eerder overleg was, wat nu echter op een laag pitje staat. Noemde een geïnteresseerde huisarts. DHV Midden Brabant: De DHV Midden Brabant heeft niet een uitgesproken mening over deelname aan een proefproject direct toegankelijke fysiotherapie, alles loopt goed en er zijn geen klachten. Er zijn geen praktijken bekend die mee zouden willen doen. • Zorgverzekeraar CZ: CZ ziet wel mogelijkheden, maar stelt medewerking afhankelijk van financiële en personele consequenties. Zorgverzekeraar OZ: ziet een proefproject als zeer wenselijk, eveneens echter onder bepaalde voorwaarden. • Gezondheidscentra en praktijken die hebben aangegeven geïnteresseerd te zijn in participatie: − Centrum de Pijlers. Utrecht De verkenning in de regio Utrecht heeft plaatsgevonden omdat in eerste instantie in deze regio initiatieven zijn genomen om een proefproject directe toegankelijkheid fysiotherapie te starten. De regio Utrecht staat (uiteraard) zeer positief tegenover een eventueel proefproject. • KNGF regio Midden Nederland: Staan positief tegenover een proefproject, noemen goede contacten met de DHV Amersfoort/Utrecht. Vier geïnteresseerde praktijken werden doorgegeven. • DHV Utrecht, Gooi, Eemland, NW-Veluwe: De DHV vindt het een “fantastisch initiatief”, maar is door een te krappe bezetting niet in staat actief aan het project mee te werken. • Zorgverzekeraar ANOVA: ANOVA staat in principe positief tegenover een proefproject. Gaf vijf adressen door van mogelijk geïnteresseerde praktijken/gezondheidscentra. • Gezondheidscentra en praktijken die hebben aangegeven geïnteresseerd te zijn in participatie: − St. Academie Instituut Faculteit Gezondheidswetenschappen Hoge School van Utrecht; − Praktijk aan de Badhuisweg; − Gezondheidscentrum Utrecht Stad.
TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
35 / 50
Twente De regio Twente is in een aantal contacten genoemd onder meer vanwege de getoonde interesse vanuit met name de KNGF. • KNGF regio Oost Nederland: Een proef met directe toegankelijkheid past goed in het beleid ten aanzien van een nijpend huisartsentekort. De KNGF heeft zelf contact gezocht met de DHV Twente, RGF Twente en AMICON. Alle genoemde partijen zijn bereid tot een oriënterend gesprek. Ook wordt aangegeven dat er wellicht goede mogelijkheden zijn in Hengelo rond de “fysiotherapieboulevard”. • DHV Twente: zit structureel om de tafel met AMICON. Zie boven nog geen reactie. • Zorgverzekeraars: Verzekeraars in de betreffende regio zijn AMICON, ANOZ (AGIS) en Salland. Zie boven nog geen reactie. • Gezondheidscentra en praktijken die hebben aangegeven geïnteresseerd te zijn in participatie: − Fysiotherapie boulevard biedt wellicht een mogelijkheid. Leiden Met de regio Leiden is contact gezocht vanwege contacten met enkele bestaande praktijken. De reacties met name van zorgverzekeraar Z en Z zijn neutraal. • Zorgverzekeraar Z en Z: Z en Z is geen voorstander van vrije toegankelijkheid aangezien de beroepsgroep als geheel niet als voldoende professioneel wordt gezien. Er is onvoldoende wetenschappelijke onderbouwing. Indien strikte randvoorwaarden gesteld worden is men eventueel wat positiever: er dienen duidelijke afspraken te worden gemaakt over patiëntencategorieën en de communicatie huisarts, fysiotherapeut en patiënt. Almere De verkenning in de Almere heeft plaatsgevonden om met name twee redenen. In de eerste plaats vanwege de organisatie van de eerste lijn en in de tweede plaats omdat in enkele gezondheidscentra sprake zou zijn van een gemeenschappelijk elektronisch patiëntendossier. De regio Almere staat positief tegenover een eventueel proefproject. Uit informatie blijkt echter dat er nog niet sprake is van een gemeenschappelijk patiëntendossier. Wel worden stamgegevens (NAW) gemeenschappelijk opgezet en gebruikt. De huisartsen en fysiotherapeuten hebben elk een apart netwerk (medicom en fysicom); een soort intranet verbinding dat het mogelijk maakt op efficiënte wijze met elkaar te communiceren. De verschillende disciplines kunnen dus niet elkaars patiëntengegevens gebruiken. De regio staat positief tegenover een eventueel proefproject. • KNGF regio Randmeren: De KNGF regio Randmeren staat positief tegenover een mogelijke proef, geven op verzoek de naam van een gezondheidscentrum dat geïnteresseerd is. • DHV: zie DHV Utrecht • Zorgverzekeraar: AGIS (ANOZ, ZAO, ANOVA) • Gezondheidscentra en praktijken die hebben aangegeven geïnteresseerd te zijn in participatie: − Gezondheidscentrum Filmwijk.
| TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
36 / 50
Amsterdam De verkenning in de regio Amsterdam heeft met name plaatsgevonden vanwege het feit dat in die regio gewerkt wordt volgens het Dienstenmodel. In het onderstaande schema wordt het dienstenmodel kort toegelicht. In het Amsterdams Dienstenmodel wordt getracht de vraag van de patiënt en het aanbod van de therapeut beter op elkaar af te stemmen. Er zijn drie diensten en elf pakketten van zorg gedefinieerd. Deze zorgpakketten zijn gekoppeld aan een zorgvraag en een doelstelling. De diensten en zorgpakketten zijn: Diensten
Zorgpakketten (attributen)
Verfijnen probleemstelling/ indicatiestelling
Consult Proefbehandeling
Begeleiding/ondersteuning
Kortdurend advies patiënt Begeleiding patiënt Advies/ondersteuning mantelzorg
Behandeling
Volgens protocol Acute interventie Stoornis gerichte behandeling Activiteiten behandeling Participatie behandeling Participatie behandeling met toestemming ZAO
De vraag van een patiënt kan met behulp van toegangspoorten vertaald worden in het zorgpakket dat de therapeut zal toepassen. De toegangspoorten bestaan uit omschrijvingen van doelgroep, doelstelling en in- en uitsluitingscriteria. Aan ieder pakket is vervolgens een maximum aantal zittingen en een termijn in weken gekoppeld. Over het geheel genomen staat de regio Amsterdam gematigd positief tegenover een proefproject directe toegankelijkheid fystiotherapie. • KNGF regio West Nederland: Niet iedereen positief, er is niet veel contact met de DHV. Aangegeven wordt dat met name de zorgverzekeraar ZAO een belangrijke rol speelt in de contacten. De KNGF mailde één geïnteresseerde praktijk, gezondheidscentra kunnen via de koepels worden benaderd. • DHV Amsterdam (AHV): huiverig omdat er evenveel voor-, als tegenstanders zijn. Goed communiceren naar patiënten die erg veeleisend kunnen zijn en veel wisselen van huisarts. De AHV heeft verwezen naar enkele koepels van gezondheidscentra voor adressen: GAZO en SAG. GAZO geeft twee geïnteresseerde centra door. • Zorgverzekeraar ZAO: Volgens ZAO zijn niet alle fysiotherapeuten geschikt om mee te doen aan een proefproject. Niet allen zijn in staat methodisch te handelen, naar de mening van de zorgverzekeraar ligt dat bij manueel therapeuten gunstiger. Daarnaast is men bang voor een toenemende medicalisering met name bij chronische patiënten. • Gezondheidscentra en praktijken die hebben aangegeven geïnteresseerd te zijn in participatie: − Gezondheidscentrum Nellestein; − Gezondheidscentrum Gein; − Praktijk voor fysiotherapie Joop van Rijn.
TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
7.3
37 / 50
Profielen locaties In bijlage F wordt van een aantal genoemde praktijklocaties een kort profiel geschetst aan de hand van de volgende gegevens. Kenmerken Naam (namen) Adres(sen) Telefoon E mail Huisartsen Fysiotherapeuten Praktijk assistenten Bij samenwerking betrokken overige disciplines Vorm samenwerking Werkoverleg Wijze informatie uitwisseling Opbouw dossier Praktijkomvang huisartsen Betrokken verzekeraars ziekenfondspatiënten
Aantal: Aantal: Aantal:
Formatieplaatsen Formatieplaatsen Formatieplaatsen
Apart, gezamenlijk, elektronisch Ziekenfonds Particulier 1. Kwantitatief meest belangrijke: 2. Andere verzekeraars:
Overwegingen om aan een pilot deel te nemen Speciale interesses Verwachtingen van de pilot Van de volgende praktijksituatie worden in bijlage F de gegevens weergegeven: • Gezondheidscentrum Lewenborg (Groningen) • Centrum de Pijlers (Goes) • Groepspraktijk Fysiotherapie Den Ommelanden (Uithuizen) • Gezondheidscentrum Gein (Amsterdam) • Gezondheidscentrum Nellestein • Stichting Academie Instituut FG HvU (Utrecht) • Praktijk Fysiotherapie Boersma CS In de praktijk blijken er dus voldoende locaties te zijn die zeer geïnteresseerd zijn om aan de proefprojecten mee te werken 7.4
Conclusies De algemene conclusie is dat er een groot aantal regio’s en locaties is gevonden waarin ruim voldoende mogelijkheden aanwezig zijn om met proefprojecten directe toegankelijkheid fysiotherapie van start te kunnen gaan. Uit de landelijke interviews is naar voren gekomen dat twee bijzondere situaties een meerwaarde op zouden kunnen leveren om te betrekken in de proefprojecten. Daarbij zijn genoemd het Amsterdams Dienstenmodel en een model in Almere waarin gewerkt zou worden met een gemeenschappelijk patiëntendossier. In beide regio’s is interesse voor deelname aan een eventueel proefproject. In Almere blijkt echter te worden gewerkt met een gemeenschappelijk dossier met uitsluitend NAW gegevens. In de praktijk blijkt dus nog geen sprake te zijn van een gemeenschappelijk patiëntendossier.
38 / 50
| TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
Bij de selectie van de proefprojecten dient eveneens rekening te worden gehouden met de demografische samenstelling van de patiëntenpopulatie.
TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
8
Overige randvoorwaarden
8.1
Inleiding
39 / 50
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op enkele overige randvoorwaarden die in de interviews naar voren zijn gekomen waarmee in de proefprojecten rekening moet worden gehouden. Het betreft met name financiering, aantal proefprojecten, rekrutering proefprojecten en tijdsduur van de proefprojecten, 8.2
Financiën Vanuit de ziektekostenverzekeraars is naar voren gebracht dat de eventuele meerkosten van deelname aan een proefproject bij voorkeur zouden moeten worden opgenomen in het ziekenfondsbudget. Navraag bij het CVZ leert echter dat dit in het kader van een proefproject niet te realiseren is. Eén van de resultaten van de proefprojecten is juist om inzicht te krijgen in de financiële consequenties van direct toegankelijke fysiotherapie. Op voorhand is niet te becijferen of en in welke mate direct toegankelijke fysiotherapie financiële gevolgen heeft. De mogelijkheid bestaat dat op andere kosten besparingen zullen optreden. Daarbij komt dat in de huidige situatie de verzekeraar het volledige risico draagt voor de extramurale zorg en dat het CVZ streeft naar een zoveel mogelijk generieke regelgeving die geen uitzonderingen toelaat voor de eventuele proefprojecten. Indien deelname aan een proefproject voor een ziektekostenverzekeraar tot meerkosten zou leiden, bijvoorbeeld in verband met extra beheerskosten, dan behoort het tot de mogelijkheden om ten behoeve van het project een inspanningsbeloning (subsidie) ter beschikking te stellen. Door het CVZ wordt opgemerkt dat bij een eventuele algemene invoering van direct toegankelijke fysiotherapie op basis van de resultaten van de proefprojecten aanpassing van het macrobudget fysiotherapie tot de mogelijkheden behoort. Het treffen van dergelijke regelingen ten behoeve voor proefprojecten wordt echter prematuur geacht.
8.3
Aantal proefprojecten en wijze van recrutering Vanuit het CVZ is aangegeven dat bij de proefprojecten rekening dient te worden gehouden met verschillen stad-platteland en met specifieke situaties zoals het Amsterdams Dienstenmodel. Daarbij kan nog worden gevoegd een zekere regionale spreiding. Gezien deze wensen ligt het voor de hand dat meerdere proefprojecten worden gerealiseerd. In de praktijk lijkt een aantal van circa 6 proefprojecten voldoende om ervaring met de directe toegankelijkheid op te doen en aan de wensen van het CVZ ten aanzien van een zekere spreiding over het land en in organisatievormen tegemoet te komen. Een aspect dat in de gesprekken naar voren is gekomen is de wijze van rekrutering van proeflocaties. Daarbij is een voorkeur uitgesproken om niet top-down locaties te selecteren, maar via een bottom-up benadering waarbij praktijken en
| TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
40 / 50
samenwerkingsverbanden tussen huisartsen en fysiotherapeuten zichzelf kunnen aanmelden als mogelijke proeflocatie. 8.4
Schaalgrootte van de proefprojecten Tijdens de interviews over de proefprojecten is ook de mogelijkheid geopperd om de proef niet te beperken tot samenwerkingsverbanden zoals bijvoorbeeld een gezondheidscentrum, maar ook de mogelijkheid te bezien een proef een hele regio (stad) te laten omvatten. Van deze optie is echter afgezien vanwege onder meer de complexiteit van een dergelijke setting en de uitdrukkelijke randvoorwaarde dat tussen huisartsen en fysiotherapeuten duidelijke afspraken dienen te worden gemaakt. Het lijkt niet haalbaar om alle huisartsen en alle fysiotherapeuten en alle ziektekostenverzekeraars in één regio zover te krijgen dat zij aan een proefproject mee zouden willen werken. Dat is de reden waarom ervoor gekozen is de aandacht tijdens de proefprojecten met name te richten op concrete samenwerkingsverbanden met een overzichtelijk omvang. In de praktijk zal het doorgaans gaan om praktijken met een aantal van 5.000 tot 10.000 patiënten.
8.5
Tijdsduur van de proefprojecten Wat betreft de tijdsduur van de proefprojecten is in de interviews een voorkeur uitgesproken om deze niet te lang te laten duren, omdat anders de praktijk de proefprojecten zou kunnen inhalen. De onderzoekers zijn echter van mening dat een duur van minimaal 12 maanden noodzakelijk is om voldoende informatie te verzamelen. Rekening dient namelijk te worden gehouden met een zekere gewenningstijd voor de patiënten en met de wens voldoende materiaal te kunnen verzamelen. Hieronder wordt een cijfervoorbeeld weergegeven waaruit kan worden afgeleid over hoeveel patiënten informatie kan worden verzameld in de loop van 12 maanden. cijfervoorbeeld aantal patiënten praktijkomvang totaal (gesteld) aantal ziekenfondsverzekerden gemiddeld aantal mensen dat op jaarbasis de fysiotherapeut bezoekt (16%) (Factsheet KNGF 2002)
10.000 patiënten 6 à 7.000 patiënten 1.000 patiënten
aantal bezoeken zonder verwijzing indien hiervan 5% de fysiotherapeut zonder verwijzing bezoekt 50 patiënten per jaar bij 10% 100 patiënten per jaar Zoals blijkt is het om een voldoende aantal gegevens te verkrijgen noodzakelijk een voldoende aantal proefprojecten op te zetten van een voldoende schaalgrootte en een duur van een jaar. 8.6
Conclusies Indien een financiële vergoeding voor medewerkende huisartsen, fysiotherapeuten en ziektekostenverzekeraars door het CVZ als wenselijk wordt gezien, dan dienen posten daarvoor in de projectbegroting van de proefprojecten te worden opgenomen.
TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
41 / 50
Een aantal van drie proefprojecten moet worden gezien als een minimum, er lijken voldoende mogelijkheden te zijn om met een aantal van bijvoorbeeld zes proefprojecten ervaring op te doen. Voor het verkrijgen van medewerking van praktijken kan gewerkt worden met een combinatie van top down (gericht vragen van praktijken) als een bottom up benadering (vrije inschrijving op basis van criteria). Proefprojecten hebben bij voorkeur een schaal van circa 10.000 patiënten en omvatten duidelijk benoemde praktijken van huisartsen en fysiotherapeuten waarin de samenwerking met betrekking tot het project is gestructureerd. Om rekening te houden met een zekere aanlooptijd en om voldoende praktijkgegevens te verkrijgen is een tijdsduur van de proefprojecten van 12 maanden wenselijk.
42 / 50
| TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
9
Samenvatting, conclusies en aanbevelingen
9.1
Inleiding
43 / 50
In dit hoofdstuk zal aan de hand van de gestelde vragen van de haalbaarheidsstudie in worden gegaan op de eindconclusies en zullen aanbevelingen worden geformuleerd. 9.2
Wenselijkheid directe toegankelijkheid en patiëntencategorieën Is het wenselijk patiënten directe toegang te verlenen tot de fysiotherapie? En zo ja: welke patiëntencategorieën komen daarvoor in aanmerking en welke organisatievorm is daarvoor het meest geëigend? Met welke patiëntencategorieën en zorgvragen kan in de proefprojecten worden gestart en wat zijn hierbij de overwegingen (voor- en nadelen van de gemaakte keuze)? Over het geheel genomen is men van mening dat het uitvoeren van proefprojecten op het terrein van de directe toegankelijkheid van de fysiotherapie een goede zaak is. Fysiotherapeuten zijn in (grote) meerderheid positief gestemd over directe toegankelijkheid. Een volledig vrije toegankelijkheid is vanuit het perspectief om inzicht te krijgen in de effecten van vrije directe toegankelijkheid wellicht een aantrekkelijke optie, echter vanuit juridische en praktische overwegingen is het niet aan te bevelen langs deze weg te werken. De voorkeur gaat uit naar het werken vanuit patiëntencategorieën en/of hulpvragen. Als patiëntencategorieën komen in aanmerking: • patiënten met sportblessures; • patiënten met recidiverende klachten; • patiënten met chronische klachten die al bekend zijn in de praktijk. Met als mogelijke opties: • patiënten met andere acute klachten dan sportblessures; • andere patiënten die al bekend zijn in de praktijk. Als hulpvragen komen in aanmerking: • vragen om advies; • eenmalige (kortdurende) behandelingen bijvoorbeeld bij recidiverende klachten; • (meerdere) behandelingen (zittingen): de vraag is hoeveel behandelingen dit zou kunnen omvatten en op welk moment overleg of rapportage met de huisarts dient plaats te vinden. Wat betreft de klachten waarvoor KNGF richtlijnen bestaan lijkt met name bij acuut enkelletsel (sportblessures), lage rugpijn, osteoporose en artrose van de heup/knie directe toegankelijkheid een mogelijkheid te bieden. Wat betreft de overige aandoeningen zou het in principe meer gaan om recidiverende klachten waarvoor de patiënten reeds eerder de fysiotherapeut hebben bezocht. In het algemeen is het van belang dat tussen huisartsen en fysiotherapeuten afspraken worden gemaakt over de patiënten, hulpvragen en klachten die zich lenen voor een
| TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
44 / 50
directe toegankelijkheid en waarbij gewerkt en gerapporteerd wordt via vastgestelde protocollen. De voordelen die door de fysiotherapeuten worden genoemd komen overeen met de in de interviews genoemde voordelen; door de fysiotherapeuten worden werkintrinsieke factoren sterker naar voren gebracht. Het werken zonder verwijzing wordt door een aantal fysiotherapeuten als een uitdaging gezien. Ook de nadelen die worden genoemd komen sterk met elkaar overeen. Duidelijk is dat directe toegankelijkheid van de fysiotherapeut niet moet leiden tot een verschraling van de contacten met de huisarts, anderzijds moet het ook niet leiden tot overbodige bureaucratie. 9.3
Kwaliteitseisen Aan welke kwaliteitseisen dienen de deelnemende fysiotherapeuten te voldoen? Fysiotherapeuten dienen in de eerste plaats te voldoen aan de algemeen geldende kwaliteitseisen zoals die momenteel door de KNGF worden gesteld voor opname in het KNGF kwaliteitsregister. Indien men zich aan de hierin gestelde criteria voldoet (welke onder meer ook omvat het werken conform de KNGF richtlijnen) mag worden aangenomen dat men een voldoende kwaliteit levert. Er worden in de interviews en door de fysiotherapeuten zelf echter nog twee aanvullende zaken naar voren gebracht. In de eerste plaats betreft dit het gestructureerd samenwerken met huisartsen waarbij de samenwerking wordt uitgevoerd conform de KNGF richtlijn informatieverstrekking huisarts en het HOF project. In de tweede plaats wordt door een grote meerderheid van de fysiotherapeuten bijscholing op het terrein van het onderscheiden van red and yellow flags (absolute en relatieve contra-indicaties voor fysiotherapie) en pathologie als noodzakelijk gezien. Aanbeveling Het opzetten van een bijscholingscursus directe toegankelijkheid fysiotherapie waarbij onder meer aan de orde komen: pathologie, red and yellow flags en de attitude van de fysiotherapeut bij directe toegankelijkheid
9.4
Communicatie en registratie Wat zijn de voorwaarden waaraan de communicatie tussen zorgverleners, zorgverzekeraar en patiënt moet voldoen om eventueel een plaats te krijgen in een gereorganiseerde eerste lijn? Hoe kunnen relevante gegevens worden geregistreerd? Hoe kan de nieuwe werkwijze goed worden gecommuniceerd naar beleidsmakers, hulpverleners en consumenten/patiënten? Aan het informeren van de patiënten dient voldoende aandacht te worden besteed via zowel een persoonlijke benadering als via het netwerk van eerstelijns hulpverleners dat bij het proefproject is betrokken. Patiënten die daar prijs op stellen moeten in de gelegenheid worden gesteld via een verwijzing van een huisarts de fysiotherapeut te bezoeken. De communicatie fysiotherapeut – huisarts dient te worden uitgevoerd conform de KNGF richtlijnen en de HOF handreikingen.
TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
45 / 50
Aanbevelingen In verband met een heldere communicatie naar de patiënten wordt geadviseerd om de proefprojecten primair te richten op ziekenfondsverzekerden. Gegevens die door de fysiotherapeut dienen te worden vastgelegd zijn conform de KNGF richtlijnen, te weten: • gegevens van therapeut en praktijk, huisarts en patiënt; • datum van verslaglegging; • fysiotherapeutische diagnose; • behandeldoel(en); • verrichtingen; • aan de patiënt gegeven adviezen, voorlichting en instructies; • resultaat van de therapie; • prognose indien mogelijk; • reden van afsluiting van behandelepisode; • aantal behandelsessies; • begin- en einddatum van de behandelepisode. Over de patiënten die de fysiotherapeut zonder verwijzing bezoeken worden deze gegevens vastgelegd (via een standaard formulier). Bij een eenmalige behandeling of vraag om advies wordt het formulier binnen twee weken aan de huisarts toegezonden. Bij een meervoudige behandeling wordt een formulier aan het begin en aan het eind van de behandeling toegezonden. Deze gegevens kunnen tevens als basis dienen voor de registratie ten behoeve van de evaluatie van de proefprojecten. 9.5
Juridische en verzekeringstechnische voorwaarden Wat zijn de juridische en verzekeringstechnische voorwaarden zijn waaraan een model moet voldoen om eventueel een plaats te krijgen in een gereorganiseerde eerste lijn, gericht op het bevorderen van de samenwerking tussen beroepsgroepen? Welke ontheffingen of bijstellingen van de huidige wet- en regelgeving zijn noodzakelijk om de proefprojecten verantwoord te kunnen starten? Uit de gehouden interviews met landelijke organisaties blijkt dat ten behoeve van een proefproject directe toegankelijkheid met name de Wet BIG, de Ziekenfondswet en de Wet tarieven Gezondheidszorg als relevant worden gezien. Met name cruciaal is de Wet BIG waarin uitdrukkelijk wordt gesproken over het werken van de fysiotherapeut op verwijzing. Naar de mening van het ministerie van VWS behoort bijstelling van de Wet BIG ten behoeve van een proefproject niet tot de praktische mogelijkheden. Wel is het mogelijk om voor een goed gedefinieerd project een vrijstelling te verkrijgen. Dat betekent onder meer dat tussen huisartsen en fysiotherapeuten goede afspraken dienen te worden gemaakt. De overige regelgeving verwijst naar de Wet BIG, zodat bij een regeling ten behoeve van een proefproject geen grote obstakels zijn te verwachten. Wat betreft de financiering van het proefproject is de mening van onder meer het ministerie van VWS en het CVZ dat de tarieven kunnen worden gehanteerd die momenteel ook gelden. Het behoort niet tot de mogelijkheden aparte financiële
| TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
46 / 50
afspraken te maken. Het beperken van de reikwijdte van de WTG is waarschijnlijk nog niet het komende jaar aan de orde. De stelling van het CVZ is dat voor zover de proefprojecten tot meerkosten leiden deze gedekt moeten worden door een projectsubsidie.
9.6
Draagvlak en in aanmerking komende regio’s en locaties Wat is het draagvlak onder veldpartijen voor deelname aan (eventuele) proefprojecten? Welke regio’s lenen zich voor een proefproject? De algemene conclusie is dat er een groot aantal regio’s en locaties bereid is gevonden aan een proefproject mee te werken. waarmee ruim voldoende mogelijkheden aanwezig zijn om met proefprojecten directe toegankelijkheid fysiotherapie van start te kunnen gaan. Uit de landelijke interviews is naar voren gekomen dat twee bijzondere situaties een meerwaarde op zouden kunnen leveren om te betrekken in de proefprojecten. Daarbij zijn genoemd het Amsterdams Dienstenmodel en een model waarin gewerkt kan worden met een gemeenschappelijk patiëntendossier (Almere). In beide regio’s is interesse voor deelname aan een eventueel proefproject. Vooralsnog omvat het gemeenschappelijk dossier in de praktijken in Almere momenteel uitsluitend NAW gegevens.
9.7
Overige randvoorwaarden Met welke overige randvoorwaarden moet rekening worden gehouden bij eventuele proefprojecten directe toegankelijkheid fysiotherapie? Indien een financiële vergoeding voor medewerkende huisartsen, fysiotherapeuten en ziektekostenverzekeraars door het CVZ als wenselijk wordt gezien, dan dienen posten daarvoor in de projectbegroting van de proefprojecten te worden opgenomen. Een aantal van drie proefprojecten moet worden gezien als een minimum, er lijken voldoende mogelijkheden te zijn om met een aantal van bijvoorbeeld zes proefprojecten ervaring op te doen. Voor het verkrijgen van medewerking van praktijken kan gewerkt worden met een combinatie van top down (gericht vragen van praktijken) als een bottom up benadering (vrije inschrijving op basis van criteria). Proefprojecten hebben bij voorkeur een schaal van circa 10.000 patiënten en omvatten duidelijk benoemde praktijken van huisartsen en fysiotherapeuten waarin de samenwerking met betrekking tot het project is gestructureerd. Om rekening te houden met een zekere aanlooptijd en om voldoende praktijkgegevens te verkrijgen is een tijdsduur van de proefprojecten van 12 maanden wenselijk.
TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
9.8
47 / 50
Slotconclusies Tot slot zal de hoofdvraag worden beantwoord, namelijk of het mogelijk is patiënten directe toegankelijkheid tot de fysiotherapeut te bieden en zo ja met welke factoren daarbij rekening dient te worden gehouden. Het antwoord op deze vraag is een duidelijk JA. De factoren waarmee rekening dient te worden gehouden zijn: • Vrijstelling Wet BIG (Ministerie van VWS). • Financiële regeling meerkosten (CVZ subsidie opnemen in projectbegroting) • Selectie praktijklocaties (top down en bottom up) (CVZ) • Organisatie cursus / bijscholing directe toegankelijkheid fysiotherapie (KNGF) • Ontwikkeling samenwerkingsprotocollen (samenwerkingsverbanden die worden betrokken bij het project op basis van algemene richtlijnen voor samenwerking) • Ontwikkeling registratiesysteem (op basis KNGF/HOF richtlijn communicatie met de huisarts).
48 / 50
| TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
10
49 / 50
Literatuur COLLEGE TARIEVEN GEZONDHEIDSZORG (CTG). Tarievenlijst fysiotherapie; 2001. HENDRIKS EHJM. Thesis. Physiotherapist’s Consultation in General Practice. Universiteit van Maastricht; 2000. KONINKLIJK NEDERLANDS (KNGF). KNGF Richtlijnen.
GENOOTSCHAP
VOOR
FYSIOTHERAPIE
KPMG BUREAU VOOR ECONOMISCHE ARGUMENTATIE. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De markt voor Fysiotherapie en Oefentherapie Cesar en Mensendieck. Hoofddorp; 2002. LANDELIJKE HUISARTSEN VERENIGING/ NEDERLANDS HUISARTSEN GENOOTSCHAP. Huisartsenzorg in 2012: ‘Medische zorg in de buurt’. Utrecht: Nivel; 2002. LEEMRIJSE C, WESTHOFF MH, BORGHOUTS JAJ, DAVIDSE W, ENDE CHM VAN DEN. Preventie arbeidsgerelateerde zorg en fysiotherapie, logopedie, oefentherapie-Cesar en oefentherapie-Mensendieck: Een Quick Scan. Utrecht: Nivel; 2001. MINISTERIE VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT (VWS). Stand van zaken in de fysiotherapie, oefentherapie en logopedie. Den Haag; 1998. MINISTERIE VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT (VWS). Ondertekening convenant paramedische zorg. Persbericht nummer 77. Den Haag; 1999. MINISTERIE VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT (VWS). Experiment beperkende maatregel fysiotherapie en oefentherapie. Den Haag; 2001. MINISTERIE VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT (VWS). Beperking reikwijdte tarifering WTG. Den Haag; 2001. MINISTERIE VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT (VWS). BIGregister. Den Haag; 2002. NEDERLANDSE PATIENTEN CONSUMENTEN FEDERATIE (NPCF). Algemene kwaliteitscriteria. De kwaliteit van de gezondheidszorg in patiëntenperspectief. Utrecht; 1996. NEDERLANDSE PATIENTEN CONSUMENTEN FEDERATIE (NPCF). De fysiotherapeut. De kwaliteit van de gezondheidszorg in patiëntenperspectief. Utrecht; 2001. NEDERLANDSE PATIENTEN CONSUMENTEN FEDERATIE (NPCF). Jaarverslag 2001. Utrecht; 2001.
| TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
50 / 50
NEDERLANDS PARAMEDISCH INSTITUUT (NPI). Handreikingen voor de communicatie tussen huisarts en fysiotherapeut, oefentherapeut-Cesar en/ of oefentherapeut-Mensendieck. Amersfoort; 1999. SIMONS HJ. Agenda Fysiotherapie; 2001. STUSSGEN RAJ. Kwaliteit van fysiotherapie vanuit patiëntenperspectief. Utrecht: NPCF; 2001. VERHOEVEN ALJ, HEUVEL CMF VAN DEN. Informatieverstrekking Huisarts. Amersfoort: KNGF; 1997.
KNGF-Richtlijn:
Wetgeving Gezondheidszorg. Artikel 28. Artikel 29. Supplement 189; 1998. Wet op de Beroepen http://www.bigregister.nl
in
de
Individuele
Gezondheidszorg
(BIG).
TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
A
Samenvatting Agenda Fysiotherapie
Bijlage A
Bijlage A
| TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
B
Factsheet fysiotherapie en de feiten
Bijlage B
Bijlage B
| TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
C
KNGF-richtlijn Informatieverstrekking Huisarts
Bijlage C
Bijlage C
| TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
D
Bijlage D
Algemene toelichting Handreiking voor de communicatie tussen huisarts en fysiotherapeut, oefentherapeut-Cesar en/of oefentherapeut-Mensendieck (HOF)
Bijlage D
| TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
E
Bijlage E
Vragenlijst directe toegankelijkheid fysiotherapie
Bijlage E
| TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
F
Bijlage F
Profielen mogelijke samenwerkingsverbanden Huisartsen-Fysiotherapeuten Proefprojecten directe toegankelijkheid fysiotherapie
Bijlage F
| TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
Kenmerken Naam
Bijlage F
Adres Telefoon E-mail Huisartsen
Stichting Academie Instituut, Faculteit Gezondheidswetenschappen, Hogeschool van Utrecht Homeruslaan 59 a, Utrecht 030-2515596
[email protected] Aantal: Formatieplaatsen:
Fysiotherapeuten
Er vindt nog overleg plaats. Er zijn twee meermanpraktijken in de directe omgeving van de praktijk (4-2). Afhankelijk van de doelstelling kunnen er meerdere huisartspraktijken bij betrokken worden. Aantal: Formatieplaatsen:
Praktijkassistenten Bij samenwerking betrokken overige disciplines
Vorm samenwerking
Werkoverleg Informatie uitwisseling Opbouw dossier Praktijkomvang huisartsen Betrokken verzekeraars ziekenfondspatiënten
Dat is afhankelijk van de werkbelasting en de organisatie eisen. Er zijn vier collegae. Op het instituut werken drie parttime manueel therapeuten, drie sportfysiotherapeuten, één kindertherapeut, één bekken/ incontinentie therapeut, één orofaciaal therapeut en twee algemene fysiotherapeuten. Op de praktijk werken overigens ook andere paramedische disciplines. Aantal: 0 Formatieplaatsen: 0 Er zijn wel twee parttime secretaresses. Op het instituut werken de volgende disciplines: huidtherapie, mondhygiëne, ergotherapie, podo-orthesiologie, bewegingswetenschappen, fysio-sport, mensendieck, logopedie en er is een onderwijsfunctionaris. Er wordt verder samengewerkt met diverse specialisten en huisartsen. Er wordt samengewerkt onder de paraplu van het instituut. Er wordt zes keer per jaar overlegd met de huisarts. Verder vindt er overleg plaats met tandheelkunde en revalidatie (gemiddeld één keer per maand). Met extern betrokken disciplines wordt telefonisch overlegd. Bezoek (op indicatie). Overleg met de huisarts(en). Mondeling en schriftelijk (brieven, lifelink). Apart. Ziekenfonds: ? Particulier: ? Kwantitatief meest belangrijke: ANOVA. Andere verzekeraars: vele, doordat er patiënten uit de hele regio komen. Alle grote verzekeraars zitten wel in het bestand.
Bijlage F
Kenmerken Naam Adres Telefoon E-mail Huisartsen Fysiotherapeuten Praktijkassistenten Bij samenwerking betrokken overige disciplines Vorm samenwerking Werkoverleg Informatie uitwisseling Opbouw dossier Praktijkomvang huisartsen Betrokken verzekeraars ziekenfondspatiënten Overwegingen om aan een pilot deel te nemen Speciale interesses Verwachtingen t.a.v. de pilot
| TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
Gezondheidscentrum Gein Wisseloordplein, 1106 MH, Amsterdam 020-6972001
[email protected] Aantal: 7 Formatieplaatsen: 5,2 Aantal: 5 Formatieplaatsen: 4,0 Aantal: 6 Formatieplaatsen: Huisartsen, fysiotherapeuten, oefentherapeuten Caesar, algemeen maatschappelijk werk, eerstelijns psychologen, centrumassistenten, wijkverpleegkundigen en de apotheek. Gezondheidscentrum Divers. Veel mondeling. Werkafspraken schriftelijk. Verwijzing en rapportage schriftelijk. Apart, kaart. Ziekenfonds: 7500 Particulier: 2500 Kwantitatief meest belangrijke: ZAO. Andere verzekeraars: divers. Vanwege de kritisch opbouwende blik op vernieuwing. De term directe toegankelijkheid is ongelukkig. De generalistische kijk op fysiotherapie. Een kritische herbezinning op het concept ‘directe toegankelijkheid’. Verbetering van de relatie tussen fysiotherapeuten en artsen.
TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
Kenmerken Namen
Bijlage F
Centrum de Pijlers. J.A.N. Huysman (huisarts), J.J. van Straalen (huisarts), R. Posthumus (huisarts), H. Slager (huisarts), A. Joosse (huisarts) en J.A. v.d. Werff (huisarts). Adres Van Dusseldorpstraat 3. 4461 LT, Goes Telefoon J.A. v.d. Werff (huisarts): 0113-227451 M. Platier (fysiotherapeut): 0113-213715 E-mail
[email protected] Huisartsen Aantal: 6 Formatieplaatsen: 6 Fysiotherapeuten Aantal: 7 Formatieplaatsen: 5 Praktijkassistenten Aantal: Formatieplaatsen: 6 Bij samenwerking In Centrum de Pijlers zijn vrijwel alle vertegenwoordigers van de betrokken overige eerste lijn aanwezig. disciplines Vorm samenwerking Zelfstandige maatschappen binnen Centrum de Pijlers. Werkoverleg Ad hoc. In het verleden was het structureel. Dit wordt weer opgepakt. Er is ook een kwaliteitscommissie. Informatie uitwisseling Mondeling en schriftelijk. Opbouw dossier Apart. Praktijkomvang huisartsen Ziekenfonds: ± 8000 Particulier: ± 7000 Betrokken verzekeraars Kwantitatief meest belangrijke: CZ groep. ziekenfondspatiënten Andere verzekeraars: Overwegingen om aan een Centrum de Pijlers in een goede setting om dit soort pilot deel te nemen vernieuwingen in de zorg te toetsen/ testen. Speciale interesses Fysiotherapeut heeft vrijwel het gehele pakket aan verbijzonderingen in huis. Verwachtingen t.a.v. de Meer reële verhouding arts/ fysiotherapeut/ patiënt. pilot
Bijlage F
Kenmerken Naam Adres Telefoon E-mail Huisartsen Fysiotherapeuten
| TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
Gezondheidscentrum Lewenborg (huisartsen, fysiotherapeuten) Kombuis 174, 9732 GK, Groningen J. Simons (fysiotherapeut): 050-5411215
Aantal: 7 Formatieplaatsen: 5,7 Aantal: 9 Formatieplaatsen: ± 6 Assistenten: 2 Formatieplaatsen: 0,6 Praktijk assistenten Aantal: 10 Formatieplaatsen: 7 Bij samenwerking Thuiszorg, logopedie en de apotheek. betrokken overige Een keer per half jaar overleg. disciplines Vorm samenwerking Structureel thematisch gericht één keer per half jaar en ad hoc patiëntenoverleg tijdens koffie en thee. Werkoverleg Informatie uitwisseling Mondeling en schriftelijk. De koffiepauze geeft gelegenheid tot mondeling overleg. Opbouw dossier Aparte dossiers Praktijkomvang huisartsen Ziekenfonds: 10.000 Particulier: Betrokken verzekeraars Kwantitatief meest belangrijke: RZG ziekenfondspatiënten Andere verzekeraars: Overwegingen om aan een Benieuwd naar haalbaarheid directe toegankelijkheid pilot deel te nemen Speciale interesses Verwachtingen t.a.v. de Toegevoegde waarde voor het vak van fysiotherapeut. pilot
TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
Kenmerken Naam Adres Telefoon E-mail Huisartsen Fysiotherapeuten Praktijk assistenten Bij samenwerking betrokken overige disciplines Vorm samenwerking Werkoverleg Informatie uitwisseling Opbouw dossier Praktijkomvang huisartsen Betrokken verzekeraars ziekenfondspatiënten
Bijlage F
Praktijk voor fysiotherapie Den Ommelanden Hoofdstraat – oost – 33, 9981 AG, Uithuizen 0595-432620
[email protected] Aantal: 2 Formatieplaatsen: 2 Aantal: 7 Formatieplaatsen: 4 Aantal: Formatieplaatsen: Thuiszorg en logopedie.
Transmuraal. Ja. Mondeling en schriftelijk. Apart. Ziekenfonds: 2400 Particulier: 400 (per praktijk) Kwantitatief meest belangrijke: RZG, Geové. Andere verzekeraars: Univé, Groene land. IZA/ IZR, ZRA, ANOZ. Overwegingen om aan een Vernieuwing in de zorg. Verbetering van het imago van de pilot deel te nemen fysiotherapeut. Speciale interesses Manuele therapie, sportfysiotherapie en kinderfysiotherapie. Verwachtingen t.a.v. de Betere toegankelijkheid van fysiotherapie. Laagdrempelige zorg. pilot Ontlasting van de huisartsen. Bevordering van de vrije keus van de patiënt.
| TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
Bijlage F
Kenmerken Naam (namen) Adres(sen) Telefoon E mail
Gezondscentrum Filmwijk D.G. de Vries, contactpersoon Greta Garboplantsoen 1 1325 HE Almere (036) 535 76 80
Huisartsen
[email protected] [email protected] Aantal 7 Formatieplaatsen 4.0 fte
Fysiotherapeuten
Aantal
5 Formatieplaatsen 3,3 fte
Praktijk assistenten
Aantal 5 Formatieplaatsen 4.0 fte Sinds 010402 is er ook Praktijk Ondersteuning HA 1.0 fte Bij samenwerking Algemeen Maatschapplijk Werk; Thuiszorg; Apotheek betrokken overige disciplines Vorm samenwerking Bi- en multidisciplinaire werkafspraken; hometeam; Werkoverleg Fysiotherapeuten onderling 1x/w 1uur; 4x/j inhoudelijk overleg met de HA; 2x/j inhoudelijk overleg met AMW. Wijze informatie Schriftelijk en mondeling. uitwisseling Opbouw dossier Apart, elektronisch. Sinds enkele weken werkt de fysiotherapie op pilotbasis met een EFD (electronisch dossier fysiotherpie) Praktijkomvang Ziekenfonds 50% Particulier 50% huisartsen Normpraktijk is 1900 rekenpatienten. Betrokken verzekeraars 1. Kwantitatief meest belangrijke: Stichting AGIS ziekenfondspatiënten 2. Andere verzekeraars: Groene Land, RZG, Zorg en Zekerheid, Zilveren Kruis, Nuts. Overwegingen om aan Het past in een reeds ingezet implementatietraject met de een pilot deel te nemen HA om bij specifieke diagnoses een direkte toegang tot de FT te verlenen via een protocol. Speciale interesses Verwachtingen van de Bevestigt te worden in de reeds levende opvatting dat het pilot, wat hoopt men via een efficiënt gebruik is van het zorgaanbod door de de pilot te bereiken fysiotherapie te betrekken in de diagnostiek, waardoor er minder druk bij de HA komt te liggen. Het draagt bij aan het creëren van het draagvlak dat voor het bovenstaande nodig is.
TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
Kenmerken Naam Adres
Bijlage F
Praktijk Fysiotherapie Boersma CS Staringstraat 284 7552 LG Hengelo Telefoon 074 2504134 E-mail
[email protected] Huisartsen Aantal: 9 Formatieplaatsen: 9 Fysiotherapeuten Aantal: 3 Formatieplaatsen: 3 Praktijk assistenten Aantal: Formatieplaatsen: 0,5 Bij samenwerking Specialisten betrokken overige Andere paramedici o.a. logopedie disciplines Vorm samenwerking vrije toegankelijkheid verslaglegging, dossier zoals aangegeven door beroepsgroep Werkoverleg Indien nodig – telefonische c.q. schriftelijk Informatie uitwisseling Patiëntendossier – met afd. huisartsengeneeskunde, fysiotherapie, specialistische hulp Opbouw dossier Gezamenlijk mist privacy gewaarborgd van de patiënt Praktijkomvang huisartsen Ziekenfonds: n.b. Particulier: n.b. Betrokken verzekeraars Kwantitatief meest belangrijke: Amicon ziekenfondspatiënten Andere verzekeraars: circa 22 Overwegingen om aan een Fysiotherapeut is hoog opgeleid paramedicus en specialist op het pilot deel te nemen gebied van dagelijks bewegen Verbetering hulpverlening eerste lijn Speciale interesses Oedeemtherapie, Manuele therapie, Kinderfysiotherapie Verwachtingen t.a.v. de Problemen bewegingsapparaat direct naar fysiotherapeut pilot Taakverlichting huisartsen Recht doen aan kwaliteit van de fysiotherapeut
| TNO-rapport | PG/VGZ 2002.118 | Juni 2002
Bijlage F
Kenmerken Naam (namen) Adres(sen) Telefoon
E mail Huisartsen Fysiotherapeuten Praktijk assistenten Bij samenwerking betrokken overige disciplines Vorm samenwerking Werkoverleg
Wijze informatie uitwisseling Opbouw dossier Praktijkomvang huisartsen Betrokken verzekeraars ziekenfondspatiënten Overwegingen om aan een pilot deel te nemen
Speciale interesses Verwachtingen van de pilot, wat hoopt men via de pilot te bereiken
Gezondheidscentrum Nellestein Liendenhof 114, 1108 HE Amsterdam 020-6962020 – huisartsen 020-6964040 – fysiotherapie 020-6910012 – coördinator
[email protected] - coördinator
[email protected] - fysiotherapie Aantal 3 Formatieplaatsen 2,0 Aantal 3 Formatieplaatsen 2,0 Aantal 3 Formatieplaatsen 2,1 Tandartsen, maatschappelijk werk, wijkverpleging (curatief en JGZ), dermatoloog Gezondheidscentrum Multidisciplinair 1. Patiëntenoverleg (1x/3wk) 2. Werknemersoverleg (1x/9wk) 3. Zorginhoudelijk overleg (1x/9wk) Monodisciplinair 1. Hapo (huisarts-praktijkassistenten overleg) 2. FysiO (fysiotherapie-overleg) Schriftelijk en mondeling Apart, wel gezamenlijk NAW, bijna volledig digitaal (GECOS) Ziekenfonds 1778 Particulier 1944 Kwantitatief meest belangrijke: ZAO Andere verzekeraars: Zilveren Kruis Hoewel we zelf in het centrum regelmatig toestaan dat patiënten zelfstandig voor consult naar de fysiotherapie gaan, denken we dat het niet goed is als dit regel wordt. Zeker als er geen goede backing is, zoals we dat wel binnen een gezondheidscentrum denken te hebben. Binnen de fysiotherapie: haptonomie, sportfysiotherapie, McKenzie. Kritische noten te laten horen m.b.t. de directe toegankelijkheid van de fysiotherapie.