Haalbaarheid Samenhangend Instrumentarium Bureaus Jeugdzorg Eindrapport
Karin Eijgenraam Annelieke Bothof Tom van Yperen
Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW Utrecht, november 2001
©2001 Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op enige andere wijze zonder voorafgaande schriftelijke toestemming.
Auteurs Karin Eijgenraam (NIZW) Annelieke Bothof (NIZW) Tom van Yperen (NIZW)
Informatie over deze publicatie is te verkrijgen bij NIZW Postbus 19152 3501 DD Utrecht Telefoon (030) 230 63 53 Fax (030) 231 96 41
Inhoud 1. Inleiding ……………………………………………………………………………………………………..5 2. Doel, opbouw en globaal verloop van het project …………………………………………………..7 2.1 Doel van het project …………………………………………………………………………………..7 2.2 Opbouw en verloop van het project …………………………………………………………………7 3. Overzicht beslismomenten en werkprocessen: de startnotitie …………………………………… 9 3.1 Inleiding ………………………………………………………………………………………………..9 3.2 Belangrijkste conclusies ……………………………………………………………………………….9 3.3 Aandachtspunten voor ontwikkeling …………………………………………………………….. 10 3.4 Eisen bij voorstellen voor de verdere ontwikkeling ……………………………………………… 12 4. De consultatie- en wervingsronde …………………………………………………………………….13 4.1 Inleiding ………………………………………………………………………………………………13 4.2 Methode en verloop …………………………………………………………………………………13 4.3 Resultaten …………………………………………………………………………………………….13 4.4 Discussie ………………………………………………………………………………………………14 5. De projectvoorstellen ……………………………………………………………………………………17 5.1 Inleiding ………………………………………………………………………………………………17 5.2 Opzet en verloop …………………………………………………………………………………….17 5.3 Resultaten …………………………………………………………………………………………….18 5.4 Bespreking begeleidingscommissie …………………………………………………………………21 5.5 Discussie ………………………………………………………………………………………………21 6. Conclusies en aanbevelingen …………………………………………………………………………..23 Bijlagen ……………………….…………………………………………………………………………………25 1. Samenstelling begeleidingscommissie …………………………………………………………………….27 2. Startnotitie Samenhangend instrumentarium Bureau Jeugdzorg ……………………………………….29 3. Schematische weergave resultaten consultatie- en wervingsronde (overzicht instrumentarium Bureaus Jeugdzorg) ……………………..………………………………………………………………….55 4. Inventarisatie instrumenten die mogelijk interessant zijn voor de Toegang ……………………………63 5 Format projectvoorstellen ……………..………………………………………………………………….. 65 6 De projectvoorstellen ……………………..………………………………………………………………..67
3
4
1. Inleiding In de provincies is de ontwikkeling van de Bureaus Jeugdzorg - een gemeenschappelijke toegang voor de jeugdhulpverlening, jeugd-GGz, jeugdbescherming en de zorg voor licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen (hierna: jeugd-LVG)- in volle gang. Taken van het Bureau Jeugdzorg zijn het verhelderen van de hulpvraag van cliënten en vervolgens het aangeven hoe deze hulpvraag het best beantwoord zou kunnen worden. Hiervoor staat de Bureaus Jeugdzorg een groot aantal instrumenten ter beschikking. Er zijn echter zoveel instrumenten dat voor hulpverleners het overzicht ontbreekt. Hierdoor is men geneigd om te kiezen voor instrumenten waarmee men al bekend is. Anderen stellen één instrument centraal, hetgeen echter vaak niet past bij de noodzakelijke flexibiliteit om goed op de uiteenlopende hulpvragen van cliënten in te kunnen spelen. Er is veel behoefte aan een overzicht van instrumenten die binnen het Bureau Jeugdzorg kunnen worden ingezet. Daarbij vormt de (methodische) samenhang tussen deze instrumenten bij het doorlopen van de functies binnen het Bureau Jeugdzorg en het overschakelen van het ene naar het andere instrument een belangrijk aspect. Enerzijds gaat het om een zo goed mogelijke aansluiting van verschillende instrumenten in de achtereenvolgende stappen van aanmelding tot en met zorgtoewijzing. Anderzijds wordt er gezocht naar mogelijkheden om het instrumentgebruik in de vrijwillige hulpverleningstrajecten binnen Bureau Jeugdzorg, in de jeugdbeschermingtrajecten en in de uitvoering van de zorg beter op elkaar te laten aansluiten. Door de Stichting Steunfonds Pro Juventute zijn gelden beschikbaar gesteld om de mogelijkheden te onderzoeken voor de ontwikkeling en implementatie van een samenhangend instrumentarium voor het Bureau Jeugdzorg. Het gaat hier niet om de opbouw van nieuwe instrumenten, maar een ordening en afstemming van bestaand materiaal. Uiteindelijk moet er een bouwwerk van bestaande instrumenten ontstaan dat de processen in Bureau Jeugdzorg ondersteunt. Het NIZW is gevraagd een traject op te zetten waarin een aantal Bureaus Jeugdzorg wordt uitgenodigd om te werken aan de opbouw van een instrumentarium (een bouwwerk van bestaande instrumenten) dat de processen en de beslismomenten in het Bureau op een samenhangende en overzichtelijke manier ondersteunt. Dit traject verloopt grofweg in twee fasen: 1. In de eerste fase wordt een haalbaarheidsstudie uitgevoerd, waarin een aantal Bureaus Jeugdzorg – met ondersteuning van het NIZW– plannen ontwikkelen voor de opbouw, invoering en evaluatie van een dergelijk instrumentarium. 2. Afhankelijk van de uitkomsten van de haalbaarheidsstudie werken een of meerdere Bureaus Jeugdzorg - met financiële steun van Pro Juventute en inhoudelijke steun van het NIZW – het instrumentarium verder uit, voeren dit in hun eigen organisatie in en stellen dit – aan de hand van evaluaties - bij. Het streven is om deze opbouw te laten uitvoeren door qua werkwijze verschillende Bureaus Jeugdzorg, zodat er een differentiatie ontstaat van uitwerkingen van het instrumentarium. De (tussen- en eind-) producten en ervaringen uit deze fase komen ook ter beschikking aan de andere Bureaus Jeugdzorg in Nederland. In dit eindrapport wordt verslag gedaan van het verloop en de resultaten van de haalbaarheidsstudie (fase 1). Daarvoor wordt in hoofdstuk 2 eerst ingegaan op het globale doel, de opbouw en het verloop van het project. In hoofdstuk 3 gaan we nader in op het vraagstuk dat hier centraal staat. Om de Bureaus Jeugdzorg in het kader van dit project helder te maken waar het in dit vraagstuk om draait, is een startnotitie geschreven die de basis vormt voor de verdere activiteiten in het traject. In hoofdstuk 3 wordt deze startnotitie kort besproken. In hoofdstuk 4 volgt een verslag van een consultatie- en wervingsronde die in het project onder de Bureaus Jeugdzorg is uitgevoerd, om de Bureaus te motiveren deel te nemen aan de opbouw van het instrumentatrium. Hoofdstuk 5 gaat in op het proces waarin een aantal Bureaus Jeugdzorg tot projectvoorstellen zijn gekomen. We besluiten in hoofdstuk 6 met een samenvatting en aanbevelingen.
5
6
2. Doel, opbouw en globaal verloop van het project 2.1 Doel van het project Het project Haalbaarheid Samenhangend Instrumentarium Bureaus Jeugdzorg moet leiden tot een onderbouwd oordeel over de vraag of het haalbaar is: - een overzicht te maken van bruikbaar instrumentarium in de praktijk, dat methodisch en inhoudelijk in een zinvol onderling verband is geordend; - vier Bureaus Jeugdzorg bereid te vinden om, gesteund met extra financiële middelen, gedurende een nader te bepalen periode aan een verdere opbouw en de implementatie van het instrumentarium te werken; - in de betrokken Bureaus Jeugdzorg, de volledige medewerking in zowel de verdere opbouw als de implementatie verzekerd te krijgen van de jeugdhulpverlening, de jeugdbescherming, de jeugd-GGz en de jeugd-LVG. Concreet moet het project de volgende resultaten opleveren: - een eerste voorstel voor de opbouw en de inhoud van het bedoelde instrumentarium; - een door vier Bureaus Jeugdzorg (inhoudelijk medewerkers, management en directie) gedragen projectvoorstel voor de verdere opbouw en implementatie van het instrumentarium; - een schriftelijke instemming met het projectvoorstel van de vier betrokken deelsectoren met het oog op de te vormen constructie conform het Beleidskader. 2.2 Opbouw en verloop van het project Bij de aanvang van het project is een begeleidingscommissie samengesteld met een vertegenwoordiging van landelijke koepels en overige leden. Bijlage 1 bevat een lijst van de deelnemers aan de begeleidingscommissie. Het project is opgezet in drie fasen. Het verloop van het project heeft volgens deze fasering plaatsgevonden. In het onderstaande schetsten we het verloop in grote lijnen per fase. In de volgende hoofdstukken wordt op elk onderdeel nader ingegaan. In de eerste fase is op grond van literatuur, eerder onderzoek, kennis en ervaring van de betrokken projectmedewerkers een globaal overzicht gemaakt van de beslismomenten in de werkprocessen binnen de Bureaus Jeugdzorg. Gekoppeld aan dit overzicht is een eerste schets gemaakt van een mogelijk instrumentarium die deze werkprocessen en beslissingsmomenten ondersteunen. De schets, geaccordeerd door de begeleidingscommissie, heeft als voorbeeld en uitgangspunt gediend bij te voeren overleg en discussies met de Bureaus Jeugdzorg en de overige betrokkenen bij het project. De uitkomsten van de eerste fase zijn vastgelegd in een startnotitie (zie bijlage 2). Na deze eerste, verkennende fase, is een consultatie- en wervingsronde gehouden. In het kader daarvan is de startnotitie naar alle Bureaus Jeugdzorg in Nederland gestuurd. Bij deze notitie kregen de Bureaus een aantal vragen voorgelegd, onder andere met betrekking tot het nut van het op een rij zetten van de beslismomenten en het instrumentarium, en hoe men staat tegenover een vervolgproject ten behoeve van de opbouw en de implementatie van het instrumentarium. Ook zijn de Bureaus uitgenodigd om deel te nemen aan een volgende fase, waarin vier Bureaus Jeugdzorg in de gelegenheid worden gesteld om, ondersteund door het NIZW, voor hun organisatie extra financiële middelen te werven voor de verdere opbouw van het instrumentarium. De reacties op deze vragen zijn schriftelijk of telefonisch verzameld. Bureaus Jeugdzorg die niet op de vragen reageerden zijn door de projectmedewerkers actief benaderd. Uitgaande van de in de startnotitie geformuleerde uitgangspunten (zie hierboven) zijn uiteindelijk vier Bureaus Jeugdzorg geselecteerd, waarmee afspraken gemaakt worden om deel te nemen in de derde fase. In de derde fase hebben vier Bureaus Jeugdzorg gewerkt aan projectvoorstellen. Bij het schrijven van deze voorstellen werden zij ondersteund door het NIZW. De Bureaus Jeugdzorg zorgden voor: a. een verder uitgewerkte schets van de opbouw en de inhoud van het bedoelde instrumentarium; b. een projectvoorstel voor de verdere opbouw en implementatie van het instrumentarium;
7
c. een draagvlak voor het voorstel uit alle betrokken sectoren en geledingen van het Bureau Jeugdzorg. Om de Bureaus Jeugdzorg nader te informeren over de bedoeling van het project en de projectvoorstellen, zijn zij bezocht door een medewerker van het NIZW. Verder zijn de Bureaus ondersteund bij het schrijven van de voorstellen door het aanbieden van een format dat gebruikt kan worden als kader bij het schrijven van het projectvoorstel en door kritisch op concepten te reageren. Er is een werkbijeenkomst georganiseerd voor de vier geselecteerde bureaus, waarin zij hun ervaringen hebben uitgewisseld. De projectvoorstellen zijn aan het einde van deze fase besproken in de begeleidingscommissie en, voorzien van commentaar, aan Pro Juventute voorgelegd. Het project is uitgevoerd in een periode waarin de Bureaus Jeugdzorg met een turbulente beleidsontwikkeling te maken hebben gekregen, met belangrijke gevolgen voor de werkprocessen. Door met name het verschijnen van de concepttekst van de nieuwe Wet op de Jeugdzorg1 zijn voor de sector opnieuw discussies ontstaan over onder meer: •
Het werkgebied van het Bureau Jeugdzorg in relatie tot de verschillende sectoren. Zo stelt de nieuwe wet dat het Bureau toeleidt tot de hulpvoorzieningen in de jeugd-GGz. Op grond van een protocol blijft echter ook rechtstreekse verwijzing naar een GGz-instelling mogelijk, zonder tussenkomst van het Bureau Jeugdzorg. Toeleiding naar de LVG loopt via het Bureau Jeugdzorg voor zover er sprake is van jeugdigen met een licht verstandelijke handicap en opvoedings- en opgroeiproblemen. Dergelijke formuleringen leiden in de regio’s tot onzekerheid over de inrichting van het Bureau Jeugdzorg en de daarbij al dan niet tot elkaar veroordeelde sectoren. Dat schept geen gunstig klimaat om draagvlak te creëren voor een inhoudelijk project als het onderhavige.
•
Het volume en de aard van de licht ambulante hulp in het Bureau Jeugdzorg. Dit heeft de vraag opgeroepen in hoeverre het werkproces van Bureau Jeugdzorg slechts gericht is op de indicatiestelling voor ‘zwaardere hulp achter het Bureau’ of ook toeleidt naar – en voor een deel kan samenvallen met – licht ambulante hulp in het Bureau zelf.
•
De aard en de inhoud van de indicatiestelling en de zorgtoewijzing. De nieuwe wet benoemt geen functies van Bureau Jeugdzorg zoals dat tot op heden gebruikelijk was (aanmelding, screening, diagnostiek, indicatiestelling, zorgtoewijzing, casemanagement), maar volstaat met de bepaling dat Bureau Jeugdzorg tot taak heeft indicatiebesluiten te formuleren. Dit heeft in de praktijk geleid tot verwarring over de inhoud en de formele positie van verschillende functies en daaraan verbonden beslissingsprocessen. Meest pregnant voorbeeld daarvan is de veronderstelling dat met het verschijnen van het concept van de nieuwe wet de indicatiestelling de status krijgt van een indicatiebesluit en de zorgtoewijzing niet meer aan de orde is. Onhelder is daarmee geworden waar de taken van de zorgtoewijzing (met name de procedurele beoordeling van de kwaliteit van de indicatiestelling, de interindividuele urgentiebepaling en de matching van het aanbod aan de vraag) in die constructie precies gesitueerd zijn. De onduidelijkheid op dit terrein zet een deel van de inrichting van de werkprocessen binnen de Bureaus Jeugdzorg in de vertraging.
Over het algemeen hebben deze ontwikkelingen geen directe weerslag gehad op de voortgang van de activiteiten in het onderhavige project. Wel hebben we gemerkt dat de ontwikkelingen omtrent de nieuwe wet bij de Bureaus Jeugdzorg tot de nodige scepsis leidde over de haalbaarheid van een breed intersectoraal draagvlak op de korte termijn voor dit soort projecten. We komen daar nog op terug.
1
Wet op de jeugdzorg. Concept 30 maart 2001.
8
3. Overzicht beslismomenten en werkprocessen: de startnotitie 3.1 Inleiding Zoals gezegd is in de eerste fase is op grond van literatuur, eerder onderzoek, kennis en ervaring van de betrokken projectmedewerkers een globaal overzicht gemaakt van de beslismomenten in de werkprocessen binnen de Bureaus Jeugdzorg. De resultaten daarvan zijn vastgelegd in een startnotitie, hier opgenomen als bijlage 2. 3.2 Belangrijkste conclusies De belangrijkste bevindingen die in deze fase zijn opgedaan, zijn als volgt samen te vatten. •
Wanneer gekeken wordt naar de functies in het Bureau Jeugdzorg, dan blijkt dat er voor de functies aanmelding, screening, basisdiagnostiek en specialistische diagnostiek een redelijke hoeveelheid aan instrumenten voorhanden is voor de inhoudelijke en procedurele ondersteuning binnen deze functies. De samenhang tussen deze instrumenten is echter nog nauwelijks onderzocht.
•
Voor de functies indicatiestelling en de zorgtoewijzing zijn nog maar weinig instrumenten ontwikkeld. Wel zijn er bij verschillende Bureaus Jeugdzorg belangrijke initiatieven genomen met de ontwikkeling van indicatie- en zorgtoewijzingsformulieren (al dan niet geautomatiseerd). Bij het NIZW is een checklist ontwikkeld waarmee een indruk van de kwaliteit van de indicatiestelling verkregen kan worden2.
•
Richten we ons op instrumenten die ondersteuning bieden bij het nemen van beslissingen omtrent te nemen vervolgstappen, dan blijkt dat hiervoor maar weinig instrumenten bestaan. Hoewel er redelijk wat instrumenten beschikbaar zijn voor Bureaus Jeugdzorg, zijn deze vrijwel allemaal ontwikkeld vóór of los van de ontwikkeling van deze Bureaus. Dat geldt met name voor de instrumenten voor de (basis)diagnostiek. Om de hulpverlener te kunnen ondersteunen bij zijn beslissingen moeten door de Bureaus Jeugdzorg zelf vuistregels ontwikkeld worden. Het verdient aanbeveling om na te gaan of er op dit vlak in de praktijk en bij instrumentontwikkelaars interessante initiatieven bestaan.
Op grond van deze bevindingen is de conclusie gerechtvaardigd dat het van belang is om in de komende jaren te gaan werken aan een model waarin de middelen meer in de context van de nieuwe toegang tot de jeugdzorg worden geplaatst. Hulpverleners in het Bureau Jeugdzorg moeten, gaande het proces van aanmelding tot en met zorgtoewijzing, van het ene instrument kunnen overstappen naar het andere om – daar waar nodig – ondersteund te worden in de verdieping van de hulpvraag- en de probleemanalyse en de indicatiestelling. Voorwaarde voor een soepele overstap is dat de instrumenten goed in samenhang zijn gebracht en in verbinding staan met de werkprocessen van het Bureau Jeugdzorg. Hulpverleners moeten weten wanneer ze welk instrument het beste kunnen inzetten. In de startnotitie is een model geconstrueerd dat de Bureaus Jeugdzorg kan helpen bij het ordenen en in samenhang brengen van de instrumenten. Het model schetst de belangrijkste beslispunten die zich aandienen bij de stappen van aanmelding tot en met zorgtoewijzing. Daaraan gekoppeld zijn instrumenten genoemd die ter ondersteuning van de beslismomenten ingezet zouden kunnen worden. Het model moet nog gedetailleerder worden ingevuld. Bovendien zijn, afhankelijk van de werkwijze binnen een Bureau, ook variaties op dit model denkbaar. Voorts is het van belang dat helder is welke aspecten van het werkproces met instrumenten te ondersteunen zijn, en welke (vooralsnog) niet.
2
Eijgenraam, K., H van Deur, M. van der Steege en T. van Yperen (2001). Handleiding bij de Checklist Kwaliteit Indicatiestelling (CLIS) en de Checklist Kwaliteit Screening & Diagnostiek (CL-S&D). Utrecht: NIZW.
9
3.3 Aandachtspunten voor ontwikkeling In de startnotitie is een aantal thema's geformuleerd die in de verdere ontwikkeling van het instrumentarium specifieke aandacht verdienen: a.
Verdere uitwerking beslismomenten. Kenmerk van de toeleidingsprocedure in Bureau Jeugdzorg (het proces van hulpvraagverduidelijking, het eventueel nemen van maatregelen en het vinden van passende zorg), is dat er een reeks van beslismomenten aan de orde is. Vanuit het perspectief van de hulpverlener hebben deze beslissingen betrekking op drie verschillende aspecten: 1. Er moeten keuzes gemaakt worden omtrent de inrichting van de functie. 2. Er zijn beslissingen aan de orde die de betrekking hebben op de inhoudelijke beeldvorming (beeldvormende beslissingen). 3. Er moeten beslissingen worden genomen over de te ondernemen vervolgstappen in aansluiting op de uitvoering van de functie. In de startnotitie zijn deze beslispunten enigszins uitgewerkt. De gepresenteerde beslissingen kunnen met deskundigen en praktijkwerkers verder worden besproken, aangevuld en verder aangescherpt. Op deze wijze ontstaat een werkmodel dat helpt te bepalen welke instrumenten waarvoor moeten of kunnen worden ingezet. Gezocht moet worden naar de elementen in dat model die voor alle Bureaus Jeugdzorg gelden, en die afhankelijk zijn van specifieke (inhoudelijke en organisatorische) invullingen van dat Bureau.
b. Aanvulling potentieel bruikbare instrumenten. De startnotitie noemt voorbeelden van instrumenten die bij bepaalde beslissingen ondersteunend kunnen werken. Dit model kan worden aangevuld met meer instrumenten, zowel per beslispunt (zodat keuzemogelijkheden gaan ontstaan) als voor de verschillende beslispunten (zodat de invulling over de hele linie meer compleet wordt). Het hoeft hier niet alleen te gaan om middelen die al uitontwikkeld zijn. Ook veelbelovende initiatieven bij Bureaus Jeugdzorg, in het wetenschappelijke circuit, bij landelijke of regionale ondersteuningsinstituten of elders zijn hierin te betrekken. Voorts kan deze uitwerking helder maken voor welke onderdelen er nog geen instrumenten zijn. c.
Toetsing en uitwerking van de samenhang. De instrumenten moeten op hun inhoudelijke en procesmatige samenhang worden getoetst. Waar nodig, moet die samenhang worden verbeterd, zodat er een goed op elkaar aansluitend geheel van ondersteunende middelen gaat ontstaan. De samenhang moet gelden voor de instrumenten onderling. Bijvoorbeeld, aandacht is nodig voor de vraag hoe men gemakkelijk de overstap maakt van een eerste screening met behulp van de JIM naar een uitgebreidere basisdiagnostiek met de VSPS of het RED-systeem. Ook moet een eenheid worden gecreëerd van de gebruikte instrumenten en de inhoudelijke en organisatorische uitgangspunten (visies) waarmee de vorming van het Bureau Jeugdzorg gestalte krijgt. Bijvoorbeeld, de vraag is hoe de JIM en de VSPS of het RED-systeem effectief in te zetten zijn in een werkwijze die uitgaat van vraaggericht werken en empowerment van cliënten.
d. Uitbouw van het instrumentarium. Voor beslispunten waarbij nog geen instrumentele ondersteuning voorhanden is, moeten (indien wenselijk) initiatieven genomen worden om aan die wensen te voldoen. Voor een deel kunnen Bureaus Jeugdzorg zelf instrumenten maken, zeker waar het gaat om de ontwikkeling van checklists en de formulering van normen en criteria op het niveau van vuistregels. Daarnaast kan de behoefte aan de ontwikkeling van instrumenten expliciet onder de aandacht gebracht worden bij professionele ontwikkelaars in ondersteuningsinstituten en wetenschappelijke centra. Verdere uitwerking van deze punten vergt niet alleen een grote inzet van de Bureaus Jeugdzorg. Het vraagt om een wisselwerking en een cumulatie van deskundigheid die zowel lokaal als landelijk aanwezig is. Ten aanzien van de verdere uitwerking van de beslismomenten geldt bijvoorbeeld dat belangrijk is dat expliciet wordt gekeken naar de vraag hoe algemene principes als vraaggericht werken en streven naar empowerment van cliënten in de werkmodellen moet worden ingebouwd. Een recent uitgevoerd onderzoek naar de kwaliteit van de indicatiestelling van de Bureaus Jeugdzorg in de agglomeratie van
10
Amsterdam laat zien dat het Bureau Jeugdzorg als een instrument kan worden opgevat om een in een regio gehanteerde visie op jeugdzorg handen en voeten te geven3. Uitgangspunt in die regio is dat de indicatiestellingen van Bureau Jeugdzorg verband dienen te houden met het zo-zo-zo-zo-beleid: zorg dient zo licht mogelijk te zijn, zo kort mogelijk te duren, zo dicht mogelijk bij huis te worden gegeven en in een zo vroeg mogelijk stadium van de probleemontwikkeling ingezet te worden. Dit uitgangspunt houdt verband met artikel 23 van de Wet op de Jeugdhulpverlening, dat bepaalt dat de hulp plaats moet vinden in de minst ingrijpende vorm, zo dicht mogelijk bij de plaats waar de jeugdige duurzaam verblijft en gedurende een zo kort mogelijke periode. In de stadsregio Amsterdam wordt dit ook wel het autonomie-beginsel genoemd: jeugdzorg moet gericht zijn op het herstel en/of verbetering van de autonome opvoedingsrelatie tussen jeugdigen en hun opvoeders. In de literatuur komt men een soortgelijk principe ook wel tegen onder de naam ‘empowerment’ van gezinnen: de hulpverlening moet er niet op gericht zijn om de opvoeding door de ouders over te nemen, maar is ervoor bedoeld om het functioneren van het gezin dusdanig te versterken, dat het op eigen kracht weer verder kan. In de Wet op de Jeugdzorg zijn deze principes tot een centraal uitgangspunt gemaakt.4 Het onderzoek in de agglomeratie van Amsterdam laat echter zien dat deze principes nog geen expliciete rol spelen in het concrete toeleidingsproces in de Bureaus Jeugdzorg en de daarin te onderkennen beslismomenten. De algemene visie op jeugdzorg blijkt, met andere woorden, hier nog nauwelijks te zijn geoperationaliseerd in concrete geleiding van beslissingen die in het Bureau aan de orde zijn. Voor de verdere uitwerking van het in de startnotitie geschetste model op dit punt ligt een forse uitdaging. Het lijkt ons van belang dat de Bureaus Jeugdzorg hun inspanningen op dit terrein bundelen. Voor de aanvulling van de potentieel bruikbare instrumenten geldt dat oriëntatie op de voorhanden zijnde instrumenten leert dat hier vele mogelijkheden zijn. Kenmerk van veel reeds voorhanden instrumenten5 is echter dat deze, zoals reeds eerder opgemerkt, niet primair ontwikkeld zijn vanuit de optiek dat het instrument ondersteuning moet bieden bij beslissingen in Bureau Jeugdzorg. Instrumenten die wel expliciet vanuit die optiek zijn of worden ontwikkeld, zijn doorgaans van recente datum. De psychometrische eigenschappen van die middelen zijn dan vaak onvoldoende bekend. Dit levert een belangrijke complicatie op bij het ‘vullen’ van het model met bruikbare instrumenten: men moet een aanvaardbaar compromis zien te vinden tussen enerzijds de inzet van psychometrisch uitontwikkelde, maar minder op het gebruiksdoel toegespitste instrumenten en anderzijds psychometrisch nog zwakke of slecht onderzochte, maar sterk op het gebruiksdoel toegespitste instrumenten. De vraag is wie bepaalt wat een ‘aanvaardbaar compromis’ is. Voorkomen moet worden dat Bureaus Jeugdzorg in de positie komen dat zij noodgedwongen vanuit de inhoud van het toeleidingsproces hun oog laten vallen op instrumenten die door psychometrici – niet gehinderd door het gebruiksvraagstuk- worden afgekraakt. Hoe zoeken naar manieren om in een dialoog tussen praktijk en wetenschap het instrumentarium op te bouwen, lijkt in dit licht gewenst. Bij de toetsing en uitwerking van de samenhang kan gebruik worden gemaakt van initiatieven die elders worden ondernomen. Bijvoorbeeld, de Raad voor de Kinderbescherming en gezamenlijke (gezins)voogdijinstellingen (Vedivo), voeren een project uit waarin - aan de hand van een gemeenschappelijk, inhoudelijk ordeningskader - een ‘rode draad’ wordt gelegd tussen de screening in Bureau Jeugdzorg, het onderzoek bij de Raad voor de Kinderbescherming en de basisdiagnostiek van de (gezins)voogdij. Het ordeningskader, ontleend aan de thema’s die onder meer gebruikt worden bij de registratie van de problematiek in het kader van het ISIS6, biedt de betrokken instanties de mogelijkheid inhoudelijke relaties te leggen tussen verschillende gebruikte instrumenten. Doel van het ordeningskader is de informatieoverdracht tussen de Raad voor de Kinderbescherming en de (gezins)voogdij te verbeteren. Gebruik van de bevindingen uit dit landelijke project in de verdere toetsing en uitwerking van de samenhang van het instrumentarium in de afzonderlijke Bureaus Jeugdzorg is uiteraard sterk aan te bevelen. Gezien het prille stadium waarin de opbouw van de Bureaus Jeugdzorg en het instrumentarium verkeren, is te verwachten dat ook de uitbouw van het instrumentarium nog veel aandacht vergt. Hierbij worden 3
4
5
6
Eijgenraam, K., H van Deur, M. van der Steege en T. van Yperen (2001). Indicaties voor kwaliteit. Onderzoek naar de ontwikkeling van de kwaliteit van de indicatiestelling Bureaus Jeugdzorg agglomeratie Amsterdam. Utrecht: NIZW. Taskforce Wet op de jeugdzorg. Beleidskader Wet op de jeugdzorg. Den Haag: Ministerie van VWS en ministerie van Justitie, 2000. Wet op de jeugdzorg. Concept 30 maart 2001. Evers, A., J.C. van Vliet-Mulder en C.J. de Groot (2000). Documentatie van tests en testresearch in Nederland. Assen: Van Gorcum, Amsterdam: NIP. Zie o.a. Stichting Registratie Jeugd Voorzieningen (2000). Gebruikershandleiding RJHV-tabel ‘Aard van de problematiek’. Utrecht: Stichting Registratie Jeugd Voorzieningen.
11
voor beslispunten waarbij nog geen instrumentele ondersteuning voorhanden is, actie ondernomen om in deze ondersteuning te gaan voorzien. Verschillende initiatieven zijn op dit terrein voorhanden. Zo werkt het Trimbos-instituut in opdracht van de directie Geestelijke gezondheidszorg, Verslavingszorg en Maatschappelijke opvang (GVM) van het ministerie van VWS aan de ontwikkeling van een instrument ter signalering van psychiatrische problematiek bij cliënten die zich aanmelden bij Bureau Jeugdzorg. Bij het Regionaal Orgaan Amsterdam bestaan plannen voor de (verdere) ontwikkeling van een instrument voor het inschatten van de ernst van de problematiek. Voorts wordt aan uiteenlopende universiteiten en zorginstellingen gewerkt aan instrumenten, beslissingsondersteunende (computer)systemen, en doelgroepgerichte diagnostische richtlijnen en protocollen. Het is van het grootste belang dat deze initiatieven op elkaar aansluiten en dat de Bureaus Jeugdzorg goed op de hoogte zijn van de achtergronden, vorderingen en opbrengsten van deze projecten. Bij het NIZW wordt nagestreefd om, in het kader van de structurele ondersteuning van de Bureaus Jeugdzorg en de zorginstellingen, van deze achtergronden, vorderingen en opbrengsten een overzicht te bewaren. 3.4 Eisen bij voorstellen voor de verdere ontwikkeling In de startnotitie is een aantal eisen geformuleerd waarmee de Bureaus Jeugdzorg die een voorstel doen voor de verdere ontwikkeling van het instrumentarium, rekening moeten houden. Deze eisen hebben betrekking op het te ontwikkelen bouwwerk van instrumenten, de Bureaus Jeugdzorg zelf en de projectplannen. Kortweg komen deze eisen op het volgende neer (voor een volledig overzicht, zie bijlage 2): Voor het te ontwikkelen bouwwerk van instrumenten geldt dat: a. het zoveel mogelijk moet zijn samengesteld uit bestaand materiaal; b. de instrumenten moeten voldoen aan een aantal minimale kwaliteitseisen; c. het bouwwerk gerelateerd is aan duidelijke beslismomenten in de werkprocessen; d. het gekoppeld is aan een visie omtrent een vraaggericht en cliëntvriendelijk werkproces; e. het te relateren is aan de eisen die aan de werkprocessen van Bureau Jeugdzorg worden gesteld vanuit de systeemeisen Toegang, de kwaliteitszorg (o.a. hulpverleningsplanning, KWIS en cliëntenbetrokkenheid) en de beleidsinformatie; f. het intersectoraal van aard is. Ten aanzien de deelnemende Bureaus Jeugdzorg geldt dat: g. de Bureaus Jeugdzorg goed georganiseerd moeten zijn en dat de sectoren in het bureau participeren (het bureau staat positief ten opzichte van participatie van de jeugd-LVG); h. de Bureaus stellen de resultaten van het project beschikbaar aan alle Bureaus Jeugdzorg; i. de landelijke (koepel)organisaties dragen actief bij aan de uitvoering van het project. Voor de in de eerste fase te ontwikkelen projectplannen zijn de volgende voorwaarden gesteld: j. het biedt een verder uitgewerkte schets van het gewenste instrumentarium; k. het geeft aan hoe de verdere opbouw en implementatie van het instrumentarium verloopt; l. zorg wordt gedragen voor de klantgerichtheid van het instrumentarium, de praktische uitvoerbaarheid voor hulpverleners, en de efficiëntie vanuit inhoudelijk en bedrijfsmatig perspectief; m. het instrumentarium verhoudt zich goed tot het Beleidskader Wet op de Jeugdzorg, de systeemeisen voor de toegang en de vereisten inzake beleidsregistratie en kwaliteitszorg; n. het voorstel heeft draagvlak in alle betrokken sectoren en geledingen van het Bureau Jeugdzorg; o. het voorstel bevat een uitgewerkte planning; p. het voorstel bevat een uitgewerkte begroting. De hier genoemde eisen vormden voor de Bureaus Jeugdzorg een leidraad bij het maken van de projectvoorstellen. Voorts zijn ze door ons gebruikt als achtergrond bij de becommentariëring en beoordeling van deze voorstellen. Overigens leerde de ervaring dat veel van de eisen te hoog gegrepen bleken te zijn. We komen op dit punt nog terug.
12
4. De consultatie- en wervingsronde 4.1 Inleiding De tweede fase van de haalbaarheidsstudie bestond uit een consultatie- en wervingsronde. Daartoe is in december 2000 de startnotitie naar alle Bureaus Jeugdzorg in Nederland gestuurd. Dit is vergezeld gegaan met de vraag of men het nut van het op een rij zetten van de beslismomenten en het instrumentarium ondersteunt, en hoe men staat tegenover een vervolgproject ten behoeve van de opbouw en de implementatie van het instrumentarium. Tevens is een uitnodiging meegestuurd voor deelname aan een volgende fase, waarin vier Bureaus Jeugdzorg in de gelegenheid worden gesteld om, ondersteund door het NIZW, voor hun organisatie extra financiële middelen te werven voor de verdere opbouw van het instrumentarium. Op basis van de reacties en aan de hand van de geformuleerde eisen aan de projectvoorstellen (zie hoofdstuk 3) zijn met vier Bureaus Jeugdzorg afspraken gemaakt om deel te nemen in de derde fase. 4.2 Methode en verloop De startnotitie die naar de Bureaus Jeugdzorg werd verstuurd, ging vergezeld van een vragenlijst met daarin de volgende vragen: 1. Pro Juventute heeft middelen beschikbaar gesteld om een instrumentarium (een bouwwerk van bestaande instrumenten) te maken voor en door Bureaus Jeugdzorg. Vindt u dit initiatief van Pro Juventute nuttig? (Nee / Ja; leg uw antwoord a.u.b. uit) 2. Heeft u in uw Bureau Jeugdzorg instrumenten die bij een groot aantal cliënten worden toegepast, of binnen afzienbare tijd zullen worden toegepast? (Nee / Ja) Zo ja, wilt u dan aangeven welke instrumenten dit zijn en in welke functie (aanmelding, screening, diagnostiek, indicatiestelling, zorgtoewijzing) elk wordt toegepast? 3. Is uw Bureau Jeugdzorg bereid om - met inhoudelijke ondersteuning door het NIZW - een projectplan te maken voor de opbouw, invoering en evaluatie/bijstelling van een instrumentarium in uw Bureau Jeugdzorg? (Nee / Ja) Zo nee: Wat zijn daarvan de redenen? Onder welke voorwaarden zou uw Bureau Jeugdzorg wel bereid zijn? Zo ja: Welke specifieke thema's, aandachtspunten en/of instrumenten zou u daarbij op voorhand graag extra aandacht willen geven? Aan het instrumentarium, het deelnemende Bureau Jeugdzorg en het projectplan wordt een aantal eisen gesteld (zie paragraaf 4.3 van de Startnotitie). Aan welke van deze eisen lijkt het u moeilijk te voldoen? Deze vragenlijst is aan alle (hoofd- en nevenvestigingen van) Bureaus Jeugdzorg gestuurd; in totaal gaat het om 116 Bureaus. De reden om de lijst naar alle hoofd- en nevenvestigingen te sturen (en bijvoorbeeld niet alleen naar de hoofdvestigingen) is om met een maximale dekking de aandacht te vragen voor dit project. Door ons werd er rekening mee gehouden dat bureaus uit één regio wellicht gezamenlijk respons zouden geven. Vervolgens is door negentien Bureaus de vragenlijst geretourneerd. Bij deze inzenders waren, behalve Flevoland en Zeeland, alle provincies vertegenwoordigd. De reden dat het aantal reacties op de vragenlijst zoveel lager is dan het aantal verstuurde vragenlijsten, heeft vooral te maken met het feit dat veel nevenvestigingen van Bureaus Jeugdzorg inderdaad samen met het centraal bureau (de hoofdvestiging) één reactie wilden geven. 4.3 Resultaten Alle negentien Bureaus geven aan het initiatief nuttig te vinden; er is één Bureau Jeugdzorg dat het project voor wat betreft screeningsinstrumenten minder nuttig vindt, maar voor indicatiestelling / zorgtoewijzing en diagnostische instrumenten voor specifieke doelgroepen als allochtonen / vluchtelingen / ‘justitiejongeren’ dit wel een goed initiatief zou vinden. Algemeen wordt het zinvol gevonden om te inventariseren wat er landelijk aan instrumenten gebruikt wordt / ontwikkeld is en dit ter beschikking te
13
stellen van meer Bureaus. Er wordt verwacht dat een landelijk initiatief tot een hoogwaardiger product leidt dan een versnipperde inzet per provincie. Tussen de Bureaus Jeugdzorg zijn grote verschillen in de mate waarin instrumenten reeds worden toegepast. Dit zal o.a. samenhangen met het feit dat sommige locaties nog maar net operationeel zijn. Bij een aantal Bureaus Jeugdzorg was voor de oprichting al een behoorlijke mate van samenwerking en afstemming met bijvoorbeeld de Kinder- en jeugdpsychiatrie / GGz en externe diagnostiekteams, waardoor het optuigen van het instrumentarium geen grote veranderingen vraagt. Wel worden er vrijwel overal (meestal zelf ontwikkelde) formulieren en protocollen gebruikt. Van de negentien Bureaus Jeugdzorg die de vragenlijst hebben ingevuld en teruggestuurd, hebben er zeven (37%) aangegeven in het project te willen participeren: West-Brabant, Noordoost-Brabant, Limburg, Utrecht, Drenthe, Deventer en Amstelland/Meerlanden/Zaanstreek/Waterland (AMZW). De twaalf bureaus die aangeven geen projectplan te willen maken, geven hiervoor als belangrijkste redenen: - dat zij al bij verschillende andere projecten betrokken zijn (het wordt teveel); - dat andere zaken of thema's nu alle aandacht vragen; - dat er een gebrek aan menskracht is / het is te druk. Andere redenen die worden genoemd zijn: dat men niet of moeilijk kan voldoen aan de eisen voor deelname aan het project (bijvoorbeeld doordat niet alle sectoren participeren in het BJZ); dat men alleen wil deelnemen als alle Bureaus in de provincie hier een gezamenlijk project van maken; en dat het project moet aansluiten bij de provinciale ontwikkelingen. Een paar Bureaus geven aan dat zij eventueel wel bereid zouden zijn om later in de tijd (bijvoorbeeld over twee jaar) aan het project deel te nemen. Tevens werd de Bureaus Jeugdzorg gevraagd aan te geven welke instrumenten gebruikt worden in de toegang. Een schematisch overzicht van deze bevindingen is weergegeven in bijlage 3. Op basis van een aantal overwegingen (zie hieronder) zijn, in samenspraak met de begeleidingscommissie van het project, vier Bureaus geselecteerd die een projectvoorstel kunnen gaan indienen bij Stichting Pro Juventute: Bureau Jeugdzorg AMZW (Amstelland-Meerlanden/Zaanstreek-Waterland), Bureau Jeugdzorg Drenthe, Bureau Jeugdzorg Limburg en Bureau Jeugdzorg Utrecht. De selectie is gemaakt op grond van aantal aspecten: y De Bureaus voldoen (grotendeels) aan de eisen die in de startnotitie worden genoemd, waardoor de kans van slagen binnen het betreffende Bureau Jeugdzorg zo groot mogelijk is. y De Bureaus vervullen een zogenaamde voortrekkersrol: bij een aantal van deze Bureaus is de ontwikkeling van het instrumentarium al in een stadium, waarbij er geen energie (meer) gestoken hoeft te worden in de ideevorming en de eerste opbouw ervan, en er gefocust kan worden op onder andere de samenhang van het instrumentarium. Dit heeft als voordeel dat het rendement met betrekking tot het overdragen van de geboekte resultaten aan de andere Bureaus Jeugdzorg groter zal zijn dan wanneer er Bureaus Jeugdzorg waren uitgekozen die zich nog in de opbouwfase bevinden. De Bureaus Jeugdzorg die de vragenlijst hebben geretourneerd, maar niet verder participeren in de haalbaarheidsstudie, hebben een kort verslag ontvangen van deze ronde, inclusief het schematische overzicht dat is opgenomen in bijlage 3. 4.4 Discussie Treffend in dit onderdeel van de haalbaarheidsstudie is het enthousiasme waarmee het initiatief is onthaald. Over het algemeen wordt het traject als nuttig ervaren. Een redelijk aantal Bureaus Jeugdzorg blijkt bereid om aan het traject deel te nemen. Bureaus die niet meedoen dragen daarvoor begrijpelijke omstandigheden aan; in ieder geval hangen deze afwijzingen niet samen met een negatief oordeel over het traject. Onze indruk is dat, gezien de goede respons op de wervingsronde, het algemene draagvlak voor het traject op dit moment bijzonder gunstig is. Opmerkelijk is dat tussen de Bureaus Jeugdzorg zulke grote verschillen zijn in de mate waarin instrumenten reeds worden toegepast. Het feit dat er vrijwel overal wel (meestal zelf ontwikkelde) formulieren en protocollen worden gebruikt is een teken aan de wand: kennelijk zijn er praktische of inhoudelijke bezwaren bij de inzet van reeds bestaande, meer uitontwikkelde instrumenten. Overigens kan de inventarisatie van de reeds gebruikte instrumenten vertekend zijn. Wat we in de jeugdzorg veel zien is dat ontwikkelde instrumenten op locaties worden aanpast, veelal dit de behoefte om deze aan te
14
passen aan de eigen identiteit, inzichten en procedures. Niet ongebruikelijk is het om de aldus ontstane instrumenten van nieuwe namen te voorzien. Een voorbeeld hiervan is de Jeugdzorg Intake Methode (JIM) die door Bureau Jeugdzorg Utrecht is bewerkt tot de SCREEN en in Limburg wordt omgewerkt tot de LIM. Dit is soms verwarrend, maar niet altijd te vermijden. Dat pleit ervoor om in het vervolg op dit project twee principes te hanteren: - gezocht moet worden naar inhoudelijke en structurele overeenkomsten en verschillen tussen instrumenten; verschillen in naamgeving zijn in principe irrelevant; - indien ten behoeve van de opbouw van het instrumentarium er instrumenten moeten worden aangepast, dan gebeurt dit zo spaarzaam mogelijk en wordt in de naamgeving het oorspronkelijke instrument vermeld om verwarringen te voorkomen. De wervingsronde maakte ons tevens duidelijk dat de deelname van de sectoren in de vorming van de Bureaus Jeugdzorg nog steeds sterk in ontwikkeling is. Dat voor de Bureaus Jeugdzorg in het algemeen, maar ook voor de uiteindelijk geselecteerde vier bureaus. Met name de concrete participatie van de LVGsector (c.q. de SPD-en) lijkt nog erg buiten het gezichtsveld van de concrete vormgeving van het Bureau Jeugdzorg te staan. Voor een deel is dat verklaarbaar, gezien de nog onduidelijke (concept-) wet- en regelgeving die er op dit punt voorhanden is. Door in het traject van aanvang af ten volle de uiteenlopende sectoren te betrekken is in dat licht volgens ons te hoog gegrepen. Eerder lijkt het zinnig uit te gaan van het zogeheten ‘groeimodel’, waarin bij de aanvang er wel een oriëntatie op alle sectoren plaatsvindt, maar de betrokkenheid van een sector bij het traject pas volledig is als de positie daarvan in het Bureau Jeugdzorg een uitgemaakte zaak is.
15
16
5. De projectvoorstellen 5.1 Inleiding In de derde fase is elk van de vier geworven Bureaus Jeugdzorg door het NIZW ondersteund bij het werven van extra financiële middelen voor de (verdere) opbouw van het instrumentarium. Daarbij zorgde elk Bureau voor - een verder uitgewerkte schets van de opbouw en de inhoud van het bedoelde instrumentarium; - een projectvoorstel voor de verdere opbouw en implementatie van het instrumentarium; - een draagvlak voor het voorstel uit alle betrokken sectoren en geledingen van het Bureau Jeugdzorg. De bedoeling was dat het projectvoorstel duidelijk maakt op welke aandachtspunten in het project het accent gelegd wordt, met welke planning nader omschreven resultaten te verwachten zijn, en welke partijen in de verdere ontwikkeling en implementatie zullen deelnemen. De opstellers van een projectvoorstel nemen op zich dat zij binnen hun ‘eigen’ Bureau Jeugdzorg het draagvlak voor de voorstellen peilen. Tevens was het in deze fase de bedoeling dat NIZW-medewerkers de Bureaus Jeugdzorg om over het traject tekst en uitleg te geven. Ook helpen zij de Bureaus met het schrijven van de voorstellen door kritisch op concepten te reageren. Voorts assisteren zij bij het vinden van draagvlak binnen de eigen organisatie door, waar nodig, een inbreng ‘van buiten af’ te plegen. 5.2 Opzet en verloop Bij de start van deze fase heeft een projectmedewerker vanuit het NIZW een bezoek gebracht aan elk van de vier deelnemende Bureaus. In het eerste oriënterende gesprek wordt de opzet van het project en de rol van het NIZW hierin besproken. Het overzicht van het door het Bureau Jeugdzorg gebruikte instrumentarium wordt (indien nodig) gecompleteerd en er wordt bekeken in hoeverre de gebruikte instrumenten op elkaar aansluiten. Het al dan niet kunnen voldoen aan de eisen wordt besproken, dit om risico’s te kunnen inschatten en hierop te kunnen anticiperen. Tot slot werden eventuele plannen besproken en aandachtspunten voor het uitwerken van een projectvoorstel. Ter verdere ondersteuning van de Bureaus Jeugdzorg is door de projectmedewerkers een beknopte inventarisatie gemaakt van instrumenten die mogelijk interessant zijn voor de Toegang. Zie hiervoor bijlage 4. De ondersteuning van de NIZW-medewerkers zou als het ware ‘op afroep’ beschikbaar moeten zijn, het initiatief daarvoor ligt bij de participerende Bureaus Jeugdzorg. Omdat daar weinig gebruik van werd gemaakt, werd onder de deelnemende Bureaus Jeugdzorg gepeild of er behoefte bestond aan een gezamenlijke werkbijeenkomst, waarin zij verder geïnformeerd konden worden over de verdere opzet en het verloop van het traject en waarin zij ervaringen konden uitwisselen over hun werkwijze en het gebruikte instrumentarium. Alle vier de Bureaus Jeugdzorg gaven aan dit op prijs te stellen. Tijdens deze bijeenkomst is door de projectmedewerkers een introductie verzorgd over het traject en is er een overzicht uitgereikt van instrumenten die worden gebruikt door de 19 Bureaus Jeugdzorg die de eerder besproken vragenlijst hebben teruggestuurd, en van de instrumenten die in de verdere inventarisatie zijn gevonden. Elk Bureau Jeugdzorg heeft daarnaast een korte toelichting geboden op het instrumentgebruik in hun eigen organisatie. Daarbij zijn de ervaringen met betrekking tot het gebruik van instrumenten uitgewisseld wat betreft de keuze voor instrumenten (welke argumenten / kwaliteitseisen worden hierbij gehanteerd), het werken met de instrumenten (voor- en nadelen, toepasbaarheid, samenhang, etc.) en dilemma’s / verbeterpunten die uitgangspunten zijn voor het projectvoorstel. Tot slot zijn er door het NIZW suggesties gegeven voor de opzet en inhoud van de projectvoorstellen in de vorm van een uitgewerkt format (zie hiervoor bijlage 5). Daarbij is aandacht besteed aan de volgende stappen voor de verdere ontwikkeling van het samenhangend instrumentarium, die tevens als leidraad kunnen dienen voor het schrijven van het projectvoorstel, zijn: 1. De verdere uitwerking van beslispunten (zie bijlage 1 van de startnotitie, overzichten A, B en C). De in de startnotitie bijgevoegde overzichten kunnen verder uitgewerkt worden tot een werkmodel. In dit werkmodel krijgen ook de voor het betreffende Bureau Jeugdzorg belangrijke uitgangspunten (zoals klantgericht en vraaggericht werken, uitwerking zo-zo-zo-zo-beleid, etc.) een plaats. 2. Die uitwerking van beslispunten koppelen aan (potentieel bruikbare) instrumenten. In bijlage 2 van de startnotitie worden hier al voorbeelden van beschreven.
17
3. Toetsing en uitwerking van de samenhang, bijv. ten aanzien van de overstap van het ene naar het andere instrument. 4. Uitbouw van het instrumentarium, ten behoeve van beslispunten waarvoor (nog) geen instrumenten voorhanden zijn. Na de eerste conceptvoorstellen van de deelnemende Bureaus Jeugdzorg te hebben bestudeerd, is commentaar geformuleerd om een bewerking te maken. Het bleek dat de Bureaus Jeugdzorg veel tijd nodig hadden om de voorstellen uit te werken. Om die reden werd de termijn voor het indienen van de voorstellen verlengd. Bureau Jeugdzorg Limburg heeft, in overleg met het NIZW en Pro Juventute, na de indieningstermijn haar projectvoorstel alsnog aan Pro Juventute aangeboden. Overzien we de ondersteuning die door het NIZW in deze fase aan de Bureaus Jeugdzorg is geboden, dan onstaat daarvan het volgende beeld: • Eerste bezoek op locatie (4 Bureaus Jeugdzorg x gemiddeld 1 dagdeel: totaal 4 dagdelen) • Constructie format voor de projectbeschrijvingen (1 dagdeel) • Werkbijeenkomst (drie personen, inclusief voorbereiding totaal 2½ dagdeel) • Lezen en becommentariëren conceptvoorstellen (3 x gemiddeld 1½ dagdeel – exclusief Limburg: totaal 4½ dagdeel) Van de mogelijkheid om NIZW-medewerkers in te zetten voor het vinden van draagvlak binnen de organisatie is door de Bureaus Jeugdzorg geen gebruik gemaakt. De projectvoorstellen zijn tenslotte besproken in de begeleidingscommissie. Het resultaat daarvan is vertaald in een advies aan de stichting Pro Juventute. In de volgende paragraaf staan we kort stil bij elk projectvoorstel. In paragraaf 5.4 volgt een algemeen verslag van de bespreking in de begeleidingscommissie. We besluiten met enkele conclusies en een discussie. 5.3 Resultaten De vier geselecteerde Bureaus Jeugdzorg hebben allen een projectvoorstel ingediend. In deze paragraaf wordt kort weergegeven welk doel de verschillende Bureaus binnen het project nastreven en hoe dat volgens het project gerealiseerd wordt. Elk voorstel wordt daarbij kort voorzien van een commentaar, op basis van de bespreking ervan in de begeleidingscommissie. Bureau Jeugdzorg Limburg wil zich in het project specifiek richten op de beleving van jeugdige cliënten van 0-18 jaar met betrekking tot de opvoedingssituatie, om hen in overeenstemming met hun ontwikkelingsfase te activeren tot het nemen van verantwoordelijkheid voor het oplossen en/of hanteren van de eigen problemen. Het samenhangende instrumentarium dat ontwikkeld gaat worden, zal hieraan moeten bijdragen. Bureau Jeugdzorg Limburg heeft het project in twee delen opgesplitst. Deel I bestaat uit drie fasen: 1. het inventariseren en ordenen van instrumenten die geschikt zijn om de beleving van de jeugdige in beeld te brengen, 2. vervolgens het aanpassen en ontwikkelen van instrumenten om die beleving te kunnen achterhalen en het implementeren van deze instrumenten, 3. het evalueren van de betreffende instrumenten. Deel II heeft betrekking op het waarborgen van de samenhang tussen de instrumenten binnen de functies en tussen de functies. Sterke en zwakke punten van het projectvoorstel:7 De context van het project binnen het Bureau Jeugdzorg, de gehanteerde uitgangspunten en de beslismomenten per functie zijn helder beschreven. Er wordt geen duidelijk verband gelegd tussen de huidige situatie en gehanteerde uitgangspunten met gewenste verbeteringen (zich vertalend in het projectvoorstel). Het huidige instrumentarium wordt uitgebreid beschreven in het projectvoorstel. Specifieke informatie met betrekking tot de beslismomenten waarbij de instrumenten ingezet worden en welke verbeterpunten de aanzet vormen voor het projectvoorstel, worden onvoldoende duidelijk. 7
Het projectvoorstel van Bureau Jeugdzorg Limburg werd pas na de bespreking van de projectvoorstellen in de begeleidingscommissie ingediend. Het commentaar op het voorstel is dus niet afkomstig van de begeleidingscommissie (zoals bij de overige voorstellen), maar van de projectmedewerkers van het NIZW.
18
Er wordt onvoldoende gemotiveerd waarom Bureau Jeugdzorg Limburg zich gaat richten op de beleving van de jeugdige. De eerste fase van het project zou zich moeten gaan richten op het inventariseren van instrumenten die dit aspect meten, zonder dat duidelijk is/wordt of er (vanuit het perspectief van de cliënt gezien) behoefte is aan dit soort instrumenten. Er wordt slechts zijdelings genoemd dat uit onderzoek is gebleken dat aan dit aspect weinig aandacht wordt besteed, maar niet of bekend is of er sprake is van een tekort in de diagnostiek op dit gebied met betrekking tot de Limburgse doelgroep. Dit roept de volgende vragen op: a. zijn er aanwijzingen dat hier een lacune bestaat cq. een vraag vanuit de doelgroep (bij Bureau Jeugdzorg Limburg) bestaat om hieraan meer diagnostiek te wijten? b. welke resultaten wil Bureau Jeugdzorg hiermee bereiken, wat is het doel? Pas in de tweede fase (van deel I) van het projectvoorstel wordt hier, tot op zekere hoogte, aandacht aan besteed. Voor het waarborgen van de samenhang in het instrumentarium (in deel II van het project) zal de projectleider verantwoordelijk zijn. Hoe die samenhang dient te worden gewaarborgd wordt niet duidelijk gemaakt.
Bureau Jeugdzorg Utrecht wil zich vooral richten op de koppeling van instrumenten aan de werkprocessen in het Bureau Jeugdzorg, hetgeen moet leiden tot een samenhangend geheel van instrumenten. Door Bureau Jeugdzorg Utrecht worden als gewenste resultaten van het project genoemd: a. een document waarin per functie en per afdeling de beslismomenten beschreven staan; b. instrumenten voor de beslismomenten diagnostiek en indicatiestelling; c. een beschrijving van hoe de beslismomenten en de instrumenten met elkaar samenhangen met daarnaast een voorstel voor het aanpassen van documenten in het primaire proces (zoals bijvoorbeeld het hulpverleningsplan). Sterke en zwakke punten van het projectvoorstel: Binnen de organisatie van Bureau Jeugdzorg Utrecht wordt het voorgestelde project niet als een geïsoleerde activiteit opgezet, maar als een onderdeel van een omvattender traject waarin Bureau Jeugdzorg Utrecht de inrichting van de verschillende functies op professionele wijze wil vormgeven, waarbij met name de afstemming tussen de functies de nodige aandacht krijgt (zowel inhoudelijk als organisatorisch). Daarnaast wordt ook gekeken naar de afstemming met collega-instellingen. Het projectvoorstel is voorzien van een duidelijk overzicht van gebruikte instrumenten, gekoppeld aan de toegangsfuncties en beslismomenten. Hierin worden ook kort de ervaringen beschreven met het door Bureau Jeugdzorg Utrecht gebruikte instrumentarium. De doelstelling in het projectplan van Bureau Jeugdzorg Utrecht betreft het verder uitwerken van een beslismodel om de functies diagnostiek en indicatie verder te kunnen inrichten met een samenhangend instrumentarium. De vertaling daarvan in concrete resultaten beperkt zich echter tot beschrijvingen van gewenste verbeteringen. De door Bureau Jeugdzorg Utrecht genoemde resultaten van het project, vormen in feite de door het NIZW gestelde voorwaarden voor het projectvoorstel. Het projectvoorstel zou vergezeld moeten gaan van een beschrijving van de beslismomenten, de daarbij gebruikte instrumenten en een voorstel voor het aanpassen van dit instrumentarium. Dit alles zou moeten uitmonden in een plan van aanpak, waarmee Bureau Jeugdzorg direct aan de slag zou moeten kunnen gaan (indien Pro Juventute akkoord zou gaan met het plan). In de beschreven doelstelling wordt geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen doelen en middelen. Dit komt mede doordat het niet duidelijk wordt of de doelen ingegeven worden door een bepaalde visie op jeugdzorg/hulpverlening. Hierdoor kan de indruk ontstaan dat het voorstel vooral tot doel heeft de (afstemming van) huidige werkprocessen voor maatschappelijk werkers te verhelderen/verbeteren, zonder dat duidelijk wordt wat men hiermee beoogt ten behoeve van de cliënt. In het plan van aanpak wordt niet goed duidelijk wat Bureau Jeugdzorg Utrecht precies gaat doen. Het voorgestelde project zou onderdeel moeten gaan uitmaken van drie projecten. Dit kan vele voordelen hebben, een nadeel kan zijn dat de voortgang van dit project te afhankelijk wordt van de andere projecten. De begeleidingscommissie vraagt zich af of hiermee rekening is gehouden. Bij Bureau Jeugdzorg Drenthe vormt het projectvoorstel een onderdeel van een promotieonderzoeksproject met als titel “Verhoging van de kwaliteit van de jeugdzorg door een instrument- en doelgeoriënteerde werkwijze bij de procedures in de toegang tot de jeugdzorg”. Het project Haalbaarheidsstudie Samenhangend Instrumentarium Bureaus Jeugdzorg zal binnen Bureau Jeugdzorg Drenthe moeten leiden tot: a. een beschrijving van het huidige instrumentarium, gekoppeld aan de beslismomenten binnen de “Beslisboom van de Toegang” en de functies van Bureau Jeugdzorg; b. een werkmodel voor de gewenste vragenlijstroutine, uitgewerkt in een handleiding;
19
c.
een functiescholingsaanbod voor de uitvoerende medewerkers van het Bureau Jeugdzorg, uitgewerkt in een curriculum en gericht op het leren gebruiken van het instrumentarium binnen het werkmodel; d. een implementatieplan waarin in concrete stappen beschreven wordt hoe het werkmodel in een van de subregionale vestigingen van Bureau Jeugdzorg Drenthe zal worden ingevoerd. Sterke en zwakke punten van het projectvoorstel: Bijzonder aan dit projectvoorstel is dat het deel uitmaakt van een wetenschappelijk onderzoek, gericht op het onderzoeken van het mogelijke effect van systematisch gebruik van gestandaardiseerde instrumenten op de kwaliteit van de zorg. De motivatie voor dit specifieke project wordt in het projectvoorstel niet duidelijk: wat zijn bijv. de knelpunten op dit moment die de aanleiding zijn voor dit voorstel? Het onder a. genoemde product zou al in het projectvoorstel opgenomen moeten zijn. Daardoor levert het voorstel te weinig informatie over het inhoudelijk verloop van de (huidige) toegang en de mogelijke verbeterpunten. De verbinding tussen de door Bureau Jeugdzorg Drenthe gebruikte beslisboom en de toegang zou explicieter gemaakt mogen worden. Het is niet helder genoeg hoe het deel van het project waarvoor van Pro Juventute financiering wordt gevraagd, afgegrensd is van het deel dat het Bureau Jeugdzorg voor eigen rekening neemt c.q. tot het bredere promotieonderzoek onder auspiciën van de KUN valt. Tenslotte het projectvoorstel van Bureau Jeugdzorg AMZW. In Bureau Jeugdzorg AMZW vormt de screening een zeer belangrijke schakel naar de andere functies in de toegang. Graag wil men deze screening meer uitwerken in de vorm van een instrument. Het resultaat van het project zal dan een screeningsinstrument moeten zijn, dat: a. richtinggevend is voor de vervolgstappen in het hulpverleningsproces; b. eraan bijdraagt dat de informatie goed over te dragen is naar uitvoerend werkers in de volgende fase van het toeleidingstraject; c. voor het management en het inhoudelijk beleid ook informatie op meso- en macroniveau kan opleveren. In het projectvoorstel wordt vervolgens een aantal eisen genoemd waaraan dit screeningsinstrument zal moeten voldoen. Sterke en zwakke punten van het projectvoorstel: Binnen de functie aanmelding is bij Bureau Jeugdzorg AMZW al een verregaande samenwerking met de jeugd-GGz. Ook in de projectbeschrijving is met betrekking tot het op te bouwen instrumentarium blijkt dat Bureau Jeugdzorg AMZW veel belang hecht aan een goede overdracht van en naar ketenpartners. In het voorstel wordt de door Bureau Jeugdzorg AMZW gehanteerde visie (cliëntgericht etc.) beschreven. In het uitwerken van de gewenste projectresultaten zou een duidelijke koppeling met deze visie meer naar voren gebracht mogen worden. De samenhang met de beslismomenten binnen de toegang is niet uitgewerkt. Bijv. in de aanmelding bij Bureau Jeugdzorg AMZW worden belangrijke keuzes gemaakt (o.a. naar jeugd-GGz). Onduidelijk is waarop deze keuzes gebaseerd worden. Er wordt in het voorstel gesproken over een te ontwikkelen screeningsinstrument. Door te focussen op één instrument cq. één toegangsfunctie, kan voorbijgegaan worden aan het verbeteren van de samenhang tussen instrumenten én functies. De begeleidingscommissie wijst nadrukkelijk op het risico dat er (weer) een instrument ontwikkeld wordt, zonder dat er goed is onderzocht a. óf er behoefte is aan een nieuw instrument en b. of dit instrument goed past binnen het instrumentarium voor aanmelding en indicatiestelling. Het te ontwikkelen screeningsinstrument zou daarom meer verbinding met de functies aanmelding en indicatie moeten krijgen, juist om die beoogde samenhang te kunnen verbeteren. De procedure is zeer algemeen beschreven, daardoor is het onduidelijk wat Bureau Jeugdzorg AMZW gaat doen. Het plan van aanpak zou meer uitgewerkt moeten worden. Er worden vraagtekens gezet bij de haalbaarheid van te in te zetten mensen en middelen: dit wordt aan de magere kant gevonden.
20
5.4 Bespreking begeleidingscommissie De projectvoorstellen van drie locaties (AMZW, Drenthe en Utrecht) zijn in de tweede week van juli door de begeleidingscommissie besproken. De commissie vond de voorstellen zeer interessant en veelbelovend. De uitwerking van de plannen vond men echter doorgaans te mager. Met name miste men de expliciete koppeling van de instrumenten aan de beslismomenten. Veel commentaar kwam er op de onduidelijkheid tot welke producten de voorstellen precies leiden en de afgrenzing van het Pro Juventute-traject ten opzichte van een traject van het Bureau Jeugdzorg zelf (Utrecht) of van het Bureau met andere extern betrokkenen (Drenthe). De indruk was sterk dat de tijd waarin de Bureaus Jeugdzorg de voorstellen hebben kunnen ontwikkelen feitelijk nog te kort was. Algemeen was de begeleidingscommissie van oordeel dat het rendement van de studies veel hoger zou kunnen zijn als de huidige voorstellen naar een volgend ontwikkelingsstadium worden gebracht. De begeleidingscommissie stelde dan ook voor een tussenstap te maken waarbij de Bureaus Jeugdzorg worden uitgenodigd een uitgebreidere notitie te maken waarin de beschrijving van het huidige instrumentarium, een analyse van de knelpunten en een plan van aanpak met betrekking tot het oplossen van die knelpunten, volgens het door het NIZW ontwikkeld ‘format’ wordt gepresenteerd. In deze tussenfase zou een (intensieve) participatie op locatie van medewerkers door het NIZW volgens de begeleidingscommissie gewenst zijn. Het NIZW heeft in de bespreking van de begeleidingscommissie de conclusies goeddeels ondersteund. Ook bij ons bestaat de indruk dat de Bureaus Jeugdzorg langer de tijd, maar ook de mensen binnen de Bureaus, nodig hebben om de voorstellen verder te ontwikkelen. Op het voorstel van de begeleidingscommissie om het NIZW hierbij een sterk ondersteunende rol te laten vervullen, hebben de projectmedewerkers terughoudend gereageerd. Of het NIZW in een dergelijk traject de beste ondersteuner is, wil zij niet zelf bepalen, maar aan het oordeel van Pro Juventute overlaten.
5.5 Discussie In deze fase van de haalbaarheidsstudie is gebleken dat we hier een voor de Bureaus Jeugdzorg taai onderwerp aan de orde hebben. De voorstellen die er nu liggen, bevatten veelbelovende plannen. Opvallend vonden we echter dat over het algemeen in de voorstellen weinig aandacht werd besteed aan de uitwerking van de beslismomenten, die samengebracht in een model als kader moeten dienen, en de koppeling van mogelijk bruikbare instrumenten aan die beslismomenten. Er werd in de voorstellen in feite meteen overgestapt naar het inventariseren en verder ontwikkelen van instrumenten. Voor Drenthe geldt bijvoorbeeld dat er voor het Bureau Jeugdzorg al een soort beslisboom is ontwikkeld. Voorbeelden van een expliciete koppeling van deze beslisboom aan mogelijk bruikbare instrumenten kwamen in het voorstel echter niet aan de orde. Voor Utrecht geldt dat er een protocol bestaat voor de zorgtoewijzing dat (met terugwerkende kracht) de indicatiestelling sterk structureert. Een reflectie op dit protocol in samenhang met de beslismomenten en de instrumenten die in de screening aan de orde zijn, werd in het voorstel niet aangekondigd. Voor het voorstel van Bureau Jeugdzorg AMZW geldt dat dit naar de mening van de begeleidingscommissie nog een zeer prematuur karakter heeft. De beoogde verbetering van de samenhang tussen de instrumenten en tussen het instrumentgebruik in de verschillende fasen van het werkproces komt daarmee nog te weinig uit de verf in de projectvoorstellen. Ook aan de inbedding van de voorstellen in de (beleids)omgeving van de Bureaus Jeugdzorg is betrekkelijk weinig aandacht besteedt. In de voorstellen is weinig gezegd over de relatie met de systeemeisen, de beleidsinformatie, de participatie van de sectoren en de landelijke koepelorganisaties. Dit is begrijpelijk, gezien het feit dat juist deze (beleids)omgeving nog zo weinig stabiliteit biedt. Zo is in de voorstellen weinig stilgestaan bij een intersectorale benaderingswijze waarin alle sectoren vertegenwoordigd zijn (jeugdhulpverlening, jeugdbescherming, jeugd-GGz en jeugd-LVG). De Bureaus Jeugdzorg hebben de huidige samenwerking feitelijk als gegeven beschouwd en daarbinnen de voorstellen ontwikkeld. Gezien de nog altijd voortdurende onduidelijkheid over de reikwijdte van de samenwerking die de nieuwe Wet op de jeugdzorg voorschrijft – en de ingewikkelde discussies die hieromtrent opnieuw aangewakkerd worden - is dit begrijpelijk.
21
De indruk van de NIZW-medewerkers was dat het de Bureaus Jeugdzorg veel moeite heeft gekost de projectvoorstellen in hun voorliggende vorm en op tijd te leveren. De eisen die aan de voorstellen vooraf zijn gesteld, waren te hoog gegrepen. Het vereist veel inzicht in en visie op de werkprocessen in het Bureau Jeugdzorg en veel kennis van bruikbare instrumenten om te komen tot gedegen voorstellen voor de opbouw van een samenhangend instrumentarium. Naar onze indruk is dit inzicht, deze visie en kennis bij verschillende ondersteuners in de Bureaus Jeugdzorg zonder meer aanwezig. We zijn het echter met de begeleidingscommissie eens dat er kennelijk meer tijd nodig is om dit in projectvoorstellen goed uit te laten kristalliseren. In dat licht zijn de eisen wellicht veeleer te hanteren als doelstellingen in de verdere uitwerking en uitvoering van de projecten, dan als vooraf te hanteren criteria waaraan bij de start van de projecten moet zijn voldaan. Tegelijk bestaat bij ons de indruk dat er voor de uitwerking van dit soort voorstellen een veel sterkere interactie nodig is tussen de ontwikkelaars van de voorstellen onderling en tussen de ontwikkelaars en de NIZW-medewerkers. Wij hebben dat bij het maken van het voorstel van de haalbaarheidsstudie feitelijk onderschat. In de beschikbare periode en begeleidingsruimte bleef deze interactie beperkt tot een eerste verkennend gesprek, een werkbijeenkomst, een commentaarronde op de voorstellen en een aantal ad hoc contacten om vragen, suggesties en commentaren door te nemen. Tijdens de laatste weken van het project ontstond bij ons de behoefte om veel verder door te vragen op onderwerpen en meer suggesties aan te reiken dan de begeleidingsruimte en de beschikbare tijdsspanne toeliet. Ook leek het ons nuttig om in die fase de Bureaus Jeugdzorg meer met elkaar te laten samenwerken om vanuit de verschillende praktijken elkaar van repliek op te voorstellen te voorzien. De werkbijeenkomst had naar ons oordeel laten zien dat er in de uitwisseling van ideeën en praktijkervaringen voor alle partijen veel inspiratie te halen valt. Uiteindelijk leidde dat tot de inschatting dat het niet zinvol zou zijn om dit proces nog even snel in de laatste paar weken te doorlopen, maar dat daarvoor een volgende ronde nodig zou zijn. Voor de goede orde: deze ronde zou naar ons oordeel dan niet ingegeven zijn door een onvermogen van welke partij dan ook, maar door het simpele feit dat er met meer tijd en interactie scherpere plannen te smeden zijn. Overigens vragen wij ons bij de nu voorliggende voorstellen af of niet alleen bij de planvorming, maar ook bij de uitvoering een samenbundeling van de krachten - of in ieder geval een intensieve interactie - van de deelnemende Bureaus Jeugdzorg te overwegen waard is. Het maakt het mogelijk de ontwikkelaars in de Bureaus elkaar – vanuit een praktijkperspectief – meer te informeren en te laten bevragen. Mogelijk leidt dit tot een onderlinge overname van goede ideeën en daarmee een versnelling van het ontwikkelingsproces. Bijkomend voordeel is mogelijk dat de resultaten minder specifiek worden voor één locatie en daarmee gemakkelijker generaliseerbaar zijn naar andere Bureaus Jeugdzorg.
22
6. Conclusies en aanbevelingen Doel van het project Haalbaarheid Samenhangend Instrumentarium Bureaus Jeugdzorg was een onderbouwd oordeel te geven over de vraag of het haalbaar is: • Een overzicht te maken van bruikbaar instrumentarium in de praktijk, dat methodisch en inhoudelijk in een zinvol onderling verband is geordend. De startnotitie geeft naar ons oordeel aan dat er op dit terrein voldoende mogelijkheden liggen. • Vier Bureaus Jeugdzorg bereid te vinden om, gesteund met extra financiële middelen, gedurende een nader te bepalen periode aan een verdere opbouw en de implementatie van het instrumentarium te werken. De consultatie- en wervingsronde heeft laten zien dat de Bureaus Jeugdzorg de verdere ontwikkeling van het instrumentarium nuttig vinden. Zeven van deze Bureaus zijn bereid gevonden om een voorstel te maken voor de verdere ontwikkeling en de implementatie van het instrumentarium. Uiteindelijk zijn vier Bureaus Jeugdzorg gevraagd hun voorstel op papier te zetten. • In de betrokken Bureaus Jeugdzorg, de volledige medewerking in zowel de verdere opbouw als de implementatie verzekerd te krijgen van de jeugdhulpverlening, de jeugdbescherming, de jeugd-GGz en de jeugd-LVG. Aan de haalbaarheid van dit aspect is in het traject tot nu toe weinig aandacht besteed. De voornaamste aandacht is uitgegaan naar de inhoudelijke ontwikkeling van de projectvoorstellen. De vier participerende Bureaus Jeugdzorg gaan daarbij allen uit van een samenwerking tussen de jeugdhulpverlening, de jeugdbescherming en de jeugd-GGz. De jeugd-LVG is nog weinig betrokken. De aard en de intensiteit van de samenwerking tussen de sectoren is feitelijk als een gegeven beschouwd, in afwachting van de verdere besluitvorming in het kader van de nieuwe Wet op de jeugdzorg. Concreet moest het project de volgende resultaten opleveren: - een eerste voorstel voor de opbouw en de inhoud van het bedoelde instrumentarium; - een door vier Bureaus Jeugdzorg (inhoudelijk medewerkers, management en directie) gedragen projectvoorstel voor de verdere opbouw en implementatie van het instrumentarium; - een schriftelijke instemming met het projectvoorstel van de vier betrokken deelsectoren met het oog op de te vormen constructie conform het Beleidskader. In een startnotitie hebben wij een eerste voorstel gemaakt voor de opbouw en de inhoud van het bedoelde instrumentarium. Deze notitie geeft naar ons oordeel aan dat er op dit terrein voldoende mogelijkheden liggen. De consultatie- en wervingsronde heeft laten zien dat de Bureaus Jeugdzorg de verdere ontwikkeling van het instrumentarium nuttig vinden. Zeven van deze Bureaus zijn bereid gevonden om een voorstel te maken voor de verdere ontwikkeling en de implementatie van het instrumentarium. Uiteindelijk zijn vier Bureaus gevraagd hun voorstel op papier te zetten. Drie daarvan hebben een uitgebreid voorstel ingediend. Eén volstond met een beknopt plan. Aan de medewerking van de jeugdhulpverlening, de jeugdbescherming, de jeugd-GGz en de jeugd-LVG in zowel de verdere opbouw als de implementatie van het instrumentarium is in het traject tot nu toe weinig aandacht besteed. De voornaamste aandacht is uitgegaan naar de inhoudelijke ontwikkeling van de projectvoorstellen. De vier participerende Bureaus gaan daarbij allen uit van een samenwerking tussen de jeugdhulpverlening, de jeugdbescherming en de jeugd-GGz. De jeugd-LVG is nog weinig betrokken. De aard en de intensiteit van de samenwerking tussen de sectoren is feitelijk als een gegeven beschouwd, in afwachting van de verdere besluitvorming in het kader van de nieuwe Wet op de jeugdzorg. Op grond van onze startnotitie, de consultatie en wervingsronde onder de Bureaus Jeugdzorg en de ervaringen met de Bureaus Jeugdzorg die de projectvoorstellen hebben geschreven, concluderen wij dat de ontwikkeling van een samenhangend instrumentarium haalbaar lijkt, onder voorwaarde dat dit in een getrapte opzet gebeurt. Verdere ontwikkeling van de voorstellen door de Bureaus Jeugdzorg lijkt daarin een eerstvolgende noodzakelijke stap. Intensieve ondersteuning van deze Bureaus Jeugdzorg door extern deskundigen en door onderlinge contacten lijkt daarbij zinvol. Op grond van de ervaringen tot nu toe is het naar onze mening van belang dat een deskundig extern klankbord, vanuit een onafhankelijke positie, bij de voorstellen kritische kanttekeningen kan plaatsen. De betrokken Bureaus Jeugdzorg zou de mogelijkheid geboden moeten worden om externe deskundigheid op het terrein van instrumenten in te huren. Gezien de zwaarte van het project en het belang dat eraan wordt gehecht (ook door andere dan de vier betrokken Bureaus Jeugdzorg) kan de vraag gesteld worden of het reëel is te verwachten dat drie of vier
23
Bureaus Jeugdzorg afzonderlijk deze ‘klus kunnen klaren’. Een meer landelijke oriëntatie, waarbij de drie Bureaus Jeugdzorg een gezamenlijk model (met een eventuele regionale inkleuring) ontwikkelen, zal waarschijnlijk tot betere resultaten leiden die breder gedragen zullen worden door de overige Bureaus Jeugdzorg en bovendien beter toe te passen zullen zijn op andere locaties.
24
Bijlagen 1. Samenstelling begeleidingscommissie …………………………………………………………………… 27 2. Startnotitie Samenhangend instrumentarium Bureau Jeugdzorg ……………………………………… 29 3. Schematische weergave resultaten consultatie- en wervingsronde (overzicht instrumentarium Bureaus Jeugdzorg) ……………………………………………………………………………………….. 55 4. Inventarisatie instrumenten die mogelijk interessant zijn voor de Toegang ……………………………63 5. Format projectvoorstel ……………………………………………………………………………………..65 6. De projectvoorstellen ……………………………………………………………………………………… 67
25
26
Bijlage 1. Samenstelling begeleidingscommissie
Landelijk Platform Bureaus Jeugdzorg: Ron Heinrich, Bureaus Jeugdzorg ROA-gebied Jeugdbescherming: Joop Buinink, Vedivo Annemarie van Reenen, Raad voor de Kinderbescherming Jeugd-GGz: Carolien Konijn, Trimbos-instituut / NIZW Jeugd-LVG: Vacature Jeugdzorg algemeen: Karel Diephuis, Landelijk Programmamanagement Jeugdzorg / Landelijk Platform Jeugdzorg Wetenschappelijk circuit: Jan Willem Veerman en Helen Bakker, Katholieke Universiteit Nijmegen / Praktikon
27
28
Bijlage 2. Startnotitie Samenhangend instrumentarium Bureau Jeugdzorg
29
30
Startnotitie Samenhangend instrumentarium Bureau Jeugdzorg
Tom van Yperen Karin Eijgenraam
NIZW 2 februari 2001
© 2001 Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW) Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op enige andere wijze zonder voorafgaande schriftelijke toestemming.
Auteurs T.A. van Yperen K.L. Eijgenraam Deze notitie is mogelijk gemaakt door financiële steun van Stichting Steunfonds Pro Juventute Informatie over deze notitie is te verkrijgen bij: A. Bothof Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn Postbus 19152 3501 DD Utrecht Telefoon (030) 230 65 66 Fax (030) 230 64 91 E-mail
[email protected] Ref: …\tvy\pt\Pro Juv-startnotitie.doc
Startnotitie Samenhangend instrumentarium BJZ - NIZW - 2 februari 2001
Inhoud Pag. 1. Inleiding
3
2. Beslissen in het Bureau Jeugdzorg 2.1 De procedure in grote lijnen 2.2 Crisis, bescherming, en ernstige psychiatrische problematiek 2.3 Proces van informatieverzamelen en beslissen
4 4 6 7
3. Het gebruik van instrumenten 3.1 Het nut van instrumenten 3.2 Een veelheid van instrumenten bij een veelheid van cliënten en hulpverleners 3.3 Koppeling van beslissingsprocessen en instrumentgebruik 3.4 Discussie
9 9 10 11 14
4. In stappen naar een samenhangend instrumentarium 4.1 Aandachtspunten voor ontwikkeling 4.2 Een ondersteunde aanpak 4.3 Eisen aan het instrumentarium en de projectplannen 4.4 Organisatie 4.5 Planning
15 15 15 17 18 18
5. Literatuur
19
Bijlage 1. Overzicht van beslismomenten in Bureau Jeugdzorg Bijlage 2. Voorbeelden koppeling beslissingen en instrumenten in Bureau Jeugdzorg
21
Startnotitie Samenhangend instrumentarium BJZ - NIZW - 2 februari 2001
24
1. Inleiding De ontwikkeling van Bureaus Jeugdzorg is in volle gang. In het verlengde van de adviezen van de Projectgroep Toegang en het recente Beleidskader Wet op de Jeugdzorg (Taskforce Wet op de jeugdzorg, 2000) ontstaat er in de provincies een gemeenschappelijke toegang voor de jeugdhulpverlening, jeugd-ggz, jeugdbescherming en de zorg voor licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen (hierna: jeugd-lvg). Via de functies aanmelding, screening, diagnostiek, indicatiestelling en toewijzing vindt een verheldering van de hulpvraag van cliënten plaats. Als antwoord op deze hulpvraag leveren instellingen in zorgmodules en zorgprogramma´s een aanbod aan de cliënten. Voor de inhoudelijke invulling van de functies aanmelding tot en met de toewijzing staat de Bureaus Jeugdzorg een groot aantal instrumenten beschikbaar. Er zijn uiteenlopende checklists, protocollen, gestandaardiseerde vragenlijsten, diagnostische tests, en beslissingsondersteunende expertsystemen voorhanden die de hulpverleners in staat moeten stellen hun handelingen inzichtelijk, navolgbaar en inhoudelijk onderbouwd uit te voeren. Door deze veelheid zien hulpverleners ook geregeld de bomen door het bos niet meer. In sommige regio´s leidt dat ertoe dat een ieder doet wat hem of haar bekend is, met vaak een versnippering in het instrumentgebruik tot gevolg. In andere regio´s maakt men de keuze om één instrument centraal te stellen, hetgeen vaak niet past bij de vereiste flexibiliteit om adequaat op de uiteenlopende clientèle in te kunnen spelen. Over het algemeen blijkt er veel behoefte te bestaan aan een overzicht van te gebruiken instrumenten. Daarnaast hecht men er belang aan dat het gebruik van verschillende instrumenten methodisch en inhoudelijk te integreren is, zodat er geen sprake is van een ‘breuk’ en/of een ‘overlap’ als men van het ene instrument overstapt naar het andere. Vragen die zich aandienen zijn bijvoorbeeld: - Hoe kan er in het Bureau Jeugdzorg bereikt worden dat het gebruik van verschillende instrumenten in de achtereenvolgende stappen van aanmelding tot en met zorgtoewijzing goed op elkaar aansluit? - Hoe kan er meer aansluiting verkregen worden tussen het instrumentgebruik in de vrijwillige hulpverleningstrajecten binnen Bureau Jeugdzorg, in de jeugdbeschermingtrajecten en in de uitvoering van de zorg? De Stichting Steunfonds Pro Juventute heeft gelden beschikbaar gesteld voor een project waarin Bureaus Jeugdzorg in samenwerking met (landelijke) koepelorganisaties nagaan of er mogelijkheden zijn voor de ontwikkeling en implementatie van een samenhangende inhoud, werkwijze en instrumentarium voor aanmelding, screening, diagnostiek, indicatiestelling en toewijzing. Het gaat hier niet om de opbouw van nieuwe instrumenten, maar een ordening en afstemming van bestaand materiaal. Uiteindelijk moet er een bouwwerk van bestaande instrumenten ontstaan dat de processen in Bureau Jeugdzorg ondersteunt. In eerste instantie ligt de prioriteit bij de uitvoering van een haalbaarheidsstudie. Deze haalbaarheidsstudie heeft de volgende doelen: a. een onderbouwd oordeel geven over de vraag of het mogelijk is een overzicht te maken van bruikbaar instrumentarium in de praktijk, dat methodisch en inhoudelijk in een zinvol onderling verband is geordend; b. vier Bureaus Jeugdzorg bereid vinden om, gesteund met extra financiële middelen, gedurende een nader te bepalen periode aan een (verdere) opbouw en de implementatie van het instrumentarium te werken;
Startnotitie Samenhangend instrumentarium BJZ - NIZW 2 februari 2001
Pag. 3
c. in de betrokken Bureaus Jeugdzorg de volledige medewerking in zowel de (verdere) opbouw als de implementatie verzekerd krijgen van de jeugdhulpverlening, de jeugdbescherming en de jeugd-ggz; de Bureaus Jeugdzorg geven tevens aan hoe zij de jeugd-lvg bij het project willen betrekken. In het kader van het project worden Bureaus Jeugdzorg uitgenodigd voorstellen in te dienen voor de opbouw van het bedoelde instrumentarium. Medewerkers van het NIZW fungeren daarbij als aanjagers en consultanten om tot de voorstellen te komen. Afhankelijk van de kwaliteit van de voorstellen zal in de fasen daarna gewerkt worden aan de daadwerkelijke opbouw en de implementatie van het instrumentarium. Geprobeerd wordt deze opbouw te laten uitvoeren door qua werkwijze verschillende Bureaus Jeugdzorg, zodat er een differentiatie ontstaat van uitwerkingen van het instrumentarium. Onderhavige notitie gaat in op wat de contouren kunnen zijn van het bedoelde instrumentarium. De notitie is bedoeld als een eerste, structurerende opstap naar een verdere behandeling van dit onderwerp waarin discussie over de contouren, aanpassingen en verfijningen kunnen plaatsvinden. Uiteindelijk moet dit duidelijk maken of de opbouw van een instrumentarium mogelijk lijkt en, zo ja, hoe dit via projecten van Bureaus Jeugdzorg te realiseren is. Op grond van literatuur, eerder onderzoek, en kennis en ervaring van de betrokken projectmedewerkers wordt in paragraaf 2 een globaal overzicht geboden van de beslismomenten in de werkprocessen binnen de Bureaus Jeugdzorg. Gekoppeld aan het overzicht wordt in paragraaf 3 een eerste schets gemaakt van een mogelijk instrumentarium die deze werkprocessen en beslissingsmomenten ondersteunen. Paragraaf 4 geeft aan welke stappen volgens ons nodig zijn om tot een samenhangend instrumentarium te komen. Eerst beschrijven we in 4.1 welke inhoudelijke aandachtspunten in het hele traject van belang zijn. Daarna gaan paragrafen 4.2 en 4.3 in op de procedure waarlangs de Bureaus Jeugdzorg in de onderhavige haalbaarheidsstudie projectvoorstellen kunnen indienen en aan welke eisen het instrumentarium, de deelnemende Bureaus Jeugdzorg en het in te dienen projectvoorstel moeten voldoen. 2. Beslissen in het Bureau Jeugdzorg 2.1 De procedure in grote lijnen Bureau Jeugdzorg is een toeleidingsorganisatie. Het moet ervoor zorgen dat de hulpvraag van cliënten helder wordt en dat de cliënt een daarbij passende zorg verkrijgt. Deze zorg kan bestaan uit licht ambulante hulp (te verstrekken door het Bureau zelf) of uit intensievere ambulante hulp, pleegzorg, daghulp of dag-en-nachthulp die vanuit het Bureau Jeugdzorg aan de cliënt wordt toegewezen. Het algemene proces dat tot deze verschillende zorgvormen moet toeleiden, bestaat uit een aantal functies, die als volgt zijn samen te vatten (Projectgroep Toegang, 1999; zie ook figuur 1):
Startnotitie Samenhangend instrumentarium BJZ - NIZW - 2 februari 2001
Pag. 4
Figuur 1: Functies Bureau Jeugdzorg
CaseManageMent** ↓ ↓ ↓
Aanmelding* ↓ Screening* ↓ Diagnostiek* ↓ Indicatiestelling* ↓ Zorgtoewijzing* →
→
Vrij toegankelijke hulp (licht ambulant)
→
Niet-vrij toegankelijke hulp***
* Op uiteenlopende plaatsen in het toeleidingsproces kan het noodzakelijk blijken door te verwijzen naar de Raad voor de Kinderbescherming. Het Bureau Jeugdzorg gaat daarbij eerst zorgvuldig na of inschakelen van de Raad daadwerkelijk noodzakelijk is (de zogeheten ´intake´). Blijkt die noodzaak aanwezig, dan voert de Raad (die buiten het Bureau Jeugdzorg staat) een onderzoek uit naar de vraag of een kinderbeschermingsmaatregel nodig is. Onderdeel van een maatregel kan zijn hulpverlening in een gedwongen kader. Het dossier kan dan weer bij Bureau Jeugdzorg terechtkomen, zij het dat het toeleidings- en hulpverleningsproces in het Bureau nu plaatsvindt in een gedwongen kader. (Zie ook paragraaf 2.2). ** Het casemanagement kan uitgevoerd worden in de context van de vrijwillige hulpverlening, alsook als onderdeel van een kinderbeschermingsmaatregel. *** De niet-vrij toegankelijke hulp wordt geboden door voorzieningen buiten Bureau Jeugdzorg
Bij de aanmelding maakt de cliënt zijn entree in de jeugdzorg. Hier moeten beslissingen genomen worden over kwesties als: - Is de cliënt aan het juiste adres? - Hebben we voldoende informatie om vervolgstappen te nemen? - Moet er acuut worden gehandeld of kan de cliënt de gebruikelijke procedure bewandelen? Op grond van de aanmelding kan bijvoorbeeld worden overgegaan op het geven van een kort advies, een verwijzing naar andere instellingen (bijvoorbeeld een basisvoorziening voor gezondheidszorg), of een verdere exploratie van de problematiek en de benodigde hulp middels een screening. Bij de screening worden de problematiek en de aanmeldingsvraag verder verkend. Feitelijk komen hier dezelfde vragen aan de orde als bij de aanmelding. Daarnaast wordt bekeken of volstaan kan worden met vrij toegankelijke zorg, of dat er een traject richting intensievere zorg moet worden ingeslagen. De informatieverzameling die voor de beslissingen in deze fase plaats vindt, kan (al naar gelang de reeds voorhanden zijnde informatie en het inzicht in de problematiek en/of de hulpvraag) qua diepgang en uitgebreidheid uiteenlopen. Zo kan er sprake zijn van een korte screening, of van een uitgebreide vorm van basisdiagnostiek. Bij de diagnostiek wordt nader onderzoek gedaan naar de aard van de hulpvraag, de problematiek, de daarmee samenhangende factoren en de aanknopingspunten voor de hulpverlening. Vragen die hier aan de orde zijn, betreffen altijd specifieke onderwerpen. Gebruikelijk is dat men hier aan de hand van diagnostische hypothesen beslissingen neemt over bijvoorbeeld de meest waarschijnlijke oorzaken, protectieve factoren, aanknopingspunten voor behandeling. De informatieverzameling is hier altijd gericht op het toetsen van de hypothesen. De wijze waarop deze informatie wordt verzameld, kan variëren van standaardprocedure tot een voor het individuele geval uniek ingerichte procedure. Bij de indicatiestelling komt de vraag aan de orde welke doelen, gezien het beeld dat uit de screening en/of de diagnostiek naar voren is gekomen, in de hulp centraal komen te staan en welke hulp vormen het meest wenselijk zijn en welke (indien het meest wenselijke niet voorhanden is) minimaal noodzakelijk zijn. Beslissingen moeten hier gevoed worden men
Startnotitie Samenhangend instrumentarium BJZ - NIZW - 2 februari 2001
Pag. 5
informatie over wat de cliënt aan wensen en mogelijkheden heeft, wat vanuit professioneel perspectief nodig is, meest effectief lijkt, en wat de voor- en nadelen zijn van verschillende alternatieven. Ook hier zal, afhankelijk van de cliënt, de werkwijze kunnen variëren van een standaardprocedure tot een voor het individuele geval uniek ingerichte procedure. Bij de zorgtoewijzing staat de ´matching´ tussen de gewenste hulp en het aanwezige aanbod centraal. De informatieverzameling spitst zich toe op de beantwoording van een aantal vragen: - Zijn de screening, de diagnostiek en de indicatiestelling procedureel volgens de vereiste procedures verlopen? - Hoe urgent is het om deze cliënt een aanbod te geven? Verdient de cliënt voorrang op anderen? - Welke instelling of module of welk programma kan het gewenste aanbod leveren? Het systeem van de toeleiding wordt bij de zorgtoewijzing op procedurele aspecten getoetst. Het aanbod moet vervolgens op maat gesneden worden naar de voorliggende indicatiestelling. Gedurende dit proces van aanmelding tot en met zorgtoewijzing is de vraag aan de orde of aan de cliënt een casemanager moet worden toegewezen. Deze casemanager treedt op als belangenbehartiger van de cliënt, regelt zaken, zorgt ervoor dat de cliënt krijgt wat nodig en afgesproken is. Niet elke cliënt heeft deze functionaris nodig. Doorgaans gaat het alleen om cliënten die in aanmerking komen voor een traject richting intensieve hulp. Maar ook in die gevallen is het niet altijd nodig dat de casemanager contacten heeft met de cliënt. Soms volstaat het dat de casemanager achter de schermen enkele zaken voor de cliënt regelt, en dat de cliënt verder zijn eigen belangen behartigd. Niet in het schema genoemd, maar wel van belang, is de functie herindicatie. Bij beëindiging van de niet-vrij toegankelijke hulp moet het Bureau Jeugdzorg beslissen of de hulp daadwerkelijk kan worden afgesloten, of dat een vervolgtraject nodig is. In dat kader wordt informatie gebruikt, meestal verzameld door de uitvoerder, over de mate waarin de doelen van de hulp zijn gerealiseerd. 2.2 Crisis, bescherming, en ernstige psychiatrische problematiek De hierboven beschreven procedure geeft de gang van zaken in grote lijnen aan. In een aantal gevallen wordt hierop afgeweken. Zo kan bijvoorbeeld een cliënt na de aanmelding en een lichte screening soms direct door naar de indicatiestelling, omdat helder is wat er aan de hand is en welke hulpvraag aan de orde is. Besloten kan worden dat in een dergelijk geval de meer specialistische diagnostiek niet nodig is. Ook kan het gebeuren dat snel hulpverlenen noodzakelijk is. Er is dan geen tijd om de gehele procedure van aanmelding tot en met zorgtoewijzing te doorlopen. Men gaat dan over op crisishulp. Het besluit om deze stap te nemen, moet gebaseerd zijn op een inschatting van de ernst van de problematiek en de urgentie van de te verlenen hulp. Na het toekennen van crisishulp moet er een procedure gestart worden om de eerder genomen beslissing op juistheid te toetsen en om de vervolgstappen te bepalen (zie Van Yperen e.a., 1999). Geregeld worden er bij de Bureaus Jeugdzorg cliënten aangemeld waarbij een besluit moet worden genomen over het al dan niet inschakelen van de Raad voor de Kinderbescherming. Dat besluit kan vallen bij of vlak na de aanmelding, maar ook verderop in het proces, als de tot dan toe verzamelde informatie aanleiding tot een dergelijke stap geeft. Maar ongeacht wanneer deze stap genomen wordt, moet Bureau Jeugdzorg eerst duidelijke informatie en
Startnotitie Samenhangend instrumentarium BJZ - NIZW - 2 februari 2001
Pag. 6
geldige argumenten aandragen waarom ze inschakeling van de Raad verantwoord acht. Indien de Raad akkoord gaat met een aanmelding, dan volgt een procedure waarin nagegaan wordt of de rechten van het kind daadwerkelijk worden geschonden, wat opvoeders doen of laten om deze schending ongedaan te maken en of in dat verband de mogelijkheden van vrijwillige hulp uitgeput zijn. De Raad doet hiervoor onderzoek. Ze gebruikt daarbij materiaal dat eerder door Bureau Jeugdzorg is verzameld, vult dat aan en neemt op basis daarvan de beslissing of het dossier aan de kinderrechter zal worden voorgelegd om een kinderbeschermingsmaatregel uit te laten spreken. Indien de kinderrechter tot een maatregel beslist, dan komt het dossier weer terug bij Bureau Jeugdzorg, dat nu verantwoordelijk is voor de uitvoering van de maatregel. Het Bureau, i.c. een casemanager van dat Bureau, moet nu, samen met het cliëntsysteem, de procedure voortzetten die moet leiden tot beslissingen over welke hulp in het kader van de maatregel moet worden uitgevoerd. Soms worden er bij Bureau Jeugdzorg kinderen aangemeld, waarbij sprake is van een vermoeden van mishandeling. Ook tijdens het proces in het Bureau Jeugdzorg kan een dergelijk vermoeden rijzen. In voorkomende gevallen kan het zinvol zijn om dan het Adviesen Meldpunt Kindermishandeling (AMK) in te schakelen. Het AMK kan dan, met inzet van speciale middelen en bevoegdheden, nagaan of het vermoeden juist is en welk vervolgtraject het beste lijkt. Het kan voorkomen dat, na een doorverwijzing naar het AMK, het cliëntsysteem na verloop van tijd weer terugkomt bij Bureau Jeugdzorg, al dan niet in het kader van een jeugdbeschermingsmaatregel. Er komen bij het Bureau Jeugdzorg ook cliënten binnen bij wie er sprake blijkt te zijn van ernstige psychiatrische problematiek. Een deel van deze cliënten komt ook pas bij de zorgtoewijzing Bureau Jeugdzorg binnen. Het betreft hier met name jeugdigen die door een (huis)arts direct zijn doorverwezen naar een instelling voor kinder- en jeugdpsychiatrie in verband met een vermoeden van ernstig psychiatrische problematiek. Voor deze cliënten bestaat een protocol, dat de doorverwijzing en de daarbij te volgen procedure regelt. Bij de zorgtoewijzing moet worden beslist of de gehanteerde procedure juist geweest is, en welke instellingen de gevraagde zorg aan de cliënt kunnen leveren. Overigens zijn er ook regio´s die niet volgens dit protocol werken. 2.3 Proces van informatie verzamelen en beslissen Kenmerk van het proces van hulpvraagverduidelijking, het eventueel nemen van maatregelen en het vinden van passende zorg, is dat er een reeks van beslismomenten aan de orde is. Vanuit het perspectief van de hulpverlener hebben deze beslissingen betrekking op verschillende aspecten: -
Er moeten keuzes gemaakt worden omtrent de inrichting van de functie. Een deel van de uitvoering van de functie is gebonden aan de standaardprocedure van Bureau Jeugdzorg. Voor het overige deel moet de uitvoering op maat worden gesneden van de individuele cliënt, afhankelijk van factoren als de vraag van de cliënt, de leeftijd van de jeugdige, de samenstelling van het gezin, de culturele achtergrond van de cliënt, enzovoorts. Welke onderwerpen moeten bijvoorbeeld in de allereerste screening bij een cliënt aan de orde komen? Welke onderwerpen zijn, gezien de vraagstelling, niet relevant? Is er reeds informatie beschikbaar? Is die informatie relevant en actueel genoeg? Moeten we een uitgebreide anamnese afnemen of is dat hier in eerste instantie niet nodig? In welke stappen moet de screening verder verlopen? Hoe zorgen we ervoor dat de cliënt maximaal tot zijn recht komt? Moet alleen de jeugdige worden uitgenodigd of ook de ouders? Welke
Startnotitie Samenhangend instrumentarium BJZ - NIZW - 2 februari 2001
Pag. 7
vraagstellingen of hypotheses moeten in de diagnostiek centraal worden gesteld? Hoe moeten deze hypotheses worden getoetst? Hoe en aan wie rapporteren we? -
Er zijn beslissingen aan de orde die de betrekking hebben op de inhoudelijke beeldvorming (beeldvormende beslissingen). Is er bij een jeugdige sprake van ADHD of niet? Hoe erg is het probleem? Is de hulpvraag duidelijk genoeg, of zit er nog een hulpvraag achter de hulpvraag die nu op tafel ligt? Is het beeld over de oorzaken van het probleem, de in het spel zijnde protectieve factoren en de aangrijpingspunten voor verbetering voldoende duidelijk om de overwegingen over de mogelijke aanpak goed te kunnen maken? Vanuit welke theoretische visie of visies kunnen we het beeld interpreteren en wat zijn daarvan de gevolgen voor de behandelingsopties? Wat is de visie van de cliënt op dit geheel? Aan welke visie moet het meeste belang worden gehecht, dat van de hulpverlener, de ouders of de jeugdige?
-
Er moeten beslissingen worden genomen over de te ondernemen vervolgstappen in aansluiting op de uitvoering van de functie. Moet de bemoeienis van de jeugdzorg stoppen? Kan de cliënt doorverwezen worden naar aanbod van de basisvoorzieningen? Moet de screening worden uitgebreid tot een vorm van basisdiagnostiek? Moet specialistische diagnostiek worden ingezet? Moet het AMK of de Raad worden ingeschakeld? Is hier daadwerkelijk sprake van een cliënt met ernstige psychiatrische problematiek en is de directe doorverwijzing van huisarts naar een kinder- en jeugdpsychiatrische setting dus akkoord? Hoeft Bureau Jeugdzorg hier verder geen rol in te spelen?
De drie genoemde aspecten (inrichting functie, inhoudelijke beeldvorming, vervolgstap) staan met elkaar in relatie. Figuur 2 geeft dit schematisch weer. Figuur 2. Aspecten informatieverzameling Bureau Jeugdzorg Beslissingen (cliëntgebonden) inrichting functie
Inhoudelijke, beeldvormende beslissingen
Beslissingen over te ondernemen stappen
Hoe men de functie besluit in te richten, heeft consequenties voor het beeld dat men op kan bouwen (zie pijl →). Bijvoorbeeld, men kan bij de screening geen beslissingen nemen over het al dan niet adequaat functioneren van het gezin, als men daar in die functie weinig tot geen aandacht aan heeft besteed. Andersom kan de beeldvorming in een functie de verdere inrichting van deze functie beïnvloeden (zie pijl ←). Bijvoorbeeld, als men bij de start van de screening aan de hand van een checklist merkt dat er in het gezin veel aan de hand is, kan men verderop in de screening daar met een checklist over het gezinsfunctioneren uitgebreider op terugkomen.
Startnotitie Samenhangend instrumentarium BJZ - NIZW - 2 februari 2001
Pag. 8
Beslissingen omtrent de inrichting van de functie en de beeldvormende beslissingen bepalen weer voor een belangrijk deel wat voor beslissingen men over vervolgstappen kan maken (zie pijl ↓). Omgekeerd geldt dat men in Bureau Jeugdzorg weet over welke mogelijke vervolgstappen men moet beslissen. Daar richt men voor een belangrijk deel dan ook de uitvoering van de functies en de beeldvorming voor in (zie pijl ↑). Voor een belangrijk deel, maar niet helemaal. Ook andere factoren bepalen hoe een functie moet worden ingericht en welk beeld wordt opgebouwd. Bijvoorbeeld, het werk van Bureau Jeugdzorg moet klantvriendelijk zijn, vraaggericht, activerend. De informatieverzameling is om die reden ook gericht op het vestigen van een relatie met de cliënt, op het tonen van interesse en betrokkenheid, op geruststellen en uitnodigen tot een actieve deelname in de functieuitvoering en de beeldvorming. Efficiëntie in het verzamelen van informatie, gericht op het nemen van beslissingen over te nemen vervolgstappen, moet daarom ingepast worden in het relationele aspect van klantvriendelijk, vraaggericht en activerend werken. Eijgenraam (2000) zette de mogelijke beslismomenten in de toegang in een beslismodel, waarin op een sterk gestructureerde manier en aan de hand van een beperkt aantal beoordelingscriteria tot een vervolgstap kan worden overgegaan. Ook Van Deur en Scholte (2000) maakten een schema, waarin de verschillende beslismomenten ten aanzien van de mogelijke vervolgstappen in kaart zijn gebracht. Zij ontwikkelden een intakemethode voor het Bureau Jeugdzorg, waarin op grond van de aanmelding en een eerste screeningsgesprek de beslissingen over de vervolgstappen op een beargumenteerde manier kunnen worden genomen. Feitelijk vullen dergelijke uitwerkingen het onderste blokje van figuur 2. De modellen zijn uit te breiden met beslismomenten die in de bovenste twee blokjes te plaatsen zijn, ten aanzien van de inrichting van de functies en de inhoudelijke beeldvorming. Bijlage 1 geeft resultaat weer. Het uitwerken van dit soort beslispunten systematiseert het proces in Bureau Jeugdzorg in hoge mate. Meer in het algemeen maakt een dergelijke systematisering het mogelijk de informatieverzameling in Bureau Jeugdzorg sterk doelgericht, efficiënt en transparant vorm te geven. Ook maakt het mogelijk deze informatieverzameling te koppelen aan instrumenten die het proces kunnen ondersteunen. Dat laatste, de koppeling aan instrumenten, is in het onderhavige project het centrale thema. 3. Het gebruik van instrumenten 3.1 Het nut van instrumenten Het inzetten van instrumenten in het Bureau Jeugdzorg is al enkele jaren onderwerp van studie en debat. Met name de vraag of het niet handig zou zijn om voor alle cliënten die in het Bureau gescreend moeten worden één en het zelfde instrument in te zetten, heeft de gemoederen nogal bezig gehouden. Zo is in de provincie Gelderland al ruim vier jaar geleden onderzoek gedaan naar de vraag of de Vragenlijst Sociale en Pedagogische Situatie (VSPS) bruikbaar is als standaardinstrumentarium in het Bureau Jeugdzorg. Vooralsnog is de conclusie dat een dergelijke focus op één instrument niet voldoet aan de variatie aan cliënten en hulpvragen die bij het Bureau Jeugdzorg voorkomen. Niettemin verdienen instrumenten als ondersteuning in het beslissingsproces in Bureau Jeugdzorg een belangrijke plaats. - Veel instrumenten hebben ten aanzien van de inrichting van een functie een protocollerende werking. Ze schrijven voor welke stappen de hulpverlener moet maken in
Startnotitie Samenhangend instrumentarium BJZ - NIZW 2 februari 2001
Pag. 9
het verzamelen van informatie, in welke volgorde dat het beste kan, ten aanzien van welke onderwerpen etc. - Ook bieden veel instrumenten inhoudelijke richtlijnen en criteria bij de beeldvormende beslissingen. Sommige vragenlijsten geven bijvoorbeeld normen voor de betekenisgeving van gedragingen als normaal, ´borderline´ of pathologisch, of voor bepaalde typen problemen, zoals ADHD, autisme, gedragsproblemen, depressie. - Weer andere instrumenten leveren handvatten op bij te ondernemen stappen: wanneer verwijs je naar de Raad? Wanneer lijkt crisisinterventie aangewezen? Door het gebruik van instrumenten worden, als het goed is, de beslissingen betrouwbaarder (minder subjectief en aan toeval onderhevig) en meer valide (trefzekerder). Hoewel instrumenten dus kunnen bijdragen aan betere beslissingen, is het niet de bedoeling dat de hulpverlener zijn beoordelingsproces primair laat leiden door de instrumenten. In een hulpverleningsrelatie staat betekenisgeving aan een probleemsituatie en het formuleren van een hulpvraag centraal. Dat is geen proces dat te reduceren is door de techniek van het afwerken van een vragenlijst en het doorlopen van een gestructureerd beslissingsmodel. Hulpverleners blijven verantwoordelijk voor het vestigen van vertrouwen bij de cliënt, voor het aangaan van een respectvolle hulpverleningsrelatie waar de beleving en de vraag van de cliënt een belangrijke leidraad in vormt, en voor het meewegen van belevingen en vragen van verschillende informanten binnen en buiten het cliëntsysteem. In dat kader blijven de hulpverleners aangewezen op het maken van afwegingen die niet in instrumenten zijn te vatten. Instrumenten zijn in een dergelijk proces hulpmiddelen op onderdelen van de besluitvorming. Zij kunnen de besluitvorming niet vervangen. 3.2 Een veelheid van instrumenten bij een veelheid van cliënten en hulpverleners Een ieder die het veld van de jeugdzorg redelijk kent, weet dat het aantal voorhandenzijnde instrumenten groot is. Diverse handboeken en overzichten (zie bijvoorbeeld Evers e.a., 2000; De Zeeuw, 1996) bevestigen dit beeld. Deze rijke variatie leidt er niet zelden toe dat men instrumenten onderbenut of zich onterecht beperkt tot een klein aantal instrumenten waarbij men zicht thuis voelt. De variëteit aan instrumenten is een grote verworvenheid in de sector van de jeugdzorg die benut moet worden. Het past bij de grote diversiteit aan cliënten die zich in de jeugdzorg aandienen. Tegelijk doet zich de vraag voor of hulpverleners niet meer ondersteund moeten worden in de matching tussen enerzijds de vragen of beslissingen die aan de orde zijn en anderzijds de instrumenten die ter ondersteuning door hulpverleners gebruikt kunnen worden. Hulpverleners zullen er baat bij hebben als zij ondersteund worden bij de keuze van in te zetten instrumenten afhankelijk van een aantal cliëntkenmerken, zoals: - de leeftijd (voor welke leeftijdsrange is een instrument geschikt?); - het verstandelijk niveau (is het instrument ook bruikbaar bij een benedengemiddelde intelligentie van de jeugdige / ouders?); - etnische achtergrond (is het instrument bruikbaar bij allochtonen?); - de samenstelling van het cliëntsysteem (is het instrument bruikbaar bij alleenstaande ouders, of bij een ouder met frequent wisselende partners?). De diversiteit van de instrumenten vloeit voor een deel ook voort uit de uiteenlopende hulpverleningsvisies van waaruit professionals zijn opgeleid en waarmee zij in de sector opereren. In die zin zou het instrumentgebruik meer expliciet gekoppeld kunnen worden aan de aard van de problematiek, de hulpvraag en de verschillende theoretische kaders van
Startnotitie Samenhangend instrumentarium BJZ - NIZW - 2 februari 2001
Pag. 10
waaruit de hulpvraag verder kan worden geanalyseerd hulpverleningsvisie. Belangrijk is hierbij op te merken dat er grofweg twee soorten visies in de jeugdzorg te onderscheiden zijn. - Visies die ten grondslag liggen aan de huidige vernieuwing en inrichting van de sector, zoals de rechten van het kind, het vraaggestuurd werken, de hulp moet op maat zijn, er moet samenhang in de jeugdketen bestaan, opvoederen en jeugdigen moeten geactiveerd worden om hun problemen op te lossen in plaats van gecompenseerd worden voor het bestaan van die problemen (zie o.a. Van Yperen e.a., 2000). - Visies die gerelateerd zijn aan theoretische oriëntaties waaraan hulpverleners zich verbinden, zoals de systeemtheorie, de cognitieve gedragstheorie, het biopsychosociaal model. In het onderhavige project wordt ervan uitgegaan dat toepassing van met name het laatste type visie in de nieuwe toegang afhankelijk is van het type vraag of het probleem waar de cliënt mee komt. Een bepaalde theoretische oriëntatie bepaalt niet per definitie en op voorhand welk instrument wordt ingezet om een probleem of vraag verder te verhelderen. Het gaat er om dat het type vraag of probleem ook moet gaan bepalen welke theoretische kaders en welke instrumenten nuttig zijn om de analyse van de vraag en het probleem verder te voeren met het oog op het vinden van een effectief aanbod. Met andere woorden, welke visie en daarmee samenhangende instrumenten gebruikt worden, moet ook afhankelijk zijn van de vraag wat het beste bijdraagt tot een effectieve hulpverlening bij een bepaald probleem of een bepaalde hulpvraag. Ondersteuning van de instrumentkeuze vanuit dat perspectief vraagt om meer inzicht in welke theoretische kaders bij welke problemen en hulpvragen leiden tot effectieve hulp. Het verwerven van dat inzicht vraagt om een brede studie die buiten het bestek van dit project valt. In een ander project van het NIZW (i.s.m. het Trimbos-instituut) wordt wel aandacht aan deze materie besteed. 3.3 Koppeling van beslissingsprocessen en instrumentgebruik Naast bovenstaande aspecten, ligt een belangrijke bijdrage aan de ondersteuning van hulpverleners in de expliciete koppeling van deze instrumenten aan de fase en het type besluitvorming in het proces van Bureau Jeugdzorg. Anders gezegd, hulpverleners in het Bureau Jeugdzorg kunnen er veel aan hebben om te weten welke instrumenten zij bij welke beslissingen in het toeleidingsproces kunnen gebruiken om hun oordeelsvorming zo gefundeerd mogelijk te laten verlopen. Feitelijk vraagt dit om een ordening van het bestaande instrumentarium naar de bruikbaarheid in de functies aanmelding, screening, diagnostiek, indicatiestelling en zorgtoewijzing. Tevens vraagt het om verheldering bij wat voor soort beslissingen de instrumenten inzetbaar zijn: ten aanzien van de inrichting van de functie, de inhoudelijke beeldvorming en/of de te ondernemen vervolgstappen. Bijlage 2 geeft een voorbeeld overzicht van een dergelijke ordening. Het voorbeeld is gebaseerd op een eerste analyse van de mogelijkheden die de instrumenten bieden. Nadere analyse en discussie over deze materie is noodzakelijk. We noemen hier enkele onderdelen uit dat voorbeeld en lichten deze kort toe. Voor de aanmelding en een eerste screening is de Jeugdzorg Intake Methode (JIM) ontwikkeld (Van Deur en Scholte, 2000). Het gaat hier niet om een (basis)diagnostisch instrument, maar om een protocol dat intakers van Bureau Jeugdzorg helpt om een zeer lichte, eenvoudige screening op een systematische en goed onderbouwde manier in te richten. In het protocol wordt veel aandacht besteed aan het gebruik van de juiste communicatieve vaardigheden om de aanmelding en de eerste screening doelgericht, transparant, cliëntgericht en effectief te laten verlopen. Ter ondersteuning van het protocol en voor de structurering van beeldvormende beslissingen bevat de JIM beknopte checklists, die helpen de problematiek bij
Startnotitie Samenhangend instrumentarium BJZ - NIZW - 2 februari 2001
Pag. 11
0-12 jarigen, 12-18 jarigen, migranten en vluchtelingen te exploreren. Tevens is een checklist voorhanden voor het in kaart brengen van de gezins- en opvoedingssituatie. Voor een verdere verbreding en verdieping van het beeld van de problematiek en de hulpvraag kunnen, in aansluiting op de JIM, de Vragenlijst Sociale en Pedagogische Situatie (VSPS; Scholte, 1993), het Registratie-, Evaluatie en Diagnostiek formulier (RED; Van Vianen en Baarda, 1998) of de PSI (Weterings e.a., 1991) worden ingezet. Dit zijn basisdiagnostische instrumenten die gemaakt zijn om hulpverleners te leiden bij een brede exploratie van de problematiek van de jeugdige, het gezin en de bredere omgeving. Voor een deel gaat het hier om protocollen die het proces van basisdiagnostiek ondersteunen. Voor een ander deel bieden de instrumenten lijsten waarmee de aard en de ernst van de problematiek op uiteenlopende aspecten in kaart kan worden gebracht. Langs deze weg helpen ze hulpverlener op grond van uitgebreidere informatie vervolgbeslissingen te nemen (Licht ambulante hulp? specialistische diagnostiek? Verwijzing naar Raad of AMK? Verwijzing naar indicatiestelling?). De instrumenten bieden voor deze beslissingen geen richtlijnen of criteria; wel leiden ze tot een betere fundering van deze beslissingen. Om een eerste beeld te krijgen van de ernst van de problematiek is de Landelijke versie van de Heerlense Ernst Taxatie Schaal (L-HETS; Pelzer en Steerneman, 1999) aan de VSPS, de RED of de PSI toe te voegen. Met behulp van informatie uit deze schaal is beter te beslissen of verdere hulpvraaganalyse en hulpverlening bij een cliënt voorrang vereist, gezien de ernst van de problematiek Eventueel is de L-HETS ook in te zetten in de allereerste screeningsstap, tezamen met de JIM. Nadeel hiervan is wel dat daarmee de sterke eenvoud en beknoptheid van de allereerste screeningsstap op de tocht komt te staan. Na de basisdiagnostiek ligt, als het goed is, in de meeste gevallen voldoende informatie op tafel om te kunnen beslissen of licht ambulante hulp nodig is, of dat er een vorm van niet-vrij toegankelijk hulp aangewezen lijkt. Niet zelden is na deze fase van informatieverzameling ook meer inhoudelijk te bepalen welke hulpvormen nuttig lijken. In sommige gevallen blijft echter een aantal belangrijke vragen onbeantwoord. In dat geval moet er aanvullende informatie worden verzameld, eventueel middels specialistische diagnostiek. Kenmerk van deze stap is dat de inhoud van het proces sterk gericht wordt: de informatieverzameling vindt plaats ten behoeve van de beantwoording van specifieke onderzoeksvragen of ter toetsing van bepaalde hypothesen. Hierbij worden instrumenten gezocht die passen bij de te beantwoorden specifieke vraag of de te toetsen hypothese. Bijlage 2 noemt een aantal voorbeelden. Het gaat hier grofweg om twee soorten instrumenten: d. protocollen als het hypothesetoetsende model (HTM). Het gaat hier eerder om een methodiek dan om een uitgewerkt instrument. Centraal in deze methodiek staat de disciplinering van de oordeelsvorming van de hulpverlener middels een cyclus van het opstellen van vermoedens omtrent de aard van het probleem en de daarmee samenhangende factoren en het toetsen van deze vermoedens in een diagnostisch onderzoek. e. Inhoudelijke instrumenten zoals de Child Behavior Check List (CBCL), de Reynell taaltest, de WISC-R intelligentietest en de Nijmeegse Vragenlijst voor Opvoedingssituaties (NVOS). Het aantal instrumenten in de laatstgenoemde categorie is veel groter dan hier wordt genoemd (voor een overzicht zie Veerman & Van Loosbroek, 1998). Inhoudelijk zijn deze instrumenten vaak te koppelen aan aandachtspunten die ook al in de VSPS, RED of PSI aan de orde zijn. Bijvoorbeeld, in de VSPS kan onder de noemer ´ontwikkelingsproblemen´ aangegeven worden of er sprake is van een intelligentietekort. In de diagnostiek kan middels
Startnotitie Samenhangend instrumentarium BJZ - NIZW - 2 februari 2001
Pag. 12
een intelligentietest nader onderzoek worden gedaan naar eventuele problemen op dit terrein. Op dezelfde manier zijn vele instrumenten aan onderwerpen die in de VSPS staan, te koppelen. Het verschil is dat een basisdiagnostisch instrument als de VSPS de thema´s kort aansnijden, terwijl de diagnostische instrumenten op een uitgebreidere, gestandaardiseerde en veelal genormeerde wijze de problemen in kaart brengen. Ter ondersteuning van de indicatiestelling zijn landelijk verschillende instrumenten ontwikkeld. Ook hier kunnen we weer het onderscheid maken tussen twee typen: f. protocollen zoals het Dorts Strategisch Model (Oudshoorn e.a., 1995). Dit is een soort hypothesetoetsend model dat behandelingen inzet onder de hypothese dat juist die behandelingen een goed antwoord zijn op de problematiek. Uitvoering van de behandeling is dan feitelijk de toetsing van deze hypothese. Recentelijk zijn enkele protocollen ontwikkeld om de indicatiestelling meer in het algemeen procesmatig goed te laten verlopen (bijvoorbeeld de Explicitering Besluitvorming Hulpverlening – EBH; Scholte 1995). g. Inhoudelijke instrumenten. Voorbeelden van dit soort instrumenten zijn de VSPS (Scholte, 1993) en de COM (Van den Bogaart e.a., 1989). Dit zijn instrumenten om te bepalen of de jeugdige qua problematiek past bij het profiel van een gemiddelde tehuisbewoner of een cliënt die in daghulp behandeld wordt. De benadering die aan deze ondersteuning van de indicatiestelling ten grondslag ligt, wordt in de jeugdzorg in toenemende mate verlaten. Niet de indicatie naar voorzieningen, maar doelen en naar hulpvormen (modules) komt meer centraal te staan. Een computerprogramma dat in die lijn is ontwikkeld, is de Individuele Doelen en Evaluatie Methode (IDEM, Van den Bogaart en Mesman Schultz, 1990) Voorts zien we dat bij Bureaus Jeugdzorg formulieren en computerprogramma´s zijn of worden ontwikkeld die de indicatiestelling zowel procesmatig als inhoudelijk ondersteunen (bijvoorbeeld het Indicatieformulier van Bureau Jeugdzorg Amstelland/MeerlandenZaanstreek/Waterland, en het RUPS-systeem van Bureau Jeugdzorg Utrecht). Het gaat hier over het algemeen om eerste pogingen om de indicatiestellingen meer te systematiseren. Voor de zorgtoewijzing komt men nauwelijks instrumenten tegen. Beschouwen we het bovenstaande instrumentarium meer in detail, dan valt op dat de genoemde middelen in verschillende mate een verdieping geven van de probleem/hulpvraaganalyse of de indicatiestelling. Ze geven maar weinig ondersteuning aan beslissingen omtrent te ondernemen vervolgstappen. Met andere woorden, het voorhandenzijnde instrumentarium lijkt de hulpverlener in Bureau Jeugdzorg voornamelijk inhoudelijk en procedureel te ondersteunen binnen de uitvoering van een stap in het toeleidingsproces, en niet bij de beslissing over de te ondernemen vervolgstappen. Voor ondersteuning van verwijzingen in verband met crisis en jeugdbescherming geldt feitelijk hetzelfde. Voor zover ons bekend, bestaan er slechts enkele hulpmiddelen om te bepalen of iets een crisisgeval is of niet. Voor het inschatten of crisisinterventie nodig lijkt, is in de JIM een checklist opgenomen. Deze lijst biedt echter hoofdzakelijk aandachtspunten bij de beoordeling, geen criteria. Voor de bepaling van wat al dan niet als ernstige psychiatrische problematiek beschouwd kan worden, zijn gestandaardiseerde interviews beschikbaar. Ten behoeve van verwijzingen naar de Raad voor de Kinderbescherming is in 1998 de CheckList Intake Klachtzaken (CLIK – Ten Berge, 1998) gepresenteerd. De constructeur van deze lijst stelt echter dat de toepassing van deze lijst nog niet betekent dat eenduidig raadsgevallen van niet-raadsgevallen kunnen worden onderscheiden. Onderzoek door de Raad gebeurt volgens
Startnotitie Samenhangend instrumentarium BJZ - NIZW - 2 februari 2001
Pag. 13
het zogeheten Onderzoeksmodel (een variant op het hypothesetoetsende model – zie Vogelvang, Kuipers en Hermans, 1999). Jeugdigen die na een onderzoek van de Raad door de kinderrechter onder toezicht zijn gesteld, komen bij de (gezins)voogdij terecht. Landelijk is afgesproken dat de hulpvragen en problematiek in die gevallen wordt geanalyseerd middels de VSPS of de RED. Het Landelijk Bureau van de Raad voor de Kinderbescherming en de Vedivo hebben het voornemen om met het NIZW een project uit te voeren, waarin met behulp van een itemlijst getracht wordt een inhoudelijke ´rode draad´ gelegd wordt door de basisdiagnostiek van Bureau Jeugdzorg, het onderzoek van de Raad en het aanvullende onderzoek van de (gezins)voogdij. 3.4 Discussie Alles overziend, zijn de volgende conclusies te trekken. h. Voor aanmelding, screening, basisdiagnostiek en specialistische diagnostiek is een redelijke hoeveelheid aan instrumenten voorhanden voor de inhoudelijke en procedurele ondersteuning binnen deze functies. Hoe deze instrumenten precies in elkaars verlengde liggen is nog nauwelijks onderzocht. i. De instrumentalisering van de indicatiestelling en de zorgtoewijzing is over de hele linie nog zwak. Niettemin zijn hier bij verschillende Bureau Jeugdzorg belangrijke initiatieven genomen met de ontwikkeling van indicatieformulieren. Bij het NIZW wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een checklist voor de kwaliteit van deze functie. j. Voor gerichte ondersteuning van beslissingen omtrent te nemen vervolgstappen zijn weinig instrumenten voorhanden. Bureaus Jeugdzorg zijn hier feitelijk aangewezen op de ontwikkeling van vuistregels die de hulpverlener bij zijn beslissingen kunnen ondersteunen. Het verdient aanbeveling om na te gaan of er op dit vlak in de praktijk en bij instrumentontwikkelaars interessante initiatieven bestaan. De voor Bureau Jeugdzorg beschikbare instrumenten zijn vrijwel allemaal ontwikkeld vóór of los van de ontwikkeling van deze Bureaus. Dat geldt met name voor de instrumenten voor de (basis)diagnostiek. Voor de komende jaren is het van belang de middelen meer te plaatsen in de context van de nieuwe toegang tot de jeugdzorg. Hulpverleners in het Bureau Jeugdzorg moeten, gaande het proces van aanmelding tot en zorgtoewijzing, van het ene instrument kunnen overstappen naar het andere om – daar waar nodig – ondersteund te worden in de verdieping van de hulpvraag- en probleemanalyse en de indicatiestelling. Voorwaarde voor een soepele overstap is dat de instrumenten goed in samenhang zijn gebracht en in verbinding staan met de werkprocessen van het Bureau Jeugdzorg. Hulpverleners moeten weten wanneer ze welk instrument het beste kunnen inzetten. Het in de vorige paragrafen geschetste model is daar een uitwerking van. Dat model moet nog gedetailleerder worden ingevuld. Bovendien zijn, afhankelijk van de werkwijze binnen een Bureau, ook variaties op dit model denkbaar. Voorts is het van belang dat helder is welke aspecten van het werkproces met instrumenten te ondersteunen zijn, en welke (vooralsnog) niet. In het verlengde van wat in paragraaf 3.1 is opgemerkt, ligt het niet voor de hand dat alle facetten van de besluitvorming in Bureau Jeugdzorg met instrumenten te ondersteunen zijn. In de toeleiding naar hulpvormen wegen zoveel factoren, dat de besluitvorming voor een deel een creatief proces van oordeelsvorming vergt, waarin de cliënt en de hulpverlener zoeken naar zingeving van informatie. Bij deze zingeving staat de vraag centraal of en (zo ja) hoe de jeugdzorg de cliënt kan helpen problemen op te lossen. Het antwoord op deze vraag wordt in belangrijke mate bepaald door wat de cliënt als nuttig ervaart en wat de hulpverlener als professional kan verantwoorden. Instrumenten kunnen dit proces niet overnemen, wel op aspecten ondersteunen.
Startnotitie Samenhangend instrumentarium BJZ - NIZW - 2 februari 2001
Pag. 14
4. In stappen naar een samenhangend instrumentarium 4.1 Aandachtspunten voor ontwikkeling Wat moet er nu, in het licht van het voorgaande, gebeuren, willen de hulpverleners in het Bureau Jeugdzorg kunnen beschikken over een samenhangend instrumentarium? Kortweg zijn daarvoor de volgende acties nodig. e. Verdere uitwerking beslispunten. De in bijlage 1 gepresenteerde beslissingen moeten met deskundigen en praktijkwerkers worden besproken, aangevuld, bijgeschaafd, verder aangescherpt. Op deze wijze ontstaat een werkmodel dat helpt te bepalen welke instrumenten waarvoor moeten of kunnen worden ingezet. Gezocht moet worden naar de elementen in dat model die voor alle Bureaus Jeugdzorg gelden, en die afhankelijk zijn van specifieke (inhoudelijke en organisatorische) invullingen van dat Bureau. Belangrijk is daarbij dat expliciet wordt gekeken naar de vraag hoe algemene principes als vraaggericht werken en streven naar empowerment van cliënten in de werkmodellen moet worden ingebouwd. f. Aanvulling potentieel bruikbare instrumenten. Bijlage 2 noemt voorbeelden van instrumenten die bij bepaalde beslissingen ondersteunend kunnen werken. Dit model kan worden aangevuld met meer instrumenten, zowel per beslispunt (zodat keuzemogelijkheden gaan ontstaan) als voor de verschillende beslispunten (zodat de invulling over de hele linie meer compleet wordt). Het hoeft hier niet alleen te gaan om middelen die al uitontwikkeld zijn. Ook veelbelovende initiatieven bij Bureaus Jeugdzorg, in het wetenschappelijke circuit, bij landelijke of regionale ondersteuningsinstituten of elders zijn hierin te betrekken. Voorts kan deze uitwerking helder maken voor welke onderdelen er nog geen instrumenten zijn. g. Toetsing en uitwerking van de samenhang. De instrumenten moeten op hun inhoudelijke en procesmatige samenhang worden getoetst. Waar nodig, moet die samenhang worden verbeterd, zodat er een goed op elkaar aansluitend geheel van ondersteunende middelen gaat ontstaan. De samenhang moet gelden voor de instrumenten onderling. Bijvoorbeeld, aandacht is nodig voor de vraag hoe men gemakkelijk de overstap maakt van een eerste screening met behulp van de JIM naar een uitgebreidere basisdiagnostiek met de VSPS. Ook moet een eenheid worden gecreëerd van de gebruikte instrumenten en de inhoudelijke en organisatorische uitgangspunten (visies) waarmee de vorming van het Bureau Jeugdzorg gestalte krijgt. Bijvoorbeeld, de vraag is hoe de JIM en de VSPS effectief in te zetten zijn in een werkwijze die uitgaat van vraaggericht werken en empowerment van cliënten. h. Uitbouw van het instrumentarium. Voor beslispunten waarbij nog geen instrumentele ondersteuning voorhanden is, moeten (indien wenselijk) initiatieven genomen worden om aan die wensen te voldoen. Voor een deel kunnen Bureaus Jeugdzorg zelf instrumenten maken, zeker waar het gaat om de ontwikkeling van checklists en de formulering van normen en criteria op het niveau van vuistregels. Daarnaast kan de behoefte aan de ontwikkeling van instrumenten expliciet onder de aandacht gebracht worden bij professionele ontwikkelaars in ondersteuningsinstituten en wetenschappelijke centra. 4.2 Een ondersteunde aanpak Zoals in paragraaf 1 is gemeld, heeft de Stichting Steunfonds Pro Juventute gelden beschikbaar gesteld voor een project waarin Bureaus Jeugdzorg in samenwerking met (landelijke) organisaties nagaan of er mogelijkheden zijn voor de ontwikkeling en
Startnotitie Samenhangend instrumentarium BJZ - NIZW - 2 februari 2001
Pag. 15
implementatie van een samenhangende inhoud, werkwijze en instrumentarium voor aanmelding, screening, diagnostiek, indicatiestelling en toewijzing. Dit moet leiden tot een bouwwerk van instrumenten dat de processen in Bureau Jeugdzorg ondersteunt. De ontwikkeling van dit bouwwerk wordt stapsgewijs ter hand genomen. Eerst is het de bedoeling om vier Bureaus Jeugdzorg bereid te vinden om voorstellen in te dienen ten aanzien van (a) de verdere uitwerking beslispunten, (b) de aanvulling van potentieel bruikbare instrumenten en (c) de toetsing en de uitwerking van de samenhang. Voor de werving van de Bureaus wordt de onderhavige notitie naar alle Bureaus Jeugdzorg in Nederland gestuurd. Dit gaat vergezeld met de vraag of men het nut van het op een rij zetten van de beslismomenten en het instrumentarium ondersteunt, en hoe men staat tegenover een vervolgproject ten behoeve van de opbouw en de implementatie van het instrumentarium. Tevens gaat een uitnodiging mee voor deelname aan een volgende fase, waarin vier Bureaus Jeugdzorg in de gelegenheid worden gesteld om, ondersteund door het NIZW, voor hun organisatie extra financiële middelen te werven voor de verdere opbouw van het instrumentarium. De Bureaus Jeugdzorg geven hun antwoord op de vraag en de uitnodiging schriftelijk (via post of e-mail) of telefonisch door. Op basis van de reacties en aan de hand van de geformuleerde uitgangspunten van deze studie (zie hierboven) worden met vier Bureaus Jeugdzorg afspraken gemaakt om deel te nemen in de volgende fase. Vervolgens wordt elk van de vier geworven Bureaus Jeugdzorg door het NIZW op consultatieve basis ondersteund bij het werven extra financiële middelen voor de verdere opbouw van het instrumentarium door de Bureaus. Daartoe zorgt elk Bureau voor I. een voor hun eigen organisatie verder uitgewerkte schets van de opbouw en de inhoud van het bedoelde instrumentarium II. een projectvoorstel voor de verdere opbouw en implementatie van het instrumentarium III. een draagvlak voor het voorstel uit alle betrokken sectoren en geledingen van het Bureau Jeugdzorg. Het projectvoorstel maakt duidelijk op welke aandachtspunten in het project het accent gelegd wordt, met welke planning nader omschreven resultaten te verwachten zijn, en welke partijen in de verdere ontwikkeling en implementatie zullen deelnemen. De opstellers van een projectvoorstel nemen op zich dat zij binnen hun ‘eigen’ Bureau Jeugdzorg het draagvlak voor de voorstellen peilen. De opbrengst van het project moet landelijk kunnen worden verspreid. De mate waarin de Bureaus Jeugdzorg erin slagen om de punten I t/m III voldoende invulling te geven, moet een onderbouwd oordeel opleveren over de haalbaarheid van een vervolg. De NIZW-medewerkers bezoeken de Bureaus Jeugdzorg om over de bedoeling tekst en uitleg te geven. Tevens helpen zij de Bureaus met het schrijven van de voorstellen door kritisch op concepten te reageren en door aanvullende informatie over instrumenten en instrumentgebruik aan te dragen. Met het oog of dat laatste (het aandragen van informatie) verzamelen en documenteren de NIZW-medewerkers in het kader van dit project gegevens over instrumenten die mogelijk interessant zijn voor Bureaus Jeugdzorg. Voorts assisteren zij bij het vinden van draagvlak binnen het Bureau Jeugdzorg door, waar nodig, een inbreng ‘van buiten af’ te plegen. De Bureaus Jeugdzorg dienen aan het einde van deze fase hun projectvoorstellen in bij Pro Juventute. Pro Juventute vervolgens beslist over het al dan niet honoreren van één of meerdere projectvoorstellen. Dan wordt de ontwikkeling van het instrumentarium
Startnotitie Samenhangend instrumentarium BJZ - NIZW - 2 februari 2001
Pag. 16
daadwerkelijk ter hand genomen. Indien voorstellen van meerdere Bureaus gehonoreerd zijn, werken zij de thema’s elk voor zich uit om ervoor te zorgen dat mogelijke variaties zichtbaar worden. Tegelijk is tussen de Bureaus uitwisseling van de vorderingen om de ontwikkeling van het gemeenschappelijk deel van het instrumentarium te bespoedigen en om over-en-weer inspiraties op te doen. Wederom is het NIZW daarbij op consultatieve basis beschikbaar. De resultaten van deze fase worden onder de Bureaus Jeugdzorg in Nederland verspreid. Tevens is dan aan de orde welke vervolgstappen zinvol lijken. 4.3 Eisen aan het instrumentarium en de projectplannen Voor het te ontwikkelen bouwwerk van instrumenten geldt een aantal eisen: a. Het moet zoveel mogelijk zijn samengesteld uit bestaand materiaal. Dit materiaal kan bestaan uit een ordening van zowel uitontwikkelde als veelbelovende, in ontwikkeling zijnde instrumenten. Daarnaast kan het gaan om landelijk bekende instrumenten en om instrumenten die specifiek binnen een regio of een Bureau Jeugdzorg ontwikkeld zijn of in ontwikkeling zijn. b. Het moet zoveel mogelijk bestaan uit instrumenten die voldoen aan een aantal minimale kwaliteitseisen. Hierbij zal gelet moeten worden op aspecten van dekking, betrouwbaarheid, validiteit en hanteerbaarheid (zie Van Yperen, 1995). c. Het moet te relateren zijn aan duidelijk gemarkeerde beslismomenten in de werkprocessen binnen de Bureaus Jeugdzorg. Op deze manier wordt het instrumentarium expliciet in het teken gezet van de ondersteuning van de werkprocessen, de inhoudelijke beeldvorming en de (vervolg)stappen die moeten worden ondernomen. d. Het moet gekoppeld zijn aan een werkwijze die geleid wordt door een heldere visie omtrent een vraaggerichte en cliëntvriendelijke inrichting van de processen in Bureau Jeugdzorg. Aangegeven wordt hoe voorkomen wordt dat het instrumentgebruik de invulling van de cliëntrelatie gaat domineren; aangetoond wordt hoe instrumenten slechts als ondersteuningsmiddelen worden aangewend. e. Het bouwwerk moet te relateren zijn aan de eisen die aan de werkprocessen van Bureau Jeugdzorg worden gesteld vanuit de systeemeisen Toegang, de kwaliteitszorg (o.a. hulpverleningsplanning, KWIS en cliëntenbetrokkenheid) en de beleidsinformatie. Ten aanzien van dat laatste, de beleidsinformatie, gaat in het bijzonder de aandacht uit naar de landelijke ontwikkelingen omtrent de registratie van aard van de problematiek, de gewenste en geboden zorg en de beëindiging van de zorg. f. Het moet intersectoraal van aard zijn. Alle sectoren in de Bureaus Jeugdzorg dienen bij de ontwikkeling van het instrumentarium betrokken te zijn en zich aan het resultaat te committeren. Ten aanzien de deelnemende Bureaus Jeugdzorg gelden de volgende eisen: g. De Bureaus Jeugdzorg zijn goed georganiseerd en de jeugdhulpverlening, jeugdbescherming en jeugd-ggz participeren. Het Bureau staat positief ten opzichte van participatie van de lvg. h. De Bureaus verplichten zich tot de oplevering van de resultaten van het project ten behoeve van alle Bureaus Jeugdzorg in Nederland. i. De landelijke (koepel)organisaties dragen actief bij aan de uitvoering van het project. De in de eerste fase te ontwikkelen projectplannen moeten aan de volgende voorwaarden voldoen: j. Het biedt een voor het betreffende Bureau Jeugdzorg verder uitgewerkte schets van de opbouw en de inhoud van het gewenste instrumentarium.
Startnotitie Samenhangend instrumentarium BJZ - NIZW - 2 februari 2001
Pag. 17
k. Het geeft aan hoe in een project de verdere opbouw en implementatie van het instrumentarium ter hand wordt genomen, welke partijen of geledingen van het Bureau Jeugdzorg erbij betrokken zijn en op welke aandachtspunten eventueel het accent gelegd wordt. l. Aangegeven is hoe bij de opbouw en de implementatie zorg wordt gedragen voor de klantgerichtheid van het instrumentarium, de praktische uitvoerbaarheid voor hulpverleners van het Bureau Jeugdzorg, en de efficiëntie vanuit inhoudelijk en bedrijfsmatig perspectief. m. Aangegeven is hoe er zorg voor wordt gedragen dat het instrumentarium zich goed verhoudt tot het Beleidskader Wet op de Jeugdzorg, de systeemeisen voor de toegang en met de vereisten inzake beleidsregistratie en kwaliteitszorg. n. Het voorstel heeft een aantoonbaar draagvlak in alle betrokken sectoren (jeugdhulpverlening, jeugdbescherming, jeugd-ggz en jeugd-lvg) en geledingen (inhoudelijk medewerkers, management en directie) van het Bureau Jeugdzorg. o. Het voorstel bevat een uitgewerkte planning, waarin aangegeven is welke resultaten op welke termijn te verwachten zijn. p. Het projectvoorstel bevat een uitgewerkte begroting. 4.4 Organisatie Pro Juventute treedt in dit traject op als financier. Het NIZW is moderator en inhoudelijk ondersteuner. Bureaus Jeugdzorg zijn projectuitvoerders. Voor de eerste fase van het traject is een begeleidingsgroep ingesteld. Deze groep ziet toe of het project volgens planning wordt uitgevoerd, bespreekt eventuele wijzigingen in de opzet, en participeert in de procedure van de selectie van de Bureaus Jeugdzorg voor het schrijven van projectvoorstellen. De begeleidingsgroep bestaat uit de volgende leden: - dhr. Joop Buinink (Stichting Vedivo); - mw. Annemarie van Rhenen (Landelijk bureau Raad voor de Kinderbescherming); - dhr. Jan Willem Veerman / mw. Helen Bakker (Praktikon); - dhr. Karel Diephuis (Landelijk Programma Management); - dhr. Hans Matthaeï (Stuurgroep Platform Bureaus Jeugdzorg). Voor deelname uit de kringen van de ggz en de lvg worden nog leden gezocht. De projectuitvoerders van de Bureaus Jeugdzorg rapporteren periodiek en schriftelijk aan de begeleidingsgroep en de Bureaus die in het traject participeren. Tevens is er periodiek een plenaire bijeenkomst van de betrokken Bureaus. 4.5 Planning De planning van de te ondernemen stappen in de haalbaarheidsstudie ziet er als volgt uit: Maand Febr. – maart
Week 5-6 6-9
April - mei
10-12 13-18 19 20
Activiteit Mailing brief t.b.v. algemene consultatieronde en werving Bureaus, met als bijlage de startnotitie Beantwoording vragen n.a.v. mailing, verzameling reacties van Bureaus Jeugdzorg en verslaglegging door NIZW Selectieprocedure vier BJZ´s i.s.m. begeleidingsgroep. Uitwerking projectvoorstellen en creëren draagvlak door de vier BJZ´s, ondersteund door NIZW Schrijven eindrapportage aan opdrachtgever Bijeenkomst begeleidingsgroep
Startnotitie Samenhangend instrumentarium BJZ - NIZW - 2 februari 2001
Pag. 18
5. Literatuur Berge, I.J. ten. Besluitvorming in de kinderbescherming. De ontwikkeling en evaluatie van een checklist voor de beoordeling van meldingen bij de Raad voor de Kinderbescherming. Delft: Eburon, 1998. Bogaart, P.H.M. van den en K. Mesman Schultz. Individuele Doelen Evaluatie Methode (IDEM). Voorlopige handleiding. Leiden: RU Leiden, Centrum Onderzoek Jeugdhulpverlening (COJ), 1990 Bogaart, P.H.M. van den, K. Mesman Schultz, P.M.H. Naayer en Tj. Zandberg. Instrumentarium voor programma-evaluatie in de residentiële jeugdhulpverlening: de COM-UV. Betrouwbaarheid en validiteit. Leiden: COJ, 1989 Deur, H. van en M. Scholte (2000). Inzicht in de Jeugdzorg Intake Methode / JIM. Een methode voor aanmelding en screening voor de toegang tot de jeugdzorg. Utrecht: NIZW, 2000 Eijgenraam, K. Beslismodel voor de toegangsprocedure. Handleiding voor de uitvoerders van de toegangsfuncties aanmelding tot en met indicatiestelling. Leiden: Bureau Jeugdzorg Rijnland, 2000. Evers, A., J.C. van Vliet-Mulder en J. ter Laak. Documentatie van tests en testresearch in Nederland. Assen: Van Gorcum, 2000 Oudshoorn, D.N., H.C.M. Brans, J.H.M. Duyx en M.L.J.M. Eussen. Kinder- en adolescentenpsychiatrie: Een praktisch leerboek. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum, 1995 Pelzer, H.J. en W.J.P.J.M. Steerneman. De taxatie van de ernst van de problematiek bij kinderen en jeugdigen: de ontwikkeling van een praktijkinstrument. Proefschrift. Nijmegen: KU Nijmegen, 1999. Projectgroep Toegang, Eindadvies Toegang tot de jeugdzorg. Utrecht/Den Haag: NIZW, Minsiterie van VWS, 1999 Romijn, C.M.. Het gebruik van de Vragenlijst Sociaal Pedagogische Situatie bij vraag-aanbod analyses in de jeugdhulpverlening. Verslag van een haalbaarheidsstudie. Nijmegen: Instituut voor Toegepaste Sociale wetenschappen, 1997. Scholte, E.M.. De Vragenlijst Sociale en Pedagogische Situatie. Handleiding bij het gebruik van de VSPS. Versie 3.0. Delft: Eburon, 1993 Scholte, E.M.. De vragenlijsten Explicitering Besluitvorming Raadsadvies (EBR) & Hulpverlening (EBH). Amsterdam: Nederlands Instituut voor Pedagogisch en Psychologisch Onderzoek (NIPPO), 1995. Taskforce Wet op de jeugdzorg. Beleidskader Wet op de jeugdzorg. Den Haag: Ministerie van VWS en Ministerie van Justitie, juni 2000. Veerman, J.W. en E. van Loosbroek. Stap na stap: naar een normgebonden registratiesysteem voor problematiek in de jeugdzorg. Nijmegen: Stichting De Waarden, 1998. Vianen, R.T van en B. Baarda. Registratie Evaluatie en Diagnostiek formulier (RED). Utrecht: Vakgroep Pedagogiek Universiteit Utrecht, 1998. Vogelvang, B., P. Kuipers en J. Hermans. Onderzoeksmodel van de Raad voor de Kinderbescherming. Den Haag: Ministerie van Justitie, 1999. Weterings, A.M., H. Pruijs, W.A. Bloemberg, C. Grootes, W. Pool en T. van den Oetelaar Signalering binnen de jeugdhulpverlening. De ontwikkeling van het PSI, Pedagogisch Signalerings-Instrumentarium. Centrum Onderzoek Jeugdhulpverlening (COJ). Leiden: RU Leiden, 1991. Yperen, T.A. van, P.H. Nota en R.A. van der Schaft. Zorgtoewijzing. Knooppunt vraag en aanbod jeugdzorg. Utrecht: NIZW, 1999. Yperen, T.A. van. Visie op jeugdzorg. In: Kind en Adolescent, jrg. 21, 2000, nr. 4, p. 275-279. Zeeuw, J. de. Algemene psychodiagnostiek I: testmethoden. Lisse: Swets & Zeitlinger, 1996
Startnotitie Samenhangend instrumentarium BJZ - NIZW - 2 februari 2001
Pag. 19
Bijlage 1. Overzicht van beslismomenten in Bureau Jeugdzorg A. Overzicht beslissingen t.a.v. (cliënt)gebonden inrichting functies Bureau Jeugdzorg (1) Aanmelding (2) Eerste screening (3) Uitgebreide screening / basisdiagnostiek Beslissingen (cliëntgebonden) inrichting functie
• • • •
•
Beslis waar je naar gaat vragen. Beslis welke gegevens je vastlegt. Beslis welke aanmelding je aanneemt, welke niet. Beslis welke informatie je verstrekt aan de cliënt bij aannemen van de aanmelding en bij afwijzing. Etc.
•
• • • •
• •
• •
Beslis hoe je ervoor zorgt dat de eerste screening vraaggericht verloopt. Beslis hoe je de betrokkenheid van de cliënt maximaal maakt. Beslis welke reeds voorhanden zijnde informatie je opvraagt. Beslis hoe je de functie inhoudelijk gaat inrichten. Beslis met wat voor middelen informatie verzameld moet worden. Beslis wie je als eerste informanten beschouwd. Beslis welke informatiebronnen je nog meer gaat gebruiken. Beslis welke gegevens je vastlegt. Etc.
•
• • • •
• •
• •
Beslis hoe je ervoor zorgt dat de basisdiagnostiek vraaggericht verloopt. Beslis hoe je de betrokkenheid van de cliënt maximaal maakt. Beslis welke reeds voorhanden zijnde informatie je opvraagt. Beslis hoe je de functie inhoudelijk gaat inrichten. Beslis met wat voor middelen informatie verzameld moet worden. Beslis wie je als eerste informanten beschouwd. Beslis welke informatiebronnen je nog meer gaat gebruiken. Beslis welke gegevens je vastlegt. Etc.
(4) Specialistische diagnostiek
(5) Indicatiestelling
(6) Zorgtoewijzing
•
•
•
• •
• •
• •
• •
Startnotitie Samenhangend instrumentarium BJZ - NIZW - 2 februari 2001
Beslis hoe je ervoor zorgt dat de diagnostiek vraaggericht verloopt. Beslis hoe je de betrokkenheid van de cliënt maximaal maakt. Beslis welk diagnostisch arrangement hoort bij de centraal staande vraagstellingen / hypothesen. Beslis welke reeds voorhanden zijnde informatie je opvraagt. Beslis met wat voor middelen informatie verzameld moet worden. Beslis wie je als eerste informanten beschouwd. Beslis welke informatiebronnen je nog meer gaat gebruiken. Beslis welke gegevens je vastlegt. Etc.
• •
•
• •
• •
Beslis hoe je ervoor zorgt dat de indicatiestelling vraaggericht verloopt. Beslis hoe je de betrokkenheid van de cliënt maximaal maakt. Beslis welke deskundigheid voor de indicatiestelling nodig is. Beslis met wat voor middelen informatie verzameld moet worden. Beslis wie je als eerste informanten beschouwd. Beslis welke informatiebronnen je nog meer gaat gebruiken. Beslis welke gegevens je vastlegt. Etc.
• •
• •
• •
Beslis hoe je ervoor zorgt dat de zorgtoewijzing vraaggericht verloopt. Beslis wat relevante partijen zijn die gehoord dienen te worden. Beslis of voor de zorgtoewijzing relevante informatie aanwezig is. Beslis wie je als eerste informanten beschouwd. Beslis welke informatiebronnen je nog meer gaat gebruiken. Beslis welke gegevens je vastlegt. Etc.
Pag. 20
B. Overzicht beslissingen t.a.v. beeldvorming in functies Bureau Jeugdzorg (1) Aanmelding (2) Eerste screening (3) Uitgebreide screening / basisdiagnostiek Beeldvormende beslissingen
• • •
•
Beslis of de aard van de aanmeldingsvraag duidelijk is. Beslis hoe urgent de noodzaak tot hulp is. Beslissing of het beeld duidelijk genoeg is om de vervolgstap te nemen. Etc.
•
•
• •
• • •
•
Beslis in welke mate de aangeleverde informatie duidelijk, relevant en actueel is. Beslis welke informatie er (nog meer) nodig is om het beeld (verder) op te bouwen. Beslis of de hulpvraag vast te stellen is en hoe deze luidt. Beslis wat het probleem, de samenhangende factoren en aangrijpingspunten voor hulp zijn en wat deze zijn. Beslis hoe erg de problematiek is. Beslis hoe urgent de noodzaak tot hulp is. Beslissing of het beeld duidelijk genoeg is om de vervolgstap te nemen. Etc.
•
•
• •
• • •
•
Beslis in welke mate de aangeleverde informatie duidelijk, relevant en actueel is. Beslis welke informatie er (nog meer) nodig is om het beeld (verder) op te bouwen. Beslis of de hulpvraag vast te stellen is en hoe deze luidt. Beslis wat het probleem, de samenhangende factoren en aangrijpingspunten voor hulp zijn en wat deze zijn. Beslis hoe erg de problematiek is. Beslis hoe urgent de noodzaak tot hulp is. Beslis of het beeld duidelijk genoeg is om de vervolgstap te nemen. Etc.
(4) Specialistische diagnostiek
(5) Indicatiestelling
(6) Zorgtoewijzing
•
•
•
•
•
• •
• • •
•
Startnotitie Samenhangend instrumentarium BJZ - NIZW - 2 februari 2001
Beslis welke vraagstellingen / hypothesen centraal staan. Beslis in welke mate de aangeleverde informatie duidelijk, relevant en actueel is. Beslis welke informatie er (nog meer) nodig is om het beeld (verder) op te bouwen. Beslis of de hulpvraag vast te stellen is en hoe deze luidt. Beslis wat het probleem, de samenhangende factoren en aangrijpingspunten voor hulp zijn en wat deze zijn. Beslis hoe erg de problematiek is. Beslis hoe urgent de noodzaak tot hulp is. Beslis of het beeld duidelijk genoeg is om de vervolgstap te nemen. Etc.
•
• • • •
•
Beslis in welke mate de aangeleverde informatie duidelijk, relevant en actueel is. Beslis welke informatie er (nog meer) nodig is om de indicatiestelling te plegen. Beslis wat de meeste wenselijke hulp is. Beslis wat de minimaal wenselijke hulp is. Beslis hoe urgent de noodzaak tot hulp is. Beslis of het beeld duidelijk genoeg is om de vervolgstap te nemen. Etc.
•
• •
•
Beslis in welke mate de aangeleverde informatie duidelijk, relevant en actueel is. Beslis welke informatie er (nog meer) nodig is om de zorgtoewijzing te plegen. Beslis welke hulp toegewezen kan worden. Beslis of het beeld duidelijk genoeg is om de vervolgstap te nemen. Etc.
Pag. 21
C. Overzicht beslissingen t.a.v. vervolgstappen functies Bureau Jeugdzorg
Beslissingen vervolgstappen
(1) Aanmelding
(2) Eerste screening
(3) Uitgebreide screening / basisdiagnostiek
(4) Specialistische diagnostiek
(5) Indicatiestelling
(6) Zorgtoewijzing
• •
• •
• •
• •
• •
• •
• • • • • • •
Stoppen bemoeienis? Verwijzing naar basisvoorziening? Bieden van advies of ultrakorte hulp? Verwijzing naar / melding bij AMK? Inschakelen Raad? Naar screening (2)? Naar basisdiagnostiek (3)? Naar specialistische diagnostiek (4)? Naar indicatiestelling (5)?
• • • • • • • •
Stoppen bemoeienis? Verwijzing naar basisvoorziening? Bieden van advies of ultrakorte hulp? Vrij toegankelijke hulp? Zo ja, welke vorm? Verwijzing naar / melding bij AMK? Inschakelen Raad? Crisisinterventie? Naar basisdiagnostiek (3)? Naar specialistische diagnostiek (4)? Naar indicatiestelling (5)?
• • • • • • •
Stoppen bemoeienis? Verwijzing naar basisvoorziening? Bieden van advies of ultrakorte hulp? Vrij toegankelijke hulp? Zo ja, welke vorm? Verwijzing naar / melding bij AMK? Inschakelen Raad? Crisisinterventie? Naar specialistische diagnostiek (4)? Naar indicatiestelling (5)?
Startnotitie Samenhangend instrumentarium BJZ - NIZW - 2 februari 2001
• • • • • •
Stoppen bemoeienis? Verwijzing naar basisvoorziening? Bieden van advies of ultrakorte hulp? Vrij toegankelijke hulp? Zo ja, welke vorm? Verwijzing naar / melding bij AMK? Inschakelen Raad? Crisisinterventie? Naar indicatiestelling (5)?
• • • • • • •
Stoppen bemoeienis? Verwijzing naar basisvoorziening? Bieden van advies of ultrakorte hulp? Vrij toegankelijke hulp? Zo ja, welke vorm? Verwijzing naar / melding bij AMK? Inschakelen Raad? Crisisinterventie? Terug naar diagnostiek (4)? Naar zorgtoewijzing (6)?
• • • • • • •
Stoppen bemoeienis? Verwijzing naar basisvoorziening? Bieden van advies of ultrakorte hulp? Vrij toegankelijke hulp? Zo ja, welke vorm? Verwijzing naar / melding bij AMK? Inschakelen Raad? Crisisinterventie? Plaatsing in toegwezen zorg? Terug naar indicatiestelling (5)?
Pag. 22
Bijlage 2. Voorbeelden koppeling beslissingen en instrumenten in Bureau Jeugdzorg
Inrichting functie Beeldvorming
(1) Aanmelding
(2) Eerste screening
•
Waar ga je naar vragen (JIM).
•
Hoe urgent is hulp (JIM).
•
•
•
• • • •
(3) Uitgebreide screening / basisdiagnostiek Hoe betrek je cliënt • Hoe richt je functie maximaal (JIM). inhoudelijk in (VSPS, RED, PSI). Hoe richt je functie inhoudelijk in (JIM). • Welke middelen informatie verzameling (VSPS, RED, PSI). • Welke gegevens vastleggen (VSPS, RED, PSI). Is hulpvraag vast te • Welke informatie is stellen, hoe luidt deze nodig (VSPS, RED, (JIM). PSI). Wat is probleem e.d. • Wat is probleem e.d. (JIM). (VSPS, RED, PSI). Hoe erg is probleem (L- • Hoe erg is probleem HETS). ((L-HETS, VSPS, PSI). Hoe urgent is hulp (JIM). Is beeld duidelijk genoeg (JIM).
(4) Specialistische diagnostiek • Hoe verloopt diagnostiek vraaggericht (HTM).
(5) Indicatiestelling
(6) Zorgtoewijzing
•
Hoe verloopt indicatiestelling (Dorts Strategisch Model; RUPS; EBH).
•
•
•
Beslis welke doelen centraal staan en welke • middelen in dat verband aangewezen zijn Iindicatieformulieren, RUPS, IDEM) Beslis wat de meeste wenselijke hulp is (Indicatieformulieren; RUPS). Beslis van de minimaal wenselijke hulp is (indicatieformulieren; RUPS).
•
•
•
Vervolgstappen
• •
Inschakelen Raad (CLIK) Crisisinterventie (JIM)
• •
Inschakelen Raad (CLIK) Crisisinterventie (JIM)
• •
Inschakelen Raad (CLIK) Crisisinterventie (JIM)
Startnotitie Samenhangend instrumentarium BJZ - NIZW - 2 februari 2001
• •
Welke vraagstellingen / hypothesen (HTM). Wat is het probleem e.d. (HTM; CBCL (gedrag); Reynell (taal); WISC-R (intelligentie); NVOS (gezin, opvoeding)). Hoe erg is probleem (LHETS; CBCL (gedrag); Reynell (taal); WISC-R (intelligentie); NVOS (gezin, opvoeding)). Is beeld duidelijk genoeg voor vervolgstap (HTM). Inschakelen Raad (CLIK) Crisisinterventie (JIM)
•
•
• •
Is voor zorgtoewijzing relevante informatie aanwezig (Indicatieformulier BJZ).
Beslis welke informatie er (nog meer) nodig is om de zorgtoewijzing te plegen (Indicatieformulieren).
Inschakelen Raad (CLIK) Crisisinterventie (JIM)
Pag. 23
Bijlage 3. Schematische weergave resultaten consultatie- en wervingsronde (overzicht instrumentarium Bureaus Jeugdzorg) Provincie Friesland St. Jeugdzorg Friesland Postbus 312 8901 BC LEEUWARDEN
Aanmelding Eigen instrument: Vragenlijst aanmelding / screening
Tel (058) 233 37 87 Fax (058) 233 36 05 Contactpersoon: C.F. (Cor) Hergaarden
Screening Eigen instrument: Vragenlijst aanmelding / screening
Specialistische diagnostiek Aanvullende diagnostiek (niet gespecificeerd)
Basisdiagnostiek VSPS
Indicatiestelling
Zorgtoewijzing
Aanvullende opmerkingen BJz Leeuwarden heeft een Handboek toegangsfuncties (protocol werkwijze). Cliëntregistratie d.m.v. PPS.
Geen instrument genoemd Geen instrument genoemd
Provincie Groningen Jeugdzorg Groningen Postbus 80 9670 AB WINSCHOTEN Tel (0597) 45 11 11 Fax (0597) 45 11 22
Aanmelding Niet gespecificeerd. Volledige formulierenset voor alle functies (specifieke hulpverleningsplanning)
Contactpersonen: Mw. J.A. Meyling Mw. A. Wolbert
Screening Idem
Specialistische diagnostiek Idem
Basisdiagnostiek Idem
Indicatiestelling Idem
Aanvullende Opmerkingen Voor informatie over de formulierenset SHVP: Mw. H. Wijnen, afd. IO, Jeugdzorg Groningen.
Zorgtoewijzing Idem
Provincie Drenthe Bureau Jeugdzorg Drenthe * Stationsstraat 23 9401 KW ASSEN Tel (0592) 38 37 90 Fax (0592) 38 37 91 Contactpersonen: Riekie Scholte, Peter Voerman en Dries Roosma
Aanmelding
Screening
Basisdiagnostiek
Eigen instrument: formulier Eigen instrument: formulier Bij JB wordt gekeken of het "Aanmelding (korte "Breedtescreening". wenselijk is de VSPS te screeningslijst)" Aparte formulieren voor: gebruiken - Screening gericht op de jongere - Screening gericht op ouders (gezin) - Screening gericht op ouders (kind) Specialistische diagnostiek CBCL, NOSI, VMG, SASK VAK. Evt. Patte Noir, FRT, Columbus, CBSK, ATL, ADHD-vragenlijst, NPV-J, PMT, SVL.
Indicatiestelling Eigen instrument: Indicatieformulier Zorgtoewijzing
55
Zorgtoewijzing Eigen instrument: Indicatieformulier Zorgtoewijzing
Aanvullende opmerkingen De route aanmelding t/m zorgtoewijzing wordt door een, bij BJz Drenthe ontwikkelde, beslisboom ondersteund. T.b.v. registratie worden PPS en Care 4 geïmplementeerd.
Provincie Overijssel Bureau Jeugdzorg Overijssel Postbus 65 8000 AB ZWOLLE
Aanmelding Geen instrument
Tel (038) 421 69 81 Fax (038) 421 62 98 Contactpersoon: Dhr. F. Israëls
Specialistische diagnostiek Geen instrument
Bureau Jeugdzorg Stedendriehoek Postbus 390 7400 AJ DEVENTER
Aanmelding Eigen instrument: Aanmeldingsformulier
Screening Geen instrument
Indicatiestelling Geen instrument
Screening Eigen instrument: Screeningsformulier (kort)
Tel (0570) 68 87 22 Fax (0570) 68 87 99 Contactpersoon: Dhr. W. Roest Specialistische diagnostiek Geen instrumenten genoemd
Indicatiestelling
Basisdiagnostiek
Aanvullende opmerkingen
Geen instrument
Zorgtoewijzing Geen instrument
Basisdiagnostiek
Aanvullende opmerkingen
Eigen instrument: Screeningsformulier (uitgebreid); ontwikkelingsanamnese 0-12 jr (ou.), ontwikkelingsanamnese 1218 jr (ou.+j.); CBCL; AVL (ADHD-vragenlijst); Auti-R (vragenlijst autisme) Zorgtoewijzing
Geen instrument genoemd Geen instrument genoemd
Provincie Flevoland Vanuit de provincie Flevoland zijn er door de aangeschreven Bureaus Jeugdzorg geen vragenlijsten teruggestuurd.
Provincie Noord-Holland Bureau Jeugdzorg Amsterdam Keizersgracht 212 1016 DX AMSTERDAM
Aanmelding CBCL (in implementatiefase)
Tel (020) 521 85 47 / 521 85 27 Fax (020) 427 12 24 Contactpersonen: Marcel Ravier en Roesja Verhoeven
Specialistische diagnostiek CBCL (in implementatiefase)
Screening Eigen instrument: SAM (Screening, Amsterdamse Methode), een formulierenset (protocol met checklists) Indicatiestelling Eigen instrument: indicatieformulier
56
Basisdiagnostiek VSPS (in implementatiefase)
Zorgtoewijzing Geen instrument
Aanvullende opmerkingen
Vervolg provincie Noord-Holland Bureau Jeugdzorg AMZW * Waterlandlaan 45 1441 RS PURMEREND Tel (0299) 40 52 70 Fax (0299) 40 29 81 Contactpersoon: Miriam Seegers
Aanmelding Aanmeldingsformulier Standaard intakeformulier
Specialistische diagnostiek
Screening
Basisdiagnostiek
Aanvullende opmerkingen
Intakeschema (uit methode Geen instrument genoemd Kort Ambulant van PI-GT); genogram; thuisobservatie; schoolobservatie Indicatiestelling
CBCL / YSR / TRF; Indicatieformulier gezinsgesprek. Bij uitgebreid onderzoek (pso, ortho) wordt verwezen naar diagnostisch centrum K&J-GGz
Zorgtoewijzing Geen instrument genoemd
Provincie Zuid-Holland Bureau Jeugdzorg Haaglanden Vestiging Noordoost: Prins Bernhardlaan 177 2273 DP VOORBURG Tel (070) 300 55 30 Fax (070) 300 55 20 Contactpersoon: Rian van Hout
Bureau Jeugdzorg Midden Holland Boelekade 19 2806 AS GOUDA
Aanmelding Eigen instrument: aanmeldingsformulier en stamblad personalia Specialistische diagnostiek CBCL / TRF; specialistische diagnostiek wordt uitbesteed aan RDT
Aanmelding Eigen instrument: aanmeldingsformulier
Tel (0182) 57 39 33 Contactpersoon: Jan van Schie Specialistische diagnostiek
*onderdeel van St. Jeugdzorg Den Diagnostisch arrangement Haag/Zuid-Holland Noord (K&J-GGz)
Screening Screeningsformulier (RED)
Indicatiestelling Indicatieformulier voor zorgtoewijzing; protocol raadsmelding
Screening
Basisdiagnostiek Geen instrument genoemd
Zorgtoewijzing Formulier zorgtoewijzing van het COZH (ZTO); formulier regionaal diagnostiekteam (RDT)
Basisdiagnostiek
Eigen instrument: Geen instrument genoemd screeningsformulier BJz Midden-Holland (incl. handboek): combinatie van RED en intakeprotocol K&JGGz Indicatiestelling Eigen instrument: indicatiestellingformulier
57
Aanvullende opmerkingen
Zorgtoewijzing Eigen instrument: ZTOformulier
Aanvullende opmerkingen
Vervolg provincie Zuid-Holland St. Jeugdzorg Rotterdam/ Zuid-Holland Zuid Calandstraat 58 3016 CD ROTTERDAM Tel (010) 478 16 00 Fax (010) 478 20 07 Contactpersoon: Ria Baas
Aanmelding
Screening
Basisdiagnostiek
Aanvullende opmerkingen
Geen instrument genoemd Geen instrument genoemd RED
Specialistische diagnostiek
Indicatiestelling
Geen instrument genoemd RED + hulpverleningsplan (standaardformulier)
Zorgtoewijzing Geen instrument genoemd
Provincie Utrecht Bureau Jeugdzorg Utrecht * Postbus 9076 3506 GB UTRECHT
Aanmelding SCREEN (afgeleid van de JIM)
Screening SCREEN (afgeleid van de JIM)
Tel (030) 677 81 06 Fax (030) 677 81 89 Contactpersoon: R.T. van Vianen
Specialistische diagnostiek Nog in ontwikkeling. Beschrijvend (gekoppeld aan vraag voor plaatsing); Extern onderzoek (RDT)
Basisdiagnostiek Nog in ontwikkeling. Vraag voor BJzU: moet SCREEN worden ingezet of een ander instrument (RED of VSPS)? JB en JR gebruiken raadsrapport.
Indicatiestelling Volgens methodiek Collegio (van Yperen en Pameijer)
Aanvullende opmerkingen
Zorgtoewijzing RUPS
Provincie Gelderland Bureau Jeugdzorg Nijmegen St. Annastraat 67-69 6524 EH NIJMEGEN Tel (024) 360 15 12 Fax (024) 324 00 53 Contactpersoon: R.J. de Vries
Aanmelding
Screening
Basisdiagnostiek
Geen instrument genoemd Screeningsformulieren 0-12 Geen instrument genoemd jarigen en 12-(18) 23 jarigen; CBCL (2-3, 4-18, TRF en YSR) Specialistische diagnostiek
Indicatiestelling
Zorgtoewijzing
Geen instrument genoemd. Geen instrument genoemd Geen instrument genoemd Specialistische diagnostiek wordt uitbesteed (o.a. aan De Waarden en Diagnostisch Centrum Nijmegen)
58
Aanvullende opmerkingen
Vervolg provincie Gelderland Bureau Jeugdzorg Westen Noordwest-Veluwe Postbus 661 6710 BR EDE GLD Tel (0318) 69 12 52 Fax (0318) 69 12 55 Contactpersoon: Jos van Kouterik
Aanmelding
Screening
Basisdiagnostiek
Aanvullende opmerkingen
Geen instrument genoemd Eigen instrument: CBCL (ook bij aanvragen screeningsformulier t.b.v. diagnostisch onderzoek) informatieverzameling aanmelding, screening en diagnostiek; competentieanalyse bij vrij toegankelijke hulpverlening Specialistische Indicatiestelling Zorgtoewijzing diagnostiek Geen instrument genoemd Geen instrument genoemd Geen instrument genoemd
Bureau Jeugdzorg Rivierenland Stationsstraat 12 4001 CE TIEL Tel (0344) 63 44 59 Fax (0344) 65 43 89
Aanmelding Eigen instrument: Screeningsformulier Gelderse Bureaus Jeugdzorg
Screening Eigen instrument: Screeningsformulier Gelderse Bureaus Jeugdzorg
Contactpersoon: R. Boon Specialistische diagnostiek
Indicatiestelling
Basisdiagnostiek
Aanvullende Opmerkingen
CBCL; AVL (ADHDvragenlijst), deze gaat waarschijnlijk vervangen worden door de VGSK (vragenlijst gedragsstoornissen); SCL-90 (klachtenlijst voor volw.) Zorgtoewijzing
Diverse instrumenten, o.a.: Geen instrument genoemd Geen instrument genoemd vragenlijsten m.b.t. gedrag, persoonlijkheid, opvoeding, niveau- en functietests
Provincie Limburg Bureau Jeugdzorg Limburg * Slachthuisstraat 33 6041 CB ROERMOND Tel (0475) 33 58 08 Fax (0475) 31 50 70 Contactpersoon: Sjef Paas
Aanmelding De JIM gaat gebruikt worden in aangepaste vorm (LIM) Aanmeldingsformulier en checklist Specialistische diagnostiek Externe uitbesteed (jeugdGGz). Daarnaast zal er per BJz een multidisciplinair orgaan komen, waar door de aanwezige GZpsycholoog specialistische diagnostiek uitgevoerd kan worden.
Screening De JIM gaat gebruikt worden in aangepaste vorm (LIM), nu worden er nog eigen formulieren gebruikt Indicatiestelling HVP (VSPS), plan van aanpak (JB); Formulier / checklist als ondersteuning (JHV)
59
Basisdiagnostiek VSPS (gebruikt door V/GV, 1 afd. JR, JHV Maastricht); CBCL (JR M’tricht)
Zorgtoewijzing Protocol en checklist (door ZTO Noord en Zuid); RUPS (voorlopig)
Aanvullende Opmerkingen Registratie middels PPS. Gebruik intranet
Provincie Noord-Brabant Bureau Jeugdzorg WestBrabant Erasmusweg 34 4834 AA BREDA
Aanmelding
Screening
Geen instrument genoemd Eigen instrument: screeningsformulier
Tel (076) 560 04 00 Fax (076) 560 20 60 Contactpersoon: Ineke Hoebink
Specialistische diagnostiek T.b.v. diagnostiek en hulpverlening: Gardnerspel; tekeningen; (spel)observatie; diverse “signalenkaarten” vanuit literatuur; SOVAvragenlijsten
Bureau Jeugdzorg Midden Brabant Postbus 339 5000 AH TILBURG Tel (013) 462 03 00 Fax (013) 535 89 85 Contactpersonen: J.A.M. Rijnen en J. Boukens
St. Bureau Jeugdzorg Noordoost Brabant Postbus 763 5340 AT OSS Tel (0412) 65 00 17 Fax (0412) 64 97 85 Contactpersoon: M. v.d. Nieuwenhuijzen
Aanmelding Er zal met de JIM gewerkt gaan worden Specialistische diagnostiek Volgens HTM, indien nodig aangevuld met specifieke instrumenten (CBCL, WISCRN)
Aanmelding
Indicatiestelling Afwegingenlijst indicatiestelling; HVP vrijtoegankelijke zorg; HVP-formulier IZT (zorgtoewijzing)
Screening Er zal met de JIM gewerkt gaan worden
Indicatiestelling
Basisdiagnostiek Eigen basisdiagnostiekformulier; AVL (ADHDvragenlijst); A en A lijst (aan autisme verwante stoornissen); CBCL Zorgtoewijzing Geen instrument genoemd
Basisdiagnostiek
CBCL / TRF / YSR Ontwikkelingsanamnese Gezinsanamnese Diverse psychologische tests en gezinslijsten
Aanvullende opmerkingen
Geen instrument genoemd
Zorgtoewijzing
Eigen instrument: Indicatie- Eigen instrument: Indicatieformulier; formulier raamhulpverleningsplan (dit RHVP wordt t.z.t. geïntegreerd met indicatieformulier)
Screening
Basisdiagnostiek
Geen instrument genoemd Screeningsformulier; Geen instrument genoemd wijzingsformulier aanbod; screeningsoverlegformulier Specialistische diagnostiek
Aanvullende opmerkingen
Indicatiestelling Eigen instrument: RTJformulier
60
Zorgtoewijzing Geen instrument genoemd
Aanvullende opmerkingen Instrumenten die gebruikt worden t.b.v. uitvoering hulpverleningsaanbod: raamhulpverleningsplan; vervolgraamhulpverleningsplan; hulpverleningsplan vrij toegankelijk aanbod; casemanagementprotocol.
Vervolg provincie Noord-Brabant Bureau Jeugdzorg Zuidoost-Brabant Geldropseweg 250 5643 TR EINDHOVEN Tel (040) 232 31 23 Fax (040) 232 31 24 Contactpersoon: Jerf Hol
Aanmelding Eigen instrument: protocol Specialistische diagnostiek
Screening Protocollen, checklisten screening Indicatiestelling
Basisdiagnostiek Geen instrument genoemd
Zorgtoewijzing
Geen instrument genoemd Geen instrument genoemd Eigen instrument: protocol
Provincie Zeeland Vanuit de provincie Zeeland zijn er door de aangeschreven Bureaus Jeugdzorg geen vragenlijsten teruggestuurd.
61
Aanvullende opmerkingen CBCL en andere diagnostische instrumenten (geen functie aangegeven) Protocol casemanagement in ontwikkeling
62
Bijlage 4. Inventarisatie instrumenten die mogelijk interessant zijn voor de Toegang Een inventarisatie van onderstaande instrumenten aan de hand van een aantal criteria is verwerkt in een Access-gegevensbestand. Omdat dit bestand erg omvangrijk is, is in het kader van dit rapport volstaan met een lijst van de namen van de instrumenten. Naast diagnostische instrumenten zijn in deze inventarisatie ook classificatiesystemen opgenomen (DSM, MAC) en registratiesystemen (zoals o.a. KISIT). Id 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49
Instrument ABL - Adolescenten Beoordelings Lijst Casus Consult CBCL 4-18, Gedragsvragenlijst Voor Kinderen COM DSM - Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders JIL - Jongeren Informatie Lijst L-HETS - Landelijke versie Heerlense Ernst Taxatie Schaal MAC - Multi-Axiaal Classificatiesysteem MAD - Machine Aided Diagnosis (Diagnostisch Consultatiesysteem MAD) TRF - Teacher's Report Form (CBCL) YSR - Youth Self-Report Form (CBCL) CLIK - CheckList Intake Klachtzaken DAISY - Diagnose, Advies en Informatie Systeem IDEM - Individuele Doelen Evaluatie Methode If - Indicatie formulier KIS - Kinderbeschermings Informatie Systeem KISIT - Kliënt Informatie Systeem Intensieve Thuisbehandeling PSI - Pedagogisch Signalerings Instrumentarium RED - Registratie Evaluatie Diagnostiek Formulier VSPS - Vragenlijst Sociale en Pedagogische Situatie JIM - Jeugdzorg Intake Methode NVOS - Nijmeegse Vragenlijst voor Opvoedingssituaties NOSI - Nijmeegse Ouderlijke Stress Index GDS - Gezins Dimensie-Schalen VMG - Vragenlijst Meegemaakte Gebeurtenissen OKIV-R - Ouder-Kind Interactie Vragenlijst-Revised VGP - Vragenlijst Gezins-Problemen GKSII - GezinsKlimaatschaal (versie II) NGT - Nijmeegse Gezinsrelatie Test LGV - Leuvense GezinsVragenlijst BSS - Bronnen van Steun en Spanning FAD-N - McMaster Family Assessment Device, Ned. Versie AVL - ADHD-vragenlijst ATC - Amersfoortse Test Combinatie KLAD - Klachtenlijst voor Adolescenten, 4e versie FRT - Familie Relatie Test SIG-A - Schaal voor Interpersoonlijk Gedrag, versie voor Adolescenten IOA - Inventarisatielijst Omgaan met Anderen SIT - Sociale Interpretatie Test MOV/MOM vragenlijst - Meningen over de Opvoeding door de Vader/Moeder GIDS - Groninger Indentiteitsontwikkelings Schaal A-PARI - Amsterdamse versie van de Parental Attitude Research Instrument CRPR - Opvoedingsgedrag Vragenlijst voor Ouders (Child Rearing-Practices Report) SAS-K - Sociale Angstschaal voor Kinderen SIW - Schaal voor Interpersoonlijke Waarden DVK - Depressie Vragenlijst voor Kinderen KDVK - Korte Depressie Vragenlijst voor Kinderen GSI - Gezinsdiagnostisch Screenings-instrument
63
64
Bijlage 5. Format projectvoorstel 1. Huidige situatie in Bureau Jeugdzorg Beschrijving huidig instrumentarium ▪ Instrumenten met betrekking tot de inrichting van de functie ▪ Instrumenten die de inhoudelijke beeldvorming ondersteunen per functie ▪ De wijze waarop vervolgstappen tot stand komen Ervaringen met het gebruikte instrumentarium ▪ Voor- en nadelen gebruikte instrumenten ▪ Verbeterpunten m.b.t. de samenhang tussen functies (en instrumenten) ▪ Dilemma’s en kansen 2. Gewenste situatie Doelen ten aanzien van (versterkte) samenhang ▪ tussen functies ▪ tussen instrumenten Doelen ten aanzien van het instrumentarium, met betrekking tot: ▪ de inrichting van de verschillende functies ▪ de wijze waarop de inhoudelijke beeldvorming tot stand komt / ondersteund wordt ▪ de wijze waarop vervolgstappen tot stand komen Gehanteerde uitgangspunten die daarbij een rol spelen, bijv.: ▪ vraaggericht, klantgericht werken ▪ zo-zo-zo-zo-beleid (opvoedingsrelatie / -verantwoordelijkheid intact laten, empowerment) ▪ rechten van het kind ▪ ‘evidence based’ werken ▪ etc. 3. Plan van aanpak Aangeven welke stappen prioriteit hebben: ▪ Uitwerking beslismomenten ▪ Koppeling beslismomenten aan instrumenten ▪ Toetsing en uitwerking samenhang ▪ Uitbouw instrumentarium Werkwijze ▪ Op welke wijze worden de doelen bereikt ▪ Welke partijen zullen in de verdere ontwikkeling en implementatie deelnemen ▪ Wie heeft welke taken en verantwoordelijkheden ▪ Op welke wijze wordt getoetst of de doelen zijn bereikt Planning ▪ De termijn waarop de resultaten te verwachten zijn 4. Begroting Werktijd ▪ Tijdelijke uitbreiding van uren (intern vrijstellen van mensen) ▪ Een extra functie creëren gedurende project (extern aan te trekken) Ruimte en materialen ▪ Uitbreiding van voorzieningen (bijv. extra spreekkamers) ▪ Aanschaf instrumenten e.d.
65
66
Bijlage 6. De projectvoorstellen Voor meer informatie over de projectvoorstellen die in dit rapport zijn besproken en de naar aanleiding daarvan bijgestelde versies van de voorstellen, verwijzen we naar de desbetreffende Bureaus Jeugdzorg. Projectvoorstel Bureau Jeugdzorg AMZW: contactpersoon Miriam Seegers Waterlandlaan 45 1441 RS Purmerend tel. 0299-405270 Projectvoorstel Bureau Jeugdzorg Drenthe: contactpersoon Dries Roosma Stationsstraat 23 9401 KW Assen tel. 0592-314214 Projectvoorstel Bureau Jeugdzorg Limburg: contactpersoon Sjef Paas Slachthuisstraat 33 6041 CB Roermond tel. 0475-335808 Projectvoorstel Bureau Jeugdzorg Utrecht contactpersoon René van Vianen Nijenoord 2 3552 AS Utrecht tel. 030-6778189
67