Haal eruit wat er in zit! Nota aanpak ontwikkelingsachterstanden bij peuters
Gemeente Buren, 24 juli 2012
Inhoudsopgave: 1: Waar gaat het over? Wat is het onderwerp, waar gaat de gemeente op inzetten? 2: Redenen voor beleid Waarom zou de gemeente in moeten zetten op het aanpakken van ontwikkelingsachterstanden bij peuters?
Pagina 3
Pagina 4
3: De theorie: spelen of leren? De kern in drie ‘tweets’
Pagina 5
4: Hoe ziet het plan eruit? De vertaling naar de praktijk
Pagina 9
5: Financiën Hoe gaat de gemeente het budget inzetten?
Pagina 11
6: Conclusie Alles op een rijtje
Pagina 11
7: Gebruikte literatuur/websites Een selectie…
Pagina 12
2
Samenvatting De gemeente vindt het belangrijk dat alle peuters voldoende vaardig worden om deel te nemen aan het basisonderwijs. Daarom wil zij peuters met een ontwikkelingsachterstand deel laten nemen aan een programma dat peuters helpt om die achterstand weg te werken. Hoofdstuk 1: waar gaat het over? Deze nota gaat over de aanpak van ontwikkelingsachterstanden bij peuters. In deze nota beantwoorden we vragen als: Wat zijn ontwikkelingsachterstanden; Waarom zou de gemeente hier iets aan moeten doen; Waarom de gemeente dit beleid juist richt op peuters; Hoe de gemeente het beleid uit wil voeren. 1.1 Ieder kind ontwikkelt zich anders Het is algemeen bekend dat ieder kind zich anders ontwikkelt. Het ene kind loopt al voordat het één jaar is, het andere kind kruipt dan nog niet eens. Over het algemeen zien we dat ieder kind wel ergens een talent voor heeft. In de meeste gevallen haalt een kind met een achterstand op een bepaald onderdeel in de ontwikkeling dit als vanzelf in. Soms is de achterstand te groot, of spelen er meerdere problemen tegelijkertijd. In die gevallen is een extra steuntje in de rug nodig. 1.2 Wanneer spreken professionals van een achterstand? Er is veel bekend over de ontwikkeling van baby’s en peuters. Uit die gegevens is een overzicht gemaakt van welke stap in de ontwikkeling bij welke leeftijdsfase hoort. Er zijn overzichten voor verschillende leeftijdsfasen. In die overzichten staan vaardigheden die een kind van die leeftijd over het algemeen beheerst. ‘Over het algemeen’ betekent hier dat 90% van de kinderen op die leeftijd die vaardigheid beheerst. Professionals spreken van een achterstand wanneer een kind meer dan één vaardigheid uit een bepaalde categorie niet beheerst, terwijl 90% van de kinderen dit op dezelfde leeftijd wel kan. Over het algemeen noemen professionals bij de ontwikkeling van peuters drie categorieën: 1) Taal ontwikkeling: woorden uit kunnen spreken en zinnen van anderen begrijpen; 2) Sociale en emotionele ontwikkeling: de ontwikkeling van de persoonlijkheid van de peuter en de manier waarop de peuter omgaat met leeftijdsgenootjes, ouders, leid(st)ers enzovoort; 3) Lichamelijke ontwikkeling: de ontwikkeling van het bewegingsapparaat. Twee categorieën: grof (het kunnen gooien van een bal) en fijn (het op de juiste manier vast kunnen houden van een potlood). Er zijn natuurlijk veel meer verschillende categorieën te maken. Maar dit is de meest gangbare indeling. 1.4 Wat gaat de gemeente aanpakken? In overleg geven de voorschoolse voorzieningen (dat zijn kinderdagverblijven en peuterspeelzalen) en het onderwijs aan dat de problemen in onze gemeente zich vooral concentreren rond taal ontwikkeling en sociaal emotionele ontwikkeling. Het ligt voor de hand om deze twee achterstanden aan te pakken. In de praktijk blijkt dat er een grote overlap zit tussen de peuters die achter lopen in de taal ontwikkeling en peuters die achter lopen in de sociaal emotionele ontwikkeling. Er zit ook een duidelijk verband tussen deze twee. Een peuter met een achterstand in taal ontwikkeling kan zich minder goed uiten. Daardoor kan het minder goed duidelijk maken wat het wil. Dat heeft dan weer gevolgen voor het contact met volwassenen en leeftijdsgenootjes. Het consultatiebureau geeft aan dat het op dit moment nog niet mogelijk is om betrouwbaar te indiceren op basis van sociale en emotionele ontwikkelingsachterstanden. Het kan wel betrouwbaar indiceren op taal ontwikkeling. Vanuit praktisch oogpunt past de gemeente het plan hierop aan. Dus het indiceren gebeurt (voorlopig) op taal ontwikkeling. Het aanpakken van ontwikkelingsachterstanden richt zich op taal- én sociaal emotionele ontwikkeling. Dat is praktisch gezien ook mogelijk doordat programma’s die bedoeld zijn om
3
ontwikkelingsachterstanden bij peuters aan te pakken zich richten op taal én op sociaal emotionele ontwikkeling. Bij de evaluatie bekijkt de gemeente samen met de organisaties die het programma uitvoeren of deze manier van werken ook voldoende bijdraagt om het doel te bereiken. Het onderwijs kan daarbij aangeven of het niveau van de instroom op het gebied van taal en sociaal- en emotionele ontwikkeling verbeterde. Het spreekt voor zich dat het consultatiebureau blijft zoeken naar een instrument om sociale en emotionele ontwikkelingsachterstanden op een degelijke manier vast te stellen. Hoofdstuk 2: waarom zouden we als gemeente investeren in de aanpak van ontwikkelingsachterstanden bij peuters? In dit hoofdstuk beschrijven we waarom we als gemeente iets aan ontwikkelingsachterstanden bij peuters moeten doen. Hieronder staan kort de vier argumenten genoemd. In de volgende paragrafen staan die argumenten verder uitgewerkt. 1) de gemeente moet in het belang van de peuter werk maken van de ontwikkeling van die peuter als de ouders er om de een of andere reden niet goed in slagen om dat te doen; 2) dit beleid is een belangrijke aanvulling op al bestaand beleid van onze gemeente, bijvoorbeeld als het gaat om terugdringen van laaggeletterdheid; 3) we krijgen als gemeente ook te maken met de gevolgen van ontwikkelingsachterstanden; 4) inwoners geven aan het belangrijk te vinden dat de gemeente zich inspant om ontwikkelingsachterstanden bij peuters terug te dringen. 2.1 Verantwoordelijkheid van de gemeente Volgens het rapport ‘Nieuwe ronde, nieuwe kansen’ van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) is onderwijs het belangrijkste instrument om later een goede baan te krijgen. Diezelfde RMO concludeert dat met name kinderen van hoger opgeleide ouders dit instrument benutten. Dus als we als gemeenschap echt werk willen maken van gelijke kansen voor iedereen, dan moeten we iets doen voor die kinderen waarvan de opvoeders om de een of andere reden die kans voor hun kind niet verzilveren. Een peuter is daar immers zelf nog niet toe in staat. Tegen de tijd dat de toenmalige peuter er wel toe in staat is, is het lastig om de achterstand nog in te lopen (zie ook 2.3.1). 2.2 Welk beleid heeft een raakvlak met de aanpak van ontwikkelingsachterstanden? Aanpak van ontwikkelingsachterstanden staat niet op zichzelf. Er liggen verbanden met diverse andere beleid(s)terreinen. Hieronder een korte opsomming: 2.2.1: Onderwijsbeleid. Op 13 maart 2012 behandelde de raad de startnotitie onderwijsbeleid. In die notitie staat aangegeven dat de gemeente als wettelijke taak heeft regie te voeren op de aanpak van ontwikkelingsachterstanden. In de praktijk betekent dit dat de gemeente samen met kinderdagverblijven, de peuterspeelzalen en de bestuurders van het basisonderwijs spreekt over de doorgaande leerlijn. In dit geval de aansluiting van voorschoolse voorziening op het basisonderwijs. Hoe beter de voorschoolse voorziening er in slaagt om peuters een duwtje in de rug te geven, hoe beter de instroom is in het basisonderwijs. 2.2.2: Wmo beleidskader. Op 13 december 2011 behandelde de raad het Wmo beleidskader 2012-2015. De Wmo kent 9 zogenaamde prestatievelden. Het tweede prestatieveld gaat over het ondersteunen van jeugd en ouders bij het opgroeien en opvoeden. Een uitgangspunt van de Wmo is ‘zorgen dat’ inwoners mee kunnen doen aan de samenleving. Peuters een steuntje in de rug geven om ervoor te zorgen dat ze goed mee kunnen komen in het basisonderwijs is bij uitstek een methode om ervoor te zorgen dat ze mee gaan doen aan de samenleving. 2.2.3: CJG-beleid. Op 14 maart 2010 behandelde de raad de nota ‘Denk aan onze kinderen’. Daarin staat de (regionale) CJG-visie. Naast zaken als informatie en advies staat hier ook de visie dat een kind zijn talenten moet kunnen ontwikkelen. Als eerste zijn hierbij de ouders aan zet. Maar aanvullend hierop heeft de omgeving van dat kind een rol. Dat stuk valt onder de invloed van de gemeente en de gemeenschap.
4
2.2.4: Gezondheidsbeleid. Op 29 mei 2012 behandelde de raad het lokale gezondheidsbeleid. De raad koos daarbij voor jeugd als een van de speerpunten. Het stimuleren van een gezonde geestelijke (en lichamelijke) ontwikkeling is ook een stimulans om gezond gedrag te gaan vertonen. Een peuter die door de juiste prikkels zich geestelijk beter ontwikkelt heeft een grotere kans om ook later beter in zijn vel te zitten. Dat verkleint dan weer de kans dat die peuter op latere leeftijd risicovol gedrag gaat vertonen. Denk bijvoorbeeld aan overmatig middelengebruik. Nu investeren in kansen voor peuters betekent investeren in het terugdringen van problemen in de toekomst. 2.2.5: Speelruimtebeleid. Op 13 maart 2012 behandelde de voorbereidende raad de startnotitie speelruimtebeleid. De raad koos daarbij voor een faciliterende rol van de gemeente. Openbare speelruimte kan een bijdrage leveren aan de motorische ontwikkeling van het kind. Het kind leert in een veilige omgeving de grenzen van het eigen kunnen en leert om deze te verleggen. Daarnaast is een speeltuin de plek om andere kindjes te ontmoeten en om met hen te leren samenspelen. 2.3 Mogelijke gevolgen van ontwikkelingsachterstanden bij peuters Het laten bestaan van ontwikkelingsachterstanden is niet alleen nadelig voor de peuter. Op een aantal terreinen krijgt de gemeente vroeger of later te maken met de gevolgen van deze achterstanden. Hieronder een overzicht. 2.3.1 Uit het ‘Jaarboek onderwijs’ van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) blijkt dat een kind dat met een achterstand begint aan het onderwijs, deze achterstand eigenlijk nooit meer inhaalt. Reden te meer om in te zetten op de aanpak van ontwikkelingsachterstanden voordat kinderen naar het basisonderwijs gaan. 2.3.2 Als een kind goed mee kan komen op school, dan is de kans groter dat het kind het daar leuk vindt. Dat heeft dan weer een gunstige invloed op de leerprestaties. Daarbij gaat het niet alleen om rekenen en taal, maar ook om bijkomende vaardigheden. Denk bijvoorbeeld aan goed burgerschap en het leren omgaan met elkaar. Daar heeft de samenleving als geheel weer voordeel van. 2.3.3 In het kader van de leerplichtwet is de gemeente door middel van de leerplichtambtenaar hard aan het werk om schooluitval te voorkomen en elke jongere met een goede startkwalificatie op de arbeidsmarkt te laten komen. Deze leerplichtambtenaar reageert eigenlijk alleen op problemen die al zijn ontstaan. Het aanpakken van ontwikkelingsachterstanden bij peuters helpt om later een goede startkwalificatie te halen en schooluitval te voorkomen. 2.4 Signaal van de burger Bij de voorbereiding van deze nota consulteerde de gemeente de burgers door middel van een enquête via internet. De gemeente nodigde ouders van kinderen op de peuterspeelzaal en kinderdagverblijf per e-mail uit om deze enquête in te vullen. De uitkomst van deze enquête is te vinden in de bijlage III. Een van de signalen van deze consultatie is dat ouders aangaven dat de gemeente een belangrijke taak heeft in het bestrijden van ontwikkelingsachterstanden. Een andere uitkomst is dat ouders over het algemeen aangaven dat de omvang van de ontwikkelingsachterstanden bij peuters in onze gemeente behoorlijk groot is. 3 De theorie: spelen of leren? Het klinkt allemaal behoorlijk zwaar. Woorden als ‘ontwikkelingsachterstand’, ‘indicatie’ of ‘methode’. Het gaat hier toch om peuters. Die moeten toch vooral de mogelijkheid hebben om lekker te spelen? En eigenlijk is dat precies waar het hier om gaat. Want voor peuters geldt: spelen is leren en leren is spelen. In dit hoofdstuk staat kort de basis van het beleid om ontwikkelingsachterstanden bij peuters aan te pakken. In dit hoofdstuk staan 3 theorieën op ‘tweet’ formaat: de kerngedachte samengevat in maximaal144 tekens. Het format van de ‘tweet’ dwingt de schrijver om de absolute kern van
5
een idee onder woorden te brengen. Uiteraard versimpelt dit de theorie. Daarom staat onder elke ‘tweet’ telkens een korte toelichting. Wie de theorie echt grondig wil lezen kan de literatuurlijst raadplegen voor enkele suggesties. De gebruikte literatuur staat aan het einde van de nota. 3.1 De theorie van Piaget (1920) in één tweet:
@Piaget: Ontwikkelen in fases. Elke fase een andere aanpak. Leerproces peuter: -begrip vertalen naar eigen leefwereld -kennis bouwt voort op eerdere kennis Volgens Piaget zijn peuters van nature leergierig. Peuters moeten alleen de juiste prikkel krijgen om het leerproces in gang te zetten. Daarbij gebeurt het leren op twee manieren: peuters ‘vertalen’ dingen naar hun eigen leefwereld. Daarbij maken ze gebruik van hun fantasie. Een lege fles kan een boot zijn, even later een vliegtuig en weer later een dier. peuters doen dingen na die om hen heen gebeuren. Ze spelen bijvoorbeeld winkeltje. Door gebeurtenissen na te spelen leren peuters. Een belangrijk element daarbij is dat kennis altijd voortbouwt op andere kennis. Een peuter kan dus alleen iets beginnen met nieuwe prikkels, als die peuters het nieuwe in verband kan brengen met dat wat hij al kent. De aanpak van ontwikkelingsachterstanden bij peuters moet dus spelenderwijs gebeuren. Gebruik daarbij onderwerpen die aansluiten bij de leefwereld van peuters, die de fantasie van de peuter prikkelen en die voortbouwen op kennis die de peuter al heeft. Dan gaat het leren als vanzelf. 3.2 Het model van Lalonde (1974) in één tweet:
@Lalonde: Ontwikkeling peuters bepaald door 4 factoren 1) Biologisch, aanleg 2) Omgeving 3) Voorzieningen 4) Gedrag (ouders) Lalonde was een Canadese minister van volksgezondheid. Hij bedacht een model waarmee hij de volksgezondheid kon verbeteren. Dit model is zo volledig dat het ook gebruikt kan worden voor de ontwikkeling van peuters. Datgene wat je bent en wat je kunt is namelijk beïnvloed door een aantal factoren. Dat geldt zowel voor gezondheid als voor ontwikkeling. De volgende vier factoren zijn van invloed op de ontwikkeling van een peuter 1) Biologische factoren/ aanleg. De ene peuter is beter in bewegen, het andere kind is creatiever. Het is een illusie om te denken dat iedere peuter op het hoogste niveau gebracht kan worden. Het beleid moet er op gericht zijn om er uit te halen wat er in zit. Het is dus ook mogelijk dat er gewoon weinig in zit. 2) Omgeving. Zit een peuter in een omgeving die hem prikkelt om op ontdekking te gaan? Een huis met een avontuurlijke tuin of alleen een flatje? De omgeving, dat kunnen ook broers of zussen zijn, of opa’s en oma’s of de buren. 3) Voorzieningen. Voorzieningen maken eigenlijk onderdeel uit van de omgeving. Voorzieningen zijn dát deel van de omgeving dat er speciaal gekomen is vanwege de ontwikkeling van die peuter. Denk aan consultatiebureaus en peuterspeelzalen. Maar ook speeltuinen in de buurt waar de peuter andere peuters kan ontmoeten en waar de peuter zich fysiek kan ontwikkelen. Voorleesboeken zijn ook een voorziening. 4) Gedrag. Volgens Piaget (zie 3.1) is iedere peuter gemotiveerd om zich te ontwikkelen. Dus aan de natuurlijke neiging van de peuter zal het niet liggen. Alleen slaagt een peuter daar nog
6
niet op eigen kracht in. Daar heeft hij zijn ouders bij nodig. Soms slagen ouders er niet in om hun peuter genoeg goede prikkels te geven. In dat geval moet de omgeving een handje helpen.
Biologische factoren
Omgeving
Ontwikkeling peuter
Voorzieningen
Gedrag ouders
Model van Lalonde Het samenspel tussen deze factoren bepaalt hoe een peuter zich ontwikkelt. Het model laat overzichtelijk zien dat er verschillende gebieden zijn waarbij de inzet van de gemeente van invloed is op de ontwikkeling van de peuter. Tegelijkertijd is duidelijk dat niet alles beïnvloedbaar is. Biologische factoren zijn een gegeven. Daarmee erkennen we als gemeente ook dat niet iedere peuter op hetzelfde niveau uit zal komen. Positief gesteld: iedere peuter heeft eigen talenten, niet iedere peuter hoeft alles even goed te kunnen. Als gemeenschap werken we er wel aan dat iedere peuter eruit kan halen wat erin zit! 3.3 Het model van Bakker (1997) in één tweet:
@Bakker: Balansmodel voor ontwikkeling van peuters: draagkracht (positieve factoren) – draaglast (risicofactoren) = ontwikkelpotentieel De kerngedachte van het Balansmodel: aan de ene kant zijn er positieve factoren van invloed op ontwikkeling. De optelsom daarvan noemen we draagkracht. Aan de andere kant zijn de bedreigingen voor ontwikkelingen. Dat noemen we draaglast. De kracht van dit schema zit in twee gedachten: 1: een draaglast op het ene niveau kan gecompenseerd worden met een draagkracht op een ander niveau 2: bij het uitwerken van het model blijkt dat draagkrachten op elkaar inwerken. Met andere woorden: positieve elementen trekken weer andere positieve elementen aan. (Het omgekeerde geldt jammer genoeg ook.) Dit model geeft aan de ene kant een verklaring hoe het komt dat ouders er soms op eigen kracht niet in slagen om het beste in hun peuter naar boven te halen. De draaglast kan soms gewoon te groot zijn. En daarnaast geeft het model grond aan de gedachte dat dit gemis op een ander vlak gecompenseerd kan worden. Op de volgende pagina staat het model ingevuld met voorbeelden die van toepassing kunnen zijn op de situatie van een peuter. In het midden van de weegschaal staan de verschillende factoren genoemd. Aan de ‘draaglast’ en ‘draagkracht’ kant staan concrete voorbeelden van zo’n factor.
7
Draaglast
laag zelfbeeld verslaving echtscheiding conflicten verpaupering armoede afwijkende normen discriminatie
Draagkracht Microsysteem Kindfactoren Ouderfactoren Gezinsfactoren Mesosysteem sociale factoren Buurtfactoren Macrosysteem economische factoren culturele factoren maatschappelijke factoren
intelligentie goede gezondheid goede opvoeding sociaal netwerk voorzieningen goed inkomen gedeelde normen stabiele politiek Model van Bakker
De gemeente kan door gewicht te leggen aan de draagkracht-zijde van het model een zekere mate van draaglast compenseren. 3.4 Wat leveren deze ideeën op? Uit de studie van het CBS blijkt dat het aanpakken van ontwikkelingsachterstanden moet gebeuren voordat een peuter naar de basisschool gaat. Uit de theorie van Piaget blijkt dat daarvoor een methode nodig is die aansluit bij de belevingswereld van de peuter. Het uitgangspunt is dat een peuter van nature allerlei talenten heeft, maar dat de omgeving van de peuter moet prikkelen om die talenten ook te ontwikkelen. Met dit voorstel ‘aanpak ontwikkelingsachterstanden bij peuters’ wil de gemeente uit de peuter halen wat erin zit. En niet proberen om er iets in te stoppen wat er niet in past! De programma’s die de voorschoolse voorzieningen gebruiken om de ontwikkeling van peuters te stimuleren sluiten aan bij de theorie van Piaget. De onderwerpen sluiten aan bij de belevingswereld van de peuter (bijvoorbeeld: een thema ‘winter’) en maken gebruik van werkvormen die de peuter aanspreken (verhalen, liedjes, rollenspellen en bewegingsspelletjes). Door de gestructureerde aanpak (onderdelen zijn op elkaar afgestemd) en het herhalende karakter van het geleerde krijgt de peuter de juiste bouwstenen op de juiste manier aangeboden om zelf mee te gaan bouwen aan zijn ontwikkeling. Uit het model van Lalonde blijkt dat er verschillende factoren samen van invloed zijn op de ontwikkeling van die peuter. Sommige zijn beïnvloedbaar, andere niet. Het is in ieder geval de uitdaging om die verschillende factoren zoveel mogelijk samen te laten werken. In dit geval komt er een directe impuls op het gebied van de voorzieningen. Maar vanuit die voorziening komt ook een positieve impuls op het gedrag van de ouders. Uit het balansmodel van Bakker blijkt dat de ouder als eerstverantwoordelijke er soms niet in slaagt om de peuter datgene te geven wat hij nodig heeft voor zijn ontwikkeling. En dat een ouder ook niet in staat is om alle benodigde (of: behulpzame) factoren naar zijn hand te zetten. Daarnaast zijn er gelukkig nog veel factoren die door anderen ingezet kunnen worden. In dit geval voegt de gemeente draagkracht toe op het gebied van voorzieningen om het evenwicht te herstellen. Dit lokt weer mogelijke andere positieve reacties uit. Zoals de al eerder genoemde bijdrage van ouders aan het programma. Dat versterkt de ouder-kind relatie. Maar het feit dat de peuter naar een voorschoolse voorziening gaat, kan ook het
8
sociale netwerk van de ouder versterken (bijvoorbeeld doordat die ouder in contact komt met andere ouders). 4 Hoe ziet het plan eruit? 4.1 Het plan; de inhoud De gemeente zet budget in voor peuters die aantoonbaar een achterstand hebben in hun ontwikkeling. Het budget is alleen bestemd voor peuters in de leeftijdscategorie van 2 tot 4 jaar. Daarna gaan peuters naar de basisschool. Het is de bedoeling om taal en sociaal emotionele ontwikkelingsachterstanden aan te pakken. Dat gebeurt op een manier die aansluit bij de beleving van peuters. Daarvoor maken aanbieders van voorschoolse voorzieningen gebruik van programma’s die bewezen effectief zijn. Voorbeelden van die programma’s zijn: ‘Piramide’ en ‘Uk en Puk’. De onderwerpen van zo’n programma spreken tot de verbeelding van peuters. Het programma wordt spelenderwijs uitgevoerd. Er worden geen aparte achterstandsgroepjes gemaakt, maar de peuters worden juist ‘gemengd’ met andere peuters. Bij de aanpak gaat de uitvoerder uit van datgene wat de peuter al kan. Vanuit deze positieve insteek worden de vaardigheden van de peuter verbeterd, zonder dat de peuter onzeker wordt omdat hij opeens van alles moet en constant geconfronteerd wordt met dingen die hij (nog) helemaal niet kan. Er worden ook afspraken gemaakt met de uitvoerders van de programma’s dat ouders zo veel mogelijk betrokken worden bij het proces. Ouders moeten op de hoogte zijn van wat hun peuter allemaal aangereikt krijgt. Op die manier kunnen ouders het programma thuis ondersteunen. 4.2 Het plan; de procedure De procedure om gericht ontwikkelingsachterstanden in onze gemeente aan te pakken is volstrekt nieuw. Voorheen gaf de gemeente een subsidie aan een instelling om peuterspeelzaalwerk uit te voeren. Nu moet de gemeente andere afspraken maken. Veel meer gericht op het aanpakken van risico’s en het halen van goede resultaten. In het traject van voorbereiding van dit voorstel werkte het college nauw samen met de partijen die betrokken zijn bij de aanpak van ontwikkelingsachterstanden. Dat zijn: consultatiebureaus kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en het basisonderwijs. Samen stelden deze partijen een procedure vast. We spraken af om het proces als volgt vorm te geven: 1) het consultatiebureau indiceert alle peuters van 18-20 maanden. De indicatie vindt voorlopig plaats op basis van taalachterstand. 2) als er sprake is van een achterstand verwijst het consultatiebureau de ouders naar de dichtstbijzijnde voorschoolse voorziening. Dat is een peuterspeelzaal of kinderdagverblijf. 3) voorwaarde is dat deze voorziening werkt met een gecertificeerd pedagogisch programma. Voorbeelden van dat programma zijn: ‘Piramide’ of ‘Uk en Puk’. 4) daarbij vraagt het consultatiebureau de ouders of de gegevens mogen worden doorgegeven aan deze betreffende voorziening. Zo kan deze voorziening zelf contact opnemen met de betrokken ouders. 5) de betreffende voorziening bepaalt of hier sprake is van een tweeouder gezin met maar één inkomen. Dit is namelijk de groep die in aanmerking komt voor ondersteuning door de gemeente. Andere ouders komen al in aanmerking voor kinderopvang toeslag. 6) ouders dragen zelf ook een deel bij. Hoe meer ouders verdienen, hoe meer ze zelf bij kunnen (en moeten) dragen. 7) de gemeente vergoedt per peuter maximaal 5,5 uur per week (obv 52 weken per jaar) 8) voorzieningen krijgen een maximaal budget als voorschot 9) voorzieningen houden zelf bij dat dit budget niet wordt overschreden 10) niet-gebruikte voorschotten vordert de gemeente terug 11) er komt pas meer budget beschikbaar na overleg met de gemeente
9
12) voordat de peuter vier jaar wordt, vindt er (als dat nodig is) een ‘warme overdracht’ plaats naar het basisonderwijs. Een ‘warme overdracht’ betekent hier dat de leid(st)er van de voorschoolse voorziening de overdracht mondeling doet met de leerkracht van het onderwijs. Hieronder staat de procedure opgenomen in een schema: Consultatiebureau Stelt indicatie taalontwikkeling De peuter is dan 18-20 maanden oud Indicatie?
Ja
Nee
Voorschoolse voorziening Neemt contact op met ouders Bepaalt of subsidie door gemeente mogelijk is Komen ouders in aanmerking subsidie? Ja
Nee
Peuter doorloopt programma Op taal en sociaal emotionele Ontwikkelingsachterstand (Piramide of Uk en Puk)
Peuter gaat naar kinderdagverblijf en doet daar al dan niet mee aan een programma
Na programma volgt overdracht naar het basisonderwijs Basisonderwijs Niveau van de instroom in groep 1 verbetert De peuter is nu 4 jaar oud.
Reguliere instroom in het basisonderwijs Niveau van instroom valt buiten het bereik van het beleid.
4.3 Niet opgenomen in het voorstel, maar wel belangrijk Het specifiek aanpakken van ontwikkelingsachterstanden door middel van een programma op een voorschoolse voorziening is erg belangrijk. Maar het is niet het hele verhaal. Er zijn nog diverse andere terreinen waarop of de gemeente, of de gemeenschap, of een instelling een inspanning moet leveren. Een paar voorbeelden: -Ouders blijven onverminderd verantwoordelijk. Ze moeten soms (weer) in hun eigen kracht gezet worden. Daaraan draagt de gemeente bij via het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG). -Je kunt de allerbeste programma’s uitvoeren, zonder merkbaar resultaat. Het belangrijkste is namelijk een betrokken leid(st)er. Een leid(st)er die aanvoelt wat een peuter nodig heeft en wat een peuter wel of niet kan. En bovenal: een leid(st)er waarbij de peuter zich veilig voelt. Dat laat zich niet gemakkelijk afdwingen door protocollen en regels. -(Voor)leesstimulering. Voorlezen is niet alleen goed voor de taalontwikkeling van peuters. Het is ook goed voor de band tussen ouder en kind. Voorlezen prikkelt de fantasie en draagt zo bij aan de ontwikkeling van de peuter. De gemeente gaat in de toekomst een bijdrage leveren door met leesstimulering ook ouders (en anderen) aan het voorlezen te krijgen. -Veilig buiten kunnen spelen. Veiligheid is een basisvoorwaarde voor een peuter om zich te ontwikkelen. Een omgeving die uitnodigt om te spelen, liefst samen met andere peuters, kan een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van peuters.
10
5 Financiën Er is jaarlijks een budget van € 60.000,- beschikbaar. Dit is voldoende om 55 peuters te helpen. Deze peuters krijgen dan een aanbod van 5,5 uur, voor 52 weken per jaar. De doelgroep bestaat uit 550 peuters, dus we hebben voor 10% van de peuters budget. Dit komt overeen met de bepaling van de norm voor ontwikkelingsachterstanden. Ouders worden niet alleen betrokken bij de uitvoering van het programma om peuters te stimuleren in hun ontwikkeling. Een van de voorwaarden voor gemeentelijke subsidie is dat ouders zelf ook meebetalen. Ouders die minder dan gemiddeld verdienen betalen ook minder ouderbijdrage per uur. Ouders die meer dan gemiddeld verdienen betalen ook meer ouderbijdrage per uur. Hieronder staat een voorbeeld van een gemiddelde bijdrage: De gemiddelde kostprijs is € 6,55 per uur Gemiddelde bijdrage Gemeente € 3,75 per uur. Gemiddelde ouderbijdrage is € 2,80 per uur. Bij de burgerparticipatie is er één opvallende en verwarrende uitkomst. Ouders zijn verdeeld over de vraag of het terecht is dat de gemeente alleen subsidie geeft in die gevallen waarin geen sprake is van kinderopvang toeslag. Misschien is bij een aantal ouders niet bekend dat ouders die kinderopvang toeslag krijgen nu al minder betalen dan ouders die subsidie krijgen van de gemeente. Het is de inschatting van het basisonderwijs dat het probleem van ontwikkelingsachterstanden groter is dan de 10% die landelijk gezien als norm geldt. Aan de andere kant hoeft een deel van de ouders geen aanspraak te maken op het budget, omdat deze ouders al in aanmerking komen voor kinderopvang toeslag. Mocht er meer gebruik gemaakt worden van deze ondersteuning dan ontstaat er een wachtlijst. Mocht er minder gebruik gemaakt worden van dit budget is het te overwegen om te kijken of de gemeente een aanbod kan doen voor 7,5 uur per week. Over het algemeen raden professionals 7,5 uur aan voor het uitvoeren van een officieel programma van voorschoolse educatie (een zogenaamd VVE-programma). De gemeente wil dit kleiner aantal gesubsidieerde uren compenseren door ouders actief bij het programma te betrekken. Dat vergroot het effect van de programma’s en versterkt de rol van de ouders bij de ontwikkeling van hun kind. 6 Conclusie De gemeente vindt het belangrijk dat peuters de kans krijgen om zich goed te ontwikkelen. In samenwerking met het consultatiebureau, de voorschoolse voorzieningen en het basisonderwijs ontwikkelde de gemeente een plan. In dat plan staat beschreven dat peuters waarbij het consultatiebureau een achterstand in de taal ontwikkeling vaststelt, in aanmerking komen voor gemeentelijke ondersteuning. Voorwaarden daarbij zijn: dat ouders niet al in aanmerking komen voor toeslag vanuit de Wet kinderopvang; dat ouders zelf ook een financiële bijdrage leveren; dat ouders zelf meehelpen aan de uitvoering van het programma; dat ouders met een hoger inkomen minder financiële ondersteuning krijgen dan ouders met een lager inkomen. De programma’s die gebruikt worden moeten voldoen aan de volgende voorwaarden: Programma’s moeten bewezen effectief zijn; Programma’s pakken zowel taal als sociaal emotionele ontwikkeling aan; Programma’s moeten aansluiten op de leefwereld van kinderen; Programma’s moeten ouders activeren om mee helpen bij de uitvoering van het programma; Programma’s gaan uit van wat de peuter al kan, en bouwen daar op voort; Programma’s worden gemengd uitgevoerd: peuters met een indicatie en ‘gewone’ peuters zitten in één groep.
11
Gebruikte literatuur: 1: A new perspective on the health of Canadians, M. Lalonde, 1974 2: Een stevig fundament, S.M. Goorhuis-Brouwer, 2005 3: Gezondheidsmonitor 2012, Rapport GGD Rivierenland, 2012 4: Goed voorbereid naar school, Ministerie VWS, 2012 5: Jaarboek onderwijs. Rapport CBS, 2009 6: Kinderen in Tel, Rapport Verwey-Jonker instituut, 2012 7: Nieuwe ronde, nieuwe kansen. Rapport RMO, 2011 8: O+O=O2, Bakker en Van Dijke, 1997 9: Oorzaken en achtergronden van een problematische ontwikkeling. Rapport Nji, 2008 10: Play, dreams and imitation in childhood, J. Piaget, 1962 11: Signaleren van taalachterstanden door de jeugdgezondheidszorg. Rapport Rivm, 2009 Websites: 1: www.kletsniet.nl 2: www.peuteren.nl 3: www.mens-en-samenleving.infonu.nl 4: www.kijkopontwikkeling.nl
12