Grote Financiënprijs 2008
Juryrapport
7 mei 2008
1. Algemeen
De jury van de Grote Financiën Prijs (hierna: GFP) heeft voor de zevende maal in het bestaan van de GFP een reeks inzendingen ontvangen over fiscale en financiële onderwerpen. Dit keer zijn in het totaal 28 scripties ingezonden met een grote verscheidenheid aan onderwerpen (zie bijlage 1). Grofweg tweederde van de scripties was fiscaal van aard, terwijl een-derde financieel-economisch van aard was.
2. Verantwoording
Alle scripties zijn door gespecialiseerde medewerkers van het ministerie van Financiën beoordeeld op de vier bekende criteria: beleidsrelevantie, analyse van de materie, uitdrukkingsvaardigheid en originaliteit. Hiernaast hebben zij nog een algemeen oordeel over de scriptie gegeven.
Aan de hand van de beoordelingsrapporten is een selectie gemaakt van zes scripties die het best scoren op de genoemde criteria (vier scripties over een fiscaal onderwerp en twee over een economisch onderwerp). De jury heeft deze selectie intensief besproken om tot een afgewogen oordeel te komen. De kwaliteit van al deze zes scripties ligt naar het oordeel van de jury op een hoog niveau. De scripties getuigen van specialistische kennis en over het algemeen een goede uitdrukkingsvaardigheid. Voorts heeft de jury door de zeer uiteenlopende en originele onderwerpkeuze met veel plezier tot een oordeel kunnen gekomen. De inzichten van de juryleden zijn op een aantal terreinen zeker verdiept.
3. Bespreking en beoordeling
Allereerst worden hieronder álle genomineerden voor de GFP 2008 bekend gemaakt.
Dit zijn (in alfabetische volgorde): Gerard Boulogne – Transfer Pricing of Intangibles – A comparison between The Netherlands and the US Anemoon Danhof – The Effect of Company Characteristics and Industry on Corporate Effective Rates in the Netherlands Lerby Ergun: Investing in Art: A Comprehensive Approach Maikel Evers: Begunstiging in belastingverdragen Raphie Hayat: An Empirical Assessment of Islamic Equity Fund Returns Irene Reiniers: Effecten van effectisering – BTW-consequenties van de securisatie van hypothecaire vorderingen
2/9
Al de genoemde scripties zijn boeiende scripties en steken duidelijk boven het gemiddelde uit. Dit vormt de reden voor een nominatie. Dit jaar heeft de jury besloten alle beschikbaar gestelde prijzen toe te kennen: een eerste, een tweede en een derde prijs als bijzondere blijk van waardering.
Genomineerde scripties
Anemoon Danhof: The Effect of Company Characteristics and Industry on Corporate Effective Rates in the Netherlands
Beschrijving scriptie Mevrouw Danhof heeft onderzocht welke kenmerken van een onderneming van invloed zijn op het effectieve tarief van de vennootschapsbelasting (vpb). Het betreft het effectieve tarief van ondernemingen in Nederland voor de periode 2003-2005. Het effectieve tarief wijkt af van het statutaire tarief, omdat ondernemingen gebruik kunnen maken van allerlei aftrekposten en belastingfaciliteiten. Daardoor is het effectieve tarief (soms forse) lager dan het statutaire tarief. Voor het antwoord op de probleemstelling heeft de scriptant inzichten uit de theorie geïnventariseerd en een vergelijkend onderzoek gedaan naar econometrische studies. Bovendien heeft ze zelf een empirische toets uitgevoerd op basis van microgegevens uit jaarverslagen. De conclusie van de scriptie luidt dat het effectieve tarief geen eenduidig begrip is, vanwege verschillen in definities en vanwege navenant gecompliceerde calculaties. Dit maakt het lastig is om betrouwbare uitspraken te doen. Met deze slagen om de arm, komt ze voorzichtig tot de volgende conclusies: (i) hoe groter de onderneming, hoe hoger het effectieve tarief; (ii) hoe groter de voorraden, hoe hoger het tarief; (iii) hoe meer vreemd vermogen, hoe lager het tarief.
De jury vindt het een originele scriptie met een boeiende aanpak. Mevrouw Danhof heeft een interessant en actueel thema bij de kop genomen. Op de lijstjes van het internationale vestigingsklimaat figuren steevast de statutaire tarieven, maar eigenlijk zijn de effectieve tarieven veel belangrijker. Ondertussen maken Kamerleden zich zorgen of grote ondernemingen überhaupt wel vennootschapsbelasting betalen. In dat licht is de conclusie van de scriptie dat er een positief verband is tussen de omvang van de onderneming en het effectieve tarief saillant. De auteur heeft een prijzenswaardige inspanning gedaan om inzichten uit de theorie over effectieve tarieven te confronteren met de resultaten van econometrische studies. Dat een empirische toetsing gecompliceerd en lastig interpreteerbaar is, kan de auteur niet worden aangerekend, want eenduidige gegevens zijn niet voorhanden. De scriptie is logisch gestructureerd en helder geschreven. De jury had wel meer aandacht verwacht voor de internationale/Europese dimensie van de vennootschapsbelasting. Dit neemt niet weg dat de auteur tot prikkelende - hoewel niet altijd even harde - conclusies komt, die zeker uitdagen tot verder onderzoek.
3/9
Raphie Hayat: An Empirical Assessment of Islamic Equity Fund Returns:
De heer Hayat heeft een scriptie geschreven met een hoge attentiewaarde. Islamitische (aandelen)fondsen verschillen van conventionele fondsen omdat er strikte regels zijn betreffende de activiteiten waarin geïnvesteerd mag worden (verbod op investeren in varkens-, pornografische en wapenindustrie en rentedragende leningen). De heer Hayat gebruikt een scala aan financiële ratio’s (in lijn met de financieel-economische literatuur) om het rendement te meten van Islamitische fondsen t.o.v conventionele fondsen en heeft een (standaard) regressie-analyse uitgevoerd. De resultaten tonen aan dat Islamitische fondsen minder risicovol (minder volatiel) zijn dan conventionele fondsen. Zij presteren (gecorrigeerd voor risico) overigens niet beter, maar ook niet slechter dan conventionele fondsen. Dat is nuttig om te weten, zeker nu de aandelenkoersen op de beursen tegenvallen en mensen op zoek zijn naar alternatieven! De auteur concludeert (hoewel niet significant) dat Islamitische portefeuille managers beter presteren m.b.t in- en uitstapmomenten (markttiming), maar slechter presteren in het selecteren van aandelen. De lagere gevoeligheid t.o.v. marktschommelingen wordt verklaard door de aard van de ondernemingen (veel kastegoeden en weinig schuldfinanciering)
De jury vindt dat de (empirische) scriptie tot lezen uitnodigt. De brede start met een discussie over het renteverbod is interessant. Het gekozen onderwerp is origineel en behandelt een vakgebied waaraan in de academische wereld nog niet veel aandacht (hoewel er meer literatuur voorhanden is dan de scriptant heeft geraadpleegd). De scriptie is goed verzorgd en de redeneertrant van de auteur is goed volgbaar, helder en logisch opgezet. Het onderwerp is goed ingekaderd en de uitgevoerde analyse richt zich op de prestaties van fondsen. Hoewel de scriptie niet heel vernieuwend is, is de scriptie gedegen en academisch opgezet en uitgewerkt. Gezien de groei van de Islamitische financiële markt is het onderwerp Islamitisch financieren zeker beleidsrelevant voor het ministerie van Financiën.
Maikel Evers: Begunstiging in belastingverdragen. In de EU verschillen bilaterale belastingverdragen van elkaar. Daardoor is het mogelijk dat inwoners van de verdragslanden onderling fiscaal gunstiger worden behandeld dan inwoners van derde lidstaten. Het Europese Hof van Justitie heeft beslist dat met deze ongelijke behandeling de vrijheden in het EU-verdrag niet worden geschonden (er geldt geen recht op meestbegunstiging). De heer Evers concludeert in zijn scriptie dat de begunstiging van inwoners van de verdragslanden verboden staatssteun vormt en strijdig kan zijn met het recht van de WTO. Als oplossing stelt hij een Europees belastingverdrag voor (een vergaand voorstel dus!).
De jury heeft een zeer positieve algemene indruk van de scriptie. Inhoudelijk een interessant en complex onderwerp dat in de wetenschap nog lang niet uitgekristalliseerd is. Vanwege de grote financiële belangen heeft het moeilijke leerstuk van meestbegunstiging de gemoederen de afgelopen jaren zeer
4/9
bezig gehouden. Het Hof van Justitie EG heeft in zijn arrest van 5 juli 2005, nr. C-376/03 (D), beslist dat belanghebbenden geen recht op meestbegunstiging toekomt. Duidelijk is echter dat met dat arrest de strijd nog niet definitief is beslist. De heer Evers heeft dat in zijn scriptie door middel van een scherpe analyse op een duidelijke, heldere en vooral goed beargumenteerde wijze aangetoond. Jammer is dat de scriptie (te) veel taalfouten/typefouten bevat, maar zeker een nominatie waard.
Van de zes scripties onderscheiden drie scripties zich in termen van originaliteit en degelijkheid. Deze drie scripties stijgen nog duidelijker dan de andere drie uit boven “tekstboek”-niveau door een goede bespreking van de literatuur en het stellen èn beantwoorden van oorspronkelijke vragen, hetzij door het doorgronden van internationale wetgeving, hetzij door het uitvoeren van eigen kwantitatief onderzoek.
De jury kent de derde prijs toe aan Irene Reiniers voor haar scriptie Effecten van effectisering - BTWconsequenties van de securisatie van hypothecaire vorderingen. Een pakkende titel voor een zeer degelijke scriptie. De scriptie gaat over de securitisatie van hypothecaire vorderingen en de BTWconsequenties daarvan. Securitisatie is een vorm van financiering waarbij de eigenaar van hypothecaire vorderingen die vorderingen - tegen betaling - overdraagt aan een speciaal lichaam. Dat speciale lichaam verkrijgt de voor die aankoop benodigde gelden door de uitgifte van effecten (vaak obligaties). Daarmee wordt de financiering van de hypothecaire vorderingen uiteindelijk gerealiseerd door de uitgifte van effecten. Deze omzetting van hypothecaire vorderingen in effecten wordt door de auteur ook wel ”effectisering” genoemd. De belangrijkste conclusies van de auteur over de toepassing van de BTW-regels zijn: (i) de overdracht van de hypothecaire vorderingen, het overnemen van het debiteurenrisico en het verstrekken van krediet zijn van BTW vrijgestelde (financiële) diensten; (ii) het is onzeker of het beheer van de vorderingen van BTW is vrijgesteld; (iii) de overdracht van een groot pakket hypothecaire vorderingen wordt mogelijk aangemerkt als de overgang van een algemeenheid van diensten. In dat geval vormt die overdracht geen prestatie voor de BTW; (iv) doordat hoofdzakelijk vrijgestelde (financiële) diensten worden verricht, bestaat er (vrijwel) geen recht op BTW-aftrek. Bij prestaties aan eindconsumenten wordt dit ruimschoots gecompenseerd door de BTW-vrijstelling. Bij diensten aan ondernemers treedt cumulatie van BTW op.
Naar het oordeel van de jury is het in de scriptie behandelde onderwerp, gezien de (vermeende) oorzaken van de huidige kredietcrisis, zeer actueel (hoewel het onderwerp voor de kredietcrisis is geschreven). Zo moeilijk het is de oorzaken van die crisis in beeld te krijgen, zo duidelijk heeft mevrouw Reiniers de securitisatie en de BTW-consequenties daarvan in kaart gebracht. Haar analyse van de BTW-aspecten die daarbij een rol kunnen spelen is zeer volledig. Soms ook met een verrassend nieuwe of andere zienswijze. Haar scriptie heeft, om in BTW-termen te spreken, duidelijk toegevoegde waarde voor de gedachtevorming in de BTW-praktijk. De jury bestempelt de scriptie als “ambachtelijk” juridisch werk; er is veel goed spitwerk verricht in de uitspraken van het Europese Hof.
5/9
De jury kent de tweede prijs toe aan Lerby Ergun voor zijn scriptie Investing in Art: A Comprehensive Approach. Is kunst ook interessant als beleggingsobject? Net als in aandelen en obligaties kun je immers ook in kunst beleggen met de hoop een aanzienlijk rendement te halen (en zoals gezegd: dat is nuttige informatie in tijden van een matig beursklimaat). De scriptie gaat dan ook over de vraag hoe groot het aandeel van kunst zou moeten zijn in een optimale beleggingsportefeuille. Daarbij leert de beleggingstheorie ons dat de verschillende onderdelen van een beleggingsportefeuille wel voldoende in balans moeten zijn qua rendement en risico en elkaar qua risico goed moeten aanvullen. Op basis van een originele en zelf geconstrueerde database concludeert de scriptant dat (Nederlandse) schilderijen nauwelijks geschikt zijn als professioneel beleggingsobject. Het grootste probleem met kunst is namelijk dat het een ongunstige verhouding kent tussen rendement en risico. Het rendement van 5,6% per jaar is op zich wel gunstig, maar de risico's op een negatief resultaat zijn, gegeven het rendement, te hoog.
Het algemene indruk oordeel van de jury is zeer positief. De scriptie heeft een hoge attentiewaarde en scoort vooral hoog op originaliteit vanwege de data die de scriptant zelf heeft verzameld in de bibliotheek van het Rijksmuseum in Amsterdam. De analyse komt gedegen over, waarbij er goed wordt ingegaan op de verschillende modellen en de empirische resultaten voor de verschillende modellen goed naast elkaar worden gezet. De heer Ergun heeft voor wat betreft de kwantitatieve techniek goed advies ingewonnen en zichtbaar aan de slag geweest met de vraag welke methode het best is om verantwoorde conclusies te trekken. De opbouw is verder logisch en volledig, met helder taalgebruik en een uitgebreid literatuuroverzicht. Ook de lay-out is goed verzorgd, waarbij echter wel wat taal- en tikfouten door de spellingcontrole heengeglipt zijn. Qua beleidsrelevantie scoort scriptie helaas wat lager. De vraag speelt voor de overheid alleen als het gaat om de samenstelling van haar eigen activa, maar dat is slechts een zeer beperkt onderdeel van het totale overheidsbeleid (wordt ook niet aangestipt).
De winnaar van de GFP 2008 is Gerard Boulogne voor zijn scriptie Transfer Pricing of Intangibles – A comparison between The Netherlands and the US. Deze scriptie gaat over de winstverdeling van multinationale ondernemingen over de verschillende onderdelen van een groep. Een internationaal bedrijf moet in elk land belasting betalen over de winst die het daar behaald met haar lokale groepsmaatschappij, en daarom moet de winst van het bedrijf eerst over de verschillende onderdelen van de groep verdeeld worden. Bij deze winstverdeling over de groepsmaatschappijen is met name de eigendom van immateriële activa, zoals merkrechten, patenten en know how van belang. Hier is namelijk een groot deel van de winst aan toe te rekenen en het is daarom voor de winstverdeling van belang wie binnen de groep eigenaar is van deze immateriële activa en welke vergoeding andere groepsmaatschappijen daarvoor moeten betalen. De belangrijkste conclusie is dat hoewel beide landen zich baseren op de OESO-regels voor verrekenprijzen, de uitwerking toch heel verschillend is. Nederland volgt meer een ‘principle based’ benadering terwijl de VS veel meer gedetailleerde regels heeft
6/9
uitgevaardigd en meer een ‘rule-based’ benadering volgt. Beide benaderingen zijn volgens de auteur in overeenstemming met de OESO-regels en hij verwacht geen grote meningsverschillen zolang beide landen maar voldoende “economische analyse” gebruiken om tot een juiste verrekenprijs te komen.
De jury vindt het onderwerp van deze scriptie zeer relevant en actueel. Het onderwerp is voorwerp van één van de moeilijkste discussies tussen de OESO-landen. Er zijn verschillende visies denkbaar en deze worden in de scriptie gebalanceerd naast elkaar gezet. De scriptie kent volgens de jury dan ook een knappe genuanceerde benadering van deze complexe problematiek. De heer Boulogne stijgt duidelijk boven het tekstboek-niveau uit en boven de andere scripties uit. Op heel leesbare wijze – en in goed Engels - is door de auteur uiteen gezet hoe het komt dat de Nederlandse en Amerikaanse een verschillende benadering kennen, terwijl ze op dezelfde internationale OESO-regels zijn gebaseerd. De scriptie kent verder een zeer duidelijke en logische structuur en is helder geschreven. De jury heeft unaniem en zonder aarzeling besloten de GFP 2008 aan de heer Boulogne toe te kennen.
4. Afronding
De jury heeft ook dit jaar met groot genoegen de scripties gelezen en beoordeeld en was onder de indruk van het hoge niveau en de diversiteit aan onderwerpen. Het verheugt de jury dat studenten en hun begeleiders steeds weer nieuwe onderwerpen vinden op het raakvlak tussen wetenschap en beleid.
De jury van de Grote Financiënprijs 2008 bestaat uit:
Drs. S.R.A. van Eijck, voorzitter GFP, Voormalig staatssecretaris van het ministerie van Financiën
Mw. Drs. G.J.M.T. van Cann, Adjunct-hoofdredacteur van NOS Nieuws
Dr. R. Gerritse, Secretaris-Generaal van het ministerie van Financiën
Prof. Leo Stevens Emiritus-hoogleraar fiscale economie van de Erasmus Universiteit Rotterdam
Prof.dr. C.N. Teulings, Hoogleraar Economie aan de Universiteit van Amsterdam en directeur van het Centraal Planbureau.
7/9
Bijlage 1: Alle inzendingen voor GFP 2008 Naam inzender
Onderwerp scriptie
Alibux, mw. A.N.R.N.
Cross border mergers & Acquisitions in the european banking sector
Berg, dhr. S.W. van den
Pricing of Dutch Principal and Coupon Strips
Bissessur, dhr. S.W.
The reporting of losses and the role of accounting factors and non-accounting factors
Bonenberg, dhr. Y.
Blockholders and Corporate Performance in the Netherlands (An emprical research)
Bos, dhr. D.K.
Regeling voor laagbelaste beleggingsdeelnemingen één jaar na het Cadbury-arrest getoetst aan de EG-Verdragsvrijheden
Boulogne, dhr. G.F.
Transfer Pricing of Intangibles
Bruin, dhr. A.J . de
To what extent do marginal tax rates explain the number of worked hours?
Danhof, mw. A.M.Y.
The Effect of Company Characteristics and Industry on Corporate Effective Tax Rates in the Netherlands
Eissens, dhr. P.N.
Verdragskwalificatie en inkoop van eigen aandelen
Ergun, dhr. L.M.
Investing in Art: A Comprehensive Approach
Evers, dhr. M.
Begunstiging in belastingverdragen
Hayat, dhr. R.
An Empirical Assesment of Islamic Equity Fund Returns
Heijboer, dhr. P.
Temperature modelling for Amsterdam-Schiphol with a view towards pricing derivatives contracts (1951-2006)
Hendriks, mw. S.L.
De fiscale behandeling van groeps vorderingen en ter beschikking ge-stelde activa bij de beoordeling van de bezittingentoets
8/9
Huybens, dhr. J.H.
De positie van de directeur-grootaandeelhouder in de btw opnieuw ter discussie gesteld
Kors, mw. D.
Innovatie in een box
Lange, dhr. T.O. de
De rechtskracht van corporate governance regels
Meijer, dhr. T.
Over de beschrijvingen van bewegingen van hoofdsommen onder wisselende marktrentecon-dities in een vastgoedfinancierings portefeuille
Mennes, dhr. M.C.
Hedging Interaction Under Cost Uncertainty: Does a firm need to hedge increase with the extent of hedging in the industry?
Nood, mevr. J. D. de
De vrijgestelde beleggingsinstelling
Parkhomenko, dhr. A.
Econometric Estimates of Hedonic Price Indexes for Personal Computers in a Post Soviet Economy
Peek, dhr. R.
Beperkingen aan de grensover-schrijdende toepassing van de herinvesteringsreserve in het licht van het EG-recht
Reiniers, mw. I.H.T.
Effecten van effectisering. BTW-consequenties van de securitisatie van hypothecaire vorderingen
Snabel, dhr. R.C.A.
Bedrijfsoverdracht: continuïteit door fiscaliteit? Evaluatie van de fiscale faciliteiten voor bedrijfsoverdrachten
Tiesinga, dhr. D.J.J.
Het wetsvoorstel tot aanpak van BTW-ontwijkende constructies
Veld, dhr. T. in 't
E-commerce: The (ir)relevance of residence as jurisdictional basis for taxation
Zanden, mw. R.W.M. van der
Het verbonden lichaam in de Wet Vpb 1969. Een normspecifieke uitleg voor artikel 10a Vpb en art. 3.30a IB
Zwet, dhr. J. van
Multilateral Interchange Fees for Card Payments (A must for successful migration to the Single European Payments Area?)
9/9