nº
44ste jaargang / 9 december 2011
24 /
2011
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
thema proceswater
GROTE BELANGSTELLING VOOR PHARMAFILTERSYSTEEM INTERVIEW MET DIRECTEUR PAQUES HOLDING BV MOGELIJKE SYNERGIE DOOR MESTVERWERKING OP EEN RWZI
Gasheldere ideeën voor water. Komt u zuurstof tekort in uw waterstroom of zuivering, wilt u uw slibstroom reduceren, is de pH van uw waterstromen te hoog, wilt u kalkafzettingen voorkomen of mist u oxidatiekracht? Wij bieden u toepassingen voor de behandeling van drinkwater, afvalwater, slib en dergelijke. Linde Gas Benelux levert hiervoor niet alleen zuurstof, ozon en koolzuur, maar ook technologie, equipment en jaren ervaring. Specialisten met kennis van gassen én water komen graag langs om u te helpen het gewenste resultaat te behalen. Bel onze applicatie-engineer Water Treatment: Joost van de Ven, telefoon 06 488 701 65.
Linde Gas – ideas become solutions.
Linde Gas Benelux B.V. Havenstraat 1, Postbus 78, 3100 AB Schiedam Tel. 06 488 701 65
[email protected], www.lindegasbenelux.com
Ontwikkelingen
V
eel nieuws afgelopen week op watergebied. We weten weer iets meer over de sterkte van onze waterkeringen. Het Nederlandse rivierengebied en delen van Flevoland blijken minder goed beschermd te zijn dan de rest van Nederland. Vitens maakt zich ernstige zorgen over de toenemende vervuiling van de bodem en daardoor ook het grondwater door mest. Vitens raakt bovendien Rik van Terwisga en Walter van der Meer kwijt. Afgelopen week ook hekelde Cees Veerman de aanpak van het kabinet als het gaat om het waterbeheer. Het kabinet Rutte laat volgens hem weinig ruimte over voor flexibiliteit en creativiteit, vaak de peilers onder innovatie. Hij gebruikte hiervoor redelijk zware woorden. Zijn kritiek viel goed bij de aanwezigen op de slotconferentie van het programma Klimaat voor Ruimte.
Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 99 11 e-mail
[email protected] Bezoekadres: Stationsplein 2, Schiedam Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadviesraad Jos Peters (voorzitter) (DHV) Jan Hofman (KWR Watercycle Research Institute) Daphne de Koeijer (gemeente Rotterdam) Johan van Mourik (SKIW) Joris Schaap (Aequator) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 09 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice (010) 427 41 08 (van 9.00 tot 12.00 uur) e-mail
[email protected] fax (010) 473 20 00 Abonnementsprijs € 106,- per jaar excl. 6% BTW € 140,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out DeltaHage grafische dienstverlening, Den Haag Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2011 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl
Wat niet wordt voortgezet, is onder andere het onderzoek naar en de uitvoering van zogeheten klimaatbuffers, een voorbeeld van lokaal maatwerk waarbij alle betrokkenen een rol kunnen spelen, geld efficiënt ingezet wordt en het resultaat voor iedereen aantrekkelijk kan zijn. Het nieuwe kabinet heeft er geen geld meer voor over. Peter Bielars
inhoud nº 24 / 2011 / *thema
H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers
Zes jaar lang lieten kennisinstellingen en het bedrijfsleven met rijksgeld wetenschappers onderzoek verrichten naar de gevolgen van de opwarming van de aarde voor het waterbeheer en de inrichting van Nederland. Dat werk wordt overigens overgenomen door het programma Kennis voor Klimaat.
4 / Derde Toetsronde: toestand meeste waterkeringen nu bekend
5 / Veerman vreest gevolgen aanpak kabinet 6 / Grote belangstelling voor Pharmafiltersysteem*
8 / Interview met Rob Heim van Paques* Maarten Gast
6
12 / Diepe plassen ecologisch waardevol Arnold Osté, Nico Jaarsma, Frank van Oosterhout en Bas van der Wal
14
/ Zuurstofinjectie voorkomt algengroei bij koudewinning Raymond van Bulderen
17
/ Ontwikkelingsgericht ontwerpen van stedelijke watersystemen: verder kijken dan de norm
8
Kees Broks en Bert Palsma
22
/ ‘Hernieuwde toetsronde regionale wateroverlast: stel de juiste vragen’ Pieter Buijs
23
/ ‘Gemeenten te weinig betrokken bij de deltabeslissingen’ Arthur Hoogduin
14
31
/ Ruimtelijke verdeling van neerslagtrends in Nederland in de afgelopen 100 jaar Adri Buishand, Theo Brandsma, Gabriella De Martino en Hanno Spreeuw
34
/ Mogelijkheden tot synergie door mestverwerking op een rioolwaterzuiveringsinstallatie Iemke Bisschops, Maikel Timmerman, Jan Weijma en Ad de Man
37
/ Optimalisatie arseenverwijdering op waterproductiecentrum Oud-Turnhout Koen Huysman, Koen Joris en Stephan van de Wetering
40
/ Gebiedsstudie geneesmiddelen in de provincie Utrecht Lideke Vergouwen, Mathijs Hehenkamp, Henry van Veldhuizen en Rob Breedveld
44 / Handel & Industrie*
bij de omslagfoto: Plaatbeluchters in een waterzuiveringsinstallatie (zie ook pagina 44).
actualiteit
Derde Toetsronde: toestand meeste waterkeringen bekend Uit de derde toetsing van de waterkeringen blijkt dat ongeveer een derde nog niet voldoet aan de veiligheidsnormen. Van slechts een klein gedeelte (zes procent) is niet bekend hoe de toestand is. Vooral dat laatste is een groot verschil met de resultaten van de vorige toetsing uit 2006: toen was van meer dan een derde van de onderzochte keringen de sterkte niet bekend. Dat schrijft staatssecretaris Atsma in een brief aan de Tweede kamer. De Derde Toetsing is een opmaat voor het Tweede Hoogwaterbeschermingsprogramma, dat Rijk en de waterschappen gezamenlijk opstellen. Voor dit programma is een wetswijziging van de Waterwet noodzakelijk. Atsma wil deze wijziging uiterlijk in het najaar van 2012 naar de Kamer sturen.
D
e toetsing is uitgevoerd op 3.767 kilometer dijken, duinen en dammen die direct of indirect beschermen tegen de kracht van het buitenwater: 170 kilometer meer dan de vorige toetsingsronde. In totaal 2.308 kilometer voldoet deze keer aan de normen (vorige keer: 1.590 kilometer), 1.225 kilometer voldoet niet (vorige keer: 680 kilometer) en van 234 kilometer is de toestand niet bekend (vorige keer 1.329 kilometer). Om ook van die laatste keringen een overzicht te krijgen, wil Atsma op korte termijn een Verlengde Derde Toetsing beginnen. Van de keringen die niet voldoen, staat ongeveer de helft al op de rol om aangepakt te worden. De resterende keringen komen in het nieuwe Hoogwaterbeschermingsprogramma aan bod. Het Rijk betaalt de aanpassingen aan de keringen die zij zelf in beheer heeft. Van de primaire keringen die de waterschappen beheren, komt de helft van de kosten voor rekening van de waterschappen en de helft voor het Rijk. De gezamenlijke bijdrage van de waterschappen loopt op van 81 miljoen euro dit jaar tot 131 miljoen in 2014 en 181 miljoen euro per jaar vanaf 2015. Deze bijdragen worden gestort op een hiervoor te
openen ‘dijkrekening’ en verantwoord als ontvangst in de begroting van het Deltafonds. Atsma zal de eventueel hogere waterschapsbelasting volgen. Als deze meer dan vijf procent per jaar stijgt, zal de staatssecretaris de Tweede Kamer daarover informeren. Tijdens het Algemeen Overleg waterkwantiteit (20 juni) kwam de financiële opgave aan de orde. Inmiddels bestaat een conceptDeltafonds, dat een beeld moet geven van de opzet van het definitieve Deltafonds. Bij het opstellen van de ontwerpbegroting 2012 is een besluit genomen over de omvang van dat fonds. Deze bedraagt in de periode 2021-2028 circa 1,35 miljard euro per jaar (inclusief de bijdrage van de waterschappen). Na aftrek van de kosten van het beheer en onderhoud, de reservering voor renovatie en vervanging, de apparaatskosten van Rijkswaterstaat, de kasschuif ten behoeve van het Bestuursakkoord Water en de reservering voor het Hoogwaterbeschermingsprogramma, de Afsluitdijk en enkele andere projecten resteert voor de periode 2021-2028 een budget van in totaal circa 2,3 miljard euro. Mede dankzij het Bestuursakkoord Water kunnen de lopende uitvoe-
ringsprogramma’s (onder andere het Hoogwaterbeschermingsprogramma inclusief de ‘Zwakke Schakels aan de Kust’, ‘Ruimte voor de Rivier’ en de Maaswerken) zonder problemen worden uitgevoerd. Door besluitvorming over de omvang van het Deltafonds is nu voor de periode tot 2028 circa twaalf miljard gereserveerd voor waterveiligheidsprogramma’s. Hiervan is voor de lopende uitvoeringsprogramma’s ongeveer 5,3 miljard euro beschikbaar vanaf nu. Voor een groot aantal programma’s waarvan de voorbereiding loopt, zoals het nieuwe Hoogwaterbeschermingsprogramma, de Afsluitdijk en aanpassingen bij OoijenWanssum is circa 4,5 miljard gereserveerd. Staatssecretaris Atsma streeft ernaar in 2014 met een samenhangend pakket maatregelen en beslissingen te komen om de waterveiligheid in de toekomst te verzekeren: het Deltaplan Waterveiligheid. Dit pakket wordt opgesteld op basis van advies van de Deltacommissaris en de partijen uit het Deltaprogramma.
Wijzigingen in top Vitens Rik van Terwisga treedt terug als voorzitter van de directie van Vitens. Dit gebeurt volgens het drinkwaterbedrijf in goed overleg. Van Terwisga gaf de afgelopen jaren leiding aan de ontwikkeling van een nieuwe strategische koers en het ontwerp van de toekomstige organisatie van Vitens. De Raad van Commissarissen heeft zijn voorzitter, Aad van der Velden, aangesteld als gedelegeerd commissaris bij Vitens. Vice-voorzitter Marie-Louise van Kleef neemt in die periode het voorzitterschap van de Raad van Commissarissen waar. Van der Velden moet een nieuwe topstructuur voor Vitens ontwerpen. Daarnaast moet hij toezien op de continuïteit van de vennootschap en de implementatie van de nieuwe organisatiestructuur. Volgens de Raad van Commissarissen speelde Van Terwisga een belangrijke rol bij
4
H2O / 24 - 2011
het bepalen van de nieuwe richting voor Vitens, maar past hij niet in een nieuwe fase die gericht is op implementatie van de strategische koers en de organisatie.
Per 1 februari 2012 wordt hij algemeen directeur van Oasen. Hij volgt Alexander Vos de Wael op, die sinds 1986 algemeen en statutair directeur van het waterbedrijf is.
Walter van der Meer
Van der Meer is momenteel nog lid van de directie bij Vitens. Sinds 1992 is hij in dienst en vervulde verschillende functies binnen het grootste drinkwaterbedrijf van Nederland. Zo was hij directeur Laboratorium, manager Procestechnologie en directeur Watertechnologie. In juni 2009 trad Van der Meer toe tot de directie van Vitens.
Walter van der Meer gaat Vitens ook verlaten.
Sinds 2011 is Van der Meer als deeltijdhoogleraar Waterzuiveringstechnologie verbonden aan de TU Delft. Tot maart van dit jaar was hij als deeltijdhoogleraar Membraanprocestechnologie verbonden aan de Universiteit Twente. Rik van Terwisga
Walter van der Meer
verslag Veerman vreest gevolgen aanpak huidige kabinet Cees Veerman heeft als scheidend voorzitter van de Raad van Toezicht van het programma Kennis voor Klimaat stevige kritiek geuit op de handelwijze van het nieuwe kabinet ten aanzien van (innovatie in) het waterbeheer. Tijdens de conferentie Knooppunt Klimaat op 1 december in Amersfoort zei hij dat het kabinet een ‘dirigerende’ rol is gaan spelen waarin weinig ruimte bestaat voor flexibiliteit en creativiteit en innovatie afgedwongen wordt. Veerman repte van Oost-Europese planvorming, die weinig succes zal opleveren.
I
n Amersfoort werd het einde gevierd van het programma Klimaat voor Ruimte. Zes jaar lang hebben wetenschappers, kennisinstellingen en het bedrijfsleven met rijksgeld onderzoek kunnen uitvoeren naar de gevolgen van de klimaatverandering voor het waterbeheer en de ruimtelijke inrichting van Nederland. Die samenwerking moest in het begin bevochten worden, aldus Pier Vellinga, hoogleraar klimaatwetenschappen aan de universiteit van Wageningen. Maar het stokje werd op 1 december wel letterlijk overgedragen aan een ander programma: Kennis voor Klimaat. De kennis zal daarmee niet verloren gaan. Cees Veerman maakt zich echter ernstige zorgen over de nieuwe aanpak van het kabinet Rutte. Het opleggen van innovatiecontracten noemde hij tegenstrijdig. "Innovatie is volgens mij niet op te leggen." Veerman gelooft niet dat dit beleid successen gaat opleveren. Tot nu toe bestond ruimte voor maximale creativiteit en samenwerking tussen wetenschappers en het bedrijfsleven. De faciliterende rol van de rijksoverheid is verdwenen. Aldus Cees Veerman. Hij kreeg bijval van Wim van Vierssen (KRW), de voorzitter van het bestuur van ‘Klimaat voor Ruimte’. “Wetenschappers kunnen niet gedirigeerd worden.” Ook Ed Nijpels (NLIngenieurs) wilde zijn boosheid over het nieuwe kabinet kwijt. “Het kabinet heeft geld bij de kennisinstellingen weggehaald om dat aan de topsectoren (onder andere voor water) te kunnen geven.” Nijpels maakte zich trouwens ook kwaad over wat hij de machtigingswet voor de komende vier jaar noemde. Hij doelde op het nieuwe beleid ten aanzien van natuur en duurzaamheid.
50.000 slachtoffers
Het onderwerp klimaat kwam aan bod tijdens een bijdrage van professor Myles Allen van de universiteit van Oxford (hoofd onderzoeksgroep Climate Dynamics). Hij ging uitgebreid in op één van de rampzaligste gevolgen van extreem weer die deels te maken hebben met het opwarmen van de aarde: de hittegolf in Rusland in de zomer van 2010. Die hitte werd ongeveer 50.000 Russen fataal. Een aantal dat tien keer zo hoog ligt als het aantal slachtoffers van de ramp met de kerncentrale van Tsjernobyl. De hittegolf valt geheel buiten de natuurlijke marges: de temperatuur lag vorig jaar zes graden boven normaal.
Klimaatbuffers
De conferentie in Amersfoort bestond ‘s middags uit talloze werkbijeenkomsten in de Rijtuigenloods (soms in de oude treincoupés die in de hal opgesteld staan). Eén daarvan ging over klimaatbuffers. De
Cees Veerman (foto: Maartje Strijbis).
Pier Vellinga (foto: Maartje Strijbis).
grote natuurorganisaties in Nederland (Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer en De 12 Landschappen), het Wereld Natuur Fonds, de Vogelbescherming, Stichting ARK en de Waddenvereniging hebben nog tot medio 2013 geld beschikbaar om klimaatbuffers te ontwerpen en uit te (laten) voeren. In beleidsstukken worden ze sinds kort natuurlijke waterveiligheidsmaatregelen genoemd. Klimaatbuffers zijn gebieden die de gevolgen van een warmer en grilliger weertype deels moeten tegengaan. Dat kan onder andere door water te bergen en langzamer af te voeren. In totaal is 19 miljoen euro voorhanden voor 19 projecten. Voorbeelden zijn een toepassing van de ‘zandmotor’ voor de Friese IJsselmeerkust (om de teloorgang van de oevers als gevolg van de ophoging van het peil tegen te gaan), de aanpak van de verdroging van het Dwingelderveld, het hermeanderen van 50 kilometer Regge en het aanpassen van de Hondsbossche Zeewering (minder stenen, meer zand).
groen in een stad of dorp een groter koelend effect dan veel water, omdat water ‘s nachts niet snel afkoelt. Voor die lokale projecten is de klimaateffectatlas opgezet: een digitale atlas waarop de gevolgen te zien zijn van de verschillende klimaatscenario’s van het KNMI op de temperatuur, neerslag, etc.
Zoet-zout
In een andere werkbijeenkomst werd gesproken over velddrainage. Volgens onderzoek van Acacia Water trekt deze vorm van drainage, die vooral onder agrariërs populair is in het kader van ontwatering, het zoute grondwater omhoog, wat tot gewasschade leidt. Ook blijkt de neerslaglens hierdoor te verdwijnen. In januari komt de rapportage naar buiten (binnenkort verschijnt hierover een uitgebreid artikel in H2O).
Lokaal klimaatbeheer
Klimaatateliers kwamen ook aan bod. Dit zijn in feite lokale uitvoeringsplannen die de gevolgen van de opwarming van de aarde deels moeten compenseren. Zo heeft veel
Praktijkboek
Veel gemeenten en provincies worstelen met de mogelijke gevolgen van klimaatverandering, waarbij omgaan met water vaak een grote rol speelt. Oplopende temperaturen, droogte maar soms ook op korte tijd heel veel neerslag. Hoe moeten ze hun grondgebied daarop aanpassen? Antwoorden op die vragen, instrumenten en praktijkvoorbeelden zijn te vinden in het praktijkboek voor klimaatbestendig inrichten: ‘Ruimte voor Klimaat’, dat op 1 december in Amersfoort werd gepresenteerd. Het boek kan deskundigen bij gemeenten en provincies ondersteunen bij het opstellen van beleid en het aanpassen van de ruimtelijke inrichting aan de nieuwe klimatologische omstandigheden. In totaal 22 projecten staan beschreven die al in praktijk zijn gebracht of in het ontwerpstadium verkeren. De casussen zijn onderverdeeld in vijf thema’s: ruimtelijke planprocessen, klimaat in de stad, omgaan met klimaat, ontwerp en exploitatie en participatie bij klimaatprojecten. ‘Ruimte voor klimaat, praktijkboek voor klimaatbestendig inrichten’. is samengesteld door Florrie de Pater en is verkrijgbaar bij de boekhandel of via www.ruimtevoorklimaat.nl.
H2O / 24 - 2011
5
Grote belangstelling voor Pharmafiltersysteem Het Pharmafiltersysteem, dat onder meer medicijnresten in het afvalwater van het Reinier de Graaf Gasthuis in Delft verwerkt en het water zuivert, levert na ruim een jaar op volledige schaal in bedrijf te zijn, goede resultaten op. Hoewel men ervan overtuigd is dat het uiteindelijke proceswater vrij is van microverontreinigingen, wordt de komende drie maanden nog een bemonsteringsprogramma uitgevoerd samen met volledig gecertificeerde grote laboratoria en het Hoogheemraadschap van Delfland, aldus ir. Erwin Koetse van Pharmafilter.
I
n ziekenhuisafvalwater komen relatief veel microverontreinigingen voor en zijn medicijnresten in geconcentreerdere vorm aanwezig dan in huishoudelijk afvalwater. Het Reinier de Graaf Gasthuis in Delft had een jaar geleden de wereldprimeur van een geavanceerde verzorging, verwerking en zuivering volgens het Pharmafiltersysteem. “We draaien, ook in vergelijking met de parameters van een gewone zuivering, heel goed. Nadat alles is geanalyseerd en gecontroleerd en onafhankelijke bronnen bevestigen dat het door ons bedachte, ontwikkelde en gebouwde concept werkt, kunnen we een overeenkomst afronden met Zorgsaam Zeeuws-Vlaanderen. Die instelling heeft voor ziekenhuis De Honte in Terneuzen vergevorderde plannen om Pharmafilter in te zetten voor het op moderne en milieuvriendelijke wijze verwerken van afval en zuiveren van water,” aldus Koetse. Na een eerste proef met een installatie die model stond voor het waterzuiverings- en slibvergistingsonderdeel in 2008, met als doel het onder thermofiele condities tegelijk vergisten van bioplastics, keukenafval en primair slib uit het hoofdriool en het verwijderen van microverontreinigingen, was al bewezen dat het principe werkt. Mede door dit onderzoek, op basis van tien procent Het gebouw van Pharmafilter in Delft.
6
H2O / 24 - 2011
van de hoeveelheid afvalwater van het ziekenhuis, is besloten tot de bouw van de full scale demonstratie-installatie die nu in bedrijf is. “De installatie in Terneuzen zal qua zuiveringstechnieken hetzelfde, maar qua uiterlijke vorm iets anders zijn. In Delft maken we gebruik van omgebouwde zeecontainers, daar gaan we onze eigen eenheden van de grond af opbouwen, die als een modulair systeem worden geplaatst. De Honte is het eerste commerciële ziekenhuis dat met Pharmafilter gaat werken en men investeert ook zelf. De demonstratieinstallatie in Delft is opgezet dankzij subsidies van onder andere STOWA, Life+, Europese Unie, het hoogheemraadschap, de gemeente en het ziekenhuis zelf. Overigens is er niet alleen in eigen land, maar ook vanuit Duitsland, België, Engeland, Ierland en de Verenigde Staten belangstelling voor ons concept, dat vooral uniek is door de combinatie van technieken”, aldus Koetse. “We hopen dat de positieve uitkomst van het lopende onderzoek andere ziekenhuizen over de streep trekt. De kinderziekten, die vooral van technische en niet van procesmatige aard waren, zijn inmiddels opgelost. Het is de bedoeling dat we in Delft nieuwe technieken als ze zich aandienen zullen
blijven testen. Dat betekent dat dit ziekenhuis altijd als eerste over de nieuwste oplossingen kan beschikken. Vooral als de basis een goed werkend systeem is, kun je je veroorloven te experimenteren.”
Bedpan
Koetse laat een kunststof bedpan zien. “Dit product is voor eenmalig gebruik en ontwikkeld in samenwerking met het verplegend personeel, dat heeft aangegeven hoe de ideale bedpan eruit moet zien. Er zit bijvoorbeeld een scheidingswandje in om feces en urine te scheiden. Urine met fecesresten is namelijk niet meer geschikt voor onderzoek. De bedpan is af te sluiten met een deksel die vastgeklikt is, waardoor er niets aan de hand is wanneer hij op de grond valt. Nadat de patiënt zijn behoefte heeft gedaan, brengt de verpleegkundige de afgesloten bedpan naar een vermaler, die zij met de voet bedient om besmetting via de handen te voorkomen. Bedpan en inhoud worden vervolgens vermalen tot schilfertjes en via het interne rioleringsstelsel, dat we regelmatig controleren, afgevoerd. Het feit dat dit gebeurt in het Reinier de Graaf, een van de oudste ziekenhuizen in Nederland, laat zien dat Pharmafilter in bestaande gebouwen is toe te passen. We zijn nu bezig met het ontwikkelen van meerdere
*thema
wegwerpproducten, zoals bekertjes, bestek en borden, die we op dezelfde gebruikersvriendelijke wijze kunnen toepassen en verwerken,” aldus Koetse. Elke ziekenhuisafdeling is voorzien van eigen vermalers, die onder meer etensresten, wegwerphandschoenen en eenmalig te gebruiken, van biologisch afbreekbaar materiaal gemaakte bedpannen en urinalen verwerken. Dit afval gaat na het vermalen, samen met het afvalwater van douches, wasbakken en toiletten via de bestaande ziekenhuisriolering naar de vergistings- en zuiveringsinstallatie. Het is niet mogelijk het afvalwater met het vermalen afval direct te lozen op de gemeentelijke riolering, vandaar dat het wordt gescheiden en ter plaatse gezuiverd en verwerkt. Bacteriën zetten het organisch afval in een vergister om in biogas, Eén van de zuiveringsinstallaties.
dat met behulp van een gasmotor de lokale zuiveringsinstallatie van energie voorziet. “Rioolslib wordt in Nederland verbrand. Met Van Gansewinkel, een gespecialiseerde onderneming in bedrijfsafval, kijken we hoe we onze reststroom kunnen hergebruiken, bijvoorbeeld als grondstof voor compostering. Zij hebben bijvoorbeeld vocht, nutriënten en organische stoffen nodig, die in die reststroom zitten.” Pharmafilter zorgt ervoor dat ziekenhuizen op allerlei terreinen voordeel kunnen halen en besparen. “Allereerst is het verzorgend personeel veel minder tijd kwijt aan het sjouwen met producten of het reinigen van bedpannen. Het besmettingsgevaar is veel minder, omdat wordt gewerkt met wegwerpproducten. Er is veel minder afvaltransport en het energiegebruik daalt. Een schoner ziekenhuis
actualiteit
betekent een schoner milieu. De verontreinigingsheffing was voor dit gebouw alleen al rond de 43.000 euro per jaar, nu is dat nog maar 55 euro!”
Techniek
Voor de behandeling van het afvalwater van het ziekenhuis - 62.000 kubieke meter per jaar, met een hoge concentratie stoffen erin - is uitgegaan van een biologische voorzuivering met een nageschakelde combinatie van geavanceerde oxidatie in de vorm van onder meer ozonisatie en biologisch actief koolfiltratie. De biologische voorzuivering bestaat uit een membraanbioreactor op basis van ultrafiltratie. Vast afval wordt via hydrolyse en vergisting omgezet in biogas. In de zuivering worden vaste en vloeibare stoffen gescheiden, waarbij een kettingrooster ervoor zorgt dat stoffen groter dan één millimeter er niet door kunnen. Die gaan, net als zaken die ten onrechte in het toilet zijn gegooid, naar een hakselaar, waarin stukjes blauwe handschoen en bedpannen nog herkenbaar zijn, om te vermalen. “Het gebruik van wegwerpartikelen is nodig om kruisbesmetting te voorkomen.” Daarna wordt het afvalwater opgepompt en geleid over een vetvanginstallatie en micro drumfilter, een efficiënt trommelfilter dat in dit geval dient om haren uit het afvalwater te verwijderen. Het afvalwater dat overblijft, wordt in de bioreactor, een kleine waterzuivering, gepompt, om de laatste resten fosfaat, stikstof en BZV/CZV te verwijderen. Bij wijze van proef zijn twee membraanconfiguraties gebruikt. De ene heeft een slib- en injectieluchtdoorstroming van onder naar boven. Via een luchtverdeelsysteem krijgt elke buis evenveel lucht. Bij de andere gaat de stroom van boven naar beneden. Dit heeft als voordeel dat minder lucht, dus energie nodig is. In beide gevallen gaat het scheiden van actief slib en water goed. In de overgebleven waterdruppels zitten dan nog steeds medicijnresten, waarvoor een volgende behandelingsstap nodig is: high flux ozonisatie. De ozon verwijdert niet alle geneesmiddelen en andere microverontreinigingen en kan sommige zelfs omzetten in metabolieten. Als extra laatste stap wordt actief kool toegepast, dat als een magneet afbraakproducten aantrekt en adsorbeert. Het uiteindelijke proceswater is zo schoon dat eventuele overgebleven verontreinigingen niet meer zijn te detecteren. Het kan worden hergebruikt voor koeltorens, het doorspoelen van het toilet of het sproeien van de tuin.
H2O / 24 - 2011
7
Rob Heim, DiRecTeuR Paques HolDing bv:
“blijven investeren in productontwikkeling” Voor dit proceswaternummer van H2O zijn wij de afgelopen jaren op bezoek geweest bij grote bedrijven, Corus (het huidige Tatasteel), Heineken, DSM en bij de papier- en suikerindustrie. Ditmaal is gekozen voor een bezoek aan één van de leveranciers van systemen voor de behandeling van afvalwater, de firma Paques, het bedrijf dat in het bijzonder de anaerobe behandeling van afvalwater wereldwijd in de praktijk heeft gebracht en nog steeds met veel succes en enthousiasme brengt. Verslag van een gesprek met Rob Heim, sinds begin 2007 algemeen directeur van Paques Holding bv, deels gehouden op zijn kantoor, deels tijdens een rondgang door het bedrijf, in het Friese Balk.
Hoe is dit bedrijf ontstaan?
“Paques is een familiebedrijf, in 1960 in Sneek ontstaan. In de eerste jaren maakte het stalinrichtingen en silo’s voor veevoeder, zoals gras en maïs. Door de energiecrisis begin jaren zeventig en de opkomst van sleufsilo’s stortte de markt voor tanksilo’s in. In 1973 nam Jos Pâques, die het bedrijf tot oktober 2002 leidde, het werk van zijn vader over. In die jaren werd het vergisten van mest een nieuw werkterrein. In diezelfde tijd ontwikkelde Gatze Lettinga in Wageningen de anaerobe afvalwaterzuiveringstechnologie als tegenhanger van de aerobe, die tot dan toe gebruikelijk was. Jos Pâques zag dat deze nieuwe technologie voor zijn bedrijf interessant zou kunnen zijn. Hij ontwikkelde samen met zijn rechterhand Sjoerd Vellinga de BIOPAQ: een anaerobe reactor voor de behandeling van vooral industrieel afvalwater. Hiervan zijn er inmiddels meer dan 850 over de gehele wereld geplaatst. Rob Heim (foto: Guido van der Zwan).
8
H2O / 24 - 2011
Sjoerd Vellinga, die als scheepswerktuigkundige gewend was om problemen zelf op te lossen, combineerde technische kennis met inzicht in biologische processen.”
Hoe is de verdere ontwikkeling geweest?
“Eerst werd het proces geoptimaliseerd en gezocht naar oplossingen voor bijkomende problemen. Vervolgens is de tweede generatie BIOPAQ-reactor ontwikkeld: de IC-reactor. IC staat voor internal circulation, dat wil zeggen dat het geproduceerde biogas gebruikt wordt om een interne recirculatiestroom te creëeren zonder dat externe mengenergie ingebracht wordt. Hierdoor ontstaat een betere menging, waardoor de biomassa efficiënt wordt gebruikt. Ten opzichte van de eerste generatie BIOPAQUASB-reactor kan de IC-reactor een factor 3-5 hoger belast worden, hetgeen een compacte reactor tot gevolg heeft.”
“Omdat de BIOPAQ-IC-reactor tot 28 meter hoogte gebouwd wordt, is het benodigde grondoppervlak zo’n factor 5 kleiner dan dat van een UASB-reactor. Na de ontwikkeling van de IC-reactor is een aantal anaerobe reactoren ontwikkeld voor specifieke toepassingen. Een voorbeeld hiervan is de anaerobe flotatiereactor. Deze is uitermate geschikt voor de verwerking van afvalwater met een hoog vetgehalte. Afvalwater bevat vaak nogal wat sulfaat. Als deze als H2S in het biogas terecht komt, veroorzaakt het veel corrosie en belast het na verbranding het milieu. Begin jaren ‘90 kwam Cees Buisman hier in dienst en ontwikkelde hij een ontzwavelingstechnologie. Bacteriën zetten de H2S om in deeltjes elementair biozwavel, die zich laten verwijderen en hergebruikt kunnen worden. Daaruit is de THIOPAQ-technologie ontstaan. Inmiddels zijn we zover dat we het zuiveren van afvalwater helemaal zien als het terugwinnen van grondstoffen: water,
*thema energie, stikstof, fosfor en zwavel. Doel is alle waardevolle componenten te behouden. Onze missie wordt met twee woorden kernachtig verwoord: revitalizing resources.”
Kunt u voorbeelden geven van bedrijven waar deze systemen worden toegepast?
“De BIOPAQ-IC staat bijvoorbeeld bij de Suiker Unie in Dinteloord. Afvalwater van een suikerfabriek heeft een hoge CZV, die verwijderd moet worden en waarbij je veel gas kunt winnen. Unilever heeft in Hellendoorn zijn fabriek waar Ben and Jerry’s ijs gemaakt wordt. Dat afvalwater bevat naast een hoge CZV veel vet. Hier wordt de recent ontwikkelde BIOPAQ-AFR toegepast. We hebben een speciale flotatie-installatie ontworpen waarmee we de vetten, die in de gewone BIOPAQ nog niet afgebroken zijn, opvangen. Door deze in de reactor te houden, zorgen we ervoor dat ze alsnog worden afgebroken. Ook weer met het doel van een maximale energieopbrengst. Als deze installatie, die nu in de opstartfase verkeert, op ontwerpcapaciteit draait, zal hij 40 procent van de energiebehoefte van deze ijsfabriek gaan dekken. Bij een papierfabriek in Quebec, in Canada, staat een combinatie van een IC en een THIOPAQ. Bij een vuilstort in Korea een THIOPAQ.” “Daarnaast hebben we het ANAMMOXproces voor de omzetting van ammoniumstikstof in vrije stikstof, waarmee het proces van nitrificatie en denitrificatie vermeden wordt met alles wat daarvoor nodig is. De vrije stikstof komt weer beschikbaar voor de opbouw van plantenmateriaal in de natuur. Bij een distilleerderij plaatsen we naast een IC een THIOPAQ, een ANAMMOX en een PHOSPAQ, waarmee fosfaat in de vorm van struviet teruggewonnen wordt.”
“Grote tanks kun je in principe overal kopen: soms doen we dat, soms maken wij ze zelf. In onze werkplaatsen ontwikkelen we de internals die daar in geplaatst moeten worden en die zo ontworpen zijn dat je zonder bewegende delen zowel een goede circulatie als een goede afscheiding van vaste stof, gas en schoon water krijgt. Het maken van die internals is onze specifieke kennis, een deel van ons intellectuele eigendom. We werken met metaal, roestvrij staal en kunststof. We werken bij verschillende pH of temperatuur. Onze specialiteit is dus de combinatie van bio- en procestechnologie en werktuigbouw. Ontwikkeling doen we ook zelf. We besteden ruim tien procent van onze omzet aan onderzoek.”
Bent u niet bang dat anderen uw producten kopiëren?
“Dat gebeurt uiteraard. We hebben een heleboel volgers. Daar kun je op twee manieren mee omgaan. Je kunt kiezen voor een defensieve strategie en alles met octrooien etc. proberen dicht te timmeren. Je kunt er ook voor kiezen daar niet te veel energie in te steken, maar ervoor te zorgen dat je altijd voorop loopt. Daarmee krijg je ook een ander risicoprofiel. We kiezen voor deze laatste optie.”
Bent u onderdeel van een groot concern?
“Paques werkt ook voor waterschappen. In Nederland loopt dat vaak nog via ingenieursbureaus, maar in Engeland leveren we nu direct een ANAMMOX-installatie aan Severn Trent om het ammoniumgehalte in het effluent van een rwzi te reduceren. Maar in het algemeen leveren we vooral aan de industrie, papier- en bierbedrijven, voedingsmiddelenbedrijven, distilleerderijen, aardappelverwerking en de chemische industrie. Probleem voor de toepassing van anaerobe zuivering bij de communale rwzi’s is de relatief lage CZV-concentratie en temperatuur. We hebben ook Nine Dragons, de grootste papierproducent van China, als klant. Deze fabriek is eigendom van een Chinese die ooit begonnen is met het verzamelen van papier op een vuilnisbelt in de Verenigde Staten en nu één van de meest vermogenden van China is. “
“Neen, Paques is een volledig private onderneming. Gedurende lange tijd is een deel van de aandelen in handen geweest van derden, zoals Nuon en KLM, maar in 2006 heeft Jos Pâques de helft weer teruggekocht van Nuon en is Paques weer volledig een familiebedrijf. Dat dat zo moet blijven, is ook vastgelegd in onze plannen. We zijn niet te koop. “ “Er werken in Balk zo’n 200 mensen. In China hebben we een soortgelijke vestiging in Shanghai met ongeveer evenveel medewerkers. In Brazilië hebben we inmiddels onze derde vestiging in de buurt van Sao Paulo. Je ziet dat de bedrijvigheid overal toeneemt, dat grote markten zich ontwikkelen. Je moet daar zijn waar de groei is. Dus wellicht straks ook in Canada en India. En je moet dingen doen die anderen nog niet kunnen. Zo’n BIOPAQ-AFR hebben we speciaal ontwikkeld om ook afvalwater met zeer hoge concentraties vetten en eiwitten te kunnen zuiveren. We hebben daarbij steun gehad van de Innowator garantiefaciliteit van het Innovatieprogramma Watertechnologie. Dat is een belangrijke hulp als je een nieuwe technologie voor de eerste keer full-scale op de markt wilt brengen.”
Wat doet u in concreto in Balk?
Bent u uniek in de wereld?
Levert u alleen aan bedrijven?
“Paques maakt haar producten in Balk. We hebben technologen en procesingenieurs in dienst. De laatsten zetten de processen die de technologen uitdenken, om in goed functionerende installaties. Wij zorgen voor de instrumentatie. We hebben een eigen laboratorium, zowel voor analyses als voor onderzoek. “
interview
liseerd, uiteraard met een groot partnernetwerk samen.”
Langs welke weg bent u op deze positie gekomen?
“Bij Stork ben ik op het laboratorium van de dienst Fysisch Dynamisch Onderzoek begonnen. Een dienst die onderzoek voor de werkmaatschappijen van Stork uitvoerde. Vanaf de basis ben ik daar langzaam opgeklommen en uiteindelijk directeur geworden. Ik ontwikkelde zo geleidelijk van specialist naar generalist. Vanaf de tachtiger jaren vond bij Stork een proces van decentralisatie plaats. De verantwoordelijkheid voor onderzoek ging naar de werkmaatschappijen. Een vorm van gedwongen winkelnering bij FDO werkte niet. De werkmaatschappijen wilden zelf bepalen waar zij hun ontwikkelingswerk onderbrachten. FDO slonk in relatief korte tijd van circa 450 naar 120 man. De Raad van Bestuur greep in: producontwikkeling en automatisering werden aparte groepen en met de restgroep van zo’n 60 medewerkers mochten we ons bestaansrecht bewijzen onder dezelfde naam: FDO Technical Services. Dat lukte uitstekend. We hadden materiaalkunde, toegepaste mechanica, meettechniek en fijn mechanica in ons bedrijf en zijn weer gegroeid tot een onderneming van circa 1250 man. In 1999 werd ik directeur van de Holding Stork Materials Technology, actief op 44 locaties in de wereld. Van daaruit heb ik een uitstap gemaakt naar Essent Productie en vervolgens ben ik overgestapt naar Paques, waar ik in 2007 begonnen ben. Ik voel mij hier helemaal op mijn plaats en ben inmiddels een echte Paquer geworden.”
“alle waardevolle componenten behouden”
“Paques is in ieder geval wereldmarktleider op het gebied van de anaerobe waterzuiveringstechnologie. We zijn uniek in de breedte van het gebied dat we beslaan, zowel procestechnisch als biotechnologisch en in de diversiteit aan materialen waarmee we werken. Het bedrijf bestaat nu 50 jaar. We hebben wereldwijd 1500 projecten gerea-
Hoe ziet u de toekomst voor Paques?
“Wij zijn goed door de crisis van de afgelopen jaren gekomen, zij het dat wij wel tot deeltijd-ww hebben moeten overgaan. Nu hebben we weer een goed gevulde orderportefeuille. Onze strategie is dat we blijven investeren in productontwikkeling en het aanboren van nieuwe marktgebieden. We nemen af en toe kleine specialistische bedrijfjes over. We richten ons ook op elektrolyse en op anaerobe toepassing van de MBR-technologie. We hebben geen moeite om aan voldoende deskundig personeel te komen. We scholen de mensen in ons eigen bedrijf, zoals nu een groep medewerkers uit China die u hier bezig zag. We hebben een strategisch plan dat vijf jaar beslaat en dat we jaarlijks uitwerken in een operationeel plan. Hoe meer de nadruk komt te liggen op het belang van schoon water, het benutten van niet-fossiele energiebronnen en het terugwinnen van grondstoffen, des te meer kansen ik voor Paques zie liggen.” Maarten Gast H2O / 24 - 2011
9
Global Experts, Local Passion September 2010 marked the beginning of a new global force in the water sector, dedicated to bringing the latest thinking, proven technologies and the most advanced application knowledge to the municipal and industrial water, and wastewater markets around the globe.
brands and most experienced people into one place. We won’t claim to be the biggest. But we will aim to be the best. Ovivo will be driven by one goal – to create value in water through innovation, creativity and expertise. For more information please contact us at:
[email protected]
The merger of Eimco Water Technologies, Enviroquip and Christ Water Technology brings together over 200 years of water expertise and some of the best known
Tomorrow is looking very different
Municipal Potable Water
Desalination Industrial
Deployable
Semiconductor & Photovoltaic
Power & Energy
Metal Treatment & Automotive
Municipal Wastewater
Desalination Municipal
Food & Beverage
Pulp and Paper & Petrochemical
Oil & Gas
Land Drainage & Irrigation and Hydropower
ovivowater.com © Copyright 2011 GLV Inc. All rights reserved
Het belang van assetmanagement: LESAM 2011 in Duitsland De International Water Association (IWA) verzorgt elke twee jaar een Leading Edge Stategic Asset Management (LESAM)-conferentie. De derde conferentie, die in september plaatsvond in Mülheim an der Ruhr, werd bezocht door ruim 200 deelnemers. Zij konden kiezen uit zo’n 60 presentaties (waarvan zes door KWR-medewerkers) en 24 posters (waaronder drie van KWR). George Mesman van KWR ontving een prijs voor de beste poster. Tijdens de conferentie werd het softwarepakket CAVLAR gepresenteerd, dat waterbedrijven helpt om de inzet en het beheer van afsluiters te verbeteren.
A
ssetmanagement is het geheel aan systematische en gecoördineerde activiteiten, waarmee de organisatie in staat is om het systeem en zijn componenten optimaal te kunnen beheren, waarbij een duurzame balans wordt gezocht tussen prestatie, risico en kosten, ten einde op korte en lange termijn de strategische bedrijfsdoelen te verwezenlijken. Diverse ontwikkelingen die op de conferentie aan bod kwamen, spelen een rol bij de vormgeving van assetmanagement in de toekomst. • Gerichte dataverzameling en modellen om de prestaties en risico’s in beeld te brengen en te beoordelen in hoeverre een actie kosteneffectief bijdraagt aan het realiseren van bedrijfsdoelen; • Steeds meer oog voor het evalueren, leren en bijstellen van activiteiten en het beter onderbouwen van beslissingen. Zo biedt het repareren van een leiding de mogelijkheid tegelijkertijd de leidingconditie te inspecteren; • Als organisaties kennis willen uitwisselen, onderling willen benchmarken of data of software willen delen, zijn eenduidige definities en concepten noodzakelijk. Voorbeelden zijn certificering in ISO- of CEN-verband; • Elementen van de drinkwater- of afvalwatervoorziening maken deel uit van een systeem. Bij elk element wordt bekeken wat bij falen de specifieke impact is op de levering, de omgeving en het functioneren van de organisatie. Zo is een aantal drinkwaterbedrijven bezig om het beheer van productie- en distributiemiddelen in één afdeling onder te brengen; • Risicomatrices worden vaak op schattingen gebaseerd, maar er zijn nu ook afwegingsmodellen die een realistischer risicoafweging mogelijk maken; • Door klimaatverandering, drukte in de ondergrond, technologische ontwikkelingen en demografische veranderingen zijn systeemanalyses nodig waarmee systemen op toekomstbestendigheid kunnen worden getoetst; • Op dit congres werd vooral de nadruk gelegd op de mogelijkheden van de informatie- en communicatietechnologie. Door integratie van informatiesystemen en modellen komt informatie breed beschikbaar binnen bedrijven, kunnen externe informatiebronnen eenvoudig worden geraadpleegd en hoeft men niet meer zelf data actief te beheren. Het BTO-project USTORE, waarin zeven drinkwaterbedrijven storingsdata centraal opslaan en analyseren, is hiervan een goed voorbeeld;
Een leidingbreuk levert overlast. Het geeft echter ook informatie over de conditie van het leidingnet. •
Modellen kunnen vele berekeningen uitvoeren bij optimaliseringsvraagstukken. Deze modellen zijn sterk afhankelijk van de kwaliteit van de invoerdata en met name de conditie van de productiemiddelen is hierbij de grote onbekende.
Nederland
van bovengrondse en ondergrondse productiemiddelen, het leggen van kwantitatieve verbanden tussen de toestand van het systeem en de prestatie van de levering en het optimaliseren van activiteiten voor reparatie en vervanging om bedrijfsdoelen te halen.
In elk land is de situatie anders, afhankelijk van de wettelijke controle, publiek of privaat eigendom en de bedrijfsgrootte. Vergelijking van de prestaties in diverse landen laat zien dat Nederlandse drinkwaterbedrijven voorop lopen bij de invoering van assetmanagement. Het bedrijfstakonderzoek dat KWR uitvoert voor de Nederlandse waterbedrijven, kenmerkt zich als praktisch. In zijn algemeenheid bestaat hier wel minder aandacht voor softwareontwikkeling dan in andere landen.
Assetmanagement is een gedachtegoed, waarbij conceptuele en softwaremodellen helpen bedrijfswaarden te vertalen in kritische prestatie-indicatoren. De prestatie van de productiemiddelen wordt hieraan getoetst. Ook wordt bepaald welke activiteiten maximaal bijdragen aan de doelstellingen. Het inrichten van een ‘meetbare’ organisatie maakt het mogelijk om de middelen in de watersector zo efficiënt mogelijk in te zetten. De eerste stappen in deze richtingen worden gezet.
De belangrijkste uitdagingen die ook voor de Nederlandse watersector gelden, zijn: het modelleren van de conditie (-verandering)
Ralph Beuken (KWR Watercycle Research Institute)
H2O / 24 - 2011
11
Diepe plassen ecologisch waardevol Diepe plassen behoren tot de wateren met de beste waterkwaliteit in Nederland. Ze krijgen op dit moment veel aandacht. Op veel locaties worden, onder meer vanwege de Kaderrichtlijn Water, maatregelen voorgesteld om de ecologische kwaliteit ervan te verbeteren. Soms gebeurt dit in combinatie met het ‘nuttig toepassen’ van grondstromen zoals baggerspecie. De doelstellingen en ambities voor diepe plassen zijn daarbij niet altijd helder. Wat is eigenlijk de (gewenste) ecologische kwaliteit? En welke functies kan een diepe plas vervullen? Ook is niet duidelijk welke kansen inrichtingsmaatregelen bieden en welke mogelijke risico’s er aan kleven. Het blijkt dat de kennis over diepe meren en plassen binnen Nederland sterk verspreid is. Van een aantal aspecten is nog onvoldoende kennis direct beschikbaar. Daarom is in het STOWA-rapport ‘Een heldere kijk op diepe plassen’ de wetenschappelijke kennis over het ecologisch functioneren van diepe meren en plassen, uit Nederlandse en buitenlandse literatuur, bij elkaar gebracht. Deze is in combinatie met praktijkervaringen vertaald naar methoden voor de ecologische systeemanalyse van diepe plassen en de keuze voor maatregelen. Onze kernboodschap is: laten we zuinig zijn op onze diepe plassen in Nederland en weloverwogen gebruik maken van de huidige waarden en potenties die deze wateren hebben.
O
nder diepe plassen worden de plassen verstaan waar in de zomer temperatuurstratificatie optreedt. Stratificatie is het verschijnsel waarbij een laag warm water op een koude onderlaag drijft. De diepte waar de watertemperatuur plotseling sterk daalt, heet de spronglaag. Het begin van de spronglaag ligt, afhankelijk van het oppervlak van de plas, ongeveer op vier tot tien meter diepte. Stratificatie kan al optreden in plassen van zes meter diepte. Diepe meren komen met uitzondering van pingoruïnes van nature niet voor in Nederland. Toch hebben we in Nederland zo’n 500 tot 1.000 diepe wateren, waarvan de diepste dieper zijn dan 50 meter. Deze zijn vrijwel allemaal gegraven voor de winning van zand, klei en grind. We spreken daarom van diepe plassen. Ze kenmerken zich door steile onderwatertaluds en een diepe bodem zonder uitgesproken reliëf. De laatste jaren wordt bij de aanleg (lees: ontgravingen ten behoeve van zandwinning) meestal wel rekening gehouden met het creëren van ondiepe zones. Wielen zijn semi-natuurlijke plassen, die zijn uitgesleten door het kolkende water tijdens een dijkdoorbraak. Wereldwijd zijn de meeste meren diep. Vandaar dat veel van de kennis in het rapport ‘Een heldere kijk op diepe plassen’ afkomstig is van onderzoek aan buitenlandse meren.
Helderheid
Diepe plassen vertonen meestal een grotere helderheid dan ondiepe plassen. In ondiepe plassen houdt de windwerking zowel algen als bodemmateriaal in suspensie. In een diepe plas is de invloed van wind geringer en treedt overwegend bezinking op. Hiermee verdwijnen zwevende deeltjes, zoals algen en detritus, naar de diepte en daarmee ook voedingsstoffen zoals fosfaat en stikstof. Dit verschijnsel heet nutriëntenval. In de bovenste waterlaag worden algen hierdoor gedurende de zomer in hun groei beperkt. Deze bezinking draagt echter wel bij aan het intern opladen van de plas met fosfaat. De groei van waterplanten in een diepe plas is sterk afhankelijk van de helderheid. Meestal komen ondergedoken waterplanten niet
12
H2O / 24 - 2011
Afb. 1: Theoretische weergave van ontwikkeling van de fosfaatconcentratie in de bovenlaag (donkerblauwe lijn) onder invloed van de externe fosfaatbelasting. Wanneer de externe belasting de toelaatbare belasting overschrijdt (P-excessief), wordt het hypolimnion anoxisch en wordt de interne fosfaatvoorraad gemobiliseerd. Hierdoor stijgt de fosfaatconcentratie van de bovenlaag (na destratificatie). Bij een afname van de externe fosfaatbelasting kan de interne belasting het herstel in de weg staan. De weg terug is daardoor niet gelijk aan de weg heen (lichtblauwe lijn).
dieper dan zes meter voor. Hierbij is lichtlimitatie de beperkende factor. In de meeste diepe plassen is het met planten begroeibare areaal daarom gering. Het stabiliserende effect van waterplanten op de heldere toestand, zoals in ondiepe meren plaatsvindt, is in diepe plassen daarom ook gering. Door hun omvang, diepte en het heldere water zijn diepe plassen aantrekkelijk voor vrijwel alle recreatieve gebruiksfuncties. Dankzij de grote diepte groeien diepe plassen niet helemaal dicht met waterplanten. Gelukkig hebben maatregelen om de ecologische kwaliteit te verbeteren, vaak ook een positief effect op deze gebruiksfuncties. In het algemeen gedijen ze allemaal bij een goede waterkwaliteit (helder water zonder problemen).
Ecologische waarde
De ‘ecologische waarde’ van een diepe plas is een subjectief begrip. Want wat is ecologisch het meest waardevol? Wordt dit afgeleid van de natuurlijke referentie, die de KRW als uitgangspunt neemt? Zo ja, wat is dit dan voor een specifieke, kunstmatig aangelegde
plas? Is dit een voedselarme, heldere plas, zonder waterkwaliteitsproblemen? Is dit een plas met een zo hoog mogelijke diversiteit aan soorten en/of habitats? Of is dit juist een (productieve) plas met een grote ondiepe zone? Kijken we alleen naar de plas zelf of ook naar de plas in samenhang met de omgeving? Over de optimale ecologische waarde van een diepe plas geeft het kennisdocument daarom geen oordeel. Wel hebben diepe plassen vaak goede ecologische potenties, omdat ze helder water hebben met lage nutriëntengehalten. Deze goede waterkwaliteit vormt een belangrijke randvoorwaarde voor de ecologie. Diepe plassen hebben vaak een relatief goede waterkwaliteit, toch zijn er ook plassen met een slechte waterkwaliteit. De oorzaak ligt in een te hoge externe en/of interne nutriëntenbelasting. Wanneer deze bij elkaar opgeteld de toelaatbare belasting van een systeem overschrijden, kun je vroeg of laat waterkwaliteitsproblemen verwachten, zoals de bloei van blauwalgen. Overigens is een duidelijk regionaal patroon zichtbaar in de waterkwaliteit van diepe
achtergrond plassen: grofweg zijn de plassen in hoog Nederland veel beter van kwaliteit dan die in laag Nederland. Diepe plassen zijn minder productief dan ondiepe plassen. De reden hiervoor is de al eerder genoemde nutriëntenval en het ‘onbereikbaar’ zijn van de bodem in een groot deel van de plas. Zo komt in diepe plassen meestal minder vis voor (vaak wel grotere exemplaren). De grotere dieptegradiënt van diepe plassen biedt echter in potentie een grotere habitatdiversiteit en daarmee een grotere soortenrijkdom. De ondiepe oeverzone, die vaak smal is door de steile oevers, is hierbij zowel bepalend voor de ecologie als voor de belevingswaarde door gebruikers. Door de relatief goede waterkwaliteit in veel diepe plassen zijn de ondiepe delen van de plassen vaak ook zeer plantenrijk. Kenmerkend zijn grote velden met kranswieren, waterpest of aarvederkruid, afgewisseld met kleinere opstanden van fonteinkruiden zoals gekroesd-, doorgroeiden glanzig fonteinkruid. Door de plantenrijkdom zijn de omstandigheden voor macrofauna en vis ook gunstig. Ruisvoorn, snoek en zeelt zijn vissoorten van plantenrijke oeverzones, een kenmerkende macrofaunasoort is de plasrombout (libelle). Vanwege de geïsoleerde ligging vertonen diepe plassen, ten opzichte van ondiepe wateren, waarschijnlijk relatief vaker een seizoensmatig fluctuerend peil. In de zomer kunnen de oevers droogvallen. Als deze zones in het voorjaar onder water staan, kunnen ze dienen als paaiplaats voor (plantminnende) vis. Er liggen dan ook goede kansen om de peilfluctuatie in diepe plassen te benutten voor het ontwikkelen van oevers en moeraszones.
Diagnose
Bij het stellen van een diagnose voor een diepe plas speelt de actuele belasting met nutriënten in relatie tot de toelaatbare belasting een centrale rol. Net als ondiepe plassen kunnen diepe plassen een omslag vertonen wanneer de nutriëntenbelasting een bepaalde grens overschrijdt. Net als in ondiepe meren en plassen, is in een diepe plas de weg terug (van ‘troebel naar helder’) niet dezelfde als de weg heen (van ‘helder naar troebel’). Bij afname van de externe belasting kan de interne belasting, als erfenis uit het verleden, het herstel in de weg staan. In dat opzicht kan, net als in ondiepe meren en plassen, bij eenzelfde externe nutriëntenbelasting toch sprake zijn van alternatieve stabiele toestanden, kortom: helder óf troebel. De mechanismen zijn echter anders. Daar waar in ondiepe plassen waterplanten de resuspensie van bodemmateriaal verminderen, werkt in een diepe plas de stratificatie ten gunste van bezinking. In zowel ondiepe als diepe meren vormt de waterbodem een belangrijke interne nutriëntenbron. In een ondiep meer vertaalt deze zich naar een hoge visbiomassa
(karperachtigen). De vis houdt via bodemwoeling en predatie op zoöplankton de troebele toestand in stand. In een diep meer vertaalt deze zich naar zuurstofverbruik door het diepe sediment, waarbij zuurstofloosheid het vrijkomen van ijzergebonden fosfaat veroorzaakt. Dit fosfaat wordt in het najaar, tijdens menging van de waterkolom, naar de bovenlaag getransporteerd. Hier stimuleert het in het voorjaar en de zomer weer de groei van algen, die naar de diepte zinken en het zuurstofverbruik opjagen. Ook dit is een toestand die zichzelf in stand houdt. De belasting uit het verleden blijft dus ‘rondzingen’ in de plas en leidt tot hoge nutriëntengehalten in de bovenlaag. Carpenter (2005) heeft dit ook modelmatig aangetoond. Afbeelding 1 illustreert het concept van de alternatieve stabiele toestanden voor diepe meren en plassen.
Selecteren maatregelen
Iedere plas is uniek en iedere situatie vraagt om maatwerk. Bij het kiezen van maatregelen is het daarom wenselijk dat waterbeheerders de diepe plas in kwestie nader bestuderen voor het beste resultaat. Ter ondersteuning van deze keuzes is een zogeheten beslisboom opgesteld waarbij maatregelen zijn ingedeeld in vier hoofdtypen: • bronmaatregelen oftewel maatregelen om de externe of interne nutriëntenbelasting te verminderen. Voorbeelden zijn het beperken van inlaatwater, het beperken van de uitwisseling met grondwater en het vastleggen van fosfaat in de waterbodem; • systeemmaatregelen oftewel maatregelen die zich richten op het vergroten van de toelaatbare belasting, zoals het verdiepen van een plas; • voedselwebmaatregelen oftewel maatregelen die ingrijpen op één of enkele soortgroepen (bijvoorbeeld vis of blauwalgen) met als doel de (interne) nutriëntenfluxen te veranderen en de balans in het voedselweb te herstellen; • (her)inrichtingsmaatregelen oftewel maatregelen om nieuwe, ecologisch interessante habitats te creëren, bestaande habitats te versterken en de connectiviteit te verbeteren. Als de externe belasting hoger is dan de toelaatbare belasting, kunnen waterbeheerders beginnen met het verminderen van deze belasting. Als dat onvoldoende is, zullen ze ook de interne belasting (belasting vanuit het systeem zelf via nalevering van fosfaat uit de waterbodem) moeten aanpakken. Is dit niet mogelijk of biedt dit nog altijd onvoldoende soelaas, dan zijn maatregelen mogelijk die de toelaatbare belasting van het systeem vergroten. Verder zijn er mogelijkheden om via het voedselweb in te grijpen in de nutriëntenbelasting, de aanwezige habitats te versterken of te vergroten en eventueel de connectiviteit van het systeem te verbeteren.
Conclusie
Diepe plassen zijn (in potentie) de helderste watersystemen die we in Nederland kennen. Deze goede waterkwaliteit is een belangrijke randvoorwaarde voor de ecologie, vaak
hebben diepe plassen daarom ook bijzondere ecologische waarden. Daarnaast hebben diepe plassen ook een belangrijke waarde voor een grote diversiteit aan functies en gebruik. Ook deze hangen vaak sterk samen met een goede waterkwaliteit. Natuurlijk zijn er ook diepe plassen met waterkwaliteitsproblemen, bijvoorbeeld blauwalgen. Om de oorzaken van deze problemen te onderkennen en de juiste maatregelen te kiezen, is een goede ecologische systeemanalyse nodig. Het ecologisch functioneren van diepe plassen is complex, maar wordt uiteindelijk vooral bepaald door twee factoren: de mate van nutriëntenbelasting en de inrichting van het watersysteem. Het in de vingers hebben van deze belasting en het creëren van habitatdiversiteit - ook door het toelaten van een seizoensmatige peilfluctuatie - geeft de beste kans op ecologische verbetering. Maatregelen zullen dus vooral daarop gericht moeten zijn. Het genoemde STOWA-rapport vormt een goede basis voor het stellen van een diagnose om knelpunten en meest kansrijke maatregelen in diepe plassen te bepalen. Arnold Osté (RPS advies- en ingenieursbureau) Nico Jaarsma (Witteveen+Bos) Frank van Oosterhout (Wageningen Universiteit / Stichting Nederlandse Onderwaterparken) Bas van der Wal (STOWA) NOOT STOWA (2010). Een heldere kijk op diepe plassen. Kennisdocument diepe meren en plassen: ecologische systeemanalyse, diagnose en maatregelen.
H2O / 24 - 2011
13
Zuurstofinjectie voorkomt algengroei bij koudewinning Sinds ruim een jaar levert Nuon koude aan kantoren in Amsterdam-Zuidoost. De bron van deze koude is de nabijgelegen Ouderkerkerplas. Koud water wordt opgepompt, gebruikt voor koeling en gaat vervolgens weer de plas in. Een nieuwe methode, waarbij men zuivere zuurstof injecteert in de bodem, voorkomt overlast door algen.
K
antoren koelen door gebruik te maken van koud water dat zich onderin in een plas bevindt. In Nederland zijn twee van dergelijke koudebronnen: de Nieuwe Meer en de Ouderkerkerplas. Koud water onderuit de plassen wordt omhoog gepompt en via een geïsoleerde pijpleiding naar een koudecentrale getransporteerd. Een warmtewisselaar zorgt er daar voor dat het koude water uit de plas het transportwater koelt. Dat gaat vervolgens via een transportnetwerk naar de kantoren, waar het gebruikt wordt om de gebouwen te koelen. Het ‘meerwater’ gaat weer terug naar de plas. De techniek leidt tot een reductie van de uitstoot van kooldioxide van zo’n 75 procent, vergeleken met traditionele koelmethoden. Daarnaast hebben de afnemers het voordeel dat zij niet meer te maken hebben met de productie van koeling via bijvoorbeeld koelmachines. Dat scheelt in beheer en onderhoud. Diverse kantoorgebouwen in het zuidoosten van Amsterdam nemen nu ruim een jaar
14
H2O / 24 - 2011
koude af van de koudecentrale van Nuon. Deze centrale heeft een capaciteit van maximaal 60 MW, vergelijkbaar met de energieproductie van zo’n 100 windturbines. Koudegebruikers zijn onder meer theaterproducent Endemol, ING en de Atlas-kantoren. De bron van de koude is de Ouderkerkerplas die zich circa zes kilometer verderop bevindt. De Ouderkerkerplas is een voormalige zandwinput, ingeklemd tussen de A2 en A9 op het grondgebied van de gemeente Ouderkerk aan de Amstel. Waterschap Amstel, Gooi en Vecht gaf als bevoegd gezag de vergunningen af voor de koudewinning en is verantwoordelijk voor de monitoring van de waterkwaliteit. Omdat de plas zo diep is, stroomt er ook water in vanuit de Noordzee. Het water is er dus brak. De Ouderkerkerplas is in het midden ongeveer 45 meter diep en de watertemperatuur is op het diepste punt circa 5°C. In het voorjaar vormt zich een spronglaag (overgang tussen warm en koud water) in het meer die zich ongeveer tien meter onder het oppervlak bevindt.
Opgewarmd koelwater
Bij de winning van koude wordt water onderuit het diepste deel van de plas omhoog gepompt. Bij aanvoer is de temperatuur van dit water circa 5°C. Dit water koelt in de koudecentrale het transportwater, dat naar de kantoren gaat. Tijdens dit proces warmt het koelwater ongeveer tien tot twaalf graden op. Vervolgens gaat het retour naar de Ouderkerkerplas waar het zich mengt met het oppervlaktewater. Voorkomen moet worden dat het oppervlaktewater van de Ouderkerkerplas opwarmt als gevolg van terugvloeiing van het koelwater. Dit kan allerlei ongewenste effecten hebben. Daarom is in de vergunning opgenomen dat het opgewarmde koelwater ruim onder de temperatuur moet blijven van het oppervlaktewater. In de praktijk is dit dan ook het geval. Het opgewarmde koelwater is ongeveer twee graden kouder dan het oppervlaktewater; gemiddeld genomen 16°C. Ook moet voorkomen worden dat onverantwoord veel fosfaat terecht komt in de bovenste laag van de plas. Het water daaronder is al veel
achtergrond / reactie fosfaatrijker, omdat bij de bodem sprake is van zuurstofloze omstandigheden. Wanneer het fosfaatgehalte ook in de bovenste laag van de plas toeneemt, zou dit een sterke toename van blauwalg tot gevolg kunnen hebben.
Blauwalg
Blauwalg in het groeiseizoen is al vele jaren een probleem in de Ouderkerkerplas. De belangrijkste reden voor de algengroei is de ruime beschikbaarheid van vrij fosfaat. Toevoer ervan gebeurt via onder meer omringende sloten, inwaaiend stuifmeel en door bemesting van watervogels. De belangrijkste bron van het fosfaat is echter de Ouderkerkerplas zelf. Onderin de plas is zoals gezegd sprake van een hoge concentratie van fosfaat door de zuurstofloze omstandigheden. In de zomer vinden deze vrije fosfaten een weg door de spronglaag naar het oppervlaktewater. Als géén maatregelen genomen zouden worden, bestaat het risico dat door de koudewinning extra fosfaat in het oppervlaktewater terechtkomt. De belangrijkste maatregel die genomen is, is injectie van zuivere zuurstof in de bodem van de Ouderkerkerplas. Daardoor ontstaat een chemische reactie waarbij fosfaat wordt gebonden aan het ijzer in het water. Vervolgens slaat het neer op de bodem. Met als gevolg dat het fosfaatgehalte daalt en de algengroei afneemt.
Denemarken
Het injecteren van zuivere zuurstof in de bodem van een meer is een soort ei van Columbus. De techniek is bijzonder in zijn eenvoud: een zuurstoftank is geplaatst en een slang aangebracht. Daar komen zeer kleine belletjes zuurstof uit, die bij het vrijkomen na enkele meters volledig oplossen in het water. De hoeveelheid
‘Waternet bespaart de burger en de gemeente kosten’
In H2O nummer 23 gingen Hans Middendorp en Peter Vonk in op ontwikkelingen in de waterketen onder de titel ‘Bestuursakkoord water zet zaak op scherp’. Ik wil niet inhoudelijk op het artikel ingaan, maar ik wil wel iets rechtzetten. Waternet zou hebben aangekondigd dat de gemeente Amsterdam moet gaan betalen voor regenwaterafvoer via het riool. Uit contact met de auteurs is mij duidelijk geworden dat zij refereren aan het bericht ‘Regelgeving waterketen blijft niet lang meer uit’ in Waterforum van 30 maart j.l. In dat bericht ga ik in op de verdere ontwikkeling van waterketenbedrijven in Nederland en de weerstand die deze ontwikkeling ontmoet bij gemeenten. Daarin staat: “Ik begrijp best dat zij grip op de inrichting van de openbare ruimte willen houden en ook de rioolheffing graag behouden. In dat geval is ook een waterketenbedrijf op te zetten, waarbij gemeenten moeten betalen voor lozing van regenwater in het riool, een goede stimulans om regenwater steeds meer van het riool af
zuurstof varieert tussen de 100 en 1.000 kg per dag. Hoewel het toevoegen van zuivere zuurstof op deze wijze uniek is in Nederland, is de toepassing niet nieuw: in het meer Furesø in Denemarken gebeurt dat al enige tijd. Door sterke vervuiling kampte dit diepste meer van Denemarken met grote ecologische problemen. Er zijn diverse maatregelen genomen om de waterkwaliteit te verbeteren, waaronder de bouw van een rioolwaterzuiveringsinstallatie. Om de hoge fosforgehaltes bij de bodem te bestrijden en zo de algengroei te beperken, is men zuurstof gaan toevoegen. Daarmee zijn in de afgelopen jaren goede resultaten geboekt. Het water is weer helder en de ecologie verbeterde zichtbaar. Naar verwachting zal de installatie nog ongeveer tien jaar operationeel zijn. Jaarlijks wordt de hoeveelheid geïnjecteerde zuurstof afgebouwd. Het project in Denemarken fungeerde als inspiratiebron voor Nuon bij de koudewinning in de Ouderkerkerplas.
Wetenschappelijk onderzoek
Bij de Ouderkerkerplas vindt zuurstofinjectie door Nuon nu ruim een jaar plaats. Hoewel definitieve cijfers nog niet beschikbaar zijn, constateerde Recreatie Noord-Holland dit jaar zichtbaar minder blauwalg. Inmiddels hebben diverse organisaties de Ouderkerkerplas uitgekozen als studieobject. Zo verrichten Waternet en de universiteiten van Wageningen en Nijmegen onder meer onderzoek naar de gevolgen van zuurstofinjectie op de waterkwaliteit, de visstand en de oevers. Hiervoor zijn diverse subsidies toegekend, waaronder die van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en het innovatieprogramma KRW.
Blauwalgen bestrijden met ijzer Waternet heeft samen met de Radboud Universiteit Nijmegen en het NIOO een nieuwe techniek ontwikkeld die blauwalgen in ondiepe plassen succesvol bestrijdt: een ponton met een molentje dat gedoseerd ijzer in het water giet. Fosfaat is de belangrijkste voedingsstof van blauwalgen. In natuurlijke situaties is fosfaat aan ijzer in de bodem gebonden. De afgelopen eeuw daalde het ijzergehalte sterk. Daardoor is het fosfaat vrijgekomen. Blauwalgen krijgen dan vrij spel. Door weer ijzer toe te voegen, geeft de bodem geen fosfaat meer af. De blauwalgengroei stopt en het water wordt weer helder. In Terra Nova, een plas bij Loenen aan de Vecht, is sinds 2009 geëxperimenteerd met de nieuwe techniek. Het ijzer (ijzerchloride) is toegevoegd vanaf een ponton met een molentje en een pomp die in de plas ligt. Als het waait, draait het molentje dat ijzerchloride in het water pompt. De natuurlijke stroming verspreidt het ijzer over de plas. Terra Nova is nu weer helder en heeft een goede waterkwaliteit. De nieuwe techniek is vooral geschikt voor ondiepe plassen. Voorwaarde is dat er geen nieuw fosfaatrijk water van buiten naar binnen kan komen. In Nederland gaat het om meren met een totaaloppervlakte van drie keer de Loosdrechtse Plassen (4.500 ha). Vanwege de landelijke toepasbaarheid wordt dit project meegefinancierd door het Innovatieprogramma Kaderrichtlijn Water van het ministerie van Infrastructuur en Milieu. De nieuwe techniek heeft zijn succes op korte termijn bewezen. Vervolgonderzoek richt zich nu op de duurzame effecten op lange termijn.
Raymond van Bulderen (Nuon Warmte)
te koppelen.” Met andere woorden, gemeenten kunnen hun eigen heffingsbevoegdheid gewoon behouden en diensten inkopen van het waterketenbedrijf. De conclusie die de auteurs vervolgens trekken dat een waterketenbedrijf zo kosten kan afwentelen op de burger, is mijns inziens niet uit dit bericht te trekken. Waternet wordt in dat bericht niet genoemd. Wij streven er juist naar de kosten voor de burger én de gemeente laag te houden. Bijvoorbeeld: op voorstel van Waternet wordt de eerste aanleg van de riolering nu niet langer uit de grondexploitatie van de gemeente Amsterdam bekostigd maar uit de rioolheffing. Die stijgt daardoor echter niet verder, omdat we de extra lasten compenseren met verdere efficiëntieverbetering door verdere integratie van watertaken. Waternet draagt hiermee bij aan de gemeentelijke bezuinigingen zónder dat de lasten op de burger worden afgewenteld via hogere tarieven.
Weerwoord
Waternet is een belangrijke ‘ervaringsdeskundige’ op het gebied van assetmanagement in de afvalwaterketen. Het is dan ook jammer dat Waternet bij monde van directeur Kruize niet inhoudelijk op ons opinieartikel ingaat, terwijl wij toch een gezamenlijk belang nastreven. Het verbaast ons wel dat Waternet inzoomt op één losse regel uit ons artikel. Bovendien wordt onze conclusie dat afwentelen van kosten KAN gaan plaatsvinden, niet weerlegd. Behalve kosten van eerste aanleg moeten natuurlijk ook de kosten voor onderhoud en renovatie gedurende de gehele levenscyclus worden meegenomen. In een historische stad als Amsterdam zullen die kosten aanzienlijk zijn. Hans Middendorp Peter Vonk
Roelof Kruize (Waternet)
H2O / 24 - 2011
15
achtergrond
ontwikkelingsgericht ontwerpen van stedelijke watersystemen: verder kijken dan de norm Het ontwerpen van stedelijke watersystemen vindt momenteel veelal plaats volgens vaste uitgangspunten en normen. Daarbij wordt doorgaans niet veel verder gekeken dan de norm. Bovendien is er nauwelijks aandacht voor de keuze en werkingsbereik van uiteenlopende inrichtingsmaatregelen. Dat is met het oog op klimaatverandering hard nodig, juist om in de toekomst voldoende ruimte te hebben voor klimaatadaptieve aanpassingen. Maar ook om nu maatregelen te nemen die later niet meer mogelijk zijn en om te voorkomen dat goedkoop uiteindelijk duurkoop wordt.
T
erwijl op veel plaatsen in het waterbeheer volop wordt voorgesorteerd op de benodigde maatregelen om de gevolgen van een warmer en grilliger klimaat op te vangen, komt dit in de stedelijke omgeving maar moeizaam van de grond. Her en der worden weliswaar wadi’s aangelegd, groene daken, waterpleinen of doorlatende verhardingen. Maar deze maatregelen alleen zijn niet voldoende om het stedelijk watersysteem aan te merken als klimaatbestendig. Er is een andere aanpak nodig, een andere manier van ontwerpen. Het is hoog tijd om werk te gaan maken van klimaatadaptatie, daarvoor de benodigde kennis te ontwikkelen en die kennis te vertalen naar praktisch toepasbare handvatten voor ontwerp, inrichting en beheer. Praktische vragen die hierbij spelen, zijn: wanneer is de bebouwde omgeving klimaatbestendig? Welke maatregelen zijn hiervoor nodig? Wat dragen deze maatregelen bij? Wat betekent de onzekerheid over klimaatverandering voor de keuze van maatregelen en welke gevolgen hebben deze keuzes voor het beheer?
Van overzicht naar inzicht
STOWA liet een inventarisatie uitvoeren van recent afgesloten en lopende klimaatonderzoeken op het gebied van (voorzieningen voor) klimaatadaptatie en stedelijk waterbeheer. Uit deze inventarisatie blijkt dat veel kennis beschikbaar is, maar dat de onderzoeksresultaten weinig toegankelijk zijn. Het is lastig een overzicht te krijgen van de beschikbare kennis, laat staan om inzicht te krijgen in de praktische betekenis van de onderzoeksresultaten. Om de vele onderzoeken beter toegankelijk te maken en de zwaartepunten en omissies in beeld te brengen, is als kapstok een schema gebruikt van de levenscyclus van het stedelijk watersysteem. Dat systeem wordt ontworpen op basis van uitgangspunten, waarna het ontwerp veelal aan normen wordt getoetst. Na het ontwerp volgt verdere detaillering, op basis waarvan de uitvoering plaatsvindt. Voor het ontwerp wordt vaak gebruik gemaakt van ontwerpprincipes en methodieken, kengetallen, vuistregels, beslisbomen, etc.
Voor het toetsen van het ontwerp aan de normen wordt vaak gebruik gemaakt van modelberekeningen. Uit de genoemde inventarisatie blijkt dat onderzoeken naar klimaatadaptatie en stedelijk waterbeheer zich vooral richten op modellen, mogelijke typen maatregelen, de relatie met ruimtelijke ontwikkelingen, communicatie en participatie. Daarnaast worden projecten gedaan op het gebied van de uitwisseling van ervaringen en onderwijs, wat ook heel belangrijk is, maar niet direct bijdraagt aan klimaatadaptatie. Ten slotte zijn er onderzoeken die weinig meer inhouden dan het zoeken naar oplossingen voor bestaande problemen, overgoten met een ‘klimaatsausje’. Deze plannen zijn wel heel nuttig, bijvoorbeeld voor het oplossen van grondwaterproblemen in een wijk in een diepe polder naast een rivier, maar hebben weinig met klimaatrobuust ontwerpen en inrichten te maken. Er is op dit moment nog weinig aandacht voor het beantwoorden van kennisvragen die zicht geven op een succesvolle adaptatiestrategie: wat staat ons nu echt te wachten, waar moeten we rekening mee houden, wat zijn de effecten van klimaatverandering op de stedelijke waterkwaliteit, het stedelijk grondwater en het zuiveringsbeheer, hoe vertaal je klimaatmaatregelen naar de praktijk en welke mogelijkheden voor klimaatadaptatie heb je in de beheerfase? Verder blijkt dat tussen de vele onderzoeken weinig verband bestaat en dat weinig aandacht wordt besteed aan de werking van de stedelijke waterhuishouding in de tijd, door natte en droge, warme perioden heen. Voor een goede adaptatiestrategie is het belangrijk om de onzekerheid over snelheid en mate van klimaatverandering hierin een plek te geven. Voorzieningen voor de waterhuishouding functioneren onder normale, veel voorkomende omstandigheden, zijn ontworpen op gebeurtenissen waarbij het systeem nog net goed functioneert, maar worden onder extreme omstandigheden soms ook veel heviger belast. Als we naar het ontwerp van voorzieningen kijken, valt daarbij een verschuiving in accent op van waterkwaliteit, water vasthouden en waterketen bij regulier
functioneren, naar waterkwantiteit, water afvoeren en watersysteem bij extreme gebeurtenissen.
Ontwikkelingsgericht ontwerpen
In het schema op pagina 18 zijn mogelijke maatregelen of voorzieningen aangegeven voor bestrijding van (grond)wateroverlast, watertekort, slechte waterkwaliteit bij droogte of warmte en hoge temperaturen. Het schema laat het werkingsgebied van voorzieningen zien (de pijlen zijn indicatief geplaatst), de samenhang en uitwisselbaarheid tussen de voorzieningen en geeft per voorziening het handelingsperspectief om deze mee te nemen in de levenscyclus van de stedelijke omgeving. Uit het schema zijn drie belangrijke lessen te trekken als het gaat om het ontwikkelingsgericht ontwerpen en inrichten van een stedelijk watersysteem waarbij serieus wordt voorgesorteerd op de effecten van klimaatverandering. Vol = vol
Elke voorziening heeft een bepaalde reikwijdte binnen het stedelijk watersysteem. Een voorbeeld: een rioolberging functioneert goed onder normale, reguliere omstandigheden. Maar bij extreme neerslag zal de rioolberging geen bijdrage van betekenis meer leveren aan het voorkomen van wateroverlast. De gebeurtenis ligt buiten het ‘werkingsbereik’ van deze voorziening. De grenzen van dat bereik kunnen alleen met zeer grote inspanningen nog iets opgerekt worden. Het werkingsbereik van open waterberging is daarentegen veel groter en levert ook bij extreme neerslag nog een goede bijdrage aan het voorkomen van overlast. De afvoer via open water heeft een nog groter werkingsbereik en levert ook bij zeer extreme gebeurtenissen nog een relevante bijdrage aan het voorkomen of beperken van wateroverlast. Andere voorzieningen leveren onder normale omstandigheden geen bijdrage aan het goed functioneren van het stedelijk watersysteem. De afvoer van water over straat begint bijvoorbeeld alleen bij hevige neerslag te renderen als de rioolcapaciteit helemaal benut is. De plaatsing van kwetsbare functies op niet-kwetsbare locaties bewijst eveneens pas zijn nut bij zeer H2O / 24 - 2011
17
extreme gebeurtenissen. Ze dragen dus niet bij aan het realiseren van de ontwerpnorm, maar als je de maatregelen niet direct neemt bij ontwerp en inrichting, kun je ze later eigenlijk niet meer realiseren (lage dynamiek). Voorzieningen als rioolberging of groene daken dragen alleen onder normale omstandigheden bij aan een goed functionerend stedelijk watersysteem, maar niet bij extreme gebeurtenissen. Een kubieke meter is niet altijd een kubieke meter
Waterschappen, gemeenten en ontwikkelaars moeten zich realiseren dat maatregelen in het stedelijk watersysteem identiek kunnen zijn qua kubieke meter water, maar daarmee nog niet uitwisselbaar. Een kubieke meter waterberging in het open water is niet hetzelfde als een kubieke meter waterberging in het riool, op een groen dak of in een doorlatende verharding. Dit komt door het ‘handelingsperspectief’ en de tijdschaal waarop deze voorzieningen kunnen worden getroffen. Zo kan een eenmaal gerealiseerd bouwpeil niet meer worden aangepast. En je kunt in een eenmaal gebouwde woonwijk alleen nog met grote inspanningen meer open water creëren. Hetzelfde geldt voor de
18
H2O / 24 - 2011
locatie van kwetsbare functies. Die laten zich in een bestaande wijk niet meer verplaatsen. Een groen dak daarentegen kun je nu aanleggen, maar ook nog in 2020, in 2030 kan de ondoorlatende wegverharding door doorlatende verharding worden vervangen en in 2050 kun je zonder extra kosten de speelplaats nog inrichten als waterplein. Wat we hiermee willen zeggen: het is niet nodig direct alle mogelijke klimaatmaatregelen te nemen. Het is niet nodig of zinvol om bijvoorbeeld vóór 2020 ‘klimaatproof’ te zijn. We hebben ruim de tijd en kunnen nieuwe inzichten en ontwikkelingen volgen. Juist omdat het niet zeker is hoe sterk ons klimaat gaat veranderen, is het belangrijk om het handelingsperspectief voor het nemen van mogelijke maatregelen in beeld te brengen. Een stedelijk watersysteem verdient wat ons betreft het label ‘klimaatproof’ als de urgente, ‘eenmalige-kansmaatregelen’ direct in het begin worden genomen en in de omgeving nog ruimte is om in de toekomst kosteneffectieve maatregelen te nemen om extremer neerslag op te vangen dan we nu verwachten. T = 2, 5, 10, 50 of 100?
Klimaatverandering noodzaakt tot ontwik-
kelingsgericht ontwerpen. Gemeenten en ontwikkelaars en waterbeheerders redeneren nu vanuit de norm. Maar de onzekerheid over de omvang en snelheid van klimaatverandering en over de toekomstige ontwikkelingen in de bebouwde omgeving noodzaakt tot niet-normgericht ontwerpen. Nu wordt een ontwerpnorm van T = 2 of T = 100 vertaald in een ontwerpbui die gemiddeld één keer per twee of 100 jaar valt. Bijvoorbeeld de ‘ontwerpbui 08’ met bijna 20 millimeter neerslag in één uur (T = 2) of een bui met circa 75 millimeter neerslag in 24 uur (T = 100). Door klimaatverandering kan de kans op eenzelfde ontwerpbui met een factor 2 toenemen of neemt bij eenzelfde herhalingstijd de hoeveelheid neerslag met zo’n 10 tot 25 procent toe. De ontwerpbui van gisteren geldt dus niet meer voor overmorgen. Het KNMI komt rond 2013 weer met nieuwe klimaatscenario’s. Partijen moeten zich daarom niet richten op slechts één of enkele normen, zoals één keer per twee jaar water op straat, één keer per vijf jaar wateroverlast, 100 millimeter regen in 24 uur of één keer per 100 jaar inundatie vanuit oppervlaktewater. Zij zullen veel meer moeten gaan denken vanuit de mogelijkheden die er
achtergrond kwaliteit bij droogte of warmte, en warmte in de bebouwde omgeving. Het is noodzakelijk na te gaan hoe alle genomen maatregelen functioneren en in elkaar grijpen. Want als adaptatiestrategie zich te eenzijdig richt op één doelstelling, bijvoorbeeld het beperken van schade door wateroverlast, kunnen de daarvoor genomen maatregelen onvoorziene bijeffecten hebben. Groene daken worden aangelegd voor vertraging en buffering van (extreme) neerslag en hebben positieve effecten op de leefomgeving (verkoeling, biodiversiteit). Maar in droge perioden kunnen ze juist leiden tot een verhoogde watervraag. Infiltratievoorzieningen voor aanvulling van de grondwatervoorraad en vertraging van de afvoer, kunnen in natte perioden lokaal juist leiden tot grotere stijging van de grondwaterstand en sneller oppervlakkige afstroming van neerslag. Voor de keuze en ontwerp van klimaatmaatregelen moeten daarom de juiste functionele eisen worden opgesteld. Zo functioneert een groen dak afhankelijk van de vegetatiekeuze en de hoeveelheid water die er op kan worden geborgen, heel verschillend in natte en droge perioden. Door de juiste functionele eisen te stellen, kunnen ook alternatieve maatregelen een volwaardige plek in het geheel krijgen.
zijn om de waterhuishouding in de stedelijke omgeving te verbeteren tegen te verantwoorden kosten. Een voorbeeld ter verduidelijking: stel dat partijen zich alleen richten op de norm. In een nieuwbouwwijk kan aan de norm inclusief verwachte klimaatverandering worden voldaan door riolering met iets grotere afvoercapaciteit aan te leggen. Voor de nieuwe woningen die in een laaggelegen deel van deze wijk worden gebouwd, zijn dan geen speciale maatregelen nodig. Daarmee laat je echter een belangrijke mogelijkheid lopen om tegen relatief weinig kosten het vloerpeil van deze woningen hoger te leggen of de vloer en onderkant van gevels waterdicht te bouwen. Als op termijn extra maatregelen nodig blijken te zijn, omdat de snelheid of ernst van de klimaatverandering groter blijkt dan voorheen verwacht, zullen deze maatregelen - veelal eerst na het optreden van overlast of schade - alleen tegen veel grotere inspanningen en een veelvoud aan kosten gerealiseerd kunnen worden.
Klimaatadaptatie over de hele linie Eenzelfde benadering kan worden gevolgd met het oog op grondwateroverlast, grondwateronderlast of droogte, water-
Praktische adaptatiestrategie
STOWA wil kennis ontwikkelen waarmee op een praktische manier een zinvolle adaptatiestrategie kan worden afgeleid, met daarbij een ‘dynamisch’ overzicht van alle denkbare adaptieve voorzieningen. Voor elke voorziening moet informatie beschikbaar komen over onder andere de werking, ontwerpgrondslagen, effect individuele voorziening (doelbereik), kosten aanleg en beheer, flexibiliteit naar toekomst, werkingsbereik voorzieningen, rekening houdend met verschillende omstandigheden (hoog en droog, laag en nat), plaatsing van de voorziening in een groter verband, integratie naar werking systeem én interacties. STOWA wil deze kennis ontwikkelen door zo veel mogelijk bij lopende initiatieven en onderzoeken aan te sluiten. Nu participeert of draagt STOWA in dit verband bij aan Climate Proof Cities, Kennis voor Klimaat thema 4 - Stedelijk Water, deltadeelprogramma Nieuwbouw en Herstructurering, Handboek Groenblauwe Stedenbouw en Kennisoverdracht Klimaatadaptatie. Nog dit jaar komen de eerste 'bouwstenen' hiervoor beschikbaar. Kees Broks en Bert Palsma (STOWA)
advertentie
&
grondwaterstanden
overstortgegevens
•
grondwaterstanden en overstort gegevens per email tot uw beschikking
•
tot 5 sensoren per modem
•
luchtdrukgecompenseerd dus geen extra barosensoren nodig
•
batterijlevensduur 10 jaar @ 1meting / uur en 1 email / dag
•
op afstand herprogrammeerbaar
•
dataopslag in uw eigen beheer op basis van SQL database
•
conversie naar stijghoogte (NAP)
•
volautomatische of handmatige export naar Delft FEWS, Hydras, CSV etc
KELLER GSM2 modemlogger, life can be so simple.... KELLER Meettechniek BV Postbus 59 2810AB REEUWIJK
WWW.KELLER-HOLLAND.NL
Tel +31 182 399840 Fax +31 182 399841 E
[email protected]
‘Peilverhoging IJsselmeer beperken’ Acht waterschappen en het Rijk hebben, in het kader van de eerste fase van het deelprogramma IJsselmeergebied, gezamenlijk onderzoek verricht naar de langetermijneffecten van peilverandering in het IJsselmeergebied op de waterhuishouding. Gekeken is naar waterkeringen en kunstwerken, buitendijkse gebieden, het binnendijkse grondwater en de afhankelijkheid van omliggende (regionale) watersystemen. Het advies luidt, uitgaande van het huidige gebruik: beperk de peilverhogingen en zoek naar vrijwaring van de IJssel-Vechtdelta. Zak daarnaast niet onder het huidige winterpeil van NAP -0,40 meter. Bovendien moet in het vervolg de relatie met het regionaal watersysteem verder onderzocht worden.
H
et deelprogramma IJsselmeer, Markermeer en Randmeren, dat is gericht op de zoetwatervoorziening in Nederland en de veiligheidsopgave in dit gebied, is één van de vijf bepalende deltabeslissingen van het Deltaprogramma. Het doel is antwoord te vinden op vragen als: hoe zorgen we ervoor dat het overtollige water uit de grote rivieren en het IJsselmeer ook straks naar de Waddenzee kan worden afgevoerd en hoe houden we de grootste zoetwatervoorraad van Nederland in stand? In dit gebied zullen de gevolgen van de klimaatverandering sowieso zichtbaar en merkbaar worden. De zeespiegel stijgt en de afvoer van grote hoeveelheden rivierwater neemt toe, evenals de kans op droge zomers en perioden met overvloedige regenval. Dit kan grote problemen veroorzaken voor het peilbeheer in het grootste zoetwatergebied van Nederland: het IJsselmeer. In 2014 moet een breed gedragen advies op tafel liggen dat in elk geval een voorkeursstrategie bevat voor het toekomstig peilbeheer in het
IJsselmeer tot 2100 en een bijbehorend uitvoeringsprogramma op hoofdlijnen.
Gebiedsverkenningen
De betrokken waterschappen, provincies en het Rijk onderzochten welke mogelijkheden bestaan voor het invoeren van een ander peilbeheer en welke consequenties daaruit voortvloeien. Daarvoor voerden ze gebiedsverkenningen uit. Wetterskip Fryslân en de waterschappen Reest en Wieden, Groot Salland, Veluwe, Zuiderzeeland, Vallei & Eem, Amstel Gooi en Vecht en Hollands Noorderkwartier - verenigd in de IJsselmeergroep hebben onder andere de waterhuishoudkundige effecten in beeld gebracht. De uitkomsten laten zien dat al bij een geringe verhoging direct maatregelen nodig zijn. Uitwateringssluizen werken dan niet meer, buitendijkse gebieden staan vaker onder water en keringen moeten 0,20 tot twee meter worden verhoogd. Bij grote peilverhogingen gaat het om een verhoging van de keringen met een halve tot meer dan
twee meter. Daarnaast falen in dit stadium gemalen en schutsluizen, staan sommige buitendijkse gebieden permanent onder water en krijgen buitendijkse gebieden met bebouwing problemen. Ook ontstaan grondwaterproblemen in de IJssel-Vechtdelta, is sprake van kweltoename en treden hogere grondwaterstanden op, vooral langs randen en in gebieden met een zandondergrond. Tevens is een toename van zoute kwel in de Wieringermeer, West-Friesland, in een strook in de Noordoostpolder en oostelijk Flevoland (rond Lelystad) te verwachten. Wanneer sprake is van verlaging van het peil ontstaan funderingsproblemen in stedelijke gebieden en stabiliteitsproblemen bij alle waterkeringen en kunstwerken. Daarnaast is passieve waterinlaat naar de polders niet meer mogelijk en is het nodig inlaatwerken te vervangen door gemalen. Sluizen werken niet meer en de bevaarbaarheid vermindert. De probleemgebieden bij verlaging zijn vergelijkbaar met die bij peilverhoging. Het
Afb. 1: De afhankelijkheid van het omliggende watersysteem. Het waterbezwaar bij een gestremde afvoer bij IJmuiden (zes dagen).
20
H2O / 24 - 2011
achtergrond
Afb. 2: De buitendijkse gebieden die onder water lopen bij het scenario dat het peil van het IJsselmeer 20 cm verhoogd wordt. Rood/oranje = eens in de tien jaar, geel = eens in de 100 jaar, blauw = eens in de 500 jaar; donkerblauw = eens in de 1000 jaar.
compenseren van deze effecten op de waterhuishouding kost grofweg tussen één en tien miljard euro. Henk Tiesenga, voorzitter van de IJsselmeergroep, concludeert dat deze eerste studie een waardevolle bouwsteen is op weg naar het uiteindelijke advies voor de beheerstrategie voor de lange termijn voor het IJsselmeergebied. Door de resultaten in de vorm van een atlas te presenteren, kan iedereen die bij de gebiedsverkenningen betrokken is er ook makkelijk mee aan de slag gaan, aldus Tiesenga.
Brede steun
De werkzaamheden binnen het Deltaprogramma IJsselmeergebied kunnen binnen de regio’s op brede steun rekenen. De noodzaak om te anticiperen op klimaatveranderingen en de mogelijke consequenties daarvan worden geaccepteerd. De samenwerking tussen Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen, de inbreng van maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven en het werken met regionale en centrale werkateliers vallen goed. Aldus de IJsselmeergroep. Marleen Maarleveld, de projectleider van het onderzoek namens Arcadis, prijst de
Afb. 3: Toename van de kwelinzijging en zoute kwel bij een verhoging van het peil van het IJsselmeer met 60 cm, een verhoging van het peil van het Markermeer met 10 cm en het peil van de randmeren met 25 cm.
samenwerking tussen de waterschappen: “Het gezamenlijk opdrachtgeverschap door acht waterschappen is waardevol. Dit type opdrachtgeverschap moeten we in de toekomst voortzetten.”
Volgende fasen
De tweede fase van het nationale Deltaprogramma, die tot mei 2012 duurt, staat in het teken van het ontwikkelen van mogelijke strategieën. Voor een groot deel heeft het Deltaprogramma IJsselmeergebied dit al in de eerste fase gedaan, nu wordt mede voortgeborduurd op de inzichten die de eerste fase opleverde. “Zo hebben we geconcludeerd dat het systeem weinig flexibel is en dat verandering van het waterpeil in het IJsselmeer bijna direct gevolgen heeft voor de functies in het gebied. Samenwerking met alle betrokken partijen blijft van belang, zodat ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid inbreng kan leveren aan het Deltaprogramma. Alleen zo kunnen we opstomen naar 2014 en een breed gedragen advies voor een peilbeheerstrategie in het IJsselmeergebied voor de langere termijn opleveren.”
fase worden de adviezen van de deelprogramma’s vertaald naar voorstellen voor de uiteindelijke deltabeslissingen. In mei 2014 moet er dan een breedgedragen advies op tafel liggen over het toekomstige waterpeil in het IJsselmeergebied. Naast de voorkeursstrategie voor de lange termijn moet het deelprogramma IJsselmeergebied ook leiden tot een nieuw peilbesluit voor de korte termijn, tot 2035. De plannen voor de toekomst van de Afsluitdijk spelen hierin ook een rol.
In de derde fase, die loopt tot mei 2013, worden mogelijke strategieën uitgewerkt naar kansrijke opties. In de vierde en laatste H2O / 24 - 2011
21
opinie Hernieuwde toetsronde regionale wateroverlast: stel de juiste vragen In waterschapsland staat de hernieuwde toetsronde Regionale Wateroverlast voor de deur. In werkgroepen en projectverbanden wordt druk nagedacht over onder andere te kiezen (berekening)methoden voor deze toetsing. Maar ook andere vragen zijn van belang bij de te kiezen strategie voor een doelmatig waterkwantiteitsbeheer. Pieter Buijs geeft in onderstaand artikel een voorzet.
D
urf na te denken over het gehele toetsingsproces. Dit komt het eindresultaat ten goede, omdat het grotere plaatje beter in beeld blijft. Het toetsingsproces omvat verschillende stappen op verschillende schaalgroottes. De nadruk ligt binnen projecten vaak op modelstudies en inundatiebeelden, zonder dat wordt ingegaan op de potentiële probleemlocaties. Is er wel een wateropgave te formuleren op basis van de berekeningsresultaten of zijn dit veelal overschattingen? En is wel sprake van veel schade wanneer grasland vaker inundeert dan de norm voorschrijft? En in welke seizoenen en hoe lang treedt inundatie doorgaans op?
Gebruik alle beschikbare informatie
Meestal is bij de eerste toetsronde grootschalig gebruik gemaakt van modelanalyses. Hoe goed ook, de werkelijkheid blijkt altijd net iets anders. Een juiste simulatie van afstroming van verharde oppervlakken is cruciaal bij de toetsing van stedelijk gebied. Modelfouten of -onzekerheden in deze kapitaalintensieve gebieden leiden dikwijls tot dure maatregelen. Raadpleeg bijvoorbeeld ook eens een meldingensysteem of de
lokale beheerder over ‘water-op-straat’ versus inundatie vanuit de watergangen, een essentieel verschil in verantwoordelijkheid en type maatregelen. Waterschappen meten al gedurende langere tijd peilen in hun beheergebied. Maak hier slimmer en frequenter gebruik van in plaats van eenmalig bij een kalibratie. Met metingen over de afgelopen tien tot 25 jaar is al een goed beeld te genereren van het watersysteemgedrag in een bepaalde polder. Doe hier je voordeel mee. Toch zijn modellen voor de ruimtelijke interpolatie onontbeerlijk. Een goede start van de hernieuwde toetsronde is de modellen extra te kalibreren met behulp van neerslagradar en te verfijnen, daar waar opgaven zijn vastgesteld.
Durf vragen te stellen
Durf vragen te stellen. Het waterbeheer is in Nederland over het algemeen goed geregeld, met vastgestelde normeringen, procedures en beleidsuitgangspunten. Op punten zijn de ambities echter wellicht doorgeslagen naar doelstellingen die kosteninefficiënt en maatschappelijk onverantwoord zijn. Mag hoogwaardige
landbouw bijvoorbeeld niet vaker dan eens per 50 jaar inunderen omdat kassen schade ondervinden van hoge grondwaterstanden of geringe inundatie? Of kunnen we ook het waterbeheer tegen lagere kosten uitvoeren door meer inundatie voor lief nemen of schade te vergoeden? Zeker bij bijvoorbeeld kapitaalextensieve gebieden als grasland en met de voorspelde klimaatverandering lijkt dit vaak een goedkoop en praktisch alternatief. In de ogen van het nieuwe Bestuursakkoord Water en voorgenomen bezuinigingen kan het geen kwaad om de normering niet als voldongen feit aan te nemen. Waarvoor zijn de normen bedoeld? Laat de norm het uitgangspunt zijn voor de toetsing, maar daarna komt het aan op maatwerk in de verdiepingsslag van de hernieuwde toetsronde. Is het niet beter de normen te gebruiken als ontwerpuitgangspunt bij nieuwe ontwikkelingen, maar niet toe te passen op bestaande gebieden waar maatregelen achteraf erg duur zijn? Bij strengere normen voor isolatie en energiebesparing worden toch ook niet gelijk alle oude wijken geheel vervangen om hieraan te voldoen? Hoe geven we invulling aan doelmatigheid bij het zoeken naar maatregelen voor de wateropgave? Iets met laagst maatschappelijke kosten, maar wat moet er precies behaald? Moeten we voldoen aan de norm? Of aan het uitgangspunt van zorgvuldig bestuur en weloverwogen keuzen? Afwegen van kosten die gemaakt moeten worden om aan de normen te voldoen en de baten die het oplevert is op alle niveaus een fijne uitdaging voor goed vakmanschap.
Praktijktoets
Welk effect hebben maatregelen die al genomen zijn? Is er al wel iets te zeggen of reeds genomen maatregelen effectief zijn? Moet dit niet eerst uit de praktijk blijken, voordat aanvullende maatregelen genomen worden? Met gekalibreerde neerslagradar en de herhalingstijd van de buien is over de loop der jaren af te leiden of het systeemgedrag verandert door maatregelen. Boeren, recreanten en stedelingen blijven afhankelijk van het weer en 100 procent veiligheid is een illusie. Ga als waterschap het gesprek aan met de ingelanden over hoe om te gaan met bepaalde knelpunten, zoals Waterschap Velt & Vecht. Zo blijf je actief in het veld bezig met het beheren van het watersysteem, speel je optimaal in op kansen uit de praktijk terwijl je draagvlak creëert bij de direct betrokkenen. Pieter Buijs (Nelen & Schuurmans)
22
H2O / 24 - 2011
opinie Gemeenten te weinig betrokken bij de deltabeslissingen Nederland staat voor ingrijpende beslissingen op het gebied van hoogwaterbestrijding en de zoetwatervoorziening. De Deltacommissie bereidt deze beslissingen voor. Ondanks de zeer gestructureerde manier van werken van de commissie, constateert Arthur Hoogduin dat bij verschillende gemeenten de deltabeslissingen onvoldoende leven. Hij pleit dan ook voor een actieve rol voor een strategisch / tactisch accountmanager.
N
ederland staat voor ingrijpende beslissingen op het gebied van de veiligheid tegen hoog water en daarmee samenhangend de zoetwatervoorziening. Het Deltaprogramma, onder leiding van de Deltacommissaris, heeft een traject uitgestippeld voor de voorbereiding van de deltabeslissingen in 2014. Het Deltaprogramma is een nationaal programma. Rijksoverheid, provincies, gemeenten en waterschappen werken hierin samen met de inbreng van de maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven. Het doel is om Nederland ook voor de volgende generaties te beschermen tegen hoogwater en te zorgen voor voldoende zoet water. In september is het Deltaprogramma 2012 aan de Tweede Kamer aangeboden. Het omvat een analyse van de wateropgaven waar we voor staan. In 2012, 2013 en 2014 worden respectievelijk de mogelijke strategieën, de voorkeursstrategieën en een voorstel voor de deltabeslissingen uitgewerkt. De Deltacommissie merkt terecht op dat er een grote samenhang is met andere beleidsterreinen. Zo bestaat een sterke onderlinge samenhang tussen waterveiligheid en de zoetwateropgave. Ook is er een sterke samenhang tussen deze terreinen en de ruimtelijke inrichting van Nederland. Voorts constateert de Deltacommissie dat de wateropgaven niet los kunnen worden gezien van de maatschappelijke, economische en ecologische ontwikkelingen. Genoemde samenhangen zijn niet alleen inhoudelijk van aard, maar ook vanwege de planning. Het proces van het Deltaprogramma is dan ook ingericht om met alle betrokkenen gedragen voorstellen voor de deltabeslissingen te ontwikkelen. Maar er gebeurt nog veel meer op het gebied van watermanagement. Zo is door het huidige kabinet een topsector water ingesteld, met regionale speerpunten. Het Topteam Water heeft in juni van dit jaar een advies aan het kabinet uitgebracht waarin op zeven concrete vragen een antwoord wordt gegeven en een pleidooi wordt gehouden voor de aanstelling van een waterregisseur. Verder heeft de Adviescommissie Water onlangs een rapport uitgebracht over de relatie tussen onderwijs en de arbeidsmarkt in de watersector. De adviescommissie constateert dat al veel initiatieven zijn ontplooid, maar zij is van mening dat die niet voldoende effect zullen hebben om het tij te keren en in de toekomst tekorten op de arbeidsmarkt tegen te gaan. Kortom de waterwereld is volop in beweging en de vergelijking met de bomen en het bos dringt zich op.
De Deltacommissie heeft haar werkzaamheden ingebed in een uitgebreide organisatie met zes gebiedsgerichte deelprogramma’s. Met zo’n organisatie en zulke ambities op het gebied van samenwerking, zou toch alles op rolletjes moeten lopen. Toch lijkt niet elke relevante partij betrokken bij voorbereiding van de deltabesluiten. Uit verschillende - met name gemeentelijke organisaties - komt het geluid dat men niet erg betrokken is en dat het Deltaprogramma niet echt leeft, ondanks het feit dat het programma behoorlijk aan de weg timmert. Dat kan verschillende oorzaken hebben. Wellicht zijn bestuurders en ambtenaren vertegenwoordigd in stuur- en werkgroepen, maar is de communicatie in de gemeente onvoldoende. Een tweede mogelijkheid is dat een gemeente zich in de fase van onbewust onbekwaam bevindt, zodat men zich niet bewust is van de ontwikkelingen op dit gebied en er dus ook geen aandacht voor heeft. Een derde mogelijkheid is dat de voorlichting en bekendheid van het Deltaprogramma kwalitatief en/of kwantitatief toch onvoldoende is. Óf de boodschap komt niet over of de frequentie van informeren is te laag. Een vierde mogelijkheid is dat men door de bomen het bos niet meer ziet en daardoor wellicht een wat afwachtende houding aanneemt. Zoals altijd is geen eenduidige oorzaak aan te wijzen en zal een aantal factoren gezamenlijk - verschillend per gemeente - wel een rol spelen. Is dat erg? Jazeker. Gemeenten zijn immers verantwoordelijk voor allerlei ruimtelijke beslissingen in hun beheergebied en - zoals de Deltacommissie zelf aangeeft - hangen die vaak nauw samen met de deltabeslissingen. Zo is in de gemeente Zwijndrecht onlangs een bestemmingsplan voor een buitendijks gebied vastgesteld waar de deltabeslissing van grote invloed kan zijn op de waterstanden. In de overwegingen speelden de deltabeslissingen geen rol. Natuurlijk zijn er ook gemeenten die wel nauw betrokken zijn bij de deltabeslissingen, maar het signaal is duidelijk. Het verdient dan ook aanbeveling dat de Deltacommissie, met name de gebiedsgerichte deelprogramma’s meer aandacht besteden aan het draagvlak bij gemeenten. Vanuit de VNG zijn er weliswaar ‘gemeente-ambassadeurs’ die samen met de deelprogramma’s opereren, maar hun taak is beperkt tot gemeenten of samenwerkingsverbanden van gemeenten, waarvan bestuurders geen deel uitmaken van de organisatie van het Deltaprogramma.
De effectiviteit van die ambassadeurs kan dus in twijfel worden getrokken. Wat de deelprogramma’s nodig hebben, is een actieve accountmanager op strategisch / tactisch niveau die de gemeenten (bestuurders, gemeenteraden, topambtenaren) frequent en actief benadert met het ‘verhaal’ van de Deltacommissie. Hij of zij geeft presentaties, informeert waar de behoeften liggen, kan de consequenties van de deltabeslissingen goed over het voetlicht brengen, is beschikbaar voor het beantwoorden van vragen en kan helderheid scheppen in de ingewikkelde bestuursstructuur van de sector water. De ervaring leert dat een dergelijke figuur veel krediet opbouwt bij de betrokken partijen. De informatie-uitwisseling komt dan echt op gang en men weet elkaar te vinden. De accountmanager informeert de betrokken partijen zowel individueel als collectief, bijvoorbeeld door middel van regionale bijeenkomsten, maar altijd in de vorm van maatwerk. De organisaties migreren hierdoor van bewust of onbewust onbekwaam naar bewust bekwaam. En dat laatste is een noodzakelijke voorwaarde voor het nemen van verantwoorde besluiten. Arthur Hoogduin (zelfstandig adviseur op het grensvlak van watermanagement en organisatieontwikkeling en tevens gemeenteraadslid)
Oproep
Duurzaamheid komt steeds vaker in de H2O-kolommen voor. Het onderwerp speelt ook een belangrijke rol in het waterbeheer dat zich automatisch op de toekomst richt. Daarom nodigt de redactie u uit om met ons mee te denken over de (on)duurzaamheid van het Nederlandse waterbeheer. Vind u het een zinvolle discussie? Heeft u suggesties voor onderwerpen? Of wilt u zelf een opiniestuk schrijven? U kunt uw bijdrage sturen naar
[email protected].
H2O / 24 - 2011
23
recensie Zesde editie handboek ‘Water quality & treatment’ onmisbaar Het handboek ‘Water quality & treatment’ mag niet ontbreken in de boekenkast van een wateringenieur. Het behandelt state of the art waterzuiveringstechnieken en methoden voor waterkwaliteitscontrole. Het boek telt meer dan 1.500 bladzijden en is opgedeeld in 22 hoofdstukken. Eindredacteur is James Edzwald. Aan het boek droegen in totaal meer dan 30 internationale experts bij. Het is uitgebracht door de American Water Works Association.
E
ens in de paar maanden heb ik het genoegen om een onlangs verschenen boek over drinkwater te mogen beoordelen. Ditmaal het zeer dikke boek ‘Water quality & treamtent’ van AWWA. Toen ik het boek op mijn bureau kreeg, dacht ik, hoe worstel ik me ooit door die 1.500 bladzijden heen. Maar dat ging vrij eenvoudig, want het is een prima boek om te lezen en te gebruiken. Wat inhoud betreft lijkt het veel op de door AWWA in 1999 uitgebrachte vijfde editie van ‘Water quality & treatment’. Maar de zesde editie is veel uitgebreider wat betreft inhoud en behandelt ook een aantal nieuwe onderdelen, waardoor het boek een compleet beeld verschaft over drinkwaternormen, conventionele en geavanceerde zuiveringstechnieken en waterkwaliteit van bron tot tap. Omdat het boek zowel de principes als de praktijk van al deze processen behandelt, is het zeer bruikbaar voor de ontwerpconsultant, de wateronderzoeker en de waterstudent. Nieuw in de zesde editie zijn de hoofdstukken over biologische waterzuivering, waterhergebruik, ultraviolette straling en desinfectie-bijproducten. Daarnaast bevat het boek een geheel nieuw hoofdstuk over bronnen, bronbescherming en chemische principes, waarin de auteurs de basiswaterchemie uitleggen.
waterzuivering. Zo komen de normen, gezondheidsaspecten van drinkwater en waterchemie aan de orde. Maar ook de basisvloeistofmechanica die gebruikt wordt in waterzuiveringsprocessen, komt uitgebreid aan bod. Vervolgens worden 14 verschillende zuiveringsprocessen in detail besproken, met besprekingen van conventionele zuiveringstechnieken zoals sedimentatie en zandfiltratie, maar ook membraantechnologie, UV-technologieën en ionenwisseling. Zeker interessant om te lezen is het hoofdstuk over de zogeheten natural treatment systems. Een zuiveringsproces waarover in handboeken nog niet veel geschreven is. Aan het einde van het boek zijn nog een paar ‘rest hoofdstukken’ met aandacht voor onder andere de microbiologische waterkwaliteitscontrole in het distributienet en reststoffenmanagement.
Het boek kan grofweg opgedeeld worden in drie onderdelen. In de eerste vier hoofdstukken wordt ingegaan op verschillende principes die van belang zijn voor de
Het handboek ‘Water quality & control’ is voor mij een uitgave die elke wateringenieur op zijn bureau hoort te hebben liggen. Het is een ideaal handboek dat alle belangrijke
processen op drinkwatergebied behandelt. In de maand dat ik het nu op mijn bureau heb liggen, gaat er geen week voorbij dat ik het niet snel even opensla en iets erin opzoek. Daarom kan ik dit handboek zeer aanbevelen. Jasper Verberk (TU Delft) ‘Water quality & control’ is samengesteld door James Edzwald en wordt uitgegeven door AWWA (ISBN 978-0-07-163011-5). Het kost ongeveer 100 euro.
Het handboek is goed geïllustreerd met tekeningen en principes van de werking van processen. Opvallend is verder dat het door AWWA uitgebrachte boek geheel in Si-eenheden is geschreven. In sommige hoofdstukken staat bijvoorbeeld af en toe nog psi (i.p.v. bar) en ft (i.p.v. meters) vermeld, maar altijd nadat eerst de Si-eenheid is gegeven.
Eindoordeel
advertentie
Grondboorbedrijf Haitjema B.V. www.haitjema.nl Grondboorbedrijf Haitjema is als zelfstandige onderneming gespecialiseerd in het engineeren, bouwen en meerjarig onderhouden van complete grondwaterinstallaties. Wij staan dag en nacht voor u klaar!
Wisseling 10
24
H2O / 24 - 2011
Postbus 109
7700 AC Dedemsvaart
T: 0523 - 6120 61
F: 0523 - 615950
Email:
[email protected]
PROCES ANALYSES ISE SENSOR AN-ISE sc
NIEUW
Generation .2
L® ! MET CARTRICA TECHNOLOGIE
Aandrijvingen met Profibus DP-V2 De aandrijvingen van Auma’s nieuwe Generatie .2 maken op intelligente wijze gebruik van de mogelijkheden van Profibus DP-V2. ■
Eenvoudige integratie van de aandrijvingen d.m.v. FDT/DTM technologie en toegang vanuit
Gecombineerde ISE sensor voor Nitraat & Ammonium: AN-ISE sc
de controlekamer tot alle parameters van de
■
aandrijving.
➔ On-line Ammonium en Nitraat meten met één sensor
Verhoogde veiligheid bij de overdracht van data,
➔ Kalibratie-vrij: alle sensoren in één compacte cartridge
aangezien het gestandaardiseerde Profibus DP-V2 redundantieconcept wordt ondersteund. ■
Via het bussysteem toegang tot het digitale logbook van de aandrijving, waarin de data met tijdregistratie opgeslagen zijn.
➔ Stabiel: driftvrij differential referentie element ➔ Betrouwbaar: continue en automatische compensatie voor Chloride en Kalium ➔ Rendabel: minimum aan investering en onderhoud
www.generation2.auma.com Auma Benelux B.V | Le Pooleweg 9 2314 XT Leiden , The Netherlands Tel. +31 71 5814040 | www.auma.com
HACH LANGE Tel. 0031 (0)344 63 11 30 www.hach-lange.nl
waternetwerken Staatsbezoek Mali Nederland heeft recent een aantal belangrijke politieke leiders en staatshoofden uit verre landen ontvangen. Allereerst premier Dung van Vietnam (zie column in H2O nr. 20). Eind november volgde de Malinese president Touré die met een aantal ministers naar Den Haag kwam. Tijdens dat bezoek werd ook tijd voor een kennismaking met de watersector ingeruimd, die door het NWP en het ministerie van Buitenlandse Zaken werd ingevuld.
Watersector móet netwerken! Samenwerken, het openstellen van bronnen en het delen van gegevens zijn de manieren om de uitdagingen van de toekomst aan te gaan. De vraag is echter in welke vorm en mate dit moet gebeuren. Dat is de belangrijkste conclusie van het najaarscongres Water wordt Digitaal!, dat op 24 november plaatsvond in Burgers’ Zoo in Arnhem. komen dan als je je daarin terughoudend opstelt. Meerjarenplannen kunnen remmend werken, het loont meer om open te durven staan voor nieuwe ontwikkelingen en creatieve inbreng.
Naast het omvangrijke noordelijke woestijndeel is Mali (dertig maal Nederland) in het westen en het zuidoosten een deltaland met de bovenlopen van de Senegal en de Niger die via de buurlanden Mauretanië/Senegal resp. Benin/Nigeria in de Atlantische Oceaan uitmonden. Naast droogte wordt Mali regelmatig getroffen door onregelmatige debieten en forse sedimentstromen van deze rivieren. Allemaal gevolgen van klimaatverandering met oplopende temperaturen. Om de groeiende bevolking over de verschillende seizoenen heen te kunnen blijven voeden is meer kennis over moderne irrigatietechnieken nodig evenals nieuwe infrastructuur (reservoirs, dammen en dijken) om de bovenstroomse deltagebieden te beheersen. Voor de geplande multi-sectorale groei is men voor de komende vijftien jaar (2025) op zoek naar innovatieve elektriciteitswinning uit waterkracht en zonne-energie. Met name zoekt men hulp om de stedelijke milieuvervuiling (afvalwater en landfills) en natuurdegradatie langs de rivieren (erosie, ontbossing) aan te pakken. Wetende dat Mali (én Benin) tot de zes favoriete waterconcentratielanden van het kabinet-Rutte behoort, klonk dit de deltabouw- en watertechnologiebedrijven als muziek in de oren. Het programma Ruimte voor de Rivier kan daarbij als voorbeeld dienen. Mali stuurt nog niet eens zozeer aan op financiële hulp. Men is op zoek naar méér kennis en samenwerking met gelijke partners, niet alleen technisch maar ook wat betreft eigentijdse (niet corrupte) governance structuren. Kortom, een waardevolle ontmoeting die om een follow up door ons bedrijfsleven vraagt. Theo Schmitz (Vewin)
26
H2O / 24 - 2011
Janneke Hadders (Dacom) stipte in haar betoog aan dat sommige partijen erg terughoudend kunnen zijn in het delen van informatie en dat niet iedereen hier al de meerwaarde van inziet, onder andere doordat bij een aantal instanties het gevoel heerst dat zolang het niet fout gaat, het blijkbaar goed gaat en dat de noodzaak om te veranderen derhalve ontbreekt. Dagvoorzitter Jan Tromp
Ongeveer 150 waterprofessionals gingen onder de bezielende leiding van dagvoorzitter Jan Tromp (Volkskrant, VARA) met elkaar in gesprek over de nieuwste trends op het gebied van IT en de mogelijke toepassingen ervan voor de watersector. De meningen liepen uiteen wat betreft de uitwerking hiervan. Aan inspirerende voorbeelden geen gebrek. Verschillende sprekers gaven in hun bijdrage aan op welke manier hun bedrijf IT-toepassingen inzet. Rode draad daarbij was de oproep om vooral te ‘doen’, om in de praktijk aan de slag te gaan met de mogelijkheden, niet te blijven hangen in een voorbereidende fase en na tegenslagen de draad weer op te durven pakken. Daar werd echter wel een aantal kritische kanttekeningen bij geplaatst.
Janneke Hadders (Dacom)
Edwin Adriaansen, CTO van TomTom, nam de deelnemers mee langs de reis die zijn bedrijf heeft gemaakt om te komen waar het nu is en stelde daarbij dat je door het beschikbaar stellen van data en het gebruiken van meerdere systemen en bronnen verder kunt
Ook Gerard Blom (Deltares) benadrukte het belang van het openstellen van bronnen, het delen van informatie en het daadwerkelijke uitvoeren. Door middel van technologische innovaties komt steeds nauwkeuriger informatie ter beschikking, wordt het makkelijker om alles te verbinden en dat te gebruiken bij het opstellen van scenario’s en het doen van investeringen. Daarbij is het echter een uitdaging om deze data bruikbaar
Edwin Adriaansen (TomTom)
Gerard Blom (Deltares)
waternetwerken te maken voor adviseurs en te waken voor het gevaar van te veel data, waarbij de relevantie onoverzichtelijk wordt en bruikbare data verloren kan gaan. Kim van Schagen van DHV verhaalde over de meerwaarde van modelgebaseerd sturen, waarbij modellen worden gebruikt om de gevolgen van bepaalde acties te bepalen en om dit te gebruiken bij het nemen van beslissingen. Hoewel volgens Van Schagen veel winst te behalen valt door het gebruik van deze modellen, past slechts eenderde van de sector ze toe. Hij benadrukte daarom dat de sector er meer mee zou moeten doen. Dit vereist echter een andere houding en een cultuuromslag binnen organisaties.
Kim van Schagen (DHV)
Dit werd onderstreept door Wytze Schuurmans (Nelen & Schuurmans), die er in zijn betoog ook op hamerde de slag naar de praktijk nu te maken. Hij stelde dat betere informatie leidt tot betere besluiten en dat nu veel geld wordt verspild door maatregelen die geen doel of effect hebben. Het opleggen hiervan zou echter averechts kunnen werken, omdat nog veel terughoudendheid bestaat. De uitdaging is dus om een verandering in houding te realiseren. Met zijn stelling ‘meer bytes leidt tot minder beton’ gingen de deelnemers dan ook in de middagsessies aan de slag.
ontbreekt een gevoel van prioriteit, wat een omslag bemoeilijkt. Hier kan volgens sommige sprekers tot wel één miljard euro per jaar bespaard worden. Daarnaast kwam naar voren dat er meer aandacht moet zijn voor het doel waarvoor data worden verzameld. Op zichzelf heeft dat geen meerwaarde, het gaat om kennis, informatie en een helder beeld van waar je de beschikbare data voor wilt gebruiken. Ook betrouwbaarheid van de gegevens is daarbij van belang, evenals vertrouwen in elkaar en in de kwaliteit van de informatie.
'Ieder voor zich' is echter tegenwoordig geen optie meer. Een voorzichtige eerste slag kan gemaakt worden door data te standaardiseren, zodat vergelijking en verbinden van data makkelijker wordt. In de opleidingen komt meer aandacht voor informatiemanagement. Daarnaast moet de lat niet te hoog worden gelegd en moeten verwachtingen realistisch blijven, maar kan het openstellen van systemen, het gebruik maken van innovatieve bedrijven en beter samenwerken een eerste stap zijn op weg naar een nieuwe houding in het waterbeheer.
De conclusie luidt dan ook dat het lastig wordt om een eensgezinde koers te varen. Paneldiscussie met v.l.n.r. Hugo Gastkemper (Stichting RIONED), Ad de Waal Malefijt (Dunea), Roeland Alewijn (Rijkswaterstaat), Francien van de Ven (DB-lid Waterschap Aa en Maas) en Jan Tromp.
Wytze Schuurmans (Nelen & Schuurmans) Tijdens het najaarscongres werd de zesde Scriptieprijs uitgereikt door jurylid Ad de Waal Malefijt. Winnaar is Bart Bergmans (TU Delft) met zijn scriptie ‘Struvite recovery from digested sludge’. Martijn Jansen (Saxion Hogeschool) werd tweede met de scriptie ‘Monitoring en evaluatie van vismigratievoorzieningen’. Binnenkort verschijnt in H2O een interview met de winnaar. V.l.n.r. Monique Bekkenutte, scriptiebegeleider Luuk Rietveld (TU Delft), Bart Bergmans, Martijn Jansen en Ad de Waal Malefijt.
Uit de vier parallelle workshopsessies, vanuit het perspectief van Rijkswaterstaat, drinkwaterbedrijven, waterschappen en gemeenten, en de afsluitende paneldiscussie kwam veelal dezelfde boodschap naar voren. Zo zouden er in de top van de meeste bedrijven en instanties nog te weinig informatiegerichte managers zijn en H2O / 24 - 2011
27
waternetwerken Waterpeil
waTeRcolumn
In elke editie van H O bekijktkop ver.nieuws_column Waternetwerk de waterbranche vanuit 2
V
een eigen invalshoek. Ininitiaal deze column er.nieuws_column plat meten we afwisselend het waterpeil aan de hand van inzichten van jongeren, vrouwen en internationale waterdeskundigen. ver.nieuws_column plat ver.nieuws_column auteur
Wateropleidingen kiest Docenten van het Jaar Bij de cursussen en opleidingen van Wateropleidingen geven kundige en gedreven waterprofessionals les aan gemiddeld 2.500 cursisten per jaar. Om de waardering voor hun inzet kracht bij te zetten, kiest Wateropleidingen elk cursusjaar de beste docent. Dit jaar zijn dat Wouter-Jan Fellinga en Henk Adema. Twee totaal verschillende docenten, twee totaal verschillende vakgebieden. De een werkt als zzp’er, de ander combineert het lesgeven met werk bij een waterschap. Er is echter een duidelijke overeenkomst: beiden zijn enthousiaste docenten met een grote passie voor hun vak en voor lesgeven.
De naam van het vrouwtje
O
nlangs was ik bij een congres waar de dagvoorzitter werd voorgesteld als mevrouw X. Het eerste dat mevrouw X zei was dat ze tegenwoordig mevrouw Y heette. De vrouw in kwestie werd nog meerdere malen aangesproken als mevrouw X, waarnaar zij het iedere keer corrigeerde. Niet lang daarna zag ik op LinkedIn een oude vriendin. Tenminste: zij zag mij, want aan haar naam herkende ik haar niet.
Dit zette mij aan het denken: waarom veranderen vrouwen bij hun huwelijk hun naam? Privé kunnen er natuurlijk meerdere redenen zijn, zeker als er kinderen in het spel zijn, maar je zakelijke reputatie hangt toch samen met je naam. (Oud-)collega’s kennen je bij je naam, eventuele publicaties zijn op naam. Als die naam verandert, val je bij sommige mensen mogelijk van de radar. Of de vrouw in kwestie moet erg haar best doen om te zorgen dat mensen weten dat ze tegenwoordig anders heet. Dan kan je het juist gebruiken als excuus om een oude bekende weer eens te benaderen. Of een bericht rondsturen naar al je LinkedIn-contacten en (potentiële) klanten. Het kan dus heel goed gebruikt worden om jezelf te promoten. Het is vergelijkbaar met een naamsverandering van een bedrijf. Als dat goed gebeurt, kan een naamsverandering gebruikt worden als promotie. Het moet dan wel gepland en voorbereid gebeuren. Het is een hele goede reclamestunt, mits goed gepland. Als je die analogie doortrekt, is het heel slim van ons vrouwen om bij een huwelijk onze namen te veranderen (ik weet dat een man dat officieel ook mag, maar hoeveel mannen nemen de naam van hun vrouw aan?). Een unieke en ideale kans om onszelf te promoten. Iets om over na te denken? Sita Vulto, (ATKB)
Agnes Maenhout en Wouter-Jan Fellinga
Henk Adema
Henk Adema werd door zijn collega en docent voor Wateropleidingen Gerard de Groot gevraagd om ook docent te worden vanwege zijn vakinhoudelijke kennis en eerdere activiteiten als trainer. Adema volgde de didactische training Van Vakspecialist naar Docent en begon daarna vrij snel met lesgeven - met succes, want na zijn eerste periode als docent is hij al verkozen tot docent van het jaar. Wouter-Jan Fellinga werkte, voor hij docent werd, op het kantoor van Wateropleidingen als opleidingscoördinator. Het liefst wilde hij zelf voor de groep staan en dat deed hij dan ook regelmatig. Uiteindelijk heeft Wouter-Jan definitief voor het lesgeven gekozen in zowel binnen- als buitenland en werkt hij nu sinds 2004 voor Wateropleidingen als docent in het vakgebied Drinkwater. De vraag is: hoe staan Fellinga en Adema voor de klas en welke manieren gebruiken ze om de lessen op een zo interessant mogelijke manier te geven? Adema is duidelijk: “Persoonlijk contact staat voorop.” Om zijn lessen goed te beginnen, hecht hij groot belang aan een prettige kennismaking: bij binnenkomst een kopje koffie, er wordt een praatje gemaakt en het eerste contact is gelegd. Tijdens de introductie vertelt Adema graag over zijn eigen passie: het bouwen van huizen. Zo kan hij de interesse van de cursisten wekken en wordt een brug geslagen naar de lesinhoud. Fellinga gebruikt graag humor in zijn lessen en bouwt de vaak pittige en theoretische lesstof om naar dagelijkse praktijkvoorbeelden. “Als ik vloeistofstromingen moet uitleggen, maak ik gebruik van het gedrag van mensen in een auto in de file.” Hij gebruikt veel afbeeldingen om de stof te verlevendigen en de theorie te verduidelijken. Een goed begin is het halve werk: beide docenten benadrukken het belang van een goede voorbereiding. Niet alleen op tijd zijn, maar ook een verband leggen met de dagelijkse praktijk van de cursisten. Zo loopt Adema regelmatig een dag mee met de cursisten om te ervaren hoe het er in het werkveld aan toe gaat. Deze ervaringen gebruikt hij in zijn lessen. Wateropleidingen wil alle docenten graag de mogelijkheid bieden om hun didactische vaardigheden te vergoten en te blijven groeien in hun rol als docent. Daartoe heeft Wateropleidingen didactische trainingen en workshops ontwikkeld, waar docenten van Wateropleidingen zich kosteloos voor kunnen inschrijven. Ook Fellinga en Adema hebben hier gebruik van gemaakt. Adema: “Ik experimenteer graag met diverse werkvormen. Hierdoor blijven de lessen niet alleen voor mijn cursisten, maar ook voor mijzelf leuk. Elke cursusdag moet een plezierige dag zijn.” Fellinga wil cursisten iets bijbrengen. Hij staat klaar voor zijn cursisten en wil hen waar mogelijk altijd extra uitleg geven. Beide docenten ervaren de samenwerking met Wateropleidingen als positief en professioneel. Voor beide docenten betekent het krijgen van de titel Docent van het Jaar waardering voor het werk dat ze doen.
28
H2O / 24 - 2011
waternetwerken DRIJFVEER
waTeRcolumn
ver.nieuws_column kop “Oplossingen bedenken door middel van innovaties en kennisuitwisseling”
V
er.nieuws_column plat initiaal Passies, ambities, ontwikkelingen - wat drijft een waterprofessional? Koninklijk Nederlands Waternetwerk portretteert in iedere editie één van zijn leden. Deze keer: Heleen Nieuwenhuis (45), senior innovatiemanager bij Nalco en één van de twee nieuwe bestuursleden van KNW. “Ik ben dit jaar pas lid geworden van KNW. Ik ben al jaren bestuurslid van Stichting Kennisuitwisseling Industriële Watertechnologie (SKIW), waarvan KNW sinds kort het secretariaat heeft overgenomen. Nu Johan Raap weggaat bij het bestuur van KNW werd ik benaderd om de industriële watersector te vertegenwoordigen, een taak waar ik erg naar uit kijk. Ik houd mij al ruim 16 jaar bezig met voornamelijk de industriële kant van de watersector, waardoor ik veel kennis meebreng. Daar staat tegenover dat KNW zich richt op de gehele breedte van de sector. Het lijkt me heel leuk om ook met andere kanten van het water in contact te komen en nieuwe collega’s te ontmoeten. Ik denk dat we veel van elkaar kunnen leren.”
netwerk en je kennis, je verbreedt ook je blik en de manier waarop je tegen dingen aankijkt. Daarom ben ik ook lid geworden van de vereniging. Het is belangrijk om te weten wat elders speelt en informatie met elkaar uit te wisselen. Ook met het oog op de uitdagingen van de toekomst.” “Ik houd me de laatste jaren steeds meer bezig met het duurzaamheidsaspect, iets dat de gehele sector en ver daarbuiten raakt. Het
tekort aan drinkwater in vele landen brengt ver.nieuws_column plat grote maatschappelijke problemen met zich mee. Ik vind het een enorme ver.nieuws_column auteur uitdaging om door middel van innovaties en kennisuitwisseling oplossingen te bedenken en uit te voeren in de industriële watersector en te delen met de rest van de watersector, zodat we met z’n allen kunnen bijdragen aan een slimmer en effectiever management van water. Dat is wat mij drijft.”
“Al tijdens mijn studie chemie raakte ik geïnteresseerd in water. Hoewel mijn promotieonderzoek zich niet op een wateronderwerp richtte, ben ik na afronding van mijn studie en een tussenjaar aan de universiteit, terechtgekomen bij Nalco. Daar heb ik me met allerlei (industriële water) onderwerpen beziggehouden, waaronder koelwater, Legionella, ketelwater en microbiologie, in verschillende functies zoals onderzoek en ontwikkeling, milieu en veiligheid en productmarketing. Sinds twee jaar heb ik me gespecialiseerd op het gebied van innovaties en dan met name afvalwater. Ik vind het erg leuk dat het onderwerp water zo divers en veelzijdig is. De ontwikkelingen en innovaties op dit gebied gaan snel. Als je in de waterwereld werkzaam bent, merk je dat heel veel mensen met water bezig zijn. Door krachten te bundelen kom je veel verder dan in je eentje. Door met mensen in contact te komen die op een andere manier met water werken, vergroot je niet alleen je
Agenda De eerste bijeenkomsten van 2012 zijn inmiddels bekend, al is hier en daar nog niet alles vastgelegd. We melden u wat we weten: Vakantiecursus 2012 Op 13 januari vindt weer de traditionele vakantiecursus plaats aan de TU in Delft. Het is de traditionele nieuwjaarsreceptie voor de waterwereld en een congres met elk jaar nieuwe actuele onderwerpen en meer dan 400 deelnemers. De Vakantiecursus wordt georganiseerd door de sectie Gezondheidstechniek van de Faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen (TU Delft) in samenwerking met Vewin, Waternetwerk, RIVM, KWR, RIONED en STOWA. Doelmatigheid meetbaar maken De themagroep Doelmatigheid en kosteneffectiviteit houdt op 24 januari (bij het Hoogheemraadschap van Rijnland in Leiden) een bijeenkomst waarop waterbeheerders ingaan op de vraag hoe zij doelmatigheid meetbaar willen gaan maken. Praktijkcasussen industrieel water Op 9 februari vindt weer een bijeenkomst plaats met als titel ‘Praktijkcases behandeling industrieel afvalwater’.
Colofon Waternetwerken Redactie Monique Bekkenutte Anne de Boer Martine Bruynooge Antal Giesbers Jaap van Peperstraten Contact Koninklijk Nederlands Waternetwerk Binckhorstlaan 36 (M417) 2516 BE Den Haag (070) 322 27 65 06 31 67 86 68 e-mail:
[email protected]
H2O / 24 - 2011
29
Installeer vandaag de technologie van morgen
Betrouwbaarheid of energiebesparing? Kiezen hoeft niet meer met onze efficiënte schroefblowers Kiezen tussen betrouwbaarheid en energiebesparing hoeft niet meer. Want Atlas Copco presenteert de nieuwe ZS-blowers, die gemiddeld qua energieverbruik 30% efficiënter zijn. Een aanzienlijke besparing die te danken is aan de superieure en zeer betrouwbare schroeftechnologie. Met deze energiezuinige schroefblowers bespaart u veel kosten en voldoet u aan de huidige eisen van een duurzame en CO2-arme economie. Reden genoeg om vandaag nog deze technologie van morgen te installeren! Wilt u weten hoe u energiezuiniger en milieubewuster kunt werken? Bereken uw besparing op www.efficiencyblowers.com of neem contact op voor een persoonlijk advies via telefoonnummer: (078) 6230 367.
platform
Adri Buishand, Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut Theo Brandsma, Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut Gabriella De Martino, Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut Hanno Spreeuw, Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut, thans Nederlands Kanker Instituut
Ruimtelijke verdeling van neerslagtrends in nederland in de afgelopen 100 jaar Recent zijn alle Nederlandse dagelijkse neerslagwaarnemingen uit de periode 1850-1950 gedigitaliseerd. De waarnemingen vanaf 1910 zijn samen met de al beschikbare waarnemingen van de afgelopen 60 jaar gebruikt om trends in de neerslag over de afgelopen honderd jaar te bestuderen. De gemiddelde jaarneerslag laat toenamen zien van 30 tot 35 procent langs de west- en noordkust en tien tot 25 procent langs de oostgrens en het zuidoosten van het land. Het aantal dagen met extreme neerslag laat nog sterkere toenamen zien. De gevonden trends geven aanleiding tot vragen over mogelijke toekomstige veranderingen en over het doorrekenen van watersystemen met lange neerslagreeksen.
D
e eerste metingen in het KNMIneerslagnetwerk dateren uit 1850. In de periode 1850-1950 werd het netwerk geleidelijk uitgebreid van een paar stations tot de huidige 326 stations. Op al deze stations werd dagelijks de hoeveelheid neerslag gemeten. In het kader van het programma Klimaat voor Ruimte digitaliseerde het KNMI onlangs alle waarnemingen van voor 1951. De nieuwe dataset verlengt de al eerder gedigitaliseerde waarnemingen honderd jaar terug in de tijd met circa 12.300 stationsjaren (4,5 miljoen metingen).
Data-invoer en kwaliteitscontrole De belangrijkste bronnen voor de neerslagdata van voor 1951 vormen de gedrukte KNMI-jaarboeken. Soms was het nodig terug te gaan naar meer oorspronkelijke bronnen, zoals de maandelijkse neerslagkaarten (vanaf 1896). De waarnemer noteerde iedere dag de neerslaghoeveelheid op deze kaarten en stuurde ze na afloop van de maand naar het KNMI. Na digitalisatie werden de waarnemingen op kwaliteit gecontroleerd door vergelijking met beschikbare maandtotalen. In sommige gevallen was het nodig ontbrekende waarnemingen te schatten met behulp van waarnemingen van naburige stations of een neerslagaftapping over meerdere dagen te verdelen over de desbetreffende dagen.
Homogenisatie Langetermijntrends in de neerslag kunnen beïnvloed zijn door inhomogeniteiten, veroorzaakt door bijvoorbeeld stationsverplaatsingen of veranderingen in de directe omgeving of opstelling van de regenmeter. Om deze kunstmatige trends of sprongen kwijt te raken, moeten we de data homogeniseren. Dit is tijdrovend. We hebben daarom gebruik gemaakt van een recent ontwikkelde automatische homogenisatiemethode die stations in een dataset paarsgewijs vergelijkt1). Hoewel de methode veel inhomogeniteiten opspoort en er ook voor corrigeert, blijven vooral kleine inhomogeniteiten onopgemerkt door de grote variabiliteit van neerslag. Dit is inherent aan iedere homogenisatiemethode. Inhomogeniteiten die het gevolg zijn van netwerkbrede aanpassingen, blijven ook onopgemerkt. Een voorbeeld daarvan is de verlaging van de opstellingshoogte van de regenmeters van 1,50 naar 0,40 meter in de periode 1946-1953 om fouten als gevolg van de invloed van de wind te reduceren. Braak2) schatte de windfout bij regenmeters op 1,50 meter hoogte op ongeveer 5,5 procent gemiddeld over Nederland. Uit zijn onderzoek volgt ook dat die fout halveert bij een opstellingshoogte van 0,40 meter. Voor individuele dagen kan de fout sterk verschillen van de langjarige gemiddelde windfout. Binnen het hier beschreven onderzoek was het niet
haalbaar de dagwaarden te corrigeren voor de verlaging van de opstellingshoogte.
Gemiddelde trends over Nederland Tabel 1 geeft de veranderingen in vijf neerslagkarakteristieken, zowel absoluut als relatief, voor de perioden 1951-2009 en 1910-2009. Voor de periode 1951-2009 is uitgegaan van 240 volledige of bijna volledige neerslagreeksen. Vanwege de geringere netwerkdichtheid in het begin van de 20e eeuw waren voor de periode 1910-2009 aanzienlijk minder neerslagreeksen beschikbaar. De trends voor deze periode zijn gebaseerd op 102 neerslagreeksen. Het meenemen van de periode van voor 1910 zou dit aantal verder doen afnemen. Ook waren de neerslagmetingen in die tijd nog niet gestandaardiseerd (verschillende regenmeters en opstellingshoogten). De veranderingen in tabel 1 zijn geschat met behulp van lineaire regressie (bij neerslaghoeveelheden) of Poisson-regressie (bij het aantal dagen met meer dan 20 of 30 mm neerslag)3). De tabel laat zien dat de jaarneerslag gemiddeld met 172 millimeter (25 procent) is toegenomen tussen 1910 en 2009. Die toename is voor bijna alle stations (97 procent) statistisch significant. De hier gevonden verandering is aanzienlijk groter dan de 85 millimeter die Van Boxel en H2O / 24 - 2011
31
1951-2009 neerslag (mm)
1910-2009
absoluut
rel. (%)
Ns (%)
absoluut
rel. (%)
Ns (%)
jaar
118
16
51
172
25
97
winter (okt-mrt)
88
26
74
108
35
98
zomer (apr-sep)
33
8
2
61
16
46
> 20 mm
1,4
44
27
1,9
67
73
> 30 mm
0,4
53
13
0,5
85
27
dagen per jaar
Tabel 1. Veranderingen in vijf neerslagkarakteristieken, gemiddeld over Nederland. Ns geeft het percentage van de neerslagreeksen waarvoor de verandering significant is op het 5%-niveau.
Cammeraat4) noemen voor de toename van de neerslag in Nederland gedurende de 20e eeuw. Deze auteurs gaan uit van vijf neerslagreeksen over de periode 1904-1998, waarbij vanaf 1980 de data ontleend zijn aan de maandoverzichten van het weer in Nederland. Het merendeel van deze data is echter verkregen met een automatische regenmeter, die minder neerslag meet dan de handregenmeter op de neerslagstations, gemiddeld ongeveer vijf procent5). Dit verklaart deels waarom Van Boxel en Cammeraat op een kleinere toename in de jaargemiddelde neerslag uitkomen dan de hier gegeven 172 millimeter. Daarnaast baseren deze auteurs zich op slechts vijf neerslagreeksen en beschouwen zij een iets andere periode (1904-1998 in plaats van 1910-2009). De relatieve toename van 25 procent in tabel 1 is ook groter dan de 18 procent die in de brochure van de KNMI’06-klimaatscenario’s6) wordt genoemd. Deze 18 procent is gebaseerd op 13 neerslagreeksen over de periode 1906-2005. De belangrijkste oorzaak voor het verschil met de 25 procent in tabel 1 is echter dat op de maandwaarden van deze neerslagreeksen een correctie is toegepast voor de verlaging van de opstellingshoogte van de regenmeters naar 0,40 meter. De gemiddelde jaarneerslag neemt dan in de eerste 40 jaren met ongeveer drie procent toe, waardoor de relatieve trend met ongeveer vijf procent afneemt. De recent verschenen Bosatlas van het klimaat vermeldt dat de jaarlijkse hoeveelheid neerslag sinds 1906 met ruim 20 procent is toegenomen. Hierbij ging men uit van dezelfde 13 neerslagreeksen als in de brochure over de klimaatscenario’s, maar is niet gecorrigeerd voor de verlaging van de regenmeters en is ook niet aangenomen dat de trend lineair is. Tabel 1 laat tevens een sterke toename in de gemiddelde winterneerslag zien. Ook voor België7), het westen van Duitsland8) en andere delen van Europa9) zijn significante toenamen in de gemiddelde winterneerslag gevonden. De relatieve veranderingen in het aantal dagen met meer dan 20 of 30 millimeter neerslag zijn nog groter dan die voor de winterneerslag. Dit zijn echter zeer gevoelige indicatoren voor klimaatverandering. Toch is het aantal stations met een statistisch significante trend in deze neerslagkarakteristieken
32
H2O / 24 - 2011
aanzienlijk kleiner dan bij de winterneerslag. Het relatief geringe aantal stations met een significante trend bij het aantal dagen met meer dan 30 millimeter neerslag komt door de grotere uitzonderlijkheid van dit soort gebeurtenissen (komt gemiddeld ongeveer één maal per jaar voor). Uit tabel 1 volgt dat de toename in de winterneerslag en in het aantal dagen met meer dan 30 millimeter neerslag in de afgelopen eeuw voor een belangrijk deel plaatsvond in de periode 1951-2009. Voor het aantal dagen met meer dan 30 millimeter neerslag is pas vanaf het begin van de jaren ‘80 sprake van een duidelijke toename. Deze bedraagt ongeveer 78 procent van de totale toename over de periode 1910-2009. Voor alle neerslagkarakteristieken in tabel 1 geldt dat het percentage van de stations met een significante trend voor de periode 1910-2009
groter is dan voor de periode 1951-2009. De kans dat een trend significant is, neemt sterk toe met de lengte van de reeks.
Ruimtelijke verdeling van de trends Afbeelding 1 geeft voor vier van de vijf neerslagkarakteristieken de ruimtelijke verdeling over Nederland weer van de veranderingen in de periode 1951-2009. Opvallend is dat de grootste trends in het kustgebied voorkomen. Zo is de gemiddelde neerslag in het zomerhalfjaar langs de kust met 60 tot 100 millimeter (15 tot 25 procent) toegenomen, terwijl in het zuidoosten van het land iets minder neerslag viel. De vrij sterke trend in het kustgebied wordt toegeschreven aan de stijging van de temperatuur van de Noordzee sinds 1951 (ruim 1°C)10). Het aantal dagen met meer dan 30 millimeter neerslag is langs de westkust sterk toegenomen gedurende de laatste 60 jaar (ongeveer verdubbeld), maar is weinig
Afb. 1: Veranderingen in vier neerslagkarakteristieken gedurende de periode 1951-2009: (a) jaarneerslag (mm); (b) neerslag in het zomerhalfjaar (mm); (c) aantal dagen per jaar met meer dan 20 mm neerslag; (d) aantal dagen per jaar met meer dan 30 mm neerslag. De 240 neerslagstations zijn aangegeven door zwarte punten.
platform veranderd langs de oostgrens van het land. Bij het aantal dagen met meer dan 20 millimeter neerslag is er ook een vrij grote toename in delen van Gelderland en het oosten van Noord-Brabant. De ruimtelijke patronen van de trends in de periode 1910-2009 staan in afbeelding 2. In een groot deel van het kustgebied is de gemiddelde jaarneerslag in deze periode met 200 tot 250 millimeter (30 tot 35 procent) toegenomen. Langs de oostgrens en het zuidoosten van het land is dit minder, maar bedraagt de toename toch nog 70 tot 170 mm (tien tot 25 procent). Opvallend is de sterke toename in het aantal dagen met meer dan 30 millimeter neerslag gedurende de afgelopen eeuw in een groot deel van Zuid-Holland (1,5 dag, ofwel een verdrievoudiging). Voor een aantal stations (Schagen in Noord-Holland, Brouwershaven, Noordgouwe en Kerkwerve op SchouwenDuiveland) wijken de trends in de verschillende neerslagkarakteristieken vrij sterk af van de trends voor de omliggende stations. Nadere inspectie van de neerslagreeksen van deze stations leert dat dit veroorzaakt wordt door niet opgespoorde inhomogeniteiten. Behalve deze lokale inhomogeniteiten is er nog een landelijke systematische toename als gevolg van de verlaging van de opstellingshoogte van de regenmeter vanaf 1946. Eerder werd aangegeven dat correctie op basis van de bevindingen van Braak de trend in de gemiddelde jaarneerslag met ongeveer vijf procent zou verlagen. In het zomerhalfjaar is het effect van de verlaging van de opstellingshoogte kleiner vanwege lagere windsnelheden en hogere neerslagintensiteiten. Bij daghoeveelheden van 20
millimeter of meer is de windfout gering en vaak verwaarloosbaar vanwege de relatief hoge neerslagintensiteiten.
Discussie De gevonden neerslagtrends roepen allerlei vragen op. De belangrijkste is misschien wel of deze trends zich in de toekomst zullen voortzetten. In welke mate dit het geval zal zijn is echter moeilijk aan te geven, omdat nog veel onduidelijk is over de oorzaken van de gevonden trends en de verandering van het neerslagklimaat in Nederland bij een versterkt broeikaseffect. Opmerkelijk is wel dat de waargenomen veranderingen in een aantal gevallen groter zijn dan de toekomstige veranderingen volgens de KNMI’06-scenario’s. Het meest duidelijke geval is de 26 procent toename in de neerslag voor het winterhalfjaar in de afgelopen 60 jaar. De KNMI’06-scenario’s geven voor de periode 1990-2050 een toename van vier procent (G-scenario) tot negen procent (W+-scenario). De waargenomen trends zijn deels het gevolg van langjarige variaties van de luchtdruk boven Europa11), terwijl de KNMI’06-scenario’s het effect van broeikasgassen op het klimaat van Nederland en omgeving weergeven zoals dat door klimaatmodellen gesimuleerd wordt. Daarbij is het lastig met een beperkt aantal klimaatscenario’s de onzekerheden in de modelsimulaties goed weer te geven. Bij het W+-scenario gaat een relatieve sterke toename van de neerslag in december, januari en februari samen met een afname in oktober, waardoor de toename in het winterhalfjaar weinig verschilt van die in een scenario met een relatief kleine, vrijwel constante toename van de neerslag in alle maanden.
Afb. 2: Veranderingen in vier neerslagkarakteristieken gedurende de periode 1910 - 2009: (a) jaarneerslag (mm); (b) neerslag in het zomerhalfjaar (mm); (c) aantal dagen per jaar met meer dan 20 mm neerslag; (d) aantal dagen per jaar met meer dan 30 mm neerslag. De 102 neerslagstations zijn aangegeven door zwarte punten.
Een andere vraag is of het wel verstandig is watersystemen door te rekenen met waarnemingsreeksen van 100 jaar of langer. De beginjaren zijn dan niet representatief voor het huidige klimaat. Dit geldt met name voor de winterneerslag en in het kustgebied ook voor de zomerneerslag. Anderzijds leidt het beperken tot bijvoorbeeld de laatste 30 jaar tot een vrij grote onzekerheid vanwege de korte reekslengte. Voor droogtestudies kan een dergelijke beperking ook ongewenst zijn omdat de vijf droogste zomers in de afgelopen eeuw in 1976 of eerder optraden. Met behulp van tijdreekssimulatie, eventueel in combinatie met een regionale analyse van extreme waarden, is het soms mogelijk de onzekerheid als gevolg van de beperkte reekslengte te reduceren. Voor de stroomgebieden van Rijn en Maas heeft het KNMI daar inmiddels ervaring mee opgedaan12). LITERATUUR 1) Menne M. en C. Williams Jr. (2009). Homogenization of temperature series via pairwise comparisons. Journal of Climate (22) nr. 7, pag. 1700-1717. 2) Braak C. (1945). Invloed van den wind op regenwaarnemingen. Mededeelingen en Verhandelingen 48. KNMI. 3) Buishand A., G. de Martino, J. Spreeuw en T. Brandsma (2011). Homogenity of precipitation series in the Netherlands and their trends in the past century. International Journal of Climatology. Ingediend. 4) Van Boxel J. en E. Cammeraat (1999). Wordt Nederland steeds natter? Een analyse van de neerslag in deze eeuw. Meteorologica (8) nr. 1, pag. 12-15. 5) Overeem A., A. Buishand, en I. Holleman (2008). Rainfall depth-duration-frequency curves and their uncertainties. Journal of Hydrology 348, pag. 124-134. 6) KNMI (2006). Klimaat in de 21e eeuw: vier scenario’s voor Nederland. 7) Schmith T. (2001). Global warming signature in observed winter precipitation in Northwestern Europe. Climate Research (17) nr. 3, pag. 263-274. 8) Schönwiese C. en R. Janoschitz (2005). KlimaTrendatlas Deutschland 1901-2000. Berichte des Instituts für Atmosphäre und Umwelt der Universität Frankfurt/Main nr. 4. 9) Moberg A. en P. Jones (2005). Trends in indices for extremes in daily temperature and precipitation in central and western Europe, 1901-1999. International Journal of Climatology (25), pag. 1149-1171. 10) Lenderink G., E. van Meijgaard en F. Selten (2009). Intense coastal precipitation in the Netherlands in response to high sea surface temperatures: analysis of the event of August 2006 from the perspective of a changing climate. Climate Dynamics (32) nr. 1, pag. 19-33. 11) Van Haren R., G. van Oldenborgh, G. Lenderink, M. Collins en W. Hazeleger (2011). SST and circulation trend biases cause an underestimation of European precipitation trends. Climate Dynamics. Ingediend. 12) De Wit M. en A. Buishand (2008). Extreme afvoeren voor Rijn en Maas gebundeld in GRADE. H2O nr. 1, pag. 8-9.
H2O / 24 - 2011
33
Iemke Bisschops, LeAF Maikel Timmerman, Wageningen Universiteit en Research Centrum Jan Weijma, LeAF Ad de Man, Waterschapsbedrijf Limburg
mogelijkheden tot synergie door mestverwerking op een rioolwaterzuiveringsinstallatie Binnen de afvalwaterketen speelt duurzaamheid een belangrijke rol. Nieuwe vormen van sanitatie, terugwinning van nutriënten en de ‘rwzi 2030’ zijn bekende uitvloeisels hiervan. Ook in de varkenshouderijsector staat duurzaamheid vast op de agenda, mede ingegeven door aangescherpt mestbeleid. Vanuit deze synchrone ontwikkeling is de vraag gesteld of het gezamenlijk verwerken van varkensmest en rioolwater op een rwzi mogelijkheden biedt voor het winnen van energie en nutriënten. In een haalbaarheidsstudie zijn deze mogelijkheden tot synergie voor een aantal veelbelovende situaties financieel uitgewerkt. Beide sectoren waren als financiers betrokken bij deze studie, vertegenwoordigd door STOWA, Waterschapsbedrijf Limburg en het Productschap voor Vee en Vlees. Uitvoerenden waren LeAF en Wageningen UR Livestock Research. Daarnaast waren ook de waterschappen De Dommel, Vallei & Eem en Rijn en IJssel bij de studie betrokken.
R
ioolwater bevat naast water vooral menselijke ‘mest’. Het is niet verwonderlijk dat er sterke overeenkomsten zijn met dierlijke mest. Beide bevatten organische stof, fosfaat en stikstof en zijn daarmee een potentiële bron van energie en nutriënten. De technieken om deze te winnen uit mest en uit deelstromen op een rwzi, stoelen vaak op dezelfde principes, zoals vergisting. De vraag ligt voor de hand of beide sectoren op dit vlak iets aan elkaar kunnen hebben. Rwzi’s zouden wellicht doelmatiger kunnen functioneren door gebruik te maken van mest(fracties) die goed zijn in te passen, waardoor de kosten over een groter aanbod kunnen worden verdeeld. De varkenshouderij krijgt hierdoor een extra regionaal afzetkanaal voor mest en reststromen uit mestverwerking. Daarnaast zou synergie tussen de twee sectoren ook kunnen leiden tot een effectievere verwerking dan wel terugwinning van stikstof en fosfaat, of kan door mestvergisting energie worden geproduceerd om rwzi’s energieneutraal te maken. Vanuit beide sectoren bestaat duidelijk behoefte aan enerzijds informatieuitwisseling en anderzijds een concrete benadering met directe betrokkenheid van
34
H2O / 24 - 2011
zowel de waterschappen als de varkenshouderijen. In het STOWA-rapport 2011/10 is de behandeling van rioolwater en afzet van varkensmest in Nederland beschreven en zijn voor een aantal bestaande rwzi’s de mogelijkheden tot synergie in kaart gebracht en financieel doorgerekend. Van deze rwzi’s werd op voorhand door het betreffende waterschap vermoed dat de randvoorwaarden voor synergie gunstig waren. Gunstige randvoorwaarden zijn bijvoorbeeld ligging in een gebied met mestoverschot, beschikbare fysieke ruimte voor extra voorzieningen, aanwezigheid gisting met overcapaciteit, overcapaciteit op de waterlijn en een opwerkingsmogelijkheid tot zogeheten groen gas. De studie richtte zich specifiek op varkensmest, omdat de afzet hiervan het meest problematisch is.
Mate van synergie Bij synergie valt niet alleen te denken aan het daadwerkelijk vermengen en gezamenlijk behandelen van waterige deelstromen uit de mestverwerking met de water- of sliblijn van de rwzi. Het verwerken in één warmtekrachtkoppelingsinstallatie van biogas uit afzonderlijke mest- en slibgisting vormt een synergievoorbeeld waarbij de waterige deelstromen gescheiden blijven maar wel schaalvoordeel
optreedt, evenals extra levering van energie door de rwzi. Als er wel deelstromen van een mestverwerking in de rwzi worden verwerkt, zal dit van invloed zijn op de effluentkwaliteit. De impact van verwerking van mest(fracties) op de effluentkwaliteit is berekend met een model. Hierbij is aangenomen dat voor CZV, fosfaat en stikstof uit mest dezelfde rendementen gelden als voor deze parameters in rioolwater. Andere zaken zoals de beschikbaarheid van personeel, het functioneren van specifieke procesonderdelen, impact van dierlijke geneesmiddelen, logistieke vragen en organisatorische en juridische aspecten vielen buiten het bereik van deze studie.
Synergie De eerste identificatie van synergie was gebaseerd op een inventarisatie onder waterschappen in mestoverschotgebieden. Hierbij zijn de wensen en knelpunten op het gebied van de aanvoer en belasting van de rwzi’s en de ideeën die spelen rond het verwerken van mest(fracties) geïdentificeerd. Daarnaast is in kaart gebracht welke mest(fracties) de varkenshouderij kan leveren en hoe die zich wat samenstelling betreft verhouden tot rioolwater. Afbeelding 1 geeft een algemeen
platform processchema weer van een rwzi met daarin aangegeven op welke plaatsen in het proces de mest(fracties) ingebracht zouden kunnen worden. Potentiële synergieopties zijn: verwerking van ruwe mest op de waterlijn, verwerking van waterige mestfracties op de waterlijn, behandeling van waterige fracties in een rejectiewaterbehandeling, separate vergisting van ruwe mest en slib met gezamenlijke benutting van het biogas én het gezamenlijk vergisten van ruwe mest en slib. Uit een eerste verkenning bleek dat het verwerken van mest(fracties) op de waterlijn alleen haalbaar is voor relatief schone waterige mestfracties, zoals permeaat uit omgekeerde osmose, omdat anders de zuiveringsheffing te hoog wordt. Ook gezamenlijke vergisting van ruwe mest en slib blijkt financieel niet haalbaar te zijn, vanwege de hoge kosten voor slibeindverwerking (een mengsel van vergist slib en vergiste mest geldt als afval). Om die reden dienen beide stromen dus separaat verwerkt te worden. De overgebleven opties kunnen afhankelijk van de specifieke situatie mogelijk leiden tot synergievoordelen. Voor drie specifieke rwzi’s (Veenendaal, Venlo en Tilburg) werd in de inventarisatiefase vermoed dat er een synergiepotentieel was, onder andere omdat de lokale mestbeschikbaarheid goed is. Deze specifieke casussen zijn verder uitgewerkt met modelberekeningen.
Rwzi Veenendaal Voor rwzi Veenendaal ging het om behandeling op de waterlijn van permeaat uit een omgekeerde osmose installatie voor de productie van mineralenconcentraten uit varkensmest (zie afbeelding 2). Dit permeaat wordt aangevoerd via het riool. Volgens de modelberekeningen blijkt het goed mogelijk om het permeaat te verwerken op de waterlijn van rwzi Veenendaal, mits overcapaciteit voorkomt op de zuivering en dosering van een koolstofbron plaatsvindt om de BZV/ stikstofverhouding aan te passen. Er zou dan op de rwzi maximaal 1.500 kubieke meter permeaat per dag verwerkt kunnen worden.
Afb. 1: Algemeen schema van een rwzi met daarin aangegeven op welke plaatsen in het proces de mest(fracties) ingebracht zouden kunnen worden.
Daarboven wordt niet meer voldaan aan de effluenteis voor stikstof. Uit de hoeveelheid mest (124 kubieke meter per dag) die in het rioleringsgebied van de rwzi geproduceerd wordt, kan ongeveer de helft (62 kubieke meter) permeaat per dag gemaakt worden. Voor de varkenshouders/mestverwerkers die het permeaat produceren, kost lozing op het riool omgerekend 2,30 euro per kubieke meter permeaat aan zuiveringsheffing, wat neerkomt op 1,10 euro per kubieke meter varkensmest. De varkenshouders hebben voordeel bij het gemak van lozing via het riool, waardoor ze kunnen besparen op opslag en transport/afzet van het permeaat. Of mestverwerking financieel haalbaar is, hangt af van de overige kosten die gemaakt zouden moeten worden om de mest te kunnen verwerken. Ook dient de rioleringscapaciteit ter plaatse voldoende groot te zijn
om het permeaat te kunnen transporten naar de rwzi. Bij het huidige prijsniveau van de koolstofbron (acetaat) worden de kosten die op de rwzi gemaakt moeten worden om het permeaat te kunnen zuiveren, gecompenseerd door de zuiveringsheffing. De kosten voor de koolstofbron zijn sterk van invloed op de financiële haalbaarheid van de casus Veenendaal. Deze kosten vertoonden de afgelopen tien jaar een sterke fluctuatie. Dergelijke schommelingen zijn ook in de toekomst niet uit te sluiten. Ook is de hoogte van lokale lozingseisen bepalend voor de zuiveringsinspanning; bij aanscherping van lozingseisen voor stikstof en fosfaat leidt een extra nutriëntenvracht vanuit permeaat tot meer kosten voor verwijdering.
Rwzi Venlo Voor de casus Venlo is uitgegaan van
Afb. 2: Scenario Veenendaal: behandeling van permeaat uit omgekeerde osmose van varkensmest op de waterlijn.
H2O / 24 - 2011
35
Afb. 3: Scenario Venlo: voorbehandelen en vergisten van varkensmest op rwzi, export van dikke fractie mestdigestaat en behandeling van dunne fractie samen met rejectiewater voor nutriëntenterugwinning.
verwerking van drijfmest die na thermische hydrolyse separaat van het rioolslib wordt vergist, scheiding van het mestdigestaat in een dikke en dunne fractie waarbij de dikke fractie wordt afgezet in Duitsland en gezamenlijke behandeling van de dunne fractie en het slibrejectiewater voor nutriëntenterugwinning. Door thermische hydrolyse voldoet men aan de hygiënische eisen die gesteld gaan worden aan mestafzet naar Duitsland. Het op deze manier verwerken van 118 kubieke meter mest per dag leidt niet tot problemen met de effluentkwaliteit. De verwerking van mest levert een netto elektriciteitsopbrengst op van 1,3 miljoen kWh per jaar, wat ongeveer 13 procent van de vraag van de rwzi dekt. Ook in de procesvoering liggen synergiemogelijkheden. De kosten zijn echter fors hoger dan de opbrengsten. De rejectiewaterbehandeling vormt op basis van de gebruikte uitgangspunten een zeer hoge kostenpost. De inkomsten uit de afzet van struviet en ammoniumsulfaat zijn te laag in verhouding tot de kosten. Een alternatief scenario voor rwzi Venlo is om mest op het terrein van de rwzi te hydrolyseren en te vergisten en het digestaat zonder verdere behandeling af te voeren naar Duitsland. Omdat met hydrolyse ook sterilisatie wordt bewerkstelligd, is afvoer naar Duitsland toegestaan. De afzetkosten
naar Duitsland zijn echter dusdanig hoog (13 euro per kubieke meter), dat ook dit scenario financieel nog niet haalbaar is.
Rwzi Tilburg-Noord Voor rwzi Tilburg is uitgegaan van separate vergisting van mest en slib op het terrein van de rwzi. Stikstof wordt verwijderd uit het rejectiewater in plaats van teruggewonnen, en het uit de mest geproduceerde biogas wordt via de bestaande biogasleiding afgezet naar de naastgelegen groengasinstallatie (zie afbeelding 4). Met de beschikbare capaciteit van de huidige rwzi kan circa 180 kubieke meter mest per dag worden verwerkt zonder dat dit leidt tot problemen met de effluentkwaliteit. Door de rejectiewaterbehandeling neemt de stikstofbelasting van de aeratietank af ten opzichte van de huidige situatie. Ook in deze situatie zijn de kosten hoger dan opbrengsten. In dit geval wordt de grootste kostenpost gevormd door de rejectiewaterbehandeling voor stikstofverwijdering.
Conclusie •
Het scenario waarin permeaat uit omgekeerde osmose op een rwzi met beschikbare capaciteit verwerkt wordt, kan voor de varkenshouderij en de watersector al financieel haalbaar zijn onder de huidige condities (mits de capaciteit van de rwzi dit toestaat);
Afb. 4: Scenario Tilburg: separaat vergisten van varkensmest op de rwzi en afzet van ontwaterd mestdigestaat.
36
H2O / 24 - 2011
•
Verwerking van ruwe mest op het terrein van een rwzi biedt synergievoordelen bij energieproductie en terugwinning van nutriënten. Maar bij de huidige geldende tarieven voor energie, mestafvoer en opbrengsten van struviet en ammoniumsulfaat is de verwerking van ruwe mest op het terrein van de rwzi in financiële zin niet aantrekkelijk. Dit wordt vooral veroorzaakt door de hoge kosten voor stikstofverwijdering en/of terugwinning die gemaakt moeten worden om aan de effluenteisen van de rwzi te kunnen voldoen, de transportkosten naar rwzi en de afzetkosten van mestproducten.
De financiële afweging kan anders uitvallen als een rwzi voor rioolwater- of slibbehandeling al een uitbreiding of aanpassing voorziet. Toekomstige investeringen op een slibrejectiewaterlijn zouden bijvoorbeeld meer rendabel kunnen zijn als ook op verwerking van mest(fracties) wordt ingezet. Daarnaast ligt een daling van de kosten om stikstof te verwijderen/terug te winnen voor de hand door het verder ontwikkelen en optimaliseren van technologie. Dat geldt ook voor fosfaatterugwinning. Door de invloed van de locatie en kenmerken van de rwzi én de tijd (verwachte ontwikkelingen: normstellingen mestafzet en nutriëntenterugwinning) blijft het identificeren en afwegen van de mogelijkheden tot synergie relevant.
platform
Koen Huysman, Provinciale en Intercommunale Drinkwatermaatschappij der Provincie Antwerpen Koen Joris, Provinciale en Intercommunale Drinkwatermaatschappij der Provincie Antwerpen Stephan van de Wetering, Brabant Water
optimalisatie arseenverwijdering op waterproductiecentrum oudTurnhout De aanwezigheid van arseen in grondwaterbronnen die gebruikt worden voor drinkwater, vormt wereldwijd een ernstig probleem. De Provinciale en Intercommunale drinkwatermaatschappij der Provincie Antwerpen (Pidpa) bezit enkele wingebieden (regio Oud-Turnhout) waar de natuurlijke arseenconcentratie in het grondwater kan oplopen tot 100 µg/l. Een verregaande en betrouwbare arseenverwijdering in de drinkwaterzuivering is hier dan ook een noodzaak. Door combinatie van chemische en adsorptieve arseenverwijderingstechnieken kan de concentratie aan de uitgang van de zuivering teruggebracht worden tot minder dan 5 µg arseen per liter (norm = 10 µg/l As), afhankelijk van de toegepaste filtratiesnelheden. De adsorptieve arseenverwijdering maakt gebruik van een filterbed van eigen geproduceerde ijzerslibkorrels (filterzand met ijzeroxy(hydr)oxideafzetting) afkomstig van de biologisch-adsorptieve ontijzering van waterproductiecentrum Balen. Na 55.000 bedvolumes op een industriële installatie wordt het arseen nog steeds voldoende verwijderd, waardoor deze methodiek ook in de industriële praktijk toepasbaar is. Hiermee wordt aangetoond dat een reststof van het ene waterproductiebedrijf nuttig kan worden ingezet op een ander waterproductiebedrijf.
W
ereldwijd vormt de aanwezigheid van arseen in waterbronnen voor drinkwater een ernstig probleem. Chronische arseenvergiftiging is volgens de VN-wereldgezondheidsorganisatie WHO het op één na belangrijkste gezondheidsknelpunt in relatie tot drinkwater1). De effecten op de lange termijn en de risico’s van inname van met arseen gecontamineerd water hebben tot gevolg dat de WHO-norm voor arseen in drinkwater verlaagd werd tot 10 µg/l2). Verdere normverlagingen zijn niet uit te sluiten. In Vlaanderen zijn gebieden waar de arseenconcentratie in het grondwater kan oplopen tot 100 µg/l. Een verregaande en betrouwbare arseenverwijdering is daarom noodzakelijk. Bijzondere aandacht vergen de zuiveringsketens waarbij het ruwwater een hoge arseenconcentratie combineert met een laag ijzergehalte. In deze wateren kan men immers geen beroep doen op de matrix van het verwijderde ijzerslib om het overgrote deel arseen af te vangen en af te voeren via de reststoffen.
Huidige zuivering Het drinkwater in het waterproductie-
centrum (WPC) van Oud-Turnhout wordt geproduceerd uit grondwater van drie verschillende winningen, namelijk Oud-Turnhout, Ravels en Arendonk. Deze winningen worden verdeeld over twee types zuiveringen. Het water van Oud-Turnhout, met een hoog ijzergehalte van 25 mg/l, wordt behandeld met bezinkers (bij relatief hoge pH) en nageschakelde snelfiltratie. Het water van Ravels en Arendonk, met een respectievelijke arseenconcentratie van 90 en 49 µg/l en een laag ijzergehalte (4 mg/l), wordt behandeld via een dubbele filtratie. De zuivering Ravels-Arendonk (zie afbeelding 1) bestaat uit een beluchting (type borstelbeluchter), gevolgd door twee snelfiltratie-
stappen (ontijzering, nitrificatie, mangaanverwijdering). De maximale capaciteit van de zuivering bedraagt 500 kubieke meter per uur. Omwille van de aanwezigheid van arseen wordt de capaciteit voorlopig beperkt tot 400 kubieke meter. In tabel 1 wordt de gemiddelde watersamenstelling voor de betreffende zuivering te weergegeven. Bij de huidige manier van werken bedraagt de gemiddelde concentratie aan arseen na de zuivering van Ravels en Arendonk 9 µg/l. Om voldoende marge te handhaven ten opzichte van de drinkwaternorm, wordt
Tabel 1: Gemiddelde watersamenstelling zuivering Ravels-Arendonk (in mg/l).
pH ijzer
gemiddelde ruw
gemiddelde na eerste filtratie
gemiddelde na tweede filtratie
7,6
7,4
7,4
3,9
0,2
<0,02
arseen
0,060
0,011
0,009
mangaan
0,022
0,022
<0,005
H2O / 24 - 2011
37
periode Nr.
dikte laag korrels
bedvolumes
snelheid
EBCT
arseen ingang
arseen uitgang
m
BV
m/u
min
µg/l
µg/l
1
0,35
0-27.000
1,8
11,7
9,2
3,4
2
0,35
27.000-32.000
4,0
5,3
11,9
6,1
3
0,35
32.000-55.000
2,8
7,8
10,3
5,0
4
0,50
0-10.000
2,8
11,0
10,3
4,0
Tabel 2: Resultaten adsorptie van arseen op tweede filtratie.
dit water gemengd met het gezuiverde water van Oud-Turnhout, wat leidt tot een gemiddelde arseenconcentratie van 6,5 µg/l. Op deze manier wordt de flexibiliteit van de gehele bedrijfsvoering beperkt. Pidpa is dan ook op zoek naar oplossingen om op beide zuiveringen afzonderlijk een arseengehalte te halen dat lager ligt dan 5 µg/l.
Keuze adsorptiemateriaal In de praktijk worden verschillende meldingen gedaan over arseenverwijdering door adsorptie aan media met een coating van ijzerverbindingen4). Pidpa heeft reeds jarenlang ervaring met biologisch-adsorptieve ontijzering met Gallionella Ferruginea, waarbij - afhankelijk van de bedrijfsvoering een relatief groot aandeel van het aanwezige ijzer als coating afzet op het filterzand. Vier WPC’s kunnen mogelijks korrels voor adsorptieve arseenverwijdering leveren. Voor het onderzoek is de keuze gevallen op de korrels van WPC Balen (drukfiltratie, aangroei op kwartszand 1,7 tot 2,5 mm). De korrels van WPC Mol worden niet ingezet, omdat het te behandelen water reeds arseen bevat, waardoor verwacht kan worden dat de adsorptiecapaciteit van de korrels beperkter is. De korrels van WPC Herentals bevatten een relatief hoger fosfaatgehalte in vergelijking met de andere. Bovendien heeft de aanwezigheid van fosfaten een negatieve invloed op de efficiëntie van de adsorptieve arseenverwijdering. Deze wordt veroorzaakt doordat fosfaat in competitie zal treden met arseen op de vrije adsorptieplaatsen van de ijzerslibkorrels5). De bedrijfsvoering van WPC Grobbendonk is zo aangepast dat een granulaat van geoxideerde ijzerkorrels bovenop het filterzand ligt. Deze korreltjes zijn fijner en leken ideaal, maar een te grote fractie raakte beschadigd bij het verpompen. De verschillende soorten korrels worden wel onderzocht op hun adsorptiecapaciteit in samenwerking met UNESCO-IHE te Delft.
Arseenonderzoek Brabant Water Verder werkt Pidpa in het kader van arseenonderzoek samen met Brabant Water. Bij Brabant Water worden kolomproeven uitgevoerd met twee verschillende commerciële adsorptiemiddelen: met een EBCT (Empty Bed Contact Time) van twee minuten en ijzerhoudende zandkorrels van WPC Balen (Pipda) en WPB Macharen (Brabant Water) met een EBCT van 24 minuten. Deze vier kolommen worden gevoed met reinwater van WPB Dorst. Het doel is om het arseengehalte te verlagen van 5 µg/l naar een streefwaarde van 1 µg/l. Op basis van de voorlopige resultaten blijken de commerciële adsorptiemiddelen lang niet het aantal bedvolumes te halen die vooraf waren verwacht. De relatief hoge pH van het reinwater is hier mogelijk debet aan. Het aantal bedvolumes van de ijzerhoudende zandkorrels van WPC Balen blijft in deze proefopzet ongeveer een factor 5 achter bij de commerciële producten. Het aantal verwerkbare bedvolumes van WPC Balen is daarentegen wel aanmerkelijk hoger dan die van WPB Macharen. De invloed van de pH op het verwijderingsrendement wordt in een later stadium nog onderzocht.
Mechanisme arseenverwijdering In de zuivering van Ravels-Arendonk zijn de korrels van WPC Balen zowel op de eerste als de tweede filtratiestap ingezet om na te gaan waar het beste rendement kon worden behaald. Op de eerste filtratie is bovenop een filter (0,9 m CaCO3 1,7 tot 2,5 mm) een laag van 0,15 meter ijzerkorrels aangebracht. Op de tweede filtratie is op de filter (0,7 meter kwartszand 0,8 tot 1,2 mm) een laag van 0,35 meter ijzerkorrels aangebracht. Door het opstellen van een massabalans op elke filtratiestap kan worden bepaald volgens welk mechanisme (precipitatie of adsorptie) het arseen verwijderd wordt. De hoeveelheid arseen
Afb. 1: Schematische voorstelling van de zuivering Ravels-Arendonk.
38
H2O / 24 - 2011
die terechtkomt in het spoelwater, wordt beschouwd als precipitatie. Deze is te wijten aan drie mechanismen: precipitatie van onoplosbare arseenverbindingen, adsorptie aan de gevormde ijzervlokken en coprecipitatie met de gevormde ijzervlokken3). De hoeveelheid verwijderd arseen die niet toe te wijzen is aan bovenstaande mechanismen, wordt adsorptief verondersteld. Met deze uitgangspunten blijkt uit afbeelding 2 duidelijk dat de arseenverwijdering op de eerste filtratie voornamelijk (85 procent) via precipitatie verloopt. Dit wordt verklaard door de coprecipitatie met de aanwezige hoeveelheid ijzer (4 mg/l). Dit proces speelt zich voornamelijk af in de bovenste laag van de filter, zodat de aangebrachte laag ijzerkorrels bedekt wordt met ijzerslib en de adsorptie grotendeels belemmerd wordt. In de tweede filtratie verloopt de arseenverwijdering hoofdzakelijk adsorptief (90 procent). Om de adsorptie van arseen op de eerste filtratie te verhogen, is een filter volledig (1,2 meter) met ijzerkorrels gevuld, met de bedoeling in het diepere gedeelte van de filter extra adsorptie te krijgen. Dit leverde geen resultaat op (11,4 µg/l As in het filtraat na 6.000 bedvolumes). Dit kan gedeeltelijk verklaard worden door fysische doorslag (arseen gebonden aan ijzer) omwille van het grovere filtermateriaal. Alleen op de filters van de tweede filtratie worden nog proeven uitgevoerd.
Adsorptieve arseenverwijdering Op de tweede filtratie is bovenop een filter (0,7 meter kwartszand 0,8 tot 1,2 mm) een laag van 0,35 meter ijzerkorrels aangebracht. Het filter is onder verschillende condities bedreven (zie tabel 2). In een eerste periode (0-27.000 BV), bij een filtratiesnelheid van 1,8 meter per uur (EBCT = 11,7 minuten), werd een gemiddelde arseenconcentratie van 3,4
platform µg/l bereikt (63 procent verwijdering). In een tweede periode (27.000-32.000 BV) werd de filtratiesnelheid verhoogd tot 4 meter per uur (EBCT = 5,3 minuten), waarbij de ingangsconcentratie steeg van 9,2 tot 11,9 µg/l, door een verhoogde fysische doorslag van ijzer en arseen afkomstig van de eerste filtratie. De arseenconcentratie in het filtraat steeg tot 6,1 µg/l (49 procent verwijdering). In de derde periode (32.000-55.000 BV) werd de filtratiesnelheid teruggebracht naar 2,8 meter per uur (EBCT 7,8 minuten) en een arseenconcentratie in het filtraat van 5,0 µg/l. Na 55.000 bedvolumes (negen maanden bedrijfsvoering) bleken de korrels nog steeds niet volledig verzadigd. Dit betekent dat deze bedrijfsvoering als praktisch haalbaar beschouwd kan worden. In een tweede experiment werd op een andere filter een laag van 0,5 meter ijzerkorrels aangebracht. Bij de filtratiesnelheid van 2,8 meter per uur leverde dit een arseenconcentratie op van 4 µg/l (61 procent verwijdering). Daar bij de inzet van de ijzerkorrels in de eerste filtratie problemen van fysische doorslag waren vastgesteld bij debietvariaties en na spoeling, is dit eveneens voor de tweede filtratie onderzocht. Er werd evenwel geen meetbare arseendoorslag vastgesteld. Een belangrijke vraag, met het oog op de waterkwaliteit, is of het risico bestaat dat het geadsorbeerde arseen plots terug in oplossing zou kunnen komen. Op het filterzand van een aantal locaties, waar door de jaren heen accumulatie van ijzer en arseen op het filtermateriaal plaatsvond, werd in het verleden door een erkend laboratorium onderzoek verricht naar de uitloging van arseen. De resultaten geven geen overschrijding van de norm voor uitloging
Afb. 2: Verwijderingsmechanisme voor arseen op eerste en tweede filtratiestap.
voor het gebruik in of als bouwstof (conform Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer) en geen overschrijding van de aanvaardingscriteria voor stortplaatsen voor inerte afvalstoffen (conform Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning). Bij vervanging van de ijzerkorrels in de zuivering van Ravels-Arendonk zullen op dit filtermateriaal eveneens testen worden uitgevoerd naar uitloging van arseen.
Besluit en verder onderzoek Door inzet van een laag ijzerkorrels (0,35 tot 0,5 meter) op een tweede filtratiestap (na ontijzering) kan het arseengehalte in het
Eindfiltratiebassins in waterproductiecentrum Oud-Turnhout.
filtraat verlaagd worden van 9 tot lager dan 5 µg/l voor een periode van meer dan negen maanden en 55.000 bedvolumes. In een volgend onderzoek wordt nagegaan of het mogelijk is het arseengehalte verder te verlagen bij een hogere hydraulische belasting. De arseenbelasting voor de korrels op de tweede filtratie (adsorptieve verwijdering) kan mogelijks beperkt worden door de chemische arseenverwijdering op de eerste filtratie te optimaliseren. De verhouding van ijzer ten opzichte van arseen wordt verhoogd en de pH verlaagd door inzet van een productieput van Oud-Turnhout in de zuivering van RavelsArendonk. Beide factoren moeten normaliter bijdragen tot een verbeterde arseenverwijdering op de eerste filtratie. Er zal via pilootproeven ook onderzocht worden of de biologisch-adsorptieve ontijzering met Gallionella Ferruginea ingezet kan worden om het arseengehalte tot een minimum te beperken. LITERATUUR 1) Bakker S., D. van Halem, H. van Dijk en G. Amy (2008). Arseen in drinkwater: niet alleen een probleem in Bangladesh. H2O nr. 16, pag. 18. 2) Song S. (2006). Arsenic removal from high arsenic water by enhanced coagulation with ferric ions and coarse calcite. Water Research 40, pag. 364-372. 3) Edwards M. (1994). Chemistry of arsenic. Removal during coagulation and Fe-Mn oxidation. Journal AWWA. 4) Mohan D. en C. Pittman (2007). Arsenic removal from water/wastewater using adsorbents - A critical review. Journal of Hazardous Materials 142, pag. 1-53. 5) Katsoyiannis I., A. Zikoudi en S. Hug (2008). Arsenic removal from groundwaters containing iron, ammonium, manganese and phosphate: A case study from a treatment unit in northern Greece. Desalination 224, pag. 330-339. 6) Hassan K., T. Fukuhara, F. Hai, Q. Bari en K. Islam (2009). Development of a bio-physicochemical technique for arsenic removal from groundwater. Desalination 249, pag 224-229.
H2O / 24 - 2011
39
Lideke Vergouwen, Grontmij Mattijs Hehenkamp, Grontmij Henry van Veldhuizen, Waterschap Vallei & Eem Rob Breedveld, Vitens
gebiedsstudie geneesmiddelen in de provincie utrecht Geneesmiddelen in het milieu staan al sinds het begin van deze eeuw internationaal en ook nationaal volop in de belangstelling. Ze zijn regelmatig aangetoond in oppervlaktewater. Aantasting van het aquatisch ecosysteem is bewezen en ook de drinkwaterkwaliteit wordt beïnvloed. Inspelend op deze onrust zijn in STOWA-verband veel metingen verricht om vast te stellen wat de belangrijkste bronnen van deze geneesmiddelen zijn: ziekenhuizen, zorginstellingen of woonwijken? In de ‘Gebiedsstudie geneesmiddelen provincie Utrecht’ zijn deze meetresultaten gebruikt om voor onbekende situaties in de beheergebieden van Waterschap Vallei & Eem, Waterschap Amstel, Gooi en Vecht en Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden te voorspellen wat de concentraties geneesmiddelen in het oppervlaktewater zijn en welke bronnen de belangrijkste bijdrage leveren aan deze concentraties. Met metingen zijn de berekende resultaten geverifieerd. Deze bleken binnen een factor twee overeen te komen. Met deze methode kan de keuze waar het best maatregelen genomen kunnen worden om emissie van geneesmiddelen naar het milieu te reduceren, onderbouwd worden.
H
umane geneesmiddelen komen vooral via urine maar ook via feces in het afvalwater en worden via het rioolsysteem naar de rwzi’s getransporteerd. Deze rwzi’s zijn hoofdzakelijk ontworpen voor het verwijderen van organische stof, stikstof en fosfaat en niet voor de verwijdering van geneesmiddelen. Een deel van de geneesmiddelen komt dan ook via de lozing van het gezuiverde afvalwater (effluent) en via overstorten in het oppervlaktewater terecht. De impact van geneesmiddelen op het watermilieu wordt bepaald door de concentratie in het oppervlaktewater als gevolg van de lozingen. Daarom is niet alleen de vracht geneesmiddelen in het effluent van rwzi’s van belang maar ook de verdunning die optreedt in het ontvangende water. In deze studie zijn voor alle rwzi’s in het beheergebied van Waterschap Vallei & Eem, Waterschap Amstel, Gooi en Vecht en Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden de verdunningsfactoren van het effluent van de rwzi’s in de ontvangende oppervlaktewateren in beeld gebracht.
Vrachten of concentraties?
Op basis van voorgaande studies1),2),3) weten we wat de vracht geneesmiddelen is die gemiddeld per persoon uit ziekenhuizen, zorginstellingen en woonwijken in het afvalwater terecht komt. Deze emissie-
40
H2O / 24 - 2011
kentallen zijn uitgedrukt in gram geneesmiddel per persoon (of bed) per dag. Tevens zijn in die studies op basis van metingen kentallen afgeleid in hoeverre geneesmiddelen door een rwzi verwijderd worden.
Binnen deze gebiedsstudie hebben we per rwzi het aantal inwoners in de woonwijken en het aantal bedden in zorginstellingen en ziekenhuizen in beeld gebracht. Gebruikmakend van de emissiekentallen is per rwzi
Afb. 1: Berekende vrachten geneesmiddelen in het influent van rwzi’s in kg/jaar, onderverdeeld naar verschillende bronnen. De grootte van de rondjes is een maat voor de vracht in het influent. Ter indicatie: rwzi Amsterdam-West 1.165 kg/jaar, De Bilt 95 kg/jaar.
platform berekend wat de vracht geneesmiddelen is dat aankomt op de zuivering (influent). Op basis van de kentallen van het zuiveringsrendement is de vracht berekend die wordt geloosd op het oppervlaktewater (effluent). We hebben in deze berekening onderscheid gemaakt in het aandeel dat afkomstig is van woonwijken, zorginstellingen en ziekenhuizen. De bijdragen van deze bronnen aan de totaalvracht zijn op een kaart weergegeven (zie afbeelding 1). De vracht geneesmiddelen in het influent varieert natuurlijk sterk per rwzi, maar het is interessant te zien dat de vracht voor het overgrote deel afkomstig is van woonwijken en niet van ziekenhuizen of zorginstellingen zoals vaak vermoed werd. Per persoon wordt weliswaar minder geloosd vanuit de woonwijken (1,8 gram per persoon per jaar) ten opzichte van ziekenhuizen (24,2 gram per persoon per jaar) of zorginstellingen (circa 10 gram per persoon per jaar), maar het aantal bewoners in woonwijken is per zuiveringskring vele malen groter dan het aantal bedden in instellingen. Daarbij moet worden opgemerkt dat uit woonwijken andere typen geneesmiddelen worden geloosd dan vanuit de ziekenhuizen en zorginstellingen. De lozingen vanuit de rwzi’s zijn met behulp van de verdunningsfactoren vertaald naar concentraties in de ontvangende oppervlaktewateren (zie afbeelding 2). Opvallend is dat we voor sommige watergangen waarop rwzi’s een enorme vracht geneesmiddelen lozen, toch een lage concentratie berekenen (bijvoorbeeld rwzi Amsterdam West op het Noordzeekanaal en rwzi Nieuwegein op de Lek). Ook berekenen we voor andere watergangen een hoge concentratie bij een relatief kleine lozing (bijvoorbeeld rwzi De Bilt op de Biltsche Grift). Dit zijn opvallende zaken, maar zeker niet onlogisch: grote (stromende) watergangen verdunnen sterk en kleine watergangen niet.
Berekeningen kloppen met de metingen We hebben bij zes rwzi’s de berekening gecontroleerd door de concentratie geneesmiddelen te meten in het inkomende afvalwater (influent rwzi), in de lozing op het water (effluent rwzi) en in de watergang zelf. De gemeten vrachten in het effluent van vijf van de zes rwzi’s (Bennekom, Amersfoort, De Bilt, Utrecht, Uithoorn) blijken goed overeen te komen met de berekende vrachten (binnen een factor 2). Zeist is hierop een uitzondering. De gemeten concentraties geneesmiddelen in de watergangen komen bij vier van de zes watergangen goed overeen met de berekende concentraties (binnen een factor 2). De Zeister en Biltsche Grift vormen hierop een uitzondering. Variaties in het debiet van de watergang ten tijde van de meting kunnen aan de afwijkingen ten grondslag liggen.
Maatregelen: verschillende keuzes In 2007 is een brief aan de Tweede Kamer gestuurd4) met voorgenomen acties om lozingen van medicijnresten naar het milieu te verminderen. Gesproken wordt over acties gericht op de stimulering van milieuvrien-
Afb. 2: Berekende concentraties geneesmiddelen in oppervlaktewateren in µg/l. De grootte van de rondjes is een maat voor de concentratie in het ontvangende oppervlaktewater.
delijke geneesmiddelen of op doelmatig gebruik van geneesmiddelen (elektronisch patiëntendossier). Deze acties hebben positieve milieueffecten op de lange termijn. Daarnaast zijn er acties die zich richten op end-of-pipe zuiveringstechnieken voor de verwijdering van geneesmiddelen. Deze acties kunnen effecten hebben op korte of middellange termijn. Het liefst zou je alle geneesmiddelen uit het effluent van alle rwzi’s willen halen, maar berekend is dat dat ongeveer 800 miljoen euro per jaar kost en dat is niet haalbaar. Daarom moeten keuzes gemaakt worden.
moet worden gekeken. Deze concentratiebenadering speelt vooral een rol bij wateren met een hoge natuurwaarde, maar ook bij wateren die door infiltratie een belangrijke bijdrage leveren aan het grondwater waaruit drinkwater wordt gewonnen. In het onderzoek is in samenwerking met de betrokken waterbedrijven Vitens en Oasen in beeld gebracht welke oppervlaktewateren van invloed zijn op de drinkwaterkwaliteit en bij welke winningen sprake kan zijn van een risico op de aanwezigheid van geneesmiddelen in het ruwwater op basis van de berekende concentraties in het oppervlaktewater (Bethunepolder en Groenekan).
Verwijdering uit urine of afvalwater
Voor het verwijderen van geneesmiddelen uit afvalwater of zelfs uit een apart ingezamelde urinestroom zijn al geschikte technieken voorhanden. Het voordeel van de verwijdering uit een urinestroom zijn de relatief lage kosten doordat het een kleine geconcentreerde stroom is. Het nadeel is dat het lang duurt voordat resultaat bereikt wordt, omdat aanleg van dergelijke systemen alleen kosteneffectief zijn in nieuwbouw of verbouwsituaties. Het voordeel van de verwijdering uit het effluent van rwzi’s is dat ook andere aanwezige organische microverontreinigingen verwijderd worden, zoals brandvertragers en weekmakers. Het nadeel is dat het volume te behandelen water groot is met navenant hoge kosten. Vracht- of concentratiebenadering
Behalve de keuze uit technieken en soorten afvalwaterstromen is het ook belangrijk een keuze te maken welke lozingen belangrijk zijn om te worden behandeld. Bij een vrachtbenadering gaan we ervan uit dat humane geneesmiddelen ongewenst zijn in het milieu, ongeacht hun effect en dus als eerste moet worden gekeken naar de grootste lozer. Bij een concentratiebenadering gaan we ervan uit dat de concentratie in het ontvangende oppervlaktewater bepalend is voor ecotoxicologische effecten en dat vooral naar de concentraties in de watergang zelf
Deze studie maakt voor het studiegebied inzichtelijk waar het best maatregelen genomen kunnen worden wanneer beleidsmatig keuzes gemaakt zijn. Bij een vrachtbenadering zouden rwzi’s Amsterdam West en Utrecht en bij een concentratiebenadering rwzi’s Bennekom en Ede het eerst aangepakt moeten worden. Hoewel de bijdrage vanuit ziekenhuizen en zorginstellingen aan de vracht geneesmiddelen in het influent van rwzi’s beperkt is, betekent dit niet dat maatregelen aan de bron, vanuit urine of vanuit het totale afvalwater, niet zinvol zijn. Het nemen van maatregelen aan de bron vormt immers één van de basisprincipes van het milieubeleid. Omdat het inzetten van zuiveringstechnieken bij een rwzi duur is vanwege het grote debiet en daarom mogelijk achterwege blijft, kunnen maatregelen bij een instelling - zeker wanneer gebruik gemaakt wordt van nieuwbouw en aangesloten wordt bij andere maatschappelijke ontwikkelingen - zinvol zijn.
Conclusies en vooruitblik Op basis van de gevonden kentallen uit eerdere STOWA-onderzoeken is het goed mogelijk de vracht geneesmiddelen te schatten die uit ziekenhuizen, zorginstellingen en woonwijken komt. Het blijkt daarnaast ook goed mogelijk de vracht H2O / 24 - 2011
41
geneesmiddelen te schatten die rwzi’s lozen alsmede de concentratie in de ontvangende watergangen als gevolg van de lozing. De verificatiemetingen laten overwegend een marge zien binnen een factor 2. We hebben de relatieve bijdrage vanuit individuele instellingen in beeld gebracht. Dit geeft een handvat om op locatieniveau de effectiviteit van maatregelen te bepalen en een keuze te maken waar maatregelen het best kunnen worden genomen. Deze studie5) geeft aan hoe complex de route van geneesmiddelen vanaf de bron naar het oppervlaktewater is. Door de resultaten op overzichtelijke kaarten te presenteren, wordt de complexiteit beheersbaar voor het nemen van beleidsmatige beslissingen. Aanbevolen wordt voorafgaande aan het nemen van maatregelen aanvullend metingen te verrichten bij individuele locaties. Deze studie is gebaseerd op kentallen en er kunnen van locatie tot locatie verschillen optreden. Daarnaast is bij deze studie uitgegaan van totaalvrachten geneesmiddelen. Ieder geneesmiddel is verschillend,
de verwijdering bij een rwzi verschilt per geneesmiddel evenals de toxiciteit voor het aquatisch ecosysteem. Inzicht in het voorkomen van de individuele geneesmiddelen is daarom raadzaam om effecten van maatregelen te kunnen beoordelen. Uitbreiding van de studie naar heel Nederland maakt de relatie tussen lozingen van rwzi’s en oppervlaktewaterkwaliteit ook inzichtelijk voor beleidsmakers die inhoudelijk minder deskundig zijn. Wanneer eenmaal GIS-bestanden goed zijn opgezet, kan tevens de gevoeligheid van de oppervlaktewateren voor natuur of drinkwaterbereiding worden opgenomen en kunnen naast geneesmiddelen ook voor andere ‘nieuwe’ stoffen (zoals brandvertragers en weekmakers) concentraties in oppervlaktewateren berekend worden. De vracht van deze ‘nieuwe stoffen’ in het effluent van rwzi’s is namelijk vele malen groter dan de vracht geneesmiddelen. LITERATUUR 1) Pieters B., L. Vergouwen, B. Palsma en J. Derksen (2010). Emissies van geneesmiddelen uit zorginstellingen. H2O nr. 25/26, pag. 52.
advertentie
42
H2O / 24 - 2011
2) Vergouwen L., B. Pieters en S. Kools (2011). ZORG. Inventarisatie van emissie van geneesmiddelen uit zorginstellingen. Deel C eindrapportage. STOWA. Rapport 2011-02. 3) Vergouwen L., B. Pieters en B. Palsma (2011). Geneesmiddelen in afvalwater: aanpak bij zorginstellingen of woonwijken? H2O nr. 18, pag. 27-30. 4) Tweede Kamer (2007). Rapportage VROM aan Tweede Kamer over voortgang en acties werkgroep (dier)geneesmiddelen en watermilieu; vergaderjaar 2006-2007, 28 808, nr. 39. 5) Vergouwen L., M. Hehenkamp, M. Vissers en B. Jannink. Gebiedsstudie geneesmiddelen provincie Utrecht. STOWA. Rapport 2011-09.
agenda 12 december, Driebergen/Zeist Waterrapportagedag
informatiebijeenkomst over de ontwikkelingen op het gebied van het inwinnen, verwerken en rapporteren van waterkwaliteitsgegevens. Organisatie: Informatiehuis Water. Informatie: (0320) 29 89 99 of www.informatiehuiswater.nl.
14 december, Reeuwijk Reeuwijkse Plassen
themadag over de opknapbeurt van de Reeuwijkse Plassen en het uitvoeringsplan waarin de eerste maatregelen tot 2015 staan. Organisatie: Vereniging voor Waterstaat en Landinrichting. Informatie: www.waterenland.nl. 2012
13 januari, Delft Vakantiecursus Drinkwater en Afvalwater
64e editie van de Vakantiecursus Drinkwater en de 31e editie van de Vakantiecursus Afvalwater met als overkoepelend thema ‘Water NL naar de top: excelleren in tijden van bezuiniging’.
Organisatie: faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen van de TU Delft, Vewin, KWR, Koninklijk Nederlands Waternetwerk, Stichting RIONED en STOWA. Informatie: (015) 278 33 47.
26 januari, Rotterdam InfraCampus
brancheontmoeting voor jongeren met potentie en professionals uit de infrastructuur. Het thema ‘Samen infra-ambities waarmaken op Olympisch niveau’ wordt na het plenaire programma uitgewerkt in workshops. Organisatie: Ahoy Rotterdam. Informatie: www.infracampus.nl.
2 februari, Utrecht - RIONEDdag
jaarlijkse bijeenkomst voor iedereen die werkt aan de rioleringszorg in Nederland, met onder andere bijdragen van Chris Kuijpers (DG Ruimte en Water van het ministerie van Infrastructuur en Milieu), de nieuwe voorzitter van Stichting RIONED Hans Gaillard en hoogleraar riolering Francois Clemens én de uitreiking van de RIONEDinnovatieprijs 2012. Organisatie: Stichting RIONED. Informatie: www.riool.net of (0318) 63 11 11.
17-20 april, Vlissingen Dynamische delta’s
internationaal symposium over veiligheid en duurzaamheid in stedelijke deltaregio’s, zoals het behoud en herstel van natuurlijke waardes (estuaria). Ook de economische belangen komen aan bod. Organisatie: Stuurcomité Zuidwestelijke delta, KNDW, Kennis voor Klimaat, Imares en de Provincie Zeeland. Informatie: www.dynamicdeltas.org. Buitenland 2012
14-16 februari, Gent - Infratech
nationale vakbeurs voor de grond-, wateren wegenbouw, in combinatie met IFEST, de grootste milieu- en energiebeurs in de Benelux en een aantal seminars. Organisatie: Ahoy Rotterdam. Informatie: www.infratechbelgium.nl.
advertenties
H2O / 24 - 2011
43
handel & industrie *thema Bioplastic uit afvalwater Een consortium van bedrijven heeft plannen voor het bouwen van een fabriek waarin agrarische reststromen omgezet worden in verschillende kwaliteiten biologisch afbreekbaar plastic. Onder leiding van onderzoeksbureau KNN worden de eerste stappen voor deze fabriek in Groningen gezet. De zogeheten Cella-technologie is afkomstig van het Zweedse bedrijf Anoxkaldnes. De Suiker Unie is geïnteresseerd; met deze technologie kunnen bioplastics gemaakt worden uit reststromen van haar productieketen. Als de tests succesvol verlopen, kan de eerste Europese fabriek in 2014 gebouwd worden.
Met DANA wordt met een lagere investering dan voorheen sneller en makkelijker een volwaardige biologische afvalwaterzuivering gerealiseerd die energie produceert in de vorm van biogas. Dit wordt vervolgens gebruikt als vervanger van aardgas in bijvoorbeeld het productieproces. Omdat ook het beheer en de operatie van een Aqana-installatie simpeler zijn en minder aandacht vergen dan andere systemen, worden ze eenvoudige, stabiele en betrouwbare ‘energiecentrales’.
Het grote voordeel van de Zweedse technologie is dat uit reststromen hoogwaardige producten gewonnen kunnen worden. Het gaat daarbij om een duurzame inzet van biomassa die niet concurreert met de voedselketen. Naast KNN levert Bioclear hieraan een belangrijke bijdrage. Vanwege het gebruik van onder meer afvalwater ziet consortiumdeelnemer Veolia Water daarom mogelijkheden voor de ontwikkeling van innovatieve waterzuiveringsinstallaties. Door het winnen van hoogwaardige bioplastics kunnen de kosten van waterzuivering worden verlaagd, zo verwacht Veolia Water. Ook de afzet van bioplastics heeft aandacht van de initiatiefnemers. Het bedrijf Applied Polymer Innovations uit Emmen onderzoekt nieuwe toepassingsmogelijkheden voor de bioplastics. Door plastics te produceren met de juiste functionele eigenschappen komen diverse hoogwaardige markttoepassingen in beeld. De deelnemers aan het consortium hebben daarmee de hele keten van grondstof tot markt in beeld. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met de heer De Vegt van KNN: (050) 317 55 50.
Bosman produceert 10.000e plaatbeluchter Bij Bosman Watermanagement, dat al 80 jaar toonaangevend is op het gebied van oppervlakte- en afvalwaterbeheersing, is onlangs de 10.000ste plaatbeluchter geproduceerd. Het bedrijf levert inmiddels plaatbeluchters aan een groot aantal rioolwaterzuiveringen in
44
H2O / 24 - 2011
systemen. De technologie is gebaseerd op een anaerobe en aerobe slibgroei op kunststof dragermateriaal: een slim kunststof kokertje van een paar centimeter waar de bacteriën op groeien. De ‘slib-op-drager'technologie is door het Israëlische bedrijf Aqwise ingebracht in het project. De anaerobe zuiveringstechnologie komt van Dutch Water Technologies BV.
Het testen van plaatbeluchters.
Nederland, Zwitserland, Spanje, Rusland en Mexico. De verwachting is dat meer landen volgen. De afgelopen 25 jaar zijn meer dan 50.000 plaatbeluchters gemonteerd op ruim 1700 zuiveringsinstallaties. Uniek aan de Bosman-plaatbeluchter is het fijnbellige beluchtingssysteem, dat voor aanzienlijke energiebesparing kan zorgen. Op 25 november jl. werd bij Bosman bovenstaand nieuws gevierd. Voor meer informatie: (0186) 60 60 51.
DANA: nieuwe biologische zuivering van afvalwater Het nieuwe watertechnologiebedrijf Aqana, gevestigd op de Watercampus in Leeuwarden, brengt onder de naam DANA een innovatieve biologische afvalwaterzuiveringstechnologie op de markt. Tegelijk lanceert Aqana DACS, een innovatieve en economische doorbraak voor anaerobe waterzuiveringen. DANA staat voor ‘Dynamic ANaerobic Aerobic’. Deze vorm van afval- of proceswaterzuivering is goedkoper, robuuster en gemakkelijker in te passen in bestaande infrastructuur dan vergelijkbare zuiverings-
Als onderdeel van de DANA-technologie wordt tegelijkertijd ook ‘DACS’ gelanceerd. Dit staat voor Down-flow Anaerobic Carrier based System. Het is robuust en simpel en kan goedkoop worden toegepast op een systeem dat zich geheel toelegt op het anaerobe deel van de DANA-technologie. DACS is met name bedoeld om het anaerobe proces in een simpele tank toe te passen. Ook bestaande tanks kunnen zonder veel aanpassingen worden ingezet in het DACSconcept. Hiermee introduceert Aqana een goedkope anaerobe afvalwatertechnologie, zowel qua investering als bedrijfsvoering. Het bedrijf werkt inmiddels aan het ontwerp van meerdere installaties en de uitvoering van een installatie voor de eerste klant in Duitsland. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Reimond Olthof: (058) 210 09 10.
Omegam geaccrediteerd voor blauwalgonderzoek Omegam Laboratoria is geaccrediteerd voor de celtelling en bepaling van het biovolume blauwalgen op genusniveau. Omegam Laboratoria is een conform NEN-EN-ISO/IEC 17025 geaccrediteerd laboratorium, dat zoveel mogelijk werkt volgens vastgelegde, gestandaardiseerde en bij voorkeur binnen de sector gezamenlijk afgesproken procedures. In de biologie een lastige uitdaging en zeker nog geen gemeengoed, maar de enige manier om constante kwaliteit te kunnen garanderen. Accreditatie geeft extra zekerheid dat het laboratorium de kwaliteit van een analyse onder controle heeft.
handel & industrie Berson levert UV-technologie aan awzi Oekraïne *thema
Berson heeft twee InLine+ UV-desinfectiesystemen geleverd aan de afvalwaterbehandelingsinstallatie van de stad Chernihiv (350.000 inwoners) ten noordoosten van Kiev, de hoofdstad van de Oekraïne. De UV-systemen desinfecteren het afvalwater voordat het in de Desna wordt geloosd. Desinfectie is nodig om te voldoen aan de normen voor recreatiewater in de Oekraïne. Bovendien moet voorkomen worden dat afvalwater met hoge microbiële ladingen van pathogene virussen, parasieten en bacteriën in de Desna terechtkomt, die ook de voornaamste watervoorziening voor vele gemeenschappen stroomafwaarts vormt, inclusief Kiev.
parallel aan elkaar werken. Elke UV-kamer is uitgerust met twaalf Multiwaver middendruk UV-lampen en kan afvalwater met een debiet van 2.000 kubieke meter per uur (4.000 kubieke meter per uur in totaal) behandelen. Vanwege het ontwerp van de gesloten behandelreactoren hebben ze weinig drukverval en zijn bovendien zeer compact met een kleine totale vloeroppervlakte, waardoor ze in een zeer kleine ruimte kunnen worden geïnstalleerd. Het binnenkomende afvalwater stroomt middels zwaartekracht door de installatie.
Chemische desinfectie met chloor was geen optie, omdat onplezierige bijproducten van desinfectie zoals trihalomethanen en gehalogeneerde azijnzuren voorkomen dienden te worden. Deze worden geproduceerd als chloor op de organische verbindingen in afvalwater reageert. Daarbij komt dat extra veiligheidsmaatregelen nodig zijn om aan de regels voor het transport en de opslag en veiligheid van de werkers te voldoen. Dit brengt extra kosten met zich mee. Deze factoren, tezamen met het feit dat vele gevaarlijke bacteriën en parasieten, zoals Cryptosporidium en Giardia, bestand tegen chloor zijn, zorgden ervoor dat het drinkwaterbedrijf voor UV-technologie koos.
Voor meer informatie: (040) 290 77 77.
Het waterleidingbedrijf van Chernihiv heeft twee InLine 16000-systemen gekozen, die
DHV combineert zuivering en watertuin
Anholtseweg Nieuwe Nereda zuivering Vijvers A
Heringerichte Vuilstort
Flowform cascade
Verdeelwerk
Rietmoeras
Moerascipres
Wandelbrug A’
Hemelwaterbuffer
Informatiepunt
Uitlaat Hemelwaterbuffer Uitlaat Watertuin A-strang
Hemelwaterbuffer
rietmoeras
+24,00 NAP
+27,00 NAP
+28,00 NAP
15m
+27,00 NAP
Doorsnede A-A’ Watertuin 0
18,5
Restaurant
verdeelwerk watertuin voormalige bezinkbassin
wandelgebied met bloemrijke grasweiden
Watertuin
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Minke Huurnink van Waterschap Rijn en IJssel: (0314) 36 93 34.
Wandelpad
Informatiepunt
+26,50 NAP
Met de nieuwe technologie verloopt de zuivering van het afvalwater veel effectiever en efficiënter en is de benodigde installatie beduidend kleiner. De kracht van de Neredatechnologie zit in speciale bacteriën die groeien in geconcentreerde, compacte korrels. Bij traditionele zuiveringsmethoden wordt afvalwater gezuiverd door bacteriën in vlokken. Deze zijn na zuivering echter veel minder snel uit het gezuiverde water te halen dan de korrels. Het door Nereda gezuiverde afvalwater stroomt straks in mooie water- en rietpartijen door de watertuin.
Een schets van de aan te leggen watertuin in Dinxperlo.
+18,50 NAP
Waterschap Rijn en IJssel vervangt de verouderde rwzi in Dinxperlo. DHV heeft opdracht gekregen gebruik te maken van de innovatieve energie- en ruimtebesparende Nerada-technologie bij de bouw van de installatie, die wordt geïntegreerd in het plan Brüggenhütte. Het waterschap richt samen met de gemeente Aalten het terrein van de voormalige vuilstort in als openbare watertuin en groengebied. Met de opdracht is een bedrag van circa acht miljoen euro gemoeid.
Brückendeich
Gesaneerde vuilstort
Watertuin Dinxperlo
Concept december 2010
Waterschap Rijn en IJssel
Gemeente Aalten
DHV B.V
0
10
20
50
100 m
H2O / 24 - 2011
45
DynaSand®: het enige echte continu zandfilter
tanks en silo’s type: toepassing: afmeting: situering: bouwtijd: ervaring:
Nordic Water Benelux BV Van Heuven Goedhartlaan 121 1181 KK Amstelveen T +31(0)20 5032691 F +31(0)20 6400469 www.nordicwater.nl
[email protected]
Gewapend betonnen tanks; monoliet gestort Drinkwater, afvalwater, slib, enz. Diameter en hoogte tot 40 m. Bovengronds of ingegraven; ook in grondwater Zeer korte bouwtijd (speciale bekisting) Al meer dan 60.000 tanks gebouwd
Monostore® b.v. Carlsonstraat 17 (NL) 8263 CA Kampen Tel.: +31(0)38 - 33 707 00
Monostore® n.v. Schaliënstraat 5 bus 3 (B) 2000 Antwerpen Tel.: +32(0)3 - 232 73 21
WWW.MONOSTORE.COM
OPSLAG
MILIEUZEKER
Wereldwijd zijn er al meer dan 20.000 units geplaatst. Continu zandfilter voor
Biologisch filter voor
drinkwater proceswater, koelwater oppervlaktewater afvalwater grondwater fosfaatverwijdering
nitrificatie denitrificatie
Tankbouw in beton en staal
Debietmeting voor waterbeheer en -management Waterzuiveringsinstallaties Natuurlijke waterlopen Riolering Drinkwaterwinningen
Industrie
Proceswater
Eijkelkamp Agrisearch Equipment is in Nederland distributeur voor de ultrasone debietsensoren van Nivus. Nivus is marktleider voor ultrasone debietsensoren t.b.v. (half)gevulde leidingen, open afvoergoten, natuurlijke waterlopen, proceswater en regenwater. Nivus heeft een uitgebreid assortiment aan meettechnologie, sensormodellen en uitleesunits. De apparatuur is geschikt voor tijdelijke meetcampagnes, vaste installatie en GPRS dataoverdracht naar een webportal. Naast leveren kan Eijkelkamp als distributeur de volledige installatie verzorgen. Eijkelkamp Agrisearch Equipment bv Nijverheidsstraat 30 • 6987 EM • Giesbeek Tel. 0313 880200 • Fax. 0313 880299 www.eijkelkamp.com Email:
[email protected]
Watercycle Research Institute