Groot denken is klein beginnen Succesvol en structureel samenwerken aan zorg voor jongeren
Marjan van den Haak Aafke Hoek
Colofon Titel: Groot denken is klein beginnen Ondertitel: Succesvol en structureel samenwerken aan zorg voor jongeren Auteurs: Marjan van den Haak, Aafke Hoek Vormgeving: Grafisch ontwerpbureau Agaatsz BNO, Meppel © 2004, CPS onderwijsontwikkeling en advies Plotterweg 30 3821 BB Amersfoort Postbus 1592 3800 BN Amersfoort T (033) 453 43 43 www.cps.nl Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, microfilm, fotokopie of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission from the publisher.
Inhoudsopgave
Inleiding
5
1
Zorgontwikkelingen in het onderwijs
6
2
Ontwikkelingen in de zorg
9
2.1 Bureau Jeugdzorg 2.2 MEE
9 10
3
Wet- en regelgeving bij mogelijke partners in de zorg
12
4
Van samen werken naar structurele samenwerking
14
5
Samenwerking in de regio – regionale zorgarrangementen
18
Bijlage 1
20
Wet- en regelgeving participanten regionale arrangementen Bronvermelding
23
Inleiding Er is in de laatste jaren veel veranderd in de leerlingenzorg op en rond de scholen. De maatschappij verandert, visies op opvoeden veranderen en de taakstelling van de verschillende onderwijstypes is eveneens aan verandering onderhevig. Scholen voor voortgezet onderwijs zijn gegroepeerd in regionale samenwerkingsverbanden. Vanaf januari 1999 zijn scholen voor VMBO en Praktijkonderwijs verplicht zich aan te sluiten bij een samenwerkingsverband. Binnen deze samenwerkingsverbanden werken de scholen samen aan verbetering van de zorg aan leerlingen die extra begeleiding nodig hebben. De scholen uit het samenwerkingsverband hebben de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de leerlingen en hun zorgvragen. Het onderwijs ontdekt steeds meer dat veel zorgvragen niet (alleen) binnen de school beantwoord kunnen worden. Jongeren van 12 tot 19, het Voortgezet Onderwijs, vormen een doelgroep waarbij ook andere instanties betrokken zijn zoals Bureau Jeugdzorg, politie en jeugdwelzijnswerk. Er is dan ook steeds vaker en intensiever sprake van samenwerking tussen onderwijs en externe instanties. Dit betekent voor het onderwijs dat de organisatie van leerlingenzorg er anders uit gaat zien. De school heeft niet alleen te maken met een interne zorgstructuur, maar ook met de (zorg)structuren van andere organisaties. Dit vraagt om afstemming en samenwerking door alle betrokken instanties. Op diverse scholen is er sprake van gecombineerde zorg (intern en extern) in een specifiek team zoals het Zorg Advies Team (eveneens bekend onder de naam zorgbreedtecommissie, preventie-unit etc.). Kenmerkend voor deze teams is dat zowel schoolinterne medewerkers als medewerkers van externe instanties zitting hebben in het team. Samenwerking dient voor alle betrokken instanties functioneel te zijn en aanvullend op elkaar. Het vraagt om gedegen afstemming en communicatie om samenwerking structureel goed te laten verlopen. In de praktijk stuit dit regelmatig op hobbels en problemen. Om de regionale samenwerking tussen onderwijs, hulpverlenende en jeugdondersteunende organisaties structureel goed te laten verlopen, kunnen regionale zorgarrangementen opgezet worden. In deze korte webpublicatie wordt allereerst enige achtergrondinformatie gegeven over wet- en regelgeving op het gebied van onderwijs en jeugdinstellingen, met name op die gebieden waar onderwijs en zorg elkaar raken. Ook gaan we in op de rol van de overheid (gemeente en provincie) en hoe verantwoordelijkheden liggen. Vervolgens benoemen we succesbepalende factoren in de aansluiting tussen onderwijs en externe instanties. Deze factoren vormen essentiële uitgangspunten bij de vormgeving van een regionaal zorgarrangement. Afsluitend trekken we conclusies voor de totstandkoming van regionale zorgarrangementen. Deze publicatie is een onderdeel van het project Integraal Jeugdbeleid, een gesubsidieerd project van het ministerie van OCW. Voor dit project is samengewerkt met het samenwerkingsverband 5.02 in de Noordoostpolder en Urk. Er zijn gesprekken gevoerd met de coördinator van het samenwerkingsverband en met alle zorgcoördinatoren van het samenwerkingsverband. Daarnaast is er geparticipeerd in een zorgconferentie van het samenwerkingsverband en hebben we gesproken met medewerkers van externe organisaties. De interne en externe zorgstructuur van alle scholen in het samenwerkingsverband zijn besproken en er is een plan van aanpak opgesteld. Ook heeft overleg plaatsgevonden met de betrokken ambtenaar van de provincie Flevoland over het provinciale beleid als het gaat om afstemming onderwijs en jeugdzorg. We bedanken alle betrokkenen voor hun inzet, openheid en medewerking aan dit project. Marjan van den Haak Aafke Hoek
CPS, december 2004
4
1 Zorgontwikkelingen in het onderwijs In de inleiding kwam reeds naar voren dat er in de laatste jaren veel veranderd is op het gebied van de zorg voor leerlingen in het Nederlands onderwijs. Scholen voor voortgezet onderwijs maken deel uit van een regionaal samenwerkingsverband. Binnen deze samenwerkingsverbanden werken de scholen samen aan verbetering van de zorg voor alle leerlingen die extra begeleiding nodig hebben. Elke leerling die zorg behoeft, heeft recht op zorg op de school of binnen het samenwerkingsverband waarbinnen de school opereert. De bekostiging van de zorg is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de scholen uit het samenwerkingsverband. De leerlingenzorg wordt veelal betaald uit de extra formatie die scholen krijgen voor geïndiceerde leerlingen of uit het zorgbudget, dat wordt toegewezen aan het samenwerkingsverband. De Permanente Commissie Leerlingenzorg van het samenwerkingsverband kan hierin een belangrijke rol vervullen. Zij kan dienen als loket voor het toewijzen van extra gelden, zij kan ondersteunend zijn in het opstellen van handelingsplannen en zij kan criteria opstellen voor leerlingen die aanvullende gelden krijgen uit het zorgbudget. Met de invoering van de structuur van het samenwerkingsverband, het Leerwegondersteunend Onderwijs en het zorgbudget is de leerlingenzorg nadrukkelijker op de schoolagenda komen te staan. Door de samenwerking tussen scholen is de expertise vergroot. Scholen wisselen ervaring en deskundigheid uit. Deskundigheidsbevordering op het gebied van leerlingenzorg heeft een grotere plaats gekregen. De interne zorg(structuur) is mede daardoor sterker ontwikkeld. De rol van zorgcoördinator is op veel scholen ingevoerd en de taakinvulling krijgt steeds meer vorm. De term leerlingenzorg doet vermoeden dat het een apart onderdeel in de school of het samenwerkingsverband is. Scholen en samenwerkingsverbanden maken eigen keuzes in de opzet van de zorg aan leerlingen. Waar het zwaartepunt in de zorg ligt, is regionaal zeer verschillend. Echter, daadkrachtige zorg op maat vraagt om geïntegreerde leerlingenzorg. Interne zorgstructuur Binnen de regelgeving worden zorgleerlingen omschreven als leerlingen die een indicatie hebben voor Leerwegondersteunend Onderwijs (LWOO) of Praktijkonderwijs (PrO). In de praktijk zien we steeds meer dat scholen en samenwerkingsverbanden de zorg voor leerlingen breder formuleren. Binnen elk schooltype ontstaat ruimte om extra zorg aan leerlingen te bieden. In de praktijk wordt onderscheid gemaakt tussen: 1. Algemene leerlingenzorg 2. Specifieke leerlingenzorg 3. Geïndiceerde leerlingenzorg Ad 1
Algemene leerlingenzorg Dit is de zorg die iedere school biedt zodat leerlingen optimaal kunnen profiteren van het onderwijsaanbod van de school. Op veel scholen wordt dit de leerlingbegeleiding genoemd. De leerlingbegeleiding wordt veelal uitgevoerd door de leerlingbegeleider, de schooldecaan en de mentor. Het kan zowel om preventieve als om curatieve begeleiding gaan. De algemene zorg richt zich op: De resultaten van de leerling (vakhulp, studieles, leerstijl) Het welzijn van de leerling (schoolvragenlijst, mentorles) De loopbaan van de leerling (keuzeproces, Oriëntatie op School en Beroep, snuffelstages)
. . .
5
GROOT DENKEN IS KLEIN BEGINNEN
Ad 2
Specifieke leerlingenzorg Begeleiding voor leerlingen die extra hulp nodig hebben, zonder dat deze geïndiceerd is. Dit kan hulp zijn aan groepen en individuele leerlingen. Bij groepsbegeleiding valt te denken aan ondersteuning in speciale situaties of bij speciale thema’s. Bij individuele be geleiding gaat het bijvoorbeeld om hulp door de leerlingbegeleider of een maatschappelijke werker. Voorbeelden zijn faalangstreductie-training en NT 2-begeleiding.
Ad 3.1 Geïndiceerde leerlingenzorg Er is sprake van geïndiceerde leerlingenzorg als we te maken hebben met leerlingen die een indicatiestelling hebben voor LWOO of PrO. Om voor deze indicatie in aanmerking te komen worden leerlingen uitvoerig getest en wordt een onderwijskundig rapport ingevuld. Aan de hand van vastgestelde criteria bepaalt de RVC, (Regionale Verwijzingscommissie) of de leerling al dan niet in aanmerking komt voor deze indicatie. Voor leerlingen met deze indicatie ontvangen de scholen extra financiering waardoor extra hulp en ondersteuning geboden kan worden. Dit budget is niet persoonsgebonden, maar geeft de school de mogelijkheid om zorg voor leerlingen in brede zin uitvoeriger te organiseren. Ad 3.2 Leerlinggebonden financiering (LGF), het rugzakje De LGF is een wet die ouders van een kind met een handicap het recht geven om díe school voor hun kind te kiezen, die zij het meest geschikt vinden. Deze school kan zowel een school voor regulier als speciaal onderwijs zijn. De LGF is bedoeld voor leerlingen in het basis- en voortgezet onderwijs. Wanneer ouders kiezen voor een reguliere school en de leerling extra voorzieningen nodig heeft, kunnen de ouders een leerlinggebonden budget aanvragen. De leerling neemt dit budget als het ware in een Rugzakje met zich mee. Uit de Rugzak kunnen zaken worden bekostigd als extra formatie, ambulante begeleiding etc. binnen de school. De financiering is gekoppeld aan de leerling en ouders beslissen (in overleg met de school) hoe het geld besteed gaat worden.
. .
In de praktijk zien we veel verschillen in de uitvoering van de leerlingenzorg. Enige trends: Leerlingenzorg wordt steeds nadrukkelijker op de agenda gezet, ook bij bijvoorbeeld scholen voor HAVO en VWO Naarmate de zorgstructuur in de school helderder wordt, ontdekt men ook het belang van een goede systematiek van leerlingenzorg (signaleren, analyseren, diagnosticeren, uitvoeren en evalueren) Het belang van het werken met handelingsplannen wordt meer herkend Het belang van het samenwerken met externen wordt steeds nadrukkelijker gevoeld
. .
Externe zorgstructuur Leerlingen en hun ouders kunnen soms onvoldoende op de school geholpen worden bij hun vragen en problemen. Hiervoor zijn zij aangewezen op externe ondersteuning. Scholen zijn vindplaatsen voor extra zorgvragen en kunnen adviseren en doorverwijzen. Daarom zoeken steeds meer scholen contact met de externe spelers in het veld. Regelmatig kenmerkt deze samenwerking zich nog door ad hoc contacten contacten die sterk aan personen gebonden zijn contacten die een grote mate van vrijblijvendheid uitstralen contacten die onduidelijk zijn in de aansturing In deze situaties is er onvoldoende sprake van succesvolle structurele samenwerking.
. . . .
6
GROOT DENKEN IS KLEIN BEGINNEN
Er zijn steeds meer scholen die een duidelijke overlegstructuur met externen hebben geformaliseerd. De externe partners participeren bijvoorbeeld in een breed zorgteam, een Zorg Advies Team, of een preventie-unit. Er zijn landelijk gezien grote verschillen, zowel wat de structuur betreft als ook de participanten. Voor functionele, succesvolle en structurele samenwerking moeten taken, verantwoordelijkheden en communicatielijnen van de participanten helder zijn. Dit kan geregeld worden in regionale zorgarrangementen.
7
2 Ontwikkelingen in de zorg Onderwijs heeft veel te maken met externe organisaties op het gebied van zorg- en hulpverlening aan jeugdigen. De laatste jaren is er in de taakstelling en financiering van een aantal externe partners het een en ander veranderd, soms met verstrekkende gevolgen voor het onderwijs en de eerder gemaakte samenwerkingsafspraken. Jeugdhulpverlening De Nederlandse jeugdzorg is opgebouwd uit hulp- en dienstverlening die wordt geleverd door vele verschillende organisaties. Iedere organisatie heeft zijn eigen vorm van jeugdhulpverlening en jeugdwelzijnswerk, met verschillende financieringsstromen. Soms lijkt het dat er zelfs sprake is van verschillende belangen. In het onderwijs, de jeugdzorg en het welzijnswerk is reeds jaren gesignaleerd dat er een situatie bestaat van onduidelijkheid en gebrek aan samenhang. Wanneer is welk kind aangewezen op welke zorg? Voor welke zorgvraag kun je waar aankloppen? En wanneer? En aan welke criteria moet een hulpvraag voldoen? Als er meerdere betrokkenen (hulpverleners, school) in een casus actief zijn, wie is dan uiteindelijk verantwoordelijk? Dit zijn maar enkele van de vele vragen waar je als verwijzende school, met een leerling met een extra zorgvraag, mee wordt geconfronteerd. Ook in politiek Nederland zijn de signalen over bovengenoemde onduidelijkheden en onsamenhangendheid sterk doorgedrongen. In het afgelopen jaar zijn er een aantal incidenten geweest, waar afstemmingsproblematiek mogelijk een rol speelde bij het tragische overlijden van kinderen (bijvoorbeeld in Maastricht). Deze incidenten hebben in politiek en publiek Nederland de roep om duidelijkheid en eenduidigheid bij samenwerking rond jeugdigen versterkt.
2.1
Bureau Jeugdzorg Op bestuurlijk niveau is er lang gesproken over mogelijke oplossingen voor bovengenoemde problemen. Herstructurering van Bureau Jeugdzorg (BJZ) is een van de gekozen oplossingen. Deze verandering in structuur en taakstelling van BJZ kan gevolgen hebben voor de samenwerkingsrelatie of het ontbreken daarvan tussen onderwijsinstellingen en BJZ. Op 1 januari 2005 treedt de Nieuwe Wet op de Jeugdzorg in werking. Al eerder is aan de provincies en de jeugdzorg gevraagd te handelen alsof de wet reeds in werking getreden is. Uiterlijk vanaf 01-01-’05 is Bureau Jeugdzorg dé toegang voor jeugdigen, ouders en verwijzers als het gaat om opgroei- en opvoedproblematiek. Elke provincie beschikt over een Stichting Bureau Jeugdzorg (BJZ). De aanloop tot de wet heeft flink wat discussie opgeleverd over de aansluitingstaken (bij de algemene voorzieningen waaronder met name genoemd het onderwijs) van BJZ en het uitsluitend dienen als slagboom voor geïndiceerde jeugdzorg versus het daarnaast bieden van ambulante hulp. Zo genoemd een smal BJZ of een breed BJZ. De wet kiest nadrukkelijk voor een smal BJZ. Dit betekent dat Bureau Jeugdzorg geen wettelijke taak meer heeft in de uitvoering van de licht ambulante hulpverlening. Enige uitzondering daarop is wanneer het Bureau heeft vastgesteld dat er geen aanspraak op jeugdzorg is maar dat lichtere hulpverlening wel noodzakelijk is. Deze licht ambulante hulp kan (met een maximum van vijf gesprekken) geboden worden wanneer dat uit oogpunt van klantvriendelijkheid noodzakelijk is. In de aansluitingstaken bij het onderwijs moet BJZ zich bezighouden met advies, deskundigheidsbevordering aan professionals en consultatie. Deelname aan zorgnetwerken maakt daar deel van uit.
8
GROOT DENKEN IS KLEIN BEGINNEN
De uitvoering van de wet ligt in handen van de provincies. De provincie stelt haar eigen prioriteiten bij de uitvoering van de wet. De Bureaus verschillen in de vormgeving van de aansluitingstaken. Sommige bureaus zijn actief binnen de onderwijsinstelling zelf met screening en deskundigheidsbevordering terwijl andere bureaus zich beperken tot een advies in het Zorg Advies Team. In de wet staat beschreven dat deelname aan lokale netwerken behoort tot de aansluitingstaken. Daarbij staat echter niet vermeld welke netwerken er precies onder verstaan worden en wat de deelname moet inhouden. De interpretatie van de provincie geeft daarbij uitsluitsel. Tevens kunnen in het overleg tussen de provincie en BJZ nieuwe interpretaties en inzichten van de wet ontstaan. Dit betekent dat er ook in de toekomst sprake zal zijn van provinciale verschillen. Voor onderwijsorganisaties is het van belang om in gesprek te zijn met de beleidsbepalende actoren van BJZ, i.c. de provincie en de directie van BJZ. Onderwijsorganisaties hebben er belang bij goede contacten te onderhouden op provinciaal niveau. Het provinciaal beleidskader met betrekking tot de jeugdzorg is cruciaal voor de mogelijkheden die het Bureau Jeugdzorg heeft om te participeren en ondersteunen in het onderwijs. Noodzakelijk is om op zoek te gaan naar de overeenkomstige belangen, om in gesprek te zijn met elkaar. Het gaat over dezelfde jeugdige leerlingen, over het terugdringen van het voortijdig schoolverlaten en over het maatschappelijk vaardig maken van deze jeugdige leerling. Van belang is om in te zetten op langetermijnbeleid, waarbij GROOT DENKEN IS KLEIN BEGINNEN, niet uit het oog mag worden verloren. Concrete acties en succeservaringen zijn nodig om gemotiveerd met elkaar verder te gaan. De afstemming van onderwijs en hulpverlening op elkaar is tweerichtingsverkeer. De organisaties zijn verschillend ingericht en zullen zich moeten inzetten om elkaars taal te verstaan en te zoeken naar mogelijkheden die inpasbaar zijn in de verschillende organisaties. De gesprekken over samenwerking en afstemming moeten in ieder geval gaan over: - doel - taken - middelen - wat moet het opleveren - bekostiging Kies voor een werkbare vorm voor de onderwijsorganisaties in de regio én voor de gesprekspartners. Het is voor organisaties als provincie, gemeente en het BJZ vaak ondoenlijk om met elke schoollocatie tot aparte afspraken te komen. Een aanrader is om te werken met een woordvoerder vanuit het onderwijs in een regio of samenwerkingsverband. Zoek naar sleutelfiguren en potentiële kartrekkers binnen de organisaties. Hierbij is de officiële functie niet doorslaggevend. Om de samenwerking met externen te optimaliseren is het zinvol om oog te hebben voor de ontwikkelingen in de aansluiting zorg – onderwijs, zoals Operatie Jong! Belangrijke gesprekspartners voor het onderwijs zijn: - Bureau Jeugdzorg (toegang tot o.a. hulpverlening en justitie) - Gemeente (toegang tot o.a. GGD, AMW en leerplicht) - Provincie (verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet op de Jeugdzorg)
9
GROOT DENKEN IS KLEIN BEGINNEN
2.2
MEE Leerlingen met beperkte cognitieve mogelijkheden en hun ouders hebben in het verleden vaak een beroep gedaan op het hulpverleningsaanbod van de Sociaal Pedagogische Dienst (SPD) in de regio. Scholen voor Praktijkonderwijs hebben regelmatig met deze organisatie te maken. Op voordracht van de overheid heeft herstructurering plaatsgevonden in de taakstelling bij de Sociaal Pedagogische Diensten in Nederland. De hulpverlenende taken zijn uit het pakket gelicht en overgeheveld naar andere organisaties. De SPD’s in Nieuwe Stijl heten sindsdien MEE. De primaire taak van MEE is ‘klantondersteuning’ en heeft een dienstverlenend karakter. Voor scholen voor Praktijkonderwijs kan dit betekenen dat de samenwerking met MEE in de regio verandert. Het verdient aanbeveling om contact op te nemen met MEE in uw regio, om de veranderingen en consequenties in kaart te brengen en samenwerkingsafspraken helder vast te stellen.
10
3 Wet- en regelgeving bij mogelijke partners in de zorg De afstemming van de zorg aan jeugdigen is vaak niet eenvoudig. Alle betrokken organisaties vallen onder eigen, specifieke regelgeving en worden verschillend aangestuurd. Om tot een betere afstemming te komen zijn verschillende partijen met elkaar gekomen tot een afsprakenlijst (akkoord). Deze afspraken zijn geformaliseerd in het BANS, het BestuursAkkoord-Nieuwe Stijl. In dit BANS-akkoord hebben Rijk, Provincie en Gemeente o.a. de volgende afspraken gemaakt:
. . . .
1. De overheden spreken af dat minimaal voor de school beschikbaar moeten zijn: Leerplicht / Regionaal Meld- en Coördinatiepunt Jeugdgezondheidszorg Maatschappelijk werk (Algemeen Maatschappelijk Werk, schoolmaatschappelijk werk) Bureau Jeugdzorg (op afroep voor consultatie en deskundigheidsbevordering) 2. De overheden spreken af dat de in de 2e lijnszorg in het netwerk van voorzieningen voor de oudere jeugd op afroep beschikbaar moeten zijn: Bureau Jeugdzorg (doorverwijzing naar geïndiceerde zorg) Overige leerlinggerichte voorzieningen Politie en Bureau HALT Openbaar Ministerie 3. De overheden zien erop toe dat er niet-vrijblijvende netwerken totstandkomen.
. . . .
Het is winst dat de partijen in het BANS akkoord met elkaar afspraken hebben gemaakt en dat het jeugdbeleid tot speerpunt is geformuleerd. Dit betekent namelijk dat Rijk, provinciaal overleg (IPO) en gemeentes (VNG) gezamenlijk een oplossing willen zoeken voor maatschappelijke problemen en jeugdbeleid is daar een belangrijk onderdeel bij. Toch blijft het probleem dat diverse partijen onder verschillende wetgeving vallen en daardoor vaak eigen verantwoordelijkheden hebben. Doordat de aansturende partijen zich hebben verbonden kan er nu echter sneller en adequater worden opgetreden. Binnen de zorgarrangementen zullen hierover concrete afspraken moeten worden gemaakt. Naast het BANS-akkoord is in 2004 een start gemaakt met de Operatie Jong. Het kabinet zet in op een structurele basisvoorziening van zorg in en rond de school, zodat elke leerling in de toekomst de zorg en begeleiding krijgt die hij of zij nodig heeft. De nadruk ligt op aansluiting van de structuren in en rond de school en effectiviteit. Om die reden is het streven in 2007 rond scholen voor primair en voortgezet onderwijs een landelijk dekkend zorgnetwerk te realiseren dat voldoet aan bepaalde samenhangende kwaliteitseisen. De aanpak van dit thema maakt tevens onderdeel uit van het plan van aanpak ‘Veiligheid in het onderwijs’ en de opvang van risicoleerlingen. Hierin is het creëren van effectieve samenwerking tussen onderwijs en andere jeugdvoorzieningen een belangrijk aandachtspunt. Kortom, samenwerking tussen alle betrokken organisaties rond jeugdigen staat centraal. Samenwerken en netwerkontwikkeling zijn nog niet overal structureel en transparant geregeld. Het aanbod van zorg in en om de school vertoont nog onvoldoende samenhang. Er zijn wachtlijsten en die staan een soepele toegang tot zorg soms in de weg. Ook is niet altijd duidelijk wie op welk moment waarvoor verantwoordelijk is.
11
GROOT DENKEN IS KLEIN BEGINNEN
Onderstaand schema geeft een overzicht van de verantwoordelijkheden en taken van betrokken (jeugd-)instanties. Samenwerking en verantwoordelijkheid
1
Instelling
Wetgeving(*)
Verantwoordelijkheid
Zorg
Leerplicht en
WVO en WPO
Gemeente
1e lijn
Regionaal Meld- en Coördinatiepunt 2
Jeugdgezondheidszorg
WCPV
Gemeente
1e lijn
3
Algemeen
WCPV
Gemeente
1e lijn
Gemeente en
1e lijn
Maatschappelijk Werk 4
Schoolmaatschappelijk werk
schoolbesturen 5
Bureau Jeugdzorg
WCPV
Provincie en ministerie van
(consultatie en scholing)
1e lijn
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
6
Politie
politiewet
Gemeente
2e lijn
7
Bureau HALT
justitie
Justitie en gemeente
2e lijn
8
Bureau Jeugdzorg
WCPV
Provincie en Ministerie van
2e lijn
(indiceren en doorverwijzen)
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
9 10
‘Andere scholen’
n.v.t.
Regionale Expertise Centra
WEC
Schoolbesturen Expertise Centra en schoolbesturen
11
Opvanggroepen, Ortho
Ministerie van Onderwijs,
Pedagogische Didactische
Cultuur en Wetenschappen
Centra
en samenwerkingsverbanden schoolbestuur
12
Educatieve acties gekoppeld
nee
Divers, o.a. gemeente,
aan een school: time-out,
particuliere initiatieven,
verlengde schooldag, huis-
schoolbesturen
kamerprojecten, etc (*) WPO
Wet op het Primair Onderwijs
WVO
Wet op het Voortgezet Onderwijs
WCPV
Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid
WEC
Wet op de Expertisecentra
In bijlage 1 wordt de regelgeving rond de diverse betrokken organisaties verder uitgewerkt.
12
4 Van samen werken naar structurele samenwerking Zoals eerder in deze publicatie naar voren kwam, heeft het voortgezet onderwijs te maken met een grote verscheidenheid aan externe partners. Dit kunnen partners zijn die gericht zijn op het onderwijs, zoals de Regionale Verwijzingscommissie (RVC) en Permanente Commissie Leerlingenzorg (PCL). Ook kunnen het partners zijn die gericht zijn op de hulpverlening en gezondheidszorg, zoals Bureau Jeugdzorg, het (algemeen) maatschappelijk werk en de GGD. Elke betrokken partner maakt deel uit van zijn eigen organisatie, heeft eigen verantwoordelijkheden, heeft te maken met specifieke wet- en regelgeving (zie hoofdstuk 3) en maakt op zijn beurt deel uit van vele andere netwerken en vormen van samenwerking. Scholen en externe instellingen werken van oudsher vanuit verschillende culturen, die in de praktijk niet naadloos op elkaar blijken aan te sluiten. Om structurele samenwerking tussen onderwijs en aanpalende voorzieningen tot stand te brengen, zijn wilskracht, inzet, doorzettingsvermogen en betrokkenheid van alle partners noodzakelijk. Structurele samenwerking brengt zowel intern (in de eigen organisatie) als extern (met de andere organisatie) veranderingen teweeg. Dit is onvermijdelijk, aangezien beide organisaties een bijdrage moeten leveren aan het ‘passend’ maken van de twee instellingen. Om op bestuurlijk en uitvoerend niveau de samenwerking tot een succes te maken, is het van belang de interne organisatie als ook de organisatie van de samenwerkingspartner te doorgronden. Succesvolle, structurele samenwerking vraagt om gedegen voorbereiding.
Voorwaardenscheppende succesfactoren gericht op de interne organisatie zijn:
. .
.
Kennis van eigen kwaliteiten, mogelijkheden en beperkingen Als school is het van belang te weten wat je te bieden hebt in de samenwerking met de partner. Hierdoor kun je komen tot realistische afspraken vanuit de eigen organisatie en kun je ook de partnerorganisatie duidelijk maken wat samenwerking met deze school kan opleveren. Eigen zorgstructuur op orde hebben Voor een goede samenwerking is het maken van heldere afspraken erg belangrijk. Zowel voor de school als voor de externe organisatie moet het helder zijn wanneer een leerling aangewezen is op zorg buiten de school. Om doorlopende lijnen op het gebied van zorg te kunnen realiseren, moet de interne zorgstructuur soepel kunnen aansluiten op de externe zorg (en omgekeerd). Het moet inzichtelijk zijn welke route een zorgleerling heeft gelopen en welke interventies de school reeds heeft gedaan bij de aanmelding van de leerling voor de externe zorg. Een heldere, overzichtelijke zorgstructuur maakt de school een betrouwbare partner in zorg voor de externe instanties. Verwachtingen helder krijgen Alvorens met de samenwerkende organisatie afspraken te maken is het belangrijk om de verwachtingen ten aanzien van de andere organisatie helder in kaart te brengen. In de school dient in openheid het gesprek gevoerd te zijn over wat men denkt bij de andere organisatie te kunnen ‘halen’. Deze verwachtingen dienen zo expliciet en concreet mogelijk te zijn, zodat
13
GROOT DENKEN IS KLEIN BEGINNEN
deze verwachtingen met de andere organisatie besproken kunnen worden. Dit kan teleurstellingen voorkomen in de fase van daadwerkelijke samenwerking.
.
.
Doelen helder krijgen Naast het in kaart brengen van de verwachtingen ten opzichte van de externe samenwerkingspartner, is het belangrijk om de eigen doelen voor de samenwerking helder te formuleren. Deze doelen zijn vaak te onderscheiden in intern gerichte doelen en doelen gericht op de omgeving van de school. Het helder formuleren van doelen voorkomt ‘verborgen agenda’s’ en op lange en middellange termijn teleurstellingen en conflicten. Ook zorgt het nadenken over wat men wil bereiken voor interne visie-ontwikkeling en draagvlak binnen de eigen organisatie voor de samenwerking. Commitment (betrokkenheid, toewijding) Het op uitvoeringsniveau realiseren van een succesvolle samenwerking vraagt commitment van de directies van de betrokken organisaties. Tijdens de praktische uitvoering van het samenwerken is ruggensteun en (gedelegeerde) aansturing van vanuit de directies van belang. De schoolleiding c.q. directie dient zich mede-eigenaar te voelen van de plannen die worden uitgevoerd.
Voorwaardenscheppende succesfactoren gericht op de aansluiting zijn:
. .
. .
.
Basisrelatie Om een plezierige en succesvolle samenwerking te realiseren is het belangrijk om met elkaar te werken aan een basisrelatie. Betrokkenheid voelen bij de andere organisatie is daarvan een onderdeel. Het is van belang er beide op gericht te zijn om er een win-winsituatie van te maken. Dus niet alleen uit zijn op eigen succes, maar ook op dat van de andere organisatie. Verwachtingen uitspreken Nadat de verwachtingen ten opzichte van de andere organisatie in de eigen school verhelderd zijn, moeten deze uitgesproken worden. Door open gesprekken te voeren over de verwachtingen, de mogelijkheden en de beperkingen van alle betrokken organisaties, wordt de basis gelegd voor een realistische samenwerking. Op deze wijze kunnen veel teleurstellingen worden voorkomen. Doordat ook de samenwerkingspartner de verwachtingen vooraf helder in kaart heeft gebracht, krijgen alle betrokkenen inzicht in elkaars standpunten. Kwaliteit bundelen De samenwerking dient er op gebaseerd te zijn dat de kwaliteiten van alle partners gebundeld worden, waardoor er een werksituatie ontstaat van ‘de som is meer dan het geheel der delen’. Gemeenschappelijkheid Bij de start van de samenwerking dienen de betrokken samenwerkingspartners op zoek te gaan naar de gemeenschappelijkheid in doelen en belangen. Deze gemeenschappelijkheid dient als basisconcept, als uitgangspunt in de samenwerking. Zet in de samenwerking de collectieve belangen centraal en over het algemeen blijken de tegengestelde belangen steeds meer te vervagen. Communicatie Om de samenwerking tot een succes te maken, is het belangrijk om te kunnen luisteren naar elkaar. Luisteren gaat altijd gepaard met interpretatie van het gesprokene. Daarom is het belangrijk met elkaar te definiëren wat er bedoeld wordt. Check bij elkaar de beelden over
14
GROOT DENKEN IS KLEIN BEGINNEN
wat de ander zegt (bv. ‘een kind met gedragsproblemen’; iedereen heeft daar eigen beelden bij). Het is belangrijk om elkaars taal te willen verstaan en te willen spreken.
. . .
.
. .
.
Culturen afstemmen Zoals eerder beschreven is er in de zorg- en hulpverlening veelal sprake van een andere cultuur dan in het onderwijs. Om op uitvoeringsniveau tot succesvolle samenwerking te komen, is het belangrijk de culturen op elkaar af te stemmen en dat alle betrokken partners de bereidheid hebben om af te wijken van de bekende, eigen paden. Werkprocessen Een leerling met een zorgvraag is erbij gebaat dat er een soepele doorlopende zorglijn gevolgd kan worden. Voorwaarde daartoe is de afstemming en integratie van werkprocessen van de verschillende organisaties. Openheid over eigen werkwijzen en bereidheid deze op elementen aan te passen ligt hieraan ten grondslag. Professionele werkcultuur De samenwerking gebeurt vanuit een professionele werkcultuur. Een professionele werkcultuur houdt bijvoorbeeld in dat alle betrokkenen zich houden aan de gemaakte afspraken en de ander aanspreken op de gemaakte afspraken. Binnen een professionele werkcultuur nemen alle betrokkenen verantwoordelijkheid voor het eigen deel van het proces/traject en tevens verantwoordelijkheid voor het direct aanspreken van de anderen op hun verantwoordelijkheden. Context van de gesprekspartner Binnen de samenwerking zijn de doelen van alle betrokken instanties helder en inzichtelijk. Bij de uitvoering van de samenwerking is elke partner zich bewust van de context (wet- en regelgeving, maatschappelijke opdracht, omgeving etc.) van de andere samenwerkingspartners. Doordat deze context voor een ieder helder is, is er begrip voor de ander en is men in staat deze te benutten om (eigen) gestelde doelen te bereiken. Veel overleg Om bovengenoemde succesfactoren te kunnen realiseren, is veel overleg noodzakelijk. Tijdens dit overleg vormt een professionele en open overlegstructuur de basis voor de doelgerichte samenwerking. Heldere koers Een vastgestelde heldere koers – gebaseerd op de gemeenschappelijke doelen en belangen ligt ten grondslag aan succesvolle, structurele samenwerking. Voor alle betrokkenen is duidelijk wat de doelen zijn en op welke manier de samenwerking vorm krijgt. De heldere koers, die wordt ondersteund door bovengenoemde succesbepalende factoren, is richtinggevend bij de uitvoering van de samenwerking. Bij lastige praktijksituaties en visieverschillen dient de vastgestelde koers als leidraad. Afspraken vastleggen Het is van belang dat de participanten zich willen binden aan het overleg dat gevoerd wordt. Het is geen vrijblijvende samenkomst, alle betrokkenen gaan met elkaar een verplichting aan. De afspraken op bestuurlijk niveau dienen te worden vastgelegd (bv. in een convenant) om te waarborgen dat het een structurele samenwerking betreft. Er is sprake van verbondenheid van organisaties en de personele inzet is daarvan een uitwerking. Ook de afspraken die tijdens het overleg gemaakt zijn, worden vastgelegd. Dit is onderdeel van de professionele werkcultuur (zie boven).
15
GROOT DENKEN IS KLEIN BEGINNEN
Brand! Samenwerking op het gebied van de leerlingenzorg kan zowel preventief als curatief ingezet worden. Preventieve zorg is zorg die gericht is op het zoveel mogelijk voorkomen van leer-, gedrags- en sociaal-emotionele problemen. Curatieve zorg is zorg die gericht is op het verhelpen van leer-, gedrags- en sociaal-emotionele problemen. Belangrijk is om binnen de samenwerking afspraken te maken over de inzet van de zorg, over of deze voornamelijk preventief of voornamelijk curatief wordt ingezet. Accent op preventieve zorg verdient de voorkeur. Naarmate de zorg eerder ingezet kan worden, is het effect groter. Preventieve samenwerking op schoolniveau kan zorgen voor snelle signalering en vroegtijdige hulp of ondersteuning. Curatieve samenwerking, bijvoorbeeld netwerken gericht op risicojongeren (vaak jongeren die in een verder gevorderd stadium van probleemontwikkeling zijn), beperken de mogelijkheden voor effectieve hulp. Een smeulend vuur is gemakkelijker te blussen dan een uitslaande brand. Bij succesvolle, structurele samenwerking is de partnerorganisatie bij een incidentele uitslaande brand echter ook snel ter plaatse om het eigen aandeel in de bluswerkzaamheden te verrichten!
16
5 Samenwerking in de regio – regionale zorgarrangementen De zorg voor leerlingen is een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor organisaties voor onderwijs en jeugdvoorzieningen. De diversiteit aan organisaties en taakinvulling vragen om gestructureerde samenwerking tussen de partijen, waarbij voor iedereen helder is welke rol hij speelt in de zorg voor leerlingen. Er zijn gemeentelijke, regionale en provinciale verschillen in de mogelijkheden en beperkingen van organisaties die voor jeugdigen werken. Het is voor iedere school van groot belang om in de eigen regio de mogelijkheden van de externe voorzieningen goed in kaart te brengen. De arrangementen (samenwerkingsafspraken) worden gevormd in de regio om schoolnabije zorg te kunnen realiseren, een regionaal zorgarrangement.
. . . . . . . . . . . .
Per regio kunnen de samenwerkingspartners verschillen. Te denken valt aan: Scholen voor voortgezet onderwijs Bureau Jeugdzorg Algemeen maatschappelijk werk Leerplichtambtenaar Politie/wijkagent Jeugdwelzijnswerk Jeugdgezondheidszorg (GGD) Scholen voor primair onderwijs, ROC’s en scholen die onder de Wet op de Expertisecentra vallen (Cluster 1 tot en met 4) Thuiszorg Opvangklas, Orthopedagogisch Didactisch Centrum, Trajectklas etc. Geestelijke gezondheidszorg (GGZ) Etc. Samenwerkingsverband 5.02, Noordoostpolder en Urk, geeft nadrukkelijk aan dat het afstemmen van de zorg aan leerlingen schoolintern en extern toegevoegde waarde heeft. Iedere school binnen dit samenwerkingsverband maakt deel uit van een schoolconsultatieteam (te vergelijken met bijvoorbeeld een Zorg Advies Team (ZAT) of preventie-unit). Ook voert de provincie Flevoland actief beleid om de samenwerking tussen onderwijs en jeugdvoorzieningen te bevorderen. Er zijn streefdoelen geformuleerd. In een conferentie tussen onderwijs en externe instellingen is de intentie uitgesproken te werken aan kwalitatief goede, structurele samenwerking. De provincie heeft een uitgesproken visie als het gaat om afstemming en samenwerking voor jeugdigen en stimuleert betrokken organisaties hiertoe. Uit de gesprekken die gevoerd zijn met de scholen, het samenwerkingsverband, externe organisaties en de provincie zijn veel aandachtspunten en tips naar voren gekomen. Ook heeft de analyse van de Flevolandse situatie een aantal kernpunten opgeleverd. Bij het opzetten van een regionaal zorgarrangement kunnen deze richtinggevend zijn.
17
GROOT DENKEN IS KLEIN BEGINNEN
. . . . . . . . . . . . .
De belangrijkste uitgangspunten zijn: Wees tevreden met kleine stappen in de goede richting Wees op de hoogte van ontwikkelingen in het onderwijs, wet- en regelgeving Zorg voor globale kennis van ontwikkelingen in de jeugdzorg en jeugdvoorzieningen Wees op de hoogte van het gemeentelijk en provinciaal jeugdbeleid en anticipeer daar op Inzicht in de sociale (zorg) kaart is onontbeerlijk Maak afspraken op bestuurlijk niveau (convenanten), waarin onder andere de verantwoordelijkheden worden vastgelegd Maak uitvoeringsafspraken met de direct betrokkenen van de verschillende organisaties om zo een werkbare situatie tot stand te brengen en te houden Zorg voor realistische afspraken (SMART). Als van tevoren de doelen te hoog gesteld worden, is de kans op negatieve ervaringen groot Bij de samenwerking uitgaan van de geformuleerde voorwaardenscheppende succesfactoren gericht op de interne organisatie (zie hoofdstuk 4) Bij de samenwerking uitgaan van de geformuleerde voorwaardenscheppende succesfactoren gericht op de aansluiting (zie hoofdstuk 4) Zorg voor een goede netwerker en communicator als afgevaardigde van het samenwerkingsverband/de school bij het arrangeren van samenwerking Zorg voor regelmatige evaluaties die zowel ingaan op de inhoud van de geboden hulp als de betrekkingen (samenwerking). Kwaliteit en kwantiteit komen aan bod. Maak afspraken met elkaar over een vraaggestuurde samenwerking Om deze uitgangspunten te realiseren kan het samenwerkingsverband een belangrijke rol spelen. Immers, de scholen zijn aangesloten bij een samenwerkingsverband en de afspraken rond zorg worden daarbinnen besproken. Het zorgarrangement vormt een onderdeel van het zorgplan van het samenwerkingsverband en de zorgparagraaf per school. Het beleid intern en extern moet in overeenstemming zijn. Dit kan alleen door goede afstemming en open communicatie. Ook is het voor externe organisaties vaak (te) veel gevraagd om met iedere afzonderlijke school in de regio samenwerkingsafspraken te maken. Afspraken in het samenwerkingsverband zijn eerder haalbaar.
18
Bijlage 1
Wet- en regelgeving participanten regionale arrangementen Onderwijs Op grond van de Wet Voortgezet Onderwijs, de Wet Primair Onderwijs en ‘Inrichtingsbesluiten waarin leerlingen onderwijs wordt gegeven voorbereidend op toekomstige bestemmingen’ is bepaald dat er een zorgstructuur ten behoeve van leerlingen met leer- en/of opvoedingsmoeilijkheden wordt ingericht, ook wel: Jeugd Zorg Advies Teams, Zorgbreedtecommissies en Regionale Verwijzingscommissies (RVC). Hierin kunnen oplossingen voor specifieke problemen van leerlingen worden besproken. Voor inzet van Leerwegondersteunend Onderwijs en verwijzing naar het Praktijkonderwijs is een beschikking vereist die wordt afgegeven door de RVC. Op de scholen wordt leerlingbegeleiding verzorgd door middel van mentoren, leerlingbegeleiders, etc. voor signalering en adequate aanpak van opvallend gedrag bij leerlingen. Er wordt samenwerking gezocht met externe instellingen in consultatieteams, zorgteams, sociale teams etc. Verantwoordelijkheid: schoolbestuur of samenwerkingsverband van schoolbesturen, Rijk Maatschappelijk werk Algemeen Maatschappelijk Werk (AMW). Het AMW werkt lokaal, meestal wijkgericht en is nabij en toegankelijk met kortdurende hulpverlening voor alle leeftijdsgroepen. Meer dan de helft van de AMW-instellingen organiseert schoolmaat-schappelijk werk in het basisonderwijs, voortgezet en/of speciaal onderwijs. Verantwoordelijkheid: gemeente Schoolmaatschappelijk Werk De landelijke beroepsvereniging van maatschappelijk werkers formuleert een aantal taken voor de schoolmaatschappelijk werker. Omdat de positie van een schoolmaatschappelijk werker per sector of schoolsoort kan verschillen, kan de taakinvulling per situatie anders zijn. Het gaat om de volgende taken (Nederlandse Vereniging voor Maatschappelijk Werk, 2001): Vormgeving van de zorgverbreding in het onderwijs Informatieve hulpverlening aan leerlingen, ouders en leerkrachten Verwijzing en coördinatie Preventie en consultatie Signalering en belangenbehartiging met betrekking tot het schoolklimaat Registratie en rapportage
. . . . . .
Verantwoordelijkheid: divers, o.a. gemeente en schoolbesturen Jeugdgezondheidszorg De jeugdgezondheidszorg is verankerd in de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid (WCPV) De verantwoordelijkheid voor de jeugdgezondheidszorg ligt bij gemeenten, de uitvoering is ondergebracht bij GGD’s. De jeugdgezondheidszorg heeft tot doel het bevorderen, beschermen en beveiligen van de lichamelijke, cognitieve, sociale en geestelijke gezondheid en ontwikkeling van alle kinderen en jeugdigen. Taken op grond van de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid: monitoring en signalering inschatten zorgbehoefte
. .
19
GROOT DENKEN IS KLEIN BEGINNEN
. . . . . .
screening en vaccinaties voorlichting, advies, instructie en begeleiding beïnvloeding van gezondheidsbedreigingen zorgsystemen, netwerken, overleg en samenwerken Deelname jeugd Zorg Advies Team basisonderwijs en multidisciplinair team voortgezet onderwijs Schoolartsen
Verantwoordelijkheid: gemeente Leerplichtambtenaar Gemeenten handhaven de Leerplichtwet en stellen daartoe een leerplichtambtenaar aan. Naast de ‘justitiële’ taak (onderzoek instellen naar absoluut en relatief verzuim en zo nodig opstellen van een proces-verbaal) en het verlenen van vrijstellingen van de leerplicht kenmerkt het werk van de leerplichtambtenaar zich door ‘maatschappelijke zorg’. Dit houdt in het samen met schoolbesturen en andere relevante actoren ontwikkelen van verzuimbeleid en het helpen creëren van trajecten om leerplichtige voortijdig schoolverlaters en notoire spijbelaars terug in het onderwijs te krijgen. Verantwoordelijkheid: gemeente Regionaal Meld- en Coördinatiepunt De Regionale Meld- en Coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten is een voorziening waarin gemeenten met elkaar samenwerken om ervoor te zorgen dat voortijdig schoolverlaters (tot 23 jaar) door het onderwijs (of evt. anderen) worden gemeld bij de gemeente. Zij zorgen ervoor dat de voortijdig schoolverlaters (vsv’ers) een intake krijgen en dat er een traject uitgestippeld wordt om de vsv’ers weer terug te leiden naar het onderwijs of naar werk. Dit gebeurt al of niet in samenhang met een aanbod vanuit de jeugdhulpverlening en/of het (school)maatschappelijk werk. In samenhang met deze taak draagt de RMC-functie verantwoordelijkheid voor de samenwerking tussen instellingen die een taak hebben in het beleid inzake voortijdig schoolverlaten. Verantwoordelijkheid: gemeente Overige leerlinggerichte voorzieningen Op lokaal niveau zijn er verschillende voorzieningen in het leven geroepen, die gericht zijn op ondersteuning en stimulering van de schoolcarrière van leerlingen. Deze voorzieningen hebben een educatief element en zijn gekoppeld aan het onderwijs/de school. Preventie gericht op voortijdig schoolverlaten maakt hier vaak deel van uit. Deze voorzieningen worden op verschillende manieren georganiseerd en gefinancierd (bijvoorbeeld uit de middelen voor de Gemeentelijke Onderwijs Achterstanden of projectgeld van ministeries). Voorbeelden van dit soort voorzieningen zijn ‘time-out’-projecten, huiswerkbegeleidingklassen, huiskamerprojecten, verlengde schooldag-projecten, coachprojecten etc. Verantwoordelijkheid: gemeente en schoolbesturen Bureau Jeugdzorg Het Bureau Jeugdzorg heeft als toegangsorgaan voor de jeugdzorg in vrijwillig en verplicht kader (Raad voor de Kinderbescherming) de belangrijke taak om vast te stellen of en op welke jeugdzorg een cliënt is aangewezen. Overige taken: (gezins)voogdij jeugdreclassering Advies-en Meldpunt Kindermishandeling (AMK)
. . .
20
GROOT DENKEN IS KLEIN BEGINNEN
Binnen de door de provincie gestelde grenzen zorgen de Bureaus Jeugdzorg voor advies, deskundigheidsbevordering en het onderhouden van contacten met algemene voorzieningen voor jeugdigen, waaronder in elk geval het onderwijs. Tevens verlenen zij - onder voorwaarden - lichte ambulante jeugdzorg (zie hoofdstuk 2). Ook is de kindertelefoon een onderdeel van de werkzaamheden. Verantwoordelijkheid: provincie, ministerie van VWS Politie Schoolagenten en wijkagenten geven voorlichting over onder meer alcohol- en drugsgebruik. Ook kan de agent de schoolleiding ondersteunen bij het ontwikkelen van beleid op deze thema’s. Daarnaast behoren ook enkele reactieve bezigheden tot het takenpakket van de agent, zoals het surveilleren in de omgeving van de school en het weren van ongewenste bezoekers. De agent valt altijd onder verantwoordelijkheid van de politie(wet). Verantwoordelijkheid: gemeente Justitie Voor het onderwijs zijn twee justitiële functies van belang, te weten de rol en verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie en rol van Bureau HALT. Het gaat om de rol en functie van het Openbaar Ministerie (OM), betrokken als sluitstuk in de keten van de leerplicht en de rol van het OM in de strafrechtketen, van belang bij vormen van jeugdcriminaliteit. Met betrekking tot het netwerk rond de school is het OM op de achtergrond aanwezig. Bij de herziening van het jeugdstrafrecht (1995) heeft de HALT-afdoening een wettelijke basis gekregen in artikel 77 van het Wetboek van Strafrecht. Bij een algemene maatregel van bestuur zijn de strafbare feiten benoemd die voor een HALT-afdoening in aanmerking komen. Verder heeft het Openbaar Ministerie in landelijke regelgeving nadere eisen voor de HALT-afdoening vastgelegd. Met de regelgeving wordt op essentiële onderwerpen een landelijk kader voor de HALT-afdoening gegeven; in de uitvoering kan rekening worden gehouden met de lokale problematiek. Bureau HALT, vanuit het OM aan de politie gemandateerd o.b.v. het Wetboek van Strafrecht, art. 77: “HALT is een initiatief van het Ministerie van Justitie, gemeenten en politie met als doelstelling een bijdrage te leveren aan criminaliteitsbestrijding en -preventie bij jongeren tot 18 jaar.” HALT verricht haar werkzaamheden vanuit de visie dat niet-straffen, niet-optreden tegen ongewenst en onmaatschappelijk gedrag van jongeren (zoals het plegen van vandalisme en winkeldiefstal) impliciet een beloning vormt voor dit gedrag en daarmee de basis vormt voor herhaling en verergering van dit gedrag. HALT biedt de mogelijkheid voor een alternatieve straf naast een gevangenisstraf of een boete. Vertrekpunt voor HALT is het delict. In beginsel richt de aanpak zich op het strafrecht, waardoor HALT zich onderscheidt van vele vormen van jeugd- en gezinshulpverlening. De activiteiten van HALT bestaan, naast het uitvoeren van de HALT-procedure, uit een breed scala aan preventieprojecten, het signaleren van mogelijke problemen bij de doelgroep en het adviseren van betrokkenen bij de HALT-aanpak. Verantwoordelijkheid: justitie en gemeente (t.a.v. HALT)
21
Bronvermelding
Operatie Jong: Sterk en resultaatgericht voor de jeugd Notitie, juni 2004 www.operatie-jong.nl Provinciaal beleidskader jeugdzorg 2005 – 2008 Provincie Flevoland Provinciaal uitvoeringsprogramma jeugdzorg 2005 Provincie Flevoland Samenwerking in de uitvoering Leerlingbegeleiding in het voortgezet onderwijs en externe instellingen Aad Doorduijn, Riet Fiddelaers-Jaspers, Ine Spee, Dolf van Veen Uitgeverij Garant, Leuven – Apeldoorn ISBN 90 441 1268 6
22