Groeiende boom
Fantasiedieren
Stel je voor dat je een boom bent. Hoe groeit die boom? De kinderen vertellen wat er gebeurt met hun handen, voeten, ...
In wildpark van killajimo is er een onderwaterpark met hele rare dieren. Via de uitkijkpost kan je de dieren zien zwemmen. Er zwemt bijvoorbeeld een olijke onderwaterolifant maar ook veel andere dieren. Zien jullie er ook enkele? De leerkracht kan enkele hints geven als ze er zelf niet toe komen (bijvoorbeeld een luchtgiraf, ...).
Variatie en differentiatie: De kinderen beelden zich in dat ze een groeiende bloem zijn, een groeiend dier, een groeiend kind tot ze oma of opa zijn. De kinderen beelden uit terwijl ze vertellen.
Juf zegt: ‘Ik zag gisteren een paard met een staart van een haan.’ Kan dat? Nee, dat kan niet. Wie bedenkt er nog zo’n grapjes? Bijvoorbeeld: een ezel met vleugels, een slang met vier poten, een rups met een snavel,… Variant: I.p.v. dieren kan je ook voorwerpen of planten nemen. Bv. een fiets met vierkante wielen, een kersenboom met peren,… Variatie - differentiatie Als je dit spel een eerste keer speelt met de kinderen, kan je eventueel prentjes van dieren, ... in de kring leggen. Op die manier hebben ze een beeld van de dieren en kunnen ze makkelijker linken te leggen. De kinderen kunnen de verzonnen dieren achteraf tekenen.
Waar of niet waar
Hoe komt dat?
De leerkracht vertelt een verhaal. Na wat oefenen kunnen ook de kinderen verhalen vertellen. Als de kleuters dingen horen die niet waar zijn, maken ze een afgesproken beweging, bijvoorbeeld fladderen. Dit spreken jullie samen op voorhand af.
De juf vraagt bijvoorbeeld: ‘Saskia is verkouden. Hoe komt dat?' De kleuters zoeken naar mogelijke oorzaken, deze moeten niet realistisch zijn. * Ze is zonder jas buiten gaan spelen. * Ze heeft in de tocht gestaan. * Ze heeft zich na het zwemmen niet goed afgedroogd. * Ze kreeg een kus van een verkouden vis.
Variatie - gradatie: In plaats van te fladderen kan je de kinderen vooraf een beweging laten kiezen. We kunnen bij dit spel verder werken op een verhaal binnen het BC.
Andere voorbeelden: De visjes van Karel zijn dood. Hoe komt dat? Ronnie is misselijk. Hoe komt dat? Variatie - differentiatie: Om de fantasie van de kinderen meer te prikkelen, kan je starten met een onrealistische vraag, bijvoorbeeld 'de stoel is verkouden', hoe komt dat? Bij deze vraag zullen de kinderen onmiddellijk gekke antwoorden bedenken.
Wat gebeurt er als?
Absurde oplossingen
De juf geeft een situatie en de kinderen proberen zo veel mogelijk dingen te bedenken die tijdens die situatie kunnen gebeuren. * Wat gebeurt er als je ziek bent? * Wat gebeurt er als het regent? * Wat gebeurt er als je valt?
De leerkracht vertelt een probleem met een grappige oplossing. Daarna bedenken de kleuters andere grappige oplossingen. Bijvoorbeeld schildpad wil snel naar huis... hij mag op de rug van krokodil. De leerkracht is haar brooddoos vergeten. Ze kan gras eten bij de koeien in de wei.
Variatie - differentiatie: De kleuters mogen fantaseren, bijvoorbeeld als ik ziek ben ga ik op bezoek bij de elfendokter. In plaats van telkens een andere vraag te stellen, kan je verder bouwen op één vraag. Wat doet de elfendokter dan, hoe ben je bij haar gekomen, ...
Variatie - differentiatie: Er kan nog meer bij verzonnen worden door de waaromvraag te stellen. Waarom wil schildpad snel naar huis... hij wil het voetbal niet missen. Waarom wil hij graag naar het voetbal kijken? Rond één vraag kan er een heel verhaal ontstaan. Wat gebeurt er met schildpad en krokodil onderweg, wat doen ze als ze thuis komen, komen ze nog anderen tegen op hun weg, ...?
Opsporing
Wie is het?
Vertel dat een kind uit de klas zoek is geraakt, bijvoorbeeld in een winkel. De kinderen moeten de politie een nauwkeurige beschrijving van dat kind geven. Alle kinderen in de klas mogen elkaar nog even goed bekijken. Dan sluiten ze de ogen. De leerkracht tikt één kind aan dat de klas verlaat. De kinderen mogen weer kijken. De leerkracht speelt nu de politie en stelt vragen: Hoe heet het verdwenen kind? Welke kleren heeft hij/zij aan? Kunnen ze de kleuren van de kledij beschrijven? Welke schoenen draagt het kind? Heeft hij/zij een bril? Hoe groot is het kind? ... Als het kind beschreven werd, mag hij/zij weer binnenkomen. Wat klopt en wat niet?
Eén kind mag in de kring komen staan en neemt een ander kind uit de klas in gedachten. De kinderen in de klas gaan rechtstaan. Ze mogen om beurt een ja/neevraag stellen, bijvoorbeeld is het een jongen? Heeft hij een bril? Kinderen die niet binnen de beschrijving passen, gaan zitten, maar mogen nog wel mee blijven doen met het stellen van vragen. Uiteindelijk blijft er één kind over.
Variatie - differentiatie: Enkele kinderen selecteren waarvan er één ongezien weggaat. Je kan dit opbouwen van 2 kinderen tot uiteindelijk heel de klas zoals in het voorbeeld beschreven wordt. Een aantal kinderen in de kring. De kleuters moeten hen goed bekijken. Als ze hun ogen sluiten, verandert er iets, bijvoorbeeld een kind doet zijn trui uit. De anderen openen hun ogen en zoeken de verandering. Heel eenvoudig: 3 kinderen in de kring, de anderen sluiten hun ogen. één kind uit de kring gaat weg. De anderen openen hun ogen... Wie is weg?
Variatie - differentiatie: Dit spel is te moeilijk voor peuters. Voor de kleuters van de eerste kleuterklas kan je prenten voorzien als geheugensteuntje. Bijvoorbeeld prenten van een jongen en een meisje, prenten van kleuren en kledingstukken. Zo krijgen de kleuters inspiratie bij het stellen van de vraag. Dit spel kan elke dag terugkomen bij het ontdekken wie het kindjes van de dag wordt. De leerkracht trekt een symbooltje, iedereen staat recht. De leerkracht deelt mee of het al dan niet een jongen is. Als de kleuters het spel dagelijks spelen, zullen ze het spel sneller onder de knie hebben en meer inspiratie krijgen voor het stellen van ja/nee vragen. Bij de oudste kleuters kan ook negatie worden gebruikt, bijvoorbeeld het is geen jongen.
Lekker eten
Kaarsen uitblazen
De kinderen zitten allemaal in de kring. De leerkracht vraagt: 'Wat kun je allemaal opeten?'. De leerkracht toont (overdreven) hoe je iets kan opeten (bijvoorbeeld spaghetti, een grote reep chocolade, ...). De kinderen mogen zelf dingen verzinnen en kunnen dit zelf eerst tonen aan de anderen.
De leerkracht zet een grote denkbeeldige taart in de kring. Het kan een hele grote taart zijn. Ooooo, opgepast. Wie helpt mee de kaarsen uitblazen? Maar de taart kan plots ook heel klein zijn, het kan en vliegende taart zijn,...
Variatie - differentiatie: Je kan spelmateriaal uit de poppenhoek of prenten gebruiken als ondersteuning, bijvoorbeeld een taart, een brood, ... De kinderen kunnen bij het eten tonen of ze het lekker vinden. Bijvoorbeeld we eten allemaal een ijsje, hoe doen we dat? Wie lust er graag ijs, wie niet? Hoe kan je dat tonen? Als de kinderen het uitbeelden onder de knie hebben, kan je er een spel aan koppelen: iemand beeldt uit, de anderen raden wat hij eet.
Variatie - differentiatie:
De denkbeeldige taart kan steeds veranderen. De kleuters kunnen zeker en vast ook taarten, kaarsen,... verzinnen. Er kan een denkbeeldig vuur uitgeblazen worden. We zijn allemaal wolven en blazen de huizen van de biggetjes om.
Dierenconcert
Klapperdeklap
De kinderen worden allemaal dieren. Er wordt ook een dirigent aangeduid, de eerste keer is dit best de leerkracht. De kinderen krijgen opdrachten hoe ze het geluid van hun dier moeten nabootsen. Luid Stil Hoog Laag Snel Traag …
De leerkracht klapt in een bepaald tempo. De leerlingen doen dit mee. Vervolgens wordt het tempo opgedreven of van intensiteit gewisseld. De kinderen blijven volgen. Kijk wat het effect is als u sneller wisselt.
Variatie - gradatie: Ter ondersteuning kan je werken met prenten van dieren. We kunnen dit spel ook aan de hand van een dobbelsteen spelen. De kinderen zijn dan elk een dier dat op een prent van de dobbelsteen staat. Wanneer hun prent gegooid wordt, maken ze het geluid van dat dier. We leggen er de nadruk op dat elk (zelfde) dier een ander geluid maakt. In plaats van geluiden kunnen ze de bewegingen van het dier nabootsen.
Variatie - differentiatie: Het is leuk als een kleuter eens de voorklapper mag zijn. Er kunnen ook andere lichaamsdelen gebruikt worden om geluid te maken, bijvoorbeeld stampen met de voeten, op de benen slaan, ... Je kan dit natuurlijk ook afwisselen.
Simon zegt
Dirigentje
De kinderen staan verspreid over de klas. De leerkracht geeft een opdracht, bijvoorbeeld Simon zegt: 'Ga nu allemaal zitten'. De kinderen voeren de opdracht uit.
Iemand gaat uit de klas. Er wordt een dirigent aangesteld, hij doet de bewegingen voor, de anderen doen hem na. Kan de kleuter die even weg was de dirigent vinden?
Variatie - differentiatie: Wanneer de kinderen dit spel goed kennen, kan een kleuter de opdrachten geven. Voor de oudste kleuters kan je het extra moeilijk maken door het omgekeerde te verwachten. Als Simon zegt: 'Ga zitten', dan moet iedereen rechtstaan. Tijdens dit spel kunnen de kleuters ook in verschillende huiden kruipen, bijvoorbeeld Simon zegt: 'Wordt allemaal kippen'.
Variatie - differentiatie: Je kan bij dit spel de kleuters in 2 groepen splitsen en elke groep een dirigent geven. Diegene die buiten stond moet dan de 2 dirigenten zoeken. Bij een afgesproken geluid dat de leerkracht maakt, kan ook van dirigent veranderd worden. Dan moet op voorhand goed afgesproken worden wie tweede en eventueel derde dirigent is. Bij de oudste kleuters kan je afspreken dat de bewegingen binnen een bepaald thema moeten zijn, bijvoorbeeld muziekinstrumenten bespelen, emoties nadoen, een vervoermiddel berijden, ...
In beweging
Doe mij na!
Een kleuter verzint een beweging. Een volgende doet daar een beweging bij en zo gaan we maar verder.
Eén kleuter komt in de kring staan. Het is de bedoeling dat de kinderen de bewegingen/gekke bekken van de kleuter nadoen. Bijvoorbeeld: springen, in de verte kijken, lopen, kruipen, lachen, ernstig kijken, …
Variatie - gradatie: We kunnen dit ook doen door middel van bewegingskaarten. De kinderen voeren dan iedere keer een beweging uit en doen dan een volgende. We kunnen dit doen door de kaarten op een stapel te leggen in de kring of door een bewegingsdobbelsteen te gebruiken. De eerste doet een gebaar, de tweede doet het gebaar na en voegt een gebaar toe (principe 'Ik ga op reis en ik neem mee'). Afhankelijk van de groep kunnen er zo verschillende gebaren na elkaar volgen. Als het te moeilijk wordt, beginnen we opnieuw.
Variatie - differentiatie: Voor de oudste kleuters: de kinderen moeten het tegenovergestelde doen. De kleuter doet een reeks (2 tot 4) bewegingen, de anderen kijken goed en onthouden de bewegingen. Daarna doen de andere kleuters ze na.
Dierengeluiden
Spiegelbeeld
Elke kleuter kiest een dier, niet verklappen. De leerkracht vertelt een verhaal. Als je je dier hoort, maak je het dierengeluid of doe je het dier na in de kring. Dan gaat de leerkracht verder met haar verhaal.
De kinderen werken per twee. De kinderen houden hun handpalmen tegen elkaar. De ene voert bewegingen uit die de andere in spiegelbeeld moet volgen.
Variatie - differentiatie: Voor de jongsten kan je kaartjes voorzien. Kleuters trekken een kaartje en houden het bij, zo kunnen ze beter onthouden welk dier ze zijn.
Variatie - differentiatie: We kunnen dit tussendoortje eventueel ook op muziek doen. Om de nadruk te leggen op spiegelbeeld, kan je hen eerst nog eens laten kennismaken met hun spiegelbeeld (spiegel voorzien). De kleuters kunnen bewegen voor de spiegel en vertellen wat ze zien.
Beeldhouwen
Marionetten
De kinderen werken per 2. De ene is de beeldhouwer en de andere het beeld. Het kind dat het beeld is, moet zich zo ontspannen mogelijk opstellen zodat de andere hem in de gewenste positie kan zetten. Daarna bespreken we de beelden en wisselen we.
De kinderen werken per twee. De ene is de marionet, de andere de poppenspeler. De poppenspeler laat de pop bewegen.
Variatie - differentiatie: We kunnen dit spel meer aflijnen, bijvoorbeeld binnen het BC. Het moet een beeld van een dier, beroep, vervoermiddel, ... zijn. We kunnen op voorhand allerlei beeldhouwwerken bekijken, een filmpje van een beeldhouwer, ... Op die manier is het voor de kinderen eenvoudiger om zich in te leven in de situatie, persoon, ...
Variatie - differentiatie: Je kan de kinderen dit spel aanleren door middel van echte marionetten. De leerkracht bedient de marionet, de kinderen doen dit na. Op die manier is het eenvoudiger voor de kinderen om zich in te leven in het spel.
Rugtekenen
Woorden doorgeven
Teken een voorwerp of letter op de rug van je partner. Kan die het raden?
De leerlingen staan in een grote kring. Ze spelen eerst het spelletje “Woesh”, waarbij de leerlingen het woordje “woesh” op een expressieve manier moeten doorgeven aan de leerling naast zich. Na dit te hebben gedaan, vervangen we het woordje “Woesh” door een ander woord dat de leerlingen net hebben geleerd zoals doos.
Variatie - gradatie: Om het de kinderen makkelijker te maken, kan je prenten gebruiken. Nadeel is dan natuurlijk dat het minder muzisch is. Maar het is wel goed om de kinderen op weg te helpen. Als het kind niet kan raden wat er op zijn rug wordt getekend, kan je tips geven of zou het kind ja/nee vragen kunnen stellen.
Variatie - differentiatie: Snelle ‘woesj’ – trage ‘woesj’ Luide ‘woesj’ – stille ‘woesj’ Blokkeren van de 'woesj' Freak out: de kleuters lopen door elkaar en zoeken een andere plek. Zap en de ‘woesj’ wordt naar de andere kant van de kring gestuurd.
Levende memory
Denkbeeldig cadeau
De kinderen kiezen allemaal een partner waar ze dezelfde beweging mee gaan uitvoeren. Er gaan twee kinderen buiten de klas. De anderen stellen zich op. De spelregels zijn dezelfde als bij een gewone memory.
Iemand geeft een (denkbeeldig) cadeau aan een vriendje in de kring. Diegene die het ontvangt moet het uitpakken en verrast reageren.
Variatie - gradatie: Om het eenvoudiger te maken kan je foto's van een memory of bewegingsprenten gebruiken. Op die manier hebben de kinderen een idee van wat ze kunnen uitbeelden. In een verder stadium kunnen de kinderen per 2 beslissen welke houding ze zullen aannemen.
Variatie - differentiatie: Degene die het cadeau opent, beeldt uit wat er in zit, de anderen raden. Degene die het opent, kan ook beschrijven wat er in zit, de anderen raden. Of de anderen stellen ja/nee vragen over het cadeau. Het (denkbeeldig) cadeau kan doorgegeven worden in de kring tot het bij de ontvanger is. Als de eerste het als een zwaar cadeau behandelt, moeten de anderen hun bewegingen hieraan aanpassen als ze het cadeau in handen krijgen.
Gaan we naar het bos?
Kampioenschap luchtgitaar, -drum of- piano
De leerkracht verzint een kort verhaaltje (eventueel samen met de kinderen) en we beelden het op onze manier uit. Bijvoorbeeld: ‘Wij vertrekken met de auto op vakantie. Stappen jullie allemaal in?' Op zeker ogenblik moeten we over een grote beek geraken. Hoe doen jullie het? En zo gaan we verder.
De leerkracht speelt samen met de leerlingen piano of gitaar in de lucht. Variatie: hoog spelen, laag spelen, op een muizenpiano (gitaar) spelen, op een reuzenpiano (gitaar) spelen, heel stil of net heel luid spelen…
Variatie - differentiatie: Deze verhaaltjes kan je gemakkelijk aanpassen naargelang het BC. De kinderen kunnen hier ook dingen bij verzinnen en het verloop van het verhaal kiezen.
Variatie - differentiatie: Je kan eventueel een filmpje laten zien van iemand die luchtgitaar of echte gitaar speelt. Op die manier zien de kinderen hoe de bewegingen kunnen zijn en kunnen ze er zelf mee experimenteren. Het zou ook leuk zijn als iedereen eens een optreden mag geven, er kunnen ook duo's en trio's worden gevormd.
Magneet
Als een elastiekje
We laten de kinderen eerst kennismaken met een magneet. Als ze gewoon zijn met magneten te werken is dit misschien niet nodig. Dan beginnen we onmiddellijk met het eigenlijke tussendoortje. We doen alsof er een magneet ergens aan ons lichaam trekt. De leerkracht geeft in het begin de opdrachten en doet ook alsof ze een magneet in haar handen heeft.
De kinderen bewegen allemaal als een elastiekje. Wanneer je ‘pang’ zegt dan springt het elastiekje en worden ze allemaal slap. Dit kan ook aangegeven worden door een andere kleuter.
Enkele voorbeelden kunnen zijn: De magneet die trekt aan je poep De magneet die aan je buik trekt
Variatie - differentiatie:
Als de kinderen nog niet goed weten hoe magneten werken, kan je hen dit eerst even tonen of hen tijdens een andere activiteit laten kennismaken met magneten.
Zodra de kinderen door hebben hoe dit werkt, kan een kleuter de taak van de leerkracht overnemen.
Variatie - gradatie: Als de kinderen dit nog niet gedaan hebben, kan je hen eerst elastiekjes of een grote elastiek laten onderzoeken. De kinderen kunnen samen één elastiek vormen, ze moeten hierbij rekening houden met elkaar.
Doen alsof we iets doorgeven
Laten we racen
De leerkracht geeft een denkbeeldige bal door en zegt kijk hier is een bal. Hij/zij gooit de bal, stuitert met de bal, vangt deze op,… Ik geef deze bal aan jou (naam kind).
De leerkracht zegt tegen de leerlingen dat ze een pakje moeten afleveren bij een bepaalde persoon. Ze moeten hiervoor een vervoermiddel gebruiken. Bijvoorbeeld: We nemen onze motto en starten deze. We springen erop en vertrekken. We gaan harder en nemen een bocht naar links. Oei, oei, twee bulten achter elkaar. We nemen het vliegtuig. We stappen in en stijgen op. Onderweg zitten we in een onweer en ons vliegtuig beweegt heel hard. Er komt een vogel op ons af en we moeten uitwijken. We nemen een bocht naar links/rechts, …
Variatie - differentiatie: We kunnen dit spel ook spelen met andere denkbeeldige materialen zoals een doos, dier, ... Elk ding heeft zo zijn specifieke eigenschappen en in dit spel kunnen we daar dan ook de nadruk opleggen. We kunnen dit spel ook spelen door iedere keer we iets doorgeven een ander voorwerp te nemen. De kleuter neemt het voorwerp aan en zegt dan hardop waarin het voorwerp verandert.
Variatie - differentiatie: Laat de kinderen zelf vervoerswijzen zoeken. Dit moeten niet altijd bestaande vervoerswijzen zijn, de kinderen kunnen hun fantasie aanspreken. Bijvoorbeeld op de rug van een aap, ...
De betovering
Door de klas
De leerkracht is een tovenaar/fee en betovert de kleuters, ze veranderen in dieren. Als de leerkracht “Pief poef paf” zegt, dan leven de dieren. Wanneer de leerkracht “Simsalastop” zegt, dan worden de leerlingen terug gewoon zichzelf.
We bewegen door de klas als: iemand die rondloopt met ballonnen met gas iemand dat pootje baadt in een ijskoude zee iemand met een grote hond aan de leiband iemand met te kleine schoenen een peuter die leert lopen een agent in achtervolging iemand die een hoge berg beklimt iemand die op blote voeten over glas loopt …
Variatie - gradatie: Je kan dit spel leuker maken door het lied 'Ik ben een tita tovenaar' te zingen. Zet dan eventueel ook je toverhoed op en neem je toverstokje in je hand. De kinderen zullen wel volledig mee zijn met het spel. Laat ook een kleuter tovenaar zijn. De kleuters kunnen ook veranderen in andere dingen, bijvoorbeeld vervoermiddelen, een gebouw, een beroep, ...
Variatie - differentiatie: De kinderen mogen zelf enkele dingen verzinnen. De leerkracht duidt een kleuter aan en de rest doet wat die kleuter zegt. De kleuters mogen kiezen hoe ze door de klas gaan, er kan een muziekje opgezet worden.
Laten we … De leerkracht zegt ‘laten we zwemmen’. De kleuters antwoorden: ‘Ja, laten we zwemmen’. We zwemmen door de klas. Als de leerkracht zegt: ‘Bevries’, staat iedereen stil. Een kleuter mag nu beslissen hoe we door de klas bewegen. Variatie - differentiatie: Om het eenvoudiger te maken kan je kaarten gebruiken om de kleuters op weg te helpen.
Samengestelde woorden bedenken De leerkracht zegt een samengesteld woord, bijvoorbeeld wasmachine. De kinderen proberen nu een woord te zoeken dat begint met machine. Variatie - differentiatie: Je kan kiezen of je dit spel enkel met bestaande woorden speelt of je ook fantasiewoorden gaat gebruiken. Om het spel gemakkelijker te maken, kunnen we prenten gebruiken waarmee we woorden kunnen samenstellen. We kunnen juiste en foute woorden aanbieden zodat de kinderen toch goed moeten kijken en denken of het bestaat. Je kan het spel ook spelen door 2 kinderen te laten samenwerken. Ofwel nemen ze een kaartje, ofwel verzinnen ze zelf een samengesteld woord. Daarna gaan ze in de kring staan en beelden ze het uit. De andere kinderen proberen het te raden.
De speelgoedwinkel
De kat van de koning
De juf zegt: ‘Vandaag gaan we naar een speelgoedwinkel met heel bijzonder speelgoed, dit speelgoed kan je nergens kopen. Elk kind mag een stuk speelgoed kiezen dat hij graag wil hebben. De kinderen mogen de woorden volledig verzinnen. De leerkracht wil bijvoorbeeld graag een suikerschommel. Wat willen jullie? Voorbeelden: een teddybed, een zandfluit, een spreektrein,… Tot slot kan je elke kleuter zijn stuk speelgoed laten beschrijven.
De leerkracht vraagt zich af welk soort kat het is. De kat van de koning is een... kat. Bijvoorbeeld een lieve kat. Waarom denken de kleuters dat? Fantaseren...hoe/wat kan de kat nog zijn?
Variatie - differentiatie: In het midden van de kring liggen prenten van speelgoed, dingen uit de speelgoedwinkel en andere dingen die er absoluut niet bij horen. De kinderen kunnen dan 2 kaartjes nemen en die proberen te linken met elkaar. Er kunnen ook niet bestaande combinaties gemaakt worden bijvoorbeeld over voorwerpen, dieren, ...
Variatie - differentiatie: Dit spel kan ook gespeeld worden met andere dieren of personen. Voor de oudste kleuters: bijvoeglijk naamwoord zoeken volgens alfabet. Het moet beginnen met een A, bijvoorbeeld een aardige kat, een angstige kat, ... Waarom zou de kat van de koning aardig of angstig zijn? Weten de kleuters iets dat begint met een B?
Dierenvriendjes
Waar denk ik aan?
Een kleuter zegt de naam van een klasgenoot (of diegene die naast hem zit) en zegt er een dier bij. Bijvoorbeeld Dirk beer, Dirk doet dan een beer na.
De leerkracht zegt een woord en duidt iemand aan die iets mag zeggen dat met het gegeven woord te maken heeft. Bijvoorbeeld de leerkracht koos vis, het kind denkt dan aan water. Dan is de volgende aan de beurt en zegt het woord dat bij hem opkomt als hij water hoort. Het spel eindigt meestal met een woord dat helemaal niks meer te maken heeft met het eerste woord.
Variatie - differentiatie: Bij de oudsten moet de beginletter van het dier overeenkomen met de beginletter van de naam, bijvoorbeeld Dirk dolfijn.
Variatie - differentiatie: Je kan iedereen laten vertellen welk woord in hem/haar opkomt als ze het woord vis horen. De kleuters zullen ontdekken dat niet iedereen aan hetzelfde denkt. Voor de oudste kleuters: je kan een begin- en eindwoord afspreken, bijvoorbeeld vis - klas. De kleuters moeten meedenken met welke tussenwoorden we tot het woord klas kunnen komen.