I hated every minute of training, but I said, "Don't quit. Suffer now and live the rest of your life as a champion.“ Muhammad Ali
Bart van der Meer WM/SM - theorieles 14 Amice
Bewerkt door Reina Welling
Door de balk lopen associatievezels – verbindingsvezels
Balk = corpus callosum
Grijze stof wordt gevormd door de cellichamen van de neuronen en de dendrieten Witte stof wordt gevormd door de met myeline omgeven neurieten
Een voorhoofdskwab Een achterhoofdskwab Een wandbeenkwab Een slaapkwab
= = = =
frontale kwab occipitale kwab pariëtale kwab temporale kwab
1
Functies: Vegetatieve functies
Coördinatie
Bijna elke regio van het cerebrum heeft contact met de hypothalamus. Hierdoor is het betrokken bij emoties, de voortplanting, het autonoom zenuwstelsel en de hormoonhuishouding. De hypothalamus Bloeddruk Hartslag Honger Dorst
reguleert: p Slaap-waakritme Seksuele opwinding Lichaamstemperatuur
Ook speelt de hypothalamus een rol bij: De vecht- of vluchtreactie, voortplantingsgedrag en voedingsgedrag
Harde hersenvlies / dura mater Spinnenwebvlies / arachnoidea Zachte hersenvlies / pia mater
Liquor
2
Voorwaarde om te kunnen trainen is dat er voldoende energie beschikbaar is om te trainen. Deze energie halen we uit:
ATP
Supercompensatie
‣
Bij afbraak ATP komt energie vrij
‣
ATP stelt de cel in staat om arbeid te verrichten, elke celsoort naar eigen aard; • Zenuwcel Z l : prikkelgeleiding ikk l l idi • Spiercel : contractie
ADP + P + ENERGIE ‣
Hoe lang duurt het voordat de voorraad ATP in de spiercel is uitgeput? • Zeer snel ± 4 sec.
P
adenosine
P
energie
P
Bij afsplitsing van een fosfaatgroep komt energie vrij. Er blijft bl f over: ADP + P + energie
‣ ‣
ATP moet voortdurend worden aangevuld Daarom heb je verschillende hulpsystemen voor de aanvulling van de ATP-voorraad, te weten: 1. CP ((= creatinefosfaat) 2. GLYCOGEEN (= glucose in opgeslagen vorm) 3. Voedingsstoffen via zuurstofsysteem
Wijze waarop ATP wordt aangevuld is afhankelijk van de tijd, duur en intensiteit van de belasting
3
a. CP C + P + ENERGIE
a. GLYCOGEEN GLUCOSE (door hormoon adrenaline/glucagon)
b. ENERGIE + ADP + P ATP
b. GLUCOSE MELKZUUR + ENERGIE C6H12O6 2C3H6O3 (=lactaat) + E
c. ATP ADP + P + ENERGIE
c. ENERGIE + 2 P + 2 ADP 2 ATP
Red je ongeveer de eerste 20 seconden mee
Red je ongeveer de eerste 3 minuten mee.
VOEDINGSSTOFFEN:
GLUCOSE + O2 CO2 + H2O + ENERGIE
-
KOOLHYDRATEN (GLUCOSE)
VETZUREN + O2 CO2 +H2O + ENERGIE
-
VETTEN
(-
EIWITTEN)
Ga je gebruiken bij prestaties langer dan 3 min.
ENERGIE + ADP + P ATP
1 molecuul glucose = 38 ATP en kost 6 O2 1 molecuul vetzuur = 130 ATP en kost 23 O2 38 / 6 = 6,33 ATP per 02 130 / 23 = 5,65 ATP per 02 Glucose verbranden is efficiënter!
Waarom slaan we dan overtollige energie op als vet? Omdat de calorische waarde van vet groter is dan die van glycogeen. glycogeen
1 gram Koolhydraten
4 Cal / 17 Joules
1 gram Vetten
9 Cal / 39 Joules
artikel Anne Blacquière Hardlooparchief.nl
4
Dus in welk type spieren vindt veel aerobe energieomzetting plaats? Type I of II? Wit Wi off rood? d? Snel of langzaam?
Steady state = Constante Hf, -HMV en -longventilatie Deel 1 in het plaatje
Met dit in het achterhoofd, hoe kan je dan het verschijnsel ‘second wind’ verklaren? Als je boven de anaerobe drempel loopt, maak je meer melkzuur aan dan je weg kan werken. Hierdoor verzuur je en moet je minder hard gaan lopen om de melkzuur weg te kunnen werken.
5
1.
◦ ◦
Stimulatie hartregulatiecentra en ademcentra
3.
Ventilatie
1. 2.
3.
5.
Via de slagaders (arteriën) wordt het zuurstofrijke bloed vervolgens naar de organen vervoerd (in dit voorbeeld spieren). De slagaders worden verder van het hart verwijderd steeds smaller en vertakken zich in de spier in duizend kleine arteriën, arteriën die uiteindelijk overgaan in haarvaten (capillairen). Door de wand van deze haarvaten wordt de zuurstof naar de spiercellen getransporteerd. Hier wordt het tenslotte gebruikt bij de verbranding van glucose en vetzuren.
GLUCOSE + O2 CO2 + H2O + ENERGIE VETZUREN + O2 CO2 +H2O + ENERGIE
2.
4.
Meer spierarbeid = meer CO2-productie
+ HMV
De weg van zuurstof vanuit de buitenlucht naar de spiercel bestaat uit een aantal stappen: Lucht bestaat voor circa 21% uit zuurstof. Deze lucht wordt via de ademhaling in de l longen gebracht, b h waar de d zuurstoff via i d de longblaasjes in het bloed wordt opgenomen. In het bloed bindt de zuurstof zich aan het hemoglobine in de rode bloedlichaampjes en wordt zo getransporteerd naar het hart, waar het door de rechter kamer wordt uitgepompt.
Hoe komt het dat je lichaam meer O2 bij je spieren kan brengen? 1. In de spier is weinig O2, hierdoor wordt er meer O2 uit het bloed gehaald gehaald. 2. Er wordt meer CO2 geproduceerd dan er in het bloed is dus dit gaat makkelijk het bloed in. 3. Hogere temperatuur = betere diffusie van O2 van het bloed naar het spierweefsel
6
Het duurt even voordat je zuurstofvoorziening op gang is. Fase 1: Alactisch (zonder melkzuur): O2 die aan myoglobine O y g zit wordt verbruikt Fase 2: Lactisch (melkzuur): O2-afgifte van myoglobine is op. Hierdoor is er tekort aan O2. De ontstane 02 schuld wordt na de inspanning ingelost.
Wat is voor een marathonloper de beperkende factor? aanvoer van O2 aan het p spierweefsel Dus het hartminuutvolume
Wat beïnvloedt het HMV? Hartfrequentie en Slagvolume Hf x Sv = HMV
Diastolische druk
Systolische druk
Onderdruk
Bovendruk
Verandering bij inspanning:
• Minimale stijging
Verandering bij inspanning: •
Flinke stijging
Hoe regelt het lichaam de mate van inspanning van het hart? M.a.w. welke feedback zorgt ervoor dat het hart sneller gaat kloppen? 1. Detectie van verhoogde CO2-concentratie in bloed 2. Receptoren in de spier voor CO2 en lactaat 3. Denken aan sport
SV omhoog in rust en bij (sub)maximale inspanning Hypertrofie van het hart, vooral van de linker kamer Hartfrequentie in rust gaat omlaag
7
VO2-max omhoog Vezeltype Toename haarvaten Mitochondria • meer • groter
SV omhoog Hypertrofie hart Groter a-vO2 verschil Meer bloed Hoger g Hb-gehalte g
Opslag glycogeen Verhouding vet/koolhydraat gebruik Anaerobe drempel omhoog Betere neurale aansturing
Buffercapaciteit verbetert ATP en CP omhoog Betere neurale aansturing • intramusculair • intermusculair i t l i
Vezeltype Hypertrofie
Kans voor vragen.
• intramusculair • intermusculair
2: Celleer, metabolisme 3-5: Soorten weefsels 6: Hart 7: Bloed en bloedvaten 8: Lymfestelsel 9: Ademhaling en nieren 10: Huid en spijsvertering 11: Voeding 12: Hormoonstelsel en zenuwweefsel 13: Zenuwstelsel 14: Inspanningsfysiologie 15: ??? en examentraining
Ik kan het beter beantwoorden als de vragen van tevoren worden gemaild.
Examentraining
Zijn er misschien vragen?
Alle stof leren
8