April 2011
1
BLIJDENBURCHT Even ten noorden van Amsterdam, slaan wij linksaf. De oprijlaan is geasfalteerd met witte steentjes erin gedrukt, voor de gezelligheid vermoed ik. Links en rechts van het pad rododendrons die in de winter niet slecht staan op de begraafplaats en in de korte bloeiperiode hoop en troost geven. Zelf ben ik niet gecharmeerd van “rodo’s”, zoals Yves ze altijd noemt. Aan de rechterkant van het pad, achter het struikgewas een wat kaal getrapt stukje grasveld. ‘Kijk,’ zegt Inez, ‘ma kan hier lekker voetballen.’ We lachen wel maar vrolijk worden we er niet van. Links de parkeerplaats. Aan het eind van de oprit staat het tehuis en dat biedt een godvergeten troosteloze aanblik. Een rechthoekig blok met kleine ramen op de eerste en tweede verdieping. Verder is er geen balkon te bekennen. Een gevelreiniging zou hier meer dan welkom zijn. Het grijzige druilweer helpt ook al niet mee. Nee, van de uitstraling moeten ze het hier niet hebben. Mijn oudste zuster Lisa zegt iets te schel: ‘Meisjes, het is niet zoals het lijkt, binnen is het vast heel leuk aangekleed.’ Zij kent haar pappenheimers want wij hebben geen woord gezegd maar zij weet wel wat wij denken. Inez, mijn andere zus, zucht en antwoordt: ‘Probeer jij maar eerst die auto te parkeren, dan kunnen we dat fijne interieur van jou eens gaan inspecteren.’ ‘Wil jij beweren dat ik na veertig jaar nog niet kan inparkeren?’ ‘Jawel, maar er is geen plek meer, vandaar.’ ‘Moet jij eens opletten, daar, tussen die Volvo en die ouwe iep, daar krijg ik hem wel tussen.’ ‘Stappen wij eerst uit, oké?,’ zegt Inez, ‘dan kan jij via de achterklep proberen je eruit te frommelen. Ellen heeft vast haar camera bij zich, leuke momenten voor later.’ ‘Mmmm, tis wel heel krap hè’, zegt Lisa. ‘Yep, maar hier draaien is ook weer zoiets. Je zit dan gelijk met je kont in het struikgewas, achteruit dan maar weer.’ ‘We kunnen ook nog gewoon weg rijden en nooit meer terug komen’, opper ik voorzichtig. ‘Nee Ellen, na al die moeite gaan we door. Dit huis is uitstekend bereikbaar en als ik het
2
goed heb begrepen, kan ma er direct in. We laten ons nu door niets en niemand tegenhouden!’ ‘Nou ja, niets en niemand, tenzij dan’, murmelt Inez voor zich uit. ‘Hier is plek, ik kan zo achteruit erin.’ ‘Blinde, dit is een invalide plaats.’ ’Verdomd, waar nu dan? Is er hier een feestje of zo? Wat doen al die auto’s hier?’ ‘Daar,’ zegt Inez, ‘naast die slagboom.’ We zijn nog niet eens uitgestapt of het begint te plenzen. ‘Fijn, dat maakt het een stuk feestelijker.’ ‘Ellen, nou moet je ophouden met dat gezever. Doe mij een lol en zie de zaak wat optimistischer. Als je straks de boel verpest vermoord ik je ter plekke, houd dat in gedachte.’ ‘Dan gaat de bezoekregeling in plaats van vier naar drie man, gna, gna’, bijt ik haar toe. Inez vraagt zich hardop af hoe dat mens nou toch heet. ‘Welk mens?’, vraag ik. ‘De directeur van dit spookhuis.’ ‘Inez, jij ook, nokken, echt ophouden nu. We mogen blij zijn dat er plek is en anders neem je ma maar in huis, kijken of je dat zo’n prachtig alternatief vindt.’ ‘Oké, oké je hebt gelijk, maar hoe heet ze nou?’ ‘Mevrouw Blijdenstal.’ antwoorden Lisa en ik in koor. ‘Wie heet er nou zo, wie verzint zo’n naam, daarom kan ik het ook niet onthouden’, mompelt Inez nog. Bij de deur aangekomen, wordt er direct open gedaan door een uit de kluiten gewassen dame met een grijns van oor tot oor. Die heeft het zonder twijfel naar haar zin hier. Ze is behangen met een enorme bos veelkleurige kettingen en aan iedere pols rinkelen een stuk of dertig armbanden. De forse is of doof of gewend de hele dag met doven om te gaan. ‘ENTRÉE, ENTRÉE, U BENT DE DAMES MOSMAN?’ Waarop Lisa op dezelfde toon terug tettert dat dit correct is. ‘IK BEN LIES VAN DERKSEN, WELKOM!’ Inez schiet in de lach maar deze Lies heeft daar oor noch oog voor. Wel schreeuwt ze diep vanuit haar vorstelijke gemoed of wij haar dan maar willen volgen. En dat willen wij natuurlijk.
3
‘ONZE RUIME, OVERZICHTELIJKE HAL.’ Dat klopt, volkomen leeg op twee kerkbanken na die links en rechts tegen de muur staan. Aan de leuningen kun je nog zien dat er ooit asbakken in hebben gezeten. Dat waren nog eens mooie tijden. Een al dan niet aan alzheimer lijdende bejaarde kon nog fijn een sigaretje of sigaartje roken om de tijd een beetje harder weg te blazen. De hal eindigt in een T-splitsing met op de kop een sculptuur van wel een metertje of drie hoog. De armen, althans ik denk dat het armen moeten voorstellen, weids uitgestrekt de beide gangen in wijzend alsof het wil zeggen dat het hier nog wel eens alle kanten op kan gaan. De ovale bol op de tors heeft alleen twee grillige, zwarte gaten. Zeker bedoeld om je op te beuren…. Het gedrocht heeft een soort zwart stenen kleed om het “lijf” gedrapeerd en staat gespietst op een wit stuk beton, waardoor de zaak overeind wordt gehouden. Jezus op z’n aller deprimerendst. Ik zie nog net dat Lisa er een vernietigende blik op werpt. Dit pleit niet voor het huis. Mijn oudste zuster kennende gaat ze lobbyen om deze karbonkel te laten verwijderen. Ondertussen rinkelt onze Lies zich een weg door de bunker. We slaan links de gang in. Enthousiast, alsof ze de conservator van het Rijksmuseum is, verklaart ze de herkomst van de schilderijen aan de wanden. Wat een wanden trouwens, groen kan geloof ik niet lelijker. ‘Hoe noemen ze dit groen ook alweer Inez?’ fluister ik. ‘Olijfgroen, kotsgroen, PhilipsFabrieksMurenGroen, kies maar uit.’ Van Derksen wijst op een buitengewoon afzichtelijk schilderij, ‘MEVROUW KLAASEN HEEFT DIT GESCHILDERD, ZE WEET ZELF NIET MEER WIE ZE IS, MAAR EEN KWAST KUN JE HAAR WEL TOEVERTROUWEN.’ ‘Zo,’ zegt Inez, ’waar moet ik mij melden om het te kopen?’ Grijns. ‘Je hoeft niet te fluisteren schat, die Van Derksen is dover dan een kwartel.’ ‘WIJ NOEMEN HET OOK WEL ONZE “DEMEXPO” EEN SAMENVOEGING VAN DEMENTIE EN EXPOSITIE HA, HA, LEUK GEVONDEN NIETWAAR?’ ‘JAAAAA, WAT GRAPPIG BEDACHT’, tettert Inez en ze kan er ook nog lief bij lachen. “Demexpo”, verschrikkelijk, het doet mij aan Harry Potters dementors denken. ‘Kan ik nog even naar het toilet voordat we bij mevrouw Bijdenberg aankloppen?’ ‘BLIJDENSTAL IS DE NAAM, BLIJDENSTAL, NIET VERGETEN HOOR EN JAWEL WE GAAN NU NAAR BOVEN EN DAAR IS HET BEZOEKERSTOILET.’ Terwijl Lisa voorop met Van Derksen de schilderijen ‘bewondert’, fluistert Inez:
4
‘Numero uno, zo doof is Ringeling niet, numero duo, het stinkt hier.’ ‘Ach Inez, ma is haar reukvermogen al volkomen kwijt, dus dat zal geen problemen opleveren, toch?’ ‘Nee, dat niet, maar met mijn neus is niets aan de hand en ik moet hier goddomme twee keer per week naar toe. Weet je waar het naar ruikt? Ouwe, uitgekookte spruitjes, blueh. En het slechte nieuws is dat dit soort voedsel mijn voorland is, bij leven en welzijn dan.’ ‘Kop op ouwe doos, misschien neem ik jou tegen die tijd wel in huis, als Yves dan is gaan lawaaien natuurlijk. Ik kan er geen twee verzorgen; tegen die tijd ben ik zelf half bejaard.’ De trap doet mij denken aan de lagere school. Een leuning om vanaf te roetsjen om met een bijna gebroken pols, open geschaafde knieën en een onherstelbaar litteken op je voorhoofd te eindigen. Ik was daarna wel gestegen in de achting van de jongens in mijn klas. Ik herinner mij dat er zeker een stuk of drie met mij wilden “lopen”. Voor wie ik toen heb gekozen staat mij niet meer helder voor de geest, die hele verkering zal dus wel niet van lange duur geweest zijn. Op de trap een loper. In gedachte zie een losse roe, en een moeder met een salto mortale richting begane grond donderen. ‘HIER IS HET TOILET, U BENT TOCH NIET NERVEUS VOOR DE AFSPRAAK? MEVROUW BLIJDENSTAL IS EEN LIEVERD HOOR.’ Alle drie het toilet in. ‘Waar fluisterden jullie de hele tijd over? Ik maar schreeuwen tegen dat flatgebouw’, wil Lisa weten. ‘Ja, wat dacht je, de mooiste “Demexpo” van de laatste jaren, wellicht doen ze het Cobra museum nog aan. Hier fluisteren wij nog jaren over.’ Tijdens het plassen is het even stil, buiten het geklater dan natuurlijk. Ik denk dat we alle drie een beetje hangen (nooit zitten op een vreemde bril) en bijkomen van het overdonderende geweld van Van Derksen. Inez ontdekt aan het eind van haar plas dat er geen toiletpapier meer is, en vraagt aan ons om onder de deur door haar wat vellen toe te stoppen. ‘Doe gewoon die deur open trutje, lekker fris dat papier over de grond.’ ‘Ja maar dan moet ik van die pot af. Dit toilet is wel twee meter lang, ik druppel dan toch de hele boel onder.’ ‘Wacht, ik gooi wel een rol over de deur heen, komt ie.’ Verbaasd horen wij haar zeggen: ‘Nog gevangen ook.’
5
Even later vraagt Inez zich al handen wassend af hoelang ze iedere avond bezig zou zijn met het verwijderen van de armbanden. ‘Ik denk,’ zegt Lisa, ‘dat ze er mee slaapt, maar we vragen het zo even.’ ‘Oh ja, ook nog even naar dat wagenpark informeren, niet vergeten.’ ‘Wat is zij eigenlijk hier?’, vraag ik. ‘Hoe moet ik dat nou weten?’, zegt Lisa. ‘Ik zie haar voor het eerst, laten we zeggen een soort onderdirecteur.’ ‘Heb jij pen en papier bij je? Er zal nog wel meer bij komen en straks vergeet ik de helft.’ ‘Nou Inez, misschien mag je hier samen met ma wonen want dit is het begin van dementie.’ ‘In dit spruitjeshol? Nooit, never. Ik ben hard van plan tot aan mijn dood alert te blijven.’ ‘DAMES, ZIJN JULLIE KLAAAAAAR, MEVROUW BLIJDENSTAL VERWACHT JULLIE.’ ‘Handen droog, laat die lippenstift maar, daar zit dat mens niet op te wachten, kom op.’ ‘De schreeuw’ staat met glimlach en al, een stukje verder op ons te wachten. Direct achter haar een geopende deur waarachter wij natuurlijk Den Blijdenstal vermoeden. En jawel, vanachter het postuur van Van Derksen stapt een piepklein vrouwtje naar voren. Een grijs, kort geknipt, uiterst modern kapsel. Lichte make-up. Een zacht lila mantelpakje, afgebiesd met roze satijnachtig spul. Ontegenzeggelijk staat het haar beeldschoon. De zaak wordt afgemaakt met prachtige paarse pumps. Ik wil direct weten waar ze die schoenen gekocht heeft, maar dat kan later ook nog, wellicht beter na het gesprek. Ik schat haar een jaar of acht- negenenvijftig. Verder is de aanblik van haar naast Van Derksen nogal potsierlijk. Wij, de zusters, in gelid naast elkaar opgesteld, letterlijk van klein naar groot. Zij als klein Duimpje en de Reuzin. ‘Goedemiddag dames, mijn naam is Afra Blijdenstal.’ Alsof ze geraden heeft wie de oudste is, stapt ze met vooruitgestoken arm en openstaande hand op Lisa af. ‘En u bent mevrouw Zuiderwoud?’ Ik moet mijn oorschelpen volledig naar voren vouwen om haar te kunnen verstaan. Ongelooflijk wat een contrast met het geweld van Van Derksen. Inez draait zich naar mij toe en kijkt mij veelzeggend aan met haar grote blauwe kijkers. ‘Aangenaam kennis te maken mevrouw Blijdenstal’, horen wij Lisa fluisteren. ‘En u bent de middelste dochter?’
6
Ze heeft er in de loop der jaren een neus voor gekregen om te weten met wie ze te maken heeft. ‘Dat heeft u goed geraden mevrouw, mijn naam is Inez Mosman.’ Die Blijdenstal kan zo in het panel terecht van “Wie Van De Drie”.’ ‘En dan de jongste, mevrouw Fédize toch?’ ‘Ja mevrouw, dat klopt, ook goedemiddag.’ ‘U heeft toch ook nog een broer? Is hij verhinderd?’ ‘Ja, helaas, hij ligt in het ziekenhuis voor een kleine operatie.’ Die zus van mij verzint ze waar je bij zit. Waarom eigenlijk, hij is op vakantie. Is dat schaamteloos voor een afspraak als deze? Daar moet ik het mijne van weten. In de auto maar even naar informeren, vraag nummer vijf, als ik het goed heb. ‘Niets ernstigs hoop ik, u zegt een kleine operatie?’ ‘Iets wegsnijden geloof ik, maar daar was mijn broer niet helemaal duidelijk over.’ Waar haalt ze het vandaan? En waar denkt ze aan? Wat moet er bij mijn broer weggesneden worden? ‘Nu, bij een volgende gelegenheid hoop ik hem te ontmoeten, hij zal zeker erg belangrijk zijn voor uw moeder, drie dochters en één zoon, u begrijpt mij wel hè.’ ‘Ja, hij werd als kleine jongen wel een beetje verwend, ook door zijn zussen hoor.’ Ik kan de gedachte aan slap geouwehoer niet onderdrukken en zeg zo terloops mogelijk: ‘Zullen we dan maar?’ Glimlach gratis erbij. Overigens is de stilte aan de kant van Van Derksen opvallend. Geldt hier het gezag voor de Blijdenstal of is haar gewoon het zwijgen opgelegd? ‘Ja dames, komt u binnen, u lust toch wel een kop thee? Lies, ik doe zelf straks wel even de rondleiding, dan kun jij de TD even assisteren in de kelder.’ Dat is een meevaller, geen oorverdovende rondleiding. Met een ferm ‘TOT STRAKS DAMES’ verlaat Van Derksen ons. Het kantoor ligt aan de achterkant van het huis. Een ouderwets houten bureau domineert de ruimte maar mijn oog valt direct op de prachtige bureaulamp. Een “Fase” vermoed ik, even vragen straks, ook of ze de lamp wil verkopen. Nooit geschoten altijd mis. Hier geen kleine raampjes maar gewoon een schuifpui van plafond tot vloer en van muur tot muur. Het uitzicht is helemaal niet slecht. Een parkje, heel goed onderhouden met veel bomen en die eeuwige rodo’s zonder bloemen. Een rozenperk zonder bloei. Een vijver
7
waar rondom riet groeit. Ik denk tenminste dat het een vijver is, what else? Onder de bomen hier en daar een bankje. Een omheining, zo hoog dat zelfs een atleet de grootste moeite zou hebben deze hindernis te nemen. ‘Dat had u niet verwacht hè, zo’n uitzicht’, fluistert mevrouw Blijdenstal. ‘Nee’, beamen wij volmondig. ’De tuinman heeft hier zijn handen vol aan.’ En een mooie baan, denk ik gelijk. Aangezien de staat eigenaar is van dit pand, is de tuinman ambtenaar, dat kan nooit kwaad. Enfin, het zaakje zal straks wel weer in al dan niet duistere vastgoedhanden vallen. Terug naar het interieur. De gordijnen zijn ronduit spuuglelijk, geelgroenig, maar als je hier lang zit, zie je dat allemaal niet meer. Bij mij thuis hangt al minstens 8 jaar een peertje aan het plafond van de keuken. Het is gelukkig stuk maar eruit draaien en een plaatje erop om de draden weg te werken, zit er niet in. Ondanks dat er al een aantal gasten heeft gevraagd of het kunst is, wil het maar niet weg en Yves doet helemaal alsof het niet bestaat. De vloerbedekking is ook volstrekt fout. Van die blauwe hardharige vierkantjes die je met een noodgang naast elkaar kan leggen, hoe noemen ze die dingen ook alweer. Wel weer drie grappige schilderijen aan de muur. Kan me zomaar voorstellen dat ze iets met de “Demexpo” te maken hebben. Alle drie zijn van het niveau van mijn kunstwerken van de kleuterschool. (Mijn moeder bewaarde alles. Van de werken van Emile Zola, tot al het prutselwerk van haar kinderen). Drie enorm veelkleurige werken met ballen, strepen en daar weer vierkantjes doorheen. Alle drie moeten wel van dezelfde hand komen. Het is een soort drieling met als thema: ontdek de verschillen. Ik stel mij mijn moeder achter een ezel voor. Schort voor, kwast in aanslag, om zich met passie op haar nieuwe hobby te storten. Als kind vroeg ik haar nog wel eens om een poppetje te tekenen. Ze kon dan breeduit lachen en zei: ‘Vooruit dan maar’ en schetste vervolgens het beroemde bezemstelenmannetje. ‘Dus allemaal aan de thee met een koekje?’ Wat koekjes betreft zijn de Mosmannen knap verdeeld: ‘lekker, dank u, nee, dank u wel, nee merci, wellicht straks.’ Heel lekker koekje trouwens. Van Derksen doet voorlopig niet meer mee. Blijdenstal gaat achter haar imposante bureau zitten. Ze opent “Dossier Mosman”.
8
HET GESPREK ‘Uw moeder is geboren op 21 augustus 1925. Heeft haar hele leven in Amsterdam Noord gewoond, vanaf 1946 samen met uw vader, die in 1995 is overleden. Sedert juli 2009 woont zij in een aanleunwoning in De Einder. Sinds een half jaar heeft een haar toegewezen casemanager ervoor gezorgd dat er twee keer per dag een verzorger komt om haar medicijnen toe te dienen en een rekverband aan- dan wel af te doen. Het gaat al een tijdje’, ze geeft een klapje boven op haar eigen hoofd… soort beroepsdeformatie denk ik, ‘een beetje mis bovenin, klopt dit zover?’ Wij knikken als team, voeren geen bezwaren aan. ‘Ik wil graag samen met u de klachten puntsgewijs doornemen. Ik laat graag het medische jargon achterwege, zo weet een ieder, zonder omhaal, waar wij over spreken. Eens?’ Het team aan de andere kant van het bureau is het helemaal eens en Inez vertelt nog even gauw dat ma niet meer weet wat een schnitzel is terwijl ze er in haar leven toch, tot ons verdriet, een stuk of 600 gebakken moet hebben. ‘Ach zo’, knikt Blijdenstal, in het geheel niet onder de indruk van het schnitzelverhaal. Daar kent ze er nog wel een paar van, lijkt mij. ‘Uit het rapport van de geriater, dat samen met u is opgesteld, blijkt het volgende:
Uw moeder weet zich geen afspraken meer te herinneren, ondanks dat zij elke dag langdurig haar agenda bestudeert.
Zij belt u regelmatig om te vragen welke dag het is, terwijl er een datum-klok op tafel staat.
Zij weet zich regelmatig de gesprekken die een dag eerder met haar zijn gevoerd, deels of helemaal niet meer te herinneren.
Verder en dat kan ook een beetje schokkend zijn, praat zij regelmatig over mooie mannen, lekkere stukken etc. Haar grenzen vervagen.
Zij kijkt vrijwel de hele dag TV maar belt vaak om te vragen hoe dat “kreng” uitgezet moet worden.
Zij knipt iedere dag krantenberichten uit.
Ze verstopt kleding, de afstandsbediening, zilveren lepeltjes, kortom zaken waarvan zij vermoedt dat ze gestolen kunnen worden.
Zij verzorgt zich niet meer (goed). Hierover wordt nog expliciet het volgende vermeld:
9
-
Zij doucht niet meer uit zichzelf.
-
Zij vergeet haar gebit te reinigen.
-
Vieze kleding hangt of legt zij terug in de kast.
-
Zij wil niet meer naar de kapper.
Kortom, uw moeder is niet meer de oude en leunt nu toch wel heel zwaar op haar kinderen. Verder is zij in lichte mate incontinent. Daar is zij zich tot op de dag van vandaag zeer van bewust en ze verschoont zich een aantal keren per dag. Hier staat dat volgens mevrouw Zuiderwoud dit wel enigszins dwangmatig genoemd kan worden. Hoe bedoelt u dat precies?’ Ik kan mijn oorschelpen weer in de oude stand zetten, Lisa gaat gelukkig niet langer meer mee met die decibellen van niks. ‘Het komt voor dat ik rond een uur of tien ’s morgens bij haar ben en dan liggen er al zo’n acht inlegkruisjes in de prullenbak. Als ik tegen drie uur weer vertrek zit de bak tot aan de nok toe vol met die dingen. Per week kopen wij ongeveer twintig pakken inlegkruisjes, vijfentwintig stuks per doos à raison van €. 3,80’ Wat een gedetailleerdheid van mijn oudste zus, zelfs de prijs wordt genoemd. ‘Natuurlijk hebben wij onze moeder daarover aangesproken, maar wat wij ook zeggen, het beklijft helemaal niet. Trouwens, er beklijft bijna niets meer, reden dat wij hier zitten natuurlijk.’ Glimlach, glimlach. ‘Dit rapport is door u, uw broer en zusters ondertekend. Dat wil zeggen dat u het allemaal op alle punten eens bent, klopt dit? Ik bedoel, heeft u zorgvuldig gekeken naar alle opmerkingen en verwijzingen? Opname heeft namelijk vergaande consequenties voor u en uw moeder. Mocht zij hier binnen afzienbare tijd worden opgenomen, dan moet u zich goed realiseren dat dit haar eindstation is. Met andere woorden, er is geen weg terug.’ Zij kijkt ons met een professionele blik aan die je dikwijls ziet bij so called deskundigen na een ramp aan de tafel van één of ander ‘Achter Het Nieuws’ programma. Wat krijgen we nou? Is het een doodzonde wat wij hier aan het doen zijn? Is het beter om moeders dag- en nacht te gaan verzorgen in De Einder? Zitten hier alleen demente bejaarden die kinder- en/of familieloos zijn? De stilte is wat ongemakkelijk, mijn oudste zuster heeft hier ook even niet van terug en Inez bestudeert het plafond.
10
Ik dan maar: ‘Kijk eens mevrouw Blijdenburg.’ ‘Excuseer, het is Blijdenstal, niet erg hoor, het is een niet veel voorkomende naam. Ze glimlacht er lief bij. Stomme muts die ik ben. Ik kan niet eens fatsoenlijk een naam onthouden. ‘Het spijt mij mevrouw, ik weet, door mijn eigen achternaam, hoe vervelend het kan zijn als mensen je naam niet kunnen onthouden.’ In werkelijkheid interesseert het mij geen bal als ze mijn naam verkeerd spellen, lezen, oplezen, schrijven. ‘Geeft niets, gaat u alstublieft verder.’ ‘Eh, ja, wat ik te berde wilde brengen is dat mijn moeder binnen een jaar tijd zo is geworden als zij nu is. Wij kunnen, al zouden wij willen, een dergelijke zorg niet aan. Niet alleen zijn wij niet opgeleid tot degelijke verpleegster maar vooral emotioneel wordt dat voor ons alle vier te zwaar. Daarnaast gaat mijn oudste zuster richting 65, heeft de andere de kracht er niet voor (1.55 m. kort, 48 kilo schoon aan de haak) en heb ik een eigen bedrijf met daarnaast een gezin. Bovendien heeft mijn moeder, in haar betere dagen, altijd gezegd dat ze absoluut nooit door haar kinderen verzorgd wil worden. Dat moeten professionals maar doen, die moeten ten slotte aan het werk blijven. De economie moet draaien, haar eigen woorden.’ Zo meis, daar heb je niet van terug. Beide zussen met de hoofden naar mij gekeerd, de high five doen we buiten wel dames. ‘Het is absoluut duidelijk dat u de zorg niet op u kunt nemen. Het gaat mij erom dat u weet welke “processen” uw moeder doorloopt. Dit in de vorm van diverse onderzoeken, verlatingsangst, contact met andere patiënten die vaak niet plezierig zijn, andere eetgewoonten, andere omgeving, ander bed, ander uitzicht. Het gaat mij hier in de eerste plaats juist om u, dochters vol liefde voor hun moeder. U zal moeten aanzien hoe moeilijk zij het krijgt. Want met hoeveel zorg wij uw moeder ook bijstaan, zij zal zich ontheemd en onthecht gaan voelen waardoor zij nog meer terug kan vallen. U zult daar met uw neus bovenop staan en dit ook moeten verwerken.’ Ik kan de gedachten van mijn zusters wel raden en wens dat ik ook in het ziekenhuis lig om het één of ander weg te laten snijden. Zelfingenomen stuk trut die ik ben. High five op je ogen zal je bedoelen. Ik voel mij net zo klein als Blijdenstal, maar een stuk minder aardig. EllenGroteMuilWeetHetAllemaalWel.
11
Blijkbaar vindt Inez het haar beurt en haakt in op het feit dat wij ons grondig hebben verdiept in de materie dement-zijn-en-opgenomen-worden: ‘Wij vinden ons sterk genoeg om dit te doorstaan. Tenslotte is de omslag bij onze moeder al sinds de verhuizing hevig op gang gekomen. Wij zijn reeds een jaar lang bezig om te gaan met een moeder die behoorlijk de weg kwijt is.’ ‘Juist ja,’ antwoordt Blijdenstal, ‘ik ben blij te horen dat u zich de materie eigen heeft gemaakt. Wij zijn een heel open huis, tenminste wat betreft de familie van de patiënt. Het mag duidelijk zijn dat geen enkele patiënt zonder begeleiding het huis mag verlaten. Wij houden u regelmatig op de hoogte van de gang van zaken en u kunt bij mij natuurlijk altijd terecht met uw vragen. Nu wij het daar toch over hebben, heeft u specifieke vragen?’ Dat is niet tegen dovenmansoren gezegd. Wij staan met heel veel vragen in de startblokken. Tegelijkertijd gaan die snaters open om, welopgevoed als wij zijn, direct te sluiten. Beetje gegeneerd lachen. Zo ook Blijdenstal. ‘Laten wij maar met de oudste beginnen, is dat akkoord?’ Zij kijkt over haar moderne DG montuur naar Inez en mij en wij knikken natuurlijk als kinderen die betrapt zijn bij een rottigheid-je maar geen straf krijgen als wij beterschap beloven. ‘Wanneer zou het mogelijk zijn onze moeder te plaatsen? Niet dat wij de zaak willen overhaasten, dat is beslist niet aan de orde.’ Jawel, denk ik, dat is wel aan de orde, ik ben doodop van de nachtelijke telefoontjes van mijn moeder, haar dwingen tot het nemen van de medicijnen, links en rechts toiletten schoonmaken, minimaal vijf keer binnen het uur hetzelfde verhaal aan te horen. Daarnaast mijn werk, een puberende zoon die volstrekt niet inziet waarom school, laat staan huiswerk is uitgevonden en een man die een portie aandacht nodig heeft van heb ik jou daar. Ook Inez kijkt bedenkelijk van Lisa naar mij want die zit, buiten een puberende zoon en een man, in hetzelfde schuitje. Lisa ook maar die blijkt daar ineens toch weer iets minder last van te hebben of zit zij de boel te paaien. Zij vervolgt: ‘Wij moeten onze moeder nu toch echt gaan voorbereiden op dit nieuwe leven. De huur moet worden opgezegd het huis leeg gehaald en tja wat daar allemaal nog meer bij komt kijken.’ Blijdenstal glimlacht haar liefste glimlach. ‘Dus u heeft al besloten dat zij bij ons komt wonen?’
12
De Mosmannen zwijgen heel even. Blijdenstal profiteert daarvan om door te dieselen: ‘Wilt u niet eerst even afwachten tot de rondleiding achter de rug is? Misschien is dit onderkomen toch niet helemaal wat u ervan verwacht. En vergeet uw broer niet, hij wil vast en zeker weten waar zijn moeder terecht komt.’ Haha, die broer waar het mes in wordt gezet, maar eigenlijk in zijn tentje, ergens in het zuiden van Frankrijk, lekker op zijn gitaar zit te pingelen, wil alles weten maar vindt ook alles wat wij in het redelijke beslissen, prima. Wij begrijpen snel dat wij haar de illusie rondom broer niet weg moeten nemen en geven haar natuurlijk onmiddellijk gelijk. Lisa, die zich vrijwel nooit uit het veld laat slaan, pareert Blijdenstals betoog. ‘Maar natuurlijk willen wij de rondleiding afwachten en zal onze broer direct na zijn va...peratie’ (niet naar Inez kijken, gewoon naar de grond blijven staren) ’een afspraak met u maken. Het is zo dat het hier direct al zo vertrouwd voelde. De schilderijen aan de wand en deze gezellige kamer. Het welkom van mevrouw Van Derksen. U bent beiden zo ontzettend aardig, toch meiden?’ Grote ogen in onze richting. Ogen die zeggen, waag het niet tegen mij in te gaan want dan heb je straks bonje in de tent. Ze overdrijft enigszins, uitkijken geblazen. Die Blijdenstal is verre van achterlijk. Ook van belang is haar nu zoveel mogelijk af te leiden van dat “vaperatie” geval. Ze zou daar wel eens over door kunnen gaan, dan wel in een later stadium erop terugkomen. Inez neemt het stokje over: ‘Mevrouw, in de eerste plaats is de ontvangst behoorlijk bepalend en zoals mijn zuster al zegt was dit zeer hartelijk. Wij hebben ook gegoogeld op dit huis en daar staan alleen maar positieve berichten op. Verder ligt dit pand niet ver van waar wij wonen. Wij kunnen dus zeer geregeld onze moeder bezoeken.’ Dat kwam er vloeiend uit, geen euh’s gehoord en beide zussen zie ik nu in een min of meer ontspannen houding naar Blijdenstal kijken. ‘Het doet mij goed te horen dat wij op het internet zo positief naar voren komen.’ Wat is het toch grappig. Wat is er belangrijk in je leven… Google met zijn mooie verhalen dus. ‘Natuurlijk trachten wij niet alleen onze patiënten op hun gemak te stellen maar ook de familieleden en de vrienden. Om terug te komen op uw vraag mevrouw Zuiderwoud, uw moeder kan vrij snel geplaatst worden, voor u allen zal er een drukke tijd aan komen
13
maar u zult zien dat u daarna een stukje rust terug zal vinden. De afgelopen periode zal behoorlijk zwaar geweest zijn.’ ‘Dat mag u wel zeggen,’ antwoordt Inez wel wat rap, ‘ons leven gaat op deze manier in een sneltreinvaart van jewelste. Met z’n allen vliegen we van hot naar her.’ Zelf liet ik het woord “stukje” nog even langskomen. Dat heb ik alweer een tijdje niet gehoord, dit woord kan helemaal niet meer. Blijdenstal zal toch niet van de rest van de wereld afgesloten zijn? Nee, dat kan niet. Ze had het over het internet, hoewel ik in de verste verte geen computer zie staan, moet ik even vragen, straks. ‘Het is wellicht verstandig om eerst de rondleiding te doen. Hoogstwaarschijnlijk komt u dan nog met vragen die u van te voren niet in het hoofd had, is dat oké?’ Natuurlijk was team Mosman eensgezind. ‘Ik zal u voorgaan.’ Ze staat op en het lijkt wel of ze nog kleiner is dan zojuist. Ik sta natuurlijk op mijn pijlers van een centimeter of acht, maar dan nog ben ik geen reus. Dat mens kan niet groter zijn dan 1.40 m. Maar grote stappen nemen kan ze wel, we moeten zelfs aanpoten om haar bij te houden. ‘De “Demexpo” op de begane grond, heeft u al gezien, leuk hè. Wij blijven dus op de eerste verdieping waar we starten met de dinerzaal’, kantine is denk ik not done, ‘gelegen aan het einde van deze gang.’ Ondertussen valt het mij en ongetwijfeld de zussen, op dat het hier doodstil is. Hoe kan dat, waar zijn alle patiënten, verplegers, schoonmakers en wat al niet meer in een dergelijk tehuis dient rond te lopen. Waar is iedereen in godsnaam? De zoveelste vraag, ik kan het me straks ook niet allemaal meer herinneren. Gelijk dan maar. ‘Mevrouw Blijdenstal?’ Ze staat direct stil om zich tegelijkertijd om te draaien. ‘Mag ik u vragen waar iedereen is? Ik bedoel, het is hier zo ontzettend stil?’ ‘Ach, natuurlijk, dat had ik u meteen moeten vertellen. Alle patiënten die daar nog toe in staat zijn, zijn vandaag naar “Het Loo” in Apeldoorn. Vrijwel het voltallige personeel is mee. De overige patiënten zijn of aan het bed gekluisterd of zitten in de recreatiezaal, maar dat zijn er hooguit een stuk of vijf, vandaar de stilte.’ ’Wat leuk dat er uitstapjes worden gedaan’, zegt Lisa. Waarop Inez inspeelt: ‘Dat stond ook op Internet. En weet je wat ook leuk is, je mag zelf ook altijd mee. Wel tijdig inschrijven, anders zijn alle plaatsen in de bus al vergeven. Goed idee hè?’
14
‘Heel leuk,’ antwoordt Lisa, ‘ik denk zelfs dat ma in het begin niet eens meegaat zonder ons.’ ‘Ach dames, zo’n vier keer per jaar organiseren wij een uitstapje. U bent met z’n vieren dus dat zou één keer per jaar inhouden.’ Die Blijdenstal is alert. Het cynisme in de ondertoon van Inez is haar dus niet ontgaan. Inez moet oppassen met die flauwekul. We lopen verder naar de ontbijt-lunch-dinerzaal. Niet dat ze ons de weg hoeft te wijzen. De muren, het plafond, de gordijnen en de vloerbedekking, alles in deze gang ruikt naar honderd jaar stoomvoer. Het is niet eens zozeer de geur van spruitjes, meer een mengeling van toiletspray met kilo’s gestoomde aardappelen, groenten, vlees en vla met een meer of mindere vleug van een te lang gebruikt vochtig aanrechtdoekje. Bleuh. In al die huizen ruikt het hetzelfde. Ook in Frankrijk, alleen daar moet je er nog ouwe knoflook bovenop gooien. Er is geen hond te bekennen in de zaal. Ook vanuit hier kijk je uit op de tuin. Ik zou eerder van een zaaltje spreken maar het ziet er heel gezellig uit. Lange tafels voor de ramen geschikt voor een man of tien en kleinere vier- en zes kantige, vrolijk gekleurde tafeltjes verspreid over de rest van de oppervlakte. Geen ouderwetse kleedjes, beter met al dat gekwijl. ‘Loopt u er maar even doorheen, hoor. Achterin de zaal zijn de keuken en de uitgiftebalie. Daar zijn we heel blij mee. Sinds een half jaartje hebben wij de beschikking over een nieuwe, supermoderne keuken.’ Wij daarheen natuurlijk en jawel het rvs straalt je als een gebit met beugel toe. ‘Ze weten hier verdomme wel wat poetsen is’, zegt Inez. ‘Sssst,’ sist Lisa, ‘ze praat wel heel erg zacht maar ik heb nog niet gemerkt dat ze doof is.’ ‘Ja, ook over onze schoonmaakploeg zijn wij zeer tevreden, maar dat ziet u zelf natuurlijk ook wel. De Keuringsdienst van Waren, of hoe dat tegenwoordig ook mag heten, heeft ons dan ook nooit kunnen betrappen op iets ongeoorloofds. Ik verbaas me erover hoe snel ze bij ons staat. Ik zou zweren dat ze twee seconden geleden nog bij de entree van het zaaltje stond. Lisa haakt in: ‘Ik geloof u onmiddellijk, het ziet er perfect uit, ik kan niet anders zeggen.’ Nou is onze moeder nooit bepaald een “poets” geweest. Thema schoonmaak zou volledig aan haar voorbij gaan, net als de meeste andere zaken tegenwoordig. Inez fluistert: ‘de hamvraag die nog gesteld moet worden is of het mogelijk is de televi-
15
sie op haar kamer te installeren. Zonder TV geen Blijdenstal met haar Blijdenburcht, maar daar gaan wij natuurlijk heel gauw achter komen.’ ‘De recreatiezaal bevindt zich op de begane grond. Voor ik u uitgeleide doe gaan wij die bekijken. Dan zal ik u nu de kamer laten zien waar uw moeder komt te wonen.’ ‘Ja,’ zegt Lisa, ‘daar zijn wij wel een beetje nieuwsgierig naar.’ ‘Dat begrijp ik, dus kom maar mee, het ligt hier schuin tegenover.’ Onhandig. Eerst ontbijten dan met z’n allen de trap af naar recreatiezaal, vervolgens terug naar de eerste verdieping om te lunchen, terug naar de recreatiezaal om een paar uurtjes later weer naar boven te verhuizen voor het diner. Dat wordt dringen op de trap en in de lift. ‘Op de eerste verdieping?’ vraag ik een beetje angstig. ‘Is dat wel handig?’ Ze staat gelijk weer stil. Met tegelijkertijd praten en lopen heeft ze kennelijk moeite. Ik dacht dat alleen mannen daar problemen mee hebben. ‘Oh ja hoor,’ ze begrijpt direct waar ik heen wil, ‘de liften zijn hier uitstekend.’ Ik zie apen en beren. Mijn moeder is beslist niet van de lift, want het enige wat daar mee kan gebeuren is dat de kabels breken en je zodoende met je hele boeltje naar de kelder flikkert. Ik zie haar al van die trap afdonderen met eventuele meeneming van rollater, loopstok en/of verpleger (knappe vent, leuke bos krullen) die ze vasthoudt alsof het haar eigen kerel is. Maaaar, wij gaan niets vertellen over liftangst, alles ten faveure van opname, en wel as soon as possible. Ik heb het nog niet bedacht of Lisa wil gewag maken van het “liftsyndroom”. Een honderdste van een seconde ben ik haar voor: ‘Dat is mooi mevrouw Blijdenstal. Ik begin het hier steeds leuker te vinden en mij meer en meer op mijn gemak te voelen. Ik weet zeker dat dit ook voor mijn zusters geldt. Het is voor ons best een onderneming. Dit is geen dagelijkse kost, dat begrijpt u.’ ‘Ik ben het helemaal met u eens, het is een lastige stap, maar ik voel mij wel gevleid dat u zo tevreden bent.’ Lisa is de pas afgesneden en heeft het begrepen. Snaveltjes toe en alleen maar, niet al te opzichtig en bovenal zeer overtuigend prijzen. Het gaat goed en ik had toch die toneelopleiding moeten doorzetten. Ze kijkt ons aan, haar hoofd een tikje schuin en zegt: ‘Zullen we dan maar?’ Ze opent kamer nummer 14.
16
RUIMTE ‘Wat zit er achter een klein raampje?’ ‘Een klein kamertje’, vult Inez mij aan. ‘Jezus’, zegt Lisa. ‘Dames, u moet hier niet van schrikken. Het is niet de bedoeling dat onze patiënten langdurig alleen in hun kamer vertoeven. Een groot gedeelte van de dag zijn ze bij elkaar in de recreatiezaal, afgewisseld met de dinerzaal. U begrijpt dat het niet raadzaam is patiënten te laten wegkwijnen op hun kamer.’ Onze harten draaien zich om. Mijn moeder gaat binnen een tijdsbestek van bijna twee jaar van een twee onder één kap woning, waar ze ruim vijfenvijftig jaar heeft gewoond, tuin voor en achter, 4 slaapkamers, zolder, bijkeuken en doorzonkamer, via een aanleunwoning naar een hokkie van vier bij drie, als het niet kleiner is. Ik kan mij niet goed herinneren of er foto’s van deze kamertjes op de site staan, zo ja, dan zijn die natuurlijk met een groothoeklens gemaakt. Als ik dit vooraf had gezien was ik niet eens gaan informeren of ma hier kan wonen. Na de “Jezus” van Lisa en het betoog van Blijdenstal, wordt het wel erg stil op nummer 14. We huilen van binnen. Een heel vijfentachtig jarig leven wordt in deze kamer gepropt. We moeten na het ouderlijk huis te hebben leeggehaald, opnieuw meer dan de helft van haar spullen weggooien of opslaan om jaren later het meeste toch weer weg te gooien of naar een kringloop af te voeren. In mijn hoofd buitelen de schuldgedachten over elkaar. Is dit de oplossing, gaan we verder zoeken, is het overal het zelfde en vooral, hoe gaan we dit bij ma introduceren? Lisa staat ongenadig op haar onderlip te bijten, Inez hapt vooral naar lucht. ‘Mag het raam een stukje open?’, vraag ik. ‘Natuurlijk, we hebben hier geen airco, dus dat kan.’ Ze voegt gelijk daad bij woord. Het regent nu keihard, de stemming zit er wel in hier. Wij blijven min of meer in de deuropening staan. ‘Mevrouw Blijdenstal, mag mijn moeder haar eigen bed meenemen?’ Pff. Lisa heeft haar zinnen bij elkaar en gaat over op de praktische kant van de zaak. Het blijft knap, ze laat zich niet leiden door al die negatieve gevoelens, ma moet dus even wennen aan die afmetingen, basta.
17
‘Het bed dat hier staat is nog niet weggehaald door de familie van de vorige bewoonster. Uw moeder mag zoveel meenemen als de kamer toelaat, maar er moet uiteraard wel loopruimte overblijven.’ Ik denk aan het dressoir en de servieskast, beide stukken minstens twee meter breed en vijftig à zestig centimeter diep. De boekenkast, de salontafel, de tweezitsbank, de televisiestoel, de televisie zelf, het radiomeubel, de linnenkast, haar Delfts blauw en alles waar ik nu even niet op kan komen. ‘Wat heeft u hier voor aansluiting, kabel of iets anders?’ ‘Wij zitten hier op het kabelnet.’ Fijn, radio en TV mogen mee. ‘Uiteraard mevrouw Felieze, die vreugde mag je niemand ontnemen. Soms hoor je vanuit de kamers nog de mooiste opera’s klinken.’ Ha, mevrouw Felieze, ook jij Blijdenstal, je bent niet zo perfect als wij denken. Ik heb geen problemen met mevrouw Felieze, mevrouw Felicie of mevrouw Felicitatie. Mijn zussen zijn nog zo onder de indruk van de afmetingen dat zij waarschijnlijk de hele Felieze verhaspeling niet hebben opgemerkt. ‘Zoals u ziet hebben wij rails aan het plafond laten bevestigen. De draadjes hangen er nog aan. Zo kan uw moeder haar schilderijen ophangen. Het is een praktisch systeem. U begrijpt dat het anders op een gatenkaas gaat lijken.’ Inez ad rem: ‘Dat zou de boel wel een stuk ruimtelijker maken.’ Blijdenstal onderdrukt een lachje, ze heeft dus wel een beetje humor. Lisa negeert de opmerking van Inez en zegt lichtelijk geïrriteerd: ‘Het systeem is ons bekend, bijzonder handig.’ Haar irritatie is misschien wel terecht. Blijdenstal hoeft nou ook weer niet alles uit te leggen. ‘Nu ja, nieuw behang, frisse gordijnen en een nieuw vloerkleed, we kunnen het hier best knus maken.’ Het kan dus volgens Lisa nog knusser dan het al is. Ze is een optimist en zij blijft een optimist. Zelf voel ik nog geen enkele verbondenheid met deze bezemkast. Het is dat ik weet dat er in de wijde omtrek geen andere tehuizen plaats voor haar hebben maar anders zou ik mevrouw Blijdenstal hartelijk bedanken voor de eer. ‘Liever geen vloerkleed dames. Ze struikelen nogal eens en dan zitten we met minimaal een gebroken heup en dat willen we niet, toch?’
18
Door elkaar heen kakelend wordt het vloerkleed gelijk geschrapt, vaste vloerbedekking, punt! ‘Is het gebruikelijk, ik bedoel ook elders, dat de kamers van de patiënten een beetje, tja, eh… qua grootte, laat ik zeggen, wat benauwd aan doen?’ Inez kan nauwelijks uit haar woorden komen. Hoe vertaal je “kuthok” een beetje aardig. ‘Zorginstellingen hebben allemaal te kampen met het vinden van de juiste behuizing, financiële problemen, personeelstekort en steeds minder vrijwilligershulp. In particuliere tehuizen zijn de problemen op dat vlak wat minder maar het vinden van gekwalificeerd personeel blijft ook daar een heikel punt. Bovendien, hoe groter de kamer, hoe meer onderhoud en schoonmaak. Wij hopen dan ook dat de familieleden zeer regelmatig een schoonmaakbeurt inlassen.’ Dat komt er lekker vlot uit. Het is duidelijk niet de eerste keer dat ze dit verhaal opdist. Maar ja, ze zal ongetwijfeld, inmiddels gepokt en gemazeld, van alles hebben meegemaakt omtrent dat schoonmaken. Dat wordt om de drie weken poetsen, mijn broer is van de elektriciteit, dus die zie ik niet met gele doekjes in de rondte gaan. Als ik wel eens bij hem thuis kom krijg ik gelijk de neiging met zwabber en dweil aan de slag te gaan. ‘Ongeveer zes patiënten delen een ruime badkamer. Die wordt natuurlijk dagelijks schoon gemaakt.’ Lisa kijkt ons aan, ik voel dat we alle drie met dezelfde vraag aankomen maar Blijdenstal tovert een lach op haar gezicht en zegt: ‘Natuurlijk gaan ze daar niet alle zes tegelijk in.’ Wij ook lachen. Een meevaller. Of bedoelt ze drie aan drie, twee aan twee, zij aan zij. Ik merk dat ik nu toch wel wat vermoeid raak van het ingespannen luisteren naar die Blijdenstal. Het gefluister begint me zelfs op mijn zenuwen te werken en ik zal moeten opletten dat niet te laten blijken. ‘De badkamer ligt iets verderop in de gang. Elke kamer heeft wel een toilet, kijkt u maar achter de deur.’ Een pot op een verhoging, antivalbeugels ernaast, een wastafeltje en een looprek. ‘Ma komt op een troon te zitten, eindelijk gerechtigheid’, zegt Inez. Ik stel mij ma voor, midden in de nacht, op zoek naar haar toilet. Een half jaartje geleden sliep ze bij Inez, kon het toilet niet vinden en heeft toen in een pan gepiest. Gelukkig dat Inez wakker werd. pan geleegd en weggeflikkerd. ‘U zult zien dat uw moeder op den duur zal wennen aan de nieuwe behuizing. Zij heeft zelf
19
gezegd dat zij professionele hulp wenst, als het zover is.’ Ja ja, maar dat heeft ze gezegd toen ze nog volledig bij zinnen was. Ik ben niet helemaal of beter gezegd helemaal niet overtuigd dat ze nog steeds die mening is toegedaan. ‘Kom, dan laat ik u de badkamer zien.’ De deur van de badkamer is groot genoeg om er twee invalidenkarren naast elkaar, tegelijkertijd doorheen te duwen. Why? De natte cel is groter dan haar kamer. Why? Er staat een klokradio op een plankje. Why not. Verder twee rollators en drie opklapbare, waterafstotende stoelen met gaatjes in de zitting, kopieën van de stoel in haar eigen badkamer. Genoeg haken aan de wand om de totale inhoud van mijn kledingkast aan te hangen. Handdoeken en washandjes op een rekje. Twee wasbakken waarboven een glasplaat waarop de gebruikelijke badkamerspullen zoals shampoo, zeep, tandpasta, tandenborstels en scheergerei. Geen spiegels, onnodig om je rimpelige kop steeds aan te staren. Het is zo smetteloos als een operatiekamer, wordt hier wel gedoucht? ‘Goh, wat een balzaal,’ zegt Inez een beetje bedremmeld, veel groter dan haar kamer.’ ‘U moet weten dat dit gebouw vroeger gebruikt werd als opslag. Als particulier kon je hier voor een klein bedrag per jaar een ruimte huren om je goederen in op te slaan. Uiteindelijk bleek de grond daar natuurlijk veel te duur voor en is het toegewezen om als zorginstelling te fungeren. Het is daarna grondig verbouwd. Wettelijk zijn wij verplicht om bepaalde afmetingen voor natte cellen te hanteren, vandaar de ruimte.’ Duidelijke taal en niet verder op ingaan, ik heb die badkamer nou wel gezien. Blijdenstal ook, want ze marcheert de gang op. Lisa blijft nog even staan en vraagt zich hardop af of die klokradio aanstaat tijdens het douchen. Ik stel haar gerust: ‘Nee schat, ze stellen daarmee de douchetijd in. Per patiënt een minuut of vijf, zes, schat ik.’ ‘Dat lijkt mij verdomde lang’, zegt ze, haar ogen getergd ten hemel gericht. We lopen de gang in waar Inez en Blijdenstal in een schijnbaar geanimeerd gesprek op ons staan te wachten. ‘Ik laat u dan nog even de kamer van een andere patiënt zien, dan krijgt u een betere indruk als het gemeubileerd is.’ Die Blijdenstal neemt wel de tijd voor ons. Er wordt hier niets afgeraffeld, dat pleit voor haar. Mijn reserves tegenover haar nemen beetje bij beetje af. Maar opgepast, het kan een
20
inpaktactiek zijn. Het woord patiënt kan zo vervangen worden door klant. Ze opent een willekeurige kamer die niet op slot is. Dat weten we dan ook, je kunt hier overal naar binnen lopen. Mij benieuwen hoe ma dat vindt. Haar flat is gelijk aan fort Knox. De sloten die wij, op haar bevel, nog eens extra hebben aangeschaft, kostten een fortuin. ‘Kijk dames, dit is toch een gezellig ingericht huisje?’ Een beetje vol gestouwd en druk, maar inderdaad, goed te doen. Een paar plantjes, een makkelijke stoel in de hoek bij het raam, veel fotolijstjes op een smal dressoir, vaste, gebloemde vloerbedekking, behang en gordijnen met hetzelfde motief als de vloerbedekking. Waar koop je zo’n combi, vraag ik mij af. De sprei op het bed lijkt van voor de eerste wereldoorlog en de schilderijtjes hangen netjes aan de draden. ‘Dat sprei moet weg.’ Lisa schiet in de lach. ‘Inez, dit is niet ma haar kamer hoor.’ ‘Dat weet ik ook wel, snuggere, ik bedoel natuurlijk dat de familie dat kreng moet verwijderen.’ ‘Ach, misschien is mevrouw Rietberger wel gehecht aan haar sprei.’ ‘Rietberger? Is dat niet een soort kunst-schaats-ijs-term? Daar heb je ook een dubbele van.’ ‘Dat is helemaal juist mevrouw Fédize (dit keer foutloos). Het is een benaming van een draaisprong tijdens het kunstrijden, vernoemd naar de eerste schaatser die deze draaisprong uitvoerde. Of mevrouw familie is weet ik niet.’ We verlaten de kamer. Lisa loopt naast Blijdenstal de trap af ondertussen haar opluchting over de kamer ventilerend. Inez loopt achter mij nog maar eens wat schilderijen te inspecteren. ‘Kun jij je ons moesje voorstellen achter een schildersezel?’ ‘Nee, ik moest er ook al aan denken, maar ik kon dat beeld toch niet vasthouden.’ ‘Ze wil het liefste tv kijken. Dat moeten wij toch wel aan Blijdenstal duidelijk maken. Dat gesleur van hot naar her zal ma al helemaal niet op prijs stellen.’ We lopen inmiddels die twee achterna. Terwijl wij afdalen, horen we Lisa, al wijzend naar dat verschrikkelijke beeld op de T-splitsing, Blijdenstal overtuigen van de miskoop van de eeuw. ‘Die pakt gelijk uit, dat kan toch ook wel bij een ander bezoek’, zegt mijn zus verbaasd.
21
‘Ze wil vast dit gedrocht weg hebben voordat ma hier een voet binnen zet. Is niet eens zo’n gekke gedachte.’ Blijdenstal verheft haar stem. ‘Twaalf jaar geleden vierden wij het lustrum van het tehuis. Dit beeld is ons toen geschonken door de gemeente. Wij kunnen het onmogelijk van de hand doen mevrouw Zuiderwoud.’ Vooral die Zuiderwoud erachteraan. Aha, een geagiteerde Blijdenstal. Het gedrocht zit mijn zus dwars want onverzettelijk dendert ze door. ‘Maar de gemeente komt toch niet controleren of het er nog staat? Als u het verkoopt, kunt u met de opbrengst een wat lichtere sculptuur aanschaffen. U hoeft zich daar absoluut niet voor te schamen. Een beetje weldenkende wethouder ziet ook wel hoe deprimerend de omgeving hiervan wordt, laat staan de patiënten, het personeel en het bezoek. Ben ik werkelijk de eerste die een opmerking maakt over het beeld?’ Blijdenstal kijkt nu wat ongelukkig van beeld naar Lisa. ‘U heeft gelijk. Feitelijk erger ik mij al jaren aan dat gedrocht. Ik heb mij laten leiden doordat het een geschenk is. Patiënten, personeel en bezoek moeten zich op hun gemak voelen. En nee, ik heb hier na de onthulling nooit meer een wethouder gezien.’ ‘Ik zou mij ook doodschamen om hier nog te komen als ik zoiets, aan wie dan ook, cadeau had gedaan’, zeg ik tegen Inez. Met een brede glimlach en een, aan het gezicht van mijn zus af te lezen forse handdruk, vervolgt ze: ‘Mevrouw Zuiderwoud, ik volg uw advies op!’ Als ik op een stoel had gezeten was ik er zonder meer afgedonderd. Lisa’s gezicht drukt verbazing en blijdschap uit. Inez zegt: ‘U kunt het ook onder de “Demexpo” laten vallen. Een soort bouwproject voor de patiënten, doen ze iets anders dan schilderen.’ Geen spoortje van spot. Bloedserieus. Blijdenstal begint te lachen en zegt: ‘Het lijkt mij raadzamer een echt beeld te bemachtigen. En maar duimen dat wij deze foute Christus aan het kruis kunnen verkopen.’ Ze stijgt torenhoog in mijn achting. Foute Christus aan het kruis, ik had in het kantoor niet kunnen bedenken dat zulke uitspraken uit haar mond konden ontspruiten. ‘Let op mijn woorden, Lisa en onze directeur worden dikke maten en dat kan alleen maar voordelig uitpakken.’ ‘Inez, daar kun je nog wel eens gelijk in krijgen.’ Ondertussen lopen we langs Christus de andere gang in.
22
‘Hier is de administratie gehuisvest.’ De deur staat open en wij werpen een blik. Twee computers met lekkere grote flatscreens staan tegenover elkaar op twee moderne bureaus. Een jonge meid aan het werk die ons vriendelijk goedemiddag wenst, een fax, een kopieerapparaat, allerlei bakjes met papier, kortom een gewoon kantoortje. Wel natuurlijk die kleine raampjes. Ik zou het daar toch benauwd van krijgen. Blijdenstal loopt verder, de zussen erachteraan. Vier paar hoge hakken klikken zich een weg door de gang. Blijdenstal opent de volgende deur. ‘Dames, onze recreatiezaal.’ Ook hier een indringende geur, maar dan natuurlijk van verf en peut. Een lucht vol herinneringen. Onze Pa schilderde boten. De achterbak van zijn auto stond dag en nacht vol met blikken verf, kwasten in peut, ouwe lappen en nog wat bijbehorende zooi. Na een ritje bleef, tot ergernis van ons allemaal, de verflucht nog uren om je heen hangen. De zaal ligt op dezelfde plek als de dinerzaal maar dan een verdieping lager natuurlijk. Zoals wij al verwachtten: schildersezels, verfpotten en heel veel stoelen. Er wordt hier uitbundig gezeten. De schilderijen op de ezels en aan de wand geven een kleur aan de zaal die een regenboog van z’n lang zal ze leven niet zou kunnen produceren. ‘Als laatste wil ik u onze snoezelruimte laten zien’, zegt ze met een lachje. Inez kijkt mij vragend aan. ‘Nooit van gehoord, jij?’ ‘Daar kijkt u wel even van op hè, maar hier voelen onze patiënten zich echt thuis. Als een warme deken omarmen wij onze bewoners. We vertroetelen hen en luisteren naar wat zij willen vertellen. U vindt alle informatie in de folder.’ ‘Geweldig, dat daar tijd voor is’, zegt Lisa. ‘Daar maken wij tijd voor!’ We benen achter haar aan. De deur zit op slot, hier mag je zeker niet, zonder toestemming of in je eentje, snoezelen. De kamer is hoog op kleur. De inrichting doet denken aan de jaren twintig op twee supermoderne televisies na. ‘Tijdens het snoezelen wel even een filmpje kijken, anders word je natuurlijk gek van die ouwe- mensenverhalen’, zegt Inez. ‘Zo, nu hebben jullie het grootste gedeelte van ons tehuis gezien. Als u de volgende keer
23
met uw broer komt, laat ik nog de personeelsverblijven zien en doen wij een wandeling door de tuin. Laten wij nog telefonisch contact houden of uw moeder dan gelijk mee komt.’ Die broer moet coûte que coûte regelrecht vanuit zijn “vaperatie” naar Blijdenburcht, ik zal hem daar straks over sms’en. In de intonatie van haar stem klinkt plotseling haast. Het loopt inmiddels tegen vieren en ik wil zo langzamerhand ook wel naar huis. We lopen terug naar de hal. ‘Ik weet niet of ik mijn moeder gelijk kan meenemen. Wij willen eerst even haar kamertje opknappen.’ ‘Mevrouw Mosman, ik bedoel dat ze even meekomt, dan kan zij ook tijdens de rondleiding een indruk krijgen van ons tehuis.’ Inez: ‘Dat lijkt mij geen goed plan. Als we haar brengen dan is het ook gelijk blijven. Het heeft ook geen zin om haar eerst te laten snuffelen want de volgende dag weet ze toch niet meer waar ze geweest is.’ ‘Aha. Enfin, u moet in dit geval doen wat u het beste lijkt.’ ‘We hebben nog wel een paar vragen, maar die komen de volgende keer wel aan de orde.’ ‘Graag, mevrouw Zuiderwoud, ik zie dat het al vier uur is geweest en ik moet nog het een en ander regelen. Belt u mij morgen voor een nieuwe afspraak, bij voorkeur zie ik u direct volgende week.’ Of broer dan al “uitgevapereerd” is wordt niet meer gevraagd. Ze geeft ons een hand, bedankt Lisa nogmaals voor advies inzake de Foute Christus Aan Het Kruis en beent met grote stappen de gang in. Verbeeld ik het mij nu dat ze een snelle blik op “haar” beeld werpt? ‘Daar staan we dan’, zegt Lisa. ‘Nee, daar gaan we dan, kom op zussies, let’s go, maar eerst nog even naar de plee.’ ‘Ik ook’, zeggen Lisa en ik in koor. Trap op, toilet in. Er wordt niets gezegd. Het klatert alweer. Terug in de hal komt Van Derksen nog op ons af. OF DE RONDLEIDING NAAR TEVREDENHEID WAS, WANNEER WIJ TERUG KOMEN EN OF WIJ WEL TERUGKOMEN. ‘Ja, volgende week, en ja dus.’ ‘TOT DAN EN EEN HELE FIJNE AVOND DAMES.’
24
‘Insgelijks mevrouw en tot dan.’ Als we buiten komen regent het niet meer. Een touringcar rijdt langzaam onze kant op. We besluiten te wachten. De nieuwsgierige zussen willen nu wel eens weten wat voor vlees in deze “kuip” woont. Wij komen niet bedrogen uit.
25
DE BEWONERS Sierlijk draait de chauffeur zijn bus voor de trap en onze neus. Hij knikt ons vriendelijk toe. Zou hij begrijpen dat wij dit tafereel mee willen maken? Een “leermomentje” voor later, als wij zelf, al dan niet met ma, een dergelijk reisje ondernemen. Sissend gaan deuren voor en achter open. De chauffeur komt nogal moeizaam uit zijn stoel. Waarschijnlijk heeft hij geen tussenstop gemaakt om even de benen te strekken. Hij stapt uit, zegt ons gedag en verdwijnt naar binnen. Er springt een jonge meid uit de bus. Ze heeft een honkbalpet op. Het wordt aan de achterkant met een riempje geklemd. Tussen pet en riem waaiert lang blond haar. Ze lacht en zegt tegen een voor ons onzichtbare: ‘Geeft u eerst die tas maar. Nee, nee, ik pik uw tas niet, ik houd hem alleen maar even vast, dan kunt u wat makkelijker de bus uit. Komt u nu maar, het zijn twee treden.’ Eerst zien we een loopstok waaraan een hand, gelukkig, dan volgt de rest van het lichaam. Heel voorzichtig worden de twee trappen genomen alsof het hier een sprong in de duisternis betreft. Het is een vrouw en ze ziet er zo oud en broos uit dat ik vrees haar sterfmoment hier ter plekke te zullen meemaken. ‘Mijn tas,’ zegt ze, ‘nu.’ Het meisje geeft haar zonder omhaal de tas en wijst naar de deuropening. ‘Gaat u nu maar naar binnen voordat het weer begint te regenen.’ Voetje voor voetje schuifelt zij onze richting op. Haar stok achter zich aanslepend, de tas geklemd onder haar oksel. Lisa loopt de trap af en geeft haar een arm. ‘Mevrouw, deze treden nemen wij even samen. Geeft u mij uw stok maar, kunnen we daar niet over struikelen.’ Er wordt niet tegengesputterd noch een stok afgegeven. We gaan er maar vanuit dat ze het niet heeft begrepen of doof is. Eenmaal boven haakt ze haar arm uit die van Lisa en verdwijnt naar binnen zonder ook maar één woord gezegd te hebben. ‘Dit uitladen gaat een stief kwartiertje duren meiden’, zegt Lisa. Wij knikken maar maken geen aanstalten om te vertrekken. Bij de voorste deur komt nu ook enige beweging. Deze persoon komt geheel op eigen kracht de bus uit. ‘Dat ziet er al beter uit, die is een stuk jonger en kwieker’, zegt Lisa. Hij draait zich om en pakt een passagier, die al op de eerste trede staat, onder de armen vast, tilt hem op en zet hem met een zwaai op het pad. De kwieke blijkt één van de verzorgers te zijn. We komen een aantal ogen te kort want de uitgestapte patiënten gaan hun
26
eigen weg die haaks op de ingang staat. Verzorgers of familieleden lopen daar weer achteraan om ze met lichte dwang naar de deur van het tehuis te leiden. ‘Meneer van Aalst, we gaan zo lekker eten, maar dat doen we wel binnen en niet op de parkeerplaats.’ Van Aalst reageert volstrekt niet op deze mededeling en wandelt op zijn gemak richting uitgang. Enkele patiënten die nog kunnen horen of daarvoor een apparaat hebben en waarschijnlijk wel iets lusten, lopen of schuifelen naar de trap. Vanuit de bus klinkt al huilend: ‘Waar is mijn stoel, waar is nou toch mijn stoel?’ De buschauffeur komt weer tevoorschijn en opent aan de zijkant van zijn bus twee grote laadkleppen. Hij haalt er de ene rollator na de andere invalidewagen uit. ‘Er ligt voor een fortuin aan rollend materieel in die bus’, hoor ik mijn verbaasde zus zeggen. ‘Ma wordt hier nooit geplaatst, je entreeticket is een rollator, die heeft ze niet.’ ‘Er wordt ook gehuild, wat een narigheid. Ik ga hier niet langer naar kijken, ik wil naar huis.’ ‘Inez, wacht even, kijk, die meneer Van Aalst is al bijna bij de uitgang. Hallo daar, die meneer is al bijna buiten hoor!’ Een aantal patiënten, verzorgers en waarschijnlijk familieleden kijken op. Iemand zegt: ‘Geeft niets, hij durft niet verder dan het hek.’ ‘Oh.’ Ondertussen staan alle rollators en inklapbare invalidewagens op het pad. De kleppen worden gesloten en de chauffeur gaat er met twee tegelijk de trap op om ze daar in de hal te zetten. ‘Wegen die dingen niks of is die vent zo sterk?’, mompel ik voor mij uit. Er komen nog steeds mensen uit de bus, de één wat vlotter dan de ander. Goed of minder goed ter been komen de meesten toch echt richting trap. De zussen bieden nu alle drie hulp aan om de patiënten de treden op te krijgen. Het valt mij op dat het merendeel goedlachs is en, meer of minder verward, toch iets probeert te zeggen: ‘U bent toch nieuw hier?’ ’Gaan wij samen naar een restaurant?’ ‘Mag ik met je trouwen? Kan ik bij je wonen?’ ‘Wij zijn naar het kasteel van mijn opa geweest.’ ‘We zullen wel weer iets smerigs te vreten krijgen.’ ‘Kent u de chauffeur, hij is mijn man.’
27
Over het terrein zwerven nog wat personen die nu worden opgepikt door familie of verzorger. ‘Zeg, ik voel mij een beetje een voyeur, laten we nu maar gaan. We krijgen nog gelegenheid voldoende om een dergelijk tafereel mee te maken.’ Lisa knikt. Ze kijkt om zich heen alsof ze moet bezien of haar taak er nu wel opzit. ‘Yes, let’s hit the road ladies.’ Ze loopt zonder omhaal naar de auto, wij volgen haar direct. Voordat ze start vraagt ze: ‘Willen jullie naar huis of gaan we eerst een borrel drinken?’ Ik wil beide dus stel voor die borrel bij mij thuis te doen. Inez vindt dat een goed plan en meldt gelijk dat ze bij mij blijft eten. ‘En jij Lisa, blijf je ook?’ ‘Ja eigenlijk wel. Bel ik Sjef of hij ook komt. Ik heb na deze middag wel behoefte om en famille te zijn.’ Inez zit achterin en zucht. ‘Ik ben doodop en jullie?’ Ik draai mij naar haar om. Voor de grap schreeuw ik: ‘IK VOEL MIJ PRRRRRRIMAAAAAAAAA, MEVROUW MOSMAAAAAAAAN.’ Lisa krijgt de slappe lach, het zal wel een ontlading zijn. Tenslotte was het zowel een spannende als enerverende afspraak. ‘Kijk,’ zegt Inez, ‘daar loopt die meneer Van Aalst nog, hij is vergeten. Straks vindt hij de hond in de pot. Ik zal hem eens even de weg naar zijn eindstation wijzen.’ Mijn oudste zus licht nu over haar stuur van de lach. Niet verwonderlijk, met iedere willekeurige slapstick rolt ze bijkans over de grond. Inez en ik hebben jaren geleden al besloten op haar grafsteen haar onsterfelijke woorden te laten graveren: “Je kon me wegdragen.” Inez is al uitgestapt om Van Aalst te begeleiden. De touringcar passeert het tweetal, de chauffeur zwaait. Voorzichtig stapt ze op haar hoge hakken om de plassen heen. Van Aalst loopt gedwee mee. Ik moet mijn nek uitrekken om te kunnen zien of ze hem ook bij de deur neerzet. ‘Ik ga er uit want ik wil weten hoe dit afloopt.’ Lisa, inmiddels weer bijgekomen, volgt mij.
28
We zien iemand de deur open doen. Van Aalst loopt naar binnen maar niet voordat hij Inez een pets op haar achterwerk geeft. Hup daar gaat mijn oudste zus weer, tranen over haar wangen. Het is ook wel komisch. Gehaast loopt ze op ons af. ‘Nou moe, zagen jullie dat? Hij zat aan mijn kont!’ ‘Hij gaf je een klap, hij zat er niet speciaal aan.’ ‘Doet er niet toe. Die vent die open deed had een grijns van oor tot oor. Wat staat mij hier nog te wachten met al die vieze, ouwe kereltjes. Jullie ook zeker lachen?’ ‘Ja natuurlijk, wat zou jij gedaan hebben, huilen? Nou instappen en wegwezen, nu ben ik het wel zat hier. Het is al bijna kwart voor zes.’ Nogal bruusk rijdt Lisa het pad af, zij bestuurt haar auto meestal gehaast, altijd net of bijna te laat vertrokken. Ze is waarschijnlijk toe aan een glas wijn. ‘Verrek, we zijn van alles vergeten te vragen. “Fase” lamp, paarse pumps, wagenpark, wel of niet mee-slapende armbanden.’ Inez gniffelt op de achterbank. ‘Je kwam wel leuk uit de hoek met je “vaperatie”!’ ‘Daar had je mazzel mee, trutje. Waar sloeg dat trouwens op. Sinds wanneer mag je in april niet op vakantie zijn?’ ‘Sorry jongens, het flapte eruit. Ik denk dat ik mij schaamde dat John er niet bij was. Gelukkig heeft ze het niet gemerkt, denk ik.’ Ze kijkt mij wat bedremmeld aan. ‘Ik help het je hopen, volgens mij ontgaat ons Blijdenstalletje niet zoveel.’ We draaien de weg op, laten Blijdenburcht achter ons.
29
November 2008
31
VOOR HET BLOK De tijd is rijp om voorzichtig ons moesje aan het verstand te peuteren dat het zo langzamerhand tijd wordt, om te zien naar een aanleunwoning. We merken dat ze snel vergeetachtig wordt, dat de tijd haar inhaalt. Voor mij kwam de eerste echte aankondiging van “het de weg kwijtraken” op een maandagmiddag in de Blokker. Ik werd gebeld, nam op en praatte met meneer X. Toen ik klaar was met het gesprek zei ze: ‘Hoe weet die kerel nou in godsnaam dat jij hier bent?’ Hilarisch en zorgwekkend. Ze had de werking van haar fel begeerde mobiel nooit onder de knie gekregen, maar ik wist niet dat zij volstrekt niet begreep dat mobiel, mobiel zijn betekent. Omdat zij al 55 jaar in hetzelfde huurhuis woont en 83 is vernemen wij dat zij snel aan de beurt is voor plaatsing in een aanleunwoning. Voor ons goed nieuws, zij ligt er wakker van. We laten Lisa het woord doen: ‘Er zijn alleen maar voordelen ma: het is gelijkvloers, je kunt zelf eten maken of in de eetannex recreatiezaal eten. Je hebt centrale verwarming, geen mieren of muizen in huis, buren van jouw leeftijd, dokter en fysio zitten in De Einder zelf en de supermarkt is om de hoek.’ ‘Als het allemaal zo geweldig is, waarom zit je er dan zelf niet?’ ‘Omdat ik 62 ben, hoop 83 te worden om tegen die tijd ook zo’n plekje te kunnen veroveren.’ ‘Lul maar door, maar ik wil helemaal niet verhuizen, weet je wel wat hier allemaal ligt opgeslagen?’ ‘Wil je niet naar een aanleunwoning omdat je hier in dit veel te grote huis wilt blijven of omdat je opziet tegen de verhuizing?’ Ze denkt na, overweegt een “feel good” antwoord. ‘Een verhuizing is heel erg. Ik kan vast niet alles meenemen wat ik wil en ik heb helemaal geen zin om van alles op te ruimen en weg te gooien. Ik blijf mooi in dit huis totdat ik er in een houten jekker word uitgedragen.’ Lisa kijkt ons aan. We zitten om de tafel die ook wordt gedumpt. Twee poten staan op
33
bierviltjes anders glijdt je bord zo in je schoot. ‘Denk je nou werkelijk dat die taak voor jou is weggelegd? Ben je wel helemaal lekker. Wij zorgen dat de boel leegt komt, jij niet.’ ‘Jullie zeker, altijd druk, altijd gehaast, altijd aan het werk. Dat doe je niet zomaar tussen neus en lippen door, je kunt me nog meer vertellen.’ ‘Ik ga je nog veel meer vertellen,’ zegt Inez, ‘je kunt hier eenvoudigweg niet langer meer wonen. Het hele huis moet van top tot teen opgeknapt worden. Dat gaan wij dus even niet meer doen, kun je een klusser in dienst nemen en dan ben je alsnog een kapitaal kwijt. Wil je dat dan? Het enige huis dat ik wil opknappen is het nieuwe, likje verf en behangen, daar draait het wel zo’n beetje op uit.’ Ze is uit het veld geslagen. Zodra er geld uitgegeven moet worden geeft ze sinds een tijdje niet meer thuis. Ze is bang zich op haar oude dag al hongerend door het leven te moeten slaan. ‘Ik moet erover nadenken, ik kan niet zomaar zeggen: leuk jongens, doen we.’ ‘Je mag er best over nadenken maar ondertussen gaan wij wel knopen doorhakken. Wandel de komende dagen door je huis en je ziet wat er allemaal aan moet gebeuren. Verder lust ik nou wel eens een glas wijn, die koffie komt mijn neus uit.’ Broer kijkt triomfantelijk in de rondte in de wetenschap dat we eindelijk aan de drank gaan. De wijn gaat rond, nootjes op de tafel. Lisa hervat: ‘Straks zit je hier weer in de winter, je reuma gaat er met het jaar op achteruit. Het is boven steenkoud.’ ‘Jullie kunnen zo overdrijven. Ik heb verwarming in de keuken en de badkamer hoor.’ ‘Ja, maar boven is het stervenskoud en je wasmachine bevriest in de berging. Een beetje stevige winter en je lakens op zolder hangen er stijf bevroren bij.’ Ze moet gelukkig een beetje lachen, herinnert zich die winter ook nog wel. ‘Tjonge, jonge dat was toch in 1963?’ We houden vast aan het gesprek maar ze kapt het af: ‘Ik weet nou wel dat ik hier niet eeuwig kan blijven. Zoeken jullie maar naar een andere woning dan kom ik wel kijken of ik het wat vind. Denk erom als het mij niets lijkt, ga ik er niet zitten!’ Lisa: ‘Zo mag ik het horen, hier proosten we op.’ Dzing, alle glazen klotsen in de lucht tegen elkaar, dat van mij breekt natuurlijk in hon-
34
derd stukken; rode wijn op het witte tafelkleed. ‘Ha,’ roept John, ‘als vanouds, het blijft hier Jan Steen, wordt het toch nog een gezellig avondje.’
35
36
2009
37
SHOWTIME ‘Ma, met Lisa, luister eens. Ik heb hier een brief van de woningbouwvereniging en we kunnen morgen een leegstaande flat in De Einder bekijken, hoe vind je dat?’ ‘Fantastisch, maar morgen heb ik echt geen tijd kind. Ik moet boodschappen doen en naar fysiotherapie en naar de apotheek.’ ‘Dat komt geweldig uit ma, want jouw fysio zit in De Einder. Kom ik eerst koffie drinken, zet ik je daar af, ga ik voor je naar de apotheek en boodschappen doen. Ik pik ik je weer op en gaan we kijken. Ben zo rond 10.00 uur bij je.’ ...Zucht, ‘Nou dat moet dan maar zo.’ ‘Niet zo somberen, we gaan alleen kijken, is het een stek van niks, zijn we zo weer vertrokken.’ ‘Oké dan, ik zie je morgen.’ ‘Tien uur hè, bij de koffie, dag moesje, fijne dag nog.’ ‘Dag hoor, tot morgen.’ ‘Ellen, met Lisa, luister en huiver’ ‘Ik ben één en al oor zus, vertel mij alles, tot in de details.’ ‘Kom ik vanochtend bij haar aan, zat ze aan de tafel met een kop als een kniesoor, wou ze helemaal niet meer mee. Ze had de fysio afgezegd, ze voelde zich niet lekker. Maar ja, daar heb ik mij natuurlijk niets van aangetrokken.’ ‘Nee, natuurlijk niet, meenemen die vrouw.’ ‘Ik had twee tompoezen mee en van de mijne heeft ze ook nog de helft opgegeten.’ ‘Gut, gut, wat was die ziek zeg.’ ‘Juist, daarom. Heb die fysio weer gebeld en ze kon alsnog komen. In de auto heeft ze geen woord gezegd, ze was bloedchagrijnig. Maar nou komt het mooiste. Gaan we naar de huismeester, want die heeft de sleutel, slaat ze om als een blad aan de boom. Doet ze toch een partij aardig tegen die vent. Vertelt hoe oud ze is, dat ze geen rollator behoeft, dat ze nog overal heen fietst, gymnastiek doet en, let op, dinertjes voor vriendinnen organiseert.’ ‘Geweldig toch, vooral dat fietsen, heen en weer naar de bakker en de slager, verder toch niet?’ ‘Zoiets. En die dinertjes zijn lunches die ik helemaal voor haar regel.’ ‘En toen?’, vroeg ik snel, want zuslief komt al gauw in de verleiding gelijk een verrukkelijk
39
recept op te ratelen, altijd als ik geen pen en papier bij de hand heb. ‘Wij met die vent via de trap naar de eerste etage, want ze wou natuurlijk niet met de lift.’ ‘Nee, dat zou weer een godswonder zijn.’ ‘Hij doet de deur open……….’ Ze weet de spanning er wel in te houden zeg. ‘Staan we in een halletje waar drie deuren op uit komen, die van de badkamer, slaapkamer en woonkamer. De laatste twee deuren zijn van glas. Ik keek er doorheen en wist niet wat ik zag!’ ‘Het was een verschrikking.’ ‘Een verschrikking?’ ‘Het was een complete ramp?’ ‘Stil, laat mij nou vertellen. Het was subliem, magnifiek, fantastisch en helemaal geweldig.’ Zoveel superlatieven in één zin kan alleen zij produceren. ‘Zo zo, dat lijkt het paleis op de dam wel.’ ‘Bijna, bijna. De badkamer is drie bij vier meter, hartstikke groot. De slaap- woon- en keukenvertrekken liggen allemaal naast elkaar. Er komt een bak licht naar binnen, dat wil je niet weten,’ eigenlijk wil ik dat wel, ‘drie, hoor je mij, drie balkons, aan ieder vertrek één, alledrie met zonwering en alle kamers zijn dus gewoon groot, voor één persoon dan hè.’ Ze haalt diep adem en zwijgt, ik moet nu reageren. ‘Dat klinkt helemaal niet slecht en wat vond ons moesje ervan?’ ‘Die was net zo verbaasd als ik. Ik weet niet welke grot zij in gedachte heeft gehad, maar hier had ze duidelijk niet op gerekend.’ ‘Was ze enthousiast?’ ‘Ze stond natuurlijk niet te juichen, enige voorzichtigheid naar mij toe, zeker na die hakken in het zand, was gepast. Maar ik merkte aan alles dat ze het meer dan aardig vond.’ ‘Zei ze dat dan, aardig?’ ‘Ja, totdat de huismeester vroeg of ze het alleen maar aardig vond. Ze vergat blijkbaar even dat ik achter haar stond want tegen hem begon ze de flat de hemel in te prijzen: zo ruim en zo licht en wat een grote keuken en dat voor een mens alleen. Al die balkons, en wat ziet het er netjes uit en of de huismeester vond of er nog geschilderd moest worden. ‘Alsof ze het gaat nemen…?’ ‘Alsof? Zij neemt het, wij nemen het, het huurcontract wordt deze week getekend, WIJ GAAN VERHUIZEN.’
40
‘Jezus, het eerste het beste huis dat ze bezichtigt is dus raak? Is ze echt helemaal zeker?’ ‘Honderd procent. We zaten koud in de auto toen ze zei: ‘Zo’n kans krijgen we echt geen tweede keer, vlakbij mijn oude huis, zo’n mooie flat. Heb je die keuken gezien? Daar wil ik een ronde tafel in hebben staan, met rieten stoelen, dat wil ik al zo lang, we doen het hoor Lisa, we nemen deze flat.’ ‘Ellen, we zijn gelijk weer uitgestapt, de huismeester aangesproken om de zaak direct vast te leggen. Hij zou vanmiddag nog de beheerder van de woningbouwvereniging bellen, zodat het huurcontract vandaag nog opgestuurd wordt.’ ‘Per wanneer kan ze erin?’ Over twee weken, 1 juli om precies te zijn.‘ ‘Godallemachtig.’
41
ZOLDERZOOI Die twee weken voor de verhuizing van ouderlijk huis naar de aanleunwoning hebben ons fysiek en mentaal gesloopt. Vrijwel je hele jeugd gaat via je handen linea recta naar de vuilnisbak. De zolder ligt volkomen dichtgetimmerd met voornamelijk ouwe zooi. Honderden (school)boeken, tenten met toebehoren, twee opklapbedden, matrassen, muffe ouwe dekens, verfpotten, leeg of opgedroogd, uitgedroogde kwasten, geroest gereedschap in een verroeste gereedschapskist, twee dakantennes, planken, deuren die bij dit huurhuis horen en dus moeten blijven staan, poezenmanden, een forse kist met ingebonden jaargangen van ‘Ons Amsterdam’, drie bouwlampen en twee kapotte! TL-buizen, plantenpotten, speelgoed, videobanden, een grammofoon zonder arm, een transistorradio, wanstaltige schilderijen, kleding uit het jaar nul, een stuk of tachtig bollen wol plus breipennen, tapijten die ooit in de woonkamer hebben gelegen, een melkbus, een kroonluchter en een koperen kandelaar die ik voor het eerst van mijn leven zie, en als klap op de vuurpijl een zak vol met nieuwe tandenborstels. Ik ben vast nog wat vergeten op te noemen. Wij vervloeken onszelf hier nooit eerder te hebben geruimd. We spreken af om op een maandagavond te starten met de zolder. Ma protesteert want het grof vuil komt pas dinsdagochtend en het kan niet de hele nacht buiten staan. Wij vinden van wel, overrulen haar. Vier tegen één, ze heeft geen kans. Om in de stemming te komen, eten wij die avond bij haar. Ze wil zelf koken. Wij vinden dat natuurlijk goed. Maar dat is dan wel de laatste keer dat ze voor vijf man boodschappen moet doen. Andijvie stamppot zonder andijvie willen we niet, ze is het vergeten te kopen. ‘Door de zenuwen’, zegt ze. We halen Chinees, ook prima. Als het uur U betreffende project zolder is aangebroken vraagt ze benepen of ze mee mag. Daar waren we al bang voor, maar kunnen onmogelijk weigeren. Inez doet nog een poging haar te wijzen op een fantastische film maar daar heeft ze totaal geen zin in. Boven gekomen vragen we ons af waar te beginnen. ‘Met de boeken, dat worden zware dozen, zijn we daar vanaf’, zegt mijn broer. Ze reageert onmiddellijk: ‘Niet alle boeken weggooien hoor, we kunnen ze ook nog naar
42
het bejaardenhuis brengen en misschien een antiquariaat.’ Niemand voelt iets voor dit plan, maar willen haar niet bij de eerste de beste ruimavond al in het harnas jagen. We zetten haar neer op een klapstoel (kijk, die ben ik vergeten te melden, er staan er maar liefst zes), zetten een doos vol met boeken naast haar en vinden dat zij daar maar eens mee moet beginnen. ‘Ma, eerst het boek uitschudden en daarna pas weggooien in die lege doos, oké?’ Ze knikt, pakt er eentje uit en begint te bladeren. Toen mijn vader nog leefde zijn mijn ouders cash geld gaan verstoppen. Als verstandige ouder vertel je dat natuurlijk niet aan je kinderen, die lachen je vierkant uit. Met alle gevolgen van dien. Een jaar of acht geleden moesten de slaapkamers opgeknapt worden. Met stomheid geslagen haalden we flappen van vijfentwintig en honderd gulden onder de lagen vloerbedekking vandaan. Vergeten, maar niet vergeeld. Wij verbaasden ons over de kwaliteit van het papiergeld in de guldentijd. Wat een verschil met dat halfbakken euro papier. De opknapklus leverde ƒ 1.550,00 op. Mijn moeder vond het hele geval nogal grappig en zei: ‘Wie wat bewaart, heeft wat.’ Inez en ik kruipen op onze knieën onder het schuine dakdeel om alle dozen naar voren te schuiven. Het wordt een enorme klus. Ieder boek en tijdschrift moet worden uitgeschud. De kans om Hollands geld te vinden achten wij groot. We bereiken die avond wel een berg oud vuil maar vinden nog geen tientje. De rest wil ze bewaren of zijn we niet aan toegekomen. Als we een groot deel buiten op de stoep hebben staan, rijden de eerste twee ochtendsterren in de vorm van bestelbus en vrachtwagen al voor om in te laden. De gemeentelijke grofvuildienst lijkt nu een geldverkwistende zaak te zijn; ze hoeven deze hoek niet meer aan te doen, alles is in no time weg. Vrachtwagen- en bestelbuschauffeur hebben nog een aanvaring over de transistorradio en de grammofoon. Lisa stelt voor om “iene miene mutte tien pond grutten” te doen, maar dat wordt ze klaarblijkelijk toch te gek. Weer binnen nemen we nog een glas wijn. Wij zijn allemaal bekaf. Inez hoest zich te pletter. John informeert waar ze deze natte pleuris heeft opgedaan en hamert erop dat ze naar
43
de dokter moet. Ze belooft hem dat zeker te gaan doen. Lisa en ik besluiten de volgende dag door te denderen. Als ik thuis kom, kus ik man en kind om direct te gaan douchen. Eenmaal in bed heb ik nog geen drie seconden nodig om in slaap te vallen. Lisa en ik zijn de volgende dag rond negen uur bij ma. Ze is te moe om weer mee naar de zolder te gaan en dat komt goed uit. Wat zij wil bewaren, bestempelen wij als regelrechte troep om alsnog goeddeels te lozen. We zuchten ons een weg door herinneringen. Gaandeweg worden we wel behendiger in het onderscheiden van: -
emotioneel en/of waardevol
-
dit zetten we op marktplaats
-
onmiddellijk laten zakken.
Ik ben zelf ook nogal “bewaarderig” maar besluit ter plekke, op korte termijn alle kasten in ons huis onder handen te nemen. Dit kun je je kinderen niet aandoen. We blijven ons verbazen over wat er door onze handen gaat. Giroafschriften vanaf 1958, een autopolis van mijn opa z’n auto, facturen van verfpotten t/m onze eerste televisie, salarisstroken van zowel mijn vader als moeder en heel veel brieven van pensioenfonds tot aanbiedingen van de Gruyter uit 1965. Er komt geen eind aan de rouw-, trouw-, kerst- en verjaardagkaarten van onze (over) grootouders. Bewaard voor wie? Voor ons en onze (klein)kinderen? Ene Nel Trompenberg, geboren 1872, overleden in 1944. Wie was deze vrouw en wat een prachtige rouwkaart. Nog nooit zo’n vette zwarte rand om een kaart gezien. Een A4 formaat in drieën gevouwen en ingestoken met een lipje. S.c.h.i.t.t.e.r.e.n.d., zo wil ik “um” ook. Lisa belooft dat ze er tegen die tijd rekening mee zal houden. ‘Qua leeftijd ga jij eerder dood dan ik, hoe wil je dat dan bewerkstelligen zussie? Ik neem deze kaart mee naar huis en voeg het bij mijn wilsbeschikking.’ ‘Als jij lekker doorrookt overleef ik jou met gemak.’ pareert zij met een zelfvoldane glimlach. De overdadige rouw-trouw-kerst-verjaar-doos moet worden bewaard om op later tijdstip op contanten te worden nageplozen. Als we tussen alle paperassen een gedicht vinden, geschreven door mijn vader, huilen we
44
ons door de strofen. We verbazen ons erover hoe gevoelig hij schrijft en dat hij een gedicht heeft geschreven. Het gaat over een vrouw maar we kunnen er niet achter komen of het hier onze ma betreft. ‘Hij was wel hitsig.’ ‘Nou, nou,’ zegt Lisa, ‘hij had er zin an.’ ‘Zullen we dit aan haar laten lezen of niet?’, vraagt Lisa zich af. ‘Ik zie geen bezwaar, ze zal toch niet wakker liggen van een gedicht uit pakweg 1940?’ Het documentje wordt apart gelegd. De anderen moeten het zeker lezen. Om tien uur vinden we het genoeg en slepen de ene vuilniszak na de andere naar beneden de berging in, klaar voor volgende week grofvuil-op-de-stoep-dag. Ma ligt op de bank te slapen met de afstandsbediening in haar hand. Wij nemen nog een glas wijn, memoreren onze vondsten en kijken af en toe naar haar. Zij wordt met de dag een kleiner vogeltje.
45
DE LAATSTE INPAKLOODJES Het weekend voor de verhuizing zijn we met onze mannen en een handvol kleinkinderen bij ma. Lisa is voor werk in het buitenland en bij Inez is een stofallergie geconstateerd. Wat zal die laatst een lol hebben gehad op zolder. Knap dat ze niet gestikt is, ze mag niet meer meehelpen. Op de vloerbedekking en de deuren, die bij het huis horen, na, is de zolder leeg. Een vervelende bijkomstigheid zijn de honderden spijkers die mijn vader het zolderdak in heeft geramd. Ik herinner mij wel dat er allerlei hamers, nijptangen en schroevendraaiers aan hebben gehangen maar zoveel gereedschap kan een eenvoudige klusser ook weer niet bij elkaar gesprokkeld hebben. John neemt de weg-met-de-spijkers-taak op zich. Alle kamers moeten worden leeggehaald en schoongemaakt. Op het moment dat ik de linnenkast onderhanden wil nemen komt mijn moeder binnen met koffie en koek. ‘Ik kom even bij je zitten, je bent dan niet zo alleen en ik kan je misschien wel helpen.’ ‘Dat lijkt mij een goed plan, eerst koffie en dan lakens tellen.’ Ze lacht en zegt verontschuldigend: ‘Al het beddengoed, thee- en handdoeken van Grote Inez liggen hier ook in.’ ‘Zullen we dat over de kinderen verdelen? Je hebt het straks echt niet meer nodig.’ Ze raakt aan het weggooi/weggeef scenario gewend. ‘Neem mee wat je wil, ik heb aan 3 lakens genoeg.’ Onverwacht snel handelen we de linnenkast af en verdelen overtollig spul over vier vuilniszakken, voor ieder wat wils. In de hangkast scheiden we oude van nieuwe kleding, mijn moeder vindt het allemaal prima. Als ik terloops vraag waarom ze de kleding van haar moeder heeft bewaard zegt ze: ‘Zelfs dat kon ik niet weggooien. Daar moest ik blijkbaar 83 voor worden.’ Zondagmiddag zijn de logeerkamers en de zolder leeg en “spic & span”. De gevulde verhuisdozen staan in de berging en wij zitten aan de wijn met bitterballen. John heeft tijdens het oprollen van een tapijt nog een wereldvondst gedaan, de buit bedraagt ƒ 1.750,00. Wij blijven allemaal eten, niet al het bestek en servies is ingepakt en wederom wordt er
46
chinees besteld. Naar eigen zeggen voelt ma zich prima. Het enige wat haar voorlopig dwars zit zal het gemis van de tuin zijn. Wij beloven haar dat de toekomstige drie balkons vol gezet worden met plantenbakken. Na het eten vertrekken de hulptroepen, ik blijf nog even. Om haar nu, in haar eentje te laten zitten vind ik geen prettig idee. ‘Wil je even naar boven ma? Lopen we samen door de kamers heen.’ ‘Dat doe ik wel op de laatste dag, maak ik er een inspectieronde van.’ Ze kijkt mij aan, het koppie een beetje scheef. ‘Maak je om mij maar niet druk, ik overleef dit ook nog wel. De oorlog, vier kinderen opvoeden, het overlijden van je vader, dit gaat mij ook lukken.’ ‘Waar zie je nog meer tegenop, behalve geen tuin meer?’ ‘De centrale verwarming. Ik heb nu een gaskachel en weet hoe dat werkt, maar een c.v. lijkt mij niets.’ ‘Lieve schat dat is een draaibaar geval aan de muur. Overdag zet je het op 21 graden en ’s nachts op 17. Meer hoef je niet te doen.’ ‘Maar hoe weet dat ding nou wanneer het 21 graden is?’ ‘Hij geeft een seintje naar de ketel dat hij moet stoppen met loeien of juist moet aanslaan.’ ‘Oh, zo makkelijk dus?’ ‘Meer is het niet.’ ‘En wat bevalt je nog meer niet?’ vraag ik snel, want anders moet ik nog verdere technische uitleg over een c.v. ketel geven en die kennis heb ik toevallig niet in huis. ‘Ik heb geen sprei op mijn bed.’ ‘Die kopen wij dan, net als gordijnen, vloerbedekking, zeil, vitrage en weet ik veel wat niet meer. ‘Dus ook een sprei en twee leuke kussens op bed.’ ‘Jullie denken dat ik miljonair ben. Ik heb helemaal geen geld om zomaar van alles te kopen. ‘ ‘Volgens Lisa ben je geen miljonair, maar het scheelt niet veel. Twee pensioenen en je AOW, wat wil een mens nog meer?’ ‘Heb je nog meer vragen?’ ‘Is de huur inclusief gas, licht, water en telefoon?’ ‘Nee ma, er komt een rekening voor de huur, gas- en licht en de telefoon, allemaal apart, net als hier.’
47
‘Dus, volgens Lisa kan ik dat allemaal betalen.’ ‘Met gemak, je hoeft er geen seconde over wakker te liggen.’ Het stelt haar op dit moment gerust. Ik maak aanstalten om naar huis te gaan, zij wil nog even tv kijken. Als ik langs haar huis rijd, staat ze tussen een kier van de gordijnen mij gedag te zwaaien, zoals ze dat al doet sinds ik voor het eerst, in mijn eentje, naar de kleuterschool liep.
48
VOLGENDE FASE De verhuizing verloopt ongekend gladjes. Ma drentelt soms wel wat hinderlijk om ons heen. Als ze klem komt te zitten tussen bank en deurstijl maant Sjef haar om in de tuin haar heil te zoeken. En passant onder de lopers op de trap, het tapijt in de woonkamer en op de zolder, het zeil in de keuken, in de laden van het dressoir en in de Friese klok nog een kleine ƒ 3.000,00 bij elkaar gescharreld. Weer een reden om de Nederlandsche Bank te bezoeken. In de gehuurde verhuiswagen met laadklep kan zoveel gestouwd worden dat we met twee keer laden en lossen klaar zijn. Na de eerste rit blijft ma en een deel van de helpers, in de nieuwe woning om snel in te ruimen. Geloof het of niet maar om vier uur is de klus geklaard. We blijven borrelen en eten. Ma vindt ons fantastische mensen. Dat zelfs de schilderijen, de Friese staartklok en de spiegels hangen vindt ze een huzarenstuk. Inez blijft slapen. Ik bel haar de volgende ochtend. ‘Met mij, hoe is het daar?’ ‘Ik heb godverdomme, door die klok geen oog dichtgedaan. Dat kreng tikt zo verschrikkelijk hard en elk half uur dat gedreun. Dat de brandweer niet is uitgerukt is mij een raadsel.’ ‘Je had hem ook stil kunnen zetten.’ ‘Dat moet je dan je moeder maar eens vertellen. Aan haar klok wordt niet gerotzooid. Ik slaap hier niet meer, als jij dat zielig vindt, be my guest.’ ‘Is ma al wakker?’ ‘Jawel, ze is in de badkamer.’ ‘Heeft ze goed geslapen?’ ‘Volgens mij wel. Heb je nog meer, want ik wil ontbijten en naar huis, slapen.’ Zus klinkt echt geïrriteerd. ‘Ik bel ma vanmiddag weer.’
49
‘Bye dear.’ ‘Ja daag.’ Ze belt mij zelf. ‘Met je moeder.’ ‘Ha moesje, je bent mij voor. Hoe voelt je nieuwe omgeving aan?’ ‘De zonneschermen zijn naar beneden, staat heel gezellig. De televisie is aan en tussendoor lees ik de krant. Ik heb geen zin om de dozen in het berghok uit te pakken hoor, dat doen jullie maar. Wat moet ik nou met die knop aan de muur doen?’ ‘Helemaal niets, het is hoogzomer of wil je de kachel aan hebben?’ ‘De kachel? Er staat hier helemaal geen kachel, waar heb je het over?’ ‘Welke knop aan de muur bedoel je eigenlijk?’ ‘Je weet wel, die dinges voor het warme water.’ ‘Heb je geen warm water dan?’ ‘Ja natuurlijk wel, maar dat moet ik toch met die knop regelen?’ Niet alleen mijn moeder maar ook ik raak nu in verwarring, waar gaat het hier over? ‘Ma, luister, je zit niet eerder aan die knop totdat ik het je zeg!’ ‘Dus ik mag er alleen naar kijken?’ ‘Voorlopig wel ja.’ Het blijft stil aan de andere kant. ‘Hallo, ben je daar nog?’ ‘Ik wel, jij ook?’ Ze lacht. ‘Wat eet je ook alweer vanavond?’ ‘Weet ik veel, Inez zal wel wat klaar hebben gezet, toch?’ ‘Kijk eens in de koelkast.’ ‘Blijf je hangen dan?’ ‘Ja, vrees niets.’ Het rommelt op de achtergrond. ‘Hallo, hier ben ik weer. Er staat macaroni, ben ik lekker snel klaar.’ ‘Klinkt goed. Ga je nog naar buiten?’ ‘Welnee, ik ga de krant lezen op het balkon. Leuk hè, ik kan kiezen uit drie stuks. Welke zal ik nemen?’ ‘Doe maar de middelste, zit je dicht bij de telefoon, anders hoor je die misschien niet.’
50
‘Goed, maar nu houd ik je niet langer op.’ ‘Ma, ik bel je morgen weer. En je weet het hè, niet aan die knop zitten.’ ‘Ik mag er alleen maar naar kijken, net als de tv. Dag kind, tot morgen.’ Dag moesje, fijne dag nog.’ De volgende morgen bel ik haar weer. ‘Hallo moetie, hoe gaat het daar?’ ‘Nou ja, hoe zal ik het zeggen, er is wel wat gebeurd.’ Een steek in mijn maag. ‘Wat dan?’ ‘Ja, nou ja, kijk, ik ben een beetje uit bed gevallen.’ ‘Jezus, heb je pijn?’ Eigenlijk wel, maar ik kan niet zien of het blauw is. Mijn linkerarm en schouder doen wel zeer. Ik heb ook een blauwe plek op mijn voet, maar dat kan ook van iets anders zijn hoor.’ ‘Ik kom nu naar je toe.’ ‘Fijn, tot zo.’ Blauwe schouder en bovenarm. Ze kan alles nog bewegen. ‘Ik ben nog nooit uit mijn bed gevallen. Het moet maar helemaal tegen het raam aan worden geschoven, kan ik er slechts aan één kant uitvallen in plaats van twee.’ Zij beziet de zaken met een positieve blik, daar ben ik haar mijn hele leven al dankbaar voor. Ik help haar aan te kleden wat maar moeizaam gaat. Ik vloek in mijn hoofd dat haar dit nu moest gebeuren. We gaan naar de dokter. ‘Niet gebroken mevrouw maar het zal wel even duren voordat u weer de oude bent. U kunt paracetamol tegen de pijn slikken. Fysiotherapie lijkt hier op zijn plaats. Ik zal er voor zorgen dat u nog deze week terecht kunt. Mijn assistente belt u daar morgen over.’ Ik neem haar mee naar mijn huis. Waarschijnlijk door de zeurende pijn in haar schouder en arm is haar commentaar op het eten niet van de lucht: ‘Noem je dit tomatensoep, het lijkt wel koude saus. Lamsdingen, daar zit toch altijd knoflook op? Frietjes, zelfgemaakte zijn veel lekkerder. Bah, sla, daar doe jij toch altijd knoflook in de dressing?’
51
Ze wil absoluut niet blijven slapen. In haar flat help ik haar met uitkleden. ‘Morgen doe ik het weer zelf, anders verstijft de boel maar.’ Ik druk haar nog op het hart mij te bellen als het niet lukt. Als ik weg rijd staat ze niet op het balkon. Ik bel mijn zusters en broer in de wetenschap dat ze morgen alle drie opdraven bij ma.
52
PANIEKTELEFOONTJE Zaterdagochtend half tien. Ik sta, vol zelfmedelijden, de was in de machine te proppen. In dit mannenhuishouden voel ik mij een Assepoester. Ze weten verdomme niet eens hoe dat apparaat eruit ziet. Ik ben altijd de klos. Ik hoor mijn mobile overgaan. ‘Ellen, telefooooooooooooooooon.’ ‘Ja, ja, ik hoor het wel.’ Op het schermpje verschijnt het woordje “ma”. ‘Hé moetie, hoest met jou dan?’ ‘Ellen, ik weet het niet meer, ik ben alles kwijt, ik weet niet meer waar mijn tas is, mijn sleutels zijn weg en de zilveren lepeltjes kan ik niet meer vinden, het is allemaal zo raar in mijn hoofd.’ ‘Ga zitten, neem een bak koffie, ik ben met een kwartiertje bij je.’ Man en kind verwachten een verhaal. ‘Het gaat niet goed, ik ben weg.’ ‘Bel me als ik moet komen,’ zegt Yves, ‘haast je, straks heeft ze een tia.’ Ivan, mijn zoon, loopt met mij mee naar de auto en zegt nog: ‘Rijd je niet te pletter, dan heeft ze niets meer aan je en ik ook niet.’ De bezorgdheid is “hartverwarmend”. Ik rijd me niet te pletter, maar het scheelt niet veel. Twee rode stoplichten op zaterdagmorgen kan ik wel hebben. ‘Tijdens de rit bel ik nog De Einder, die kunnen niets doen: ‘U heeft geen extra zorg afgesloten.’ Extra zorg, extra zorg, wat voor extra zorg? Ik wist niet eens dat we dat konden aanvragen. Als ik binnenstorm zit ze aan de keukentafel te huilen. Ik sluit haar in mijn armen en vraag of het nuttig is om met de wolven in het bos mee te grienen. Ze zegt nog nooit zo blij te zijn geweest om mij te zien. ‘Jawel, toen ik geboren werd en de eerste keer dat ik alleen, heelhuids terug kwam van de kleuterschool en toen ik hartje winter in Rotterdam een zesde hands auto had gekocht en met mist en sneeuw, zonder kleerscheuren thuis arriveerde, et cetera, et cetera.’
53
Het ontdooit niet echt, er is serieus iets fout. ‘Vertel maatje, wat is er gebeurd?’ ‘Ik weet het niet, maar toen ik opstond draaide alles om mij heen, ik wist niet eens of ik nog moest ontbijten.’ ‘Dat heb je wel gedaan want de hele santenkraam staat in de gootsteen. Heb je honger?’ ‘Nee, helemaal niet.’ ‘Zal ik eerst koffie zetten of heb je daar geen trek in?’ ‘Jawel, dat lust ik wel.’ Tijdens het koffiezetritueel controleer ik het meest voor de hand liggende laatje op de huissleutel. Gelukkig, die ligt daar onschuldig, niet wetend van enige stress bij zijn eigenaresse. Ma is op dat vlak gerustgesteld. Eenmaal aan de koffie zal ik mij moeten bewijzen als dochter die het wel allemaal even gaat oplossen. ‘Heb je hoofdpijn?’ ‘Een beetje, maar ik weet niet meer waar de medicijnen liggen.’ Ze begint weer te huilen. De onmacht slaat hier wel heel heftig toe. Ik merk ineens dat mijn hart als een razende tekeer gaat. Het doet bijna pijn, laat ik nu niet onderuit gaan, dat zou dubbelpech betekenen. Ik probeer rustig adem te halen en kom met de volgende vraag: ‘Voel je je hart tekeer gaan?’ Belachelijk, alsof mijn hart met een draadje aan dat van haar is verbonden. Zij vindt van niet maar zegt het niet zeker te weten. Ik kom maar weer met iets “concreets”: ‘Wat weet je niet meer?’ Ze kijkt mij recht in de ogen aan, de tranen stromen over haar wangen en zegt: ‘Ik weet niet eens meer hoe je heet!’ ‘Pardon, ik ben toch Ellen?’, zeg ik volkomen verbouwereerd. ‘Ja dat weet ik wel, maar je achternaam.’ ‘Aah,’ roep ik opgelucht, dat is ook een idiote naam om te onthouden, Fédize. ‘ ‘Oh ja, dat is ook zo, maar die andere naam, onze naam.’ Shit, denk ik, dat gaat wel ver op een loze zaterdagochtend. Hoe houd ik dit luchtig, hoe stel ik haar gerust.
54
‘Wat denk je van Mosman.’ Ze veert op. ‘Verdomme, hoe kan ik dat nou vergeten.’ ‘Tja, dat weet ik ook niet, maar ik denk dat er ergens een stopje is doorgeslagen. En nu gaan we eens lekker ophouden met huilen. Als je koffie op is gaan we naar het ziekenhuis, meten ze van alles op en weten we meer, oké?’ ‘Nee, ik wil helemaal niet naar het ziekenhuis maar wil wel stoppen met huilen, je krijgt er van die rare ogen van.’ Ik weet zeker dat ik met haar naar het ziekenhuis wil, maar hoe pak ik dat nu een beetje gezellig in. ‘Lief maatje, als dokters nu, vandaag, het probleem kunnen oplossen, is het echt beter om te gaan, geloof me. En een bijkomend voordeel, ik blijf bij je, wijk niet van je zijde. Ze staart naar buiten, ik hoor haar denken. ‘Ik moet mij eerst wassen.’ ‘Wat jij wil, maar jou kennende heb je dat allang gedaan.’ ‘Schoon ondergoed aan, andere kleren.’ ‘Als jij dat prettig vindt, doen we dat.’ Ik ben allang blij dat ze de zinnen enigszins bij elkaar heeft en alsnog instemt. Ze maakt aanstalten en gebiedt mij schone kleren te pakken. Ik weifel niet en ga direct op kledingonderzoek terwijl zij rommelt in de badkamer. Binnen de kortste keren staat ze aangekleed en wel, klaar voor het ziekenhuis. ‘Nog een check ma, weet je waar de medicijnen zijn?’ ‘Nee, geen flauw idee.’ ‘Waar staat de vla?’ Weer die waterlanders. ‘In het dressoir?’ Time to go.
55
TRANSIENT GLOBAL AMNESIA ? Het ziekenhuis ligt vrijwel om de hoek. Ik besluit de eerste hulp met ons bezoek te verblijden. Aan de balie vertel ik wie- en hoe oud ze is, wat ze mankeert, dat ze een maand geleden is verhuisd en wellicht door een geniepige tia is aangevallen. Ons wordt verzocht in de wachtkamer plaats te nemen. Daar zijn we niet de enige bezoekers. Een voetballer met bebloede scheenbenen, een al te vroege drugsverslaafde, een jonge meid met haar vriendin, niet te zien wie wat mankeert en een politieagent met een handdoek om zijn hoofd, zijn onze medeslachtoffers in deze kamer. De koffiemachine is defect en het stinkt hier als een beerput. Misschien is het haar leeftijd of de door mij medegedeelde “diagnose”, maar na nog geen vijf minuten roept een blonde stoot van een verpleegster ons om mee te komen. De twee Mosmannen volgen gedwee. Kamer nummer 3. Rang, ze rukt een gordijn open, wij mogen plaats nemen op een stoel en een kruk. Zij neemt bloeddruk en hartslag op, noteert één en ander en verdwijnt uit beeld, rang, gordijn weer dicht. We zien haar niet meer terug. Moeders vraagt zich gelaten af wat er gaat komen en hoe het mogelijk is dat een gordijn zoveel geweld aan kan. Ik heb geen idee, het is de eerste keer dat ik zoiets “mag” meemaken. Na tien minuten komt er een volgende verpleegster binnen. Rang, gordijntje open, stralende lach achter een karretje waarop minstens honderd buisjes met of zonder vloeistof staan. ‘Zo mevrouw, wij gaan wat bloed aftappen, hoort er allemaal bij hoor. Ach, wat een mooie ader! Ik kan hem zo aanprikken.’ Mijn moeder reageert trots: ‘Oh, nooit problemen gehad met bloedprikken hoor, ga rustig uw gang.’ Ik zie buizen volstromen met moeders bloed en hoop dat één of andere gebrekkige daar nog van kan profiteren. Na het bloedbad vertrekt ook deze dame maar laat het gordijn met rust. We hebben zicht op de gang waar het een af- en aan is van gevulde rollende bedden waarin jong tot oud krampachtig om zich heen ligt te kijken, waarschijnlijk niet wetend wat met de nieuwe situatie aan te moeten. Ongeveer zoals wij maar dan liggend, met deken. Om niet al te zwijgend de tijd te doden vraag ik: ‘Herinner je je hoe je man heette, je zoon, waar je vroeger woonde, waar je sleutels zijn en
57
of je weet wat we hier doen.’ ‘Ja, ja, nee en nee. Ik ben niet helemaal gek, maar er is wel wat aan de hand.’ Een understatement, dat ik niet wil toelichten. Gelukkig staat de volgende voor onze neus. Een arts dit keer. Zij stelt zich voor en zegt opgewekt: Dames gaat u met mij mee? Vergeet uw jas en tas niet.’ Ik pak de boel bij elkaar en we verhuizen naar kamer nummer 8. Moeder en dochter zijgen neer op stoel en kruk en zij posteert zich, op een bureaustoel, tegenover mijn moeder. ‘Mevrouw, vertel mij eens wat er vanochtend gebeurd is.’ Mijn moeder doet haar verhaal, wij zwijgen en luisteren. ‘Dat is wel wat hè, weet u bijvoorbeeld in welk jaar wij leven?’ Dit is een moeilijke. Ma draait zich langzaam om naar mij. Grote vragende ogen. ‘Aan mij heb je niks, jij moet het tegen de dokter vertellen.’ Ze weet het niet of niet zeker. Tot mijn verbazing, en ongetwijfeld die van de arts, zegt ze tergend langzaam: ‘twee-nul-nul-één, toch?’ ‘U bedoelt 2001?’ Wie zegt er nou twee-nul-nul-één. Even buiten beschouwing dat het 2009 is. Je zegt toch ook niet twee-nul-nul-negen?’ Waar haalt ze dat nou vandaan. ‘Het is bijna goed mevrouw. En hoe oud bent u?’ ‘Vierentachtig’, dat weet ik wel hoor.’ ‘Dat is heel mooi, mevrouw, dat hoor ik graag.’ ‘En wat voor dag is het?’ Weer zo’n instinker. Ze leeft maar zo’n beetje van dag tot dag. Weet zij veel of het maandag of zaterdag is. Sterker nog, op vakantie ben ik ook de draad van de dag kwijt, gelukkig maar, eindelijk dat gesodemieter van de tijd uit mijn hoofd. Weer hulp-vraag-ogen naar mij. ‘Nee ma, zelf zeggen.’ ‘Ik denk zaterdag, Ajax speelt toch vanavond?’ ‘Gaan ze winnen denkt u?’ ‘Ik weet niet eens welke dag het is en u vraagt mij of ik weet of Ajax vanavond gaat winnen?’
58
Ik schiet in de lach, de arts ook. ‘Leeft uw man nog?’ ‘Welnee, die is al een tijdje geleden gaan hemelen.’ Arts heeft humor. ‘Ha, ha, dat heb ik al een tijd niet meer gehoord. Mijn tante kon dat ook zo zeggen.’ ‘Wat?’ ‘Nou, dat iemand is gaan hemelen.’ ‘Oh.’ ‘Maar weet u het jaar van overlijden van uw man?’ ‘Zijn we hier om over mijn man te kletsen of gaat het over mij? Hoe zit het eigenlijk?’ Arts blijft voet bij stuk houden. ‘Mevrouw, ik wil iets meer weten over de plotselinge uitval van uw geheugen, dus stel ik dit soort vragen. Wat denkt u, is uw man 1 jaar, 5 jaar of misschien al 10 jaar geleden overleden?’ Ze denkt hardop na: ‘Nou, dat zal, zeg maar, tja, dat kan wel eens 5 jaar geleden zijn, toch Ellen?’ ‘Laten we het op 15 jaar houden, komen we aardig in de buurt.’ Arts weet genoeg. ‘Ik ga nu uw reflexen onderzoeken. Gaat u maar op de tafel liggen. ‘Moet ik mij nu uitkleden?’ ‘Schoenen, broek en blouse, de rest blijft aan.’ Gedwee volgt ze de opdracht. Even later wordt er gevoeld en geknepen. Alles in orde. ‘Mevrouw, ik ben klaar, straks wordt er een hartfilmpje van u gemaakt. De verpleger komt zo bij u.’ Ze neemt afscheid, niet zonder nog te memoreren aan het hemelen: ‘Hemelen heb ik lang niet gehoord, maar vanaf nu zal ik dat nooit meer vergeten.’ ‘Fijn,’ zegt mijn moeder, ‘dat u er nog maar lang van verschoond moge blijven.’ ‘Dat neem ik ter harte, letterlijk en figuurlijk. Tot ziens.’ En weg is ze. Wij wachten op een volgende arts of verpleger. Het is inmiddels 13.30 uur en ik begin honger te krijgen. Mijn moeder ligt nog steeds op het bed, blijkbaar niet van plan eraf te komen. ‘Lig je lekker?’ ‘Eigenlijk wel. Ik heb nauwelijks geslapen vannacht, ben doodmoe.’
59
‘Wil je iets eten?’ ‘Doe mij maar een banaan.’ In de kantine bel ik achter elkaar mijn zusters en broer, geen hond die opneemt, bij alle drie de voicemail ingesproken. Het is druk in de eetzaal van het ziekenhuis maar er liggen wel bananen, het geluk is met mij. Zelf neem ik maar een broodje gezond. Driiiiingggg. Ha mijn oudste zus reageert. ‘We liggen voor Pampus,’ schreeuwt ze mij toe. ‘Je moeder ook’, brul ik haar toe. Ze vraagt: ‘Wat bedoel je daar precies mee?’ Ik vertel, in details, het zaterdag-ochtend-moeder-avontuur. Ik sluit mijn verhaal af met: ‘je hoeft niet te komen, alles is onder controle (hoewel) maar dat is natuurlijk tegen dovemansoren gezegd. ‘We zeilen onmiddellijk naar Durgerdam, ik ben er in een oogwenk.’ Terug bij ma. Ze slaapt als een roosje. Voor het eerst van mijn leven blader ik de “Linda” door. Als de klok vijf over drie aangeeft stapt de hart-verpleger/arts, hoe heet zo eentje precies, binnen. Op dat moment belt Yves hoe het gaat, ik beloof straks terug te bellen. Samen met de hartendokter schudden wij ma wakker. Opgewekt alsof we naar een knalfeest gaan, roept hij dat er nu een hartfilmpje wordt gemaakt. Ik herinner mij niet bij het intake gesprek verteld te hebben dat mijn moeder hardhorend is. Blijkbaar gaat hij hier vanuit of is hij zelf doof. Ze wordt aan alle kanten afgeplakt met rondjes waaraan draden zijn bevestigd. In no time komt er uit de hart-film-machine een papier met curves uitgerold. Ik sta er met mijn neus bovenop om er zo weinig mogelijk van te snappen. De dokter vraagt aan mijn moeder wanneer zij een hartaanval heeft gehad. ‘Een hartaanval? Ik? Helemaal nooit, hoe komt u erbij?’ Hoe moet ik dat nu weer inkleden. ‘Ma, het is wel lang geleden, maar het zal zo’n dertig jaar terug zijn dat jij een hartaanvalletje hebt gehad. Weet je nog? Je hebt zes weken gerevalideerd in Zon & Straal.’ IJzige stilte. ‘Maakt niets uit, morgen weet je het weer, je ligt niet voor niets hier, neem een banaan.’ ‘Oh kind, lekker, daar heb ik trek in.’
60
Dokter Hartfilm weet genoeg, geeft mij een knipoog en zegt tegen mijn moeder: ‘Straks krijgt u nog een mri-scan en dan is het even afwachten op de uitslag.’ Ik loop mee de gang op. ‘Kunt u aan die film zien dat zij dertig jaar geleden een hartaanval heeft gehad?’ ‘Ja, overduidelijk, de wetenschap staat voor niets.’ Blijkbaar. ‘Hoe laat vindt de scan plaats?’ ‘Er komt zo iemand naar u toe. Uw moeder wordt er met bed en al naar toe gereden.’ Het woordje zo, heeft in het ziekenhuis een andere tijdsspanne dan mijn begrippenlijst. Mijn moeder eet ondertussen haar banaan, mijn zuster belt. ‘Ik ben in de hal, haal je mij even op?’ Ik verwittig mijn moeder van de komst van Lisa, zij reageert: ‘Ik ben belangrijk zeker, komt de rest van de misjpoge ook?’ Eenmaal met zus terug in kamer nummer acht begint het wachten. Om de haverklap vraagt ze wat er ook alweer gaat gebeuren en wij antwoorden steeds geduldig: ‘Een scan, ma, een scan. Na zeven keer ‘een scan’ slaat de meligheid toe. Er wordt gevarieerd van een diffunctionale-driecapitulaire tot een homunipreciale-achtbaanspretpark scan. Om half vijf wordt ze weggerold. Wij zeggen dat het niets voorstelt, zij zwaait en zegt: ‘Wacht maar, jullie beurt komt nog.’ Een luttele 45 minuten later ligt ze met bed en al weer bij ons. Wij moeten nu wachten op de uitslag, geduld is hier veel meer dan een schone zaak. ‘Ik moest in een rond ding. Mocht me niet bewegen en kreeg zo’n sodemieterse jeuk aan mijn neus, maar, niet gekrabd hoor. Het doet helemaal geen pijn om in zo’n tunnel te liggen. De verpleger zei dat hij allemaal plakjes van mijn hersenen ging maken. Nu maar hopen dat het hem gesmaakt heeft.’ Een grijns van oor tot oor, wij lachen mee. ‘Dat kreng maakt een vreselijke herrie. Het leek als oorlogsalarm maar dan een beetje doffer. Daarna een geklop alsof ik naast een bouwvakker lag die met zijn boormachine de hele vloer eruit ragde. Ik moest ook nog al mijn sieraden afdoen en aan die vent geven, nog een geluk dat ik alles weer terug kreeg, dat is altijd nog afwachten geblazen.’
61
Even later heeft ze de ogen alweer dicht. Zo’n dag is slopend, al doe je geen klap en lig je uren plat. Het wachten begint weer. Ik loop wat heen en weer met pijn in mijn kont van de houten kruk. Lisa bladert de tijd weg door de beduimelde “Linda”. ‘Zeg jongens.’ Ze is wakker. ‘Hoe lang duurt dit grapje eigenlijk, ik wil naar huis en lekker kalfskroketjes van de “Febo” eten. De uitslag van de scan kan toch ook wel schriftelijk of telefonisch?’ Ik spring op en vraag onmiddellijk in welk jaar wij leven. Ze kijkt mij aan of ik gek ben en zegt: ‘Wat dacht je van twee-duizend-negen.’ The lady is back in town. Lisa geeft haar moeder een klapzoen en ik begin “Hello Dolly” te zingen. De losgeraakte draadjes zijn blijkbaar weer aan elkaar geknoopt. Of we wat te lezen en te eten hebben. Ik scharrel wat tijdschriften bijeen en Lisa haalt broodjes. Zo komen we het laatste uur door. Dan loopt een soort dokter Zjivago binnen, een heerlijkheid in stoer leren jack, strakke witte spijkerbroek, beetje doorleefde kop met een bos donkere krullen on top. Het mooiste zijn de grijze slapen. Hij was het wachten waard. Ik zie aan de twee andere dames dat zij mijn mening delen. ‘Mevrouw Mosman, ik heb goed nieuws. Wij zijn tot de conclusie gekomen dat het geheugenverlies van tijdelijke aard is.’ ‘Ze is er alweer helemaal bij dokter’, zegt Lisa opgewekt. ‘Dat is mooi om te horen. In ons jargon heet dit transient global amnesia ofwel voorbijgaande globale amnesie. De oorzaak is moeilijk of zelfs niet te achterhalen. Heeft u gisteren of vannacht zware hoofdpijn gehad of heeft u zich ergens erg druk over gemaakt?’ ‘Nee, ik geloof het niet.’ ‘We weten nog niet zoveel over plotseling tijdelijk geheugen uitval. De kans dat dit u weer overkomt is uiterst gering.’ Ze kijkt blij naar ons en zegt: ‘Goed nieuws voor ons allemaal, mogen we naar huis?’ ‘Ja, u bent vanaf nu ontslagen uit dit ziekenhuis.’
62
Hij geeft ons allemaal een hand en wenst ons alsnog een fijn weekend.’ De mooiste arts van het oostelijk halfrond verdwijnt uit ons leven. ‘Wat mij betreft mag je volgende week weer in de scan, zien we nog eens een ontzettend mooie man’, zegt Lisa. ‘Als ik jou daar een plezier mee kan doen, geen probleem.’ Terwijl Lisa met ma naar haar flatje rijdt, haal ik de fel begeerde kalfskroketjes. Aan de keukentafel zit ze te genieten. ‘Ma, wat gebeurde er allemaal in het ziekenhuis?’ ‘Dat weet ik niet Lisa, ik heb de hele dag geslapen. Ik kan mij nog wel die scan herinneren.’ ‘Dan zal je wel wakker zijn, wil je tv kijken?’ Dat wil ze wel en wij mogen naar huis.
63
WOONGENOT Haar appartement ligt op de eerste etage van een dertien verdiepingen hoge flat. Haar leefomgeving bestaat uit een keuken, woonkamertje en slaapkamer, allen naast elkaar gelegen, allen met een balkon plus zonnescherm. Ze kijkt uit over een parkje dus spelende kinderen, honden en hangjongeren. Een heel leger konijnen vrolijkt de boel nog eens extra op. Haar eigen woorden: ‘Ik ben hier gelukkig.’ Wij blij. In het begin van haar verblijf in De Einder hebben wij haar twee keer meegenomen naar de eetzaal. Ze vond het eten niet te vreten, wij trouwens ook niet, dus van die optie is nooit meer gebruik gemaakt. Verder heeft ze geen enkele behoefte aan bingo’s, partijtjes of andere bejaardenbezigheden. Exit zaal. Stiekem verdenken wij haar van verstoppertje spelen. Zij heeft heel goed in de gaten dat het mis is en niet zo’n klein beetje ook. Dat haar kinderen dat merken, alla, maar daar moet het wel bij blijven. Ze loopt dagelijks naar de supermarkt om de hoek, knikt de mensen vriendelijk toe en is als de wiedeweerga weer terug in haar flat, her home, her castle. Met de buren wil ze liever geen kennis maken. ’Allemaal ouwe mensen, voor je het weet draaf je één keer per week naar een begrafenis, dank je feestelijk.’ Haar dag hangt bij elkaar van tv kijken, inlegkruizen verschonen, wachten op het bezoek van de dag, krant lezen en artikelen uitknippen, want je weet maar nooit of haar kinderen behoefte hebben aan informatie, uiteenlopend van abseilen tot het volgen van een cursus: “Spreken in het openbaar”. Regelmatig nemen wij een stuk of 30 artikelen per kind mee om deze zorgvuldig in de vuilnisbak te deponeren. Haar doofheid zet door met de snelheid van een straaljager. Gehoorapparaten waren zo besteld, indoen, uitdoen en uitzetten werd een heel ander verhaal. Ze kreeg ruzie met die dingen. ‘Welk nippeltje moet ik nou omhoog doen, ze doen me zeer, ik krijg ze er nog wel in maar
64
niet eruit, ik hoor mezelf lullen met een echo erachter aan, doe ze verdomme zelf in als je ze zo belangrijk vindt.’ Het setje ligt in de kast. Einde gehoorapparaten en wij blèren ons een weg door haar flat. Het pootje van haar bril zit met een stukje leukoplast aan het glas verbonden. Tijd voor een nieuw exemplaar. Varifocus, het antwoord op al uw bij- en verziend problemen. Het wordt een hypermoderne rooie. Het ligt naast het gehoorapparaat in een hagelnieuwe koker. ‘Geef mij die ouwe maar, die zit tenminste lekker. Van die rooie word ik duizelig als ik naar de grond kijk. Je mag hem hebben als je ‘um’ zo mooi vindt, samen met die gehoo rapparaten. Die mannen van jullie komen ook al aardig op leeftijd, wie weet hebben zij er nog wat aan.’ Een schoonmaakster komt er niet in. ‘Je weet niet wie je binnenhaalt en voor je het weet drukt zo’n mens je halve bestekbak achterover, ik heb er genoeg artikelen over gelezen. Oplichters zijn het.’ ‘Gisterenavond een seksfilm gezien. Ik kan mij niet herinneren dat soort dingen ooit met je vader te hebben gedaan. Het zag er ook ingewikkeld uit. Je moet een sporter zijn om zulke toeren uit te halen.’ ‘Wat deden ze dan?’ ‘Ja, hè, hè, snotaap, dat ga ik jou aan je neus hangen.’ ‘Ma, Ik ben een-en-vijftig en wie a. zegt moet ook b. zeggen.’ Twee-en-vijftig? Sinds wanneer ben jij zo oud dan? Waarom was ik niet bij die verjaardag?’ Dagelijks zoekt zij zich een ongeluk naar haar sleutels. Ze liggen altijd keurig in een laatje. Helaas steeds een ander laatje, in een ander doosje. Als ze de deur uitgaat heeft ze de sleutels in haar tas, eentje met teveel vakjes en ritsjes. Om de haverklap gaat ieder ritsje open om te zoeken naar die sleutels. Ze denkt steeds dat ze die vergeten heeft. Gekmakend, vooral die rottas, ze wil absoluut geen nieuwe. Als ze cash geld nodig heeft belt ze mij.
65
‘Hoezo ma, ik heb je eergisteren 300 euro gegeven, heb je in het Amstelhotel gegeten?’ ‘Zeg, bijdehand, ik moest nieuwe dingen hebben, ik ben gisteren naar het winkelcentrum geweest.’ ‘Gisteren? toen goot het van de regen, je bent de hele dag thuis geweest.’ ‘Nou ja eergisteren dan, weet ik veel.’ ‘Wat voor nieuwe dingen heb jij eergisteren dan gekocht?’ ‘Nou, even denken, hoe heten die krengen ook alweer, je weet wel, voor je benen.’ ‘Panty’s?’ ‘Precies, die en pantoffels en theedoeken ennuuu…. euh, nog wat, eten of zo.’ ‘Ma.’ ‘Ja.’ Er staat een schoenendoos in de linnenkast en volgens mij zitten daar tussen de 40 en 50 paar panty’s in.’ Ze last duidelijk een denkpauze in. ‘Geen zwarte.’ ‘Wat geen zwarte?’ ‘Er zitten geen zwarte panty’s bij.’ ‘Aha, mooi. Als jij gelukkig wordt van zwarte moet je die zeker kopen, geen probleem. Maar volgens mij heb je vijf paar pantoffels en een berg theedoeken, allemaal in diezelfde kast.’ ‘Jullie verstoppen ook alles, als ik het niet zie dan heb ik het ook niet.’ De typische premisse van mijn moeder, wat ik niet zie, is er ook niet. ‘En wanneer kom je langs?’ ‘Heel gauw ma, heel gauw.’ Neem dan gelijk zo’n mobieltje voor mij mee, want iedereen heeft zo’n ding, behalve ik natuurlijk.’ ‘Je hebt in de la onder de tv een gloednieuwe, zeven jaar oude, mobiel liggen, nooit, never, ever gebruikt.’ ‘Verrek, ga ik meteen even zoeken.’ ‘Doe dat en nou ga ik weer aan het werk, dag moesje, eet smakelijk voor straks.’ ‘Dag meid, tot gauw.’ Geen woord meer over die 300 euro.
66
Nader onderzoek wijst uit dat panty’s, pantoffels, theedoeken en eten nooit zijn aangeschaft.
67
PORTUGAL 1. Het vliegtuig vertrekt op een vrijdag in september om 12.30 uur. We hebben om 09.30 uur afgesproken bij ma. In mijn naïviteit denk ik dat we daar gaan koffie drinken. Niets van dat al, iedereen staat op het pleintje voor haar flat op mij te wachten. Inez maant mij met haar ogen meteen tot zwijgen. Ik snap dat we straks heel lang op Schiphol zitten. Yves heeft mij naar ma gebracht en merkt lachend op dat de vakantie niet vroeg genoeg kan beginnen. Hij moet werken, Sjef brengt ons naar Schiphol. De weken voorafgaand aan deze vakantie zijn, qua telefoontjes van moeders zijde, knap vermoeiend: ‘Ik heb er zin in, laten we hopen op mooi weer.’ ‘Ja, ik bel je even want ik heb besloten om niet mee te gaan, ik heb geen zin in al dat gepak en gewacht op Schiphol. Stel je voor dat er ook nog vertraging is.’ ‘Luister eens, als het weer niet mee zit kunnen we toch wel gelijk naar huis hè, dat regel je toch wel?’ ‘Moet je horen, John gaat niet mee, dat kunnen we niet maken, kun je een vijfpersoons flat huren en deze afzeggen?’ ‘Met je moeder. Ik ga nog voor de vakantie met John chique uit eten, ik vind het zo zielig dat hij niet meegaat.’ ‘Met mij, we gaan toch naar Portugal? Weet je hoe ze daar eten? Alles maar dan ook alles zit onder de knoflook, bah. Ik las er net een stukje over in de krant, het is een typisch knoflookland, kunnen we niet naar Engeland?’
68
‘Je zuster belde net dat ze morgen langs komt om te helpen met mijn koffer te pakken, wat denk jij, zal ik lange broeken meenemen of alleen maar rokken?’ ‘Als dat kreng nou naar beneden flikkert heeft je broer niemand meer. Realiseer jij je dat wel? En als ik niet met jullie mee ga, heb ik alleen hem nog. Wat is er eigenlijk mis met Texel?’ ‘Wat gaat me dit allemaal kosten? Zal wel niet te weinig zijn, het gaat er natuurlijk met kolenschoppen uit.’ ‘Denk erom dat je mij op tijd komt halen, denk erom hoor!’ Het weekend voor ons vertrek zijn we bij haar. Ze ergert zich aan al die opgestapelde verhuisdozen in het berghok naast de keuken. Voor Portugal moet hier schoon schip worden gemaakt. De eerste doos zit vol met fotoboeken, dat houdt ons op maar is voor ma wel gezellig. De zoek gewaande zilveren lepeltjes en vorkjes vinden we braaf naast lege blikken, rollen pleisters en de onverklaarbare zak met tandenborstels. De rouw-trouw-kerst-verjaar-doos neem ik onder handen. ‘Hoe werkt het ook alweer dames? Wie wat vindt mag het houden?’ ‘Tot twintig gulden, voor je gedane moeite. Alles daarboven is van ma’, besluit Inez. Als ik de zoveelste envelop open en daar drie groene flappen in aan tref kan ik mijn lol niet op. ‘Meisjes, los uit de pols, drie mille, alweer.’ Ongeloof alom, allemaal kijken en voelen aan oud Hollands lekker geld. Inez twijfelt nu ernstig aan de verstandelijke vermogens van haar ouders, maar mijn moeder lacht het weg. Ik meld dat ik weiger om weer naar de Nederlandsche Bank te gaan, straks verdenken ze mij nog van één of ander “gefrauduleer” of erger diefstal. Rond een uur of vier hebben we de klus geklaard en sluiten we traditioneel af met wijn en nootjes. Het gesprek gaat natuurlijk over de aankomende reis. Onder al dit genot verklaart ze opgewekt er naar uit te kijken. De telefoontjes waarmee
69
wij de afgelopen weken zijn bestookt is ze vergeten, denk ik. ‘We mogen het toestel niet missen hoor, alleen al bij de gedachte word ik al nerveus.’ We beloven haar ruimschoots op tijd te zijn. Er wordt geproost op de komende verhuis-uitblus-vakantie. Om 10.15 uur weten we dat er nog drie uur vertraging zit aan te komen. Zelfs ma vindt dit een onoverbrugbare tijd, maar van terug naar huis wil ze niets horen. Dus op naar de koffie met appeltaart. We blijven er vrolijk onder. Winkelen wordt een minutieuze bezigheid nu we toch letterlijk omkomen in te veel tijd. We schaffen ons boeken en luchtjes aan, lunchen uitgebreid en praten “voor de verandering” maar weer eens over de oorlog, een onuitputtelijke bron voor mijn moeder. Eenmaal bij de douanepoortjes wordt Lisa haar flesje water afgenomen en gaan bij ma de alarmbellen rinkelen. Ze schrikt zich een ongeluk. Inez vraagt of ze nou wéér haar dubbelloops jachtgeweer heeft meegenomen, maar ze kan er niet om lachen. Wat ze ook op de band neerlegt, het alarm blijft afgaan. Uiteindelijk gelooft het bedienend Schipholpersoneel het wel en kunnen we door. Onze gate ligt in de verste uithoek van Schiphol. Ondanks pijnscheuten in haar been wil ze van geen wagentje weten. De loopbanden zijn voor ons een mooi uitrustpunt. Aangekomen bij de gate staat het vliegtuig al aangemeerd, we kunnen gelijk door. Weer ticket- en paspoortcontrole en we kunnen erin. Bij mij begint nu eindelijk het vakantiegevoel te komen dat altijd gepaard gaat met een geweldige moeheid. Straks maar even een tukkie doen. Ma en Lisa zitten naast elkaar en verdwijnen regelmatig naar het toilet. De spanning is zeker op beider blaas geslagen. Zoals gewoonlijk zijn de nootjes lekker en smaakt de wijn naar verrot fruit maar het kan ons allemaal niets schelen. Lisa waarschuwt mij bij het derde glaasje, van zo’n dikke 15 cl. inhoud, dat ik straks nog wel moet rijden. Ze kijkt mij bestraffend aan. Oh, oh als ik me nou maar niet het delirium zuip. Inez bestelt daarop gezellig nog een glaasje, ik doezel maar een beetje voort. De hitte na het verlaten van het toestel slaat ons bijkans tegen de vlakte. Inez vloekt als een “bootwerker met tieten” dat het niet gekker moet worden, hoe heet kan het zijn. Lisa loopt arm in arm met ma, die zich afvraagt waarom hier geen cordon met verkopers
70
van parasollen staat. In de aankomsthal wordt door menigeen de frisdrankautomaat bestookt en ik begrijp waarom iedereen bij vertrek op Schiphol z’n flesje vocht moet inleveren. Een NederPortu-verdrag om de watereconomie in beide landen draaiende te houden. Er is al crisis genoeg. Onze koffers liggen bijna vooraan dus staan we in no time bij de autoverhuur. We krijgen een Opeltje mee in plaats van de Chrysler die ik via internet gehuurd heb. Als ik daar een opmerking over maak kijkt de verhuurder mij verbaasd aan en begint te lachen. Als we bereid zijn de koffers en één van ons achter te laten mogen we wat hem betreft de Chrysler meenemen. Lisa vraagt of het een driewieler is. : ‘Is it a three-wheeler?’ Hij begrijpt haar niet maar wijst ons het bedoelde model. Dit moet echt de allerkleinste Chrysler zijn die ik ooit gezien heb. Dat de crisis de automarkt in Amerika heeft verscheurd is hierbij een understatement van jewelste. De Opel is ook niet ruim maar na veel geprop, geduw en getrek zitten we klaar om op weg te gaan. De airco doet het ook nog, de tank zit vol. Peter, de eigenaar van de flat, heeft mij een routebeschrijving meegegeven, die Lisa al in het vliegtuig nauwkeurig heeft bestudeerd. Ondanks dat nemen we een compleet verkeerde afslag om vervolgens in Olhâo terecht te komen in plaats van Cabanas de Tavira. Mijn moeder heeft niets van het gekrakeel tussen haar dochters begrepen en is blij dat ze er is. Zij wijst ons al verschillende parkeerplekken aan. Na twee verkeerde afslagen, bereiken we toch de plaats van bestemming. Het loopt al tegen zeven uur. In het appartement kwakt mijn moeder resoluut de koffers neer en sommeert ons direct een restaurant op te scharrelen. ‘Je weet maar nooit hoe laat ze de boel hier sluiten en ik heb honger als een paard.’ Ze staat met de armen gevouwen voor haar borst en duldt geen tegenspraak. Na een snelle inspectie van dit wonderschone appartement begeven wij ons in bezweet reistenue naar het restaurant van aanbeveling. Peter heeft daar instructies over achter gelaten, wij volgen zijn advies. ‘Hoe weten zij nou,’ wijzend op Lisa en mij die voorop lopen, ‘waar we naar toe moeten?’, vraagt mijn moeder aan Inez. ‘Maak je maar geen zorgen, je volgt gewoon de generaal en de kapitein en alles komt piekfijn in orde.’
71
De gemiddelde Portugees eet ’s avonds tussen tien en elf dus treffen wij een volkomen leeg restaurant. Het boeit ons voor geen ene meter; wij hebben honger en dorst zoals een verreisde toerist dat betaamt. Die avond vloeit er water en wijn alsof het niets kost, het kost ook geen drol. Het eten, uitbundig voorzien van knoflook, smaakt ook moeders naar meer en wij toasten herhaaldelijk op onze aanstaande feestweek maar vooral op het feit dat we voor het eerst in ons leven met z’n vieren op vakantie in het buitenland zijn. Het leven is fantastisch!
72
PORTUGAL 2. Lisa en Inez slapen bij elkaar wat impliceert dat ik in een tweepersoons bed met ma kom te liggen. We zijn allemaal bekaf. Ik besluit de make-up-eraf-sessie uit te stellen tot morgen, ik heb er de puf niet meer voor. Ma wil beslist op de linkerhelft liggen want dat is ze zo gewend. Als ik haar vertel dat ze al bijna vijftien jaar in een eenpersoons ligt, haalt ze haar schouders op. ‘Toch wil ik aan die kant.’ De airco mag tot mijn ontsteltenis niet aan. Het is schijt-heet in het appartement, de airco is tenslotte niet voor niets aangelegd. ‘Die krengen maken een hels lawaai en je wordt er nog doodziek van ook.’ Ik vind het voor deze nacht goed als ik maar mag slapen. In het pikdonker lig ik toch nog scherp te luisteren waarover mijn zusters in de andere slaapkamer zo’n lol hebben, maar ik kan alleen maar het stikken van de lach onderscheiden. Ik zak binnen de kortste keren weg en droom dat mijn moeder, midden op een plein met bomen, met allerlei vreemde Portugezen staat te praten. Ze wordt meegenomen en ik probeer achter ze aan te sluipen, helaas kom ik nauwelijks vooruit. Het soort angstdroom waar je als kind vaker last van hebt dan tegen de tijd dat je volwassen bent. Kennelijk keert het kind in mij terug door zo dicht bij moeders te slapen. Gelukkig word je dan meestal wakker op het moment dat “ze” net van plan zijn je strot door te snijden. Het is niet alleen snikheet in onze slaapkamer maar naast mij ligt er eentje hardop te praten. Ik doe het bedlampje aan en zie haar rechtop in de kussens tegen niemand een verhaal afsteken. Ik maak haar wakker. ‘Volgens mij heb je een nachtherrie’ (Ivan noemde dat als klein jongetje zo omdat hij eng dromen maar niet met een merrie in verband kon brengen, de hele familie heeft dat woord bij gelegenheid overgenomen). ‘Ja, dat zal allemaal wel, maar als Lisa niet aan die kleine kartonnetjes kan werken, krijgen we last. Waarom wil ze daar nou toch geen gaatjes in prikken, dat is toch niet teveel ge-
73
vraagd?’ Ik lig haar stomverbaasd aan te staren. Haar gebit zwemt in een kommetje. Met zo’n ingezakt bekkie zie ik haar niet vaak, zij lijkt wel honderd. Ik ben te nieuwsgierig naar wat volgt en laat haar nog even verder dromen/kletsen. ‘Die mensen doen ook maar, ze willen maar van alles met dat kind. Jan is er al op af hoor, daar gaat het niet om, maar ik begrijp niet dat het allemaal zo moet.’ ‘Ik snap het ook niet ma, maar we gaan op onderzoek.’ ‘Ook dat nog, je weet het niet hè en het zijn toch maar kleine stukjes.’ Ik wil wel verder met haar, maar zus Lisa komt het spel verbreken. Ik hoor haar door de gang onze richting in denderen. ‘Wat is hier allemaal aan de hand? Het is midden in de nacht en jullie kletsen er maar op los.’ ‘Je moeder droomt en wil niet wakker worden.’ ‘Ma, uit bed, nu!’ ‘Ze wil gelijk gehoor geven aan deze militaire opdracht maar de soepelheid is er na 84 jaar wel een beetje uit. We helpen haar met beide benen op de grond en ze loopt gedwee, tussen ons in naar de keuken. Lisa veegt met een nat doekje over haar gezicht. ‘Ben je nu wakker ma?’ ‘Ja hoor, het gaat best.’ Ze leunt tegen het aanrecht, haar armen slap langs het lijf. ‘Je moet wel doen wat ze zeggen hoor Lisa, anders krijgen we de grootste last.’ ‘Godverdomme, ze staat gewoon tegen het aanrecht aan te dromen.’ Weer die natte lap en een glas water. ‘En nu? Zeg eens wat?’ ‘Je lijkt wel een misthoorn, waarom praat je toch zo hard.’ Ik krijg de slappe lach, Lisa blijft serieus. De generaal wil de touwtjes graag in handen houden. ‘Sta niet zo stom te lachen maar zorg dat ze wakker wordt, dit is toch niet normaal.’ ‘Ma, zeg nog eens wat.’ Ze kijkt van de één naar de ander, dan naar de vloer en zegt een beetje vertwijfeld: ‘Heb je nou wel of geen gaatjes in die kartonnetjes geprikt?’
74
‘Lisa we zetten haar onder de douche.’ ‘Ga toch weg met je stomme ideeën, stel dat ze uitglijdt.’ Ma draait ondertussen aan de punten van haar pyjamajasje. ‘Wil je misschien wat eten?’ ‘Sta ik daarom in de keuken? Het is nog helemaal donker, kan ik niet naar bed, ik heb nog geen trek.’ Ze lijkt nu wakker, maar wij vertrouwen het niet helemaal. Lisa vraagt of ze nog gaatjes moet prikken. ‘Ga je gang, maar ik wil nu slapen, ben hartstikke moe.’ Na nog een plas brengen we haar naar bed. Ik informeer nog of de airco aan moet, maar daar wil ze nog steeds niets van weten. ‘Doe dat ding niet aan, ook niet als ik slaap.’ Lisa en ik zijn klaarwakker in tegenstelling tot Inez, die ronkt als een os. We gaan even op het balkon zitten en constateren dat het zo’n 20 à 21 graden moet zijn. Alhoewel het half vijf is heb ik ontzettende trek in een glaasje witte wijn. Lisa lijkt bezorgd en vraagt zich hardop af of ik niet richting alcoholiste ga maar schenkt zichzelf een fors glas in. Peter kent zijn bezoekers en heeft voor een flinke voorraad wijn gezorgd. Bij vertrek dient dit voor de volgende gasten te worden aangevuld. We praten over dit heerlijke appartement, ma, onze kinderen, mannen, de crisis, het kabinet en de net aangekochte boeken en lachen ons naar de morgenstond. Om zeven uur ga ik terug naar bed. Ma ligt rustig te slapen, ik val nog een uurtje weg. Ik word wakker van gerommel in de keuken. Lisa is paraat en heeft haar nieuwe boek in de vroege uurtjes uitgelezen. Kortom, die heeft nooit meer een oog dicht gedaan. Om half negen staan we samen bij de bakker. De dame aan de balie kijkt ons vragend aan. ‘Hoe heet brood in het Portugees?’, vraagt ze mij. Ik weet “pan” in het Spaans maar je zal zien dat ze het hier totaal anders noemen. Ik opper: ‘Zeg er “os” achter en ze snapt het misschien of wijs aan wat je wil.’ Ze vindt het wel een leuk idee, vraagt zich niet af waarom zij dit heft in handen moet nemen. ‘Unos brodos, por favor.’ Ik schiet in de lach om zoveel heerlijke Hollandse wijsheid.
75
De dame achter de toonbank lacht met ons mee en pakt gemakshalve de grootste “brodos” van de plank. Eenmaal buiten zegt Lisa: ‘Als deze “brodos” net zo vies is als in Italië, kunnen we aan het ontbijt nog lachen.’ Ik weet geen moer van Italiaans vies brood maar mijn zuster heeft ervaring en zegt voorgebakken stokbrood mee te nemen naar Italië. Het is weer eens wat anders dan een mud aardappelen in je achterbak. We doen nog wat inkopen in een kleine vis- vlees- en groentehal. Lisa gaat voor een grote kip en neemt meteen het bereidingsproces van dit gigantje met mij door. De vrijwel tandeloze verkoper staat met zus en mij ongegeneerd te flirten, wij vinden het nog leuk ook. Terug in het appartement slapen moeder en zus een gat in de dag. Wij bereiden een ontbijt voor dat niet onder doet voor het eerste de beste 5-sterren hotel en wekken de slapende familieleden. Eenmaal aan tafel brengen we Inez op de hoogte van ons nachtelijk avontuur. ‘Waarom hebben jullie mij niet wakker gemaakt?’ ‘Gaat dit over mij?, vraagt ma. Lisa vraagt of ze zich iets herinnert van haar nachtherrie, maar ze kijkt vol ongeloof en zegt dat het haar op dit moment niet te binnen wil schieten. Ik geniet vooral van de verse vijgen. Mijn moeder waarschuwt mij voor de gevolgen, namelijk een prima laxerende werking. Dat kan ik wel gebruiken. Ik ben al drie dagen niet “af” geweest. Na mijn bevalling ben ik opgezadeld met een spastische darm. Met vijgen, koffie en een heerlijke sigaret kan ik als een raket, wat een opluchting. De “brodos” is best te pruimen, alleen even oppassen dat niet je halve gebit op de korst afbreekt. We besluiten om eerst Cabanas de Tavira te ontdekken en daarna naar het strand te gaan. Cabanas is in september een oase van niet-toerisme, wat weer jammer is voor de plaatselijke nering. De winkeltjes liggen overvol met prullaria waar geen mens iets aan heeft en dat terwijl het seizoen hoog en breed achter de rug is. Ma vindt het zielig en wil bij het winkeltje van een kunstenaar een afzichtelijke ketting kopen. Na veel gevraag of ze dit nu echt een mooi exemplaar vindt haakt ze af. ‘Ik koop alleen nog maar dingen die jullie mooi vinden. Als ik dood ben moet iemand er
76
nog lol van hebben.’ Wij stemmen alle drie in met zulke wijze woorden. Voordat je het strand op kunt zul je eerst een lagune over moeten. Dat gaat per razendsnelle boot. Je betaalt dertig cent per persoon voor de oversteek. De verschillende kapiteins zijn zo geblakerd door de zon dat de vellen erbij hangen. Bij onze allereerste oversteek merkt Inez op dat onze kapitein deze week niet gaat halen. Hij ziet er inderdaad zo gehavend uit dat wij vrezen voor een snelle dood. Het in- en uitstappen van de sloep vergt van ma wel enige concentratie. Gelukkig heeft de kapitein door dat ze geen achttien meer is. Als ze aan boord zit zegt ze: ‘Als we klaar zijn met het strand kunnen we gelijk naar het ziekenhuis, volgens mij heeft ‘ie’ mijn hand gebroken. Nou heb ik niet alleen een zere arm en schouder maar ook nog een gebroken hand. Nu nog mijn pols.’ Inez inspecteert het gehavende lichaamsdeel alsof ze al jaren huisarts is. ‘Maak een vuist en dan weer je vingers strekken.’ Ze volgt de aanwijzingen en alles lukt. ‘Niet gebroken, maar voortaan helpen wij jou in- en uit de boot.’ Eenmaal bovenop het duintje overzien wij een gigantisch strand. Het ligt bezaaid met ligbedjes waarboven rieten parasollen. Als we twintig andere personen op het strand gewaar worden is dat aantal nog enigszins overdreven. ‘We zijn regelrecht in de hemel aangekomen’, merkt mijn moeder op. Er is slechts één klein strandhutje waar je drankjes en eten kunt halen. We kunnen ons geluk niet op. Binnen no time hebben we ons geïnstalleerd. De zonnebrandolie glimt op ons velletje, de boeken in aanslag. Het duurt nog geen vijf minuten of alle dames willen minstens met de voeten in zee. En wat voor zee. Ik laat mij in één klap vallen, het kan zonder een hartstilstand, h.e.e.r.l.i.j.k. Ma wenst ons succes maar ziet af van een zwempartij. Zwemmen is nooit haar sport geweest. Even later wil ze er toch tot haar middel in, niemand zo veranderlijk als mijn moeder, ze moet alleen maar even haar zwempak aan. ‘Hoe moet dat? Iedereen kijkt.’ ‘Inez oppert het aloude handdoeken om je heen, zwempak aan verhaal, maar daar wil ze
77
niets van weten. Lisa en Inez nemen haar mee om haar achter het eettentje om te kleden. Als ze terug komen verliest Lisa, uit het bundeltje kleding, de smetteloze witte onderbroek, inclusief het inlegkruis. Het komt precies op de buik van een zonnebadende heer terecht. ‘Ola, ola, señorita, mira, mira.’ Ik zie ze alle drie omkijken. Mijn moeder, zo gek is ze niet, stevent in haar volle vaart op mij af, alsof het haar onderbroek niet betreft en ze nog een dikke tien kilometer verderop moet zijn. Inez kijkt of de zon het nog doet en Lisa mag het opknappen. ‘Excoesie, señor, este ma madre.’ We stikken van de lach. Lisa grist de broek van de buik, zegt nogmaals in haar beste Spaans, ‘excoesie’ en slaat nu werkelijk dubbel van de lach. Die middag kijken we nog herhaaldelijk in de richting van de Spaanse buik. Hij weet, ziet en wuift. Wij natuurlijk terug zwaaien.
78
Zo zwemmen, lezen en slapen wij ons de eerste dag door. Als we opbreken vraagt ma of we toch alsjeblieft morgen weer gaan, wij liggen voor geen centimeter dwars. Een andere kapitein is niet van plan de 84-jarige ook maar één hand toe te steken en dat komt goed uit. Haar hand is nog blauw van de heenweg. Het diner bestaat uit de immens grote kip met een aantal vlieguren achter de rug waar een Boeing uit 1960 u tegen zou zeggen. Zo taai hebben we een kip nog niet meegemaakt. Zonde van Lisa haar werk maar we treuren er niet om. De onderbroek blijft die avond “the talk of the town”. Die nacht begint mijn moeder van voren af aan. Dit keer geen kartonnetjes maar een huis dat nodig verbouwd moet worden. Lisa is er als de kippen bij met natte lappen en glazen water. Inez slaapt als een roos en voor de tweede keer zit ik samen met mijn zus om vijf uur op het balkon met een glas witte wijn onder handbereik. Ons rest strand, tochtjes naar Tavira, Ayamonte in Spanje, her en der lunchen en heel veel lachen. Op weg naar de luchthaven pakken we nog nèt een verkeerde afslag. Inez: ‘♪ En we gaan nog niet naar huis, nog lange niet, nog lange niet ♪ ’ Eenmaal in het vliegtuig hebben we spijt dat we niet tien in plaats van zeven dagen hebben geboekt. Op Schiphol staan de mannen ons op te wachten. We gaan gezamenlijk naar ma om in haar flat nog maar eens een fles te ontkurken. Ma is zichtbaar moe maar geniet van een glaasje en een hapje. Rond tien uur maant ze ons te gaan, ze wil nog even tv kijken. Ze zwaait ons uit vanaf het balkon; bruinverbrand en een lach van oor tot oor. Portugal is voorbij en komt, in ieder geval met ma, nooit meer terug.
79
2010
81
GESPREKKEN IN DE AUTO 1. Ring, ring. ‘Met mij, heel even maar hoor, maar ik ben mijn kaartje van de kapper kwijt. ‘ ‘Wat is dat ma, een kaartje van de kapper?’ ‘Ja, dat weet jij natuurlijk niet maar daar staat op wanneer ik moet komen.’ ‘Zal ik de kapper even bellen? Die heeft het vast wel opgeschreven.’ ‘Nee, hoeft niet maar ik moet weten welke dag het morgen is.’ ‘Vrijdag, is dat de kapperdag?’ ‘Dat weet ik niet precies, maar ik moet in ieder geval op vrijdag om half elf.’ ‘Als je het nou precies weet, waar heb je dat kaartje dan voor nodig en wat kan ik voor je betekenen?’ Stilte, duurt vrij lang. ‘Zeg, weet je het al van je zuster.’ ‘Euh, als je bedoelt dat ze griep heeft, ja dat weet ik, of is er iets met Inez.’ ‘Met Inez? Daar weet ik niets van, die vertelt mij ook nooit wat.’ ‘Nee, volgens mij is er ook niets met Inez hoor, alleen ik wist niet precies over welke zuster je het had.’ ‘Lisa belde mij net, ze zegt dat ze de griep heeft, nou ja, niet te geloven toch, wist je dat?’ ‘Ja, ik had haar vandaag ook aan de lijn. Ik zit nu in de auto op weg naar de tandarts.’ ‘Maar wij gaan toch altijd samen naar de tandarts, kom je mij nu halen dan?’ ‘Nee Moesje, Ivan moet naar de tandarts en de verbinding van ons huis naar de Nieuwendammerdijk is zo slecht, dat ik hem even breng, moest toch naar de slager.’ ‘Je lijkt je zuster wel, die gaat ook altijd naar de slager.’ ‘Welke zuster, die snottebel?’ ‘Ja die, trouwens die andere ook, hij heeft zeker sexappeal.’ ‘Nou ma, je kunt alles van de slager zeggen, maar dat ie sexappeal heeft, nee, niet echt.’ ‘Oh, nou ja, ik weet dat ook niet. Maar raar hè dat Lisa ziek is.’ ‘Hoezo raar, is zij “niet besmetbaar” verklaard of zo? Iedereen kan toch ziek worden, het is nog gratis ook.’ ‘Ja maar Lisa heeft het altijd zo druk en is zo bezig.’
83
‘Oké, drukke mensen moeten niet ziek worden, vind ik ook schat, ben het met je eens, zal Lisa daar eens op aanspreken.’ ‘Zeg nou maar niets, als je ziek bent kun je niet zoveel hebben.’ ‘Gelijk heb je. Ik ga je hangen, je ziet mij maandag bij de koffie en niet meer zoeken naar dat kapperkaartje, nergens voor nodig.’ ‘Ja, dag meid, tot ziens maar weer.’ ‘Kus en groeten van Ivan.’ Klik.
84
2. Ring, ring. ‘Ha Moeders hoe ga je?’ ‘Goed, Heb je het al gehoord van je zus?’ ‘Heeft ze weer de griep?’ ‘Griep? Daar heeft Floor (dochter van Inez) niets van gezegd.’ ‘Oh, die zus.’ ‘Ja Inez. Ik zou toch niet bij Lisa gaan logeren.’ ‘Nee, ik weet dat je naar de verjaardag van tante Anna zou gaan en dan naar Inez.’ ‘Ja, maar nou heeft ze iets met haar kies en dan ga ik niet naar Inez.’ ‘Oh, nou, ik sta nu nog in de supermarkt en dan kom ik je wel ophalen.’ ‘Ophalen? Waar moet ik dan naar toe?’ ‘Euh, naar huis of zo?’ ‘Ik ben al thuis hoor, wat een weer hè, moest ik met de tram en de bus.’ ‘Als je eerder had gebeld, had ik je wel opgepikt, ik was op de zaak.’ ‘Daar heb ik niet aan gedacht, volgende keer. Bel jij Inez dan even?’ ‘Ik weet niet of die behoefte aan mij heeft.’ ‘Floor neemt op en dan vertelt zij jou wel precies wat er aan de hand is.’ ‘Goed, dan bel ik straks.’ ‘Wanneer kom je?’ ‘Nou, ik moet nog naar huis, eten koken, was ophangen, morgenavond werken, ik denk niet eerder dan overmorgen.’ ‘Ik heb toch geld nodig.’ ‘Dan kom ik morgen. Hoeveel heb je nodig?’ ‘Dat weet ik niet hoor, kijk maar.’ ‘Zeg, ik ga even verder shoppen, oké?’ ‘Doe dat maar en vergeet niet je zus te bellen.’ ‘Zal ik niet vergeten hoor.’ ‘Nou, tot gauw dan hè doeoeoeoeoeiiiiiiii.’ ‘Daag.’ Klik.
85
3. Ring, ring. ‘Hi ma.’ ‘Met mij. Ik heb hier een brief van het pensioenfonds. Ze gaan failliet en wat nu? Dan kan ik misschien niet eens meer de huur betalen. Waardeloos zooitje is het hier in Nederland. Ik had toch met je vader naar Canada moeten verhuizen.’ ‘Naar Canada verhuizen? Hebben jullie ooit die plannen gehad, daar weet ik geen klap van.’ ‘Nou ja, doet er helemaal niet toe, ik moet nu weten wat ik moet doen. Kan ik al mijn geld bij het pensioenfonds weghalen?’ ‘Nee, zo functioneert een fonds niet. Ik kom vanavond wel naar je toe. Ik weet zeker dat je die brief niet goed gelezen hebt.’ ‘Vanavond heb ik je niet nodig, dan is John hier.’ ‘Laat hem dan die brief lezen.’ ‘Die heeft daar helemaal geen verstand van.’ ‘Ik wel dan? Hij kan net als ik een brief lezen.’ ‘Ik heb nog een brief. Aankomend weekend is er open boerderij. Inez kan niet mee, die heeft haar kop vol met stof dus dan moet jij maar mee, ben je er ook eens uit.’ ‘Ma, ik wil helemaal niet naar een open boerderij. Ivan gaat inmiddels zijn eigen gang, ben dus net van dat gesodemieter bevrijd, moet ik met jou allerlei uitstapjes maken.’ ‘Ik doe het voor jou hoor. Er staat in de brief dat er zelf gemaakt ijs verkocht wordt, allemaal lammetjes zijn en ook verse melk. Het is heel leuk, maar als je met mij geen uitstapjes meer wenst te maken, ook goed, vraag ik Lisa wel.’ ‘Lisa zit in Duitsland. Al goed, ik ga met je mee.’ ‘Het hoeft helemaal niet, ik fiets er wel alleen naar toe.’ ‘Je gaat helemaal niet fietsen, denk erom, die fiets blijft in het hok staan.’ ‘Nou, nou, wat een drukte om een fiets. Wat is dat trouwens voor lawaai.’ ‘Ik zit in de auto en rijd langs de tram.’ ‘In de auto? Kun je daar ook al telefoneren? Ik begrijp het niet. Is dat niet gevaarlijk?’ ‘Eigenlijk wel, dus beter om te stoppen.’ ‘Ja, ga maar gauw aan de kant.’
87
‘Nee, ik bedoel stoppen met dit gesprek.’ ‘Oh, nou tot gauw dan hè.’ ‘Dag moesje.’ Klik.
88
SOESTDIJK Inez oppert om ma mee te nemen naar Soestdijk. ‘Voordat die halve maan gaat sluiten moeten we daar eens poolshoogte gaan nemen.’ ‘Hoezo,’ wil ik weten, ‘wil je daar een kamer huren?’ ‘Je woont dan wel op chique. Maar ach, de tuin schijnt mooi te zijn en ik wil daar wel eens binnen gluren.’ Eerlijk gezegd vind ik het wel een leuk plan. Toegangskaarten kun je alleen via het internet bestellen. Dat verbaast mij want de gemiddelde leeftijd van de bezoeker zit tussen de 65 en 75 jaar. Niet bepaald een internetdoelgroep. Op paleissoestdijk.nl zoek je op maand en daarna de gewenste datum. Om de tekst: “Er kunnen niet meer dan 2 personen met rolstoel of rollator aan de rondleiding deelnemen”, moet ik wel een beetje gniffelen. Ik vermoed dat zus en ik daar de jongste aanwezigen zijn en triomf!! Mijn moeder loopt nog steeds op eigen kracht. De datum die wij in ons hoofd hadden kunnen we wel schudden. Soestdijk is “hotter dan hot”. Far out, ons eigen Hollandse Graceland om de hoek. Twee maanden later is er in de middag-rondleiding een plek voor drie personen. ‘Ma, heb je zin om met Inez en mij naar paleis Soestdijk te gaan?’ ‘Waarom?’ (Die is lekker enthousiast). ‘Gewoon, voor de aardigheid, zie je ook eens hoe ze gewoond hebben.’ ‘Wie woonde daar ook alweer? Wilhelmina of Juliana?’ ‘Allebei en Beatrix totdat ze trouwde.’ ‘Hoe heet hij ook alweer?’ ‘Hij van Bea?’ ‘Ja, die.’ ‘Claus.’ ‘Er is toch iets met hem.’ ‘Ja, die is zo dood als een pier, dus weer lekker op z’n ouwe gewicht.’ ‘Oh, dat wist ik niet, wie woont er nu?’
89
‘Niemand meer, het is een museum geworden.’ ‘Dat wordt schilderijen kijken, laat maar zitten hoor, dat hoeft voor mij niet.’ ‘Luister nou, er is een prachtige tuin en heel veel kamers zijn nog intact gebleven.’ ‘Wat is een intact’?’ ‘Niets, laat maar. We gaan a.s. vrijdag heen, ik ben om half tien bij je. Ik bel je donderdag nog even. Zet je het in de agenda?’ ‘Ja hoor, dat zal ik wel doen.’ ‘Dag, ik bel je hè.’ ‘Wanneer dan?’ ‘Donderdag ma, donderdag.’ ‘Kusjes.’ Aangekomen op het immense parkeerterrein van het paleis wil mijn moeder eerst koffie. Al wandelend naar de entree, vertel ik de dames dat ik heb gelezen dat de oude paardenstallen zijn verbouwd tot restaurant de Oranjerie. Onderweg doen we de souvenirwinkel aan, maar kopen natuurlijk helemaal niets. Het terras van de Oranjerie blijkt vrijwel uitgestorven maar ma loopt erdoorheen alsof de beste plaatsen van het stadion al zijn uitverkocht. Mijn moeder kijkt naar het gebouw. ‘Je zou toch zeggen dat het handiger is om in het paleis te eten, het is toch elke dag een wandeling hier naar toe.’ Inez schiet in de lach. ‘Ma, in dit gebouw stonden de paarden. Sinds de openstelling hebben ze het verbouwd tot restaurant. De familie at gewoon in het paleis.’ ‘Het is niet gewoon om in een paleis te eten hoor. Wat hebben ze trouwens met die paarden gedaan?’ ‘Afgeschoten en opgegeten, helemaal des Oranjes.’ ‘Hè Inez, wat een rot idee, dat moet je niet zeggen zo.’ ‘Hoe dan, omgelegd en aan een vorkje geprikt?’ Met een stem als een misthoorn staat de serveerster plotseling achter mijn stoel. ‘Koffie en appeltaart, dames? Wat treft u het met het weer. Let u niet op die paar wolkjes er komt geen regen vandaag hoor.’ ‘Dat treffen we dan maar mooi’, pareert mijn moeder.
90
‘Godsamme ik schrok me een ongeluk van dat mens.’ ‘Regent het zo vaak op Soestdijk?’, informeert ma als de serveerster twee tafels verderop hetzelfde weerpraatje afsteekt. Voordat we de tuin ingaan, reserveren we een lunchplek en doen we de noodzakelijke plas. De tuin blijkt een geweldige plek voor groot en klein. ‘Hier zullen heel wat kinderen verstoppertje hebben gespeeld en wat al niet meer’, zegt moeders met een steelse blik. Na een minuut of vijf wil ze wel even zitten. ‘Wil je nog verder de tuin in?’ ‘Straks wel denk ik, nu nog maar even zitten.’ Inez en ik lopen naar de vijver. Ze vraagt mij hoe laat straks is, want we moeten nog lunchen en de rondleiding doen. ‘Ze ziet er niet goed uit, het lijkt wel of ze doodmoe is.’ ‘Volgens mij is ze de laatste maanden altijd moe, ze zegt het alleen niet.’ Ze roept ons, ze wil wel verder. Echt interesse heeft ze niet. De beelden die her en der in de tuin liggen of staan, vindt ze allemaal prutswerk en tenslotte is een tuin ook maar een tuin, groot of klein. Het lukt uiteindelijk om en te lunchen en op tijd te zijn voor de rondleiding. In het paleis dienen we jas, tas, camera en mobiel in een kluis te deponeren. Ma is bang dat ze het koud zal krijgen. ‘Het is altijd kil en vochtig in die ouwe gebouwen. Ik heb niets te verstoppen, moet dat nou zo nodig, zien we eruit als terroristen soms? Er lopen hier alleen maar ouwe mensen.’ We stellen haar gerust dat er hier niets mis is met de temperatuur, je geen foto’s mag nemen en het niet wenselijk is als er tijdens de uitleg allerlei mobieltjes rinkelen. ‘Ik heb geen mobiel, die krijg ik niet van jullie.’ ‘Daar hebben we het nog wel over ma, nu eerst maar eens de rondleiding.’ ‘Zal mij benieuwen. Weet je dat die lui hier gewoond hebben zonder één cent huur te betalen, weten jullie dat wel, geen cent!’ Ik begin zo langzamerhand te begrijpen waarom Soestdijk niet bovenaan haar uitstapverlanglijstje staat. De gids is een Française die tijdens onze tour de hele geschiedenis van het paleis op-
91
dreunt. In nogal rap tempo aanschouwen wij de “blauwe kamer”, de bal annex dinerzaal, een enorme zitkamer waarin iemand een berg parafernalia heeft gestort, de werkkamers van Bernhard en Juliana en de eetkamer. Hiernaast bevindt zich de kleine keuken. De Française vertelt dat hier gedurende de dag twee mannen paraat stonden om de familie te voorzien van thee, koffie en andere kleine versnaperingen. ‘Zo,’ merkt mijn moeder op, ‘twee lakeien maar liefst, het kon niet op hier.’ Als we midden in de tour achter de ramen van het bordes staan, begint mijn moeder koninklijk te wuiven naar de gasten in de tuin. Een enkeling snapt de grap en zwaait terug. Ondanks dat ons gevraagd is nergens, maar dan ook nergens aan te zitten, voelt mijn moeder aan marmeren vazen en stoelen uit de 18e eeuw. De gids ziet en waarschuwt. Ma is beledigd, vindt dat zij aan alles heeft meebetaald, dus waarom er niet aanzitten? Van de communistische trekjes van mijn vader, heeft ze een aardige tik meegekregen. We eindigen op het terras van de Oranjerie. Het regenvrouwtje komt ons weer bedienen. ‘Zijn we toe aan wat pittigs?’, vraagt ze aan mijn moeder. ‘U misschien, maar ik niet, een sinas graag.’ Inez en ik natuurlijk een glas witte droge wijn. ‘Vond je het leuk ma?’ ‘Ja hoor, best wel aardig. Raar hè dat een Franse vrouw zo geïnteresseerd is in ons koningshuis dat ze zelfs op Soestdijk wil gidsen. Het barst in Frankrijk van de kastelen, wat is de noodzaak om dat hier te gaan doen?’ ‘Misschien is ze wel getrouwd met een Nederlander of vindt ze ons land leuker’, zegt Inez. ‘Nederland leuker dan Frankrijk? Doe niet zo stompzinnig.´ Geen idee wat we daarop moeten antwoorden. ‘De privé-eetzaal vond ik maar een armoeiige toestand. Dat lullige lampje boven de tafel en die sombere stoelen. Nee, een vrolijke boel vond ik het niet. Ik snap helemaal niet dat Beatrix daar weer gaat wonen.’ Verbaasd kijken we haar aan. ‘Van wie heb je dat gehoord?’, vraagt mijn zus. ‘Dat weet ik niet meer maar het is zo, ze gaat terug en Maxima met die knul ook.’ We laten het zo, vinden het wel een leuk idee. Inez en ik grappen er nog wat over door:
92
‘Jong oranje op de linkervleugel en de oude trainer op rechts, zetten we de bomenfluisteraar midvoor. We rijden nog twee maal langs het paleis, één keer omdat ik verkeerd rijd, hoe krijg ik het voor elkaar, en de tweede keer omdat ik de juiste richting te pakken heb. De eerste keer zegt Inez: ‘Ma, kijk nog even naar het paleis.’ De tweede keer zegt Inez: ‘Ma, je laatste kans om Soestdijk te bewonderen.’ ‘Gelukkig maar, hebben we dat ook weer achter de rug. Wel een beetje opschieten, om zes uur begint mijn televisieprogramma.’
93
TANDARTS Omdat het laatste restje tanden nu toch wel erg los in haar kaakbeen zit: ‘Er blijft van mij alleen nog een rammelend karkas over´, heeft de tandarts besloten alles te verwijderen. De afspraak wordt gemaakt. De dag des oordeels blijkt een mistige maandagochtend om halfnegen te zijn. De zondag voorafgaand vertel ik haar maar weer wat haar te wachten staat: ‘Eerst wordt er een mal gemaakt van je huidige gebit.’ ‘Kan nooit goed zijn, alles staat nu schots en scheef.’ ‘Dan gaan we weer naar huis en om half vier ga je met Lisa terug en dan trekt de tandarts de resterende tanden. Tegen die tijd is je tijdelijke gebit klaar, je loopt dan niet met een ingevallen bekkie.’ ‘Ik wil dat helemaal niet. In de Magnoliastraat zit ook een tandarts en die had ze vast niet getrokken maar gewoon vastgezet. Zeg die boel maar af, ik ga niet.’ De Magnoliastraat, hoe verzint ze het. Als kind moesten we daar naar toe. Ik ril nog als ik die straatnaam hoor. Het was er afschuwelijk. Als je trillend van de zenuwen binnen kwam kreeg je eerst een kaartje waarop je oproepnummer stond. Er waren 2 wachtkamers. Regelmatig kwam het voor dat je in de verkeerde wachtkamer plaatsnam, puur omdat je in je overspannen toestand allang niet meer hoorde dat de baliemedewerker tegen je zei in welke wachtkamer je plaats moet nemen. De eerste keren van je halfjaarlijks bezoek ging ma nog wel mee, maar zodra ze ervan overtuigd was dat je stopte voor elk rood licht, fietste je helemaal alleen op je noodlot af. Bekkenbeulen waren het daar. Je zat, zweette en keek, met bijkans tranen in je ogen, naar een apparaat aan de muur dat, met een keiharde toon: MWÈÈÈÈÈÈÈÈÈÈ aangaf welk nummer naar welke kamer moest. Tegen de tijd dat mijn nummer zich aankondigde: MWÈÈÈÈÈÈÈÈÈÈ, was ik van de zenuwen wel drie keer naar het toilet geweest. Het tandartsenbestand wisselde daar net zo snel als de inlegkruizen van mijn moeder, dus hing er ieder half jaar weer een ander in je mond te loeren. Als je pech had trof je een regelrechte kinderhater. ‘Ja meisje, als je niet goed “poehoeoeoetst” zal je een “beeeeetje” pijn moeten lijden.’ Omdat er in die dagen nog niemand had bedacht dat fluor wel eens geweldig kon zijn, flossen en ragen toekomstwoorden waren, een elektrische tandenborstel nog niet was uitgevonden en je ongeveer een jaar met dezelfde borstel keihard op je gebit stond te rag-
94
gen, was ik bij ieder bezoek verzekerd van een gaatje (of twee, drie). Op mijn vijftiende was de binnenkant van mijn mond dan ook letterlijk verzilverd. De angst voor verdoving zit er tot op de dag van vandaag nog goed ingeramd. Spuit erin en rats, in één keer werd die buis geleegd, walgelijke pijn. Het was opschieten geblazen in die Magnoliastraat, de wachtkamers zaten altijd stikvol. ‘Ma, er zit helemaal geen tandarts meer in de Magnoliastraat. Dat was vroeger. Onze tandarts staat heel goed aangeschreven (nooit opgezocht, maar ik voel mij daar prima op mijn gemak) en iedere tandarts zou dezelfde beslissing hebben genomen.’ ‘Straks zit ik met een “konijnenbekkie”.’ ‘Dat kan helemaal niet. Je gebit wordt naar de stand van je kaak en gezicht gemaakt.’ Ik verzin het waar ze bijzit. Ik heb helemaal geen verstand van gebitten bouwen. Ze is wel gerustgesteld. De volgende ochtend sta ik om acht uur bij haar in de slaapkamer. Ze slaapt als een os. ‘Ma, maaaaa, je moet eruit, we moeten zo bij de tandtechnicus zijn.’ ‘Bel maar af, dat lukt niet meer hoor.’ ‘Dan ken je mij nog niet, hup eruit. Tanden poetsen, natte lap over je gezicht, aankleden en weg wezen. Badderen doe je maar als we weer thuis zijn.’ ‘Mag ik plassen?’ Met nog wat aansporingen redden we het op tijd. De tandtechnicus past en meet en laat haar happen in de klei. Met een half uur staan we weer buiten. ‘Wat moest ik toch in dat smerige spul bijten, dat is toch niet normaal?’ ‘Helemaal wel normaal, ze moeten toch een passend gebit maken, anders had je dat van pa er wel in kunnen douwen.’ ‘Hebben we dat nog ergens liggen dan?’ Na haar ontbijt vertrek ik, niet zonder haar op het hart te drukken dat het allemaal wel meevalt. ‘Een mens lijdt dikwijls ‘t meest door ‘t lijden dat hij vreest.’ ‘Jij hebt makkelijk lullen, ik weet niet eens of ik vanavond kan eten.’ ‘Lisa maakt pannenkoeken, die slik je zo weg.’
95
‘Wat lekker, pannenkoeken, dat heb ik in jaren niet meer gegeten.’ In de wetenschap dat ze iedere week een pak kant-en-klare haalt in de supermarkt, laat ik haar achter bij de tv. Een klein uurtje later belt ze mij: ‘Wanneer moet ik nou naar de tandarts?’ ‘Vanmiddag, Lisa komt zo.’ ‘Waarom Lisa, ik ga toch altijd met jou? Hoe weet zij nou waar die tandarts zit, ik weet het niet hoor, ik kan haar de weg niet wijzen.’ ‘Ik heb het Lisa uitgelegd, zij weet precies waar het is.’ ‘Hoe laat komt ze dan? Je mag nooit te laat komen bij een tandarts.’ ‘Ze komt bij je lunchen, dus ze is ruimschoots op tijd, no panic, no panic.’ ‘Ik heb niets op brood, alleen jam.’ ‘Lief moesje, maak je niet druk, ze neemt broodjes en beleg mee.’ ‘Mmm, als ze dan maar weer alles meeneemt wat over is, want ik lust al die troep niet. Ze zal wel weer pinnen met mijn pasje, zo gaat dat tegenwoordig, makkelijk hoor zo’n pas van je moeder in je portemonnee, dat wil iedereen wel.’ ‘Ja, ik ook, ga ik gelijk op vakantie naar de Bahama’s.’ ‘Zit je me nou in de maling te nemen?’ ‘Ja.’ ‘Wil je ook een pasje?’ ‘Nee.’ Stilte…. ‘Dat weet je zeker?’ ‘Ja, want als ik een pasje krijg, moeten Inez en John er ook een en dan wordt het een onoverzichtelijke janboel.’ ‘Dan zeggen we niets tegen die twee.’ Net als het vaasje voor Inez, ‘zeggen we niks tegen de anderen’, een replica van het schip van pa voor John, ‘zeg nou maar niks tegen die anderen’, een klokje voor Lisa, ‘houd je mond hier maar over, hang het ergens in huis waar die anderen nooit komen.’ ‘Laat maar, ik hoef geen pasje. Ik moet nu wel even verder ma, Lisa komt zo, heus waar.’ ‘Dag dan, tot straks.’ ‘Ja hoor, tot straks.’
96
Het is wel troebel in die hersenen vandaag. Rond zes uur ’s avonds bel ik eerst Lisa hoe ze het heeft gered. ‘Die tandjes lagen er razendsnel uit. De eerste verdoving kreunde ze een beetje, maar daarna heb ik haar niet meer gehoord. Ze zat wel de hele tijd met het verzekeringspasje tussen haar vingers geklemd. Dat mocht ik niet bij mij houden, raar hè.’ We bellen haar iedere dag, maar de pijn is bijna niet te verdragen ondanks flinke inname van Paracetamol en Ibuproven. Ze wil niet dat we langs komen. ‘Dan moet ik lullen en dat wil ik helemaal niet.’ Donderdag om half negen voor controle retour. Het nieuwe, tijdelijke gebit, wordt bijgesteld. Ze mag dat geval ’s nachts gewoon uit doen en als ze dat prettiger vindt ook het bovengebit. Ik hoop haar nooit zo te hoeven zien. In Portugal vond ik het al weerzinwekkend en dat betrof alleen het bovengebit. Thuis gekomen kijkt ze langdurig in de spiegel. ‘Bevalt het wat je ziet, ma?’ ‘Hij heeft er geen “konijnenbekkie” van gemaakt, dat scheelt.’ ‘Waar heb je eigenlijk precies pijn?’ ‘Precies, precies, dat weet ik niet hoor, het doet gewoon zeer en die touwen zijn veel te lang, er hangt er eentje steeds in mijn strot.’ ‘Laat mij eens kijken, kan ik misschien een stuk touw wegknippen.’ ‘Je mag kijken hoor, maar knip niets weg, dat vindt de tandarts vast niet goed.’ Ik kan geen bedrading ontdekken en zij haalt haar schouders op. ‘Laat maar, ik ben een beetje moe, ik ga even op bed liggen.’ Ik zie een afgetrokken smoeltje, zo wit als was. Jammer dat ze die boel er niet vijf of tien jaar geleden uit heeft laten halen. Nu blijkt zo’n onderneming een regelrechte aanslag op haar zelfvertrouwen en algehele conditie. Bij elkaar opgeteld geen pretje voor mijn oude moedertje. Dat even liggen is ook nieuw. Ze doezelt wel eens weg in haar stoel maar overdag echt gaan liggen dat ken ik niet van haar. Ze ontkleedt zich niet.
97
‘Lig je lekker ma?’ ‘Ja hoor.’ ‘Wil je nog wat drinken?’ ‘Nee, ik doe even mijn ogen dicht.’ Mijn huid, kaken en maagstreek verstrakken. Ik wil helemaal niet dat ze gaat slapen. Een paniekerig voorgevoel. Ze gaat nu niet dood, ze blijft bij ons, ze heeft net een nieuw gebit. Ik ga bij haar op bed zitten en pak haar hand. Ze opent haar linkeroog. ‘Als je denkt dat ik ga lawaaien, heb je het mis. Ik wil alleen maar een tukkie doen, tot zo.’ Ze draait zich op haar zij naar het raam en weer op haar rug. ‘Die verdomde schouder ook. Ik kan er nooit meer op liggen.’ Als ze snurkt, ga ik het eten voor vanavond klaar maken. Al na een half uurtje staat ze weer op. Ze heeft geen trek in pap of soep. ‘Ik slubber al dagen allerlei onzin naar binnen. Ik heb er diarree van gekregen. Wanneer mag ik vlees?’ ‘Wacht daar in iedere geval mee totdat de touwtjes eruit zijn en je geen pijn meer hebt.’ Voor vanavond heb ik een ovenschoteltje gemaakt met gehakt en aardappelpuree, dat glijdt zo naar binnen. Er staat ook nog rabarber in de koelkast, ook lekker.’ ‘Vreet dat zelf maar op, zure zooi, dat lust ik niet. Hoe kom je trouwens aan rabarber in november, idioterie’ ‘Wil je dan appelmoes?’ ‘Misschien, zet maar klaar.’ Ze staat op, doet de tv aan. We zijn blijkbaar uitgekletst voor vandaag.
98
VOER VOOR TANDELOZEN Ring, ring. ‘Moesje, vertel eens.’ ‘Het blijft zeer doen, ik slik wel 4 aspirines op één dag. Je moet die vent bellen, dat het nog steeds hartstikke zeer doet.’ ‘Ik bel hem direct na dit telefoon gesprek. Maar slik je aspirine of paracetamol.’ ‘Weet ik veel, ik heb zo’n doosje uit de verbandtrommel gepakt.’ ‘Je mag geen aspirine slikken, alleen paracetamol.’ ‘Hoe weet ik dat dan.’ ‘Kijk verdomme op de verpakking!’ ‘Blijf hangen, ik ga kijken.’ Gerommel op de achtergrond. ‘Er staat aspirine op, maar er ligt ook een doosje waarop dat andere staat.’ ‘Donder die aspirine in de vuilnisbak.’ ‘Doe ik.’ ‘Verder nog nieuws?’ ‘Inez was hier gisteren en heeft van die groene struik met aardappelen iets lekkers gemaakt en oliebollen erbij.’ ‘Gehaktballen bedoel je.’ ‘Ja, die. Lisa heeft ook oliebollen gebakken en in de vriezer gedaan, blijven ze dan wel lekker?’ ‘Vast wel, het is handig als je ze eerst ontdooit.’ ‘Met dat nieuwe ding in mijn mond kan ik alleen maar dat soort voer eten. Een lekker dingetje is niet te doen.’ ‘Je moet een beetje geduld hebben. Het is niet niks als er zoveel tanden worden getrokken, je moet nog even doorbijten.’ ‘Bijten? Ik kan nergens op bijten want je denkt toch niet dat ik dat gebit in doe, doet hartstikke veel pijn.’ ‘Je doet dat ding toch wel af en toe in? Je moet er aan wennen.’
99
‘Het ligt prachtig in een bekertje met water, daar blijft ie. Het is een kreng, die vent verstaat zijn vak niet. Ouwe mensen met zoiets opschepen, hij heeft wel lef.’ ‘Ik kom morgen langs.’ ‘Neem in godsnaam geen oliebollen mee, ik kan er geen kant mee op.’ ‘Macaroni dan? Glijdt zonder kauwen naar binnen.’ ‘Doe maar wat je goed dunkt.’ ‘Vergeet niet die aspirine weg te gooien.’ ‘Wat doe ik dan met al die pijn?’ ‘Je slikt paracetamol ma, P.A.R.A.C.E.T.A.M.O.L.!’ ‘Heb ik dat of neem je dat mee?’ ‘Ligt op tafel.’ ‘Oh, tot morgen dan en welterusten.’ ‘Jij ook, kus.’ ‘Kus terug.’ Klik
100
‘BLOI’ Half twaalf in de ochtend, mijn broer belt: ‘Ellen, waar ben jij nu?’ ‘Ik sta in de kelder, hoezo, wat is er aan de hand?’ ‘Ik had haar net aan de telefoon maar ze klinkt zo gek. Ze komt niet goed uit haar woorden, beter gezegd ik versta er geen moer van.’ ‘Was ze angstig, had ze het zelf in de gaten?’ ‘Nee niet echt. Ze brabbelde een beetje voort. Ik zit in Maastricht, god mag weten hoe lang ik erover doe om bij haar te komen. Zie jij kans om nu te gaan?’ ‘Ik ga er wel heen, ik houd je op de hoogte.’ Ik sms mijn zusters: ‘Ben naar ma, er is iets niet goed, bel haar of kom.’ Een krap kwartiertje later sta ik in haar woonkamer. Ze zit in haar pyjama, op een afstand van nog geen tien centimeter van de tv, naar een “tel-sell”-achtig programma te kijken. Ze draait zich om naar mij. Aan de grond genageld, schiet het volgende door mijn hoofd: Een tia, een beroerte, een hersenbloeding of infarct, is dat allemaal hetzelfde, waarom weet ik dat niet precies? Wat heeft ze gehad, wat ziet ze eruit. Haar rechter mondhoek hangt scheef. Boven- en ondergebit ontbreken en ze heeft een kop als een vaatdoek. ‘Blad bleuk dlat ju blier blent.’ Godver-de-godver, volstrekt foute boel. ‘Ma je moet je aankleden, we moeten weg.’ ‘Nlu?’ ‘Ja nu, aankleden, kom op.’ Moeizaam staat ze op, ik pak haar hand en we waggelen samen naar de badkamer. ‘Mlijn lechteralm vjoelt ljaar.’ Raar? Het bungelt vleugellam naast haar lijf. Denk, denk, linkerarm is hartaanval, rechterarm is…… Ze gaat op het toilet zitten zonder haar pyjamabroek naar beneden te trekken. ‘Wacht’, schreeuw ik nog. Te laat natuurlijk, dat wordt dweilen en ik vrees voorlopig met de kraan open. Half om mij heen hangend ontkleed ik haar. Op het moment dat ik de douchekraan open-
101
zet hoor ik de voordeur opengaan. Tot mijn enorme opluchting stapt Inez binnen. ‘Jezus Christus, wats kebeurd?’ Mijn moeder kijkt op en Inez weet genoeg. ‘Bloi.’ ‘Ook bloi ma.’ Ze kijkt mijn richting op en fluistert: Ik ga 112 bellen.’ Veel beter idee. In mijn paniek wilde ik haar zelf naar de eerste hulp brengen, stom, stom. Inez is nu eenmaal een stuk nuchterder dan ik. ‘Blik bjil njie djoesu.’ ‘Nee, dat weet ik, maar die kont moet schoon.’ ‘Dlie isj sloon.’ ‘Ze komen eraan’, zegt Inez. We zetten haar op het douchestoeltje. Inzepen, afspoelen, drogen en een schone pyjama. ‘Blad bled blik?’ Inez verstaat haar blijkbaar prima en zegt: ‘Volgens mij heb je een tiaatje opgedaan, dus moet je naar het ziekenhuis en word je zo door de ambulance gehaald, gloed?’ Helemaal niet “gloed”. Tegelijkertijd met het entree van Lisa komen de waterlanders. ‘Oh jongens, jongens, wat ziet ze eruit, wat is hier gebeurd?’ ‘Ook bloi, zeg dat vooral wat harder, daar steek je ma nou echt een hart mee onder de riem, trut.’ ‘Ik schrok, sorry, ik schrok gewoon.’ Snik. ‘Blik blil bluis bjijben’, snik, snik. Lisa huilt gelijk mee en zegt: ‘Maatje, maatje, niet meer huilen, ze maken je helemaal beter, je moet echt mee met de ambulance, heus, je wordt weer helemaal de oude.’ ‘Bla, bla.’ ‘Hè, hè, bla, bla’ hoor ik Inez verzuchten, ‘eindelijk zegt ze wat normaals, het lijkt erop dat het toch goed komt.’ Ondanks alles moet ik lachen, Inez kan zo heerlijk de boel ontzenuwen. ‘Kom.’ Snik. ‘Ze moet naar de slaapkamer.’ Snik. ‘Op bed.’ ‘Blik blen njie bloe.’ ‘Wat zegt ze toch, wat zegt ze toch.’ ‘Jij bent toch zo taalgevoelig?’ ‘Wil jij mij vertellen dat je haar verstaat?’
102
‘Ja, ze zegt dat ze niet moe is.’ ‘Neem verdomme je andere zuster in de maling.’ Inez kijkt mij aan en haalt haar schouders op. ‘Dan niet, dan zegt ze wat anders, mij best.’ Ma, die geen keus heeft, wordt te bed gelegd, doet er verder het zwijgen toe. ‘Haar gezicht lijkt wel een beetje bij te trekken, wat denken jullie?’ ‘Hoop doet leven, zeggen ze wel eens.’ Lisa wordt pissig van de opmerkingen van Inez. ‘Hou nou eens even op met die grappenmakerij.’ ‘Het is ook niet grappig bedoeld zusje, dit heet zelfredzaam cynisme.’ Er wordt gebeld. ‘De ziekenbroeders zijn er, ma’ Hopla, weer een tranendal. Als de mannen binnenstappen maken we ruim baan. Het bed op wielen wordt uitgeklapt en wij beantwoorden de gebruikelijke vragen zoals onder andere: leeftijd: 85. Gezondheid: momenteel in ’t slop. Medicijnen: Lisa lepelt de namen feilloos op. Sinds wanneer is ze zo: vanaf vanochtend vroeg, halverwege? Weten wij veel. Heeft ze al eens eerder een tia gehad: we zijn bijna zeker van niet. Het propgehalte zou wat groot worden als wij allemaal in de ambulance zouden mogen stappen en dat mag niet, slechts één familielid, dus dat wordt Lisa. In welk ziekenhuis ze terecht komt is nog onduidelijk. Onder nogal wat bekijks doen we haar uitgeleide. Na wat dikke kussen, tranen en gezwaai (naar wie?), brengen wij de baliemedewerkster van De Einder op de hoogte van de vermeende tia. Weer terug in haar flat zetten we koffie en bellen broer en onze huisgenoten. Claire, de dochter van Lisa, specialiseert zich in neurologie maar neemt niet op, ik spreek haar voicemail in. Tot onze verbazing merken we dat de televisie al die tijd heeft aangestaan zonder dat één
103
van ons dit heeft opgemerkt. Uit met die kast. Inez pakt de vuile was bij elkaar. Samen ruimen we op, doen de afwas, verschonen haar bed en soppen de badkamer. We delibereren over de mee te nemen ziekenhuiskleding, pakken een verse tandenborstel uit de mysterieuze zak, het boven- en ondergebit uit het bakje met water en wachten maar wat gelaten op het waar-ligt-ma-telefoontje. Die verlossing komt rond vijven; het A.M.C. Daar zijn we niet rouwig om. We gaan met één auto op weg naar ma.
104
A.M.C. Je kunt je een beter tijdstip voorstellen om de A-10 op te duiken. Tot aan afslag “Amstel Business park” gaat het nog maar dan kruipen we toch naar de ingang van het A.M.C. Inez vloekt binnensmonds over dat godverlaten verkeer rondom Amsterdam. ‘Je zal toch maar op vrijdag, tussen vier en zeven uur een hartaanval krijgen en afgevoerd worden naar het A.M.C., lekker idee is dat.’ ‘Volgens mij is het de bedoeling dat de broeders je in de ambulance behandelen. Als het hun niet lukt je weer aan de praat te krijgen, is het sowieso beter om nooit meer bij te komen.’ ‘Je zal zien dat het bezoekuur tijdens de file is geregeld! Zeker in Amsterdam zijn ze perfect in het alles tegelijk plannen. De hele stad ligt open, geen wonder dat iedereen een suv onder z’n reet wil hebben, kun je tenminste nog vooruit komen. De vier belangrijkste musea zijn voor onbepaalde tijd gesloten en als klap op de vuurpijl gaat voor de zoveelste keer het museumplein op de schop.’ ‘Dat doet de gemeente, in het ziekenhuis hebben ze een eigen beleid.’ ‘Mark my words, we staan hier iedere dag in de file.’ ‘Kom op, Inez, we laten ons niet door een filetje meer of minder uit het veld slaan.’ Rond half zeven staan we in de hal van het ziekenhuis. Ze belt Lisa, krijgt de voicemail en scheldt haar zuster uit: ‘Stom rund, houd je mobieltje bij de hand, waar hang je uit, we zijn in de hal.’ Ze is van top tot teen geïrriteerd. Ik krijg de indruk dat de afgelopen uren toch wat harder zijn aangekomen dan zij wil doen voorkomen. Dat zelfredzaam cynisme moet ze blijven toepassen, kan ik tenminste af en toe lachen. ‘Misschien zit ze op de plee’, opper ik. ‘Kan, kan, sorry, ik viel een beetje uit, zal haar wel mijn excuses overbrengen. ‘Kom,’ zegt ze, ‘we gaan naar de balie, er liggen hier geen zes Mosmannen, dus die ene is zo gevonden.’ Ze blijkt ingeschreven, ons wordt de weg gewezen naar de Eerste Hulp. ‘By the way mevrouw, wat zijn hier de bezoektijden?’ ‘Tussen drie en acht.’ ‘Aha, dank u wel.’ Ze kijkt mij opgelucht aan.
105
‘Dat valt alweer mee. Nu naar moesje.’ Onderweg belt Lisa mij. Minder gevaarlijk nu mij te bellen dan Inez, denk ik. ‘Zeg maar tegen Inez dat ik op het toilet zat en dat ze mij geen stom rund moet noemen.’ ‘Zeg haar dat zelf maar.’ Ik overhandig Inez mijn mobiel. ‘Je zuster.’ ‘Liesje, sorry hoor van daarnet, maar ik was een beetje opgefokt, ik meende niks van dat stomme rund.’ (‘...’). ‘Oh en wat nu?’ (‘...’). ‘Nou ja, we zijn nu toch hier en…’ (‘…’). ‘Wat? Ik versta je niet, heb je ook een tia te pakken? Is het soms besmettelijk?’ (‘…’). ‘John in het gevang?’ (‘…’). ‘Wat een wartaal sla je uit, ik ga je hangen, ik zie je zo wel, vertel het maar live, face to face.‘ (‘…’). ‘Ja hoor, tot zo.’ Ze stopt mijn mobiel in haar tas, kijkt als een ontsnapte boef om zich heen. ‘Je mag toch helemaal niet bellen in een ziekenhuis. Slaan de apparaten op hol, wijzen ze mij als schuldige aan.’ ‘Volgens mij is dat allang achterhaald, maar wat had ze nou te melden?’ ‘Oh ja, ma is afgevoerd, ze weet niet waarheen. Ondertussen kreeg ze allemaal vragen die ze niet wist te beantwoorden.’ ‘Wie, ma?’ ‘Ma? Die is nogal in staat om een vraag te beantwoorden, zijn jullie alle twee een beetje crazy? Lisa natuurlijk.’ Ze kijkt weer om zich heen. ‘Waar zijn we eigenlijk?’ ‘Wij crazy?, Jij bent zelf aan het doordraaien, wat denk je van het A.M.C.?’ Lachend: ‘Ik bedoel natuurlijk waar we nu zijn, we lopen de hele tijd maar een end heen.’
106
‘Nee, we lopen goed, we moeten de “Eerste Hulp borden” in de gaten houden en dat heb ik ondertussen wel gedaan.’ ‘Enfin, toen begon het te kraken, had ze het over trassie en vergeetachtigheid, hoe dat ook alweer heet. Toen viel ze weer weg, daarna zat John in het gevang en had ik er genoeg van. Heb je John nog gebeld dat we hier zijn?’ ‘Die heb ik in de auto ge-sms’t.’ We naderen ons doel, zien Lisa en John en Karlijn, de dochter van John met elkaar op de gang. ‘Ah,’ zegt Inez, ‘ik sta hier met John op de gang, dat zei ze net, ik verstond dat hij in het gevang zat.’ Mijn broer is blijkbaar als een razende Roeland naar het A.M.C. gereden. ‘Bloi allemaal, weer een familie reünie, er komt geen eind aan.’ ‘Wat betekend bloi?’ vraagt John aan Inez. ‘Zo begroet je moeder je tegenwoordig.’ Lisa is zichtbaar blij ons te zien. ‘Ellen, toen wij met ma in het ziekenhuis waren, wat had ze toen ook alweer, hoe heette dat?’ Ik reproduceer, zonder haperen: ‘Transiënt Global Amnesia.’ Daar slaan de bekken wel van open, incluis die van mij. Om zoiets te kunnen onthouden moet je wel een geheugen als een ijzeren pot hebben. Voor zover mij bekend, heb ik dat totaal niet. ‘Sta niet zo te kijken alsof je een lintje van de koningin in ontvangst gaat nemen’, zegt mijn broer. Blijkbaar heeft die bewuste dag zo’n indruk op mij gemaakt dat ik de naam van die aandoening van mijn leven niet meer mag vergeten. ‘Ze krijgt vast weer een scan, zou dat kwaad kunnen als je om de vier maanden met radiogolven wordt bestookt?’, vraag ik. ‘Ik heb het op die vragenlijst ingevuld. Misschien nemen ze wel met het ziekenhuis in Noord contact op.’ Volgens Claire wordt er een infuus in haar elleboog gezet, gaan ze een CT-scan maken, wordt ze daarna opgenomen in de stroke-unit en morgen komt er ter observatie nog een fysiotherapeut en een logopedist aan te pas.’ Vooral de stroke-unit maakt indruk maar Lisa weet bij God niet wat dat is.
107
‘Dat vraag je toch aan Claire?’ zegt John. ‘Nou ja, ze heeft dienst en maakte zich natuurlijk zorgen om Oma. Ze vroeg mij van alles, maar ik kon alleen maar vertellen wat ik heb gezien en gehoord.’ Ik schiet hier straks nog wel een dienstdoende aan om te vragen wat een stroke-unit voor iets is. Mijn mobiel begint in Inez haar tas te rinkelen. Ze neemt op alsof het voor haar is. Ze vertelt de onbekende aan de andere kant dat we eigenlijk nog niets weten. Het grote wachten begint. John gaat eten en drinken halen en Inez stelt voor een kaartje te leggen. ‘Waar haal jij een pak kaarten vandaan?’ vraagt Lisa verwonderd. ‘Voor noodgevallen als deze, altijd een pak kaarten bij je steken’, zegt ze. We eten en hartenjagen de tijd door. Eindelijk verschijnt de arts. Zij vertelt ons dat er inderdaad een tia is geconstateerd. ‘Ze wordt ter observatie gehouden in de stroke-unit. Dat is een ruimte waar patiënten, die een beroerte of herseninfarct hebben, terecht komen, zoals uw moeder. De verpleegkundigen bieden specifieke zorg en aandacht. Deze unit bevindt zich op de afdeling neurologie. Morgen volgen er nog wat onderzoeken We moeten nu afwachten of er zich nog complicaties voordoen. Kom, dan begeleid ik u naar de afdeling neurologie.’ Het slachtoffer is wakker en probeert oogcontact met ons te houden. Lisa hangt als een boa constrictor om haar heen en zegt: ‘Ma, zeg eens wat?’ ‘Tjlomjatlensjoep.‘ Een zucht van verlichting. Ze praat als een malloot, maar heeft gewoon trek. ‘Blik hleb sjlaap.’ De arts belooft dat ze iets te eten krijgt en ons wordt verzocht naar huis te gaan. De uitslagen van de onderzoeken duiden inderdaad op een tia. Informatie van Claire en Google1 geeft ons inzicht in wat haar en ons te wachten kan staan:
spraakstoornissen, wartaal uitslaan
taal moeilijker spreken en begrijpen
verlammingsverschijnselen, meestal aan één kant van het lichaam
1
http://www.beroerte.info/content/beroerte/gevolgen.asp
108
uitval van gezichtsvermogen, meestal aan één kant
verstoorde waarneming, zoals nog maar één kant van een bord eten zien
concentratieproblemen, vergeetachtigheid
vertraging van het denkproces, alles gaat in een flits aan iemand voorbij
stoornissen in gedrag, emoties en/of denken; denk hierbij aan depressiviteit, zelfoverschatting, snel geëmotioneerd of boos zijn.
109
OVERTOOM Na vijf dagen A.M.C. wordt ze naar het ‘Revalidatie Centrum Amsterdam’ op de Overtoom gebracht. Als een waar ontvangstcomité staan we haar op te wachten. De tia is toch wat harder aangekomen dan verwacht. Ons is uitgelegd dat als je er niet binnen twee uur bij bent met de behandeling, de persoon in kwestie er slechter afkomt. In haar rolstoel zit ze een beetje scheef. Haar rechterarm bungelt er maar wat bij maar ze kijkt ons blij verrast aan. We volgen het rollende middelpunt naar haar kamertje. De verzorger legt ons uit wat haar allemaal staat te wachten. Het te volgen schema zit behoorlijk dicht getimmerd van ontbijt, fysio, zwemoefeningen, lunch, middagslaapje, bezoek, nog iets, diner, eventueel bezoek, naar bed. Ze volgt het niet allemaal, wij ook niet trouwens, en zet het op een spontaan huilen. De verzorger pakt haar hand en sust haar. ‘Lieve mevrouw, mijn naam is Pedro en voor u het weet zit u weer thuis hoor. Het eten is hier ook heel lekker en iedereen is hartstikke aardig. Vandaag mag u een beetje bijkomen, morgen starten we pas het programma.’ Praten is nog steeds niet “je dat” maar we begrijpen dat ze niet wil zjwemmen. Lisa en John blijven de middag bij haar. Inez en ik komen na het avondeten weer langs. Ze ligt in bed en kijkt tv. Ze vertelt dat ze sjinds tlijden njiet zo jlekker heeft glegleten en dat jiedereen even jaardig is. Daarna maant ze ons om weg te gaan want ze wil natuurlijk verder met die kijkbuis. Letterlijk 10 minuten later staan we weer op de gang. ‘Laten we er eens een borrel opnemen’, zegt Inez. Eenmaal buiten geraken wij in een kleine sneeuwstorm. De winter houdt maar niet op. Inez maant mij voorzichtig te doen. ‘Zo gauw maak ik nou ook weer niet een schuiver hoor.’ Bloedserieus, een beetje spiedend om zich heen kijkend: ‘Nee, nee, maar je moet sinds kort erg opletten voor ijsberen. Die hebben niets meer te zoeken op de grasvlakten van de Noordpool.’ De kroeg om de hoek is warm en schenkt zure rode wijn. Maar ach, ons maatje is voorlopig gered en daar proosten we dan maar op.
110
We bespreken hoe we ma moeten overtuigen een wilsbeschikking te tekenen ingeval van opname in een verpleeghuis in dementerende toestand en alle daaruit voortvloeiende fysieke en mentale gevolgen van dien. De rooskleurigheid in dit soort instituten is ver te zoeken. Er is nauwelijks personeel te vinden, logisch, je schijnt je voor een habbekrats uit de naad te moeten werken. Je moet een groot hart hebben om je rug te breken op een niet meewerkende, eventueel demente patiënt, poep en pies opruimen, stinkende luiers verschonen, helpen met eten, drinken, toiletteren en wat al niet meer. Voor de “aardigheid” nog afgelopen week een boekje2 gelezen over het wel en wee van een demente-bejaardenverzorgster in Amsterdam. Een verschrikkelijk idee dat je een allerliefste daar moet achterlaten.
2
‘En in het uur van onze dood’ – Ardy Stegeman - 2009
111
WEER THUIS Na 10 dagen Overtoom wordt ze sterk genoeg bevonden om huiswaarts te keren. Het is heel bijzonder om te zien wat het personeel in het revalidatiecentrum in zo’n kort tijdsbestek voor elkaar heeft gekregen:
Met haar rechterarm kan ze een lepel vasthouden om die redelijk richting mond te bewegen.
Ze is vrijwel verstaanbaar.
Heeft geen hoofdpijn meer.
En vindt, na 85 jaar, zwemmen een aangename bezigheid.
De rolstoel mogen we wat haar betreft in ’t IJ donderen.
John en ik halen haar op, de rest wacht thuis met koffie, gebak en wat mijn zuster allemaal meer heeft gemaakt. Ze loopt nog niet helemaal top, maar heeft ze dat de laatste jaren dan wel gedaan? Ze is in opperbeste stemming. De kleinkinderen zijn ook aanwezig. Rond een uur of vijf vertrekt het grootste deel naar huis. John, Inez en ik blijven achter. ‘Hoe laat gaan jullie naar huis?’ ‘Wil je ons weg hebben dan?’ vraagt mijn broer. ‘Nou, nee hoor, dat niet, maar mijn programma begint zo en dat wil ik heel graag zien.’ Als alles is opgeruimd, bestoken wij haar met zinnen als: ‘ma vergeet je medicijnen niet, je eten kan zo de oven in, ga niet te laat naar bed.’ Zo laten wij haar achter, zoals gewoonlijk op 10 centimeter van de tv. ‘Moet ze misschien een andere bril?’, vraagt John nog als we buiten in de vrieskou bij onze auto’s staan. ‘Die komt dan netjes naast die rooie in de kast te liggen, zonde van je erfenis’, zegt mijn zuster. ’s Avonds bel ik haar nog even. ‘Je bent de tiende vanavond. Alles gaat goed. Heb, denk ik, alle medicijnen geslikt en ga nu naar bed, welterusten.’ Midden in mijn: ‘slaap lekker’, gaat haar hoorn op de haak.
112
2011
115
SCHEMA Na achttien maanden in haar nieuwe woning, een totaal gebit en een tia verder, stappen wij af van de mooie gedachte dat haar vergeetachtigheid en verwardheid voortkomt uit het “verhuizingssyndroom”. Oude bomen niet verplanten, klopt. Het trekt allemaal weer bij, klopt niet. We worden serieus ongerust en gaan over tot gepaste actie. Aangezien wij naast moeders ook nog onze eigen bezigheden hebben, moet er een bezoekkook-schoonmaak-douche-haarwasbeurt-krantenknipselweggooi-schema worden opgesteld. Gelukkig beschikt ma over vier kinderen, een stuk of wat kleinkinderen, neven en nichten. Lisa werpt zich op om een schema op te stellen. Zij belt mij dat ik in ieder geval word ingedeeld op de maandagochtend met een eventuele uitloop naar de middag. Dat ligt dan aan de situatie van ma; de ene dag is ze veel beter dan de andere. ‘Er kan geruild worden, niet te vaak want daar raakt ma van in de war.’ ‘Stel dat ik ook op zaterdagmiddag langs wil, mag dat?’ ‘Zeikerd.’ We komen het schema zo goed en zo kwaad als het gaat na. Af en toe haakt er eentje af door werkzaamheden of is door ziekte geveld. Van de neven- en nichtenkant geen gebrek aan belangstelling. Zij worden gevraagd en stemmen in. Eén keer in de twee weken, ze komen van heinde en ver, belangeloos. Het gaat ook wat makkelijker. In het familiebestand zitten vutters, parttimers, werklozen, freelancers, 65plussers (twee stuks inmiddels, zwager en oudste neef), studenten, schoolgaanden met voor ouders onbegrijpelijk veel uitvallessen, huisvrouwen en één heuse huisman. Ik krijg van alle schema-medewerkers de indruk dat zij de mantelzorg bij ma heel gezellig en leerzaam vinden. Neef Kees noemt het: ‘Een kijkje in je voorland.’
117
Mijn ouders zijn altijd in de smaak gevallen. Vroeger, bij ons thuis, was het letterlijk de zoete inval. Voetbalwedstrijden werden met minstens tien man bekeken terwijl mijn moeder en oudste zus met kroketten, soep en zalmsalade in de weer waren. Een verjaardag was een feest waarbij meestal de salontafel aan de kant ging om te dansen of de polonaise op te starten. Als er eentje het in zijn hoofd haalde nog een lied te gaan zingen, gebruikte hij diezelfde tafel als podium. Ik als kleintje, mocht gewoon op blijven tot ik erbij neerviel. Aan tafel zat altijd wel een stuk familie of verkering van deze of gene. In het weekend stonden er twee enorme snelkookpannen gevuld met soep op het gasfornuis. Eén met groentesoep speciaal voor mijn vader en de andere per week afwisselend van smaak: tomaten, champignons, kippen of ossenstaart. En soep maken dat kon mijn moeder als de beste. Iedereen was welkom, tot op de dag van vandaag. Alleen dat soep maken, zit er niet meer in: ‘Die tomatensoep uit een zak is lekker, wil je een koppie?’ Thuis was een warm bad, het huis van Jan Steen, een kolenkachel, ijsbloemen op je raam. Een gezin om jaloers op te zijn. Ondertussen is mijn moeder in het geheel niet verbaasd over de dagelijkse aandacht. Het lijkt wel of ze het de normaalste zaak van de wereld vindt dat er iedere dag van de week een ander familielid voor haar deur staat. Het was nog een heel gedoe om ze allemaal van een sleutel te voorzien. Ding, dong, hoort ze niet meer, hoe hard die bel ook staat. Iedereen heeft de instructie om met z’n sleutel hard tegen het raampje naast de deur te tikken. Tik, tik. ‘Hé Jos, Mary, kom erin, ik heb een pot vol met koffie. Van de week was je broer hier nog met hoe-heet-ze-ook-al-weer. Die hebben hier de sterren van de hemel gekookt, dus fantastisch gegeten. Gaan jullie dat ook doen of kom je hier om mijn haar te wassen?’ Tik, tik.
118
‘Hallo Ingrid, ben je alleen, waar is je man, oh ja jij was gescheiden, dat is waar ook, sorry, sorry, oh alweer 12 jaar, de tijd vliegt meid. Heb je trek, wil je soep of liever een tompoes met koffie, zeg het maar.’ Tik, tik. ‘Nou, jij hebt de tijd genomen, ik dacht dat je vanochtend zou komen. Heb je trouwens een theedoek omgeslagen (geruite rok), staat v.r.e.s.e.l.i.j.k.! Weet jij wat ik vanavond eet want ik heb gisteren de hele inhoud van de vriezer weg gemikt, met bakjes en al, eens moet je van al die troep af.’ Tik, tik. ‘Goedemorgen, ik zat mij al af te vragen of hier nog eens iemand op visite komt. Ik heb niets in huis dus als je wat wil eten zal je naar de supermarkt moeten. Weet jij wie de was doet, want dat houd ik niet meer bij, ze komen het wel halen, maar terug brengen ho maar, alles wordt onder je gat vandaan gehaald.’ Tik, tik. Zo, en wie ben jij dan wel? Iedereen loopt hier maar in en uit. Ik wil tv kijken dus als je het nodig vindt om hier te zijn moet je gewoon je kop dicht houden.’ Onze zorgen nemen toe.
119
LISA, voluit: Elisabeth Frederica 1. Voornamelijk haar tred; dat energieke, met rechte rug en opgeheven hoofd. Die voor niets en niemand bang houding. Het soort mensen waarvan je direct weet, al heb je nog nooit een woord met ze gewisseld, dat ze nooit met hun mond vol tanden staan en elke discussie meedraaien alsof ze de was doen. Meestal irriteert dat slag mij, maar met je zus en nog wel de oudste, is dat anders. Wij schelen 13 jaar en zij had, zeker als mijn ouders niet aanwezig waren, de touwtjes stevig in handen. Regelnicht, Keizerin, Generaal, Schat, allemaal van toepassing op Lisa. Zij was knap, lenig, slank en elegant. Koken was een passie, een aangeboren liefde voor verse groenten, zachtjes gesmoord in knoflookboter met veel peterselie. Grote stukken gebraad uit de oven die zij met regelmaat overgoot met de vleessappen en met grote omzichtigheid behandelde. Vleesbotten voor de bouillon moesten eerst met ui, prei, paprika, wortelen en wat nog meer voor handen was, geroosterd worden in de oven voordat je op het fornuis verder gaat stoeien met water en kruiden. Zelfgemaakte kroketten, de allerlekkerste, dat had zij van mijn oma geleerd. Grote Inez, zo noemde wij mijn oma, had de eerste automatiek in Amsterdam Noord. Grote Inez stond om 5.00 uur naast haar bed om weer kroketten te maken voor de Volewijckers, voetballend Noord. Lisa maakte haar eigen kledingpatronen en kon de zaak nog in elkaar naaien ook. Zij liep er dan ook altijd volgens de laatste mode bij, wij keken toe en waren trots. Zij kon met haar stralende karakter vrijwel iedere ruzie in de kiem smoren, iedereen aan het lachen maken, de leukste cadeautjes uitzoeken, geen verjaardag vergeten, van een feestje een feest maken en het avondeten werd vaak een diner. Als mijn ouders uit gingen paste zij op haar broertje en twee zusjes. Wij hoefden niet vroeg naar bed. Eerst spelletjes doen en veel lol maken, als het even kon televisie kijken en daarna nog een kussengevecht. Zo’n zus hadden wij getroffen. Alle energie die wij op raadselachtige wijze moesten ontberen had zij verzameld en wij wisten dat zij de sterkste was en onze beschermengel in voor- en tegenspoed. Mijn ouders, zeer bewust van de kracht van hun oudste, maakten geen enkel onderscheid tussen de vier kinderen.
120
Wij waren domweg gelukkig.
121
LISA 2. Zij die in het schema meedraaien dienen, zo nu en dan, aan haar verslag uit te brengen over het wel en wee van ma. Het zijn uiterst grappige, verdrietige en moeilijke verhalen die zij vrijwel iedere avond te horen krijgt. Leuk of niet leuk, deze verslagen omlijsten de alles omvattende aftakeling. Zij hoort aan en handelt daar waar nodig. Minstens drie keer per week is ze bij mijn moeder. Zij ziet de achteruitgang als geen ander en het gaat hard. Over het algemeen neemt zij de was mee: ‘Waarvoor neem jij dat mee, dat is van mij, dat pas je niet, leg in de kast, wat jij meeneemt zie ik nooit meer terug, die onderbroek is helemaal niet vuil, stom mens…………’ Ma geniet het meest in de auto. Lisa neemt haar overal mee naar toe. Zij karren met z’n tweeën van het ene tuincentrum naar de andere meubelboulevard. Ze lunchen waar en wanneer ze zin hebben en Lisa ligt nog steeds in een deuk om de grappen van ma: ‘Lisa.’ ‘Ja’ ‘Zie je die twee koeien in de wei?’ ‘Ja.’ ‘Da’s een tweeling.’ Tegen stilte in de auto kan ma niet, dus als Lisa even zwijgt, vermoeid van het harde praten en de vele herhalingen, gaat ma heel eigenaardig zingen: pom-pom-tsjoeng-tsjoengtataratata. Je weet niet hoe snel je weer een gesprek moet beginnen want het is absoluut irritant. We hebben allemaal een sterke band met ma, maar met Lisa heeft ze nog wat anders. Ze is haar eerstgeborene, haar mooie meisje, haar steun en toeverlaat, een status die wij nooit kunnen bereiken.
122
WETEN OF NIET WETEN (Ding van de dinges) 1 Zondagmiddag, januari. Ik zet een knoop aan haar broek. Zij zit voor zich uit te kijken, haar ellebogen op de tafel, haar handen als knuistjes onder de kin. Het lijkt wel of ze steeds magerder wordt met die ingevallen wangen. De rimpels zijn niet meer te tellen en de mondhoeken hangen naar beneden. Echt lachen hebben we de laatste weken niet meer gedaan. ‘Weet je dat je zuster van alles heeft meegenomen? Je broer heeft er trouwens ook een handje van.’ Het is totaal niet meer belangrijk welke zus zij bedoelt en het gaat ieders voorstelling te boven dat mijn broer geïnteresseerd zou zijn in het huisraad van mijn moeder. Tegen Inez en Lisa vertelt ze hetzelfde, maar dan over mij. Ik schijn, volgens mijn zusters, het zelfs gepresteerd te hebben een schilderij met de afmetingen 1,5 meter x 2,5 meter de flat uit te smokkelen. ‘Wat hebben ze dan weggehaald? Ik mis hier niets.’ Als het zo stil is hoort ze mij redelijk goed, ik hoef niet zo te schreeuwen. ‘Dat gaat allemaal zo’n beetje tussen neus en lippen door. Een zilveren vorkje hier en een delfts blauw dingetje daar. Maar het is niet erg, iemand wordt er vast gelukkig van.’ ‘Waar liggen die zilveren vorkjes?’ ‘Ik weet het niet, het doosje is weg.’ ‘Als je dat doosje niet kunt vinden, wil dat nog niet zeggen dat het weg is.’ Dit is te ingewikkeld. John wordt er nu bijgehaald. ‘Je broer heeft ongevraagd het schip meegenomen. Hij mag het best hebben, maar dan moet hij het toch vragen?’ ‘Heb jij een schip? In welke haven ligt dat ding dan afgemeerd?’ Bloedserieus: ‘Die boot lag niet in de haven, hij stond op het dressoir.’ ‘Aha, de replica van de coaster van pa. Die heeft hij twee jaar geleden gerestaureerd en toen mocht hij hem houden. Je hebt dat schip aan hem gegeven.’ Vol ongeloof kijkt ze mij aan. Ze schudt haar hoofd, gelooft mij niet. Ze zwijgt weer, staart maar wat naar buiten. Wat gaat er in dat koppie om, weinig goeds, vermoed ik.
124
‘Wat mis je nog meer? Ik weet misschien wel waar het is.’ ‘Dat kleine blauwe dingetje, het stond in het kastje dat daar aan de muur hangt en nu is het zomaar weg.’ ‘Kom gaan we gelijk kijken. Het ontbrekende stuk blijkt gevallen. Het ligt achter het dressoir, een Delfts blauw vaasje. Om het mysterie van de zilveren vorkjes ook maar gelijk mee te pakken, inspecteren we de meest voor de hand liggende plek. Het doosje heb ik snel gevonden. Er is een plastic zakje omheen gewikkeld en daar weer drie dikke elastiekjes omheen. Ze fleurt helemaal op. De “schat” moet onmiddellijk open. De bandage is totaal verdroogd dus dat gaat moeiteloos. Ze smijt de inhoud op tafel en gaat tellen. ‘Weet jij echt hoeveel vorkjes je in je bezit hebt?’ ‘Natuurlijk, dat vergeet je nooit.’ Ze noemt geen aantal maar stopt ze tevreden terug. ‘Waar kan ik het verstoppen zodat niemand het meer vindt?’ ‘Dat kan ik je niet vertellen, want dan weet ik het ook en dat wil je niet.’ ‘Jij mag het wel weten. Wil je een paar vorkjes? Je mag ze zo hebben hoor, ik doe er toch niets mee.’ ‘Ze horen hier in huis ma, bovendien eet ik vrijwel geen gebak.’ Het doosje wordt op exact dezelfde plaats terug gelegd. ‘Nu niet meer vergeten waar het ligt hè.’ ‘Nee, nu weet ik het.’ Ze wrijft met haar handen over haar gezicht. ‘Ik heb vaak jeuk aan mijn neus, heb jij dat ook?’ ‘Heel vaak, maar dan heb ik toevallig een zilveren vorkje van jouw bij de hand en kan ik lekker krabben.’ ‘Helpt dat?’ ‘Ma, geintje, als je vaak jeuk hebt, heeft de dokter vast wel een middeltje.’ ‘Weer naar de dokter, leuke vent hoor, maar je kunt die man niet voor alles lastig vallen. Ik moet mijn borsten al laten zien, dat is meer dan genoeg.’ ‘Pardon? Je borsten, wat is daar mee aan de hand dan?’ Ze trekt met één ruk de hele kaboesj van shirt, BH en borsten omhoog. ‘Kijk, allemaal bruine dingen en ze jeuken als een gek.’
125
Weer jeuk, ik krijg zelf de griebels over mijn grabbels van dit soort verhalen. Onder haar borsten barst het werkelijk van de bruine moedervlekken, van klein naar groot. Ik kijk er met verbazing naar. ‘Kun je het goed zien?’ Terwijl ze haar hele gemoed tot de kin heeft opgetrokken, bestudeer ik met buitengewone belangstelling, dit maanlandschap in barre tijden. ‘Mijn rug zit er ook mee vol.’ De achterkant komt ook aan de beurt. Als pure atheïst doe ik een schietgebedje om deze kwelling van bruine klonten te mogen ontlopen. ‘Het zal toch geen huidkanker zijn hè, wat denk jij?’ De moed zakt mij in de schoenen. Het zijn er veel, het ziet er niet uit en het mag geen kanker zijn. ‘Lieve schat, ik ben geen arts. Wat zei dokter Lee ervan?’ ‘Hij zou geloof ik Lisa bellen. Ik heb een receppie tegen de jeuk gekregen, maar heb het nog niet opgehaald.’ ‘Opgehaald? De apotheker komt toch aan de deur met medicijnen?’ ‘Sinds wanneer dan? Ik ben altijd zelf naar de apotheek gegaan.’ Ik neem mij voor om bij thuiskomst mijn zus te bellen, wellicht weet zij hier meer van. Tenslotte staat zij mijn moeder bij tijdens het douche-ritueel. Om van alle narigheid af te zijn, vertel ik haar dat Grote Inez 96 is geworden met om en nabij hetzelfde aantal, al dan niet jeukende vlekken. Ter ondersteuning wil ik onmiddellijk naar de dienstdoende apotheker om één of ander antikriebel middel op te halen. Ze heeft geen idee waar ze het receppie heeft gelaten, wordt plots vreselijk boos op zichzelf dat ze zulke belangrijke zaken vergeet en barst in huilen uit. Ik troost, zoek in haar tas en vind! Triomfantelijk houd ik het stuk papier omhoog. ‘Veni vidi vici, droog uw tranen vrouw, wij zijn onoverwinnelijk.’ Zij wil mee naar de hoe heet het ook alweer? ‘Snuif ik ook weer eens buitenlucht op.’ Aldaar aangekomen wil ze met alle macht haar klonterige “trofeeën”, onder de borsten, aan de assistente laten zien. Ik kan dat nog net voorkomen. ‘Ma, ze hoeft alleen maar het recept te lezen om te weten welk medicijn ze moet pakken.’ Ze is het niet helemaal met mij eens, pruttelt nog wat als: ‘zien is geloven’, maar legt zich
126
er bij neer. De assistente doet alsof ze het hele geval niet heeft meegemaakt en komt met een, volgens haar zeggen, paardenmiddel. ‘Het moet wel erg jeuken mevrouw. Eén keer per dag smeren, niet meer hoor.’ Ze zit nog maar half in de autoriemen of wil al weten wat dit grapje nu weer heeft gekost. ‘Niets, dit is verzekeringswerk en als het goed is ben je van de jeuk af.’ ‘Zal mij benieuwen, sprookjes zijn voor de onwetenden en de dommen. Toevallig ben ik geen van beiden.’ Als ik bij haar flat de auto wil parkeren, vraagt ze: ‘Zullen we even naar Madurodam?’ ‘Tegen de tijd dat we daar zijn is dat minidorp gesloten, dus dat lijkt mij geen goed plan.’ ‘Sluiten ze dat dorp? Hoe dan? Hebben ze van die dingen die naar beneden gaan?’ ‘Voor zover ik mij kan herinneren moet je door een poortje, dan een kassa en dan ben je binnen. Het is nu vier uur, dat redden we toch nooit meer. Het sluit vast om een uur of vijf.’ ‘Godallemachtig, dat ze dat afsluiten, wat nou als je ’s avonds laat van een feest afkomt?’ Hier klopt iets niet. ‘Wat is er volgens jou allemaal te zien in Madurodam?’ ‘Ja, wat zal ik zeggen, boerderijen en mooie huizen en koeien en weilanden, toch?’ ‘Wil je naar Durgerdam?’ ‘Ja, dat zeg ik toch. Er is daar vast een uitspanning om een kop koffie te drinken, of heb je weer eens geen tijd?’ ‘Ik heb tijd moesje, ik heb tijd.’
127
WETEN OF NIET WETEN (Ding van de dinges 2) 1 Het was ons al eerder opgevallen dat er toch aardig wat personen, dieren en voorwerpen worden aangeduid met het meest fantastische woordje “dinges”. Het is “dinges” voor en “dinges” na. Ze praat ook steeds langzamer, bedachtzamer, ze zoekt naar woorden die ze kwijt is. Zegt zelf last te hebben van Afasie. ‘Zeg, je weet wel, die mevrouw dinges, die in de, kom hoe heet die straat ook alweer woonde, help eens, je weet wel daar bij die grote weg om de hoek, van dat groen met een hek erom heen, bij dat water, weet je wel.’ ‘Wat is er met die mevrouw?’ ‘Met welke mevrouw?’ ‘Die in die straat woonde.’ ‘Oh ja, die, nou zij is overleden.’ ‘Woonde ze in deze flat?’ ‘Weet ik veel, maar ik kwam haar zoon in de gang tegen en die vertelde het.’ ‘Ja, ma, zo gaat dat, we stappen er allemaal een keertje uit.’ ‘Ze is al ge… euh, hoe noemen ze dat ook alweer, dat als je dood gaat, dan word je ge…dingest, hè, je weet wel.’ ‘Gecremeerd, bedoel je.’ ‘Ja, ja, zo heet het toch hè?’ ‘Zo noemen ze dat.’ ‘Die filmspeler ook, afgelopen week nog, in één keer weg, een hartklap.’ ‘Welke filmspeler?’ ‘Ach, je weet wel, die bekende, met die grote neus. Hij is getrouwd met die blonde, zij zit ook bij de film.’ ‘Een Amerikaans stel?’ ‘Ik geloof het wel. Ze heeft altijd een blauwe jurk aan. Raar hè, altijd hetzelfde aantrekken.’ ‘Zie je haar zo vaak?’
128
‘Jawel hoor, ze staat elke keer in dat blad.’ ‘Welk blad?’ ‘Je weet wel, met al die foto’s erin van bekende mensen.’ ‘Een leuk blad hoor, ik ken ze niet allemaal, maar je weet tenminste hoe het bij ze thuis eraan toe gaat.’ ‘Hoe dan?’ ‘Nou dan lees ik dat ze weer eens een nieuw ding hebben gekocht en soms hebben ze ruzie en dan zijn ze weer bij elkaar.’ ‘Zo kom je nog eens wat te weten, hè ma.’ ‘En wat je allemaal moet gebruiken voor je lijf.’ ‘Wat bedoel je?’ ‘Oh, dat spul wat je moet opsmeren en wanneer, heel interessant.’ ‘Zeker, zeker.’ ‘Heb jij ooit nog dat ding gevonden wat ik kwijt ben.’ ‘Wat voor ding?’ ‘Euh, ja, ik was toch iets kwijt, wat was dat nou ook alweer?’ ‘Is het een groot, klein, rood, blauw, koper, zilver, veel of weinig geld waard ding, voor zover je weet dan?’ ‘Tja, dat weet ik niet zo goed meer, eigenlijk. Weet jij het?’ ‘Nee, ik vrees dat ik je hierbij niet kan helpen, totdat je weet wat voor ding je bedoelt.’ ‘Ik zat gisteren te denken aan John, ik weet helemaal niet meer hoe die meid van hem heet.’ ‘Anouck.’ ‘Hoe ziet ze er ook alweer uit? Ik zou haar in de stad zo voorbij lopen.’ ‘Ze is klein, superslank en een jaar of 55.’ ‘Jij wil beweren dat de dochter van John 55 jaar oud is.’ ‘Ha ha, je hebt het over Karlijn, ik dacht dat je zijn vriendin bedoelde.’ ‘Heeft John een vriendin? Nou, die heb ik nooit gezien hoor. Ook raar dat hij die nooit meeneemt. Ken jij haar?’ Ik sta in spagaat. Aan de ene kant wil ik ja zeggen, maar dan voelt zij zich zo buitengesloten en dat terwijl ze Anouck al tachtig keer gezien en gesproken heeft. Als ik nee zeg blijft ze het maar raar vinden dat wij de “nieuwe” partner niet kennen. Voor de zoveelste keer praat ik erover heen.
129
‘Heb je zin om vanavond bij mij te eten?’ ‘Nee hoor, jij gebruikt veel dinges in je vlees en je eet precies op een tijdstip dat ik naar de tv wil kijken.’ ‘Eten we eerder, zonder dinges.’ ‘Nee, ik blijf liever hier, ga jij maar lekker naar je eigen huisje. Woon je ver weg?’ ‘Nee, hooguit 10 minuten hier vandaan.’ ‘Oh ja, ben ik dan wel eens bij jou thuis geweest?’ Spagaat nummer twee! Ze kwam vijf jaar geleden nog met de fiets naar me toe. Ze at regelmatig op zondagavond bij ons. Tot voor vier maanden geleden haalde ik haar op omdat ze die spannende voetbalwedstrijd met Yves wilde zien. Er is een leven voor en een leven na de tia. ‘Jawel en als je met me meegaat herken je het zo weer.’ Ze twijfelt. ‘Ik ben nog niet weg, mocht je je bedenken, dan hoor ik het graag.’ Ze zet de tv aan. Het is moeilijk blijven omdat televisie kijken gepaard gaat met een aantal decibellen dat volgens mij de toegestane geluidsnorm ver overschrijdt. ‘Ga je mee?’ ‘Waar moeten we heen dan?’ ‘Nou moeten, het hoeft niet, maar even bij mij eten?’ ‘Nee hoor, ga jij maar naar huis, ik blijf lekker hier.’ Dag moesje, we bellen.’ ‘Ja hoor, welterusten.’ ‘Welterusten.’ Geen zwaaiende moeder op het balkon.
130
SUPPERWAREPARTY In mijn keukenkastje barst het van de plastic bakjes waar geen deksel op past en logischerwijs dus ook van deksels waar geen bakje bij te vinden is. Omdat al haar kinderen eten voor haar maken en allemaal hun eigen soort plastic kopen, zitten wij allen met hetzelfde probleem. Na wat heen en weer getelefoneer over dit heikel punt, besluiten we een “supperwareparty” bij ma thuis te organiseren. We nemen de totale voorraad bakken en deksels mee naar ma en starten de ruilmarkt rond een uur of vier. Succes verzekerd! In ma haar kast staan ook nog zo’n dertig stuks waarvan de helft niet of niet goed is afgewassen. Die stinken de pan uit, weg daarmee. Nadat we de hele zwik hebben verdeeld blijkt dat ik aan een totaal van 74 bakjes met passende deksel kom. Volstrekt belachelijk maar het plan is geslaagd. Ma hoopt op iedere zondag “dinges-party”. Inez stelt voor om, nu we met vier man sterk zijn, de flat schoon te maken, wat kasten en laden op te ruimen en te ontdoen van krantenknipsels en verdere onnodigheden. De verzamel/bewaarzucht van ma gaat ver. Deze actie levert onderstaande informatie op:
Met het aantal, vooral gebruikte, plasticzakjes zou je een flink voetbalstadion uit de regen kunnen houden.
Na het verzamelen van de schuursponsjes en de vaatdoekjes komen er drie laden van de kast in de berging leeg.
De, alweer, verloren gewaande zilveren lepeltjes uit haar grootmoeders tijd, liggen achter in het gootsteenkastje, hoe kan het anders, gewikkeld in een boterhamzakje.
Uit alle hoeken en gaten komen Spaanse sloffen te voorschijn.
Heeft het aantal theedoeken na de verhuizing uit het ouderlijk huis, toch weer kans gezien te stijgen van 6 naar 36 stuks.
De voorraad panty’s staat nog steeds met stip bovenaan.
Zij moet smeerkaas toch wel heel erg lekker vinden. Ook alle lege bakjes worden, met kaasresten, bewaard. ‘Wie weet, zegt Inez, groeit er vanzelf weer smeerkaas in.’
De onverklaarbare zak met tandenborstels hangt nog steeds in het berghok.
De krantenknipsels overschrijden het groeirecord van het landelijk gemiddelde ruim-
131
schoots. Ma vindt het maar raar dat al die mensen die bij haar over de vloer komen, al die spullen achter laten… We verdelen maar weer eens, zonder kennisneming van de inhoud, de artikelen. Zij drentelt tijdens de werkzaamheden van de één naar de ander en vraagt zich af hoe wij toch tijd vinden om dat allemaal te lezen. Eenmaal aan de borrel gaat het “zomaar” over leven, doodgaan, begraven of cremeren. Inez wil de voorkeur van ma weten. ‘Moet ik dat nu zeggen? Kiezen jullie maar, dat weet ik niet hoor.’ ‘Ik had laatst een heel gesprek met mijn neuroloog over wat er met je gebeurt, als je dementeert. Ik ben tot de conclusie gekomen dat ik bij dit onheil absoluut zo gauw mogelijk dood wil. Volgens mijn neuroloog moet ik mijn wens goed regelen, want als je te ver heen bent en niets meer zelf kan beslissen houden ze je lekker in leven. Met of zonder luier, met of zonder kwijl, met of zonder hersens. Om deze horror volledig uit te sluiten laat ik binnenkort een tattoo op mijn arm aanbrengen, heel dicht bij mijn best aanprikbare ader: “Laat Mij Versterven.” Dat moet toch wel duidelijk zijn, lijkt mij.’ ‘Sinds wanneer heb jij een privé neuroloog?’, vraagt Inez. Typisch familietrekje om niet op de inhoud maar op de belendende percelen van het gesprek in te gaan. ‘Scan en ECG ondergaan, de uitslag volgt nog.’ ‘Waarom weten wij daar niets van?’ ‘Omdat het niet zo belangrijk is, ik het vergeet te vertellen, het te druk is, maakt niet uit, bij deze. Trouwens ik heb er met Claire uitgebreid over gesproken.’ ‘Wie moet er in een scan?’ vraagt ma, die of de helft niet heeft verstaan en/of het niet heeft begrepen. ‘Niemand hoor, we hebben het even over een scan.’ We hebben allemaal steeds meer moeite om stukken tekst te herhalen. Je moet haar goed aankijken, a.r.t.i.c.u.l.e.r.e.n. en dat alles met de volumeknop wagenwijd open. Het is voor ons dood vermoeiend, laat staan voor haar. ‘Wat wil jij ma, als blijkt dat je gaat dementeren?’ John wil duidelijkheid, boter bij de vis.
132
‘Gewoon, dood, niets meer of minder.’ ‘Dat moet je dan wel opschrijven en ondertekenen.’ ‘Geef op dat papier, zo gedaan.’ In alle haast wordt een leeg A-4-tje gezocht, gevonden en ondertekend. ‘Wat gek, er staat alleen mijn hand-dinges op.’ ‘Jouw wens wordt op de typemachine nog ingevuld, dat komt helemaal goed.’ ‘Zeker weten jongen?’ ‘Helemaal zeker, maatje.’ ‘Mooi.’ Lisa heeft soep, een hartige taart en salade gemaakt, om onze “supperwareparty” te besluiten. Als ze plotseling de tv aanzet is dit een mooie aanleiding om huiswaarts te keren. Zo laten wij haar achter in een schoon, opgeruimd huis met de begintune van ‘As the World Turns’.
133
DE DOKTER Om de zaak in De Einder niet op scherp te zetten, hebben wij, samen met de huisarts, besloten de achteruitgang niet aan te melden. Je weet maar nooit wat voor reactie je te weeg brengt. Tenslotte zit ze nog steeds in een aanleunwoning. Voor hetzelfde geld komen ze je met een eisenpakket tegemoet waar geen zinnig mens tegenop kan. Of, nog erger, adviseren ze gelijk opname in een duister verpleeghuis. Nee, die klus gaan we zelf klaren. Voorlopig loopt “het schema” op rolletjes en slaapt ze, dankzij de medicijnen van de huisarts, van tien uur ’s avonds tot negen uur ’s ochtends. Wij houden van die man. Eén keer in de drie weken komt ze op zijn spreekuur. Daar wil ze altijd alleen naar toe, ik begreep nooit waarom, nu wel, het is een bijzonder mooie man, geen weggooier, zou ze vroeger gezegd hebben. Zij denkt dat de bezoekjes uit interesse zijn maar hij observeert, constateert en belt mijn zus zijn bevindingen door. Die variëren niet. Hij bemerkt na ieder consult achteruitgang. Een echte constante factor dus. Hij roept ons op voor een evaluatiegesprek. Je moet wel van de wereld zijn om niet te begrijpen dat het nu echt ernstig is. Op zijn bureau een dossier, zijn handen gevouwen er bovenop. Hij kan zo bij de film. Het is een ontzettend aardige vent, een vijftiger, gitzwart haar, moderne bril, open lach, recht voor z’n raap en in hart en nieren een arts voor 65+, zijn post is in De Einder. ‘Fijn dat jullie alle vier zijn gekomen. Uw moeder gaat snel achteruit, vandaar dat ik heb gepleit voor een hersenscan (alweer) op korte termijn. Vindt u het prettig dat ik uw moeder hiervan op de hoogste stel of doet u dat liever zelf?’ Lisa is rap: ‘Dat doen wij zelf, geen probleem.’ ‘Prima, bereidt u voor op haar reactie, die kan alle kanten op.’ ‘Mmm, wat doen we als ze gaat tegenwerken?’, vraagt Inez. ‘Niet op ingaan en overstappen op een ander onderwerp. Ze is het zo weer kwijt‘ Dementeren heeft zo zijn voordelen, denk ik: ‘Mevrouw over twee dagen gaat u dood, huilen, kopje koffie, waar hadden we het ook alweer over, is er nog een koekje?’ ‘Waarom ik u persoonlijk wil spreken is dat u zich snel moet beraden op een verzorgings-
134
tehuis. Ik heb alle informatie voor u hier bij de hand. Een aanbeveling voor één tehuis ligt bovenop, ik heb daar goede ervaring mee. Vooralsnog geen echte wanklanken. U begrijpt dat ik nu doel op de berichten die uit de media zijn op te maken.’ ‘Eén keer in de week douchen, in hun eigen vuil laten liggen, dat soort zaken?’ Mijn broer kijkt de dokter rustig aan. ‘Dat is exact wat ik bedoel. Dit tehuis beschikt over, voldoende personeel, het eten is zeer acceptabel en, niet onbelangrijk, regelmatig. Er wordt wel van de familieleden hulp verwacht, u moet daarvoor tekenen. Als u na plaatsing van uw moeder zich niet houdt aan de afspraken, zal de directie zo snel mogelijk overplaatsing aanvragen. Vaak langskomen geeft de patiënt vertrouwen. U dient zelf haar kamer schoon te houden en samen met de verzorgers goed op haar persoonlijke hygiëne te letten. In dit tehuis komen regelmatig kamers vrij en ik kan ervoor zorgen dat zij hoog op de wachtlijst komt. Zij is, ter verduidelijking, urgent.’ We zijn er even stil van. We hebben zo af en toe, tussen neus en lippen door, wel over opname in de toekomst gesproken, maar het komt nu met de snelheid van een jaguar op ons af. In mijn hoofd ben ik nog half en half bezig met de vorige verhuizing. ‘Mijn advies is dat u zich snel oriënteert. Uw moeder wordt er niet beter op en in al die maanden dat zij mij bezoekt heb ik geen enkele stilstand waargenomen. Nog geen acht maanden geleden was ze uiterst beleefd. Ze verscheen in onberispelijke kleding, op tijd en beantwoordde mijn vragen zonder na te hoeven denken. Vorige week kwam ze in haar ochtendjas, noemde mij een irritante kwal en vond het hufterig dat ze nooit koffie kreeg.’ Ik schiet in de lach, ik kan er niets aan doen maar zie de hele scène voor mij. Gelukkig lachen de anderen mee, zelfs de dokter. Ik excuseer mij tegenover de dokter, maar hij wuift dat met een charmante lach weg. ‘Het heeft altijd iets komisch mevrouw, zonder meer. Lachen is ook zelfbehoud, het klaart de lucht.’ ‘U had mij even moeten bellen, dan was ik die dag naar haar toe gegaan.’ ‘Mevrouw Zuiderwoud, volgens uw zeggen komt er iedere dag iemand bij haar op bezoek. Ik vond het niet nodig u hiermee lastig te vallen.’ Ik hoor haar denken: ‘Dat maak ik wel uit of jij mij lastig valt of niet, wie was er die dag bij ma, waarom heeft niemand iets gezegd van die ochtendjas bij de dokter.’ ‘Als u niets van dit voorval weet dan zal het ook wel opgelost zijn door de persoon op dat moment aanwezig.’
135
‘Maak jij je daar nou maar niet zo druk over. Desnoods kijk je even op je schema wie er toen was, kun je die straks nog bellen’, zegt Inez. U dient wel eerst een afspraak met een geriater maken. Haar naam en telefoonnummer staan in het dossier. De handen schuiven uiteen en hij drukt zich op van zijn bureau. ‘Hierbij alle papieren die nodig zijn, ook het financiële traject wordt duidelijk beschreven, prettig te weten wat uw moeder per maand moet afdragen.’ Hij geeft een centimeter of tien dikke map aan John, een mannending zeker. Het spreekkwartiertje is ten einde. We groeten, danken en beloven snel te handelen, op alle fronten.
136
IN DE BADKAMER We vertoeven alle vier in haar stikhete badkamer. De pot gebruik ik als stoel, beker koffie in mijn hand. Inez hangt tegen het verwarmingselement en Lisa wast het haar van een blote ma. Ik verbaas mij weer over haar rug die bezaaid is met bruine stukken moedervlek. Om dat weg te laten halen vrees ik vierentwintig uur operatietafel, heb ik het nog niet eens over de jeukende ellende onder haar borsten. Ze heeft er geen last van, zegt ze. Voorovergebogen: ‘Gezellig zo met z’n allen, kan de tv hier ook naar toe?’ We lachen maar het blijkt geen geintje, ze meent het. Haar gevoel voor humor verdwijnt, samen met de rest van het grote weten, in de krochten van haar hersens. ‘Het is hier veel te vochtig voor de TV, dan gaat ie naar de filistijnen’, zegt Inez. ‘Nou en, kopen we een nieuwe. Ik heb geld zat, zegt Lisa altijd. Waar bemoei jij je eigenlijk mee, het is mijn, hoor je, mijn tv.’ ‘Haal op dat ding, gaan we lekker kassie kijken in de natte cel, waarom ook niet. Glaasje wijn erbij, nootjes, toastje zalm.’ Lisa en Inez schieten in de lach. Ma vraagt zich mompelend af waar ze een natte cel vandaan moet halen en of ze wel toast in huis heeft. Het tv-in-badkamer-plan is al vervaagd. We horen de voordeur van de flat open gaan. ‘John is er ook Ma’, zegt Lisa. ‘Buiten blijven jij,’ schreeuwt ze, ‘ik sta hier in mijn blote niks.’ ‘No panic, no panic, ik ben op weg naar je keuken.’ Ze kijkt nog angstig om zich heen alsof hij haar alsnog met een badkamerbezoek gaat verblijden. ‘Hè,’ zegt Inez, ‘met z’n vijven hier tv kijken, dat gaat nèt niet, jammer hoor.’ Lachen, zij ook, ze weet niet waarom.
137
AAN HAAR KEUKENTAFEL ‘Heb jij zomaar tijd om langs te komen jongen?’ ‘Het is zaterdag ma, dan werk ik niet.’ ‘Oh, wel leuk dat jullie hier allemaal zijn, is er iets speciaals aan de hand?’ Ze kijkt ons onderzoekend aan. Ik krijg de indruk dat ze onraad ruikt. John laat haar niet bungelen en valt met de deur in huis. ‘Over twee weken ga je naar het ziekenhuis voor een paar onderzoeken. Lisa heeft het al in je agenda geschreven en ik ga met je mee.’ Ik durf haar niet aan te kijken, schijtbak die ik ben. Straks gaat ze huilen en daar kan ik niet tegen. Onverwacht snel antwoordt ze: ‘Wat moet, dat moet. Een hersenonderzoek neem ik aan?’ Alle vier met stomheid geslagen. Hatsikidee, she’s back in town. Niet voor lang, helaas. ‘Moet ik eten en drinken meenemen? Ik heb niets in huis.’ ‘Een picknickmand vol, je zal maar honger krijgen daar.’ John trekt er een serieuze kop bij. Lisa wordt pissig: ‘Niet naar die onzin van je zoon luisteren ma. Je hoeft niets mee te nemen.’ Alleen je hoofd, dat is handig voor het scan-apparaat.’ Dat geintje pakt verkeerd uit. ‘Ga ik in een apparaat? Helemaal alleen? Moet ik dan bloot?’ Haar ogen staan bijkans boven op haar hoofd. Ze grijpt de arm van Inez beet, schudt die op en neer alsof er een aantal liters water omhoog gepompt moet worden en begint dan alsnog te huilen. De tranen gulpen uit haar ogen en die van Lisa en die van mij. Inez probeert met alle kracht uit de houdgreep van haar moeder te komen, wat maar moeizaam lukt om haar vervolgens gelijk in haar armen te nemen. Ze zegt resoluut: ‘Wees niet bevreesd vrouw Mosman, ik stap gezellig bij je in de scan, twee voor de prijs van één.’ John roept er overheen dat hij dan ook wil, dus drie voor de prijs van één. De tranen worden gedroogd. ‘Weet de dokter wel dat ik naar het ziekenhuis ga?’
139
‘Ja ma, die is overal van op de hoogte.’ ‘Overal?’ Waarvan dan allemaal?’ Ik moet leren tegenover haar mij genuanceerder uit te drukken. Overal is inderdaad zo rekbaar als de pik van de paus. Zij vraagt zich gelijk af wat wij dan zoal “besmoezelen” met die dokter. ‘Niet zo veel bijzonders, gewoon wat een dokter over zijn patiënten nu eenmaal dient te weten. In jouw geval zijn dat de problemen met je blaas, je vergeetachtigheid, je arm en schouder en de reuma, that’s all.’ Ik denk dat ze het pikt. ‘Heb ik niet al eens een keer een scan gehad?’ ‘Ja, zelfs twee, een paar maanden geleden, maar het moet weer, het is een dingetje van niets.’ Ze gaat plassen. Inez, John en ik op onze tenen naar de toiletdeur om te horen of ze het één en ander, met zichzelf, te bespreken heeft. En dat heeft ze. Ze is boos, op ons en op god mag weten wie nog meer. ‘Klotenzooi. Wat denken ze verdomme wel niet. Mij in een machine stoppen. Ik ben goddomme niet gek, ze kunnen me wat, ze komen er gewoon niet meer in.’ We staan gekromd voor de deur. Lisa staat rechtop met haar armen over elkaar naar ons te kijken, heeft dit eerder meegemaakt. Inez, John en ik staan er perplex bij. ‘Godverdomde bemoeiallen, mij in een apparaat duwen, kost natuurlijk weer geld als water. Ze jagen mijn geld er maar doorheen, iedere dag weer zo’n uitvreter aan mijn tafel, godver-de godver.’ Nog nooit heb ik haar zo horen vloeken. Nog geen vijf minuten geleden was ik in de veronderstelling dat ze zich schikte naar de situatie. Hoe kan dit? Het duurt lang daarbinnen. Ze pruttelt nog wel maar wij verstaan het niet meer. Als we de kraan horen lopen, spoeden we ons terug naar de tafel. Mijn broer zegt onthutst: ‘ik luister van z’n lang zal ze leven niet meer aan een deur, finoto, claro. Dit vergeet je toch niet meer, jullie wel? Gadverdamme, wat heb ik hier spijt van.’ Lisa zegt: ‘Je kunt ook je kop in het zand steken broertje maar het is prettiger dit met z’n allen te delen. Dit vloeken is al een tijdje aan de gang. Vaak gaat het nergens over, is er geen enkele aanleiding. Ik sta wel eens in het halletje, dan heeft ze mij niet binnen horen
140
komen. Zoekt ze iets en kan ze het niet vinden, nou, dan gaat ze als een beest tekeer. Van klootzakken tot vieze achterbakse sletten, dat werk.’ ‘En dan te bedenken dat ze altijd een hekel heeft gehad aan vloeken, hoe is het mogelijk.’ John vraagt zich af waar ze blijft. ‘Maaaaa, waar blijf je nou, wil je nog koffie?’ Ze is klaar, heeft een glimlach opgeplakt en zegt: ‘Tis tijd voor soep.’
141
TELEFOONGESPREKKEN Ring, ring. ‘Hallo? Wie is daar?’ ‘Met mij, hoe gaat ie?’ ‘Wie is mij?’ ‘Ellen, je bloedje.’ ‘Wat heb je? Moet je worden ge... ge... dingest, waar bloed je dan?’ ‘Nee, niets aan de hand, met jou alles goed?’ ‘Weet ik niet, er komen elke dag mensen en soms ken ik ze geeneens.’ ‘Maar ze helpen je toch met douchen en schoonmaken?’ ‘Dat weet ik niet hoor, maar ze komen soms met eten, gooien de hele je weet wel vol en wat moet ik daar dan weer mee, het is heel erg raar. Kan ik dat spulletje wel opeten?’ ‘Dat kan, zonder probleem, even opwarmen in de oven of de magnetron.’ Al die warmdingen, ik snap het niet, je moet ze maar weggooien.’ ‘Gisteren was ik bij je en toen heb je een schaaltje in de oven gezet. Weet je nog.’ ‘Nou nee, jij weet toch ook niet meer wat je gisteren in de oven hebt gezet?’ ‘Ik ben om een uur of zes bij je, vertel ik je wel hoe de oven werkt, oké?’ ‘Gezellig, tot straks.’ Klik Ring, ring. ‘Hé moeders, jij bent er vroeg bij (dinsdagochtend half acht).’ ‘Zeg, wat wil jij voor je verjaardag hebben?’ ‘Daar hoef jij je voorlopig niet druk over te maken, dat duurt nog wel een maandje of vijf.’ ‘Hoe oud word je dan?’ ‘52.’ ‘Jezus, je bent al bijna een oud lijk.’ ‘Dank u, complimenteus, hoe noem je jezelf dan met je 85 jaar?’ ‘Ha, ha, een mummie, zo heet dat toch?’
142
‘Nou, nou, jij bent bij de tijd moesje.’ ‘Wat wil John hebben? Geld of zo?’ ‘We willen allemaal geld, maar ja, dat wordt nog even “doorbuffelen”.’ ‘Iedereen is met geld bezig, vooral mijn geld. Staat er nog wel wat op mijn rekening, of hebben jullie dat allemaal eraf gehaald.’ ‘Alles staat erop, vrees niets.’ ‘Ja, ja, maar ik zie geen papier meer van de bank, wie houdt die “zendelingen” in de gaten dan?’ ‘Over wie heb je het, welke “zendelingen”?’ ‘Die lui die hier iedere dag binnen stappen en maar ongevraagd koffie zetten en mooie praatjes vertellen aan mijn tafel.’ ‘Dat zijn o.a. je neven en nichten en die vinden het leuk om hun tante een beetje te verzorgen. Vind je het vervelend om met ze koffie te drinken?’ ‘Met wie?’ (Zucht). ‘Ben je liever alleen?’ ‘Nee, maar ik wil op vakantie, zoals in de krant staat, in een hotel met een zwembad en lekker eten. Je krijgt een gratis fiets, daar mag ik tenminste fietsen.’ ‘Knip eens zo’n advertentie uit, zal ik kijken of we daar een weekendje heen kunnen.’ ‘Gaan die “zendelingen” dan mee?’ ‘Nee, die laten we bij jouw koffiepot, goed?’ ‘Vooruit dan maar, dag hoor.’ ‘Dag maatje.’ Ring, ring. ……… ‘Ma? Halloooo, ben je daar? Zeg even wat.’ Klik Ring, ring. ‘Ja?’ ‘Met mij, hoorde je me net niet?’
143
‘Die etter van de hoek is er weer.’ ‘Nou moet je mij even op weg helpen hoor, wie is die etter?’ ‘Stom wijf, je weet niks.’ Klik Ring, ring. ‘Ben jij daar weer?’ ‘Ja ma, als je mij bedoelt tenminste.’ ‘Dat secreet is mij gevolgd, hij gooit kiezelsteentjes op mijn balkon. Ik wil hier weg.’ ‘Ik kom nu naar je toe.’ ‘Niet doen, hij pakt jou misschien ook nog.’ ‘Ik kom toch, dan pak ik hem, die vent kent mij nog niet.’ ‘Het is niet eens een vent.’ ‘Hè, is het een vrouw?’ ‘Wie?’ ‘Ik kom eraan, binnen en kwartiertje ben ik er.’ ‘Zal wel.’ Klik.
144
Ring, ring... ‘Met Lisa.’ ‘Met mij. Ik zat vanmiddag op stel en sprong bij ma. Ze heeft er achtervolgingswaanzin bij gekregen.’ ‘Wat nou weer?’ ‘Ze denkt dat dat rotjoch van de hoek, bij het oude huis, haar achterna zit. En dat doet hij al maanden…, zegt ze.’ ‘Oh, oh, het wordt steeds gekker.’ ‘Je opmerkingsvermogen siert je.’ ‘Niet gaan katten, ik denk na.’ ‘Ik ook, Je moet morgen een afspraak maken met Blijdenburcht, inschrijven dat mens!’ ‘Mijn eerste opdracht morgen, ik houd je op de hoogte.’ ‘Oké, laat maar weten wanneer we langs kunnen komen, salutie.’ ‘Bye.’ Klik. Ring, ring ‘Maatje, hoe gaat het?’ ‘Wat is er met jou aan de hand. Ik moet van alles aan jullie vertellen, maar mij ergens van op de hoogte brengen, ho maar.’ ‘Wat heb je gehoord en van wie?’ ‘Je weet wel, kom, onze oudste dochter.’ ‘Ah, Lisa bedoel je.’ ‘Ja, die, je bent in het ziekenhuis geweest, toch, laatst?’ ‘Oh, dat bedoel je. Ik laat al een jaar lang van alles uit mijn handen vallen, dus ik vond dat wel een bezoekje aan de dokter waard.’ ‘En, heb wat heb je dan?’ ‘Volgens de neuroloog een carpaal tunnel syndroom.’ Stilte. Nog meer stilte.
145
‘Wat is dat?’ ‘Dan ben je heel erg bang om, vooral tijdens spitsuur, dwars in de IJ-tunnel te liggen.’ Stilte. Nog meer stilte. ‘Dan heb ik dat ook, moet ik nu geopereerd worden?’ ‘Ik schiet in de lach, heb weer even mijn oude moedertje terug.’ Ze lacht niet mee. ‘Wil je dat nooit doen, het is erg gevaarlijk met al die bussen.’ Helaas, het was geen grapje. Allemachtig, wanneer ga ik wennen aan deze nieuwe, oude moeder. ‘Ik beloof je nooit in de IJ-tunnel te gaan liggen oké?’ ‘Heb je verder nog wat onder de leden?’ ‘Voor zover ik weet niet, maar ik zal je op de hoogte houden.’ ‘Wanneer kom je weer?’ ‘Sneller dan je denkt, ik sta namelijk voor de deur.’ ‘Leuk hoor, met dat ding in je hand?’ ‘Kijk, ik sta nu bij je binnen en bel je tegelijkertijd.’ We kijken elkaar recht in de ogen, beiden met een telefoon aan ons oor geklemd. ‘Kan ik dat ding nu gewoon neerleggen?’ ‘Ja, gaan we samen koffie drinken.’ Klik. Ring, ring. ‘Hé ma, vertel eens.’ ‘Hoe weet je nou dat ik het ben, dat is toch raar.’ ‘Als je mij belt, verschijnt je naam in het scherm van mijn mobieltje en, om het nog leuker te maken, een foto van jou.’ ‘Ik zie jou nooit op mijn telefoon, ik moet maar weer afwachten wie er aan de andere kant zit.’ ‘Tja, je kunt niet alles hebben. Maar vertel, waarmee kan ik je helpen.’ ‘Dat weet ik nu niet meer, al dat geklets van jou ook.’ ‘Bel me maar weer als je het weet.’
146
‘Stommeling.’ Klik. Ring, ring. ‘Weet je het weer?’ ‘Die draden, daar moet je iets aan doen, er moet wat omheen.’ ‘Lekker duidelijk, welke draden? Heb je er weer een paar in je mond?’ ‘Wie heeft er nou draden in z’n mond. Met jou valt niks te beginnen, weet je dat.’ ‘Laten we het toch maar proberen. Hoe zien die draden eruit?’ ‘Gewoon, zoals ze er allemaal uitzien en ze zitten in mekaar gedraaid.’ ‘Ben je aan het breien, heb je bolletjes wol?’ ‘Neeeeeeeeeeee, stommerd, ze liggen op de grond.’ ‘Oh, elektriciteitsdraden. Geen paniek, daar gaan we wat aan doen.’ ‘En ook die stukjes, die moeten weg, daar kan ik niets mee.’ ‘Pakken we die gelijk mee, ik kom vanavond bij je langs.’ ‘Ja, meenemen die rotzooi er zit niet eens een blauw stukje bij.’ ‘Troep is het, je hebt gelijk. Waar heb je die stukjes eigenlijk neergelegd?’ ‘Op de tafel, je denkt toch niet dat ik daarmee op de grond ga liggen, wel!’ ‘Nee, dat zou te gek voor woorden zijn. Waar komen die stukjes eigenlijk vandaan?’ ‘Uit de doos natuurlijk, ik wist niet dat jij zo een stommeling was.’ ‘Als jij die stukjes in de doos terug legt, dan gooi ik de hele boel vanavond nog weg, ben jij er van af, goed plan?’ ‘Kom je vanavond?’ ‘Ja, als je het goed vindt hoor.’ ‘Neem eten mee, ik heb helemaal niets meer in huis.’ ‘Zal ik doen. Waar heb je trek in?’ ‘Dat rooie spul met dingetjes erin, dat wil ik.’ ‘Doen we! Tot straks.’ ‘Ja, dag.’ Klik.
147
BLOEDSPOREN Ik droom dat ik de hoofdpersoon op een schilderij ben. Ik hang aan de wand van een enorme zaal. Het Stedelijk, voor minder ga ik natuurlijk niet. Ik loop op een groen vlak, mijn voeten plakken in de lagen verf. Er staat een groep Japanners naar mij te kijken. Er gaan heel veel mobieltjes af, niemand neemt op. Ik kan mij uiteindelijk bevrijden uit de lijst en bevind mij in een kelder. Ik kan de weg niet terug vinden, roep nog: ‘help’ en word wakker. In de verte hoor ik mijn telefoon. Het duurt een paar seconden voordat ik weet dat ik besta en het half vier ’s nachts is. Naast mij wordt er zachtjes gesnurkt. Mijn kind, mijn moeder? Ik ren poedelnaakt eerst naar de kamer van mijn zoon, die ligt in bed, dus is het ma. Dan naar beneden en probeer, zonder bril en in het donker, mijn mobiel te vinden. Hij ligt trillend en lichtgevend op de tafel. ‘Ellen’ roep ik. ‘Met wie?’ ‘Met Ellen ma, ik ben het, wat is er?’ ‘Jou moet ik hebben, het werd verdomme tijd dat je de telefoon opnam. Wat is er eigenlijk allemaal aan de hand?’ ‘Ma, jij belt mij, dus ik moet die vraag stellen, niet jij.’ Of ze denkt hard na, of is dood neergevallen, de stilte is oorverdovend. ‘Hallo ma, ben je daar nog?’ ‘Ja hoor, maar wat gek, dat jij nog van niets weet.’ ‘Waar moet ik wat van weten?’ ‘Het wordt maar niet licht, dat jullie dat niet zien.’ ‘Ma, hoe laat is het volgens jou?’ ‘Heb je zelf geen klok?’ ‘Ja, volgens die van mij zal het nu een uur half vier ’s nachts zijn.’ ‘Nee, nee, ik heb de koffie al op dus is het vast al tien uur. Je broer zei ook al dat het nog nacht was, maar die weet wel meer niet met dat leven van hem. Ik zit hier te wachten totdat ze komen.’ Ik ril inmiddels van de kou, trek, met één hand, nog een aardige klus, een rond slingerend colbert van Yves aan en vraag:
148
‘Wie komen er dan allemaal?’ ‘Dat kan ik niet zomaar zeggen, zij en die vent van haar, ik weet dat niet precies hoor, jij moet ook altijd alles weten. Dat stomme gevraag.’ Ondertussen komen man en kind naar beneden om te vragen waarom ik in godsnaam in mijn blote kont, in het donker, sta te schreeuwen. ‘Ma’, fluister ik ze toe. ‘Luister goed, het is midden in de nacht, je moet gewoon naar bed, die twee komen nog lang niet.’ ‘Ik ga niet naar bed, ik heb geen slaap. Kan jij niet komen?’ ‘Nee schat, ik ga namelijk wel terug naar bed. Wacht jij nou maar tot het licht wordt.’ ‘Helemaal alleen? Ik baal van jou en je broer, alle twee, krengen zijn jullie, ik bel je niet meer.’ Pats, tuut, tuut, tuut, weg ma. ‘En nu?’, vraagt Yves. ‘Ik heb het koud, ik ga naar bed.’ ‘Wat is er aan de hand, waarom belt oma midden in de nacht?’ ‘Omdat je oma hard hollend haar verstand aan het verliezen is en de dag niet meer van de nacht kan onderscheiden.’ ‘Dat kunnen dan nog heel wat gezellige nachtelijke telefoontjes opleveren’, antwoordt hij. Natuurlijk doe ik geen oog meer dicht en besluit na een half uurtje draaien en woelen naar mijn moeder te gaan. Op de parkeerplaats van de flat zie ik dat haar licht als een baken voor aankomende schepen brandt. Eenmaal binnen, zit ze op de grond met een bebloede hand aan de telefoon. ‘Oh, je zuster is er al, gezellig, kom jij ook met dinges?’ (‘…’). ‘Jammer, ik heb een hele pot koffie gezet.’ (‘…). ‘Hier komt ze hoor.’ Ze reikt mij de telefoon aan. ‘Hi.’ ‘Pluk de dag, meid. Ha ha. Het heeft wel wat, toch?’ ‘Wat heeft dit dan allemaal volgens jou? Ik kom niet verder dan schrik, onzin en slaap,
149
vertel eens, ik ben reuze nieuwsgierig naar jouw het-heeft-wel-iets.’ ‘Je moet er niet boos over worden hoor, allemaal negatieve energie.’ ‘Aha, zo zie jij dat. Volgens mij heb ik al mijn energie in bed achtergelaten en moet ik om half negen weer paraat staan op de zaak. En als je het weten wil krijg ik vanavond om zes uur een ploeg van dertig man om nog eens een proeverij te begeleiden. Ik schat zomaar eens dat ik vanavond om twaalf uur thuis ben. Vertel, nogmaals, wat heeft dit precies.’ ‘Wil je dat ik nu kom, wat denk je?’ ‘Nee, natuurlijk niet. Jij bent gewoon de volgende keer aan de beurt. Ze zit hier voor mij op de grond, nooit meegemaakt en haar hand bloedt, dus ik ga je hangen en breng in de loop van de ochtend wel verslag uit.’ ‘Ik houd mijn mobieltje bij de hand, houd je taai, kus van zus.’ ‘Doeg.’ ‘Zo en nou jij.’ ‘Waarom praten jullie zo zachtjes? Mag ik het niet horen?’ ‘Je bent zo doof als een kwartel, je gloednieuwe geluidsinstallatie wil je niet in je oren stoppen en tegen Inez hoef ik niet de longen uit mijn lijf te schreeuwen, daarom.’ Voor de verandering begint ze te huilen, het boeit mij op dit moment niet, sterker nog ik erger me aan het gejank. ‘Nokken met die tranen, opstaan en naar de badkamer, ik moet kijken wat er met je hand is.’ Subiet stoppen de tranen, wezenloos kijkt ze naar haar hand. ‘Waar komt dat nou vandaan?’ Omdat ze blijft zitten trek ik haar overeind. Ze blijft naar haar hand staren terwijl ze naast mij waggelt. Met lauw water spoel ik het al het geronnen bloed weg. ‘Wat heb ik toch, wat heb ik toch?’ Ze raakt een beetje paniekerig. Ik haal diep adem en stel haar gerust terwijl ik naar een stuk of twintig kerven sta te staren. Sommige bloeden nog een beetje na. ‘Ik kan je geruststellen, de wonden zijn niet diep, er hoeft niets gehecht te worden.’ Mijn moe- en boosheid zijn volslagen verdwenen. Daarvoor in de plaats bonkt mijn hart in de keel. Wat heeft ze gedaan? Ik gebied haar te blijven staan terwijl ik de verbandtrommel opspoor. Gelukkig heeft Lisa voor alle bewoners van de flat verband ingeslagen en kan ik verspillend aan de slag. Ik zet haar op de toiletpot. Omdat al mijn zintuigen op scherp staan bemerk ik dat ze stinkt. Simpelweg naar urine.
150
‘Eerst ga je onder de douche. Alles uit.’ ‘Befehl ist befehl’, hoor ik haar mompelen. Ik zet haar op de stoel met gaten, zeep haar in en spoel weer af. ‘Lekker warm, mag ik nog even blijven zitten.’ ‘Zolang als je wil, ik pak even een schone pyjama.’ Als ik terug kom wappert ze met de gewonde hand boven haar hoofd door de straal. ‘Ik blijf nog even in de regen zitten hoor, ik hoef geen para-dinges.’ De adrenaline schiet door mijn lijf, maar moeders voelt zich buitengewoon op haar gemak. Als ik vraag of ze nog rimpeliger wil worden dan ze al is, lacht ze alweer en zegt: ‘Dat zal de dokter je-weet-wel niet op prijs stellen, stop die bui maar.’ Eenmaal opgedroogd en in pyjama spuit ik de hand vol met betadine wat een volgende schrikreactie teweegbrengt: ‘Weer bloed, hoe kan dat nou?’ ‘Het lijkt op bloed maar is jodium, weet je nog wat jodium is?’ ‘Oh ja, een spulletje tegen van alles en nog wat.’ ‘Precies, dat is het.’ Ik wikkel de hand in verband. ‘Dit mag niet nat worden, dat je het weet.’ ‘Ik zal er aan denken.’ Ik plant haar aan de keukentafel. Het is inmiddels half zes. Het aanrecht en de gootsteen zitten vol met bloedspetters. Het bewijsstuk ligt in het gootsteenbakje, een simpel aardappelschilmesje. Waarom, waarom, wat ging er in haar om. Met een verse bak koffie ga ik bij haar zitten. Ze probeert het verband eraf te pulken. ‘Ma, dat moet eromheen blijven, niet aanzitten.’ ‘Jij bent niet aardig tegen mij.’ Dit is mijn moeder, dit is niet mijn moeder, zakdoekje leggen, niemand zeggen. Ik voel mij super klote, wou dat Lisa ook aan valdispert had gedacht tijdens haar groot-inkoopverbanddoos, ik kan wel een rustgevend middeltje gebruiken. ‘Weet je nog wat er met dat mesje is gebeurd? Wilde je aardappelen gaan schillen en dacht je dat je hand één grote ongeschilde aardappel was?’ Ze kijkt me aan en ik weet dat we hier voor altijd in het ongewisse over blijven, ze weet totaal niet waar ik het over heb.
151
‘Dat bloeden zal toch wel een keer stoppen, toch?’ ‘Geen zorgen, het is al gestopt, de wondjes moeten helen.’ ‘Ga je nu weg?’ ‘Nee, ik blijf nog even bij je.’ Yves belt: ‘Hoe gaat het met moesje?’ ‘Hier heb je haar zelf.’ ‘Met mij, wie daar?’ (‘….’). ‘Heb je goed geslapen jongen?’ (‘….’). ‘Moet je zo naar school?’ (‘….’). ‘Oh, dat houd ik niet meer bij.’ (‘….’). ‘Wijn verkopen, moet je dat iedere dag doen?’ (‘...’). ‘Ben je vaak beschonken?’ (‘...’). ‘Ik drink niet meer, mag niet van mijn dochters, jammer hè.’ (‘...’). Kun jij mij dan niet een paar flessen leveren, je doet daar toch in.’ (‘...’). ‘Stiekem dan?’ (‘...’). ‘Zeikerd.’ ‘Hier, hij wil jou weer.’ ‘Ja, met mij, vertel het je allemaal straks, ga maar naar bed.’ (‘...’). Mmmm, ja, vertel het straks!!’ (‘...’). ‘Bye.’ ‘Dat was jouw vent?’ ‘Helemaal.’
152
‘Niks mee te beginnen, die moet je uit de weg ruimen.’ ‘Als ik even tijd heb, zal ik daarover nadenken. Niet pulken aan het verband.’ ‘Is het mijn of jouw verband.’ ‘Het is het verband van Lisa en die is er niet lekker mee als je het eraf haalt.’ ‘Is ze zo streng?’ ‘Ja, een extreem strenge vrouw.’ ‘Nou, dan zal ik het maar laten zitten. Wanneer komt de dokter?’ ‘Zou de dokter komen dan?’ ‘Als er verband is komt de dokter, dat weet je toch wel.’ ‘Ik zal hem straks bellen.’ ‘Nu, je moet hem nu bellen, straks is het te laat.’ ‘Je bloedt niet dood, het is te vroeg om hem te bellen, die is nog niet op de praktijk.’ ‘Godverdomme, je kan toch niet zomaar met verband zitten zonder dat daar iemand naar komt kijken.’ ‘Ik heb ernaar gekeken en het zit goed en niet zo vloeken graag.’ ‘Wat heb ik aan jou, wat weet jij nou van verband.’ ‘Ik weet alles van verband, dat zal je nog verbazen.’ ‘Sinds wanneer dan? Jij kan mij onder de douche douwen, dat kan je goed, een zielenpoot ben je, meer niet.’ ‘Wil je wat eten ma?’ ‘Ja, een broodje met rood spul.’ Ik sta moeizaam op, mijn rug en been werken helemaal niet samen, de scan heeft niets uitgewezen, ik moet gewoon voort. Ik smeer voor twee. Het brood is niet te vreten, mijn moeder duikelt in een zwart gat, ik wens dat ze vannacht nog in haar slaap er tussenuit knijpt. Nee, ik wens dat niet, ik wil dat ze beter wordt, dat gaat niet lukken, maar ik wil het wel. Ze staart maar weer naar buiten. ‘Ben je moe?’ ‘Ja, maar zo kan ik niet naar bed, waar laat ik die hand?’ ‘Waar jij wil, het zit echt niet in de weg.’ ‘Breng je mij naar bed?’ Het kind is daar, ik moet mijn bloedeigen moeder naar bed brengen. Ze wil nog plassen, gelukkig nog geen luiers, alhoewel het vannacht toch ergens fout is
153
gegaan. ‘Als ik slaap, ga je zeker weg?’ ‘Nee, moesje, ik blijf hier.’ ‘Fijn, dan ben ik niet alleen.’ Ik ontdoe gootsteen en aanrecht van bloedsporen en bel zusters en broer: ‘Met die medicijnen moet ze slapen als een os, heeft ze die wel ingenomen?’ ‘Weet ik veel.’ Wat denk je, moeten we alle scherpe spullen verwijderen?’ ‘Lijkt mij geen slecht plan.’ ‘Is ze boos, verdrietig, meegaand, moe?’ ‘Van alles wat.’ ‘Heb je de dokter al gebeld?’ ‘Het is half zes, waarom zou ik. Die twintig schrammen helen vanzelf. Ze heeft geen huisarts nodig maar een verwijsbriefje naar een gekkenhuis.’ ‘Ik denk dat ik die richting op kom, wacht je op me?’, vraagt mijn broer.’ ‘Ja, natuurlijk, ik laat haar nu niet alleen.’ Haar medicijnen liggen op tafel maar of ze nu wel of niet heeft geslikt kan ik natuurlijk niet achterhalen. Dat oh zo handige medicijndoosje waar je van zondag tot zondag je pillen in kan verdelen ligt in de buurt van bril en gehoorapparaat. Via de geriater komt er nog deze week een zogenaamde baxterbox (rol waar de pillen op slik-dag-deel inzitten). De verpleegsters van de Einder gaan die toedienen, wordt ook wel tijd. Ik kijk op het schema wie er deze dag moet opdraven, het blijkt Claire te zijn, laat maar komen, die bel ik niet af, kan ze gelijk de wonden bestuderen. Gelaten begin ik maar weer eens troep te ruimen. Onder de bank vind ik een berg kranten waarmee ik twee vuilniszakken kan vullen. Aan de rechterachterpoot zie ik nog iets zitten, maar zelfs op mijn buik liggend kan er niet bij. Eenmaal overeind schuif ik de bank van de muur. Aan de poot hangen plastic zakjes met plakband bevestigd. Het zal wel geld zijn, denk ik een beetje moedeloos. En jawel, zakje met 10 euro centen, zakje met 20 euro centen, zakje met 50 euro centen, zakje met 1 euro munten. Ik heb geen zin om te tellen dat laat ik aan de ochtendploeg over. Hoe zou ze dat voor elkaar hebben gekregen, ik heb al moeite om die loodzware bank te
154
verplaatsen. Na een dik uur is de flat opgeruimd en schoon, is het zeven uur en vraag ik mij af wat ik hier nog meer kan doen om de tijd een opdonder te geven. ‘Ruk eens een kast open meid en kijk of je nog wat kan weggooien. Dat is niet tegen mijn eigen dovemansoren gezegd. In de berging staan nog een aantal dozen waar niemand, na de verhuizing, nog zin in had. Doos 1 bevat: Een keur aan afgrijselijke fotolijstjes, de meeste inclusief kapot glas en ontbrekende sierkrullen, lusjes om op te hangen en of pootjes om ze te kunnen neerzetten. Lege jampotjes met of zonder deksel, een doosje pennen, een verroeste schroevendraaier, asbakken, een peper-en-zoutstel en twee inklapbare hangertjes. Doos 1 is rijp voor de schroot, ik zet hem gelijk op de gang. Doos 2 bevat: Vier nieuwe doosjes waarin een zakdoek (waar koop je dat tegenwoordig nog en voor wie), zes bierpullen waarop twee Duitse “drintels” staan afgebeeld, een tosti-ijzer zonder draad, een waterkoker waar ik mij van kan herinneren dat die stuk is, drie handtassen (ik vermoed nog van mijn oma, inhoud checken, helaas geen florijn aangetroffen, wel een kassabon van de Gruyter). Doos 2 wordt vriend van doos 1. Doos 3 bevat: Een stofzuigerslang (je zal maar zonder zitten), een weegschaal zonder wijzer, een pakje krijtjes, brillen zonder glaswerk, een ding dat ik niet thuis kan brengen (die bewaar ik nog even, iemand zal het toch wel herkennen) een koperen klepel (ook bewaren), een makeup tasje met inhoud en, niet onbelangrijk, een pot zout. Ik begin mij af te vragen welke randdebiel deze dozen heeft ingepakt, hoogstwaarschijnlijk mijn moeder, in een onbewaakt ogenblik. Doos 3, vormt een trio op de gang, de 2 vuilniszakken zet ik er bovenop. Ik gun de rest van de familie de pret van de andere dozen. Ik neem maar weer eens een kop koffie, check mijn moeder of ze nog leeft. Mijn broer arriveert, al vloekend over de files op de A10. Ik praat hem bij over de gebeurtenissen van de afgelopen nacht, inclusief zakjes geld en doos 1 tot en met 3. Het onherkenbare voorwerp draait hij om en om maar ook hij heeft nog nooit zoiets gezien.
155
Rond acht uur maak ik aanstalten om te vertrekken. Mijn broer vraagt zich af wat hij eens zal gaan doen en ik stel hem voor doos 4 aan te pakken. ‘Goed plan. Zal ik hem openmaken of gelijk op de gang zetten?’ ‘Je weet nooit of er een “Breitner” in zit, toch maar nakijken. Dag broertje, we bellen.’
156
PAASWAAS ‘Doe eerste Paasdag maar bij mij,’ oppert Lisa, ‘met de hele familie, dat zou ik fijn vinden.’ We spreken rond 15.30 uur bij haar thuis af. Geen brunch, dat is te vroeg voor ma, dan maakt zij zich nerveus. Ik bel haar die avond nog op: ‘We komen je morgen halen moesje.’ ‘Waarom?’ ‘Het is Pasen, we gaan eten bij Lisa.’ ‘Wat raar, ik heb geen paasdingen in huis.’ ‘Dat geeft niets, Lisa heeft eieren genoeg.’ ‘Ik wil eieren van mezelf.’ ‘Ik neem een hele doos voor je mee, goed?’ ‘Nee, ik wil ze zelf kopen, je neemt niets mee!’ ‘Prima, geen paniek, geen eieren.’ ‘Waarom bel je mij?’ ‘Om te vertellen dat ik je morgen kom ophalen.’ ‘Wat gaan we doen dan?’ ‘Naar Lisa.’ ‘Waarom, is ze ziek?’ ‘Het is eerste Paasdag, Inez en John komen ook. Misschien zelfs wat kleinkinderen.’ ‘Pasen, Pasen, wat moet ik dan aantrekken?’ ‘Dat zien we morgen wel, maak je niet druk, ik zoek wel wat aardigs uit.’ ‘Ik ga nu tv kijken.’ ‘Tot morgen.’ ‘Ja, zal wel, dag.’ Als ik de volgende dag, rond het middaguur, bij haar aankom, ligt ze te slapen in de stoel. Ze hangt scheef, haar pyjamajasje half open, geen boven- noch ondergebit in. Zij is een mistroostig hoopje ellende. Ik schud haar zachtjes wakker. Ze staart mij aan en zegt: ‘Wie mag jij dan wel weer zijn?’ Het is zover, ze herkent mij niet en ik raak niet overstuur. Al jaren vraag ik mij af hoe ik zou reageren als ze niet meer weet wie ik ben. Het voelt raar, dat is alles. ‘Zullen we het op Ellen houden die nu een broodje voor je gaat maken?’
157
Ze blijft zwijgen en naar mij kijken terwijl ik de radio aanzet. Hoe toepasselijk, Help van de Beatles en ik zing luidkeels mee terwijl ik een boterham smeer. Er staat geen afwas. Het is nu onduidelijk of ze gisteravond en vanochtend wel iets gegeten heeft. ‘Wil je thee, koffie of sinaasappelsap?’ ‘Is goed.’ Ik houd het op thee en vraag of ze aan tafel wil komen zitten. Moeizaam staat ze op. Het pyjamajasje valt bijna van haar schouders, ze merkt het niet. Ik zet de boel vast, terwijl haar armen doelloos naar beneden hangen, de puf niet meer om het zelf te doen. Het brood, in piepkleine stukjes gesneden, smaakt haar prima maar meer wil ze niet. ‘Ma, we gaan douchen en je haar wassen en wat leuks zoeken om aan te trekken.’ Ik pak haar vast en zo lopen we samen naar de badkamer. Ik kleed haar uit, was lijf en haar, droog, föhn en kleed haar weer aan. Als we samen weer aan de keukentafel zitten vraagt ze: ‘Ben jij de oudste of de jongste?’ Gelukkig, toch nog enige herkenning. ‘De jongste.’ ‘God oh god wat lijken jullie op elkaar.’ ‘Wij gaan straks naar de oudste, Lisa, daar gaan we eten, heb je daar zin in?’ ‘Gaan we met de auto?’ ‘Voor de fiets is het te ver.’ ‘Ik heb helemaal geen fiets meer, die hebben jullie afgepakt.’ ‘Welnee, die staat beneden. Van de zomer gaan we wel weer fietsen.’ ‘Oh, leuk, wanneer is het zomer?’ ‘Gauw, moesje, heel gauw.’ ‘Fijn. Gisteren kwam hier nog een mevrouw met van die kleefdingen, ik moet haar helpen die rotzooi in een dingetje te plakken.’ ‘Ken je die mevrouw, ‘Is ze groot, klein, dik, dun, blond, donker, oud of jong?’ ‘Ik zie haar wel eens beneden. Zit ze te praten met andere vrouwen, een kletsmeier is het.’ ‘Heeft ze ook verteld waarom jij met die kleefdingen aan de gang moet?’ ‘Nee, maar misschien heeft ze er geen tijd voor.’ ‘Weet je wanneer ze het weer komt ophalen?’ ‘Wat een vragen. Als ze niet meer komt gooi ik de hele boel weg.’ ‘Bewaar ze maar, ze zijn misschien geld waard.’
158
‘Geld, geld, altijd weer geld. Ik heb niks meer, kaalgeplukt door mijn eigen familie.’ ‘Dan zou ik die boekjes niet meer teruggeven, heb je nog wat.’ ‘Ja, dat doe ik, ik houd ze, dat wijf krijgt ze niet meer terug, ze kan doodvallen.’ ‘Waar liggen die kleefdingen?’ ‘Weet ik niet, ga ze maar zoeken.’ Op het dressoir staat een bakje met zegels van de slager. Het bijbehorende inplakboekje is maagdelijk leeg. Ze is er nog niet mee aan de slag gegaan. ‘Was Inez hier gisteren toevallig?’ ‘Ja, die heeft hier weer staan te bakken, vieze lucht in huis. Waarom doet ze dat toch bij mij, ze heeft toch zelf wel een keuken?’ Ze raakt alweer bij de les, weet in ieder geval dat Inez hier is geweest. Dat zij natuurlijk ook de persoon van “de kleefzegelaffaire” is dringt niet door, dat is nou weer jammer. Omdat ze van de week de koffiemachine van het aanrecht heeft afgemaaid, moet ik dit keer ook aan de Senseo. Vreselijke bak koffie maar de drang naar cafeïne is groter dan mijn “Senseohaat”. ‘Als we ook nog eens gaan koffieleuten, komen we nergens vandaag.’ ‘Rustig maar, Lisa verwacht ons pas om een uur of vier. Na de koffie halen we Inez, Yves en Ivan op.’ Ik zie dat ze haar hersens pijnigt wie de twee laatst genoemden zijn, ze komt er niet uit maar vraagt mij niets. Voordat we weg gaan staat ze in de badkamer het haar weer plat te kammen en hoor ik haar zeggen: ‘Oh oh, wat moet ik toch altijd werken.’ Mijn moeder leeft in een volstrekt andere wereld dan wij. Af en toe doet ze nog mee met ons maar hoelang dat nog duurt……… Aan tafel bij Lisa, die natuurlijk weer een feestmaal heeft bereid, kijkt ze een beetje bozig. Waar denkt een gemiddelde dementerende zoal aan. Het zou fijn zijn als men een luikje op het hoofd meegeleverd had gekregen. Kon je het nog eens optillen om je oortje in die hersenpan te luister te leggen. Het kan niet aan het eten of het gezelschap liggen, daar valt niets op aan te merken. We betrekken haar bij ieder gesprek, doof of niet. Na het dessert nemen Inez en ik haar mee de tuin in. ‘Is er wat ma? Je kijkt een beetje nors, maak van je hart geen moordkuil.’
159
‘Waarom ben ik hier nog nooit geweest. Jullie weten precies waar je hier moet plassen, jullie wel, jullie mogen hier komen. Het is niet eerlijk.’ Waarom moet ik nu aan Calimero denken, dat is pas lullig. In plaats dat ik hier een pasklaar antwoord heb. Een slimme meid is op de toekomst voorbereid. Ik had kunnen weten dat ze het huis niet meer zou herkennen. Inez schiet in de lach en zegt: ‘Want zij zijn groot en ik is klein.’ Twee zielen één gedachte, met dit verschil dat Inez erom moet lachen. ‘En wat vond je van het dessert ma, buitengewoon heerlijk toch?’ Inez is niet voor één gat te vangen. ‘Mmmm, ik kreeg maar een beetje, zou ik nog meer mogen?’ Op de terugweg rijd ik. Yves zit naast mij. Ma zit achter mij, Inez in het midden, Ivan rechtsachter. Het gesprek dat op de A1 tussen Hilversum en Amsterdam, op die achterbank, plaatsvindt, vergeet ik mijn leven niet meer. Ma: ‘zeg, die grijze duif daar voorin, wie is dat eigenlijk?’ Ik zet mijn achteruitkijkspiegel recht op het gezicht van mijn zus. ‘Dat is Yves, de man van Ellen.’ ‘Ach, ik vond al dat hij zo amicaal deed. Hij kende ook iedereen daar in dat huis van dinges, de oudste. Nooit geweten dat ze getrouwd zijn, hebben ze zeker stiekem gedaan.’ Yves blijft stoïcijns voor zich uitkijken. Ivan buigt zich zodanig richting zijn oma, dat ik een prachtig zicht op zijn gelaatsuitdrukking heb. Aan het stuur, geen fototoestel, wat een gemiste kans, de ogen rollen uit zijn kassen. ‘En die jongen dan, die naast je zit, hoort die bij de familie?’ Die jongen zwijgt, waarschijnlijk door stomheid geslagen, maar zus laat zich niet uit het veld slaan. ‘De zoon van Ellen, hij heet Ivan.’ ‘Weet ze dat wel?’ ‘Ja, daar is ze volkomen van op de hoogte.’ Ma zwijgt, denkt waarschijnlijk diep na. De rest van het gezelschap doet hetzelfde, er valt nu ook wel wat te overdenken. Als Inez bij haar huis uitstapt wenst ze ons nog, met een big smile, veel sterkte toe. ‘En jij jongen, waar moet jij eruit?’
160
Yvan, een beetje gewend aan deze heel nieuwe oma zegt: ‘Ik woon bij die twee die voorin zitten, dus ik denk dat ik tot het eind met ze meerijd.’ ‘Jij bent een verstandige jongen, ga maar niet roken, dat is heel erg slecht.’ Ze begint te zingen en niet zo zachtjes ook. Het lied komt mij volslagen onbekend voor maar dat is niet het ergste, zij maant ons al klappend mee te doen. Yves vraagt zich hardop af of ze vanavond aan de drank is geweest. Ik weet wel bijna zeker van niet. Zo rijden we Amsterdam Noord in. Al zingend, ieder ons eigen lied. Roffelend, Yvan tegen het dak van de auto, Yves op het dashboard en ik op het stuur en een klappende moeder die bij thuiskomst pijn in haar handen en strot heeft. Ik loop met haar mee naar het appartement. ‘Weet jij waar mijn sleutels zijn?’ ‘In het voorvakje van je tas, zoek maar even.’ ‘Heb jij ze niet in je hand?’ ‘Dat zijn mijn sleutels, ik wil dat jij je eigen bosje kan vinden.’ ‘Ze vindt en lacht. ‘Kijk, ik heb ze, ze zijn van mij en van niemand anders.’ In de flat is het stikheet, de verwarming heeft de hele dag op 26 graden gestaan. ‘Ik ga nog even op het balkon zitten, ga jij maar gauw naar huis.’ ‘Het is 15 graden, dat lijkt mij geen goed plan ma.’ ‘Ik ga niet zomaar dood, dan moet je een honkbalknuppel meenemen.’ Ondanks dit scenario moet ik lachen. ‘Maatje ga maar naar bed, het is een drukke dag geweest.’ ‘Lief meisje, doe wat jij wil, ik ga nog even genieten van de dinges van net, ons zingen, jouw trouwpartij en een nieuwe kleinzoon. Wanneer gaan we weer zingen?’ Ik laat haar achter. Op het parkeerterrein draai ik mij om en kijk naar de eerste verdieping. Daar staat ze te zwaaien alsof ik de koningin van het bal ben. Mijn twee mannen stappen uit en zwaaien naar hartenlust terug. Ze zetten het nog even op een zingen maar dat vind ze niet goed en brult vanaf haar balkon dat we stil moeten zijn.
161
HET INLEIDINGSPROCES Op een zondag hebben we rond vier uur afgesproken bij ma. Ze staat voorover gebogen, in haar pyjama, naar de televisie te kijken. Ze hoort bijna niets meer, maar het geluid staat uit in plaats van snoeihard, het bevalt mij buitengewoon. Wel gek dat ze op dit tijdstip haar nachtgoed nog aan heeft, de “zendelingen” zorgen er altijd voor dat ze gewassen en aangekleed is. Misschien is ze wel ziek. ‘Ma, ik ben er, waarom ga je niet lekker zitten.’ Ze draait zich om en ik schrik me rot. ‘Er ligt stront in de stoel, daar ga ik niet in zitten’, schreeuwt ze. Ze heeft een blauw oog, haar lip bloedt en het verband aan haar hand is goeddeels rood gekleurd. Waarschijnlijk zit ze daar steeds mee over haar lip te wrijven. Bovendien is er geen drol te bekennen. ‘Wat is er met je gebeurd? Ben je gevallen?’ ‘Misschien snottert, maar ik ga jou niet alles aan je neus hangen.’ Voor mijn gevoel gaat het met de dag slechter, ik hoop dat ze nog even kan “genieten” in het tehuis. Als Lisa binnen komt, schreeuwt ze gelijk dat er stront op de stoel ligt. Nog met haar jas aan pakt Lisa een stuk keukenrol en veegt met indrukwekkend toneelspel de onzichtbare drol weg. ‘Je kunt weer zitten.’ Mijn moeder neemt opgelucht plaats. Ingespannen kijkt ze televisie zonder geluid. Ze klaagt er niet over. Ook aan Lisa wil ze niets kwijt over het blauwe oog en het bloed. Als Inez en John binnen komen wil ze weten of ze jarig is. ‘Wanneer is dat toch, vandaag? Heb je taart meegenomen?’ Lisa neemt altijd wat lekkers mee, dus vieren we haar verjaardag een maand of zes eerder dan de waarheid. Mijn broer vindt dat we vaker haar verjaardag moeten vieren, je weet maar nooit of ze de echte dag nog wel haalt. Ook Inez en John krijgen niets los betreffende oog en lip. We nemen maar aan dat ze niet meer weet wat er gebeurd is. John verschoont het verband, Inez smeert een zalfje op de wonden in haar gezicht. Ze laat het gebeuren, zegt dat ze hoofdpijn heeft. Ondertussen zitten we alle vier met een zeurend “onderbuikgevoel”. Tijdens dit “feestje” moeten we haar ook nog vertellen dat ze moet verkassen. Ik heb er vannacht een paar uur van wakker gelegen, de anderen waarschijnlijk ook. Je hoeft alleen maar jezelf in haar te
163
verplaatsen en je voelt je zo shit dat je de slaap onmogelijk meer kan vatten. We zien er allemaal knap beroerd uit, zo ook mijn moeder, met dit verschil dat die er het hele jaar al bijloopt als een ongewassen vaatdoek. ‘Ik ga kassie kijken.’ ‘Nu niet ma, aan tafel blijven’, gebiedt Inez. Als een geslagen hond blijft ze zitten. ‘Houd je van schilderen?’ Inez opent deze “bevalling” met het oog op de Blijdenburchtse, montere schildercursus. Ma kijkt ons één voor één aan. Blijkbaar vindt ze de vraag zo stompzinnig dat die nooit voor haar bedoeld kan zijn. ‘Nou, vind je schilderen leuk of niet?’ ‘Moet ik antwoorden?’, vraagt ma. ‘Ja.’ Ze kijkt naar de tafel en frunnikt aan het kleed. ‘Met een kwast op een doek een huis of een boom schilderen, lijkt je dat wat?’ ‘Dus niet op de muur?’ ‘Mag ook, als je dat leuk vindt’, zegt John. ‘Dat mag niet, hoor je, dat mag je helemaal niet doen.’ In dat ouwe lijf zit geen greintje humor meer, eruit gevreten. Waar in haar hersens de plek humor zich bevond zit alleen nog maar een blinde vlek. ‘Ik heb geloof ik nog nooit zoiets gedaan. Moet je dan staan of zitten?’ ‘Wat jij wil, dat maakt geen klap uit, zeg nou maar of je dat wel eens zou willen doen.’ ‘Wat?’ Inez’s geduld raakt blijkbaar een beetje op. ‘Schilderen ma, s.c.h.i.l.d.e.r.e.n.’ ‘Ik denk dat ik daar helemaal geen tijd voor heb.’ Lisa gooit het over een andere boeg, dit gaat te lang duren. ‘Lieve ma, je zal binnenkort een beetje kleiner gaan wonen. Het is een heel mooi huis, je hoeft nooit meer iets in de oven te zetten, je ontbijt lunch en diner worden voor je klaar gemaakt en er is een heel mooie tuin waar we lekker kunnen wandelen.’ Mijn kop staat zo strak, het lijkt wel alsof ik een schoonheidsmasker heb opgesmeerd. Mijn buikspieren hebben de afgelopen vijfentwintig jaar niet meer zo aangespannen gestaan en van de weeromstuit flikker ik spontaan mijn beker koffie over de tafel. Inez is de ”gelukkige” en krijgt de halve inhoud over haar rok.
164
‘Godverdomme, wat flik jij nou, net op dit moment, trut.’ Ik vlieg op, pak een theedoek waarmee ik als een achterlijke haar kruis ga bewerken. ‘Hou daar mee op, dat kan ik zelf wel.’ Na minstens 5 keer sorry, een schoon tafelkleed en een huilende moeder, zitten we weer. John hervat: ‘Heb je begrepen dat je binnenkort ergens anders gaat wonen?’ ‘Als jij het zegt, zal het wel zo zijn.’ Ze kijkt niet op of om, prutst maar weer aan haar lip. We zijn alle vier niet op ons best. Ik krijg al helemaal geen zinnig woord uit mijn strot. Ze moet plassen. Inez en ik, John komt z’n belofte na en blijft zitten, willen natuurlijk weten wat ze met zichzelf heeft te bespreken. We luistervinken maar horen niets anders dan gekletter in pot en wasbak. Als ze eruit komt, gaat ze voor de geluidloze tv zitten. We vragen ons af of ze het begrepen heeft, voelen ons vleugellam. Lisa pakt pen en papier en zegt kordaat: ‘We moeten onmiddellijk een plan van aanpak opstellen. Over twee weken is het zover. Aankomende week moet er al gestart worden met inpakken.’ De verhuisdozen staan nog plano achter de linnenkast, een vooruitziende blik van mijn zwager. Voorlopig wordt dit het wat-staat-ons-te-doen lijstje:
“zendelingen” op de hoogte stellen
Een lijst wat mee kan naar Blijdenburcht.
Weggooien, verdelen, opslaan en kringloop.
Huur, elektriciteit, gas, telefoon opzeggen.
Dokter op de hoogte stellen
Adreswijziging versturen.
Wie er wanneer gaat inpakken.
De huismeester vragen of de vrijwel nieuwe gordijnen mogen blijven hangen en vloerbedekking kan blijven liggen.
Lisa stelt voor om haar de laatste week mee te nemen naar haar huis. Ze hoeft daar geen trappen op en af. Hopelijk weet ze binnen twee dagen al niet meer dat ze hier ooit gewoond heeft. We eten soep, rollade, aardappelen uit de oven en sla. Ma wil een glas wijn, krijgt cassis in een wijnglas.
165
Direct na het eten wil ze dat we naar huis gaan, er zal wel iets belangrijks op tv zijn. Ze klaagt nog steeds niet over het non-geluid. De taken zijn verdeeld, je zal geen kinderen hebben, wie regelt dit dan? We nemen afscheid, het wordt nauwelijks opgemerkt, Inez overweegt nog te blijven slapen, maar daar wil ze niets van weten. We moeten domweg opdonderen. Het lukt mij die nacht alweer niet in slaap te vallen. Gedachten buitelen over elkaar heen. De aloude truck om je te verplaatsen naar zonovergoten oorden met een nog jeugdige Robert Redford aan je zijde die her en der aan je frunnikt, helpt niet. Bekaf van het wakker zijn breng ik een groot gedeelte van de nacht door in de woonkamer. De kat, thee, broodjes en de krant zijn mijn gezelschap. Ik kijk voornamelijk naar buiten. Niet alleen letterlijk maar ook figuurlijk een somber vooruitzicht.
166
VERHUISGESPREKKEN Nog tien dagen en ze “mag” doorsteken naar Blijdenburcht. ‘Waarom pakken we in?’ ‘Omdat je wat kleiner gaat wonen.’ ‘Wanneer?’ ‘Eind volgende week.’ ‘Ga jij hier wonen?’ ‘Nee, een andere mevrouw met misschien wel een meneer.’ ‘Het bed is te klein voor twee.’ ‘Dat gaat met jou mee.’ ‘Hoe moeten zij dan slapen?’ ‘In hun eigen meegebrachte bed.’ ‘Gaat deze dinges ook mee?’ ‘We pakken alles in, ook die schaal.’ ‘Ga ik vandaag al weg?’ ‘Over een paar dagen komt Lisa je halen. Je blijft nog een weekje bij haar logeren.’ ‘Is die man er ook?’ ‘Als je Sjef bedoelt, ja die woont bij Lisa.’ ‘Ik ga nu tv kijken.’ ‘Goed hoor, pak ik verder in.’ * ‘Ik heb alvast wat dozen uitgepakt. Er zitten leuke dingen in die in de kast moeten.’ ‘”Fijn” ma, dan kan ik weer opnieuw beginnen met inpakken.’ ‘Moet alles in dozen? Het staat zo raar in de kamer.’ ‘Binnenkort zijn al die dozen weg en is het weer gezellig.’ ‘Ga jij die dozen ergens heen brengen?’ ‘Ja.’ ‘Alleen?’ ‘Nee, met de anderen.’
167
‘Wat zit er in?’ ‘Borden, bestek, fotolijstjes, schroevendraaiers, houten poppetjes en nog veel meer.’ ‘Rotzooi, dat is het, ik heb allemaal troep om mij heen. Zorg dat het uit mijn ogen verdwijnt.’ ‘Ik doe mijn best, moetie, ik doe mijn best.’ * ‘Mag ik de sleutel houden?’ ‘Ik denk niet dat de huismeester dat goed vindt.’ ‘Wie is dat?’ ‘Een meneer die zorgt dat het licht aan blijft.’ ‘Wat knap.’ ‘Ja, die weet z’n weetje.’ ‘Ga ik of jij verhuizen, ik weet het niet meer.’ ‘Jij, ik verhuis een andere keer.’ ‘Dan kom ik jou ook helpen.’ ‘Dat vind ik lief.’ ‘Zullen we de bank laten staan, ik kan dat kreng niet tillen.’ ‘Laten we die hier, het is jouw bank, jij mag zeggen wat er mee gebeurt. Wil je nog meer achterlaten?’ ‘Alle zware dingen en ook alle troep.’ ‘Doen we.’ ‘Met jou kan ik praten, de anderen zijn allemaal zo stom als het achtereind van een varken.’ ‘Ik ben het helemaal met je eens.’ * ‘Kom, hoe heet ze, je weet wel die alles regelt.’ ‘Lisa.’ ‘Ja, die. Komt die ook nog eens een keer?’ ‘Heb je haar al een tijdje niet meer gezien?’
168
‘Dat weet ik niet.’ ‘Zal ik haar bellen?’ ‘Nee, niet doen, zij heeft het druk maar binnenkort mag ik bij haar slapen.’ ‘Dat is gezellig.’ ‘Heeft ze daar wel van alles?’ ‘Ja, maak je geen zorgen, zij heeft alles.’ ‘Net als hier bij mij?’ ‘Nog veel meer.’ ‘Dat is wel heel veel.’ ‘Rijke vrouw hè.’ ‘Ben jij ook rijk?’ ‘Niet echt.’ ‘Ik ben ook niet echt rijk.’ ‘Gelukkig, dat reduceert enorm de kans op kidnapping.’ ‘Oh.’ * ‘Wat komen jullie doen?’ ‘Je komt bij mij logeren, we gaan je koffer inpakken.’ ‘Woon je ver?’ ‘Tamelijk.’ ‘Gaan we met de auto dan?’ ‘Ja, je zit lekker voorin bij mij.’ ‘Als ik maar niet misselijk word.’ ‘Jij bent nooit misselijk.’ ‘Ik ben heel vaak ziek en misselijk.’ ‘En onderweg’, zegt Inez ‘Op de weg?’ ‘We gaan niet via het weiland.’ ‘Woon je op een eiland?’ ‘Bijna.’ ‘Met die man?’
169
‘Ja.’ ‘Help je met de koffer inpakken?’ ‘Nee, dat moeten jullie maar doen.’ ‘We zijn klaar, ga je mee?’ ‘Nee, gaan jullie maar, ik moet hier nog zoveel doen.’ ‘Wat dan allemaal, vertel.’ ‘Bemoei je er niet mee, ik ga hier mijn eigen gang.’ ‘Maar we zouden toch met de auto weggaan?’ ‘Gaan we nu met de auto?’ ‘Ja, kom op, je jas aan en wegwezen.’ ‘Gezellig, waar gaan we heen?’ ‘Een stukje rijden.’ ‘Als je dat wil, ga ik wel mee hoor. En jij blijft hier?’ ‘Ik blijf nog even.’ ‘Kus, dag tot straks.’ Ze loopt voor de laatste keer haar flat uit. Voor de verandering zwaai ik vanaf het balkon mijn moeder en zuster uit.
170
FEESTGEDRUIS Het kleine kamertje in Blijdenburcht hebben we in één dag geschilderd en behangen en voorzien van gordijnen en vloerbedekking. Voor de verhuizing hoeft geen verhuiswagen te worden gehuurd. Met drie stationwagens vol spullen en een bed op een imperiaal tuffen we op een zonnige morgen naar het nieuwe onderkomen van ma. ‘Dit is haar laatste verhuizing’, zegt Inez. ‘Op die van die zes plankjes na dan’, antwoordt Lisa. Om de een of andere reden ziet haar kamer er veel gezelliger uit dan die van de belendende buren. Wij hebben stiekem naar binnen geloerd maar we kijken wellicht door een iets te roze bril… Mevrouw Van Derksen schreeuwt ons nog vrolijk toe dat ze ons een ééénige familie vindt en hoopt ons nog vaak te mogen ontmoeten. Dat geloven wij best. Als Inez en ik op de dag des oordeels het kamertje opleuken met bloemen, planten, het niet nader aan te duiden voorwerp prominent op de kast, koffie en gebak, in afwachting van de komst van mijn moeder, tikt Blijdenstal op de half openstaande deur. Weer in zo’n prachtige outfit. Haar laarzen zijn suède, donkerblauw, hooggehakt en alweer fantastisch. Ik neem mij voor straks echt te vragen waar ze die vandaan haalt. Voor nu, eerst de oren spitsen, ik wil niet steeds vragen: ‘wat zegt u?’ ‘Goedemorgen dames, wat heeft u deze kamer,’ zij zal nooit van kamertje spreken, ‘mooi ingericht, châpeau hoor.’ Onderwijl drukt ze ons stevig de hand. ‘Tijdens de lunch zal ik uw moeder voorstellen aan de andere bewoners.’ Of dat nou zo’n strak plan is betwijfel ik. Mijn moeder is nog niet totaal kierewiet, in tegenstelling tot de meeste bewoners, en zou zich wel eens kunnen afvragen wat ze hier, tussen al die malloten, heeft te zoeken. Nog afgezien van de vraag of ze überhaupt wel begrijpt dat dit haar toekomstige woning is. Dat zeurderige “onderbuikgevoel” is weer in alle hevigheid aanwezig. ‘Hoe laat verwacht u haar?’ Inez en ik kijken elkaar vragend aan. Als Lisa zegt dat ze om elf uur arriveert, kun je daar meestal een half uur tot drie kwartier aan vastplakken. ‘We denken zo rond half twaalf, kan iets later of vroeger zijn’, zegt Inez. ‘De lunch is om 12.00 uur, dus dat gaat zij niet redden. Ik haal haar dan om één uur op.
171
Dag dames, tot straks.’ Zij sluit de deur, wij staan er een beetje houterig bij. ‘Dat begint goed. Op de eerste de beste dag al de lunch erbij in laten schieten.’ ‘Ach Inez, ze eet toch het liefste gebak, dus dat zal wel loslopen.’ Mijn broer en Anouck stappen binnen. Met z’n vieren begint het wachten en spieden door het raampje naar de parkeerplaats. ‘Daar zijn ze, zet je schrap’, zegt mijn broer. We lopen de trap af naar de hal. Van Derksen is al ter plaatse. ‘GOEDEMORGEN LIEVE MENSEN, KAN IK EINDELIJK UW MOEDER DE HAND DRUKKEN’, schreeuwt Van Derksen ons toe. ‘Christus,’ zegt mijn broer, ‘dit is erger dan de maandelijkse oorlogssirene. Als dat gebouw maatjes hand nou maar niet fijn knijpt.’ Van Derksen opent de deur, ik sta te trillen. Voor altijd hier, moesje, met je schildersezel, je nieuwe “vrienden”, je kleine raampje en Van Derksen. Mijn moeder staat al naast de geparkeerde auto. Ik heb haar een week niet gezien. Zo’n tussenpoos verscherpt je blik. Ze lijkt stukken ouder, brozer. Het lijkt of ze moeilijker loopt dan de laatste keer dat ik haar uitzwaaide vanaf het balkon. Van Derksen voegt daad bij woord. Ze loopt op mijn moeder af, pakt nota bene haar twee handen vast en begroet haar oorverdovend. Wij staan het tafereel vanuit de deurpost een beetje knullig te bekijken. De blik van mijn zwager straalt ongeloof uit bij zoveel verbaal geweld. Van mijn moeder is inmiddels niets meer te zien. Zij is volledig uit het zicht verdwenen achter de rug van Van Derksen. Jammer, ik had wel even willen zien en horen hoe zij reageerde. Straks haar handen inspecteren op blauwe plekken. Lisa en Sjef worden net zo enthousiast begroet, waarna het hele stel onze richting op komt. Ma bungelt een tikje onzeker tussen Lisa en Sjef in, terwijl Van Derksen Blijdenburcht aanprijst als was het de hemel op aarde. Eenmaal binnen omhelst mijn broer zijn moeder en zegt: ‘Geef toe ma, je hebt nog nooit van je leven in een huis gewoond met zo’n grote hal.’ ‘Beter positief te sterven dan negatief geleefd’, zegt Inez.
172
Ma staat ons één voor één aan te kijken. Haar blauwe ogen staan wat dof. Eigenlijk ziet ze er helemaal een beetje dof uit. ‘Wat doen jullie hier allemaal?’ ‘Koffie drinken en gebak eten’, zegt Inez monter. Van Derksen laat ons alleen en wij gaan via de trap naar de eerste etage. Ik loop vlak achter haar en hoor haar mompelen. Volgens mij vloekt ze aan één stuk door, hopelijk heb ik het mis. Er passeert ons een verpleegster die ons hartelijk groet, een man waarvan mijn zus zich hardop afvraagt of hij 103, 105 of 110 jaar oud is (‘ga toch met de lift man’) en een meisje van een jaar of vijf. ‘Je kunt niet vroeg genoeg met dementeren beginnen’, hoor ik mijn broer zeggen. Eenmaal boven verzucht mijn moeder: ‘Als ik hier nog eens kom, neem ik de lift.’ Niemand zegt wat, iedereen denkt ongetwijfeld hetzelfde. Lisa is overdreven vrolijk. Ik hoop dat mijn moeder de trilling in haar stem niet hoort. Met een zwaai gooit Lisa haar kamerdeur open. Bij ons allen staan de spieren strak als een snaar. Hoe zit dat bij ma, denkt ze dat dit een uitje is of weet ze dat het zwaard van Damocles boven haar hoofd zwengelt. Ik voel een hand op mijn kont en een arm om mijn middel. Yves staat plots achter mij en de tranen stromen over mijn gezicht. ‘Ssssjjjjjjt kleintje, niet huilen. Ik heb al haar kleinkinderen meegenomen, we passen niet in de kamer maar dan feesten we gewoon op de gang. Auke komt zo nog met lekkere hapjes. Niet janken, straks ziet ma het nog.’ Ik herpak, sein Inez in die voor mij staat en moet lachen om een sliert van kleinkinderen van 16 tot 33 jaar, die oma proberen te fotograferen via hun mobiel. Ondertussen tracht Lisa mijn moeder te overtuigen van de fantastische omgeving: ‘En je hebt de tuin nog niet eens gezien en het “restaurant”, de recreatiezaal en de snoezelruimte.’ Ik heb bewondering voor haar. Ze pakt het toch maar aan, deze helse momenten waarin je zelf nooit of te nimmer wil belanden. We prutsen ons de kamer in. Om te kunnen zitten hebben we een bed en een stoel tot onze beschikking. Dat is ietsje krap. Het jongere spul zit op de grond, wij volgepropt op het bed en ma op haar stoel. De enige die nog weet rond te lopen is Lisa. Ze schenkt koffie en
173
deelt verrukkelijke appeltaart uit. Er is gezorgd voor plastic gebaksvorkjes, dus geen paniek bij ma. Ik zit half op de schoot van Yves en mijn broer en voel mij, voor dit moment althans, redelijk op mijn gemak. Mijn moeder smult van de taart en ziet er zomaar gelukkig uit. Ik wil een foto maken met iedereen om haar heen, maar de ruimte staat dit niet toe. Er wordt, het is knap, over volstrekt niets gekeuveld. Prietpraat op hoog niveau. Mijn moeder vraagt om nog meer taart en vertelt haar kleinkinderen over haar oorlogsjaren. Ze hangen aan haar lippen. Stuk voor stuk bewust van de korte tijd die zij nog met oma hebben. De zoon van mijn broer vraagt zich hardop af waarom er een kickstarter op het kastje van mijn moeder ligt. John en ik kijken elkaar lachend aan, het onbekende voorwerp is bekend. Mijn broer heeft nog nooit een brommer of scooter in zijn bezit gehad. Onverbiddelijk verschijnt daar toch onze Blijdenstal. Ze laveert tussen het “grut” door naar mijn moeder. Iedereen is muisstil. ‘Mevrouw Mosman, wat een genoegen u hier te mogen ontvangen. Komt u met mij mee?’ Ma staat op, gehoorzaamt, vraagt niemand waarom. Blijdenstal pakt haar hand, laveert weer richting deur en vraagt ons, zonder zich om te draaien: ‘Volgt u mij?’ Wat een geweldig wijf, denk ik. Die pakt mijn moeder in en heeft niet eens een strik nodig. ‘Die ziet er niet slecht uit voor haar leeftijd’, fluistert Yves in mijn oor. Het moet er een beetje vreemd hebben uitgezien. Een sliert van dertien man onderweg naar de dinerzaal. Blijdenstal vraagt van alles aan mijn moeder. Die verstaat er natuurlijk geen woord van maar knikt en lacht vriendelijk. Ik snap ineens dat gefluister. Je spaart je stem en geen enkele patiënt wil weten waar het over gaat. Waarom zou je, je weet als bewoner niet eens waar je bent. Onderweg komen we Auke tegen die twee dozen vol met versnaperingen vast houdt. ‘Waar gaan we heen?’, vraagt hij aan niemand in het bijzonder. ‘Kom jongen, we gaan met deze mevrouw mee’, hoor ik mijn moeder zeggen. Hij overhandigt de doos met hapjes aan mijn zwager, pakt de hand van mijn moeder en loopt verder met de sliert. Eenmaal in de dinerzaal komt de werkelijkheid weer ten volle op ons af. Na het zoet het
174
zuur…. Het kwijlt, het hangt, het wacht, voornamelijk op de dood. Wij gaan achterin staan, ma wordt door Blijdenstal op een stoel voorin gezet. Ze kijkt niet op of om, zoekt ons niet, is werkelijk onder de indruk van de directeur van dit tehuis. Blijdenstal vraagt om stilte, dat lukt maar matig. Men praat hier met zichzelf (zoals mijn moeder dat doet), tegen een medebewoner, een onzichtbare of een appel. Dan neemt mijn zwager het heft in handen en buldert: ‘KOPPEN DIIIIIICHT.’ Uit het publiek klinkt een duidelijk ‘klootzak’ maar het wordt iets rustiger. Achterin wordt flink gelachen. Blijdenstal staat nog steeds bij mijn moeder, misschien houdt ze zelfs haar hand vast, maar dat kan ik vanuit mijn plek niet zien. Als ik hier de scepter zou zwaaien had ik beslist Van Derksen de toespraken laten doen. Blijdenstal verheft nu ietsjes haar stem: ‘Lieve dames en heren, Weideheuvel heeft een nieuwe bewoonster, mag ik u voorstellen aan mevrouw Mosman. Een applausje graag.’ Een aantal heeft de opdracht begrepen, er wordt voorzichtig geklapt, waarop wij achterin heel hard meedoen. Ik weet niet wat mijn moeder gepresteerd heeft om met een “ovatie” verwelkomd te worden maar het heeft in ieder geval iets vrolijks. Het middelpunt zelf klapt spontaan mee. Blijdenstal is van de korte toespraak. Dit was het, niet meer, niet minder. Wij mogen weer naar bed en stoel. Ik hoor haar nog wel tegen mijn moeder zeggen of ze nu niet wil slapen, wat mijn moeder beleefd afslaat maar haar adviseert zelf even een tukkie te gaan doen. Onderweg naar haar kamer vraag ik Inez nog wat Weideheuvel precies is. ‘Zo heet dit huis.’ ‘Ik weet niet beter dan dat dit Blijdenburcht is.’ ‘Dat heb ik zelf bedacht, trut. Blijdenstal met haar Blijdenburcht, snap je?’ ´Weideheuvel? Eigenaardig, de hoogste heuvel die je hier in de wijde omtrek aantreft is een molshoop.’ ‘En waar vind je die, slimmerik?’ ‘Op de weide, ja, hè, hè. Je bedenkt toch niet op die manier een naam voor een huis, idioot, voor mij blijft het Blijdenburcht.’ Eenmaal terug in nummer 14, wil mijn moeder stofzuigen want anders gaat Lisa dat doen.
175
We weten haar ervan te overtuigen eerst de lekkere hapjes te verorberen, glaasje erbij natuurlijk. Tegen vijven stappen Lisa en Sjef op. Een aantal kleinkinderen met zich meenemend. Mijn moeder zwaait ze op de gang nog uit. Als ze weer binnenstapt zegt ze: ‘Lieve kinderen hè, maar ik weet niet wie bij wie hoort.’ ‘Dat doet er ook helemaal niet meer toe,’ fluistert mijn broer, ‘tegen de tijd dat ze weer bij oma op bezoek komen, kunnen zij zich opnieuw aan haar voorstellen.’ ‘Wanneer gaan jullie weg?’, vraagt ze aan de overblijvers. ‘Nog niet of wil je dat we naar huis gaan?’ Ze zit wat scheef, rug gekromd, in haar handen wrijvend naar de grond te staren. ‘Waar denk je aan ma, vertel.’ Zonder haar hoofd op te tillen zegt ze: ‘Blijf ik hier nu slapen of niet, ik weet het verdomme niet meer.’ Mijn handen tintelen, mijn maag krimpt samen. Nu wordt het echt spannend. ‘Ja, weet je nog, je zou wat kleiner gaan wonen’, zegt Yves. ‘Het is wel een mooie kamer hè. Doet de tv het wel?’ ‘Nou en of’, zegt Inez en ze klikt het apparaat direct aan. De afstandsbediening wordt haar in de handen gedrukt. Ze switcht van het ene naar het andere kanaal. Ze houdt halt bij Jantje Smit. Daar zitten we dan. “Ons” Jantje schalt door de kamer, ma neuriet mee en zegt: ‘Hij kan er wat van hè, het is altijd feest met die jongen.’ Wij zijn het natuurlijk met haar eens. De steeds uitgestelde gedachte hoe wij haar hier moeten achterlaten kan ik niet meer verdringen. Zal ze ons straks op de gang uitzwaaien, zal ze voor het raampje zwaaien, gaat ze huilen, wil ze met ons mee en moet er iemand bij haar blijven slapen op een luchtbed, dat opgeblazen in de auto ligt, voor het geval dat. Er komt weer een schaal met hapjes voorbij maar mijn strot zit zo dicht dat zelfs een pinda geen kans van slagen heeft. Jantje Smit blijft snoeihard z’n best doen. Mijn moeder klapt nu mee. Dan staat Van Derksen in de deuropening. Eindelijk iemand die wat aan dit helse lawaai gaat doen. ‘WAT EEN FEEST, WAT EEN HEERLIJKE MUZIEK, WAT EEN GEZELLIGE FAMILIE, WAT EEN MOOIE KAMER.’
176
Wat een postuur, wat een stem, wat een armbanden en wat een enthousiasme, denk ik in al mijn rampzaligheid. Mijn moeder kijkt naar haar op en verstopt haar handen achter haar rug. Dus toch, schiet er door mijn kop. Dat mens kent haar eigen kracht niet, ze heeft die kleine reuma handjes van mijn moeder flink te pakken gehad. Ondertussen heeft Inez de televisie zachter gezet. ‘WIJ NODIGEN JULLIE ALLEMAAL UIT VOOR HET DINER. UW AANWEZIGHEID WORDT TEN ZEERSTE OP PRIJS GESTELD.’ Mijn broer schiet in de lach en zegt: ‘Kom ma, we gaan lekker eten.’ Hij pakt haar bij haar arm. ‘Moeten we echt eten? Gaan we naar een restaurant? Ik heb niet zo’n trek, jongen.’ ‘Dan ben je niet de enige, maar wie weet hebben we geluk en krijgen we spruitjes’, zegt mijn broer. In ons gezin hield alleen mijn vader van spruitjes. Wij vonden die groene bitterballen viezer dan vies. Ik vraag mij onderwijl af hoe wij gaan dineren terwijl we allemaal propvol zitten, incluis mijn moeder. Van Derksen loopt op de gang naast mijn moeder en vraagt: ‘U LUST TOCH WEL KIPPESOEP?’ ‘Ja hoor, u ook?’ ‘HEERLIJK, HEERLIJK, MAAR IK LUST BIJNA ALLES.’ ‘Dat is je ook wel aan te zien’, fluistert Inez. In het “restaurant” is een grote tafel voor ons gedekt. Twee vaasjes met bloemen, karafjes met water. Toegegeven, ze doen hun best. Voordat ma aan tafel gaat overziet ze de tuin. ‘Daarom heb ik geen balkon, ik heb een tuin.’ ’Dit is meer een park, mooi toch’, zegt mijn broer. Ik kijk met haar mee en een golf van opluchting stroomt door mijn hele lijf. Ze heeft letterlijk gezegd: ‘ik heb geen balkon, ik heb een tuin’, ze weet dat ze hier woont, ze weet het! Van de bewoners hebben wij over aandacht niet te klagen. Ze scharrelen naar onze tafel. Enkelen zijn nog aardig bij de tijd. Zo’n beetje level ma. We schudden hier en daar wat broze handen en mijn moeder heeft al een aardig gesprek met ene mevrouw Den Hartog.
177
Ik vang op: ‘U heet ook Ida? Wat een toeval. Hoe oud bent u? Heeft u een tv?’ Als de kippensoep arriveert maant Van Derksen iedereen naar zijn eigen tafel, wenst ons smakelijk eten en een prettige avond toe en verdwijnt. Het eten valt niet tegen maar vol is vol. Ik schaam mij voor de half volle borden die retour keuken gaan. Overweeg de kok van onze hapjes te vertellen. Na de vlaflip volgt nog een koffieronde. Ik ben doodop, uitgewoond, volledig opgebrand. Hoe voelt zij zich. Ze zit tussen mijn broer en Yves in. Luistert ze naar die twee? Ik denk het niet. Mijn moeder is gewend om ’s avonds met haar televisieprogramma’s in de weer te zijn. Zo’n dag als dit moet toch z’n weerslag krijgen, vroeger of later. Onderling hebben we afgesproken dat Inez en ik als laatste blijven. Na de koffie neemt iedereen afscheid van ma. Gedrieën lopen we terug naar haar kamer. ‘Ik ben wel moe’, zegt ze. Ze wil naar bed. Ze kleedt zich uit, vergeet zich te wassen. Ik vraag mij af of dat uit vermoeidheid of vergeetachtigheid komt. Inez dient haar de noodzakelijke medicijnen toe terwijl ik haar handen bekijk. Een beetje opgezet maar niet echt blauw. Van Derksen heeft toch niet echt doorgeknepen. Eenmaal ingestopt vraagt ze: ‘Blijf nog even, tot ik slaap.’ Ze heeft haar ogen al gesloten en ligt er ogenschijnlijk prettig bij. Misschien is het ook zo. Wij schenken onszelf nog een glas wijn in. Als we besluiten te gaan, laten we een lampje branden. Op het parkeerterrein zien we dat haar raampje als enige van Blijdenburcht nog verlicht is. ‘Dag sterretje’, zegt Inez, tot morgen.
178
BROODDORSTIG Zondagochtend haast ik mij door douche en ontbijt, ik wil zo snel mogelijk naar mijn moeder. Ik heb hoofdpijn van de spanning. Een matig lentezonnetje maakt de ochtend in ieder geval nog een beetje dragelijk. De deur van Blijdenburcht wordt dit keer door een verzorger open gedaan. Hij vraagt naar mijn naam en mobiele nummer en kijkt op een lijst. Als hij mij heeft gevonden zegt hij: ‘Er zijn al familieleden aanwezig. Het is beter om het bezoek te spreiden.’ ‘Volgende keer beter meneer, nu duw ik mezelf wel haar kamer in, dank u voor het advies.’ Dat klonk te snibbig. Ik neem mij voor, volgende keer iets vriendelijker te reageren. Hij zal wel instructies van Blijdenstal hebben gekregen. Negen uur zondagochtend en mijn twee zusters zitten alweer met appeltaart op schoot. Het is een godswonder dat niemand van ons zwaarlijvig is. ‘Ha, zus, kom zitten, neem koffie en een stuk taart.’ Ma zit in haar stoel en begroet mij. ‘Heb je goed geslapen?’ ‘Ik geloof van wel.’ ‘Heb je in het “restaurant” ontbeten?’ ‘Nee, dat is zo ver weg.’ ‘Aan het eind van de gang ma, je moet wel blijven lopen anders kom je die stoel nooit meer uit.’ ‘Mij een zorg.’ ‘Ze komen je broodje niet brengen hoor.’ ‘Dan niet.’ ‘Je bent lekker lang van stof vandaag’, zegt Inez. ‘Stofnest is het hier.’ ‘Gelijk heb je ma, Lisa moet nodig stofzuigen.’ Inez grijnst richting Lisa. ‘Hoe laat is dat ontbijt hier eigenlijk?’, vraag ik aan niemand in het bijzonder. ‘Tussen acht en negen uur.’ ‘Hoe doen ze dat dan? Iedereen wassen en aankleden en daarheen begeleiden? Hoe laat moet je dan in hemelsnaam op? Op je ouwe dag, als je eindelijk in je bed kan blijven liggen
179
moet je je nog om zes uur ’s ochtends melden, verschrikkelijk.’ Lisa vertelt dat patiënten zoals ma, het ontbijt op de kamer kunnen nuttigen. Zij hebben nog geen hulp bij het eten nodig. Ze kunnen het zelf ophalen of het wordt ze na negen uur op de kamer gebracht. ‘De tv moet aan’, zegt mijn moeder. ‘Als we weggaan ma, niet eerder’, antwoordt Inez. ‘Hij moet nu aan.’ ‘Dan gaan we nu weg’, zegt Inez en staat direct op. ‘Ik houd je niet tegen, doe maar wat je wilt, jullie ouwehoeren alleen maar.’ Het klinkt niet boos, niet aardig, niet gelaten, niet verdrietig. Het is vlak, het interesseert haar werkelijk niet. Lisa weet raad: ‘Kom ma, we gaan je een rondleiding geven door het huis en daarna kunnen we een wandeling in de tuin maken.’ ‘Ik heb geen laarzen, het is een modderpoel.’ ‘We blijven op de paden, we laten de modder links liggen.’ ‘Ik moet wachten op brood.’ ‘Dat zetten ze wel neer op je tafeltje.’ ‘Ze kunnen er niet in.’ ‘We laten de deur open, het komt goed.’ ‘De deur gaat op slot, hoor je, ze kunnen alles meejatten.’ ‘Krijgen we dat weer,’ verzucht Inez en zich wendend tot ma: ‘er valt niets te jatten, alles van waarde ligt in de kluis.’ ‘Bij jou thuis zeker. Een kluis, pfff, ben je nu ook al een dinges.’ ‘Ja, sinds kort ben ik een dinges die waakt over jouw spulletjes.’ Ma kijkt naar Lisa. ‘Is dit waar? Of heeft ze het gewoon gepikt?’ ‘Het is helemaal waar en nu je schoenen aan!’ Omdat ze nog geen idee heeft waar alles is opgeborgen maken wij haar wegwijs in haar eigen kamertje. Ze is opgetogen over haar nieuwe linnenkastje. Zo netjes alles is opgestapeld en hoe makkelijk ze haar sokken en ondergoed in de laatjes kan vinden. Dat laatste moeten we nog maar afwachten, ik verwacht nog een stroom aan telefoontjes dat ze niets, maar dan ook niets kan vinden. Enfin, dat is voor later, waarschijnlijk vanavond al. Allereerst lopen we naar het “restaurant” waar nog een handjevol bewoners aan het ontbijt zit. Ze worden geholpen door familieleden of verzorgers. Ik zie mij al jarenlang zo met
180
moeder zitten. Ik prakkiseer al dagen lang hoe ik werk, gezin en Blijdenburcht schematisch rond ga breien. Het zal nog een klus worden. Het is wel een ietsepietsie verontrustend dat mijn moeder het “restaurant” met verbazing tegemoet treedt. ‘Wat een prachtige zaal. En kijk jongens wat een mooie tuin, tjonge jonge, wanneer kan ik daar naar toe?’ ‘Godverdomme,’ reageert Inez vanuit haar tenen, ‘we hebben haar wel op tijd hierin gekregen, zeg. Ze weet niet eens meer dat ze hier gisteravond heeft gegeten.’ ‘Nog maar te zwijgen over het feit dat ze, nog geen kwartier geleden, niet in die modderpoel wilde wandelen. Die zit, dementerend gesproken, in de vierde versnelling’, antwoord ik. ‘Krijg ik nu brood?’ ‘Wil je hier ontbijten of op je kamer?’, vraagt Lisa. ‘Ik weet het niet, waar willen jullie lunchen?’ ‘Wij krijgen geen brood, dat is alleen voor jou.’ Vol ongeloof kijkt ze Lisa aan. ‘Dan eet ik ook niet.’ Ze vouwt haar armen demonstratief voor de borst en kijkt boos naar de uitgiftebalie. ‘Zijn ze nou helemaal belazerd, ik wel en jullie niet. Zeg er wat van, nu, zeg het.’ De zusters schieten spontaan in de lach. Een strijdvaardige moeder die een korst brood niet uit de mond van haar kroost laat stoten. ‘Sta niet zo stom te lachen, haal dat brood.’ ‘Weet je wat’, zegt Lisa, ‘we gaan eerst het huis bekijken en daarna bekommeren we ons over die broodaffaire.’ ‘Dan is het op, heb ik niets gegeten.’ ‘Je kunt geen honger hebben, je hebt twee uit de kluiten gewassen stukken appeltaart naar binnen gewerkt.’ Ze kijkt naar Inez maar zwijgt. Ze weet het niet meer. Ik vraag mij af of ze hongerig of hebberig is. Ze moet kiezen tussen brood en rondleiding. Het wordtrondleiding, Lisa beslist. De badkamer vindt ze ongehoord groot, de recreatieruimte oergezellig, de lift een machtig “masjien”, de gangen grotten (het afzichtelijke gedrocht in de hal valt haar tot mijn stomme verbazing niet op), de trappen krengen, de tuin een verademing. Aldaar komen we nog
181
andere bewoners tegen, al dan niet onder begeleiding, met of zonder rollator. Mijn moeder raakt al snel in gesprek met een man die met haar wil trouwen. Ze vindt het geen slecht idee. ‘Heb ik ook weer eens een kerel in bed.’ Als kind zou je hier geschokt op kunnen reageren maar wij bespreken meteen waar we de huwelijksfestiviteiten laten plaatsvinden en of ze wel of niet in het wit haar jawoord gaat geven. Terug op Blijdenburcht wil ze per se met de lift. ‘Die trap neem ik niet meer, wat een rotding.’ Hoe een mens kan veranderen. Het hersenholletje waar haar liftangst lag opgeslagen, is bij deze afgesloten. In haar kamer staat een bordje met broodjes en een glas melk klaar. ‘Gadverdamme, wie heeft er hier melk neergezet.’ Lisa heeft een week of twee geleden een lijstje moeten invullen wat ma beslist niet lust. Ongetwijfeld heeft ze daar melk aangekruist, maar ja, het zal nog even wennen zijn voor het personeel, voor haar en voor ons. Inez klokt de melk weg en mijn moeder begint te huilen. Daar komt de klap, het moest er een keer van komen. Een uurtje geleden was ze nog geschokt dat wij niet te eten kregen en nu de melk door haar dochter wordt opgedronken barst ze in huilen uit. Terwijl we als drie slappe vaatdoeken om haar heen hangen komt mijn broer binnenstappen. ‘Wat een tafereel, wat een tafereel.’ Hij klinkt uiterst opgewekt. ‘Oh jongen, zij,’ al wijzend op Ida, ‘drinkt alles van mij op.’ De waterlanders zijn onstuitbaar. ‘Dat zullen we dan direct oplossen.’ Hij beent de kamer uit en komt terug met een glas vol sap. Ze grist het glas uit zijn hand, de halve inhoud belandt op het tapijt en met drie grote teugen is het op. Venijnig kijkt ze naar Inez en steekt haar tong uit. We kunnen er alleen maar om lachen. Ze huilt omdat haar kind de melk opdrinkt die ze niet lust, hoe gaat dit “grapje” aflopen. Tijdens lunchtijd eet zij haar ontbijt op en commandeert mijn broer om nog meer bekers sap te bestellen. ‘Dat moet je zelf halen, je kunt niet steeds een ander voor je karretje spannen.’ Lisa hoopt dat ze in beweging komt, dus zelf één en ander onderneemt. Tot mijn verba-
182
zing staat ze op en loopt de gang in. We kijken haar na. Ze gaat de goede richting in en verdwijnt in de verte door de deur van het “restaurant”. Nu is het afwachten of ze op de terugweg deze deur niet voorbij loopt. ‘Dit duurt wel lang’, zegt Lisa na een klein kwartiertje. ‘Geen paniek, ze moet langs deze kamer, we wachten nog even.’ Na een minuut of tien houdt mijn oudste zus het niet meer. We hobbelen met z’n vieren naar het “restaurant”. Daar zit ze, te lunchen en te keuvelen met een mevrouw. Inez reageert als eerste: ‘Als we niet uitkijken wordt ze hier moddervet. Sinds wanneer heeft ma zo’n eetlust?’ ‘Sinds een week,’ zegt Lisa, ‘alles staat hier kant en klaar. Ze hoeft niet eens iets op te warmen, dat wordt voor haar gedaan, wie gaat daar nou niet van eten? Je had haar van de week bij mij moeten zien bunkeren, alles kon ik erin proppen, letterlijk alles.’ We gaan maar weer terug naar haar kamer, beter dat ze met andere bewoners in contact komt. We brengen John op de hoogte van haar trouwplannen, Inez haar kluis, “kleptomanisch” gedrag en de als sneeuw voor de zon verdwenen liftangst. We horen dat er zachtjes op de deur wordt getikt en roepen uit volle borst: ‘BINNEN!’. Ze doet de deur voorzichtig open en kijkt als een verschrikt vogeltje om een hoekje. Mijn broer roept dat ze altijd zonder kloppen binnen mag. ‘Ja maar ik deed net een andere deur open en daar lag iemand te slapen.’ ‘Onthoud nummer 14 ma, kamernummer 14, net zoals het shirt van Johan Cruijff’, zeg ik. ‘Oh ja’, zegt ze wat vaag, want onze eigen Johan is sinds kort, samen met nog heel veel andere personen, in haar “vergetel putje” gevallen. Dan draait ze de stoel naar de televisie. ‘Nu ga ik kijken, gaan jullie maar weg.’ ‘Zo, dat is duidelijke taal, ik ben hier net’, zegt mijn broer. ‘Ga nou maar en neem die rotzooi mee.’ Wij kijken om ons heen. Met die rotzooi zal ze wel de vuile bordjes en het glaswerk bedoelen. Op tv wordt een oud filmpje over een concours hippique vertoond met Van Grunsven in de hoofdrol. Nooit een donder aan gevonden, maar zij vindt het blijkbaar mooi. ‘Zo moet het maar’, zegt Lisa. We nemen afscheid, terwijl ze nauwelijks haar ogen van de tv kan afhouden. De “rotzooi”
183
brengen we naar het “restaurant”. Lisa informeert of mijn moeder wordt gehaald voor het diner waarop bevestigend wordt gereageerd. We spieken nog een keertje om de hoek van de deur. Knikkebollend zit ze in de stoel. Er wordt nog een kussen onder haar hoofd gelegd, her en der een kus gegeven en dan gaan we echt. Op de parkeerplaats merkt Inez nog op dat we met vier auto’s sterk een echte carpool familie zijn. ‘Kunnen we niet met één auto naar Edam om daar nog wat te nuttigen?’ Zo eindigt de tweede Blijdenburchtse dag met een kop snert in een Edammer uitspanning.
184
ROTJOCH Dat de nieuwe verhuizing wel weer wat teweeg zou brengen in dat koppie konden we wel zien aankomen. Ik sta onder de douche uit te vissen op welk flacon het simpele, doeltreffende, in alle talen begrijpelijke woordje shampoo staat. Levensgroot en schreeuwerig het merk, in een tekengrootte waar onze wakkere krant nog u tegen zou zeggen en een gepatenteerde blinde het nog zou kunnen lezen. Maar daar waar het om gaat, namelijk shampoo, zie ik nergens staan. Ik weiger om te douchen met mijn leesbril op. Ivan stapt de badkamer binnen. ‘Mam.’ ‘Jou moet ik nèt hebben. Hoe kom ik erachter in welke fles shampoo zit.’ ‘Die zwarte fles met rode letters, maar luister nou, die mevrouw van dat tehuis belde dat het niet zo goed gaat met oma, ze willen dat je langs komt.’ ‘Niet zo goed, niet zo goed, wat is er dan, wat zeiden ze precies?’ ‘Of je in de gelegenheid bent om naar oma toe te gaan, meer niet.’ ‘Slome duikelaar, je vraagt toch wat ze heeft. In de gelegenheid of niet, ik kom eraan.’ Klanten afbellen, zusters en broer sms’en, wat een gedoe. Denk je dat alles in kannen en kruiken is, gaat het binnen de kortste keren mis. En wat is er eigenlijk mis? Waar gaat het niet zo goed? Eenmaal onderweg tref ik natuurlijk de grootste zeikerds op de weg. Staan boven op hun rem voor helemaal niets of groenlicht, gebruiken op de rotonde voor het gemak geen richtingaanwijzer (grrrr, ik vermoord er nog eens eentje), zien mij aankomen op de voorrangsweg en vinden dat ze er nog wel even voor kunnen (grrrr, ik vermoord er nog een paar) en de parkeerplaats van Blijdenburcht staat weer eens voller dan vol, waarom, waarvoor. Van Derksen staat al bij de deur op mij te wachten. ‘GOEDEMORGEN MEVROUW FÉDIZE, UW MOEDER ZIT OP U TE WACHTEN HOOR.’ Goed nieuws, ze ligt in ieder geval niet te creperen in bed. Ik vlieg de trap op, hopend dat “de schreeuw” mij niet achtervolgt. Haar kamerdeur staat open. Daar zit ze, een schuw vogeltje, tas op haar schoot, kromme handjes eromheen geklemd, blik op de vloer gericht. Ik kniel voor haar neer, til haar hoofd een beetje op. ‘Maatje, maatje, wat is er aan de hand?’
185
Ik leg mijn handen op die van haar. Dikke tranen druppen op mijn polsen. ‘Zeg eens wat, toe, vertel eens wat aan je kind?’ Snik en snot is haar en mijn deel, maar er komt geen woord uit. ‘Zo zit ze al een tijdje’, wordt er achter mij gefluisterd. Blijdenstal legt haar hand op mijn schouder. ‘Ma, wat is er gebeurd? Kom, ik moet het toch weten?’ Het tranendal stopt niet en ik pijnig mijn hersens wat te doen. Omdat onze familie aan elkaar hangt van eten en drank opper ik of ze een glaasje cassis, appeltaart, tomatensoep of drie-in-de-pan wil. Snik. ‘Chocomel, warm, met witte dinges erbij.’ ‘Jij maakt het wel heel chique. Waar haal ik dat nou vandaan?’ ‘Ik regel dat’, zegt Blijdenstal. Ze beent de kamer uit. Ondertussen maak ik een doekje nat waarmee ik zachtjes over haar gezicht wrijf. Ze kijkt mij aan met van die trouwe vochtige hondenogen. ‘Zullen we even praten?’ Weer de blik naar de vloer gericht. De knokkels van haar vingers zijn wit gekleurd van het knijpen in de tas. Het moet pijn doen, want aan reuma heeft ze geen gebrek. ‘Zal ik je tas naast de stoel zetten?’ ‘Nee, niet mijn tas afpakken, afblijven.’ ‘Is hier iemand binnen geweest die jouw tas wilde hebben?’ ‘Dat secreet komt steeds langs maar hij krijgt het niet.’ Zou ze het nou hebben over dat rotjoch van de hoek? Denkt ze dat hij haar gevolgd heeft en zelfs hier op haar kamer komt? Zo’n angst mag ze in haar laatste levensfase niet hebben, daar moet iets aan gedaan worden. Blijdenstal komt terug met warme chocomel en slagroom. Zij houdt van haar klantjes, dat kan niet anders. Mijn moeder laat de tas los en hapt gulzig in de slagroom. Met haar twee handen gevouwen om de beker klokt ze het in een paar seconden leeg. Wij zijn intussen op het bed gaan zitten. Blijdenstal, legt haar hand op de arm van ma en vraagt hoe zij zich voelt. Ze kijkt mij aan. ‘Wat zegt dat mens?’ ‘Hoe het met je gaat?’ ‘Goed hoor, ik wil chocomel, de tv is uit, ik wil eten, de deur staat open, hoe laat is het.’ De woorden rollen eruit, geen “dinges” te bekennen.
186
Blijdenstal, nu met wat meer kracht in haar stem: ‘Komt u maar met mij mee. Ik breng u naar de dinerzaal. Het is daar vast al een gezellige drukte. Over een klein half uurtje kunt u aan tafel.’ Ze staat op en pakt mijn moeders hand. Ze helpt haar uit de stoel. Arm in arm lopen ze de gang in. ‘Volgt u ons?’ Daar ga ik alweer, dit keer zonder sliert familie, achter mijn moeder en de directeur aan. Er klinkt muzak vanuit de eetzaal. Het is al aardig vol. Het personeel is aan het dekken. Er wordt op toegezien dat het servies niet van tafel wordt gesmeten, wat in één geval niet lukt. Blijdenstal plant mijn moeder op de eerste de beste stoel en stapt op de brokkenmaker af. ‘Meneer De Man, dit is de laatste keer dat u uw bord van tafel gooit! De volgende keer krijgt u geen eten geserveerd, begrepen?’ ‘Zuinig rotwijf, met je rotsmoel en je rotbord. Oud lijk, stik in dat vreten van je.’ Die gaat helemaal los, denk ik. Alle grenzen van fatsoen gepasseerd. ‘U zegt maar wat u wilt, meneer De Man, nogmaals er wordt hier niet met het servies gesmeten, of u mij nou aardig vindt of niet.’ Mijn moeder heeft niet of nauwelijks gehoord wat er gaande is, maar wil weten of ze wel of niet te eten krijgt. ‘Jij krijgt lekker te eten en ik blijf bij je totdat het op is.’ Blijdenstal loopt weer op ons af, excuseert zich voor het gedrag van meneer De Man. ‘Ik zal uw moeder morgen extra in de gaten houden. Bent u in de gelegenheid om eind deze week te evalueren?’ Ik knik, zij neemt afscheid en beent de kamer uit. Op weg naar huis? In de zaal is het nu een drukte van belang. Het tafeltje waar wij aanzitten is blijkbaar van een vaste klant. Hij vindt dat wij hier weg moeten. Ik maan mijn moeder meteen om op te staan en een andere plek te vinden. Ze volgt. ‘Volgende keer geef ik hem een dreun.’ ‘Dat doe je niet ma, er worden hier geen klappen uitgedeeld.’ Aan een tafeltje bij het raam zit de mevrouw met wie ze gisteren ook zat te lunchen. Ze wenkt ons. ‘Kom maar hier, bij mij is het gezellig.’ Ze stellen zich aan elkaar voor. Ik vraag mij af of ze dat iedere dag gaan doen en ben blij
187
dat ze het met elkaar kunnen vinden. Ik zie haar a.s. “trouwpartner” bij twee nieuwe dan wel oude liefdes aan tafel zitten. Om en om voeren ze hem kleine hapjes. Ik tik mijn moeder aan en wijs ongegeneerd naar het trio. Ze haalt haar schouders op omdat ze zich het huwelijksaanzoek in de verste verte niet meer kan herinneren en keuvelt weer door. Ongevraagd krijg ik ook een bord met spaghetti voor mijn neus. Mijn moeder en haar nieuwe vriendin vinden dat ik absoluut mijn bord moet leeg eten. Als ik hen overtuig dat ik thuis eet, vinden ze allebei dat ik dan maar snel moet gaan. Zo gezegd, zo gedaan. Dezelfde avond is er heel wat telefoonverkeer tussen zusters en broer. We spreken af dat we het rotjoch 18 jaar gevangenisstraf opleggen. Als we haar dat nu maar vaak genoeg inprenten kan ze het misschien onthouden. Mijn oudste zuster laat er geen gras over groeien. Ma belt mij de volgende morgen al opgetogen op dat “het kreng” in het gevang zit. Als ik vraag voor hoe lang, antwoordt ze: ‘In ieder geval tot aan mijn dood.’
188
SCHILDERS PERIKELEN De “schemagangers” alias de “zendelingen” blijven met regelmaat mijn moeder bezoeken. Dit keer niet volgens vaste data maar gewoon wanneer ze willen. Het personeel heeft begrepen dat wij niet aan bezoekregeling doen en laat ons in- en uit lopen wanneer we willen. Haar kamer wordt schoongemaakt op het moment dat wij het nodig vinden. Ze staat om de haverklap met één van ons onder de douche, haar en nagels worden keurig geknipt en een enkeling vindt het zelfs leuk haar nagels te lakken. Aan aandacht geen gebrek. Dat ze al meer dan de helft van de bezoekers niet meer herkent is geen obstakel, noch voor haar, noch voor het “onbekende” familielid. Het rotjoch komt af en toe nog voorbij maar na vermelding van zijn tralies tot aan haar dood, zegt ze steevast: ‘Oh ja, dat is waar ook.’ Na twee weken Blijdenburcht vermoed ik dat ze nog steeds geen idee heeft wat ze in dit tehuis doet: ‘Zeg, wordt het niet eens tijd dat ik weer naar huis ga, ik kan toch niet altijd maar hier blijven? Visite en vis, blijven slechts twee dagen fris.’ ‘Heb je het hier niet naar je zin?’ ‘Jawel hoor, maar misschien word ik wel gemist thuis.’ ‘Er woont daar niemand meer, dus is het hier veel aangenamer.’ ‘Is ons huis verkocht?’ ‘Het was een huurhuis.’ ‘Nee hoor, pa heeft het gekocht.’ Verdomme, ze heeft het over het huis van haar ouders. Meelullen of niet mee lullen, that’s the question. ‘Ik zal het voor je nakijken, akkoord?’ ‘Ja hoor, ga je gang.’ Het moment van de eerste “schildercursus” willen we niet missen, sterker nog het wordt via fototoestel en filmcamera vastgelegd. Met plastic muts en schort staat ze naar het grote witte vlak te staren. ‘Ma, je moet de kwast in de verf dopen en beginnen.’
189
‘Oma, schilder eens een bloem of een boom.’ ‘Tante Ida, een poppetje is ook goed hoor.’ Wat we ook roepen, ze blijft bewegingloos voor de ezel staan. Lisa legt een arm om haar schouder en vraagt: ‘Wil je niet schilderen?’ ‘Ik wil zitten, mag dat hier?’ De ezel laten we zakken, een stoel wordt aangedragen en dan gaat ze los. Ze heeft minstens zes kleuren tot haar beschikking. Op z’n “Bob Ross” tamponneert ze het hele vlak blauwer dan blauw. Als ze echt de smaak te pakken heeft volgen er bomen, “Van Dijck” bruine stelen de lucht in, huisjes met puntdak en raam en iets dat op een kat lijkt. De verf vliegt om haar oren, dit wordt een wereldfilm. Als er, later, ook nog enkele van haar meesterwerken op een prominente plaats in de hal komen te hangen, kunnen we onze lol niet op. Tegen de tijd dat ze schilderen tot haar hobby nummer één heeft verklaard, kan ze nauwelijks nog op haar benen staan (de zittende schilderes), is ze in het bezit van een rollator (paars gespoten door haar kleinzoon) en moet ze lang nadenken voor ze je herkent.
190
NACHT DER NACHTEN In de ochtendjas van mijn moeder, de mijne vergeten natuurlijk, dwaal ik om vier uur ’s nachts door Blijdenburcht op zoek naar de voordeur. Een sigaret en een glas wijn (gelukkige ik, een heerlijk half flesje rode Sancerre) zijn mijn vrienden in een zwoele sterrennacht. Ik passeer het nieuwe beeld in de hal; een schitterende marmeren vogel, de vleugels breed uitslaand, de kop fier naar het plafond gericht. Hij wil wel weg, maar zit opgesloten, precies zoals zijn medebewoners. Gevoelsmatig zijn mijn moeder en ik de enige aanwezigen in dit huis en van die twee personen ben ik nog het levendigst; zij ligt op sterven na dood, een kwestie van dagen, wellicht uren. Zusters en broer waken om en om, zij slaapt niet meer alleen, op dit momentje na dan. Ik ontsnap aan die onregelmatige ademhaling, de droge kuchjes, het niet meer open doen van haar ogen, het fatale zwijgen, aan alles komt een eind. Op de buitentrap van het huis zwelg ik in sigaret, wijn en zelfmedelijden: niet mijn moeder, niet op deze manier. Het ritselt aangenaam naar muisjes en ander (on)gedierte in het struikgewas. Ik meen een vos te zien lopen en vrees een delirium. Het flesje is zomaar op. Ik huil om verlies van moeder en wijn, wil nog een glas. Net op het moment dat ik besluit terug te gaan naar kamer 14, hoor ik gerinkel achter mij... Van Derksen. Ze slaat spontaan een arm om mij heen en vraagt of ze een potje mee zal janken, met z’n tweeën is nog altijd gezelliger dan in je eentje. Ze schreeuwt dit keer niet. Ik geniet van haar niet al te serieus in gaan op de vreselijke rampen van je leven. Zij kijkt er met een knipoog tegenaan. ‘Is die fles al leeg?’ ‘Ja, sorry, ik kan je helemaal niets meer aanbieden.’ ‘Geen nood, binnen is genoeg, niet weggaan hoor, ik ben zo terug.’ Ik moet hardop lachen om de situatie. Hier op de trap van een huis dat ik binnenkort, hopelijk, voor altijd zal verlaten, zit ik midden in de nacht te wachten op een glaasje rood bocht, in goed gezelschap, onder een heldere sterrenhemel met “vosjes” om mij heen. Ze komt terug met twee ruim gevulde glazen rode wijn. We steken er nog een sigaret bij op.
191
Ze vertelt over haar werk op Blijdenburcht, al elf jaar lang, het komen en gaan van patiënten en hun familie, niet altijd het aangenaamste volk, nooit een begrafenis van haar patienten overgeslagen en als klap op de vuurpijl haar huwelijk, acht jaar geleden, met Blijdenstal. Verrast vraag ik haar onmiddellijk waar Blijdenstal haar laarzen koopt. Ze lacht en zegt dat absoluut niet te weten, maar daar morgen naar te informeren. ‘Ze heeft smaak dat vrouwtje van mij, op alle fronten.’ ‘Vertel eens wat van die andere fronten dan?’ ‘Wil je dat echt weten?’ Kijkt ze mij nou schalks aan of heb ik gewoon een slok te veel op? ‘Vertel, dat wil ik echt weten, ik vind het een kanjer in het kwadraat.’ ‘Oké dan, omdat je het een kanjer vindt. Ten eerste heeft ze ons huis zo ingericht dat als je de voordeur bent gepasseerd je het gevoel krijgt in een warm bad te stappen. Het is een feest om thuis te komen. Ten tweede kookt ze de sterren van de hemel en het mooiste is dat ze niet bedolven hoeft te worden onder de ingrediënten, van ongeveer niets maakt ze een feestmaal. Ten derde ziet ze er iedere dag uit als een diva maar dan wel een kleintje hè. Ten vierde is ze aaibaar, knuffelig en goudeerlijk, wat wil een mens nog meer. Tevreden?’ Ik knik en krijg honger bij de gedachte aan zo’n maaltijd met weinig ingrediënten. ‘Nog iets, houd je al die armbanden om als je gaat slapen?’ Ze schiet in de lach, zo hard dat ik haar tot een beetje stilte moet manen. ‘Je hoeft hier niet echt stil te zijn, ze slapen op die medicijnen alsof ze in coma liggen. Maar goed, die armbanden, kijk,’ ze houdt haar pols voor mijn neus, schuift een vinger tussen armbanden en pols en trekt in één beweging alle armbanden over haar hand, ‘er zit in alle armbanden een elastiekje, simpel hè.’ Triomfantelijk kijkt ze mij aan. ‘Je denkt toch niet dat ik met die hele santenkraam in bed stap. Wat wil je nog meer weten?’ Ik twijfel om naar haar en Blijdenstals stemvolume te vragen, besluit het niet te doen, te impertinent. En dat immense wagenpark interesseert me helemaal niet meer. ‘Hoelang blijft zo’n huis als Blijdenburcht nog bestaan, ik bedoel hoe ziet de toekomst voor dit soort tehuizen eruit?’ ‘Blijdenburcht,’ zegt ze voor zich heen, ‘prachtig gevonden, een compliment voor mijn vrouw, ik kan niet wachten haar te vertellen dat de Mosmannen Weideheuvel hebben omgedoopt in Blijdenburcht. Om je vraag te beantwoorden heb ik een glazen bol nodig,
192
maar ik vrees het allerergste. Laten we hopen dat wij, voordat onze draadjes los raken, mogen hemelen, om met je moeders woorden te spreken.’ We zwijgen, drinken en roken er nog eentje. ‘Is die lamp te koop die op het bureau van Afra staat?’ Verbaasd kijkt ze mij aan. Het is natuurlijk een volstrekt achterlijk moment om een beetje over de prijs van een lamp te zeveren. Maar Van Derksen zit daar niet mee. ‘Alles is te koop, maar net als die laarzen zal ik het voor je vragen, dat hoor je nog.’ Dan staat ze op. ‘En nu wordt het tijd terug te gaan naar moeders, straks piept ze er nog tussenuit terwijl wij hier een beetje zitten te pimpelen en te keuvelen, vort naar binnen.’ Ze mept de halve inhoud van haar glas richting struikgewas. ‘Het is wel bocht maar niet zo ernstig toch?’ ‘Cassis zonder prik, erg smerig. Tijdens dienst drink ik geen alcohol.’ Bij het nieuwe beeld nemen we afscheid. Ze wenst mij sterkte. ‘Druk maar op de rode knop in haar kamer als het zover is. In no time ben ik bij je.’ Dat beloof ik. Ik kijk haar na en zonder om te kijken steekt ze een zwaaiende, rinkelende arm in de lucht en met hernieuwde moed bestijg ik de trappen naar kamer 14. Om acht uur word ik afgelost door mijn broer.
193
GEDICHT VAN MIJN VADER In de golven ben je daar Je haar in donkere krullen deinend over je weelderig gemoed Het schuim der natie om je heen omdat ik ver, te ver op zee moet Stoken en poken om ons kroost te voeden Te laten lachen om het leven, te dansen op ons graf dat wacht Op oudjes en zieken en nog wat addergebroed In de wolken zweef je met mij mee, als een fee die haar lief zoekt Ziet maar niet kan beroeren noch strelen De weg is te lang, een droom die lengte- en breedtegraad overschrijdt En ijlt naar haar schat In verre oorden van zoete aroma’s die kleven aan je huid Je zachte lippen waar mijn vingers mee spelen In de wind vind je een vriend die je geur oppakt En meevoert naar mijn eenzame kajuit Ik wacht en smacht op het zwoele zomergras na de regen of de dors Waar we ons bedwelmend hebben vergrepen aan elkaars lijf De tedere kussen niet vergeten, het hunkeren naar nog meer Weer opnieuw één te zijn met jouw huid In zon en maan ben jij het vuur dat mij licht in de donkere zee Van God en alles ontdaan. Moet ik zinderen bij de hitte van de plaat waar ik stook en rook Om de tijd te versnellen Zing ik met mijn maten de dronken uren door een gloed van Kolen die mij verwarmen Als de adem uit jouw lijf, mijn wijf, mijn thuis vol liefde Jij wacht en waakt als een stille vulkaan.
Je Jan
194
Met speciale dank aan Bep Kamminga, Jan Otto en Jean Defize.
196