Goed, beter, best. Zeven jaar Nationale Prijs voor de Onderwijsjournalistiek. Een tussenstand.
Dames en heren,
Ontstaan Ik wil beginnen met twee citaten. Een uit de lezing van ons jurylid Sietske Waslander van vorig jaar –door haar ziekte via de mond van Pieter Leenheer tot ons gekomen: “Door de verwevenheid tussen pers en politiek besteedt het parlement (..) aan sommige onderwerpen veel meer aandacht dan aan andere onderwerpen. Die aandacht correspondeert natuurlijk lang niet altijd met het maatschappelijk belang van een onderwerp.” Waarom dat niet altijd correspondeert, werd door haar uitgelegd (ze sprak van ‘medialogica’), maar dat is nu even niet van belang. Het tweede citaat komt uit het boekje ‘Media en onderwijs’ uit 2008, uit de Meso Focus reeks: “If men define situations as real, they are real in their consequences.” Robbert Sikkes en Marc Vermeulen, de schrijvers van het artikel waaruit dit citaat komt, passen dat toe op ons onderwerp: “ De media spelen een doorslaggevende rol in de duiding en definitie van de werkelijkheid (in ons geval van de onderwijswerkelijkheid) (…) De relatie tussen onderwijs en journalistiek is dan ook zeker meer dan een vrijblijvende. Zij zijn (…)beide verantwoordelijk voor het beeld dat van de onderwijssector wordt neergezet.” Terzijde: onderwijsjournalistiek omvat wat ons betreft alle journalistiek: radio, tv, geschreven pers, internet. Praktisch gesproken gaat het echter in mijn verhaal en in het werk van onze stichting vooral over de geschreven pers. Deze citaten geven aan waar wij als Stichting Stimulering Onderwijsjournalistiek de afgelopen jaren mee zijn bezig geweest. Drie spelers doen mee aan het spel: onderwijs, politiek en journalistiek. Zij beïnvloeden elkaar en zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het beeld van het onderwijs. Opvallend is dat beide citaten uitgaan van de leidende rol van de journalistiek in dit driemanschap bij die beeldvorming. Hoewel wij ons dat bij de oprichting niet echt expliciet bewust waren, hebben ook wij onze focus vooral gelegd op de journalistiek. We heten niet voor niets: Stichting Stimulering Onderwijsjournalistiek. Onze stichting is met haar activiteiten begonnen in 2008. (We draaien dus al een hele crisis mee.) De achtergrond van de oprichting is dat het al langer niet goed ging met de onderwijsjournalistiek. Dat uitte zich op twee manieren: -
Bij de landelijke kranten als de NRC, Volkskrant, Trouw en ook bij regionale bladen verdween de echte onderwijsjournalist in toenemende mate. Veel journalisten die van 1
-
schrijven over ontwikkelingen in en nieuws over het onderwijs en op de duiding daarvan, hun specialisme hadden gemaakt, gingen naar andere redacties of werden overgeplaatst. Er bleef vaak maar één echte onderwijsjournalist bij een krant of tijdschrift over. Onderwijs werd voor een deel overgelaten aan de redacteuren binnenland. Dat was een proces dat al langer aan de gang was en wij vonden toen dat er wat aan gedaan moest worden. Dick van Eijk, een van de bestuursleden van onze stichting, schreef me onlangs een mailtje hierover. Hij startte met de zin: ”De onderwijsjournalist is verdwenen uit de krant.” Hij stelt vervolgens dat het onderwijs in de krant niet meer wordt behandeld door onderwijsjournalisten, maar dat onderwijs een portefeuille is geworden, die iedere journalist toegewezen kan krijgen. Dit lot heeft overigens niet alleen de onderwijsjournalisten getroffen, maar alle journalisten met een specialisme, of dat nu economie, media of ruimtelijke ordening betrof. De enige specialist die er nog is, is de wetenschapsjournalist. En, zelf afkomstig uit de tak van sport, heeft Dick een klein onderzoek gedaan naar het vóórkomen van het woord ‘onderwijsjournalistiek’ op Google: de eerste dertig treffers gaan allemaal over … u raadt het al: de Nationale Prijs voor de Onderwijsjournalistiek. Daarmee verdween ook grotendeels de systematische, informatieve aandacht voor het onderwijs in de pers. Onderwijs was vooral een item in de pers, als er zich een calamiteit voordeed of als er problemen op een school waren, die een smeuïg of human interest-artikel konden opleveren.
Het onderwijs zelf kwam tezelfdertijd ook onder vuur te liggen. De club ‘Beter Onderwijs Nederland’ ging zich roeren. Deze club bestookte de pers en de opiniemakers met negatieve verhalen over onderwijsvernieuwing, resultaat van een complot van links georiënteerde onderwijsvernieuwers die het hele uitstekende, vaderlandse onderwijs naar de knoppen hielpen. Dat onderwijsvernieuwing een wel heel breed en vooral diffuus begrip was, deed er niet toe. Feit (gepercipieerd feit) was dat het onderwijs was veranderd in een ruïne. En die boodschap kwam aan. Ik kreeg pas geleden een interessant artikel onder ogen waarin wordt betoogd dat mensen vooral negatieve informatie onthouden. ‘Our negativity bias’ noemt de schrijver dat. Die negatieve ‘grondhouding’ is gelokaliseerd in de amygdala, diep in onze hersenen. De schrijver, een neuropsycholoog, stelt dat neurologisch is aangetoond dat tweederde van de neuronen van de amygdala gericht zijn op slecht nieuws. Hoe hoog het Diederik-Stapel-gehalte van deze bewering is, kan ik niet beoordelen, maar ik heb wel de ervaring dat negatief nieuws over onderwijs meerde inhoud van gesprekken op verjaardagsfeestjes bepaalt dan positief nieuws. Resultaat van al dat negatieve nieuws dat, conform de amygdala-theorie, stevig wortel schoot, was de parlementaire enquête naar onderwijsvernieuwing. Deze enquête leverde weinig op, behalve de niet-onderbouwde bevestiging dat er een probleem in het onderwijs was ten gevolge van de onderwijsvernieuwing van de laatste twintig jaar. De onderwijsvernieuwing zou zijn doorgeslagen. En, nog zo’n niet-onderbouwd beeld: de scholen werden geleid door een stel graaiende managers, die uit waren op macht. Ik werk het verder niet uit. U kent het wel.
2
Kortom: onderwijsjournalistiek op z’n retour en het onderwijs resp. het beeld van het onderwijs ook. Onder dit gesternte traden wij als Stichting Stimulering Onderwijsjournalistiek naar buiten. Het gesternte was negatief, maar onze bedoeling zeker niet: we wilden de onderwijsjournalistiek stimuleren en daarmee bevorderen dat er informatief over onderwijs geschreven of ‘vertoond’ werd. We waren niet uit op positief nieuws, we waren uit op een juist beeld van wat er speelde, op informatie aan het publiek dat in hoge mate zich betrokken voelt bij onderwijs. Nederland zit vol met ervaringsdeskundigen, die op de hoogte willen zijn van wat er in het onderwijs aan de gang is. De middelen die we inzetten, waren: de Nationale Prijs en het onderwijsdebat. Vandaag meegerekend, hebben we de prijs nu zeven keer uitgereikt en zeven debatten gevoerd. Wat hebben we nu bereikt in die zes/zeven jaar? De prijs Laten we kwantitatief beginnen. 1. Ruim 150 inzendingen: de meeste waren geschreven artikelen. Alle geschreven pers kwam lang: dagbladen, landelijk en regionaal. Deze laatste te weinig in onze ogen, maar het aantal neemt toe. Ook weekbladartikelen. Verder een paar radio- en televisieproducties. 2. Zeven winnende producties: geschreven producties, in de meerderheid van de gevallen ondersteund door websites. Dat is opmerkelijk. Puur geschreven pers kan kennelijk niet meer. Eén maal betrof het een vaktijdschrift (Het Onderwijsblad) en één maal een weekblad (Vrij Nederland). 3. Zeven winnende producties, tien winnaars, excl. de winnaar(s) van dit jaar. 4. Vijf vrouwen en vijf mannen onder de winnaars. Dit politiek correcte evenwicht kan vandaag nog verstoord worden. Kwalitatief 1. De winnende producties gingen over de volle breedte van het onderwijs: 2008: over de kloof tussen VMBO en Havo/vwo 2009: over oppotgedrag van besturen van instellingen voor basis- en voortgezet onderwijs 2010: een debat met lezers en betrokkenen van onderwijsinstellingen over het onderwijs 2011: over de problemen bij Inholland 2012: over social media in het onderwijs 2013: over Lodewijk Asschers aanpak van de problemen in het Amsterdamse onderwijs.
3
Allemaal goed geschreven, degelijk onderbouwd, analyserend. Opvallend is ook dat ze vanuit een grote betrokkenheid geschreven zijn. Dit laatste sterkt ons in onze opvatting dat het vak onderwijsjournalist weer tot leven gewekt moet worden. Dan krijg je vast meer van dit soort verhalen van hoog niveau. 2. Een aardig kwalitatief resultaat is ook dat de redactie van de Leeuwarder Courant het geldbedrag heeft aangewend om een wedstrijd te bekostigen onder leerlingen over onderwijs binnen Europa. De debatten De eerste twee debatten bestonden vooral uit pingpongen tussen onderwijsmensen en mediamensen: verwijten over en weer. De onderwijsmensen vonden de verhalen over het onderwijs veel te negatief en de journalisten vonden dat de onderwijsmensen de media wilden gebruiken voor platte p.r. Heilloze debatten. We bleven gelukkig on speaking terms. Kijk om u heen! De volgende debatten gingen over actuele onderwijspolitiek en de kwaliteit van het onderwijs. We deden dat in samenwerking met de VO- en de PO-raad. Interessante debatten, maar ze trokken vooral die graaiende managers. Vorig jaar ging het debat eigenlijk weer over de relatie tussen de media en het onderwijs, maar deze keer gelukkig niet in een verwijtende sfeer. Dat kwam natuurlijk door het fundamentele verhaal van Sietske Waslander. Het beeld van het onderwijs Maar niet alleen de onderwijsjournalistiek stond onder druk, ook het onderwijs. Vanaf 2000 werd er steeds negatiever over het Nederlandse onderwijs geschreven. Ook tv-programma’s lieten regelmatig zien wat er allemaal fout ging in het Nederlandse onderwijs. Of kan ik beter zeggen: aan Nederlandse scholen? Beide: het onderwijs als systeem, als onderdeel van onze cultuur, werd in de publieke opinie een ‘ruïne’ en de scholen gingen van incident naar incident, althans in de media. Sietske Waslander heeft ons vorig jaar het mechanisme dat hier achter zit, uiteengezet. En in het reeds genoemde boekje ‘Media en onderwijs’ wordt hier ook uitvoerig op ingegaan. Dit beeld is echter verdwenen. Ik dacht eerlijk gezegd dat de BON niet meer bestond. Ik hoorde niets meer van ze. Dat blijkt niet het geval. BON heeft nog een website met dezelfde negatieve verhalen, maar er is geen journalist meer die deze verhalen oppikt. Ad Verbrugge, de grote roerganger van weleer, is inmiddels als filosoof andere onderwerpen gaan bestuderen en niemand taalt meer naar negatieve onderwijsverhalen. Sterker, het beeld van het onderwijs is tegenwoordig positief. Vorige maand kwam de OECD weer met zijn jaarlijkse rapport over de staat van het onderwijs in de wereld (OECD-leden en een aantal landen dat zich bij dit onderzoek heeft aangesloten) onder de titel ‘Education at a glance’. Nederland kwam daar voor de zoveelste keer als wereldtopper uit. Over de volle breedte: de leesvaardigheid en de gecijferdheid van onze 16-jarigen, we behoren tot de wereldtop; onze universiteiten staan gezamenlijk op nummer 3 op internationale rankings. Je kunt natuurlijk twijfelen over de 4
meetmethodologie, maar het zegt toch wel iets dat landen als Peru altijd de onderste plaatsen bezetten. De minister geeft als reactie op deze uitkomst, die overigens niet voor het eerst het Nederlandse onderwijs zo hoog plaatst: “Dat is mooi, maar het Nederlandse onderwijs moet zich blijven vernieuwen.” Ja ja, het woord ‘vernieuwen’ wordt gebruikt als positief werkwoord en niet als synoniem voor ‘ruïne’. En het wordt door de kranten overgenomen. Geen zure verhalen meer over de opkomende landen in Azië. Nee, gewoon ordinair trots op ons onderwijs. Dames en heren, twee punten legde ik u in het kader van deze tussenstand voor: - de staat van de onderwijsjournalistiek en - de (veronderstelde) staat van het onderwijs. De uitspraken die ik aan het begin van mijn verhaal aanhaalde, leggen een relatie tussen beide punten. Onderwijsjournalisten bepalen het beeld van het onderwijs. Maar het beeld van het onderwijs is gewijzigd. Ten positieve. Onderwijsvernieuwing wordt aanbevolen door de minister, en niemand begint te gruwen, niks parlementaire enquête. Het Nederlandse onderwijs staat aan de wereldtop, en niemand doet zuur over de onbetrouwbare meetmethode of meldt dat de Aziatische landen ons voorbijstreven. Het leven was zo eenvoudig, toen we begonnen: het gaat niet goed met de onderwijsjournalistiek en het beeld van het onderwijs is negatiever dan wenselijk of terecht. En nu: het aantal onderwijsjournalisten pur sang neemt nog steeds af en we zijn trots op ons onderwijs. Ik word er zo onzeker van. En daarover zou ik graag eens met u van gedachten willen wisselen. Deskundigen genoeg in de zaal. Mijn vragen zijn de volgende: -
-
wat is er gebeurd in onderwijsland, waardoor de beoordeling van ons onderwijs is omgeslagen van negatief (ruïne) in positief (wereldtop)? Is het onderwijs veranderd, verbeterd, vernieuwd? Welke rol heeft de (onderwijs)journalistiek hierin gespeeld?
Graag zou ik eerst een paar onderwijsmensen hierover het woord willen geven, daarna de journalisten en ten slotte, als ze dat wil, Sietske Waslander. Ten slotte, de titel van mijn lezing luidt: ‘Goed beter best’. Ik associeerde bij het verzinnen van deze titel op het Nederlandse onderwijs, dat nooit slecht is geweest, eigenlijk altijd goed en in ieder geval beter dan BON beweerde. En nu behoort het weer onomstreden tot het beste onderwijs van de wereld. Dat betekent niet dat er niet ontzettend veel fout gaat, maar op macroniveau behoort het tot de wereldtop. Dat kunnen we niet zeggen van de onderwijsjournalistiek. Nog steeds wordt het aantal ‘echte’ onderwijsjournalisten minder en dat blijft ons zorgen baren. We gaan als stichting dus nog even door.
5