Global Talent Competitiveness Index (GTCI) 2014 Nederland - Landoverzicht
TOTALE BEVOLKING:
16.856.620
BNP (KKP):
US $798,106 MILJARD
BNP (KKP) PER HOOFD VAN DE BEVOLKING:
US $43.404 (12 VAN 93 LANDEN)
LANDELIJK INKOMENNIVEAU:
HOGE INKOMENS
GTCI 2014 POSITIE:
12DE (VAN 93)
Mondiale GTC-positie In de GTCI-analyse van 93 landen neemt Nederland plaats 12 in (Afb. 1). Nederland staat vrijwel bovenaan wat betreft 'Ontwikkelen' (d.w.z. sterk qua formeel onderwijs, levenslang leren en toegang tot ontwikkelingskansen). De pijler 'Beroepsvaardigheden') vertegenwoordigt echter een van de grootste uitdagingen. Afb. 1: Mondiale positie Nederland (GTCI-analyse van 93 landen) GTCI GTCI2014 2014 Enablers
Attract
Grow
Retain
Labour and Global Vocational Knowledge
1 2 12
15
13
14
13
RANKING
22
93
Vergelijking met verschillende groepen landen 1
Nederland maakt deel uit van Europa (regio) en wordt geclassificeerd als een hoog-inkomenland. De relatieve positie binnen Europa is iets beter (79 procent van de landen in deze groep staan lager, zoals aangegeven in Afb. 2) dan in de groep hoge-inkomenslanden (73 procent van deze landen staan lager dan Nederland). Het ‘verschil’ in de score van Nederland is vergelijkbaar met dat van Europa en de groep hoge-inkomenslanden (de reden hiervoor is dat een aantal van de Europese toplanden ook bovenaan staan in de groep hoge-inkomenslanden).
1
De definities van de regio's en van de inkomensgroepen zijn beide gebaseerd op de classificatie van de Wereldbank (de indeling in inkomensgroepen is in juli 2013 geüpdatet).
1
Nederland doet het goed in vergelijking met alle regio's. Het staat met name hoger dan alle landen in Centraal- en Zuid-Azië, Noord-Afrika en West-Azië, Sub-Saharisch Afrika en Latijns Amerika. In de regio Oost-, Zuidoost-Azië en Oceanië staan Singapore en Australië boven Nederland. Ook de Verenigde Staten en Canada laten Nederland achter zich op de ranglijst.
Afb. 2: GTCI-prestatie Nederland t.o.v. landengroepen
Vergelijkingsgroep:
Top 3 scores van de groep
Scoreverschil: de score van Nederland min de hoogste groepscore
% landen in de groep lager dan Nederland
(per regio) Centraal- en Zuid-Azië Oost-, Zuidoost- Azië en Oceanië Europa* Latijns & Midden-Amerika en het Caribisch Gebied Noord-Amerika Noord-Afrika en West-Azië Sub-Saharisch Afrika
Kazachstan, Kirgizië, Sri Lanka Singapore, Australië, Nieuw-Zeeland Zwitserland, Luxemburg, Zweden
17,7
100%
-7,5
85%
-8,2
79%
Chili, Costa Rica, Panama
10,0
100%
Verenigde Staten, Canada Israël, Verenigde Arabische Emiraten, Qatar Zuid-Afrika, Botswana, Namibië
-5,1
0%
5,3
100%
21,0
100%
(per inkomensgroep) Zwitserland, Singapore, Luxemburg -8,2 73% Hongarije, Maleisië, Costa Hogere middeninkomenslanden Rica 12,8 100% Armenië, Mongolië, Lagere middeninkomenslanden Filippijnen 19,8 100% NB: de vergelijkingsgroepen met een * zijn de groepen waar Nederland deel van uitmaakt. De categorie 'lage-inkomenslanden' is niet opgenomen omdat slechts zeer weinig landen in de GTCI tot die categorie behoren. hoge-inkomenslanden*
De groep met concurrenten De groep landen die met Nederland concurreren, is gedefinieerd als hoge-inkomenslanden binnen Europa (landen met een bevolking van minder dan 5 miljoen zijn niet meegenomen). Deze groep telt 17 landen. Afb. 3 vergelijkt hun GTCI-score samen met hun BNP per hoofd van de bevolking en het bevolkingsaantal. Nederland presteert iets beter in de GTCI dan een aantal van de dichtstbijzijnde concurrenten zoals België, Duitsland en Oostenrijk. En Nederland voert een inhaalslag uit ten aanzien van de Scandinavische landen.
2
Afb. 3: De GTCI-score van Nederland i.v.m. de groep van “concurrenten”
NB: de grootte van de bol geeft het bevolkingsaantal per land aan
Prestaties per pijler Nederland heeft een bovengemiddelde score in Europa bij alle zes pijlers (hoewel het qua de Beroepsvaardighedenpijler geen significante voorsprong heeft). Nederland is een van de leiders wat betreft de Ontwikkelenpijler (tweede plaats) en de score ligt ruim boven het gemiddelde van gelijkwaardige hogeinkomenslanden. Voor de andere pijlers is de score vergelijkbaar met die van de andere hoge-inkomenslanden.
Afb. 4: Pijlerscores van Nederland i.v.m. relevante vergelijkingsgroepen
3
Enablers 100
Enablers 100
80 80 60
Global Knowledge
60
Global Knowledge
Attract
40 20
20
0
0
Labour and Vocational
Grow
Attract
40
Labour and Vocational
Grow
Retain Retain
Netherlands
High Income
Netherlands
Europe
Het grootste 'verschil' van Nederland ten opzichte van de toplanden zit hem in de pijlers Aantrekken en Behouden (Afb. 5), hoewel de performance niet slecht is. Voor het aantrekken van talent zou Nederland kunnen kijken naar de ervaringen van Singapore (de mondiale referentie), het Verenigd Koninkrijk en ook naar de ervaringen van middelgrote rijke Europese landen zoals Zwitserland en Zweden. Voor het vasthouden van binnenlands talent zouden de ervaringen van Zwitserland, Oostenrijk en Duitsland belangrijke leerpunten kunnen bieden. Afb. 5: Beoordeling van Nederland per pijler t.o.v. landen met de beste praktijken
Enablers
Top 3 met hoogste scores (volledige GTCIlandenanalyse) Singapore, Zwitserland, Denemarken
Algeheel pijlverschil: Pijlerscore van Nederland min de hoogste pijlerscore
-12,88
Arbeids- en Beroepsvaardigheden (LV)
Singapore, Luxemburg, Qatar Nederland, Verenigde Staten, Zwitserland Luxemburg, Zwitserland, Verenigde Staten Tsjechische Republiek, Slowakije, Duitsland
-16,44
Mondiale Kennisvaardigheden (GK)
Luxemburg, Singapore, Israël
-9,08
Aantrekken Ontwikkelen
Behouden
-20,50 0,00
-20,06
4
Beste 3 concurrenten Zwitserland, Denemarken, Zweden Zwitserland, Zweden, Verenigd Koninkrijk Zwitserland, Denemarken, Zweden Zwitserland, Duitsland, Oostenrijk Tsjechische Republiek, Slowakije, Duitsland Zwitserland, Verenigd Koninkrijk, Denemarken
Concurrentenverschil: Pijlerscore van Nederland min hoogste pijlerscore van concurrent
-11,83
-7,13 0,61
-14,98
-16,44
-5,63
*De beste 3 concurrenten in elke pijler kunnen hoger of lager scoren dan Nederland.
Onderwijs, Leren en Vaardigheden Talentconcurrentievermogen heeft voor elk land twee belangrijke aspecten: (i) de kwaliteit bij het ontwikkelen van talent en (ii) de mate waarin het ontwikkelde talent een effectieve vaardighedenpool creëert die productieve activiteiten versterkt. Wat betreft het eerste aspect meet de Ontwikkelenpijler de kwaliteit van 3 componenten: formeel onderwijs, levenslang leren (bijv.: bedrijfstrainingen) en de toegang tot ontwikkelingskansen (bijv.: toegang tot besluitvorming, netwerken, etc.). Het succes van deze onderdelen wordt gemeten op basis van de ontstane vaardighedenpool die in het land beschikbaar is (bijv.: technische beroepen, kenniswerkers, etc.) en hoe deze pool van mensen de productiviteit en innovatie versterkt (Afb. 6 gaat in op twee pijlers van Afb. 5 en laat een aantal componenten daarvan zien). Afb. 6: Score en scoreverschil van Nederland bij bepaalde componenten
Onderdeel van de pijler:
De score van Nederland op elke component (van 93 landen)
Formeel onderwijs
Ontwikkelen
5
Australië, Canada, Zwitserland
-10,81
Levenslang leren Toegang tot ontwikkelingskansen
Ontwikkelen
7
-7,17
Ontwikkelen
3
Zwitserland, Finland, Ierland Denemarken, Verenigde Staten, Nederland
Inzetbare (beroeps)vaardigheden Hogere vaardigheden en competenties Innovatie en ondernemerschap
LVvaardigheden GKvaardigheden GKvaardigheden
Top 3 met hoogste scores (volledige GTCIlandenanalyse)
Scoreverschil: Componentscore Nederland min hoogste componentscore
-7,37
16
Tsjechische Republiek, Slowakije, Duitsland Verenigde Staten, Israël, Canada
-14,89
11
Luxemburg, China, Singapore
-19,66
22
-25,51
Nederland is een referentie in het ontwikkelen (d.w.z. Ontwikkelen) van het eigen talent door een goede prestatie op het terrein van formeel onderwijs (bijv.: qua deelname en kwaliteit) en ook een goede performance qua levenslang leren, inclusief bedrijfstrainingen en de kwaliteit van managementscholen. De toegang tot professionele ontwikkelingskansen is ook goed met een vruchtbare netwerkomgeving en de mogelijkheid om besluitvormende functies te bereiken. Er is één aspect waarop Nederland zich kan verbeteren en dat is de omvang en de kwaliteit van haar beroepsvaardigheden. In dat opzicht moet vooral naar Duitsland worden gekeken voor leerpunten. Nederland doet het goed in het inzetten van de beschikbare hogere vaardigheden voor het produceren van innovaties en het stimuleren van ondernemerschap.
Specifieke beleidskwesties qua onderwijs en STEM-vaardigheden (Wetenschap, Technologie, Engineering en Wiskunde): •
Prestaties wetenschappelijk onderwijs: volgens de scores van PISA (Programme for International Student Assessment) van 2006, scoren Nederlandse studenten beter op onderdelen over kennis van wetenschap (inzicht in de aard van de wetenschap als menselijke activiteit en de kracht & beperkingen van
5
wetenschappelijke kennis) dan op onderdelen over wetenschappelijke kennis (inzicht in fundamentele wetenschappelijke concepten en theorieën). •
Een landelijke strategie op basis van een platform: om een afdoende beschikbaarheid te garanderen van mensen met een wetenschappelijke of technische opleiding, is een ‘platform’ opgezet waarin onderwijsinstellingen en bedrijfssectoren samenwerken (het landelijke Wetenschapsen Technologieplatform). Bij deze typisch 'Nederlandse' aanpak zijn alle maatschappelijke spelers vertegenwoordigd (scholen, universiteiten, gemeenten, regio's en economische bedrijfstakken) en de strategie wordt uitgevoerd met een bepaalde mate van onafhankelijkheid van het Ministerie.
•
Het platform produceert actieplannen: als onderdeel van het platform heeft het Plan Bèta Techniek (gestart in 2004, en momenteel actief tot 2016) het doel bereikt van een toename van 15 procent van het aantal studenten in het wetenschappelijk en technisch onderwijs (met name via onderwijsinnovaties die jonge mensen inspireren en uitdagen). Het plan streeft er ook naar de getalenteerde professionals die al op de arbeidsmarkt actief zijn, effectiever in te zetten.
•
Partnerships hebben excellentienetwerken gecreëerd: Jet-Net – het Jongeren en Technologie Netwerk Nederland is opgezet in 2002 om middelbare scholen te helpen hun curriculum aantrekkelijker te maken en beter technisch onderwijs te geven. In dit kader worden mentoractiviteiten georganiseerd, research met ondersteuning uit het bedrijfsleven, gastlezingen, expertbijeenkomsten en workshops voor leraren. Bovendien krijgen leerlingen zo de kans zich een beter beeld te vormen van hun toekomstige loopbaankansen in de industrie en technologie. Sinds 2008 bestaat het netwerk uit dertig landelijke en internationale bedrijven, vertegenwoordigers van de Ministeries van Onderwijs en Economische Zaken en handelsorganisaties.
•
Vrouwen aanmoedigen: Net zoals Duitsland en Noorwegen besteedt Nederland speciale aandacht aan techniek en wetenschap onder de aandacht brengen van vrouwen. Zo richt Jet-Net zich bijvoorbeeld speciaal op vrouwen. Het programma laat meisjes zich bewuster worden van hun eigen talenten en zorgt ervoor dat ze positieve ervaringen opdoen op het gebied van de wetenschap.
•
Regionale wetenschapsknooppunten: Het Orion-programma voor getalenteerde studenten creëert regionale wetenschapsknooppunten (bestaande uit een universiteit, diverse scholen en een bemiddelingsorganisatie die bijvoorbeeld voortdurende professionele ontwikkeling (CPD) of een wetenschapscentrum bieden) om zo een reeks activiteiten aan te bieden (zoals stages en onderwijskampen) om studenten geïnteresseerd te krijgen in de wetenschap.
Een plan voor de ontwikkeling van STEM-onderwijs dient de volgende punten in aanmerking te nemen: • • •
•
•
•
Onderwijsnormen en leerdoelen opstellen (vastleggen wat studenten moeten weten). Goedgetrainde leraren opleiden (in staat om les te geven en te motiveren). Een afdoende en coherent curriculum opstellen (de gewenste resultaten definiëren; bewijs verzamelen dat de gewenste resultaten zijn bereikt; activiteiten opzetten die het tot stand komen van de gewenste resultaten mogelijk maken). Kennis nemen van populaire aanpakken die worden gebruikt bij het lesgeven in STEM-concepten (bijv.: onderzoekgebaseerd leren waarmee studenten onafhankelijk (leren) denken via wetenschappelijk onderzoek of technisch ontwerpen). STEM-integratie tot stand brengen (‘denksystemen’ stimuleren door te laten zien hoe de concepten, principes en technieken van de verschillende disciplines worden gebruikt en zijn verbonden aan het ontwikkelen van de meeste producten, processen en systemen die we in ons dagelijks leven toepassen). STEM-curricula en -programma's beoordelen en evalueren.
6
Gelijkheid tussen mannen en vrouwen Specifieke inzichten in gelijkheid tussen mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt: •
In 2012 lag de arbeidsparticipatie van vrouwen op de Nederlandse arbeidsmarkt (70,4 procent) ruim boven het gemiddelde van de 27 EU-lidstaten (58,6 procent).
•
Hoewel Nederland dichtbij de top 10 van landen zit die de genderkloof aan het dichten zijn, heeft het land volgens de Gender Gap Index 2014 het hoogste percentage vrouwen die parttime werken in vergelijking met de totale arbeidsparticipatie door vrouwen (77 procent; hierbij moet worden opgemerkt dat dit percentage ook voor mannen aan de hoge kant is met 26 procent).
•
Vrouwen zijn over het algemeen beter vertegenwoordigd in bepaalde bedrijfstakken (bijv.: “Groothandel & Detailhandel”). Gendersegregatie naar bedrijfstak was in 2012 hoger dan het EU-gemiddelde. Gendersegregatie naar beroep was minder uitgesproken in Nederland en ook lager dan in de 27 EU-lidstaten. Desalniettemin was er wel sprake van. Vrouwen zijn over het algemeen “professionele dienstverleners” terwijl mannen meestal een functie hebben als “zakelijke en bestuurlijke professionals”.
•
De vertegenwoordiging van vrouwen op hiërarchische niveaus (verticale segregatie) vertoont een gemengd beeld: in 2012 was het aandeel vrouwen in bestuursraden 22 procent en dus hoger dan het EU-gemiddelde van 16 procent. Toch was het aandeel vrouwen in managementfuncties maar 30 procent, iets onder het gemiddelde van 33 procent in de 27 EU-lidstaten.
•
Nederland heeft een quotastelsel voor vrouwelijke bestuurders geïntroduceerd voor beursgenoteerde bedrijven (in navolging van Noorwegen). Bedrijven die zich hier niet aan houden, moeten een algemene uitleg geven in hun jaarverslag waarom ze hieraan niet hebben voldaan en wat ze hieraan gaan doen.
7