Gids Competent handelen (Stage) beroepstakenbekwaam
Majorfase 2e jaar
Voltijd / Deeltijd
Hogeschool iPabo September 2012
In de gids Competent Handelen (Stage) wordt verwezen naar de website voor nadere informatie. Op de website onder de kop ‘studenten en medewerkers / stagebureau’ zijn onder meer onderstaande onderwerpen terug te vinden: Inhoudelijke informatie • format overzicht stagedagen • beoordelingsformulieren • informatie stagebureau • lesbeschrijvingsformulieren
Nuttige adresgegevens Website:
www.ipabo.nl
Stagebureau Amsterdam: e-mail: telefoon:
Bernard Broodbakker
[email protected] 020-4802966
Alkmaar: e-mail: telefoon:
Ilse Nuijens
[email protected] 072-5353014
2
Gids competent handelen beroepstakenbekwaam 2012-2013
Inhoud Deel 1 Algemeen ........................................................................................................................... 4 Inleiding ............................................................................................................................................. 4 Opzet opleiding en stage .................................................................................................................... 5 Deel 2 Handleiding werkplekassessment beroepstakenbekwaam ...................................................... 9 Deel 3 Overzicht stageopdrachten en –stagesuggesties bt3 ............................................................. 11 Rekenen-wiskunde ........................................................................................................................... 11 Nederlands ...................................................................................................................................... 12 Handschrift ...................................................................................................................................... 13 Godsdienst en levensbeschouwing................................................................................................... 13 Natuur en Techniek .......................................................................................................................... 14 Beeldende Vorming.......................................................................................................................... 14 Muziek ............................................................................................................................................. 14 Bewegingsonderwijs ........................................................................................................................ 15 Pedagogiek ...................................................................................................................................... 15 ICT ................................................................................................................................................... 15 Deel 4 Overzicht stageopdrachten en –suggesties bt4 ...................................................................... 17 Rekenen-Wiskunde .......................................................................................................................... 17 Nederlands ...................................................................................................................................... 18 Engels .............................................................................................................................................. 19 Godsdienst/levensbeschouwing ....................................................................................................... 19 Aardrijkskunde ................................................................................................................................. 20 Geschiedenis.................................................................................................................................... 20 Beeldende vorming .......................................................................................................................... 21 Drama .............................................................................................................................................. 21 Bewegingsonderwijs ........................................................................................................................ 21 Pedagogiek ...................................................................................................................................... 21 ICT ................................................................................................................................................... 22 Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4
Beoordelingsformulier werkplekassessment (WPA) ......................................................... 23 Het werkplekassessment ................................................................................................. 27 Aftekenlijst werkplekportfolio beroepstakenbekwaam .................................................... 31 Format overzicht stagedagen beroepstakenbekwaam ..................................................... 32
3
Deel 1
Algemeen
Inleiding
Leren in de praktijk op de basisschool vormt een essentieel onderdeel van je opleiding. Mentoren op basisscholen zijn medeopleiders. De Hogeschool iPabo beschikt over een groot relatienetwerk in Noord-Holland, namelijk de PO-campus. Binnen de PO-campus wordt nagedacht over het opleiden van studenten op de werkplek. In deze gids lees je hoe we dat in de majorfase van de opleiding vormgeven. Het competentiegericht opleiden neemt een belangrijke plaats in binnen het curriculum van de Hogeschool iPabo. De competenties worden op verschillende niveaus beschreven. Er bestaat voor elk opleidingsniveau een gids competent handelen. In deze gids staan de stageactiviteiten behorend bij het niveau beroepstakenbekwaam. Tevens vind je in de bijlage de handleiding voor het werkplekassessment. Bij de ontwikkeling van de competenties staat de stage op de basisschool centraal. Daar oefen je de competenties. Je mentor op de basisschool speelt een belangrijke rol. Je mentor is je criticus en inspirator. Hij stimuleert je op basis van zijn professionele ervaring en kennis. Je wordt daarnaast op de opleiding ook begeleid door je studieloopbaanbegeleider.
Veel succes in de stage!
Opleidingsmanagers Susan Herrings en Kees Bakker
4
Gids competent handelen beroepstakenbekwaam 2012-2013
Opzet opleiding en stage Het opleidingsprogramma: drie programmagebieden De Hogeschool iPabo heeft in haar curriculum drie programmagebieden aangebracht met doorlopende leerlijnen: 1. Competent handelen 2. Kennisbasis 3. Persoonlijke professionaliteit
Ad 1 Competent handelen
Competent handelen gaat over het handelingsrepertoire waarover een leerkracht beschikt. Deze bekwaamheidseisen van de leerkracht worden samengevat in zeven competenties1: 1 Interpersoonlijk competent Je geeft op een goede manier leiding, schept een vriendelijke coöperatieve sfeer, brengt een open communicatie tot stand. 2 Pedagogisch competent Je creëert een veilige leeromgeving in de groep en in de lessen. 3 Vakinhoudelijk en didactisch competent Je ontwerpt een krachtige leeromgeving. 4 Organisatorisch competent Je zorgt voor een overzichtelijke, ordelijke, taakgerichte sfeer in de klas. 5 Competent in het samenwerken met collega’s Je levert een bijdrage aan een goed pedagogisch en didactisch klimaat op de school en een goede onderlinge samenwerking. 6 Competent in het samenwerken in en met de omgeving Je levert een bijdrage aan een goede samenwerking met personen en instellingen in de omgeving van de school. 7 Competent in reflectie en ontwikkeling Je denkt regelmatig na over je professionele handelen. Je weet wat je goed en belangrijk vindt in het leraarschap en van welke waarden, normen en onderwijskundige opvattingen je uitgaat. Je weet wat je sterke en zwakke kanten zijn. Je werkt op een planmatige manier aan je ontwikkeling.
Ad 2
Kennisbasis
Ad 3
Persoonlijke professionaliteit
De kennisbasis omvat de theoretische kennis waarover leerkrachten beschikken en die zij toepassen in hun handelen. Je hebt kennis nodig op verschillende gebieden: - inhoudelijke en pedagogisch-didactische kennis van schoolvakken om onderwijsprocessen adequaat te kunnen sturen; - kennis over diversiteit (omgaan met verschillen in afkomst, etniciteit, gender en begaafdheid); - kennis van onderzoeksmethoden om de effecten van eigen handelen te analyseren en je handelen bij te sturen; De kennisbasis wordt in het programma uitgewerkt aan de hand van een zestal vakkenclusters waarin doorgaande leerlijnen centraal staan. Het betreft de clusters: taal, rekenen-wiskunde, mens en wereld, kunstzinnige vorming, bewegingsonderwijs, godsdienst & levensbeschouwing en vakdoorsnijdende pedagogische thema’s.
In het functioneren van een leerkracht spelen twee dimensies van identiteit een rol: een persoonlijke dimensie (je persoonlijke identiteit) en een professionele dimensie (je beroepsidentiteit). Het is dus niet om het even wie 1
www.lerarenweb.nl
5
er voor de klas staat. In de rol van leerkracht klinken niet alleen iemands onderwijsidealen door, maar ook iemands idealen als ‘mens’. Sterker nog, de onderwijsidealen vinden hun oorsprong in iemands persoonlijke idealen. Je wordt gestimuleerd om na te denken over je beroepsidentiteit. Je wordt je bewust van de invloed van je persoonlijke opvattingen, je levensbeschouwelijke en cultureel-maatschappelijke ideeën op je beroepsidentiteit. In de majorfase – doorlopend tot en met het bekwaamheidsniveau beroepstakenbekwaam – zijn deze programmaonderdelen als ‘beroepstaken’ gedefinieerd. Pabo 2 Beroepstaken bekwaam Competent handelen
Kennisbasis Persoonlijke professionaliteit
Beroepstaak 3 Differentiatie in de klas
Beroepstaak 4 Werken binnen en buiten de klas
Je voert- onder leiding van een mentor – twee aaneengesloten lesactiviteiten zelfstandig uit en past daarbij kennis van vakinhouden en pedagogische inzichten systematisch toe. Je voert twee aaneengesloten activiteiten uit. Stage groep 3-4 Stage groep 5-8 Je past kennis en inzicht systematisch toe in de praktijk op vergelijkend niveau. Je neemt planmatig je studie ter hand door leervragen op te stellen en daarop te reflecteren. Je rapporteert je ervaringen aan medestudenten en studieloopbaanbegeleider. Je verwerkt de ontvangen feedback van medestudenten, loopbaanbegeleiders en stagementoren. Op basis van eigen leervragen formuleer je toetsbare leerdoelen voor je eigen ontwikkeling en deze vertaal je in te ondernemen leeractiviteiten.
De stage Hieronder worden de doelen voor het werkplekleren van de fase opleidingsbekwaam uitgewerkt. In deel twee en drie staan per fase de stageopdrachten en stagesuggesties. Het is van belang om deze opdrachten samen met je mentor door te nemen en een planning te maken. Opbouw beroepstakenbekwaam Je geeft les onder verantwoordelijkheid van je mentor
Je verzorgt uiteindelijk een dagdeel
Je treedt in de groep zowel stimulerend als leidend op
Binnen de groep heb je aandacht voor een aanbod op minimaal drie niveaus
Je krijgt vanuit de opleiding les in de verschillende basisschoolvakken en pedagogiek. Je werkt verder aan jouw kennisbasis voor het vak van leerkracht. In het aanbod wordt de wisselwerking tussen theorie en praktijk toegelicht. Je krijgt veel voorbeelden van activiteiten die in de praktijk uitvoerbaar zijn. Gedurende elke beroepstaak volg je ook een programma persoonlijke professionaliteit. Hierin spelen twee dimensies van identiteit een rol: • persoonlijke dimensie (persoonlijke identiteit) • professionele dimensie (beroepsidentiteit). Beoordeling De beoordeling van het competent handelen vindt plaats op de werkplek. Hier worden de competenties getoetst. De student voert op de stageschool een opdracht uit waarbij de student in BT3 en BT4 geobserveerd wordt door één assessor. In BT2 word je beoordeeld door twee assessoren, bij voorkeur een veldassessor en een opleidingsassessor. De beoordeling geschiedt aan de hand van het beoordelingsformulier werkplekassessment (zie bijlage 1). De procedure, inhoud en de beoordelingscriteria van het werkplekassessment zijn te vinden in deel 2. Credits Bij een voldoende beoordeling (5,5 of hoger) kan het onderdeel competent handelen worden afgerond en kunnen credits worden toegekend. De beoordeling wordt digitaal ingevuld en verwerkt in een, door de Hogeschool iPabo ontwikkeld, studentvolgsysteem: iTREX. De credits zijn na verloop van tijd terug te vinden in 1-2use.
6
Gids competent handelen beroepstakenbekwaam 2012-2013
Begeleiding De praktijk is je grootste inspiratiebron. Je ervaart daar wat het vak leraar basisonderwijs betekent en wat erbij komt kijken. Door daadwerkelijk kinderen te begeleiden ervaar je hoe complex het beroep van leraar basisonderwijs is. Je wordt begeleid door: • De mentor Je mentor heeft een belangrijke rol in de begeleiding, omdat hij je voorbeeld en je inspirator is. Het is niet de bedoeling dat je een exacte kopie wordt van je mentor. Je ontwikkelt je eigen werkconcept door te imiteren, maar ook door vanuit een eigen visie de mentor gedeeltelijk na te doen, door zelf te experimenteren of door eens flink onderuit te gaan. In de eerste fase zal je mentor een sturende begeleiding geven. De begeleiding van de mentor is gericht op het ontwikkelen van de beroepsvaardigheden. In de tweede fase ben je meer gericht op je taak. Je zult plannen maken en deze voorleggen aan je mentor. De mentor stelt hier vragen bij. Het is belangrijk voor jouw leerproces om feedback en tussentijdse evaluaties te krijgen. • De studieloopbaanbegeleider Vanuit de opleiding heb je een studieloopbaanbegeleider (slb-er). De slb-er begeleidt je tijdens individuele of groepsbijeenkomsten. Je krijgt feedback op je ontwikkeling, de stageactiviteiten en de reflectieverslagen. Bij problemen op de stage kun je contact opnemen met je studieloopbaanbegeleider. • De schoolcontactdocent iPabo De schoolcontactdocent houdt contact met jouw stageschool. Hij informeert de schoolopleider en de mentor over de ontwikkelingen binnen de iPabo. Hij beoordeelt de op de stageschool aanwezige studenten. Als er vragen of problemen op school zijn, neem je contact op met de schoolcontactdocent. Alle eerstejaars studenten krijgen per periode een bezoek in de klas (max. 30 minuten). Wanneer een bezoek niet haalbaar is, neemt de schoolcontactdocent telefonisch contact op met student en mentor. Inzet van de student De stageschool verwacht van jou inzet en initiatief. Je probeert zoveel mogelijk ervaring op te doen in het werken met kleine groepen en de totale groep. Daarnaast ben je behulpzaam bij alle activiteiten die behoren bij het uitoefenen van het beroep. Mocht jouw gedrag of je houding niet als prettig worden ervaren, dan spreekt de mentor je hier op aan. Wanneer er geen verandering plaatsvindt, neemt je mentor contact op met de schoolcontactdocent. Ook kan contact worden opgenomen met het stagebureau. Groei van de student Aan het begin van de opleiding start je met de vorming van een eigen mening over het leraarschap en de betekenis daarvan voor je eigen handelen. Je beschrijft de ideale leraar en je visie op het beroep (werkconcept). Je maakt hierbij gebruik van vroegere ervaringen, ervaringen in de praktijk, literatuur en opleiding. In elke fase van de opleiding ben je bezig met je visie op het leraarschap. Naarmate de opleiding vordert, zal je werkconcept complexer en uitgebreider worden. Aan het einde van de opleiding heb je een professioneel werkconcept ontwikkeld, met een visie op het leraarschap. Opbouw Tijdens de fase opleidingsbekwaam vallen alle activiteiten in de stage onder verantwoordelijkheid van de mentor. Je levert op tijd je lesbeschrijving in bij de mentor (minstens twee dagen van tevoren) en bespreekt na de lesdag je leerervaringen met je mentor. Je reflecteert schriftelijk en laat je reflecties lezen. Je bent in staat om tijdens de lesactiviteiten zowel stimulerend als leidend op te treden. Je oefent het lesgeven in kleine groepjes en met de gehele groep. Je geeft enkele losse lesactiviteiten. Naarmate de opleiding vordert, ben je in toenemende mate zelf verantwoordelijk voor zowel de keuze en de manier van handelen als voor de taken die je uitvoert. Tijdens de beroepsbekwame fase werk je naar het verzorgen van alle lesactiviteiten gedurende een dagdeel. In de beroepsbekwame fase van de opleiding werk je met het lesbeschrijvingsformulier. De gestelde eisen aan de lesbeschrijving nemen toe per beroepstaak. Bij een aantal vakken (bewegingsonderwijs en beeldende vorming) is sprake van een aangepast formulier. Wanneer je meerdere lessen achter elkaar geeft, kan je volstaan met twee uitgebreide beschrijvingen en een dagplanning/dagvoorbereiding.
7
In de lesvoorbereiding formuleer je standaard je leerdoelen. In de feedback geef je aan waarop je gerichte feedback wenst te ontvangen. Organisatie van de stage/werkplek De plaatsing van de studenten wordt uitgevoerd door het stagebureau. Hierin worden verschillende zaken meegenomen om tot een goede plaatsing te komen. Reistijd en afspraken met besturen spelen hierin een belangrijke rol. Na de toewijzing krijgen de school en jij bericht. Daarna neem je, voorafgaande aan de stageperiode, contact op met de school voor een kennismakingsafspraak. Elke stageperiode duurt een half jaar. In elke fase streeft de opleiding ernaar dat studenten gedurende het studiejaar zoveel mogelijk op dezelfde basisschool stage blijft lopen.
Stagedagen
Majorfase: Voltijdstudenten lopen tijdens de majorfase stage op een vaste stagedag: • • • •
Maandag: 1e jaars voltijd studenten en de universitaire studenten (studiejaar 1 t/m 3). Dinsdag: 2e jaars voltijd. De deeltijdstudenten kunnen stage lopen op maandag, dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag. Daarnaast hebben de voltijdstudenten een aantal stageweken. De deeltijdstudenten kennen deze stageweken niet.
Stagerooster De stages zijn per fase verschillend ingeroosterd. Hieronder staat de globale jaarplanning van de dagen. Alle ingeroosterde dagen zijn de studenten aanwezig op de stageschool. Mocht dit door omstandigheden niet het geval zijn, dan heeft de student de mogelijkheid om ook op andere, niet ingeroosterde dagen, stage te lopen om zijn dagen in te halen. Uiteraard moet dit in overleg met de school gebeuren. Majorfase – opleidingsbekwaam –en beroepstakenbekwaam -
8
Stage op iedere dinsdag. De start is voor de tweedejaars dinsdag 2 oktober 2012. Stageweken zijn in het eerste semester de weken 42, 49 en 2 en in het tweede semester 12 en 26. Tweedejaars studenten krijgen in week 42 en 12 een bezoek van de schoolcontactdocent. Verplicht aantal stagedagen minimaal 40 (20 eerste semester en 20 tweede semester) De deeltijdstudenten hebben afwijkende stagedagen. Zij spreken met de stageschool af op welke dagen zij aanwezig zijn. Zij lopen 16 dagen stage (1 dag per week). Het werkplekassessment wordt bij tweedejaars studenten (beroepstakenbekwaam) op twee momenten afgenomen: in beroepstaak 3 in week 48, 49, 50, 51, 2, 3 of 4 en in beroepstaak 4 in week 19, 20, 21, 22, 23, 24 of 25.
Gids competent handelen beroepstakenbekwaam 2012-2013
Deel 2 Handleiding werkplekassessment beroepstakenbekwaam Inleiding Iedere beroepstaak wordt afgesloten met een assessment op de werkplek. Het werkplekassessment wordt afgenomen door een opleidingsassessor. Het werkplekassessment bestaat uit vier onderdelen: 1. Het voorbereidingsdossier Het dossier bestaat uit twee onderdelen: • formatieve beoordeling van de mentor • de lesactiviteit uitgewerkt in een lesbeschrijvingsformulier 2. Het werkplekportfolio Het werkplekportfolio bestaat uit: • het weekrooster en de plattegrond van de klas • leervragen behorende bij de periode • uitgewerkte activiteiten (lesbeschrijvingsformulier met evaluatie van de mentor en student). • activiteitenoverzicht van de stagedagen tot aan het werkplekassessment. Het portfolio is aanwezig op de werkplek en voor de assessor in te zien. 1. Het assessment op de werkvloer/de uitvoering De student verzorgt een activiteit in de klas. Tijdens de uitvoering toont de student competentie 1 tot en met 4 aan. 2. De evaluatie / reflectie en het werkplekassessmentgesprek Voorbereiding, uitvoering en reflectie vormen de basis voor het werkplekassessmentgesprek. De student schrijft voorafgaand aan het gesprek een reflectie. In het gesprek onderbouwt de student zijn reflectie en stelt de assessor kritische vragen.
Organisatie en beoordeling van het werkplekassessment Aan de hand van een werkplekassessment wordt bekeken of je het vereiste niveau behaald hebt. Voor de beoordeling van de competenties gebruiken de assessoren het beoordelingsformulier studiejaar 2012-2013 (bijlage 1). Beroepstaak 3 en 4 wordt door één assessor afgenomen. Voor de totale beoordeling moet de student voldoen aan alle voorwaardelijke criteria en aan de cesuur. Bij een onvoldoende beoordeling van het werkplekassessment wordt een herkansing geboden. De herkansing wordt binnen drie weken afgenomen.
Afzien van het werkplekassessment
Je kunt voorafgaand aan het eerste werkplekassessment van een periode besluiten af te zien van deelname als jij en je mentor op basis van je ontwikkeling verwachten, dat het werkplekassessment tot een onvoldoende zal leiden. Er kan daarna geen beroep gedaan worden op een herkansing. Je mailt de toegewezen docent het advies van de mentor en dat je afziet van het assessment. De schoolcontactdocent voert in Itrex het beoordelingsformulier in en vermeldt bij de opmerkingen dat het werkplekassessment in overleg met student en mentor niet is afgenomen. Je hebt overigens altijd recht op een werkplekassessment, ook als het advies van de mentor onvoldoende is.
9
Procedure De student: • De student stuurt het voorbereidingsdossier in digitale vorm aan de assessor(en) uiterlijk drie werkdagen voorafgaand aan het werkplekassessment via het inleverloket. Als werkdagen worden aangemerkt maandag t/m zaterdag en het dossier is verstuurd voor 17.00 uur. • zorgt ervoor dat het voorbereidingsdossier op de dag van het assessment aanwezig is. • zorgt dat het werkplekportfolio volledig aanwezig is op de dag van afname van het werkplekassessment. De assessor: • beoordeelt het voorbereidingsdossier: Niet voldaan Het voldoet niet aan de kwaliteitseisen. Voldaan Het voldoet aan de kwaliteitseisen. • Het voorbereidingsdossier voldoet aan de eisen zoals geformuleerd in het taalbeleid van de Hogeschool iPabo. De assessor spreekt de student aan als er sprake is van code rood. Het werkplekassessment vindt ondanks code rood plaats. Als het voorbereidingsdossier wordt afgekeurd, wordt niet tot uitvoering van het werkplekassessment overgegaan.
Afname
De student: • bereidt een betekenisvolle activiteit voor. Deze activiteit vindt plaats in een omgeving die tot leren uitlokt en sluit aan op de beginsituatie van de leerlingen. De beginsituatie is gedifferentieerd naar leerstijl, tempo, interesse en ontwikkelingsniveau (leerbehoefte) van de leerlingen. De student maakt gebruik van de omgeving van de school door deze omgeving bij de activiteit te betrekken. De activiteit duurt minimaal 45 en maximaal 60 minuten. De student draagt er zorg voor dat onderstaande criteria waarneembaar zijn voor de assessor. • bereidt na de les het reflectiegesprek voor. De assessor: • observeert de lesactiviteit; • controleert het portfolio; • voert het reflectiegesprek met de student; • beoordeelt het werkplekassessment en licht de beoordeling toe; • geeft de student de gelegenheid om een kopie van het beoordelingsformulier te maken; • voert de beoordeling in Itrex; • Informeert de mentor; • Informeert per mail de studieloopbaanbegeleider (en de schoolopleider), als er sprake is van een onvoldoende beoordeling. Een uitvoerige beschrijving van het werkplekassessment is terug te vinden in bijlage 2. Attitude: Mochten er na het werkplekassessment vanuit het werkveld, bij de assessor of het stagebureau, klachten komen over de attitude van een student, dan wordt de studieloopbaanbegeleider op de hoogte gebracht. De studieloopbaanbegeleider voert een gesprek met de student. Van het gesprek wordt een verslag gemaakt. De mentor en schoolcontactdocent ontvangen per mail het verslag. Tevens wordt er een aantekening gemaakt in het dossier van de student. Dit kangevolgen kan voor de beoordeling van persoonlijke professionaliteit van de student.
10
Gids competent handelen beroepstakenbekwaam 2012-2013
Deel 3 Overzicht stageopdrachten en –stagesuggesties bt3 Rekenen-wiskunde Verplichte stageopdrachten 1. Onderzoek naar de ontwikkeling van getalbegrip en getalkennis van leerlingen in de middenbouw Je voert een onderzoek uit naar de ontwikkeling van twee gemiddeld presterende leerlingen in het domein getallen. Daartoe volg je twee leerlingen van je stageklas gedurende 14 weken. Met regelmaat (per drie weken) verzamel je producten van deze leerlingen. Het onderzoek bevat de volgende activiteiten: - je kiest in samenspraak met de mentor twee gemiddeld presterende leerlingen; - je voert met beide leerlingen een startgesprek (ong. 20 minuten) waarin je de beginsituatie vaststelt (getalkennis, idee van wat rekenen is, grootste getal, hoeveelheid tellen, b.v. aantal knikkers in een knikkerpot; dit wordt toegelicht in de lessen op de pabo); - je hebt met de leerkracht van het vorige leerjaar een kort gesprek over de rekenprestaties van de leerlingen; - je verzamelt in deze periode tenminste vier werkjes van de leerlingen (bronnen: schrift, toets, getallenwerkblad, een ontwerp naar keuze) en maakt er een groeiboekje van (dit wordt toegelicht in de lessen op de pabo); - je geeft een korte beschrijving van de door jou aangetroffen leerlijn getallen van het eerste halfjaar (methode); - je geeft een korte beschouwing over het verzameld werk van de leerlingen vastgelegd in groeiboekje gerelateerd aan de leerlijn; - je voert met beide leerlingen een eindgesprek waarin je peilt hoe ver het kind is in de ontwikkeling van het domein getallen; - je schrijft een reflectie over wat jij geleerd hebt over het leerproces van het kind binnen het domein getallen. 2. Onderzoek naar effectieve oefenvormen voor het leren van de telrij Kennis van de telrij is een belangrijke basis voor het rekenen. De mate waarin een leerling in staat is om vlot heen en weer door de telrij te bewegen bepaalt in belangrijke mate het succes bij optellen en aftrekken. Voor het aanleren van de telrij is het belangrijk dat de leraar gebruik maakt van allerlei verschillende oefenvormen. In de literatuur worden hieraan woorden als speels en productief gekoppeld. Om te komen tot uitbreiding van jouw repertoire op dit terrein doe je een klein onderzoek naar het gebruik en de waarde van tenminste twee oefenvormen voor het leren van de telrij. De opzet van het onderzoek loopt langs de volgende stappen: - je stelt in samenspraak met de mentor een groepje van 4 tot 6 leerlingen samen; - je zoekt in de literatuur naar voorbeelden die jij wilt uitproberen; - je bereidt twee lesjes voor gericht op het oefenen van de telrij voor deze groep en voert deze lesjes ook uit; - je schrijft een verslag. In het verslag beschrijf je: - de beide oefenvormen; - verantwoording van de keuze voor deze oefenvormen (koppeling van de inhoud aan de methode); - de interactie en mate van succes (betrokkenheid) bij de leerlingen - bespreking van de voor-en nadelen zoals je deze bent tegengekomen in de uitvoering. - terugblik vanuit de vraag: ‘wat ben ik nu te weten gekomen?’ 3. Keuzeopdrachten Kies een van de volgende opdrachten en voer deze uit voor het vakdossier
11
3.1 Een les aan de hele groep over een getal Het geven van lessen rekenen-wiskunde vraagt oefening. Zowel het uitbreiden van jouw repertoire in boeiende openingen van de les, het organiseren en bespreken van activiteiten, als ook een opbrengstgerichte afsluiting verzorgen, vraagt veel doen en erop terugkijken. Voor deze opdracht geef je een klassikale les met als onderwerp ‘wat weten we van het getal ….?’ (keuze afhankelijk van de stagegroep, bijvoorbeeld in groep 4 kun je het getal 25 nemen) De les heeft de volgende fasen: - een gesprekje over wat het getal bij de leerlingen oproept; - een eigen productie bij dit getal (de leerlingen maken deze op een door jou ontworpen blad, bijv. door zoveel mogelijk sommen te noteren of splitsingen te tekenen of ….) - een afsluiting die de opbrengst van de les in beeld brengt. De les wordt voorbereid op een lesbeschrijvingsformulier. In de terugblik bespreek je het werk van enkele leerlingen, je beantwoordt de vraag of deze les heeft bijgedragen aan het stimuleren van de wiskundige houding van de leerlingen en je geeft jezelf een tip voor een volgende les. 3.2 Een les over meten of meetkunde (keuze uit 3 en 4) Je geeft een les over meten of meetkunde aan de hand van een volledig ingevuld lesbeschrijvingsformulier.
Nederlands Verplichte stageopdrachten In deze beroepstaak voer je de stageopdracht 1, geletterdheid, minstens vier keer en stageopdracht 3c, mondelinge communicatie, en woordenschat twee keer uit. Je lesbeschrijvingsformulieren van deze activiteiten en je ervaringen vormen de basis voor reflectie en verdere verdieping in de bijeenkomsten op de iPabo. Per domein vormt één lesbeschrijvingsformulier de input voor het vakdossier. Voeg alle lesbeschrijvingsformulieren toe aan je vakdossier. 1. Geletterdheid: aanvankelijk of voortgezet technisch lezen en spellen Je verzorgt meerdere malen methodelessen technisch lezen en/of spellen. Zorg dat je in je instructie rekening houdt met verschillen tussen kinderen en maak gebruik van visuele ondersteuning. Je zet verschillende didactische werkvormen in. Een van deze lessen dient als basis voor je vakdossier. 2. Zorgverbreding a. Je houdt een interview met je mentor en/of ib’er en je vraagt hoe kinderen met leesproblemen worden begeleid. b. In overleg met je mentor begeleid je minimaal twee keer een kind met leesproblemen. Je beschrijft de beginsituatie, doelen en aanpak en je beschrijft hoe de begeleiding verliep. 3. Mondelinge communicatie en woordenschat a. Je observeert minimaal twee leerlingen, van wie één leerling met een taalachterstand (NT2 of andere reden). Wat gaat goed, wat gaat niet goed? b. Je beschrijft het taalontwikkelingsniveau in termen van fonologie, semantiek, syntaxis, morfologie en pragmatiek. Gebruik hiervoor het taalniveauschema. c. Vervolgens verzorg je een activiteit mondelinge communicatie waaraan de door jou gekozen leerling deelneemt, bv. een gesprek in de kleine kring, tweetalgesprekken of een vertelactiviteit. Je mag deze activiteit koppelen aan een ander vak. Je laat zien dat je in je aanpak rekening kunt houden met de verschillen in mondelinge taalvaardigheid. 4. Leesbevordering Je kiest 2 kinderen uit je stageklas en beschrijft hun beginsituatie (leesniveau, belangstelling, genrevoorkeur). Bij elk kind kies je een bijpassend boek.
12
Gids competent handelen beroepstakenbekwaam 2012-2013
Handschrift Stagesuggesties Je observeert kinderen die op minstens drie verschillende manieren zitten bij het schrijven en: - je maakt op een goede manier gebruik van de observatielijsten; - je maakt een verslag met je bevindingen t.a.v. het schrijfproces; - je levert een duidelijke foto van die zithoudingen Je observeert van drie kinderen, waarvan 1 linkshandige, de pengreep en: - je levert een duidelijke foto van die pengrepen; - je benoemt ze correct - je maakt een duidelijk verslag met je bevindingen t.a.v. het schrijfproces Je observeert een schrijfles en kunt je mentor een top en een tip geven n.a.v. jouw kennis uit de les en de literatuur. Voor deze activiteit kun je gebruiken: PPPh9 act. 30, 68, 77. Je organiseert een activiteit rondom het aanleren van een cijfer/ letter/ hoofdletter. Je doet dit met de hele groep (PPPh9 act. 32). Je sluit adequaat aan bij het niveau van de kinderen (PPPh9 act.27). Je kunt de handelingen goed voordoen (eigen vaardigheid) en je hebt goede voorbeelden (PPPh9 act. 29). Je schrijft bij deze voorbeelden waarom je ze hebt gekozen en hoe ze bijdragen aan het aanleren van dit schrijfaspect bij de kinderen. Je kunt gebruik maken van voorbeelden die gegeven worden tijdens de lessen of een schrijfmethode voor de middenbouw raadplegen. Je schrijft de les uit op een lesbeschrijvingsformulier, met een reflectie van jezelf en je mentor. Daarnaast zorg je voor bewijsmateriaal, zoals b.v. werk van kinderen of foto’s van de gegeven les. Het volledig ingevulde lesbeschrijvingsformulier stop je samen met het bewijsmateriaal in je vakdossier. Je geeft feedback op het werk. Je zet de kinderen zelf actief aan het werk en weet de kinderen zodanig te motiveren dat ze de oefening voor zichzelf herhalen. Voor deze activiteit kun je gebruiken: PPPh9 act. 73, 75 of 76. Je gebruikt je eigen vaardigheid als goed voorbeeld in je stagegroep ook bij andere vakken.
Godsdienst en levensbeschouwing Verplichte stageopdrachten 1. Levensbeshouwelijk- of filosofisch gesprek Je voert naar aanleiding van een verhaal een levensbeschouwelijk of filosofisch gesprek in je stageklas. 2. Zelfontworpen les n.a.v. thema mensbeelden Je geeft een zelfontworpen les godsdienst/levensbeschouwing naar aanleiding van het thema ‘mensbeelden’ uit bijbel of koran met een verwerkingsopdracht waarin de kinderen geactiveerd worden. Stagesuggesties • Je doet een onderzoek naar mensbeelden in methodes van verschillende vakken. • Je interviewt een of meerdere leerkrachten op je stageschool over mensbeelden.
13
Natuur en Techniek Verplichte stageopdrachten 1. Kinderen onderzoekend en ontwerpend laten leren Je geeft twee lessen. • Een practicumles volgens het 5-stappenplan in (half)open vorm; • Een techniekles volgens het 5-stappenplan in (half)open vorm. 2. Kijken en inspelen op kinderen Je doet enkele observaties die samen tellen voor één onderzoeksactiviteit. • Je beschrijft bij minimaal twee kinderen welke vragen zij uit zichzelf stelden, hoe je dit hebt gestimuleerd en hoe je vragen van kinderen onderzoekbaar hebt helpen maken. • Je achterhaalt en beschrijft een misconcept van minimaal twee kinderen m.b.t. een afgebakend onderwerp uit het vakgebied Natuur en Techniek met een beschrijving van de manier waarop je het denkconcept hebt achterhaald. • Je beschrijft bij minimaal twee kinderen op welke manier je de onderzoekende of de oplossende houding hebt gestimuleerd. 3. Buitenlessen geven Je geeft een les waarin je de kinderen mee naar buiten neemt. • Je doet twee activiteiten die samenhangen en samen tellen voor één onderzoeksactiviteit. • Je inventariseert de omgeving van je stageschool a.d.h.v. een kijkwijzer die je tijdens de vakbijeenkomsten krijgt; dit bevat in elk geval de voorkomende soorten en kennis over deze soorten en een koppeling naar mogelijke lessuggesties. • Je beschrijft de kennis die je nodig hebt over het onderwerp van jouw buitenles.
Beeldende Vorming Stagesuggesties Wil je extra lessen beeldend onderwijs geven dan adviseren wij een les te kiezen van de digitale lesmethode ‘Laat maar zien’( www.beeldendonderijs.nl) en deze aan te passen aan je stagesituatie.
Muziek Verplichte stageopdrachten 1. Lessen De student geeft drie muzieklessen waarbij minimaal twee lessen muzikaal op elkaar aansluiten in een korte leerlijn. Hij gebruikt daarbij tevens een van de instrumentale begeleidingen die gezamenlijk in de vaklessen zijn ontworpen (zie bij 2). Bij het aanleren van een nieuw lied gebruikt de student aantoonbaar het 5-fasenmodel. 2. Instrumentaal spel: uitvoeren Werk een voor de kinderen bekend lied verder uit naar muziekdidactische mogelijkheden en voer deze les uit in de klas. Beschrijf in je lesvoorbereiding duidelijk je didactiek en geplande organisatie. Gebruik hierbij het instrumentale stappenplan en een van de gemaakte liedbegeleidingen uit de vaklessen. Film deze les voor je vakdossier BT3 en reflecteer op de beelden. 3. Les naar keuze Website MM: Geef een les van de website van Muziek Meester (www.muziekmeester.nl) passend bij de leeftijdsgroep waarin je nu stage loopt. OF Methodeles: Geef een les uit een muziekmethode (zie leerlandschap). Verander indien nodig onderdelen van de les en pas lesdoelen en eigen leerdoelen aan.
14
Gids competent handelen beroepstakenbekwaam 2012-2013
Bewegingsonderwijs Verplichte stageopdrachten Complexe bewegingssituaties • De student verzorgt een les klassikaal werken met bewegen op muziek en een tikspel in drie groepen. • De student verzorgt een les in groepen werken, waarbij het tikspel uit de les klassikaal werken wordt herhaald. Van deze lessen worden met het oog op het vakdossier filmbeelden van de uitleg van het tikspel gemaakt (zie beoordelingsformulier vakdossier bewegingsonderwijs).
Pedagogiek Verplichte stageopdrachten Je kiest een (niet opvallend) kind dat je gedurende de stageperiode gaat volgen. Vanuit verschillende invalshoeken (persoonlijkheid, ontwikkeling) ga je een zo volledig mogelijk beeld vormen van dit kind. Je maakt een beschrijvend portret van het kind. Hierin komt het kind ook zelf aan het woord. Een selectie van producten (minimaal vijf verschillende producten, en/of foto’s) verbreden het beeld van het kind. Opdracht wordt afgetekend bij de bijeenkomsten van pedagogiek. Stagesuggesties: Je schept een onderwijsklimaat waarin de onderwijsleeractiviteiten volledig tot hun recht komen.
ICT Verplichte stageopdrachten De student kiest twee van de onderstaande opdrachten in beroepstaak 3. Paraaf ict-docent 1. Mediawijsheid De student beschrijft het huidige computergebruik van kinderen op de basisschool. Criteria: - De student beschrijft in een verslag op basis van een aantal interviews hoe het computergebruik van kinderen op de basisschool momenteel is en trekt samen met medestudenten conclusies over dit computergebruik - Het interview wordt gehouden met tenminste twee meisjes en twee jongens en bestaat uit minimaal tien vragen, verdeeld over de categorieën tijd, inhoud, vaardigheden en mediawijsheid 2. Educatieve software De student gebruikt (online) educatieve software om een (groepje) kind(eren) te laten werken aan een specifiek onderwijsdoel. Ciiteria: - De student geeft in het LBF een beschrijving van de gegeven les, met een link naar het gebruikte materiaal - De student geeft op basis van criteria aan waarom voor de betreffende toepassing is gekozen en op welke manier rekening wordt gehouden met verschillen tussen kinderen - De student gebruikt hierbij tenminste twee verschillende bronnen 3. Innovatie De student gebruikt een innovatieve toepassing in een les op de basisschool. Criteria: - De student geeft in het LBF een beschrijving van de gegeven les, met een link naar het gebruikte materiaal - De student geeft aan waarom voor deze innovatieve toepassing is gekozen (bijvoorbeeld augmented reality, quizlet, socrative, goanimate), waarom dit innovatief is en wat de voordelen hiervan zijn - De student gebruikt hierbij tenminste twee verschillende bronnen
15
4. Netwerken/professionaliseren De student laat zien hoe hij een digitaal netwerk inzet om zijn kennis te vergroten. Criteria: - De student beschrijft in een verslag hoe hij gebruik maakt van een digitaal netwerk (bijvoorbeeld kennisnet, blogs, social media, wikiwijs, leraar24) - De student geeft aan op welke manieren je jezelf kunt professionaliseren en geeft zijn visie op hoe hij dit in de komende jaren zelf gaat toepassen - De student gebruikt hierbij tenminste twee verschillende bronnen
16
Gids competent handelen beroepstakenbekwaam 2012-2013
Deel 4 Overzicht stageopdrachten en –suggesties bt4 Rekenen-Wiskunde Verplichte stageopdrachten 1. Beginsituatie van twee kinderen onderzoeken Onderzoek de beginsituatie/onderwijsleerbehoefte van twee kinderen ten aanzien van het leerstofdomein breuken. Doe dit door met beide leerlingen een rekengesprek te voeren waarin je onderzoekt welk begrip, welke getalkennis en welke vaardigheid de leerling heeft in dit domein. In de les op de opleiding wordt dit gesprek voorbereid. 2. ‘Maatboekje’, op zoek naar referentiematen bij leerlingen De basis voor het werken met meetgetallen is het opbouwen van een eigen referentiekader voor maten. Dit betekent dat een leerling bij de verschillende maten in het metriekstelsel eigen voorbeelden kan bedenken, bijvoorbeeld ‘als ik aan een kilo denk dat zie ik een pak suiker voor me’ Een vorm die geschikt is om te werken aan de opbouw van die maatkennis, is het maken van een eigen maatboekje. Je laat de leerlingen een eigen maatboekje maken (in de les op de opleiding wordt dit verder toegelicht). In het maatboekje is ruimte voor ‘onverwachte meetgetallen’, aandacht voor de relatie met een vak als wetenschap en techniek, aandacht voor maten en getallen in de schoolomgeving. Het maatboekje is een digitaal product. 3. Keuzeopdrachten Kies een van de volgende opdrachten en voer deze uit voor het vakdossier. 3.1 Onderzoek van het leerstofaanbod binnen een leerlijn - Je maakt een keuze uit één van de volgende onderwerpen: breuken, kommagetallen, procenten, of oppervlakte. Deze keuze is gerelateerd aan de groep waarin je stage loopt. - Je zoekt tien elkaar opvolgende opdrachten over het gekozen onderwerp op in de methode. - Je bekijkt de opdrachten en beschrijft wat het kind opeenvolgend leert in deze tien opgaven. Je leest de beschrijving van het leerstofonderdeel in de handleiding van de methode. - Je leest het hoofdstuk in het boek kerninzichten dat gaat over jouw gekozen onderwerp. - Je maakt een overzicht van de kennis die je hebt gevonden en je geeft een oordeel over de leerlijn in de tien opdrachten die je hebt gevonden. 3.2 Het maken en geven van een niet-methode-gebonden les gericht op onderzoekend leren Het leren van rekenen wiskunde is onder andere bedoeld om leerlingen wiskundig gereedschap in handen te geven om in te kunnen zetten bij het oplossen van probleemsituaties. Veel methode- lessen zijn vooral gericht op het oefenen van bepaalde vaardigheden. Voorbeelden van activiteiten die gericht zijn op het stimuleren van probleemoplossend denken en handelen kun je vinden in het materiaal van de grote rekendag (GRD) (zie www.rekenweb.nl). Je bekijkt het materiaal van de grote rekendag en kiest een onderwerp waar jij affiniteit mee hebt. Gebruik het materiaal van jouw keuze om er een les van te maken. In deze les zitten de volgende kenmerken: - De leerlingen worden uitgedaagd om probleemsituaties op te lossen; - De leerlingen krijgen de gelegenheid om met elkaar te overleggen; - De leerlingen krijgen de mogelijkheid om de probleemsituaties op verschillend niveau op te lossen; - Jij praat met de leerlingen na over de manier van oplossen en de samenwerking. Je bereidt de les voor op een lesbeschrijvingsformulier (LBF) en bespreek jouw keuze(n) met de mentor. Je geeft de les en schrijft een reflectie waarbij je terugkijkt op bovengenoemde kenmereken. 3.3 Modelgebruik in de les In de didactiek van het rekenonderwijs wordt het gebruik van (visuele) modellen gezien als hulpmiddel bij het maken van de berekening. Een goede leraar kiest tijdens de interactieve bespreking met de leerlingen over de gemaakte opgaven altijd het modelniveau voor het vergelijken van de wijze van oplossen. In de onderwerpen
17
breuken, verhoudingen, procenten wordt gebruik gemaakt van verschillende modellen. Veel gebruikte modellen zijn het cirkelmodel, de strook en de dubbele getallenlijn. Uit onderzoek van het CITO blijkt dat leerlingen die geen gebruik maken van een schematische aanpak (model) vaak geen systematische oplossingsaanpak hanteren. Het loont om leerlingen te leren in het proces van oplossen te kiezen voor het gebruik van één van de modellen. In deze opdracht willen we je ervaring op laten doen met het gebruik van modellen. Je geeft een les, voorbereid op het lbf, waarin je leerlingen laat werken aan een paar opgaven over breuken, procenten of verhoudingen. In de bespreking gebruik je twee verschillende modellen. Je neemt het werk van de leerlingen na afloop in en bekijkt hoe de leerlingen in hun aanpak gebruik hebben gemaakt van een van beide modellen. In de reflectie op de les ga je specifiek in op jouw ervaringen met de beide modellen en het resultaat bij de kinderen. Je geeft kort aan wat voor jou de volgende stap zou zijn in het aanbod. Verdere suggesties: Veltman, A. (2010), Rekenen met hele getallen op de basisschool TAL. Hoofdstuk 7 7.1 Onderzoekje met behulp van de rekenmachine (O) 7.2 Maak een kassabonnenspel (T) 7.3 Maak alle voorbeeldopgaven met de rekenmachine (T) 7.4 Zoek passende opdrachten bij de tussendoelen (O)
Nederlands Verplichte stageopdrachten In deze beroepstaak voer je de stageopdracht 1, mondelinge communicatie en stageopdracht 2, geletterdheid a en b, twee keer uit. Je lesbeschrijvingsformulieren van deze activiteiten en je ervaringen vormen de basis voor reflectie en verdere verdieping in de bijeenkomsten op de iPabo. Per domein vormt één lesbeschrijvingsformulier de input voor het vakdossier. Voeg alle lesbeschrijvingsformulieren toe aan je vakdossier. 1. Mondelinge communicatie Je ontwerpt een activiteit in het kader van mondelinge communicatie, waarbij je de complexe cognitieve taalfuncties stimuleert (denk hierbij aan debat, discussie, forumgesprek) en voert die uit, waarbij je rekening houdt met verschillen tussen leerlingen. De activiteit heeft concrete en realistische doelen en is gerelateerd aan de tussendoelen mondelinge communicatie. Je toont aan dat er een duidelijke relatie is tussen de beginsituatie van de groep en jouw aanbod. 2. Geletterdheid a) voortgezet lezen: Maak een keuze uit voortgezet technisch lezen, begrijpend lezen of studerend lezen. Je geeft twee lessen – voortgezet technisch lezen, begrijpend lezen of studerend lezen – aan de hele groep die je of zelf ontwikkelt of uit de methode haalt; je houdt rekening met verschillen tussen de leerlingen. Deze lesactiviteiten hebben concrete en realistische doelen en zijn gerelateerd aan de tussendoelen gevorderde geletterdheid. Je toont aan dat er een duidelijke relatie is tussen de beginsituatie van de groep en jouw aanbod. N.B. De tweede les kun je pas geven nadat de stof hiervoor op het college is behandeld. b) spelling: Je geeft twee lessen spelling waarbij je rekening houdt met de beginsituatie van de leerlingen. Gebruik hiervoor de (taal-)methode die op school aanwezig is en sluit aan bij het spellingprobleem waar de leerlingen op dat moment mee bezig zijn. Deze lesactiviteiten hebben concrete en realistische doelen en zijn gerelateerd aan de tussendoelen gevorderde geletterdheid. Je toont aan dat er een duidelijke relatie is tussen de beginsituatie van de groep en jouw aanbod ( denk o.a. aan differentiëren). N.B. De tweede les kun je pas geven nadat de stof hiervoor op het college is behandeld.
18
Gids competent handelen beroepstakenbekwaam 2012-2013
Engels Verplichte stageopdrachten Lessen Voorwaarden: Tenminste twee uitgevoerde activiteiten vormen de basis van je vakdossier. Voor de activiteiten maak je een keuze uit de vier fasen van het leerproces die in de colleges behandeld worden. De suggesties zijn bedoeld als handreiking om lessen Engels te ontwerpen waarin de kinderen optimaal gestimuleerd worden passief en actief Engels te gebruiken. Bij alle lessen dient het lezen en schrijven een beperkte rol te spelen. Elke les wordt met de mentor nabesproken en de reflectie vastgelegd. 1. Een activiteit ontwerpen waarin de kinderen zich bewust worden hun kennis van het Engels. In het didactiekboek staat een aantal suggesties in het hoofdstuk ‘Eerste kennismaking met Engels’. 2. Een les uitvoeren die is ontwikkeld rond het luisteren naar Engels. Dit kan in de vorm van popsongs, luisterfragmenten uit methoden van het BAO; DVD fragmenten of van TV opgenomen fragmenten. In hoofdstuk 7 van het didactiekboek worden een aantal suggesties besproken. 3. Een aantal spelvormen inzetten bij een les die op een aantrekkelijke manier de kennis van het Engels oefent en vastlegt. De inhoud van de spellen is afgeleid van de resultaten van de eerste stagesuggestie. 4. Ontwerp een situatie die uitdaagt tot het spontaan spreken van Engels. Deze les kan bijvoorbeeld een combinatie zijn van drama en Engels.
Godsdienst/levensbeschouwing Verplichte stageopdrachten De opdrachten voor de vier diplomarichtingen godsdienst/levensbeschouwing worden hieronder beknopt weergegeven. In de bijeenkomsten worden ze verder toegelicht. DCBO 1. De student ontwerpt een eigen lessenserie van minstens drie lessen over Jezus, waarbij hij gebruik maakt van bestaande methoden en primaire literatuur. 2. De student geeft twee opeenvolgende lessen over Jezus en reflecteert daar kritisch op RK 1. De student ontwerpt een eigen lessenserie van minstens drie lessen rond thema’s gebaseerd op de 1ste Communie/Pasen, waarbij hij gebruik maakt van bestaande methoden en primaire literatuur. 2. De student geeft twee opeenvolgende lessen rond thema’s gebaseerd op de 1ste communie/Pasen en reflecteert daar kritisch op. RD 1. De student ontwerpt een eigen lessenserie van minstens drie lessen die recht doet aan de religieuze diversiteit in zijn stageklas waarbij hij gebruik maakt van bestaande methoden en primaire literatuur. 2. De student geeft twee opeenvolgende lessen rond levensbeschouwelijke thema’s die recht doen aan de religieuze diversiteit in zijn klas en reflecteert daar kritisch op. ISLAM 1. De student ontwerpt een eigen lessenserie van minstens drie lessen vanuit de islam, waarbij hij gebruik maakt van bestaande methoden en primaire literatuur. 2. De student geeft twee opeenvolgende lessen rond thema’s vanuit de Islam en reflecteert daar kritisch op. Stagesuggesties • De student onderzoekt wat er op de stageschool gedaan wordt op het gebied van geestelijke stromingen; je kunt kijken naar onderwijsmateriaal; je kunt je mentor daarover bevragen of de directeur. • De student geeft een les rond een religieus feest uit een andere traditie dan de jou bekende. • De student ontwerpt een les rond religieuze voorwerpen.
19
• • •
De student ontwerpt een les rond een fenomeen uit twee verschillende religies (bijv. rond vasten, bidden of gebedshuizen). De student gaat in gesprek met een klein groepje kinderen met verschillende religieuze achtergronden. De student zoekt een filmpje op beeldbank en ontwerpt daarbij een activerende werkvorm.
Aardrijkskunde Verplichte stageopdrachten 1. Actualiteit in de les Geef een stageles waarbij je aansluit op de actualiteit, op deze manier maak je de les betekenisvol voor de leerlingen. Je maakt gebruik van een krantenartikel of een nieuwsfragment van de televisie en een kaart. 2. Kaartlezen Ontwikkel en geef een les waarin afhankelijk van het niveau van de groep verschillende kaartvaardigheden (zoals die in de lessen aan de orde komen) worden uitgelegd en geoefend. Maak bij deze les een verwerking met kaartopdrachten met kaartjes die de leerlingen naar aanleiding van de les moeten kunnen maken. Al naar gelang het niveau werken de leerlingen met drie of meer van onderstaande kaartvaardigheden: - Legenda - Richting - Vakkenstelsel - Afstand - Visualisatie - Interpretatie - Analyse 3. Aansluiten op de eigen omgeving Geef een stageles waarbij je aansluit op de eigen omgeving, waarbij je met de leerlingen buiten de poort van de school een onderdeel uit de schoolmethode gaat bekijken. Indien dat laatste niet uitvoerbaar is, dan moet je de omgeving van de school met bruikbare media in de klas halen (foto’s, video, kaarten) en verwerken in de les. Laat leerlingen tijdens de les actief nadenken over de inrichting van hun omgeving. Deze les kan je combineren met een les voor het vak geschiedenis. Stagesuggesties 1. Opdracht 1. Actualiteit Volg een aantal weken het nieuws via de krant en/of het journaal op televisie. Kies daarna een geografisch onderwerp uit het nieuws dat aansluit bij het niveau en de belevingswereld van jouw leerlingen. 2. Opdracht 2. Kaartvaardigheden Neem een kaart mee. Aan de hand van deze kaart ga je zelf aan de slag met het maken van kaartopdrachten op verschillende niveaus. 3. Opdracht 3. Eigen omgeving Maak een tabel van de hoofdstukken uit een methode (van één groep). Inventariseer welke onderwerpen in de omgeving van jouw stageschool een rol kunnen spelen bij de aardrijkskundelessen. De resultaten geef je ook weer in een kaart van de schoolomgeving.
Geschiedenis Verplichte stageopdrachten 1. Omgevingsgeschiedenis Geef één les waarbij de omgevingsgeschiedenis van de stageschool wordt gebruikt. Deze les kan je combineren met een les voor het vak aardrijkskunde. 2. Historisch verhaal Geef één les waarbij jij een historisch verhaal vertelt als beeldvormer.
20
Gids competent handelen beroepstakenbekwaam 2012-2013
Stagesuggesties Deze suggesties zijn mogelijkheden om je verder te verdiepen in de geschiedenisdidactiek en kunnen belangrijke ervaringen opleveren. 1.
Standplaatsgebondenheid • Voer a.d.h.v. vragen een gesprek met een groepje kinderen om inzicht te krijgen in de wijze waarop zij standplaatsgebondenheid bij een bepaald onderwerp herkennen.
2.
Spel en geschiedenis • Maak samen met de kinderen een spel. Je kunt daarbij denken aan het maken van 10Question (of 5Question) kaarten door de kinderen, waarmee ze zelf kunnen spelen. • Gebruik een bestaand spel. • Speel een spel uit de methode.
3.
Meervoudige intelligentie • Pas elementen uit Meervoudige Intelligentie toe bij de door jou gegeven les(sen).
Beeldende vorming Verplichte stageopdrachten Je voert in jouw stagegroep de lessenserie met het thema Kunst uit. Wanneer je een extra beeldend onderwijs les gaat geven is ons advies een les te kiezen van de digitale lesmethode ‘Laat maar zien’ www.beeldendonderwijs.nl.
Drama Verplichte stageopdrachten De student maakt gebruik van de stagesuggesties op de website van de vakgroep drama. De student geeft twee volledige en juist opgebouwde dramalessen, d.w.z. geen losse activiteiten maar twee lessen met een opbouw zoals beschreven in paragraaf 4.3 van ‘Kijk op Spel’. Worden er zelf lessen ontworpen, dan dienen deze ook aan die opbouw te voldoen. De student bezoekt een kindertheatervoorstelling voor kinderen in de basisschoolleeftijd en schrijft een verslag hierover. De opdracht hiervoor is te vinden op de website van de vakgroep drama.
Bewegingsonderwijs Verplichte stageopdrachten Het alleen of in een kleine groep uitvoeren van een activiteit naar keuze naar aanleiding van de gevolgde lessen, bv. het organiseren van een spelletjesdag voor de onder-/middenbouw. Voor andere mogelijkheden wordt verwezen naar de studieroute. Ze zijn gebonden aan een minimale omvang!
Pedagogiek Verplichte stageopdrachten In deze stageperiode maak je een “verhalend ontwerp” en voert het uit. De producten als verhaallijn, episodes, sleutelvragen, incidenten en evaluatie komen in je stagemap. Stagesuggesties Je voert een gesprek met een ouder onder supervisie van je mentor.
21
ICT Verplichte stageopdrachten De student kiest twee van de onderstaande opdrachten in beroepstaak 4. Eenmaal ingeleverde opdrachten kunnen niet nogmaals worden ingeleverd. Paraaf ict-docent 1. Mediawijsheid De student geeft een les over mediawijsheid, waarin de kinderen zich bewust worden van de gevaren van internet. Criteria: - De student geeft in het LBF een beschrijving van de gegeven les, met een link naar het gebruikte materiaal - De student geeft aan wat mediawijsheid is, wat gevaren van internet zijn en wat aandachtspunten zijn voor leerkrachten en voor ouders - De student gebruikt hierbij tenminste twee verschillende bronnen 2. Online samenwerken De student gebruikt een tool voor online samenwerken om samen met medestudenten op de IPABO te werken of om kinderen samen te laten werken tijdens een les op de basisschool (bijvoorbeeld mindmeister, twiddla, voicethread, montage). Criteria: - De student geeft in een LBF of een verslag een beschrijving van de manier waarop samengewerkt is, inclusief evaluatie met verbeterpunten, met een link naar het gebruikte materiaal (het eindproduct) - De student geeft aan waarom voor deze samenwerktool is gekozen en wat de mogelijkheden zijn van verschillende tools - De student gebruikt hierbij tenminste twee verschillende bronnen 3. Google Earth De student gebruikt verschillende (innovatieve) mogelijkheden van Google Earth om een les te geven op de basisschool. Criteria: - De student geeft in het LBF een beschrijving van de gegeven les, met een link naar het gebruikte materiaal - De student geeft aan hoe Google Earth in het onderwijs gebruikt kan worden en welke innovatieve mogelijkheden het heeft (ook andere GPS-toepassingen zoals everytrail, geocaching kunnen hierbij aan bod komen) - De student gebruikt hierbij tenminste twee verschillende bronnen 4. Gaming De student gebruikt een (online) game om een (groepje) kind(eren) gedifferentieerd te laten werken. Criteria: - De student geeft in het LBF een beschrijving van de gegeven les, met een link naar het gebruikte materiaal - De student geeft op basis van criteria aan waarom voor de betreffende game is gekozen, wat het doel van de game is en op welke manier rekening wordt gehouden met verschillen tussen kinderen - De student gebruikt hierbij tenminste twee verschillende bronnen Aan het einde van BT4 toon je wat je hebt geleerd in de verschillende beroepstaken aan door middel van een eindpresentatie. Je laat daarbij je ‘digitaal portfolio’ zien, dat je hebt opgebouwd op www.symbaloo.com.
22
Gids competent handelen beroepstakenbekwaam 2012-2013
Bijlage 1
Beoordelingsformulier werkplekassessment (WPA)
Student: iPaboklas: Mentor: e 1 assessor: Opmerkingen:
Datum: Stagegroep: Stageschool: e 2 assessor:
Voorwaardelijke criteria Het voorbereidingsdossier : • bevat het halfjaarlijkse adviesformulier van de mentor (zie website); • bevat een lesbeschrijvingsformulier met lesdoelen, eigen leerdoelen en de voorbereiding (inhoud / didactisch / organisatie) van de activiteit die tijdens het werkplekassessment wordt aangeboden; • is drie werkdagen voorafgaand aan het assessment beschikbaar voor de assessor(en).
Voldaan
Het werkplekportfolio bevat: • weekrooster en plattegrond van de groep; • leervragen behorende bij de periode; • uitgewerkte activiteiten (lesbeschrijvingsformulieren met evaluatie van mentor en student); • activiteitenoverzicht van stagedagen tot aan het werkplekassessment; • planning van de gehele dag (vanaf minor 1). * Er vindt geen werkplekassessment plaats. Beoordeling is onvoldoende. De student mag één keer herkansen. ** Er vindt wel een werkplekassessment plaats. De student vult het werkplekportfolio binnen twee weken aan en stuurt dit naar de assessor.
Ja
Nee*
Ja
Nee**
Competentie 1: Interpersoonlijk competent Kern 1 Werken aan groepsvorming en begeleiden van groepsprocessen Vereist vanaf BT1
Code T1.1.1
BT1 BT1 BT3
T1.1.2 T1.1.3 T1.1.4
Beoordelingscriteria Zorgt tijdens de les/activiteit voor een goede sfeer in de groep, zodat leerlingen zich op hun gemak voelen Maakt contact met leerlingen en laat merken dat hij de leerlingen ziet en hoort Stimuleert gewenst gedrag Ziet wat er gebeurt in zijn groep en reageert op groepsniveau
BT3
T1.1.5
Spreekt leerlingen op een effectieve manier aan op ongewenst gedrag
BT3
T1.1.6
Minor 1 Minor 3
T1.1.7 T1.1.8
T1.2.5 T1.2.6 T1.2.7 T1.2.8 T1.2.9
Beoordeling Matig Vold.
goed
0
1
2
3
0 0
1 1
2 2
3 3
0
1
2
3
0
1
2
3
Spreekt positieve verwachtingen uit t.a.v. het gewenste gedrag
0
1
2
3
Zorgt voor een positieve omgang tussen leerlingen onderling tijdens de activiteit Creëert samen met de leerlingen een sfeer waarin de leerlingen rekening houden met elkaar
0
1
2
3
0
1
2
3
Kern 2 Communiceren in de groep Vereist vanaf Code Beoordelingscriteria BT1 T1.2.1 Spreekt duidelijk met een op de activiteit afgestemd volume, tempo, articulatie en intonatie BT1 T1.2.2 Ondersteunt zijn verbale communicatie met non-verbale communicatie (gebaren, mimiek en lichaamshouding) BT3 T1.2.3 Houdt in zijn taalgebruik, omgangsvormen en manier van communiceren rekening met wat gebruikelijk is in de leefwereld van zijn leerlingen BT3 T1.2.4 Reageert effectief op vragen of opmerkingen van leerlingen BT3 BT3 BT3 Minor 1 Minor 1
Onv.
Stelt uitnodigende vragen Geeft leerlingen bij het stellen van vragen voldoende bedenktijd Hanteert een goede beurtverdeling Vraagt leerlingen op elkaar te reageren en speelt beurten door Houdt bij zijn instructie rekening met verschillen in taalniveau
Cesuur competentie 1 (2 kernen) Opleidingsfase BT1
Onv.
Beoordeling Matig Vold.
goed
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
0 0 0 0 0 0
1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2
3 3 3 3 3 3
BT2
BT3
BT4
Minor1
Minor2
Minor3
Minor4
Pt max
15
15
39
39
48
48
51
51
Cesuur
8
10
22
26
31
32
34
34
23
Competentie 2: Pedagogisch competent Kern 1 Het pedagogisch handelen Vereist vanaf Code Beoordelingscriteria BT1 T2.1.1 Is nieuwsgierig naar de ideeën van de leerlingen, luistert naar wat ze te zeggen hebben Waardeert de inbreng van de leerlingen en complimenteert hen regelmatig (basisbehoefte competentie) Hij stelt en bewaakt (consequent) regels en treedt op positieve wijze corrigerend op
Onv.
Beoordeling Matig Vold.
goed
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
0 0
1 1
2 2
3 3
BT1
T2.1.2
BT3
T2.1.3
BT3
T2.1.4
BT3
T2.1.5
Minor 1 Minor 1
T2.1.6 T2.1.7
Laat leerlingen samenwerken / samen spelen op een manier die functioneel is voor doel en/of proces van de les Stelt eisen aan de kwaliteit van de samenwerking en bespreekt deze eisen met de leerlingen Laat leerlingen zelf doen wat ze zelf kunnen (basisbehoefte autonomie) Geeft feedback op de individuele invulling van taken en rollen bij de samenwerking
Minor 1
T2.1.8
Complimenteert effectief het gedrag van leerlingen op individueel en groepsniveau
0
1
2
3
Minor 3
T2.1.9
Is sensitief naar het individu en de groep; voelt het gedrag van de kinderen en mogelijke oorzaken daarvan aan en kan er positieve sturing aangeven.
0
1
2
3
Cesuur competentie 2 (1 kern) Opleidingsfase BT1
BT2
BT3
BT4
Minor1
Minor2
Minor3
Minor4
Pt max
6
6
15
15
24
24
27
27
Cesuur
3
4
8
10
12
16
18
18
Competentie 3: Vakinhoudelijk & didactisch competent Kern 1 Adaptief werken met leerlijnen Vereist vanaf Code Beoordelingscriteria BT1 T3.1.1 Biedt activiteiten/opdrachten aan die leerlingen aanzetten tot actieve deelname BT1 T3.1.2 Stelt op gevarieerde wijze vragen die door de leerlingen worden begrepen BT3 BT3 Minor 1
T3.1.3 T3.1.4 T3.1.5
Minor 1 Minor 3
T3.1.6 T3.1.7
Minor 3
T3.1.8
Maakt actief gebruik van de voorkennis van de leerlingen en vat deze samen Stemt de onderwijsactiviteit af op het vakinhoudelijke niveau van de leerlingen Houdt bij de instructie rekening met verschillen tussen leerlingen (legt de leerstof op verschillende manieren uit) Stemt de begeleiding af op de niveauverschillen tussen de leerlingen Bereikt met de onderwijsactiviteit de in het lesbeschrijvingsformulier gestelde (gedifferentieerde) lesdoelen Bereikt met de onderwijsactiviteit gedifferentieerde lesdoelen die zijn afgestemd op de leerbehoefte van de individuele leerling
Kern 2 Creëren van een leeromgeving die tot leren uitlokt Vereist vanaf Code Beoordelingscriteria BT1 T3.2.1 Boeit de leerlingen door een inhoudelijk betekenisvolle context te gebruiken BT1 T3.2.2 Betrekt de leerlingen door bij de leerstof passende (digitale) hulpmiddelen te gebruiken BT1 T3.2.3 Geeft blijk van beheersing van de vakinhoud van de les
Onv. 0 0
Beoordeling Matig Vold. 1 2 1 2
goed 3 3
0 0
1 1
2 2
3 3
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
Onv. 0
Beoordeling Matig Vold. 1 2
Goed 3
0
1
2
3
0
1
2
3
BT3
T3.2.4
Legt de leerstof uit in logisch opeenvolgende stappen
0
1
2
3
BT3
T3.2.5
Hanteert verschillende didactische werkvormen, passend bij de verschillende lesdoelen
0
1
2
3
BT3
T3.2.6
0
1
2
3
Minor 1
T3.2.7
0
1
2
3
Minor 1
T3.2.8
Geeft gefundeerde/terechte complimenten m.b.t. de kwaliteit van het werk van de leerlingen (product) Demonstreert oplossingsstrategieën door (samen met de leerlingen) hardop te denken en/of voor te doen Herhaalt, benadrukt en / of vat samen wat de essentie van de leerstof is
0
1
2
3
Kern 3 Leerlingen leren leren Vereist Code Beoordelingscriteria vanaf BT3 BT3
24
T3.3.1 T3.3.2
Ondersteunt de leerlingen bij de stappen die zij bij een taak/activiteit moeten nemen Laat leerlingen vertellen wat ze geleerd hebben
Onv. 0 0
Beoordeling Matig Vold. 1 2 1 2
Gids competent handelen beroepstakenbekwaam 2012-2013
Goed 3 3
BT3
T3.3.3
Blikt met de leerlingen terug op de lesdoelen en de leerresultaten
0
1
2
3
Minor 1
T3.3.4
Laat leerlingen aan elkaar uitleggen en elkaar helpen
0
1
2
3
Minor 1
T3.3.5
Blikt met leerlingen terug op het leerproces
Minor 1 Minor 1
T3.3.6 T3.3.7
0 0
1 1
2 2
3 3
0
1
2
3
Bespreekt oplossingsstrategieën/leerstrategieën met de leerlingen Stimuleert het zelfstandig leren tijdens de activiteiten door leerlingen eigen verantwoordelijkheid te geven Cesuur competentie 3 (3 kernen) Opleidingsfas BT1 BT2 BT3 BT4 Minor1 e Pt max 15 15 39 39 63 Cesuur
8
10
22
26
38
Minor2
Minor3
Minor4
63
69
69
42
45
46
Competentie 4: Organisatorisch competent Kern 1 Het zorgdragen voor alle aspecten van klassenmanagement in de eigen groep Vereist Code Beoordelingscriteria vanaf BT1 BT1
T4.1.1 T4.1.2
Geeft aan wat de inhoud van de les is en benoemt wat er gaat gebeuren Organiseert de lesmaterialen ordelijk en toegankelijk in het lokaal
BT1 BT3
T4.1.3 T4.1.4
BT3 BT3
T4.1.5 T4.1.6
Hanteert regels die functioneel zijn voor de leerlingen Bespreekt wat hij van de leerlingen verwacht tijdens het zelfstandig werken en/of speelleren Sluit met de tijdsplanning aan bij de spanningsboog van de leerlingen Zorgt ervoor dat de regels door de leerlingen gedragen worden
Minor1
T4.1.7
Benoemt het eigen handelen m.b.t. de ondersteuning die de leerlingen kunnen verwachten Minor 1 T4.1.8 Kan prioriteiten stellen bij zijn tijdsplanning en de beschikbare tijd efficiënt over taken verdelen Minor 1 T4.1.9 Is in staat materialen en groepsindeling zodanig te organiseren dat de uitvoering van de les efficiënt kan plaatsvinden Minor 3 T4.1.10 Gebruikt (complexe) organisatievormen, leermiddelen en leermaterialen die lesdoelen en leeractiviteiten ondersteunen Cesuur competentie 4 (1 kern) Opleidingsfase BT1 BT2 BT3 BT4 Minor1 Minor2
Onv. 0 0 0
Beoordeling Matig Vold. 1 2 1 2 1 2
Goed 3 3 3
0
1
2
3
0 0
1 1
2 2
3 3
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
Minor3
Minor4
Pt max
9
9
18
18
27
27
30
30
Cesuur
4
6
10
12
16
18
18
20
Competentie 7: Evaluatie en reflectie Majorfase. Let op! Minorfase zie onder. Onderstaande punten worden besproken met assessor. De volgorde van bespreken is vrij te bepalen. Bedoeling is dat student zoveel mogelijk uit zichzelf spreekt. Vereist Code Beoordelingscriteria Beoordeling vanaf Onv. Matig Vold. Gesprek leiden BT1 O.2.2.1 Je geeft uit jezelf inhoudelijk toelichting op onderstaande criteria. 0 1 2 BT1 Lessituatie BT1
O.2.2.2
Je gebruikt vaktaal bij het onder woorden brengen en beargumenteren van deze criteria.
O.2.2.3
Je kunt uit de activiteit die je hebt verzorgd een opmerkelijk moment kiezen en verwoorden. Je kunt aangeven of dit een didactisch, pedagogisch, organisatorisch moment is en waarom. Je kunt je gedachten en gevoelens ten aanzien van dit moment benoemen. Je kunt ( in samenspraak met de assessor) jouw handelen in de situatie benoemen en aangeven hoe je het de volgende keer anders zou doen. Je kunt het effect van jouw handelen op het gedrag van een of meerdere kinderen benoemen.
BT1
O.2.2.4
BT1 BT1
O.2.2.5 O.2.2.6
BT3
O.2.2.7
Lesdoelen BT1 BT3
O.2.2.8
Je kunt aangeven in hoeverre de voorafgestelde vakspecifieke lesdoelen zijn bereikt.
O.2.2.9
Je kunt aangeven in hoeverre de voorafgestelde algemene en vakspecifieke lesdoelen zijn bereikt. Je kunt benoemen waarom deze doelen al dan niet zijn bereikt en beargumenteren waardoor dat komt.
Goed 3
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
25
Eigen leerdoelen BT1
O.2. 2.10
Je kunt aangeven op welke wijze je tijdens de les aan je eigen leerdoel(en) hebt gewerkt. Je kunt aangeven hoe je eerder ontvangen feedback van deskundigen (mentor, schoolopleider, assessor) hebt meegenomen in jouw huidige handelen.
BT1
O.2.2.11
BT3
O.2.2.12
Je kunt aangeven in hoeverre de eigen leerdoelen voor deze les zijn behaald. Waar wel, waar gedeeltelijk en waar niet?
BT3
O.2.2.13
BT3
O.2.2.14
Je kunt nadrukkelijk beargumenteren waardoor de eigen leerdoelen al dan niet zijn behaald. Je kunt aangeven hoe jouw huidige handelen is verbeterd ten opzichte van voorgaand handelen.
Cesuur competentie 7 Major Opleidingsfase BT1
BT2
BT3
BT4
Pt max
27
27
42
42
Cesuur
14
18
24
28
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
Competentie 7: Evaluatie en reflectie Minorfase Onderstaande punten worden besproken met assessor. De volgorde van bespreken is vrij te bepalen. Bedoeling is dat student zoveel mogelijk uit zichzelf spreekt. Vereist Code Beoordelingscriteria Beoordeling vanaf Onv. Matig Vold. Gesprek leiden Minor 1 O.2.2.1 Minor 1 O.2.2.2 Lessituatie Minor 1
O.2.2.15
Minor 1
O.2.2.16
Minor 3
O.2.2.17
Minor 3
O.2.2.18
Lesdoelen Minor 1
O.2.2.19
Eigen leerdoelen Minor 1 O.2.2.20
Minor 3
O.2.2.21
Cesuur competentie 7 Minor Opleidingsfase
Je geeft uit jezelf inhoudelijk toelichting op onderstaande reflectiecriteria. Je gebruikt relevante vaktaal bij het verwoorden en beargumenteren van deze criteria. Je kunt aspecten van de gegeven les benoemen die bepalend zijn geweest voor de ‘positieve’ communicatie en de coöperatieve sfeer in de groep. Je kunt aspecten van de gegeven les benoemen die tot een veilige leeromgeving in de groep hebben geleid. Je kunt je ontwikkeling hierin onder woorden brengen. Je kunt aspecten van de gegeven les benoemen die het leren van de kinderen hebben bevorderd en deze beargumenteren waar het gaat om taakgerichtheid, zelfstandig leren, differentiëren en samenwerken. Je koppelt deze aspecten aan recente vakdidactische kennis. Je kunt de genoemde aspecten uit bovenstaande items koppelen aan jouw pedagogische onderwijsvisie en je kunt dit theoretisch onderbouwen.
Je kunt aangeven in welke mate de voorafgestelde gedifferentieerde lesdoelen zijn bereikt.
Je kunt je eigen leerdoelen benoemen ( passend bij de eisen van de beroepstaken werkplekbekwaam of startbekwaam) en jouw ontwikkeling ( je professionele groei) hierin gedurende deze stageperiode beschrijven en van concrete voorbeelden voorzien. Je kunt aangeven hoe je eerder ontvangen feedback van deskundigen (mentor, schoolopleider, assessor) hebt meegenomen in jouw huidige handelen en beargumenteert overeenkomsten en verschillen met jouw onderwijsvisie.
Goed
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
0
1
2
3
Minor1
Minor2
Minor3
Minor4
Pt max
18
18
27
27
Cesuur
10
12
18
18
Berekening cijfer Student moet voldoen aan voorwaardelijke criteria en aan de cesuur die bij iedere competentie is vastgesteld. 5,5 + 4,5 x (behaald aantal punten – cesuur) : (totaal te behalen punten – cesuur)= cijfer
26
Gids competent handelen beroepstakenbekwaam 2012-2013
Bijlage 2 Het werkplekassessment Het werkplekassessment bestaat uit vijf onderdelen: 1. Het voorbereidingsdossier 2. Het werkplekportfolio 3. Uitvoering van het werplekassessment 4. Evaluatie en reflectie 5. Het werkplekassessmentgesprek Hoofdstuk 1 Het voorbereidingsdossier In het voorbereidingsdossier zijn de volgende twee onderdelen opgenomen: • 1.1 Het halfjaarlijkse adviesformulier van de mentor (zie website); • 1.2 Een lesbeschrijvingsformulier met lesdoelen, eigen leerdoelen en de voorbereiding (inhoud/didactisch / organisatie) van de activiteit die tijdens het werkplekassessment wordt aangeboden; De student stuurt het voorbereidingsdossier in digitale vorm aan de assessor uiterlijk drie werkdagen voorafgaand aan het werkplekassessment via het inleverloket. Als werkdagen worden aangemerkt maandag t/m zaterdag en het dossier is verstuurd voor 17.00 uur. Per onderdeel zijn hieronder doel, kwaliteitseisen en beoordelingscriteria beschreven. Het dossier wordt beoordeeld door de opleidingsassessor. 1.1 Formatieve advies van de werkplek Doel De student laat vanuit zijn formatieve advies zien dat hij binnen zijn stage genoeg bewijzen heeft getoond om voldoende te scoren op de competenties op het niveau beroepstakenbekwaam. Bij beroepstaak 3 wordt hiervoor het gebruikelijke halfjaarlijkse adviesformulier gebruikt. Voor beroepstaak 4 is het streven dat de mentor het adviesformulier minimaal twee keer invult. Kwaliteitseisen Aan de formatieve beoordeling worden de volgende kwaliteitseisen gesteld: 1. De formatieve advies is door de werkplekbeoordelaar (mentor) ingevuld. 2. De student heeft voor alle onderdelen een advies ontvangen. Wanneer de formatieve advies niet voldoende is, vindt er wel een werkplekassessment plaats. 1.2 Uitgewerkte opdracht voor de uitvoering van het werkplekassessment Doel De student kan door middel van de voorbereiding op een lesbeschrijvingsformulier laten zien dat hij een gevarieerd en verantwoord onderwijsaanbod voor een activiteit kan voorbereiden. Kwaliteitseisen Voor de twee beroepstaken zijn verschillende opdrachten geformuleerd. Beroepstaak 3: De student bereidt een betekenisvolle activiteit voor. Deze activiteit vindt plaats in een omgeving die tot leren uitlokt en sluit aan op de beginsituatie van de leerlingen. De activiteit duurt minimaal 40 en maximaal 50 minuten. Gedurende de activiteit heeft de student de leiding over de gehele groep. De student beschrijft een concreet lesdoel. De student zorgt ervoor dat onderstaande criteria waarneembaar zijn voor de assessor. ORIËNTATIEFASE: De student zorgt voor een pakkende inleiding waarbij hij/zij de voorkennis van de leerlingen activeert. Het handelen van de student is erop gericht de betrokkenheid vast te houden en de activiteit af te stemmen op de inbreng van de kinderen. Gedurende de gehele lesactiviteit is het handelen van de student erop gericht
27
taakgericht gedrag bij de leerlingen te bevorderen. Tijdens de activiteit verwoordt de student en/of verwoorden de leerlingen de belangrijkste regel(s) en afspraken. De student benoemt het gewenste gedrag en spreekt kinderen zo nodig aan op hun gedrag. UITVOERINGSFASE: Tijdens verwerking van de activiteit hanteert de student diverse didactische werkvormen, hij gebruikt passende leermiddelen die aansluiten bij het lesdoel en de ontwikkelingsniveaus van de leerlingen. De tijdsplanning in het lesbeschrijvingsformulier is leidend voor de uitvoering van de lesactiviteit. AFSLUITINGSFASE: Tijdens de afsluiting van de activiteit worden, afhankelijk van de uitvoering, de lesinhoud, het lesdoel en de regels/afspraken geëvalueerd. De student laat tevens zien in staat te zijn een lesovergang te begeleiden.
Beroepstaak 4:
De student bereidt een betekenisvolle activiteit voor. Deze activiteit vindt plaats in een omgeving die tot leren uitlokt en sluit aan op de beginsituatie van de leerlingen. De beginsituatie is gedifferentieerd naar leerstijl, tempo, interesse en ontwikkelingsniveau (leerbehoefte) van de leerlingen. De student maakt gebruik van de omgeving van de school door deze omgeving bij de activiteit te betrekken. De activiteit duurt minimaal 45 en maximaal 60 minuten. De student draagt er zorg voor dat onderstaande criteria waarneembaar zijn voor de assessor. ORIËNTATIEFASE: De student zorgt voor een pakkende inleiding waarbij hij de voorkennis van de leerlingen activeert en ze aanspreekt op hun ontwikkelingsniveau. Zijn handelen is erop gericht de betrokkenheid vast te houden en de activiteit af te stemmen op de inbreng van de kinderen. Gedurende de gehele lesactiviteit is zijn handelen erop gericht taakgericht gedrag bij de leerlingen te bevorderen. De student stemt af op de interesse van de leerlingen. Tijdens deze activiteit verwoordt de student en/of verwoorden de leerlingen de belangrijkste regel(s) en afspraken. De student benoemt het gewenste gedrag en spreekt kinderen zo nodig aan op hun gedrag. UITVOERINGSFASE: Tijdens de verwerking van de activiteit hanteert de student diverse didactische werkvormen waarmee hij de samenwerking tussen leerlingen stimuleert. De student gebruikt passende leermiddelen die aansluiten op de ontwikkelingsniveaus van enkele leerlingen, het lesdoel en tempo/interesse van de leerlingen. De tijdsplanning in het lesbeschrijvingsformulier is leidend voor de uitvoering van de lesactiviteit. AFSLUITINGSFASE: Tijdens de afsluiting worden, afhankelijk van de gekozen activiteit, zowel de inhoud, de samenwerking en het lesdoel als de regels/afspraken geëvalueerd. De student laat zien in staat te zijn een lesovergang te begeleiden. Beoordeling Bij de beoordeling wordt gebruik gemaakt van het beoordelingsformulier ‘werkplekassessment studiejaar 2011-2012’ (bijlage 1). De student wordt beoordeeld op de beoordelingscriteria bt1 en bt3. Hoofdstuk 2 Het werkplekportfolio In het werkplekportfolio zijn de volgende onderdelen opgenomen: 2.1 Weekrooster van de groep en een plattegrond van de klas; 2.2 Leervragen behorende bij de periode; 2.3 Activiteitenoverzicht van de stagedagen tot aan het werkplekassessment ; 2.4 Uitgewerkte (les)activiteiten met evaluatie van de mentor; Per onderdeel zijn hieronder doel, kwaliteitseisen en beoordelingscriteria beschreven. Het werkplekportfolio wordt door de opleidingsassessor gecontroleerd. De mentor heeft vooraf de onderdelen doorgenomen en,
28
Gids competent handelen beroepstakenbekwaam 2012-2013
wanneer voldaan, afgetekend op de aftekenlijst (bijlage 4). Na de controle plaatst de opleidingsassessor bij voldaan ook een paraaf. 2.1 Weekrooster van de groep en plattegrond Doel De student heeft inzicht in het weekrooster van de groep en de opstelling in de klas. Kwaliteitseisen 1. Kopie van het weekrooster van de mentor. 2. Kopie of zelfgemaakte plattegrond met namen (m.u.v. groep1-2) 2.2 Leervragen behorende bij de periode Doel De student kan zijn leervragen voor de periode schriftelijk verwoorden. Kwaliteitseisen 1. De leervragen zijn gerelateerd aan het handelen van de student. 2. De leervragen sluiten aan bij de competenties van de beroepstaak. 2.3 Activiteitenoverzicht van de stagedagen tot aan het werkplekassessment Doel De student laat door zijn overzicht zien voldoende initiatief te hebben genomen om activiteiten in zijn stagegroep uit te voeren. Kwaliteitseisen Aan de beoordeling worden de volgende kwaliteitseisen gesteld: 1. Het activiteitenoverzicht is door de student ingevuld (bijlage 4). 2. Per dag heeft de student gemiddeld twee activiteiten uitgevoerd. 3. Alle activiteiten zijn voorzien van een paraaf van de mentor als bewijs van uitvoering. 2.4 Uitgewerkte activiteiten met evaluatie van mentor en student Doel De student toont aan zijn activiteiten voorbereid te hebben m.b.v. een lesbeschrijvingsformulier. Kwaliteitseisen 1. De lesbeschrijvingsformulieren zijn volledig ingevuld. 2. De lesbeschrijvingsformulieren zijn voorzien van een evaluatie /reflectie van de student. 3. De lesbeschrijvingsformulieren zijn voorzien van een evaluatie van de mentor. Hoofdstuk 3 De uitvoering van het werkplekassessment Bij de uitvoering staat het handelen van de student centraal. Hij voert een activiteit uit in de stageklas. 3.1 Uitvoering en bewijsvoering voor de competenties Doel De student bewijst in zijn handelen te voldoen aan de competenties 1 t/m 4. Kwaliteitseisen 1. De student toont aan de competenties op net niveau beroepstakenbekwaam te beheersen zoals beschreven op het beoordelingsformulier (bijlage 1). Beoordeling Bij de beoordeling wordt gebruik gemaakt van het beoordelingsformulier ‘werkplekassessment studiejaar 2012-2013’ (bijlage 1). De student wordt beoordeeld op de beoordelingscriteria bt1 en bt3.
29
Hoofdstuk 4 Reflectie Na de uitvoering krijgt de student 20 minuten de tijd om zijn handelen te evalueren en vervolgens hierop te reflecteren. Hij doet dit aan de hand van de criteria van het beoordelingsformulier werkplekassessment te vinden onder competentie 7. 4.1 Eigen reflectie op het dagdeel Doel De student laat door het invullen van de evaluatie- c.q. reflectievragen van het beoordelingsformulier zien dat hij in een kort tijdsbestek zijn handelen kan evalueren en daarop kan reflecteren. Het bewijs wordt getoond in het werkplekassessmentgesprek. Kwaliteitseisen 1. De student kan reflecteren op zijn eigen handelen. Beoordeling De reflectie van de student wordt beoordeeld tijdens het werkplekassessmentgesprek. Hoofdstuk 5
Het werkplekassessmentgesprek
5.1 Het gesprek Doel De student laat zien dat hij zijn evaluatie/reflectie kan onderbouwen. De student weet zijn leervragen te herkennen en te benoemen in zijn handelen. De student kan een opmerkelijk moment verwoorden en dit omschrijven. De student weet vanuit de evaluatie alternatieven aan te reiken voor zijn handelen. Beoordeling Bij de beoordeling wordt gebruik gemaakt van het beoordelingsformulier ‘werkplekassessment- studiejaar 2012-2013’ (bijlage 1). Let op: kies voor het onderdeel Evaluatie en reflectie Majorfase.
30
Gids competent handelen beroepstakenbekwaam 2012-2013
Bijlage 3
Aftekenlijst werkplekportfolio beroepstakenbekwaam
Naam student: Naam mentor: Datum afname werkplekassessment: Onderdeel
Paraaf mentor
Paraaf assessor
Weekrooster van de groep en een plattegrond van de klas: - Kopie van het weekrooster van de mentor. - Kopie of zelfgemaakte plattegrond met namen (m.u.v. groep1-2). Leervragen behorende bij de periode; - De leervragen zijn gerelateerd aan het handelen van de student. - De leervragen sluiten aan bij de competenties. Activiteitenoverzicht van de stagedagen tot dan toe; - Het activiteitenoverzicht is door de student ingevuld (bijlage 4). - Per dag heeft de student gemiddeld twee activiteiten uitgevoerd. - Alle activiteiten zijn voorzien van een paraaf van de mentor als bewijs van uitvoering. Uitgewerkte (les)activiteiten met evaluatie van de mentor; - De lesbeschrijvingsformulieren zijn volledig ingevuld. - De lesbeschrijvingsformulieren zijn voorzien van een reflectie van de student. - De lesbeschrijvingsformulieren zijn voorzien van een evaluatie van de mentor.
31
Bijlage 4 Format overzicht stagedagen beroepstakenbekwaam Student: Klas iPabo: Stageschool: Beroepstaak: De student vult deze lijst in, de mentor tekent de lijst af. De lijst wordt toegevoegd aan het werkplekportfolio2. Stagedag 2e jaars (voltijd): dinsdag Minimum aantal stagedagen is per halfjaar voor de voltijd 20 dagen en de deeltijd 16 dagen. Stageweken 1e half jaar voltijd major: week 42, week 49 en week 2 Stageweken 2e half jaar voltijd major: week 12, week 6 Datum:
2
Groep:
Korte omschrijving van activiteiten:
Paraaf mentor:
Formulier staat op de website www.ipabo.nl onder stagebureau, formulieren studenten
32
Gids competent handelen beroepstakenbekwaam 2012-2013