Zondag 6 september 2015, Martinikerk Sneek Ds. Jan Willem Nieboer Gelezen: 1 Koningen 18: 20-46 Gezongen: Lied 280: 1, 2, 3 en 4, Psalm 139: 8, 9 en 11, Lied 723, Lied 655, Lied 1008, Lied 218 en Lied 840: 1 en 2 HUPPEN Ik protesteer tegen de lezing van vanmorgen. Als er gemoord wordt in naam van God, haak ik af. Dan ben je geen haar beter, dan de fundamentalistische koppensnellers van vandaag. Godsdienst heeft een gevaarlijke kant. Iedere godsdienst, ook de onze. Die begint bij verhalen als deze over Elia en de Baälpriesters. Ze zijn bewust karikaturaal beschreven. Elia als de held van ons ware geloof, die zich in zijn eentje moedig verzet tegen domme anders-gelovigen. Een verschrikkelijk gemene koningin Izebel die een sullige koning Achab helemaal inspint. Een heel volk dat massaal achter haar onnozele afgod aanhuppelt. En een supergod die onze held Elia vanuit zijn hoge hemel spectaculair gelijk geeft. Het lijkt meer een Disneysprookje dan een bijbelverhaal. Met dit verschil dat het slot en stuk minder zoetsappig is. Op het eind wordt het een bloedbad. Vierhonderdvijftig Baälpriesters worden afgeslacht. - Ja…., maar Izebel had ook de priesters van Israël af laten maken…Onzin. Dat is geen argument om met dezelfde botte bijl tekeer te gaan. Als je vindt dat jouw geloof van een hogere orde is dan dat van Izebel, dan moet jij je ook niet bedienen van haar methodes. Ik protesteer. Blijft één probleem. Het is wel een fantastisch mooi verhaal. Lekker politiek incorrect Hoe is dit verhaal in godsnaam in de bijbel beland? Weet je, onze bijbel is eigenlijk een grote verzameling boeken. Verhalen die in de loop van zo’n tweeduizend jaar ontstaan zijn, verteld werden, doorverteld werden, later her en der opgeschreven, verzameld, geredigeerd en weer overgeschreven. De oude Rabbijnen hebben ze aan het begin van onze jaartelling heel zorgvuldig bij elkaar gesprokkeld en geselecteerd. Het zijn verhalen met heel verschillende karakters: er zijn historische verhalen, er zijn juridisch teksten, er zijn protestschriften, er zijn gedichten, er zijn novellen, er zijn mythen en legenden. En er zijn volksverhalen.
Zeg maar verhalen die niet door fijnbesnaarde taalvirtuosen doorgegeven werden. Verhalen die verteld werden bij volksfeesten. Ik stel me zo voor bij een knapperend vuurtje, met schalen vol schapen-spareribs en een paar tonnetjes wijn. En ja, het is net als op feestjes, daar moeten verhalen wel een beetje scoren. Die strakke politieman die je aanhield wordt al snel een verschrikkelijke hufter terwijl jij triomferend je eigen verhaal uitwandelt. Het kwaad moet wat zwarter, het goede wat witter en met een zoetsappig eind kun je daar al helemaal niet aankomen. Nou, Eliaverhalen zijn zulke verhalen. Als je dat weet, is het eigenlijk best bijzonder dat die oude Rabbijnen - die de bijbelverhalen lang, heel lang geleden verzamelden - hun neus er niet voor ophaalden maar zeiden: “Die verhalen moeten er ook in”. “Want ach” – zo dachten ze daar waarschijnlijk bij – “iedereen snapt wel dat je die met een korreltje zout moet nemen”. Zo bezien is mijn protest tegen deze verhalen een beetje voorbarig. Al blijf ik erbij dat er een gevaarlijke kant aanzit. Maar het gevaar zit niet in het verhaal. Het gevaar zit in het gebrek aan humor en relativeringsvermogen van veel gelovigen. Het misverstand dat je alles ernstig moet nemen, omdat het in een ‘heilig boek’ staat. Let wel, dat is niet alleen het probleem van de Islamieten. Het is ook ons probleem. Wie de humor in zijn geloof kwijtraakt wordt een gevaar voor Gods schepping. En andersom is ook waar Wie de humor in zijn geloof weet te behouden is haar tot zegen. Humor is de meest onderschatte vorm van spiritualiteit. Elia is een volkse heethoofdprofeet. Hij knalt er lekker in, zullen we maar zeggen. De Israëlische schrijver Meir Shalev zegt over Elia dat we God dankbaar mogen zijn dat Elia niet begraven is, maar dat hij met een vurige wagen ten hemel voer. Want stel je eens voor wat er gebeurd zou zijn als we hier in Israël een graf hadden van zo’n grote en belangrijke profeet met een karakter als het zijne.1 De ellende was niet te overzien. Goed, vanmorgen horen we dus het verslag van een idiote wedstrijd tussen twee geloven. Elia neemt het in z’n eentje op tegen 450 baälpriesters. Zie je het voor je: Al die baälpriesters die een hele morgen maar om hun altaar heen huppen en er gebeurt niks. En dan gaat Elia ze zitten klieren. Als een soort Theo van Gogh avant la lettre stoort hij zich niet aan een verbod op smalende godslastering. De bijbelvertalers proberen het nog een beetje plechtig houden - het is immers wel een heilig boek - maar ook daar stoort Elia zich niet aan. Je bent volksprofeet of je bent het niet. “Kom op jongens”, roept Elia, “doorhuppen! 1
In den Beginne, Meir Shalev, Ambo Amsterdam 2011, p 226
Hij hoort jullie niet, harder roepen, nog harder. Misschien is ie net even heel druk met andere dingen, Of doet ie zijn middagtukje, Misschien zit ie wel te poepen”. Ja, dat staat er letterlijk in het Hebreeuws. Niet – zoals Evelien zonet nog wat plechtig las: “Ik denk dat hij zich even moest afzonderen.” Zo zeg je dat niet, als je aan het spotten bent. En Elia zegt dat niet voor niets. In de oude joodse Midrasjverhalen - verhalen die op een creatieve manier de leemtes in bijbelse verhalen opvullen - staat bijvoorbeeld dat Farao zei: “Ik ben God. Ik heb alles geschapen”. “Bewijs het maar eens”, zei Mozes. “Nou”, zei Farao, “ik weet zeker dat ik god ben, want ik hoef nooit naar de w.c.” Waarop Mozes stiekem in de Nijl ging postten en wie sloop daar in alle vroegte door de ochtendschemering om zijn behoefte te doen? Precies, Farao. En op het moment suprème stapt Mozes uit het riet tevoorschijn en zegt: “Ha, betrapt, nu weet ik zeker dat je geen god bent”2. Alles goed en aardig, ik vertel nou van alles om het verhaal heen, maar wat hebben we daar nou aan. Daar zit je hier eigenlijk voor. Wat is het punt? Er zitten natuurlijk meer interessante lagen in het verhaal, maar laat ik er een uitpikken. Er is een merkwaardig woordje dat door het verhaal heen, steeds terugkomt. Huppen/hinken. Dat woord is een belangrijk sleuteltje. Elia vraagt het volk: Hoe lang huppen/hinken jullie nog op twee krukken; Nu eens een beetje leunen op de Eeuwige God, dan weer wat leunen op baäl. Hoe lang denk je zo door te huppen? En even later huppen de baälpriesters hun rondjes om het altaar. Daar staat hetzelfde woord, dat moet je er even uitpakken. Daar staat het Hebreeuwse woordje P S CH; Pesach. Het belangrijkste feest voor joden en voor christenen: Pesach, Pasen. Dat betekent letterlijk: huppen, springen passeren (ons woordje Pasen). Het woord verwijst naar de Engel des doods die op de laatste nacht voor de bevrijding van het joodse volk door Egypte ‘hupte’. Hij ging niet van deur naar deur. Nee, hij hupte van deur naar deur. Hij hupte, hij hinkte, hij passeerde, want hij sloeg deuren over; die deuren waar een beetje bloed van het Pesachlam aan gesmeerd was. Zo, al huppend, scheidde God tussen het volk van Farao, dat meende dat de mens zelf god kon zijn. 2
Een – ik geef toe - vrije interpretatie van een midrasj die rabbijn Evers aanhaalde in een lezing over de verhouding jodendom chistendom, maandag 31 augustus 2015 in de synagoge Kehilas Ja’akov in Amsterdam
En dat hardnekkige volkje van Israël, dat weigerde te knielen voor alles wat menselijk was. God koos. Nee, Hij kiest, want ieder jaar met Pesach kiest hij weer en ervaar je weer die bevrijding. God kiest. Hij kiest voor degenen die lijden en onvrij zijn. Hij kiest tegen alles en iedereen die onderdrukt en kleineert. Zo maakt Hij het verschil. Terug naar ons verhaal. Wat is het punt? Waar windt Elia - met zijn korte lontje - zich zo over op? Dat het volk baäl vereert? Nee, dat is het niet eens. Niet precies. Je moet ‘preciezer’ luisteren. Het kantelpunt zit in vers 21: Daar sprak Elia het volk als volgt toe: ‘Hoe lang blijft u nog op twee gedachten hinken? Als de HEER God is, volg hem dan; is Baäl het, volg dan hem.’ Met andere woorden: Kies En wat doen de Israëlieten vervolgens? De Israëlieten zeiden niets. Het blijft oorverdovend stil. Er wordt niet gekozen. Voel je wat het punt is? Herken je het? Geloven is op een andere manier huppen; dan het hinken op twee gedachten. Geloven is kiezen. Zoals de Eeuwige gekozen heeft. Laat ik wat concreter worden. Zaterdagmorgen stond er voorop de krant een stoet vluchtelingen, wandelend langs de snelweg. Ze waren uit de treinen geklommen en hadden het recht in eigen hand genomen. Daar liepen ze, over de snelweg in Hongarije naar Oostenrijk. Wat zie je als je naar deze foto kijkt? Kies. Hebben wij te maken met een tsunami aan vluchtelingen die onze wankele welvaart bedreigt? Of hebben wij te maken met wanhopige enkelingen die de macht van de groep gebruiken om de zware beveiliging van ons fort Europa te kraken. Kies.
Zijn die vluchtelingen ‘andere mensen’ zoals ik in de krant las. ‘Andere mensen’, die niets van onze cultuur begrijpen en die met geweld bedreigen. Of zijn vluchtelingen juist mensen die op de vlucht zijn voor dat soort gespuis? Kies. Komen al die vluchtelingen hier naartoe omdat ze hongeren naar onze materiële welvaart. Of hongeren zij naar iets in onze cultuur waar wij zelf amper nog gebruik van maken: vrijheid? Kies Is die vluchtelingenstroom een bedreiging van onze vrijheid, of laat die stroom juist zien dat het verlangen naar vrijheid het altijd wint van onderdrukking en geweld? Kies Tussen God of Baäl Tussen de God die kiest en de afgod van het ‘blauw-blauw’ en het ‘dat valt buiten mijn verantwoordelijkheid’. Kies, tussen de God die je helpt scherper te zien en te kiezen en het afgodje dat zich laat vormen naar jouw eigen wensenlijstje. Kies, tussen de God die God is. En het afgodje dat je ego kietelt en je in de waan laat dat je zelf een godje bent. Geloven is kiezen. En Kiezen is geloven.