UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2014 – 2015
Gezondheidsrisico’s bij kalveren aan een drinkautomaat: Voorkomen van Pasteurellaceae en Mycoplasmata
door Karlijn JANSSENS
Promotoren:
Dr. Bart Pardon Prof. Dr. Piet Deprez
Onderzoek uitgevoerd in het kader van de Masterproef © 2015 Karlijn Janssens
TITELBLAD
Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen enkele garantie met betrekking tot de juistheid of volledigheid van de gegevens vervat in deze masterproef, noch dat de inhoud van deze masterproef geen inbreuk uitmaakt op of aanleiding kan geven tot inbreuken op de rechten van derden. Universiteit
Gent,
haar
werknemers
of
studenten
aanvaarden
geen
aansprakelijkheid
of
verantwoordelijkheid voor enig gebruik dat door iemand anders wordt gemaakt van de inhoud van de masterproef, noch voor enig vertrouwen dat wordt gesteld in een advies of informatie vervat in de masterproef.
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2014 – 2015
Gezondheidsrisico’s bij kalveren aan een drinkautomaat: Voorkomen van Pasteurellaceae en Mycoplasmata
door Karlijn JANSSENS
Promotoren:
Dr. Bart Pardon Prof. Dr. Piet Deprez
Onderzoek uitgevoerd in het kader van de Masterproef © 2015 Karlijn Janssens
VOORWOORD Voor de keuze van het tweede deel van mijn masterproef leek het onderwerp “Gezondheidsrisico’s bij kalveren aan een drinkautomaat” me erg interessant. Een onderzoek vind ik relevant om de academische wereld nader te verkennen. Samen met mijn promotor Bart Pardon heb ik een schema uitgewerkt dat te combineren viel met het groot aantal stageweken. Daarnaast hebben we regelmatig de problematiek van drinkautomaten besproken en getoetst aan de praktijkervaring. Voor de hulp bij de staalnames wil ik Bonnie, Laura en Linde bedanken. Daarnaast zijn Laura en Linde een grote hulp geweest in het labo bij het uitplaten van de verschillende stalen. Zij hebben de praktische kant van het onderzoek ondersteund. Vervolgens wil ik in het bijzonder mijn promotor Dr. Bart Pardon bedanken om mij goed op weg te helpen en de verschillende versies van dit onderzoek door te nemen. Dankzij zijn vele tips en concrete opmerkingen heeft hij deze masterproef mee tot een goed einde gebracht. Tot slot zorgde co-promotor Prof. Dr. Piet Deprez ervoor dat de puntjes op de “i” werden gezet.
INHOUDSOPGAVE TITELBLAD VOORWOORD INHOUDSOPGAVE SAMENVATTING .................................................................................................................................... 1 INTRODUCTIE ........................................................................................................................................ 2 LITERATUURSTUDIE ............................................................................................................................. 3 1.
2.
3.
DRINKAUTOMAAT...................................................................................................................... 3 1.1
Werking en technische aspecten ......................................................................................... 3
1.2
Economische aspecten en voordelen.................................................................................. 6
FREQUENT VOORKOMENDE ZIEKTEN AAN DRINKAUTOMATEN ....................................... 8 2.1
Tongulcera ......................................................................................................................... 11
2.2
Diarree ............................................................................................................................... 12
2.3
Bovine respiratory disease complex .................................................................................. 12
2.3.1
Risicofactoren ................................................................................................................ 13
2.3.2
Pathogenen ................................................................................................................... 14
ECONOMISCHE ASPECTEN EN GEBRUIK DATA VAN DE DRINKAUTOMAAT .................. 16
MATERIAAL EN METHODEN............................................................................................................... 18 1.
DOEL ......................................................................................................................................... 18
2.
STUDIEBEDRIJVEN ................................................................................................................. 18
3.
STAALNAMEGROOTTEBEREKENING ................................................................................... 18
4.
SELECTIECRITERIA KALVEREN ............................................................................................ 19
5.
BEMONSTERING...................................................................................................................... 19
6.
BACTERIOLOGISCH ONDERZOEK ........................................................................................ 21
7.
ENQUETE OP AUTOMATENBEDRIJVEN ............................................................................... 21
RESULTATEN ....................................................................................................................................... 22 1.
BACTERIËLE BRD PATHOGENEN ......................................................................................... 22
2.
RESULTATEN ENQUÊTE EN KLINISCH ONDERZOEK ......................................................... 24
DISCUSSIE ........................................................................................................................................... 28 REFERENTIELIJST .............................................................................................................................. 30 BIJLAGEN ............................................................................................................................................. 35 1.
BIJLAGE 1: ENQUÊTE/ INTERVIEW LANDBOUWER ............................................................ 35
2.
BIJLAGE 2: KLINISCHE SCOREKAART .................................................................................. 43
SAMENVATTING Binnen de toenemende automatisering in de rundveehouderij worden dierenartsen, vooral op de steeds groter wordende bedrijven, vaker geconfronteerd met drinkautomaten voor kalveren. Het literatuuronderzoek toonde aan dat kalveren aan deze automaten op vroege leeftijd reeds in grotere groepen worden geplaatst met een verhoogd risico op het ontwikkelen van Boviene Respiratory Disease (BRD) tot gevolg. Daarnaast wordt er melding gemaakt van een verhoogde incidentie van diarree en tongulcera bij de kalveren, zonder enige evidentie in de literatuur. In het eigen onderzoek werd de prevalentie van Pasteurellaceae en mycoplasmata bepaald op 12 bedrijven met runderen van het Belgische witblauwe ras, waarvan 6 met en 6 zonder drinkautomaten. Diepe nasopharyngeale swabs en broncho alveolaire lavages werden in totaal bij 99 dieren genomen. Vervolgens werd een bacteriële cultuur voor Pasteurellaceae en Mycoplasma spp. aangelegd. Uit een enquête op 5 van de 6 bedrijven met drinkautomaat kon besloten worden dat de in de literratuur gekende risicofactoren voor automatenbedrijven aanwezig waren, nl. grote groepen kalveren die reeds jonge leeftijd samen geplaatst worden, zonder dat er een all-in-all-out systeem toegepast wordt. De prevalentie van Pasteurella multocida, Mannheimia haemolytica en Mycoplasma was 23%, 14% en 10% op de automatenbedrijven, respectievelijk. Dit was niet significant verschillend van de controlebedrijven (38%, 21% en 19% voor P. multocida, M. haemolytica en M. bovis, respectievelijk). Histophilus somni werd slechts aan 1 automatenbedrijf teruggevonden (15%). In conclusie, er kon niet bevestigd worden dat er een verschil was is prevalentie van bacteriële BRD pathogenen op bedrijven met en zonder drinkautomaat. Sleutelwoorden: BRD - drinkautomaat - risico factoren - Pasteurellaceae - Mycoplasma spp. English: Within the increasing automation of the cattle industry, veterinarians see more often an automated milk feeder for calves on farms. Literature research revealed that when these milk feeders are used, calves are put at early age in larger groups. This brings an increased risk for Bovine Respiratory Disease (BRD) in these groups. Besides BRD, people reported a higher risk of diarrhoea and tongue ulcers in these calves, without any evidence in literature. On 12 farms, 6 with an automated milk feeder and 6 without calves were sampled by using a deep nasopharyngeal swab and a broncho-alveolar lavage for culture of Pasteurellaceae and Mycoplasma spp.. The prevalence for P. multocida, M. haemolytica, H. somni and Mycoplasma spp. did not differ significantly between farms with an automatic milk feeder (23%, 14%, 15% and 10% respectively) and farms without an automated milk feeder (38%, 21%, 0% en 19%, respectively). On 5 farms with an automated milk feeder farmers filled in a survey. We could conclude that on these farms several risk factors for BRD were present such as the young age where calves were housed in large groups and the absence of an all-in-all-out system. Key words: BRD - Automated milk feeder - risk factors - Pasteurellaceae - Mycoplasma spp.
1
INTRODUCTIE
Met het toenemend aantal dieren per rundveebedrijf in Europa is de interesse in ver doorgedreven automatisering toegenomen (Sustronck et al., 2014) zeker aangezien de arbeidskost voor veel familiebedrijven hoog is. Een voorbeeld van deze automatisering zijn drinkautomaten bij kalveren. Deze trend doet zich eveneens in Vlaanderen voor. Er wordt opgemerkt dat er steeds meer kalveren aan een drinkautomaat gehuisvest worden. Dit heeft een aantal redenen. Als eerste is er om rendabel te blijven een stijging van het aantal kalveren op de meeste bedrijven. Daarnaast is arbeid duur, drinkautomaten worden dan meestal geplaatst om arbeid uit te sparen. Als laatste past dit in de algemene automatisering die zich voordoet in de landbouwsector. Anderzijds brengen de automaten meer gezondheidsrisico’s met zich mee. Steeds meer wordt er in Vlaanderen melding gemaakt van diarree, tongulcera en Bovine Respiratory Disease (BRD) bij kalveren gehuisvest aan een drinkautomaat (Sustronck et al., 2014). Dit heeft mede te maken met het feit dat kalveren reeds op vroege leeftijd in groep aan de automaat gehuisvest worden. De groepen bevorderen wel het natuurlijke gedrag van de kalveren, wat als positief gezien wordt in het kader van dierenwelzijn. Nochtans is de beschikbare literatuur die deze bevindingen bevestigd zeer beperkt. Er is bijzonder weinig informatie beschikbaar over de relatie tussen een drinkautomaat en ziekten. Van de drie ziekten hierboven vernoemd heeft BRD de grootste economische impact (Pardon et al., 2013). Hierbij moeten de meeste dieren behandeld worden en in erge gevallen sterven er dieren. Antibioticagebruik is momenteel een hot topic en BRD speelt hierin een belangrijke rol, omdat dieren hierbij vaak lange tijd behandeld moeten worden en een breedspectrum antibacterieel middel wordt ingezet (Edwards, 2010; Pardon et al., 2012). Vermoed wordt dat er in groepssystemen met kalveren aan een drinkautomaat meer BRD voorkomt dan in andere systemen. Lundborg et al. (2005) en Svensson en Liberg (2006) maken melding dat in grote groepen kalveren aan een drinkautomaat significant meer BRD voorkomt. De groepsgrootte in deze studies ligt dan nog een stuk lager dan het aantal kalveren dat volgens de producenten aan drinkautomaten gehuisvest mag worden (DeLaval, Holm&Laue, Lely, Mamylac ®). De doelstelling van deze masterproef is een overzicht te geven van verschillende drinksystemen voor kalveren, hun praktische uitvoering en de gezondheid van kalveren gehuisvest aan drinkautomaten. Dit gebeurde op basis van informatie uit zowel wetenschappelijke als semiwetenschappelijke bronnen. In het onderzoeksdeel werd gezocht naar een mogelijk verklaring voor de hogere BRD incidentie aan automaten. De prevalentie van bacteriële BRD kiemen werd bekeken, dit zowel bij kalveren gehuisvest aan een drinkautomaat als kalveren gehuisvest in een conventioneel systeem. De hypothese was dat bepaalde zeer besmettelijke BRD pathogenen, met name Mycoplasma spp. en Histofilus somni frequenter op bedrijven met een drinkautomaat voorkomen.
2
LITERATUURSTUDIE 1. DRINKAUTOMAAT 1.1 Werking en technische aspecten Een drinkautomaat of kalvermelkstation is een voederstation voor kalveren dat automatisch melk verstrekt. De dieren komen naar het station wanneer ze honger hebben, worden door middel van een transponder herkend, waarna de ingestelde hoeveelheid melk wordt verstrekt. Bij andere systemen is er geen dierherkenning en kan er dus onbeperkt gedronken worden. De drinkautomaten kunnen ook ingedeeld worden naargelang de melk die ze verstrekken, afhankelijk van het toestel is dit koemelk, kunstmelk of beiden. Verschillende bedrijven bieden drinkautomaten voor kalveren aan die allemaal ongeveer hetzelfde werkingsmechanisme hebben. De automaten mengen heet water met een dosis melkpoeder waardoor een portie kunstmelk ontstaat of een warmtewisselaar zorgt ervoor dat melk vanuit de koeltank op de juiste temperatuur wordt gebracht, zie Figuur 1 (Lely; Van Gansbeke, 2006 ).
Figuur 1. Lely Calm kalverdrinkautomaat. Deze figuur toont de beide systemen, aanmaak van melk op basis van melkpoeder of het opwarmen van tankmelk (Lely b).
Een drinkautomaat bestaat uit 4 onderdelen, deze worden weergegeven in Figuur 2. In de melkeenheid wordt de melk bereid, de transponder zorgt voor de herkenning van het individuele kalf en in het voederstation wordt de melk opgenomen. Een processor stuurt het geheel aan en afhankelijk van het type kunnen er extra gegevens verzameld worden. Dit kan bijvoorbeeld het gewicht zijn, sommige drinkautomaten hebben een geïntegreerde weegschaal (Van Gansbeke, 2006). Eén processor kan meerdere stations sturen, de software kan eveneens de krachtvoedergift van de koeien regelen. De keuze van de automaat is belangrijk in functie van de bedrijfsstrategie (Van Gansbeke, 2006).
3
Figuur 2. De 4 onderdelen van een drinkautomaat: drinkautomaat, procescomputer, drinkstation en transponder (DeLaval a)
Bij de meeste systemen worden kalveren door middel van een transponder herkend, waardoor zij de juiste hoeveelheid melk krijgen (Mamylac®, Lely, DeLaval). Hierdoor is het mogelijk om kalveren van verschillende leeftijden samen te huisvesten (Lely). In systemen waarbij alle kalveren ad libitum gevoederd worden is het gebruik van een transponder overbodig. De meeste automaten kunnen voor 1 of 2 groepen kalveren ingezet worden (Figuur 3). Verschillende firma’s geven andere richtlijnen voor de grootte van de groepen aan de drinkautomaten. Mamylac ® geeft aan dat groepen tot 30 dieren aan de drinkautomaat bediend kunnen worden. Figuur 3 geeft aan hoe je deze 30 dieren door 1 drinkautomaat kan bedienen. De toestellen van DeLaval kunnen 25 kalveren per melkstation voeden; aan de meeste automaten kunnen 4 melkstations gekoppeld worden waardoor 1 automaat zo een groep van 100 kalveren kan voederen. Lely heeft twee soorten drinkautomaten op de markt: Compact en Vario. Lely Compact kan maximum 2 melkstations aansluiten met een totale capaciteit van 50 kalveren. De Lely Vario kan tot 4 melkstations uitgebreid worden met een totale capaciteit van 250 kalveren.
4
Figuur 3. Verschillende opties voor de indeling van groepen met behulp van een automaat. De automaat heeft een capaciteit van 30 kalveren die in 1 of 2 groepen gehuisvest kunnen zijn ( naar Mamylac®).
Over de ideale groepsgrootte aan de automaat bestaat heel wat discussie. Tijdens een studie van Jensen (2004) werden er twee groepen kalveren gemaakt, één met 24 kalveren per automaat en één met 12 kalveren per automaat. In de grotere groep was er meer competitie om toegang tot de automaat te krijgen. Dit hield in dat de dieren langer moesten wachten alvorens ze toegang kregen tot de automaat en ze vaker gestoord werden tijdens het drinken. Een oplossing hiervoor is het toedienen van minder, maar grotere porties (Jensen, 2004). Hierdoor gaat de competitie voor de toegang tot de drinkautomaat achteruit, alle andere parameters dienen dan wel gelijk te blijven. Tijdens een studie van Von Keyserlingk et al. (2004) werd de invloed van het aantal spenen per groep bestudeerd, hier kwam eveneens naar boven dat bij minder spenen per groep een verhoogde competitie onder de kalveren was. Dit hield in dat de kalveren minder tijd aan de speen doorbrachten en bijgevolg ook minder melk opnamen. Svensson en Liberg (2006) bestudeerden de groepsgrootte in relatie met de gezondheid van de kalveren. Hieruit bleek dat er in grotere groepen een hogere incidentie van ziekte was. Het beschermen van de drinkende kalveren is een ander belangrijk aspect. Dit kan door middel van een trechtervorm waardoor het niet mogelijk is dat er twee kalveren tegelijk het station betreden. Een afsluitbaar systeem geeft meer zekerheid dat het kalf ongestoord kan drinken, er moet dan wel een uitgang voorzien worden (Figuur 4) (Van Gansbeke, 2006). Uit een onderzoek van Weber en Wechsler (2001) komt naar voor dat dieren in een gesloten systeem zich langer aan de drinkautomaat bevinden. Na de drinkbeurt in een gesloten systeem bezuigen de kalveren elkaar minder (Weber en Wechsler, 2001). Wanneer men over een station met individuele dierherkenning beschikt, gebeurt deze pas als het kalf zich in het station bevindt. Wanneer de automaten dieren toelaten die hun portie melk al op hebben, daalt de capaciteit van de drinkautomaat. De kalveren gaan dan aan de speen zuigen zonder dat ze melk krijgen.
5
Figuur 4. Bescherming van de drinkende kalveren bij de kalverdrinkautomaat door middel van een afsluitbaar station (Van Gansbeke).
De meeste drinkautomaten zijn standaard van een speen voorzien, volgens de firma’s om het natuurlijke gedrag te bevorderen (Holm & Laue, Lely, Mamylac®). Maar bij de MAMY® tronic is het een optie om de speen te vervangen door een drinkbakje (Mamylac®). De reiniging van een drinkautomaat is een ander cruciaal element. Niet alle drinkautomaten bevatten standaard een goed reinigingssysteem, er zit nogal wat verschil tussen de verschillende modellen en bedrijven. De H&L 100 van Holm&Laue bevat een automatische reiniging, maar het is onduidelijk of dit eveneens voor de speen geldt. Bij de Lely calm drinkautomaat is een automatische spoeling optioneel. De MAMY® Tronic van Mamylac® kan optioneel een ontsmetting van de speen uitvoeren na doorgang van een kalf (Holm & Laue, Lely, Mamylac®). 1.2 Economische aspecten en voordelen Een van de belangrijkste redenen waarom een drinkautomaat wordt aangeschaft is arbeidsbesparing (Sustronck et al., 2014). Er zijn een aantal mogelijkheden voor het voederen van kalveren: op melkveebedrijven worden de dieren vaak tweemaal daags met behulp van emmers gevoederd, nog vaker is meestal onhaalbaar op het vlak van arbeid. Bij vleesvee zijn er heel wat bedrijven die met zoogkoeien werken. Nog andere bedrijven werken met een kalverdrinkautomaat. Op bepaalde vlakken is deze te vergelijken met een krachtvoederautomaat, maar de opkomst is echter schaarser (Van Gansbeke, 2006). Als laatste is er nog een milk-taxi (Figuur 5). Dit is een tank met doseerarm waarmee rondgereden kan worden op het bedrijf. De milk-taxi kan eventueel een elektrische verwarming of pasteuriseerfunctie uitoefenen en afhankelijk van het model kan de inhoud variëren van 100 tot 260l (Holm&Laue).
6
Figuur 5. Milk-taxi (uit Holm&Laue)
De drinkautomaat heeft een aantal potentiële voordelen ten opzichte van het voederen met (speen) emmers. Een eerste voordeel doet zich voor op het vlak van arbeid. De meeste automatische systemen geven een arbeidsbesparing van ongeveer 50% (Van Gansbeke, 2006). Uit een studie van Kung et al. (1997) blijkt dat een kalf individueel opvoeden ongeveer 10min/dag per kalf vergt. Dit in tegenstelling voor kalveren die in groep aan een automaat gehuisvest zijn, waar de tijd per kalf minder als 1minuut per dag bedraagt. Volgens deze studie kunnen de kosten van de drinkautomaat er in 2 tot 3 jaar uitgehaald op een bedrijf met ongeveer 200 koeien, een opruimingspercentage van 35% en een kalversterfte van 10% (Kung et al., 1997). De herverdeling van de arbeid is een ander pluspunt. Een automaat hoeft niet op vaste tijdstippen gecontroleerd te worden, door middel van de flexibiliteit kan deze dus gemakkelijker gecombineerd worden met andere taken. Een derde pluspunt op vlak van arbeid is de arbeidsverlichting. Het tillen van emmers en het reinigen nadien valt weg. In de plaats hiervan komt er wel een hoop ander werk: het trainen van de kalveren, het bijhouden van de gegevens en het reinigen en onderhouden van de automaat (Van Gansbeke, 2006). De kalverdrinkautomaat kan een positieve bijdrage leveren op het vlak van voedingsfysiologie en gezondheid. Het dagrantsoen wordt onderverdeeld in meerdere kleine porties, wat beter overeen komt met het natuurlijke zuiggedrag van kalveren. Onregelmatig voederen, te grote porties, incorrecte dosering en een wisselende melktemperatuur zorgen ervoor dat een kalf sneller diarree ontwikkelt. Bij een drinkautomaat zou dit geen probleem mogen geven. Daarnaast spelen kiemen een belangrijke rol, dus de nodige hygiëne is eveneens bij een drinkautomaat vereist. Kalveren aan een automaat nemen de melk trager op en de kop-nek houding is eveneens meer natuurgetrouw tegenover het voederen in emmers. Kalveren gehuisvest aan een automaat kunnen gedurende de nacht zuigen. Hierdoor blijft de lichaamstemperatuur op peil in de winter en in de zomer kan de warmte geproduceerd door de voederopname beter kwijtgespeeld worden (Van Gansbeke, 2006).
7
De kosten zijn dan weer een ander aspect, vaak wordt vergeten dat melk een relatief duur voedingsmiddel is, of het nu kunstmelk of koemelk is. Door preciezere dosering en optimaal spenen kunnen de kosten in de hand gehouden worden. Bij een automaat dienen ook de kosten voor het gebouw en de installatie in rekening gebracht te worden. Een drinkautomaat vereist groepshuisvesting waardoor er een lagere investering nodig is tegenover individuele huisvesting (Van Gansbeke, 2006). Algemeen genomen blijkt dat wanneer arbeid geen beperkende factor is of wanneer de vrijgekomen tijd niet gevaloriseerd kan worden, een drinkautomaat nooit voordeliger zal zijn. Voornamelijk bij grotere veestapels en wanneer arbeid een limiterende factor is wordt een automaat snel terugverdiend (Van Gansbeke, 2006). In de studie van Kung et al. (1997) werd de berekening gemaakt voor een bedrijf met 200 koeien, momenteel zijn bedrijven van deze grootteorde in België nog niet zoveel aanwezig.
2. FREQUENT VOORKOMENDE ZIEKTEN AAN DRINKAUTOMATEN Wanneer men kalveren aan drinkautomaten huisvest moet men met een aantal factoren rekening houden. Een aantal hiervan zijn niet specifiek voor drinkautomaten maar eerder gerelateerd aan het hergroeperen van dieren. Vaak wordt er gewaarschuwd voor sanitaire risico’s in groepen groter dan 15 dieren, zeker wanneer deze op zeer jonge leeftijd in de groep geplaatst worden (Van Gansbeke, 2006). Oudere dieren kunnen dan weer in groepen van ongeveer 20 dieren gehuisvest worden. Wanneer men meer dieren aan de automaten plaatst, stijgt de ziektedruk en competitie. Bij grotere groepen vormen de oudere kalveren een bron van infectie voor de jongere dieren (Svennson et al., 2003). Door de ziektedruk en competitie ontstaat er stress bij de dieren wat een daling in prestaties en een verhoogde kans op ziekten in de hand kan werken. Om problemen te vermijden wordt het leeftijdsverschil in de groep best beperkt tot een maximum van 3 weken. Het EFSA (European Food and Safety Authority) raadt eveneens aan om het leeftijdsverschil van de dieren te beperken (EFSA, 2006). Hierdoor is het aan te raden dieren in twee groepen te huisvesten op basis van leeftijd, ook al is de maximale bezetting van de automaat niet bereikt. Daarnaast is er aangetoond dat dieren in groep huisvesten vanaf 2 weken leeftijd een verhoogd risico geeft op sterfte in de eerste levensmaand van het kalf (Gulliksen et al., 2009c). Kalveren gehuisvest aan een drinkautomaat worden meestal vanaf 10 tot 14 dagen in een groep aan de automaat gehuisvest wat vanuit dit oogpunt ongunstig is. De kalveren die sneller in een groepshuisvesting worden gezet, zullen een grotere blootstelling hebben aan hoge doses infectieuze agentia vroeger in hun leven. Hierdoor zullen ze sneller een infectie doormaken en bijgevolg een hogere kans op sterfte hebben (Gulliksen et al., 2009c). Zowel voor diarree als BRD zijn er al meerdere studies uitgevoerd die kijken naar het verschil van groepsgrootte en individuele huisvesting op uitbraken van ziekte. Marcé et al. (2010) gaven een mooi overzicht van referenties over de risicofactoren voor BRD en neonatale diarree, dit is terug te vinden in Tabel 1.
8
Tabel 1. Risicofactoren gerelateerd aan verschillende huisvestingssystemen voor diarree en BRD in melkveekalveren die niet gespeend zijn (naar Marcé et al., 2010).
Referenties voor neonatale
Risicofactoren
Referenties voor BRD
diarree
Toegenomen omvang van de
Frank en Kaneene (1993),
Norström
kudde
Gulliksen et al. (2009a)
Gulliksen et al. (2009b)
Barrington
(2002),
Svensson et al. (2003), Lago
Svensson en Linberg (2006),
et al. (2006), Svensson en
Svensson
Linberg (2006)
Groepshuisvesting
vs
individuele huisvesting
et
et
al.
al.
(2006),
et
al.
(2000),
Gulliksen et al. (2009a) Grote groepen (> 10 tot 12
-
Maatje et al. (1993), Losinger en
kalveren)
Heinrichs
Svensson
et
(1996), al.
(2003),
Svensson en Linberg (2006) Grote variatie leeftijd binnen een groep
Svensson et al. (2006)
Maddox-Hyttel et al. (2006), Gulliksen et al. (2009b)
Wat zeker belangrijk is om te weten, is de status van het Boviene Virale Diarree Virus (BVDV) op het bedrijf. BVDV zorgt voor een immunosupressie waardoor andere ziekten sneller kunnen aanslaan. De specifieke invloed op pathogenen van het BRD complex wordt weergegeven in Tabel 2. De bijdrage van BVDV infecties op onder andere respiratoire aandoeningen is afhankelijk van de virulentie van de virusstam, het type infectie (acuut of chronisch), het tijdstip van blootstelling aan het virus en de aanwezigheid van secundaire pathogenen (Ridpath, 2010). Taylor at al. (2010) vermelden voornamelijk dat persistent geïnfecteerde dieren een hogere kans hebben op BRD. Vanaf 1 januari 2015 is er in België een eerste fase van het verplicht nationaal bestrijdingsprogramma opgestart. In deze fase worden permanente BVD-dragers of immunotolerante permanent geïnfecteerde dieren (IPI’s) opgespoord. Deze dieren zijn een belangrijke bron van BVDV op het bedrijf (DGZ, 2014)
9
Tabel 2: Gerapporteerde interacties van het BVDV met secundaire pathogenen in de ontwikkeling van BRD (naar Ridpath, 2010).
Viraal
Pathogeen
Interactie
BRSV
Synergisme met een verhoogde pathogeniciteit en verspreiding tot gevolg
IBR (infectieuze boviene
Synergisme met een verhoogde pathogeniciteit en
rhinotracheïtis)
verspreiding tot gevolg
Para influenza type 3
Synergisme met een verhoogde pathogeniciteit en verspreiding tot gevolg
Bacterieel
Mycoplasma bovis
Synergisme met als
resultaat een
verhoogde
pathogeniciteit, ten gevolge van immunosupressie een
verhoogde
incidentie
van
infecties
met
opportunistische kiemen en chronische infecties Mannheimia
Synergisme met als
haemolytica
pathogeniciteit, ten gevolge van immunosupressie een
verhoogde
resultaat een
incidentie
van
verhoogde
infecties
met
opportunistische kiemen
Het lichaamsgewicht van de kalveren bij aankomst in de groepshuisvesting of nieuwe omgeving speelt een rol. Kalveren met een lager gewicht hebben een groter risico op het krijgen van onder andere respiratoire aandoeningen. Vermoedelijk ligt de oorzaak bij deze dieren bij een mindere immunologische status en een lagere energiereserve. Hierdoor hebben ze een kleiner vermogen om zich aan te passen aan hun nieuwe huisvesting (Brscic et al., 2012). Aan drinkautomaten worden een aantal problemen waargenomen. Ademhalingsstoornissen zowel acute als chronische problemen, diarree en tongulcera komen regelmatig voor (Hepola, 2003; Sustronck et al., 2014).
10
2.1 Tongulcera Er is geen enkel wetenschappelijk artikel dat de relatie vermeldt tussen het gebruik van een drinkautomaat en het voorkomen van tongulcera. Enkel Sustronck et al. (2014) vermeld dat dit een waargenomen probleem is bij kalveren gehuisvest aan een drinkautomaat. Om een relatie met de drinkautomaat aan te tonen zal verder onderzoek in de toekomst nodig zijn. In de literatuur is er geen informatie te vinden over risicofactoren van tongulcers bij kalveren. Maar er kan vermoed worden dat orale laesies met de bijhorende kiemen makkelijk worden doorgegeven tussen de kalveren onderling aangezien er 1 speen is waar een ganse groep dieren aan komt zuigen. McIntosh (1938) heeft aangetoond dat de kiemen gerelateerd aan tongulcera doorgegeven kunnen worden via materiaal. Toch wordt hier even verder ingegaan op de etiologie achter de tongulcera. Necrotiserende stomatitis ten gevolge van een infectie met Fusobacterium necrophorum, is een vaak voorkomende oorzaak. Het slijmvlies in de mond bij kalveren is vrij gevoelig, hard stro, de eruptie van tanden en andere zorgen voor kleine laesies waardoor de kiemen kunnen invaderen met ulceraties tot gevolg (McIntosh, 1938). Meestal betreft het kalveren met een leeftijd van 2 weken tot 3 maanden, dit is juist de periode dat ze aan de drinkautomaat gehuisvest zijn (Holliman, 2005). De laryngeale vorm, beter bekend als necrobacillose, komt voor, maar wordt hier niet verder besproken. De spreiding gebeurt voornamelijk door middel van materiaal, dus hieronder vallen ook de spenen die gebruikt worden aan de drinkautomaten, bedding en via kalveren die aan elkaar zuigen (McIntosh, 1938). Daarnaast zijn er nog heel wat andere ziekten die onder andere tongulceraties kunnen geven, deze moeten in overweging genomen worden. Mond-en-klauwzeer (MKZ) kan eveneens laesies geven op de tong, maar heeft bovendien bijkomende symptomen waaronder blaasjes rondom de klauwen, tepels, neusgaten en andere. Vesiculaire stomatitis is een virale infectie die ongeveer dezelfde letsels als MKZ geeft. Eveneens kan boviene papillaire stomatitis voorkomen, dit is een zelflimiterende, goedaardige infectie meestal bij kalveren waar laesies in de mond en op de neusspiegel van pasgeboren kalveren terug te vinden zijn. De Mucosal Disease vorm van het BVDV kan ook mondlaesies geven, onder andere op de tong. Blauwtong kan orale laesies geven maar verloopt bij runderen eerder subklinisch en zal voornamelijk symptomen geven bij schapen. Infectieuze boviene rhinotracheïtis (IBR) geeft eerder laesies ter hoogte van de neusspiegel en een mucopurulente neusvloei, maar minder vaak orale leasies. Bij zeer ernstige letsels dienen altijd Boosaardig Katarraal Koorts en runderpest in het achterhoofd gehouden te worden. Trauma kan altijd een oorzaak zijn van laesies ter hoogte van de tong, maar dit zal eerder een individueel probleem zijn. Tot slot kunnen ook chemische agentia laesies van de tong en mondmucosa geven (Holliman, 2005).
11
2.2 Diarree De groepsgrootte bij kalveren gehuisvest aan een drinkautomaat heeft volgens een studie van Svensson en Liberg (2006) geen effect op het risico op voorkomen van diarree. Voor de rest is er zeer weinig informatie over het voorkomen van diarree bij kalveren gehuisvest aan een drinkautomaat. Tijdens een studie van Klein-Jöbstl et al. (2014) werd gekeken naar de risicofactoren voor het ontwikkelen van diarree bij de kalveren. Hieruit bleek dat de bedrijfsgrootte een rol speelt, bedrijven met een probleem van diarree bij kalveren waren doorgaans een stuk groter dan bedrijven zonder problemen. Dit komt eveneens naar voor in een studie van Frank en Kaneene (1993). Op kleinere bedrijven 10-49 dieren kwam significant minder diarree bij de kalveren voor tegenover grotere bedrijven >200. Het aantal kalveren op eenzelfde moment op die bedrijven kan enorm verschillen. De grootte van de huisvesting speelt eveneens een rol, wanneer de accommodatie van de dieren kleiner zijn is er een verhoogde kans op het ontwikkelen van diarree (Svensson et al., 2006). Kalveren gehuisvest in een groepshuisvesting hebben een verhoogd risico op het ontwikkelen van diarree. Deze dieren zullen op jongere leeftijd diarree ontwikkelen en vaak ernstigere diarree vertonen (Svensson et al., 2006; Svensson en Liberg, 2006; Gulliksen et al., 2009c).Daarnaast blijken de aanwezigheid van andere dieren op het bedrijf, de frequentie van reinigen van de kalverstal, de plaatsing van individuele kalverhutjes en het voorkomen van ademhalingsstoornissen een rol te spelen (Klein-Jöbstl et al., 2014). Pathogenen die een rol spelen bij diarree in jonge kalveren zijn onder andere Cryptosporidium spp., bovine rota en corona virussen en E. coli F5 (Torsein et al, 2011). 2.3 Bovine respiratory disease complex Het BRD complex is een multifactoriële, infectieuze respiratoire aandoening. Bij BRD spelen een aantal bacteriën een belangrijke rol waaronder: Mannheimia haemolytica, Pasteurella multocida, Histophilus somni en Mycoplasma bovis (Griffin et al., 2010). Daarnaast spelen stress, virale en parasitaire infecties een rol. Deze hebben een invloed op de immuniteit van de kalveren waardoor bacteriënen makkelijker de bovenste ademhalingswegen kunnen koloniseren (Griffin et al., 2010). Hier komt stress bij grote groepen kalveren aan de drinkautomaten uit punt 2 weer aan bod. In het kader van dit onderzoek wordt voornamelijk een focus gelegd op de bacteriële component van het bovine respiratory disease complex (BRD). Klinische symptomen kunnen zeer sterk variëren, soms zijn de symptomen bijna niet waarneembaar, maar in andere gevallen kunnen kalveren peracuut sterven. Neus- en oogvloei kunnen zichtbaar zijn, samen met depressie, anorexie en koorts die hoog kan oplopen. Daarnaast zijn een gestegen ademhalingsfrequentie, hoest en vochtige reutels bij auscultatie waarneembaar. Bij een verdere evolutie van het BRD complex worden de symptomen ernstiger. Meest waargenomen zijn een verminderde eetlust gepaard met depressie, een verandering in ademhalingspatroon en een stijging van de lichaamstemperatuur (Griffin et al., 2010).
12
2.3.1
Risicofactoren
Voor jonge dieren begint alles met het biestmanagement. Dit bepaalt de immuniteit van de dieren wat een belangrijke rol zal spelen in het ontwikkelen van ziekte. Kalveren met een “Failure of passive transfer” hebben onvoldoende colostrum of colostrum van onvoldoende kwaliteit gekregen en zullen zelf na het spenen een hoger risico hebben op het ontwikkelen van BRD. Daarnaast speelt hierbij het antistof niveau van het moederdier een rol. Vaarzen zullen een lagere antistoftiter hebben tegenover meerdere kalfsdieren (Taylor et al., 2010). Er zijn een aantal risicofactoren die een rol kunnen spelen bij BRD. Als eerste kunnen virale infecties op 2 manieren predisponerend werken. Een virus kan directe schade geven aan de mucociliaire clearance waardoor bacteriën makkelijker vanuit de bovenste luchtwegen richting long kunnen gaan. Maar daarnaast kan het virus interfereren met het immuunsysteem (Taylor at al., 2010). Naast virale infecties speelt de omgeving een rol. Kalveren hebben kort na transport een hoger risico op BRD, van daar de naam “Shipping fever”, de lengte van het transport is tevens een bepalende factor (Taylor et al., 2010). Daarnaast spelen extreme weercondities een rol. De leeftijd en het gewicht zijn ook van belang in het ontwikkelen van BRD. Wanneer de dieren een groter gewicht hebben wanneer ze gegroepeerd worden is er een verminderde kans op het ontwikkelen van BRD (Sanderson et al., 2008). De groepsgrootte is een belangrijk aandachtspunt. Volgens Lundborg et al. (2005) en Svensson en Liberg (2006) zijn grotere groepen kalveren aan een drinkautomaat een risicofactor. Bij de kalveren komen dan meer klinische ademhalingsstoornissen en een verminderde groei voor. Uit deze studie bleek
dat er
in de grotere groepen (12-18 kalveren) een significant
hoger risico op
ademhalingsstoornissen was tegenover de kleinere groepen (6-9 kalveren) (Svensson en Liberg, 2006). Dit zijn op zich al kleine groepen dieren, want in de praktijk worden vaak groepen van 35 kalveren en eventueel meer door een drinkautomaat van melk voorzien. Om problemen te voorkomen worden de groepen best beperkt tot een maximum van 35 dieren volgens Sustronck et al. (2014). Wanneer meer dan 35 kalveren door 1 drinkautomaat bediend worden, is er een groter risico op stress. De kalveren moeten dan langer aanschuiven of wachten alvorens ze opnieuw melk kunnen drinken. Maar uit het onderzoek van Svensson en Liberg (2006) blijkt duidelijk dat deze grote groepen al een enorme impact kunnen hebben op ademhalingsstoornissen en groeisnelheid. Wat men vooral niet mag vergeten is dat de identificatie van zieke dieren in deze grotere groepen moeilijker wordt (Svensson en Jensen, 2007). Voor deze masterproef werden vleeskalveren aan een drinkautomaat gehuisvest bemonsterd. Volgens Svensson et al. (2003) waarbij de studie werd uitgevoerd op melkvee hebben kruisingen tussen melken vleesvee een hogere kans op versnelde ademhaling en afwijkingen op auscultatie van de longen. Daarnaast zou volgens Sanderson et al. (2008) ook het geslacht binnen de groepen een rol spelen. Groepen met zowel vrouwelijke en mannelijke dieren hadden in zijn studie een hogere kans op het ontwikkelen van BRD.
13
Daarnaast is bewezen dat all-in-all-out een effectieve maatregel is om de prevalentie van respiratoire aandoeningen zoals BRD te doen dalen (Brscic et al., 2012). Een studie van Woolums et al. (2013) geeft ongeveer hetzelfde weer. Daar werd gekeken naar de lengte van het afkalfseizoen. Als alle kalveren op korte tijdspanne geboren worden is er een significant lager risico op het ontwikkelen van BRD. Dit komt onrechtstreeks op hetzelfde neer. Er zal dan veel minder een vermenging zijn van kalveren met een groter leeftijdsverschil. Een aantal management factoren spelen een rol bij de ontwikkeling van ademhalingsstoornissen volgens een studie van Perez et al. (1990). Risicofactoren in het management zijn een slechte behandeling van de navel na de geboorte, een dagelijkse hoeveelheid kunstmelk van meer als 5l, extra kunstlicht en een voorgeschiedenis van diarree bij de dieren (Perez et al., 1990). Daarnaast speelt het klimaat een zeer belangrijke rol. Factoren zoals temperatuur, relatieve vochtigheid en stoffen die de lucht aanwezig zijn waaronder stof, kunnen op verschillende manieren inwerken (Dennis, 1986). In de review van Dennis (1986) worden verschillende bronnen vermeld die weergeven dat extreme temperaturen, vooral plotse veranderingen in temperatuur of luchtvochtigheid een invloed hebben op zowel het potentiele pathogeen als de gastheer. Zo kunnen specifieke combinaties van temperatuur en luchtvochtigheid een effect hebben op het mucociliair systeem en de mucus productie. Dit effect is groter voor de bovenste ademhalingswegen en kan een belangrijke rol spelen in het al dan niet aanslaan van bepaalde kiemen (Dennis, 1986).
2.3.2
Pathogenen
De belangrijkste bacteriële componenten worden hier kort besproken. Er zijn geen gegevens in de literatuur te vinden over het feit dat er bepaalde kiemen meer of minder aan drinkautomaten terug te vinden zijn. Het soort kiem dat op een bepaald moment voor een uitbraak zorgt bepaalt mede de ernst van de symptomen. Prevalentiecijfers op niveau van Belgische fokkalveren spelen een rol bij deze studie, maar zijn moeilijk te vinden. Hierover is niet zoveel geweten en recente studies ontbreken in België. Pasteurella multocida wordt regelmatig uit het ademhalingsstelsel van jongere kalveren geïsoleerd. Onder andere bij neonatale enzootische pneumonie, recent gespeende en gestresseerde kalveren (Griffin et al., 2010). Daarnaast zijn er om tot een pneumonie te komen andere predisponerende factoren nodig. Hierbij spelen omgevingsfactoren waaronder het klimaat, voedingstoestand en transport een rol. Interactie met andere infectieuze agentia kunnen eveneens bijdragen, waaronder de andere kiemen geassocieerd met het BRD complex, pathogene agentia in het spijsverteringsstelsel en parasieten (Griffin et al., 2010). In België is de prevalentie bij een uitbraak van BRD 26% (Pardon et al., 2011). In een studie waarbij werd gekeken naar dieren die voor export uit Australië werden bemonsterd met een nasofaryngeale swab, werd een prevalentie van 26% waargenomen (Moore et al., 2015). Dit is dezelfde prevalentie die Pardon et al. (2011) terugvinden bij een uitbraak van BRD in België. In een schotse studie van Hotchkiss et al. (2010) werd 17% van de kalveren positief bevonden na het nemen van een nasofaryngeale swab. Ongeveer 47% van de bedrijven had een positief dier aanwezig.
14
Bij deze studie werden de dieren niet bemonsterd bij een uitbraak van ziekte. In het Verenig Koninkrijk wordt geschat dat 37% van de vleesveebedrijven en 57% van de melkveebedrijven positief is (Hotchkiss et al., 2010). Er dient wel rekening mee gehouden te worden dat de rundveesector daar een stuk minder intensief is als hier in België waardoor deze resultaten hier in België vermoedelijk totaal anders liggen. Mannheimia haemolytica is een kleine, gram negatieve kiem die facultatief anaeroob is (Griffin et al., 2010). De kiem behoort, bij gezonde herkauwers, tot de normale flora van de bovenste ademhalingswegen, het gaat voornamelijk om de nasofarynx en tonsillaire crypten (Griffin et al., 2010). Bij verandering van de condities ter hoogte van de bovenste ademhalingswegen ten gevolge van stress of andere infecties kan het A1 type predominant worden en aanleiding geven tot bronchopneumonie (Griffin et al., 2010). De prevalentie van deze kiem in uitbraken van BRD in België is 21,5% (Pardon et al., 2011). In de studie van Moor et al. (2015) werd een prevalentie van 13,5% waargenomen. Histophilus somni is een commensale gramnegatieve kiem die terug te vinden is ter hoogte van de nasofaryngeale regio. De kiem koloniseert bij voorkeur de lagere luchtwegen. Bij klinische symptomen van BRD wordt er meer H. somni geïsoleerd dan bij klinisch gezonde kalveren. Buiten de associatie met het BRD complex wordt de bacterie geassocieerd met verschillende ziektebeelden waaronder een fibrinopurulente bronchopneumonie, die alleenstaand kan voorkomen buiten het BRD complex. Verder kan
er
een
associatie
gemaakt
worden
met
abcederende
laryngitis,
tromboembolische
meningoencephalitis, polyartritis en polyserositis, fibrineuse pericarditis en plotse dood geassocieerd met necrose van de ventriculaire pappilairspier in het linker hart (Griffin et al., 2010). Daarnaast kan abortus voorkomen, evenals infecties van het genitaal stelsel. Over H. Somni zijn er niet direct data terug te vinden over de prevalentie in België. In de studie van Moore at al. (2015) in Australië werd een prevalentie van 42% gevonden met behulp van nasofaryngeale swab. Als laatste kan Mycoplasma bovis geassocieerd worden met het BRD complex. Daarnaast kan M. bovis een rol spelen bij mastitis, otitis en arthritis. In Tabel 3 worden de eigenschappen van M. bovis weergegeven. Vermoedelijk is de prevalentie onderschat omdat maar weinig labo’s routinematig mycoplasma spp. isoleren. Uit kalveren met pneumonie worden meestal eerst de bovengenoemde kiemen geïsoleerd (Nicholas en Ayling, 2003; Griffin et al., 2010). De prevalentie van M. bovis in een groep dieren neemt toe wanneer groepen gemengd worden of wanneer er stress is bij de dieren (Griffin et al., 2010). Bij een studie van Pardon et al. (2011) werd een prevalentie van Mycoplasma spp. van 70,5% gevonden bij uitbraken van BRD op vleeskalverbedrijven in België. In de Australische studie van Moore et al. (2015) werd specifiek naar M. bovis gekeken en kwam er een prevalentie van 4,8% naar boven. Dit is een enorm groot verschil wat mede te wijten kan zijn aan het feit dat deze dieren niet bemonsterd werden tijdens een uitbraak, maar voor de export.
15
Tabel 3: De belangrijkste eigenschappen van M. bovis op vlak van ziekte, gastheer, kliniek, diagnose en behandeling (Naar Nicholas en Ayling, 2003).
Eigenschappen
M. bovis
Ziekte
Pneumonie bij kalveren, mastitis, arthritis, abortus, keratoconjunctivitis
Verspreiding
Wereldwijd
Gastheer
Rundvee
Histopathologische letsels
Interstitiële pneumonie, lympho-histiocytaire bronchitis, catarrhale bronchopneumonie
Klinische ziektetekenen
Moeilijke / zware ademhaling, mastitis, arthritis
Diagnose
Serologie, isolatie, PCR
Behandeling
Chemotherapie
Controle/ preventie
Management: bijvoorbeeld verbeteren van de ventilatie, verminderen densiteit van de dieren
3. ECONOMISCHE ASPECTEN EN GEBRUIK DATA VAN DE DRINKAUTOMAAT Het BRD complex bij de kalveren heeft een belangrijk economisch aspect. Kalveren die een episode van BRD doormaken zullen minder gewicht aanzetten, hebben minder vetreserves en een verhoogd risico op sterfte tegenover kalveren waar geen BRD is gediagnosticeerd. Bij meerder BRD episodes verhogen de verliezen aanzienlijk. Deze verliezen zijn het grootste bij kalveren van het Belgisch Wit Blauwe ras (BWB) dit komt door hun hogere vleesprijs en excellente karkaskwaliteiten. Juist dit ras was aan de automaten gehuisvest tijdens deze studie. De financiële verliezen kunnen tot €64,8 per kalf oplopen wanneer dit één episode van BRD doormaakt. Wanneer dit bijvoorbeeld drie episodes zijn kan het financieel verlies al snel op €622,3 per kalf liggen (Pardon et al., 2013). Volgens Sanderson et al. (2008) worden de verliezen bepaald door de kosten van de behandeling, een verhoogde arbeidskost, het gewichtsverlies en de dood van bepaalde dieren.
16
Door de grote economische impact van BRD is het belangrijk om vroegtijdig de ziekte op te sporen. Hierboven werden heel wat nadelen en risico’s besproken die gerelateerd kunnen worden aan een drinkautomaat. Maar langs de andere kant kunnen data van de melkautomaat gebruikt worden om zieke dieren op te sporen. Bij melkvee wordt er al zeer lang naar de hoeveelheden opgegeten krachtvoeder gekeken als indicator voor ziekte. Zo geeft de studie van Urton et al. (2005) duidelijk weer dat dieren die ziek zijn, in dit geval werd naar metritis gekeken, significant minder tijd zullen doorbrengen met eten tegenover gezonde dieren. Bij kalveren aan een drinkautomaat is vooral het aantal onbeloonde bezoeken een indicator, deze dalen aanzienlijk wanneer de kalveren ziektetekenen vertonen. Wanneer de kalveren een beperkte hoeveelheid melk krijgen is dit het enige teken, meestal zullen de dieren hun totale hoeveelheid melk nog wel opnemen (Svensson en Jensen, 2007). In deze studie vertoonden de dieren alleen milde ziektetekenen dit kan het resultaat wel enigszins beïnvloed hebben. Daarnaast is er in een studie van Borderas et al. (2009) meer specifiek gekeken heeft naar de data die een drinkautomaat kon generen. In deze studie werd er een onderscheid gemaakt tussen kalveren die een grote hoeveelheid melk, ad libitum, kregen aangeboden en kalveren die eerder beperkt werden gevoederd met melk, namelijk 4l per dag. Bij zieke kalveren die ad libitum melk gevoederd krijgen zullen de data van de drinkautomaat een aantal nuttige gegevens kunnen opleveren. De zieke kalveren zullen minder melk opnemen en het aantal bezoeken aan de automaat daalt. De duur van het bezoek aan de drinkautomaat is langer tegenover dieren die dezelfde hoeveelheid gevoederd krijgen en gezond zijn (Borderas et al., 2009). Met behulp van de data van de drinkautomaat kan je dus duidelijk zieke dieren identificeren wanneer ze grote hoeveelheden melk gevoederd krijgen. Daarnaast is er in deze studie ook gekeken naar kalveren die beperkt gevoederd werden. Zieke dieren in deze groep namen nog steeds hun portie melk op, maar de bezoeken aan de drinkautomaat waren significant korter tegenover gezonde dieren binnen dezelfde groep (Borderas et al., 2009). Het bekijken van de data kan voor de veehouder dus wel een handige tool zijn om ziekte bij de kalveren te detecteren.
17
MATERIAAL EN METHODEN 1. DOEL Het doel van deze pilot studie is bepalen of de prevalentie van bacteriële luchtwegpathogenen bij kalveren gehuisvest aan een drinkautomaat verschillend is tegenover dieren gehuisvest in een conventioneel systeem. 2. STUDIEBEDRIJVEN Voor deze studie werd de firma Mamylac ® gecontacteerd. Via hen werden 5 bedrijven met een drinkautomaat op conventionele wijze geselecteerd. Als tweede bron van informatie werd de databank van BRD bedrijfsbezoeken van de faculteit diergeneeskunde, dienst inwendige ziekten gebruikt. In totaal werden er stalen van 12 bedrijven geanalyseerd, deze werden gesplitst in twee groepen, één met (n=6) en één zonder drinkautomaat (n=6). Bij de bedrijven geselecteerd door Mamylac® waren de kalveren gehuisvest aan het type MAMY® Tronic, allen waren uitgerust met een speen, zie Figuur 6. Bij dit type drinkautomaat dragen de kalveren een halsband met nummer voor identificatie aan de drinkautomaat.
Figuur 6. MAMY® Tronic van Mamylac®.
3. STAALNAMEGROOTTEBEREKENING De staalnamegrootte werd berekend op een verschil in prevalentie van Mycoplasma spp.. De normale prevalentie in Vlaanderen wordt geschat op 70,5% bij een uitbraak van BRD (Pardon et al., 2011). De staalnamegrootte is berekend op een verschil van 70% tussen de bedrijven met een drinkautomaat en de controle bedrijven. Met een betrouwbaarheid van 95% en een power van 80% hebben we nood aan 6 bedrijven in elke groep. Dit werd berekend met behulp van Win Episcope 2.0.
18
4. SELECTIECRITERIA KALVEREN De kalveren die in aanmerking kwamen voor een diepe nasopharyngeale swab (DNS) en BAL op de bedrijven werden geselecteerd op basis van een klinisch onderzoek. Tijdens dit onderzoek werd eveneens gebruik gemaakt van echografie om de longschade te kunnen inschatten (MyLab™One VET, Esaote), zie Figuur 7. De dieren die bemonsterd werden moesten minimum drie van volgende symptomen vertonen: spontane hoest, positieve tracheareflex, koorts ≥ 39,1°C, depressie, neusvloei, verhoogde ademhalingsfrequentie >45/min. Daarnaast mochten ze geen recente behandeling met antimicrobiële middelen ondergaan hebben. Dit om te vermijden dat er stalen werden genomen die een negatief resultaat zouden geven. De klinische scorekaart die bij dit klinisch onderzoek werd gebruikt is terug te vinden in bijlage 2.
Figuur 7. Echografie voor het inschatten van de longschade bij kalveren.
5. BEMONSTERING Het nemen van een DNS en BAL wordt hieronder kort besproken. Op enkele bedrijven uit de historische databank van de dienst inwendige ziekten waren alleen maar resultaten beschikbaar van een neusswab. Bij het nemen van een DNS wordt gebruik gemaakt van een COPAN VENTURI TRANSSYSTEM met AMies medium, die ongeveer 16cm lang is. De kop van het kalf wordt gefixeerd met behulp van een halster. Het neusgat wordt ontsmet met behulp van alcohol en nadien wordt de swab in de ventrale neusgang aangebracht tot aan de nasofarynx. Het uittrekken van de swab gebeurt met een vlotte beweging waardoor contact met de neus beperkt wordt.
19
Voor het nemen van een BAL zijn er een aantal zaken nodig. Tijdens dit onderzoek maakt men gebruik van een zelfgemaakte katheter uit Teflon met een binnen diameter van 2.0mm en een buiten diameter van 4.0mm waaraan een stylet van een 12G katheter werd geplaatst (De Schutter et al., 2012). Deze katheters werden gesteriliseerd en herbruikt. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van een steriele 20cc spuit met steriel fysiologisch vocht gevuld. Voor het inbrengen van de BAL-katheter wordt het neusgat ontsmet met alcohol. De kalveren worden gefixeerd met behulp van een halster en de nek en kop worden gestrekt zodat het bovenste ademhalingsstelsel in een rechte lijn gepositioneerd is (Caldow, 2001). Het buitenste deel van de neusgaten wordt ontsmet en de katheter wordt in de ventrale neusgang geplaatst. Deze wordt verder doorgeschoven tot aan de larynx, hier voelt men meestal een lichte weerstand. De katheter wordt verder doorgeschoven tijdens inspiratie en bij een goede positie, in de trachea, zullen de dieren een hoestreflex vertonen (Caldow, 2001). Dan wordt de katheter verder in de trachea opgeschoven tot in de longen. Wanneer er weerstand wordt gevoeld stopt men met het doorschuiven van de katheter, koppelt men de spuit aan en brengt men het volume steriele fysiologische vloeistof aan. Van zodra het volume geïnjecteerd is wordt er meteen onderdruk gecreëerd en de BAL katheter iets teruggetrokken. Hierdoor wordt een deel van het ingespoten volume terug aangezogen. De vloeistof heeft een schuimig aspect door het surfactant aanwezig in de longen, dit wijst op een goede staalname. Een aantal van deze stappen wordt weergegeven in Figuur 8.
Figuur 8. Deze afbeeldingen tonen een deel ven het proces van aanbrengen van de BAL-katheter en inbrengen van de steriele fysiologische oplossing.
20
6. BACTERIOLOGISCH ONDERZOEK Na ieder bedrijfsbezoek werden de stalen in het labo uitgeplaat voor bacteriologisch onderzoek. Voor het bacteriologisch onderzoek werden de stalen op 3 verschillende media uitgeplaat: Columbia bloedagar voor Pasteurellaceae en twee PPLO agars (pleuropneumonia like organism), (PAM en PAM+) voor Myoplasma spp.. Als eerste werden de stalen geënt op een Columbia bloed Agar (Oxoïd) met 5% schapenbloed en 15 mg/L bacitracine. Na overnacht incubatie werden de platen bekeken voor culturen met een morfologie compatibel met Pasteurellaceae. Indien deze aanwezig zijn, werden ze in subcultuur gebracht op een bloedagar. Vervolgens werden de stalen geënt op een PAM plaat met volgende samenstelling: PAM= DIFCO PPLO agar base + dextrose + inactivated horse serum+ Yeast extract + Ampicilline + Colistine Als laatste om specifiek naar de aanwezigheid van M. bovis te kijken werden de stalen geënt op een PAM+ plaat. Deze heeft dezelfde samenstelling als een PAM plaat maar hierbij is tween 80 toegevoegd. Tween 80 is een vettige substantie, M. bovis verteert deze wat een grijze film geeft. Mycoplasma bovirhinis doet dit niet, vandaar dat je onderscheid kan maken met behulp van deze plaat. Tot slot werd er gekeken naar de antibioticaresistentie van de gevonden isolaten. Hierdoor werd er een idee verkregen met welke antibacteriële middelen het best wordt gewerkt in de toekomst om een groter slagingspercentage van de behandeling te bekomen. De MIC werd bepaald voor volgende antimicrobiële middelen en chemotherapeutica: penicilline, amoxicilline, oxytetracycline, doxycycline, tylosine,
tulathromycine,
florfenicol,
flumequine,
enrofloxacine,
sulfonamiden,
trimethoprim,
ceftiofur/cefquinome, neomycine en gentamycine (n= 14). De disk diffusie methode, volgens CLSI standaarden (2013) werd hiervoor gebruikt (Catry et al., 2007). Dit gebeurde als volgt: elke stam wordt geïnoculeerd op een Colombia agar met 5% schapenbloed. Na overnacht incuberen werden enkele kolonies in een steriele 0.9% NaCl oplossing in suspensie gebracht. De optische densiteit werd aangepast tot 0.5 McFarland. De suspensie werd dan opnieuw met een swab uitgestreken op een Columbia bloed agar. Vervolgens werden de antibioticaschijfjes op de agar geplaatst en werd deze gedurende 24 uur geïncubeerd aan 37°C. Daarna werd de diameter van de groeizone van de kiem afgelezen en geïnterpreteerd volgens de CLSI standaarden als gevoelig, intermitterend of resistent. 7. ENQUETE OP AUTOMATENBEDRIJVEN Tijden de bedrijfsbezoeken op de automatenbedrijven werd een enquête afgenomen. Hierbij werd er gevraagd naar het aantal kalvingen, hoe de dieren aan de drinkautomaat gehuisvest zijn, de reden van aanschaf en de hygiëne rondom de drinkautomaat. De volledige enquête is terug te vinden in bijlage 1. De landbouwers vulden de enquête zelfstandig in en vragen konden tijdens het bezoek gesteld worden mocht er enige onduidelijkheid zijn.
21
RESULTATEN 1. BACTERIËLE BRD PATHOGENEN De resultaten van de verschillende bacteriële BRD pathogenen per bedrijf zijn terug te vinden in Tabel 4. In Figuur 9 wordt de gemiddelde prevalentie van de bestudeerde bacteriën weergeven op bedrijven met (= casegroep) en zonder (controlegroep) drinkautomaat. De gemiddelde groepsgrootte bij de casegroep was 9,16 dieren (3-12), dit lag iets lager voor de controlegroep waar het gemiddeld aantal dieren per groep 7,33 (4-12) was.
Tabel 4. Een overzicht van de bacteriële BRD pathogenen op de 12 studiebedrijven.
Bedrijf
N
Type
Pasteurella
Mannheimia
Histofilus
Mycoplasma
multocida
haemolytica
somni
Spp.
1
11
Control
27%
0%
0%
36%
2
8
Control
25%
0%
0%
0%
3
10
Case
0%
20%
90%
0%
4
4
Control
50%
50%
0%
0%
5
5
Control
0%
0%
0%
75%
6
3
Case
0%
50%
0%
50%
7
12
Case
25%
0%
0%
0%
8
3
Case
67%
0%
0%
0%
9
7
Case
29%
14%
0%
0%
10
11
Case
18%
0%
0%
9%
11
12
Control
75%
25%
0%
0%
12
4
Control
50%
50%
0%
0%
22
Op 75 percent van de bedrijven was er Pasteurella multocida terug te vinden bij de kalveren, de prevalentie van de case- en de controlegroep is terug te vinden in figuur 9 (23% en 38% respectievelijk). Op 5 van de 6 controle bedrijven was er P. multocida gevonden, dit tegenover de bedrijven met drinkautomaat waar er op 4 van de 6 bedrijven sprake was van deze kiem. Het verschil tussen de caseen de controlegroep was echter niet significant. Mannheimia haemolytica werd iets minder frequent terug gevonden, namelijk op 50 percent van de bedrijven. Er waren evenveel bedrijven met drinkautomaat, als bedrijven zonder drinkautomaat positief. Op de positieve bedrijven was gemiddeld 34,8 percent van de bemonsterde kalveren positief voor M. haemolytica. De prevalentie van beide groepen was niet significant verschillend (14% en 21% respectievelijk). Een derde bacteriële BRD pathogeen waar naar gekeken werd is Histophilus somni. Er was maar 1 bedrijf waar deze kiem werd geïsoleerd, dit komt neer op 8 percent van de bedrijven die positief waren tijdens deze studie. Het verschil in prevalentie (15% en 0%) is eveneens niet significant. Tot slot werd er naar de prevalentie van Mycoplasma spp. gekeken. Voor deze bacteriële BRD kiem was 33 percent van de bedrijven positief, bij 50 percent van de positieve bedrijven waren de kalveren aan een drinkautomaat gehuisvest. Er is geen significant verschil gevonden tussen de case- en controlegroep (10% en 19% respectievelijk).
70%
Prevalentie (%)
60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Pasteurella multocida
Mannheimia haemolytica
Histofilus somni Mycoplasma spp.
Drinkautomaat
Figuur 9. Prevalentie van bacteriële BRD
Controle
pathogenen op 6 bedrijven met een
kalverdrinkautomaat en 6 zonder drinkautomaat voor de kalveren.
23
2. RESULTATEN ENQUÊTE EN KLINISCH ONDERZOEK Tijdens de bedrijfsbezoeken op de bedrijven geselecteerd door Mamylac® werd een klinisch onderzoek uitgevoerd van de kalveren. Dit houdt in dat we in de casegroep te maken hebben met een respons rate van 83.3% (5 op 6). De resultaten zijn terug te vinden in Tabel 5. Tabel 5. Resultaten klinisch onderzoek bedrijven Mamylac®
BEDRIJF
1
2
3
4
5
Gemiddelde
Aantal kalveren aan drinkautomaat
36
26
3
7
11
16,6
Aantal staalnamen
12
12
3
7
10
8,8
33.3
46.2
100
100
90.9
8%
19%
0%
0%
0%
5%
Diarree
?
15%
0%
14%
55%
17%
Oogvloei
?
0%
0%
0%
18%
4%
Neusvloei
?
12%
0%
14%
36%
12%
Hoestreflex positief
?
31%
0%
29%
55%
23%
36%
23%
0%
14%
36%
22%
Percentage bemonsterd
KLINISCH ONDERZOEK Auscultatie normaal
Koorts (≥39,5°C)
De bedrijven werden in de maand oktober en november bezocht en op dat moment zaten er gemiddeld 16,6 kalveren aan de drinkautomaten gehuisvest (3 tot 36). Deze waren verdeeld over verschillende groepen, behalve op bedrijf 3 waar er slechts 3 kalveren aan de drinkautomaat gehuisvest waren op het moment van de staalname. Alle kalveren op dat moment gehuisvest aan de automaat werden klinisch onderzocht. Op de bedrijven had gemiddeld 17 percent (0-55%) van de kalveren diarree, 4 percent (018%) oogvloei, 12 percent (0-36%) neusvloei, 23 percent (0-55%) een positieve hoestreflex en 22 percent (0-36%) koorts. De percentages tussen de bedrijven verschillen soms enorm maar wanneer maar 3 kalveren aan een drinkautomaat gehuisvest zijn geeft dit een minder representatief beeld.
24
Daarnaast zijn er nog een aantal gegevens met betrekking tot het bedrijf waar de drinkautomaat staat, het colostrum dat aan de kalveren wordt gegeven, de drinkautomaat en de groepen kalveren aan de drinkautomaat uit de enquête te halen. Deze werd op 5 van de 6 de casebedrijven volledig ingevuld. De resultaten zijn terug te vinden in Tabel 6. De bedrijfsgrootte was vrij variabel van 210 tot 70 kalvingen per jaar, zonder een specifiek afkalfpatroon. Twee van de bedrijven hadden geen kalvingen gedurende de zomermaanden. Eén bedrijf maakt hiervan gebruik om een grondige reiniging en desinfectie uit te voeren van de stal en drinkautomaat waar de kalveren gehuisvest zijn. Alle bedrijven gaven hun kalveren colostrum met behulp van een fles om er zeker van te zijn dat de dieren colostrum binnenkregen. Tussen de bedrijven onderling waren er echter zeer grote verschillen in de hoeveelheid en kwaliteit die werden toegediend. Op 4 van de 5 bedrijven werd het colostrum direct na de kalving of keizersnede toegediend. Op 1 bedrijf werd het colostrum de eerste 4 dagen toegediend. Op alle bedrijven krijgen de kalveren melk op basis van melkpoeder van de firma Mamylac ® via de drinkautomaat. Deze drinkautomaat was steeds bij de kalveren in dezelfde huisvesting ondergebracht. De reiniging van de verschillende onderdelen van de drinkautomaat was zeer variabel tussen de bedrijven, voornamelijk de reiniging van de speen. Op sommige bedrijven werd deze maandelijks gereinigd, op andere dagelijks. Eén van de bedrijven gaf aan dat een automatische reiniging een pluspunt zou zijn, maar deze functie biedt Mamylac® enkel optioneel aan. Tot slot werd er naar de indeling van de groepen aan de automaat gekeken. De risicofactoren die tijdens de literatuurstudie werden verduidelijkt waren op al deze bedrijven aanwezig. Er werd geen all-in-all-out systeem toegepast. Behalve op bedrijf 1 probeerde men de dieren per box te laten doorstromen. Alle kalveren werden op jonge leeftijd in een groep geplaatst. Dit gebeurde op alle bedrijven op een leeftijd van 10 tot 14 dagen. Voordat de dieren in deze groepshuisvesting terecht kwamen, waren ze allemaal individueel gehuisvest. Deze dieren kwamen in een groep terecht met een leeftijdsverschil van 10 tot 30 dagen afhankelijk van het bedrijf. Op de bedrijven waar er minder dan 100 kalvingen per jaar waren, was het leeftijdsverschil 30 dagen. Dit staat tegenover de bedrijven met meer als 100 kalvingen per jaar waar het leeftijdsverschil werd beperkt tot ongeveer 10 tot 14 dagen. Dit was op deze bedrijven mogelijk doordat de groepen kalveren sneller voldoende groot waren in vergelijking met de kleinere bedrijven die een drinkautomaat hadden. Zieke kalveren werden op geen enkel bedrijf geïsoleerd.
25
Tabel 6. Resultaten enquête Mamylac ®
Bedrijf Hoeveel kalvingen per
1
2
3
4
5
210
150
70
80-90
70-80
200
?
70
80-90
70-80
70% februari-
Niet juli-
Neen
Neen
Neen
juni; 30%
september
Moeder
Poeder
Moeder
jaar Hoeveel kalveren maximum op zelfde moment op bedrijf Afkalfpatroon
septemberdecember
Colostrum Wat
Moeder
Moeder
(1zakje) Hoeveel (liter)
5
450gr As
4
1
(gemeten) Wanneer
Onmiddellijk
Onmiddellijk
250-300gr As (gemeten)
Alles in 4
Onmiddellijk
Onmiddellijk
dagen Hoe
Fles
Fles
Fles
Fles
Fles
Melkpoeder
Melkpoeder
Melkpoeder
Melkpoeder
Melkpoeder
6l
10l
8l start --> ad
?
Drinkautomaat Wat Hoeveelheid (max)
lib Bij de kalveren? Reiniging
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
2dagen
Dagelijks
2x/week
2x/week
Automatisch
melkreservoir
26
Reiniging leiding
Wekelijks
Wekelijks
2x/week
2x/week
Dagelijks
Maandelijks
Wekelijks
2x/week
2x/week
Dagelijks
Per box
Neen
Neen
Neen
Neen
10
10 tot 14
12
10
14
Zelfde stal
Neen
Neen
Neen
Tussen
melkreservoir-speen Reiniging speen
Groepen All-in-all-out Hoe lang individueel (dagen) Verhuis wanneer introductie in groep Leeftijd wanneer aan
gebouwen 10
10
12
10
14
25
15-20
12 per
15
15 per groep
automaat gezet (dagen) Aantal kalveren per automaat Leeftijdsverschil
groep --> 24
(30 automaat)
10 tot 14
14-35
30
32
30
Neen
Neen
Neen
Neen
Neen
(dagen) Ziek kalf isoleren
27
DISCUSSIE Het eerste deel van deze masterproef was een literatuurstudie over drinkautomaten en bijhorende ziekten en risicofactoren. Over dit onderwerp is maar zeer weinig wetenschappelijke literatuur beschikbaar. De verschillende firma’s die drinkautomaten produceren geven uitgebreid de voordelen en technische aspecten weer ((DeLaval a,b, Holm&Laue, Lely a,b, Mamylac). Een aantal firma’s hebben zelfs een bijhorend handboek over kalveropfok (DeLaval). Een deel van deze informatie is mee verwerkt in de literatuurstudie om de technische aspecten en de werking van een drinkautomaat beter te begrijpen samen met de adviezen die de firma’s geven over de groepsgrootte aan een drinkautomaat en de reiniging. Deze technische aspecten zijn dan verder aangevuld met de weinige wetenschappelijke informatie die op dit moment bekend is. Vooral Svennson et al. (2003) en Svennson en Liberg (2006) hebben onderzoek gedaan naar de effecten op de gezondheid en risicofactoren bij kalveren gehuisvest aan een drinkautomaat. Het doel van deze pilot studie was het bepalen van de prevalentie van bacteriële BRD kiemen bij kalveren gehuisvest aan een drinkautomaat en kalveren in een conventioneel systeem. Een belangrijke beperking waar we zeker rekening mee moeten houden is dat de bedrijven niet ad random werden geselecteerd. De controlebedrijven werden bemonsterd omdat daar problemen waren met een BRD uitbraak, dit tegenover de bedrijven met drinkautomaat die werden aangeboden door de firma Mamylac®. Deze bedrijven hadden geen BRD uitbraak op moment van de staalname. We hebben dus te maken met een conveniënt selection. Een tweede punt is het beperkt aantal bedrijven, hierdoor heeft de studie een lage power, dit komt omdat de opzet een pilot studie was. De selectiecriteria die we gebruikten voor het bemonsteren van de kalveren werden al in eerder onderzoek aangehaald door Caldow (2001). Volgens hem ligt het succes van de BAL bij de juiste selectie van de dieren. Voor de beste resultaten worden best dieren in een vroeg stadium van de uitbraak bemonsterd. Dit was dus niet het geval bij de casegroep. Daarnaast hebben we de resultaten van DNS en BAL niet gescheiden, maar dit zou geen probleem mogen zijn. Allen et al. (1991) hebben een indicatie gevonden dat de resultaten van BAL en DNS op groepsniveau hetzelfde zijn. Op individueel niveau kan een DNS echter geen accurate voorspelling geven voor de resultaten van een BAL (Allen et al., 1991). Nog een aspect waar men best rekening mee houdt bij het interpreteren van de resultaten is dat bij het inbrengen van een katheter voor BAL voornamelijk de caudodorsale longdelen bemonsterd worden. Dit houdt in dat de sterkst aangetaste delen, die meestal cranioventraal gesitueerd zijn, niet bemonsterd worden (De Schutter, 2012). Voor M. bovis is een diepe nasopharyngeale swab dan weer niet altijd even waardevol, omdat de kiem zich meestal eerder ter hoogte van de diepere luchtwegen bevindt (Griffin et al., 2010). Dit zou in deze studie geen grote problemen mogen geven omdat op alle dieren eveneens een BAL is uitgevoerd.
28
Systemen waar kalveren aan een drinkautomaat gehuisvest zijn hebben een hoge BRD incidentie in vergelijking met andere systemen (Svennson en Linberg, 2006). De hypothese van dit onderzoek was dat bepaalde bacteriële BRD pathogenen, waaronder Histophilus somni en Mycoplasma spp., meer voorkomen bij kalveren gehuisvest aan een drinkautomaat. De reden hiervoor is het besmettelijke karakter in vergelijking met Pasteurella multocida. Zo is uit reeds eerdere studies bekend dat Mycoplasma bovis een besmettelijker karakter heeft. In een groep dieren kan 1 kalf, dat drager is, via horizontale besmetting de rest van de groep besmetten en eventuele naburige groepen ook (Timsit et al., 2012). Bij een uitbraak zal bijna in alle dieren dezelfde kloon van M. bovis teruggevonden worden. Dit in tegenstelling tot M. haemolytica waar bij een uitbraak vaak meerdere klonen worden teruggevonden (Timsit et al., 2013). Voor deze hypothese is echter geen bewijs gevonden tijdens dit onderzoek, dit wil echter niet zeggen dat er geen verschil is tussen de bedrijven met en zonder drinkautomaat. De vraag is in welke mate de aan- of afwezigheid van een pathogeen betekenisvol is om de symptomen te verklaren. Er zijn verschillen in virulentie tussen de verschillende pathogenen. Daarnaast zijn er risicofactoren waarmee rekening gehouden moet worden. Zo zijn Belgisch witblauwe (BWB) kalveren zwaarder bevleesd wat als een risicofactor gezien kan worden (Svensson et al., 2003). Tijdens deze studie van Svensson et al. (2003) werd eigenlijk alleen maar gesproken over kruisingen met vleesvee. BWB kalveren zijn een stuk zwaarder, de impact van dit ras op de incidentie van BRD is op dit moment niet echt gekend. Met betrekking tot deze risicofactoren zagen we door middel van een enquête op de bedrijven met drinkautomaat dat deze meestal aanwezig waren. Kalveren werden hier op zeer jonge leeftijd in grote groepen geplaatst en 2 groepen kalveren dronken aan dezelfde speen. Deze grote groepen zijn een gekende risicofactor voor het ontwikkelen van BRD (Lundborg et al., 2005; Svensson en Liberg, 2006). Daarnaast werd nergens op de bedrijven een all-in-all-out systeem toegepast en kalveren zaten samen in een groep met een leeftijdsverschil van 30 dagen. Het niet toepassen van een all-in-all-out systeem heeft een significante impact op het ontwikkelen van BRD (Brscic et al., 2012). Daarnaast kunnen bepaalde pathogenen steeds weer overgedragen worden van de oudere kalveren op de jongere die minder weerstand hebben. We kunnen stellen dat kalveren aan drinkautomaten gehuisvest een hoge BRD incidentie hebben. Uit deze studie blijkt dat dit niet te wijten is aan een verschillende prevalentie van de bacteriële BRD pathogenen. Op de deelnemende bedrijven waren wel de drie major risk factors voor BRD aanwezig, namelijk grote groepen kalveren op jonge leeftijd in groep gehuisvest en geen all-in all out. Verdere inspanningen en onderzoek naar de risicofactoren voor de verschillende ziekten waaronder eveneens diarree en tongulcera zijn nodig in de nabije toekomst. Daarnaast moet men zich afvragen of de gewonnen arbeid door de automaat op kleinere bedrijven niet teniet gedaan wordt door een verhoogde incidentie van BRD en andere ziekten bij de kalveren.
29
REFERENTIELIJST Anonymous. (2006). The risk of poor welfare in intensive calf farming systems. An update of the scientific veterinary committee report on the welfare of calves. The EFSA journal, 366, 1-36. EFSA-Q-2005-014. Allen, J., Viel, L., Bateman, K., Rosendal, S., Shewen, P., Physick-Sheard, P. (1991). The microbial flora of the respiratory tract in feedlot calves: associations between nasopharyngeal and bronchoalveolar lavage cultures. Canadian journal of veterinary research, 55, 4, 341–346. Barrington, G.M., Gay, J.M., Evermann, J.F. (2002). Biosecurity for neonatal gastrointestinal diseases. The veterinary clinics of North America: Food Animal Practice 18, 7–34. Borderas, T.F., Rushen, J., von Keyserlingk, M.A., de Passillé, A.M. (2009). Automated measurement of changes in feeding behavior of milk-fed calves associated with illness. Journal of dairy science, 92, 9, 4549-4554. Brscic, M., Leruste, H., Heutinck, L., Bokkers, E., Wolthuis-Fillerup, M., Stockhofe, N., Gottardo, F., Lensink, B., Cozzi, G., Van Reenen, C. (2012). Prevalence of respiratory disorders in veal calves and potential risk factors. Journal of dairy science, 95, 2753-2764. Caldow, G. (2001). Bronchoalveolar lavage in the investigation of bovine respiratory disease. In practice, 23, 41-43. Catry, B., Dewulf, J., de Kruif, A., Vanrobaeys, M., Haesebrouck, F., Decostere, A. (2007). Accuracy of susceptibility testing of Pasteurella multocida and Mannheimia haemolytica. Microbial Drug Resistance, 13, 3, 204-211. De Schutter, P., Pardon, B., Hauspie S., Saunders, J., Deprez, P. (2012). Bronchoalveolar lavage in calves: assesment of sampling place. XXVII World Buiatrics congress 2012, Lisbon, Portugal : abstract book, 208. Dennis, M.J. (1986). The effects of temperature and humidity on some animal diseases – a review. British veterinary journal, 142, 472-485. Diergezondheidszorg Vlaanderen (DGZ). (2014). BVD-programma fase 1, praktische aspecten. Edwards, T. A. (2010). Control methods for bovine respiratory disease for feedlot cattle. Veterinary Clinics of North America: Food Animal Practice,26, 2, 273-284. Eriksson, I. (2009). Optimal group size for calves fed in transponder-controlled milk feeders. Thesis, Swedish University of Argicultural Sciences, Department of animal nutrition and management, Uppsala. Internetreferentie: ex-epsilon.slu.se:8080/archive/00003261 (geraadpleegd op 8 november 2014). Frank, N., Kaneene, J. (1993). Management Risk Factors Associated with Calf Diarrhea in Michigan Dairy Herds. Journal of Dairy Science, 76, 5, 1313–1323.
30
Griffin, D., Chengappa, M., Kuszak, J.,McVey, S. (2010). Bacterial pathogens of the bovine respiratory disease complex. Veterinary Clinics of North America: Food Animal Practice, 26, 381–394. Gulliksen, S.M., Jor, E., Lie, K.I., Hamnes, I.S., Loken, T., Akerstedt, J., Osteras, O. (2009a). Enteropathogens and risk factors for diarrhea in Norwegian dairy calves. Journal of Dairy Science 92, 5057–5066. Gulliksen, S.M., Jor, E., Lie, K.I., Loken, T., Akerstedt, J., Osteras, O. (2009b). Respiratory infections in Norwegian dairy calves. Journal of Dairy Science 92, 5139–5146. Gulliksen, S.M., Lie, K.I., Løken, T.,Østerås, O. (2009c). Calf mortality in Norwegian dairy herds. Journal of dairy science, 92, 6, 2782–2795. Hepola, H. (2003). Milk feeding systems for dairy calves in groups: effects on feed intake, growth and health, Applied animal behaviour science, 80, 233-243. Holliman, A. (2005). Differential diagnosis of diseases causing oral lesions in cattle. In practice, 27, 213. Hotchkiss, E.J., Dagleish, M.P., Willoughby, K., McKendrick, I.J., Finlayson, J., Zadoks, R.N., Newsome, E., Brulisauer, F., Gunn, G.J., Hodgson, J.C. (2010). Prevalence of Pasteurella multocida and other respiratory pathogens in the nasal tract of Scottish calves. Veterinary Record, 9, 167,15, 555-560 Jensen, M. 2004. Computer-conrolled milk feeding of dairy calves: The effects of number of calves per feeder and number of milk portions on the use of feeder and social behavior. Journal of dairy science, 87, 10, 3428-3438. Klein-Jöbstl, D., Iwersen, M., Drillich, M. (2014). Farm characteristics and calf management practices on dairy farms with and without diarrhea: A case-control study to investigate risk factors for calf diarrhea. Journal of dairy science, 97, 8, 5110-5119. Kung, K., Demarco, S., Siebenson, L.N., Joyner, E., Haenlein, G.F.W., Morris, R.M. (1997). An evaluation of two management systems for rearing calves fed milk replacer. Journal of Dairy Science, 80, 10, 2529–2533. Lago, A., McGuirk, S.M., Bennett, T.B., Cook, N.B., Nordlund, K.V. (2006). Calf respiratory disease and pen microenvironments in naturally ventilated calf barns in winter. Journal of Dairy Science 89, 4014– 4025. Losinger, W.C., Heinrichs, A.J. (1996). Management variables associated with high mortality rates attributable to respiratory tract problems in female calves prior to weaning. Journal of American Veterinary Medical Association 209, 1756–1759. Lundborg, G.K., Svensson, C., Oltenacu, P.A. (2005). Herd-level risk factors for infectious diseases in Swedish dairy calves aged 0–90 days. Preventive veterinary medicine, 68, 2–4, 123–143.
31
Maatje, K., Verhoeff, J., Kremer, W.D., Cruijsen, A.L., Van den Ingh, T.S. (1993). Automated feeding of milk replacer and health control of group-housed veal calves. The Veterinary Record 133, 266–270. Maddox-Hyttel, C., Langkjaer, R.B., Enemark, H.L., Vigre, H. (2006). Cryptosporidium and Giardia in different age groups of Danish cattle and pigs – occurrence and management associated risk factors. Veterinary Parasitology 141, 48–59. Marcé, C., Guatteo, R., Bareille, N., Fourichon, C. (2010). Dairy calf housing systems across Europe and risk for calf infectious diseases. Animal, 4, 9, 1588–1596. McIntosh, R. A. (1938). Necrotic Stomatitis of Calves. Canadian journal of comparative medicine, 2, 6, 175–176. Moore, S.J., O'Dea, M.A., Perkins, N., O'Hara A.J. (2015). Estimation of nasal shedding and seroprevalence of organisms known to be associated with bovine respiratory disease in Australian live export cattle. Journal of Veterinary Diagnostic Investigation. 27, 1, 6-17. Norström, M., Skjerve, E., Jarp, J. (2000). Risk factors for epidemic respiratory disease in Norwegian cattle herds. Preventive Veterinary Medicine 44, 87–96. Pardon, B., De Bleecker, K., Dewulf, J., Callens, J., Boyen, F., Catry, B., Deprez, P. (2011). Prevalence of respiratory pathogens in diseased, non-vaccinated, routinely medicated veal calves. Veterinary record, 169, 278. Pardon, B., Catry, B., Dewulf, J., Persoons, D., Hostens, M., De Bleecker, K., & Deprez, P. (2012). Prospective study on quantitative and qualitative antimicrobial and anti-inflammatory drug use in white veal calves. Journal of antimicrobial chemotherapy, 67, 4, 1027-1038. Pardon, B., Hostens, M., Duchateau, L., Dewulf, J., De Bleecker, K., Deprez, P. (2013). Impact of respiratory disease, diarrhea, otitis and arthritis on mortality and carcass traits in white veal calves. BCM veterinary research, 9, 79. Perez, E., Noordhuizen, J., van Wuijkhuise, L., Stassen, E. (1990). Management factors related to calf morbidity and mortality rates. Livestock production science, 25, 79-93. Ridpath, J. (2010). The contribution of infections with bovine viral diarrhea viruses to bovine respiratory disease. Veterinary Clinics: Food Animal Practice, 26, 335–348 Sanderson, M., Dargatz, D., Wagner, B. (2008). Risk factors for initial respiratory disease in United States’ feedlots based on producer-collected daily morbidity counts. Canadian veterinary journal, 49, 4, 373-378. Sustronck, B., Hoflack, G., Lebrun, M. (2014). Kalverdrinkautomaten: een oplossing of een probleem?. Dierenartenwereld, 143, 26-28.
32
Svensson, C., Lundborg, K., Emanuelson, U., Olsson, S.-O. (2003). Morbidity in Swedish dairy calves form birth to 90 days of age and individual calf-level risk factors for infectious diseases. Preventive veterinary medicine, 58, 3-4, 179-197. Svensson, C., Liberg, P. (2006). The effect of group size on health and growth rate of Swedish dairy calves housed in pens with automatic milk-feeders. Preventive Veterinary Medicine, 73, 1, 43–53. Svensson, C., Hultgrena, J., Oltenacu, P.A. (2006). Morbidity in 3–7-month-old dairy calves in southwestern Sweden, and risk factors for diarrhoea and respiratory disease. Preventive Veterinary Medicine, 74, 2–3, 162–179. Svensson C., Jensen, M. (2007). Short comminication: Identification of diseased calves y use of data from automatic milk feeders. Journal of dairy science, 90, 2, 994-997. Taylor, J., Fulton, R., Lehenbauwer, T., Step, D., Confer, A. (2010). Canadian veterinary journal, 51, 10, 1095-1102. Timsit, E., Arcangioli, M.A., Bareille, N., Seegers, H., Assié, S. (2012). Transmission dynamics of Mycoplasma bovis in newly received beef bulls at fattening operations. Journal of veterinary diagnostic investigation, 24, 6, 1172–1176. Timsit, E., Christensen, H., Bareille, N., Seegers, H., Bisgaard, M., Assié, S. (2013). Transmission dynamics of Mannheimia haemolytica in newly-received beef bulls at fattening operations. Veterinary microbiology, 161, 3–4, 295–304. Torsein, M., Lindberg, A., Sandgren, C., Waller, K., Törnquist, M., Svensson, C. (2011). Risk factors for calf mortality in large Swedish dairy herds. Preventive veterinary medicine, 99, 2–4, 136–147. Urton, G., von Keyserlingk, M.A., Weary, D.M. (2005). Feeding behavior identifies dairy cows at risk for metritis. Feeding behavior identifies dairy cows at risk for metritis. Journal of Dairy Science, 88, 8, 28432849. Van Gansbeke, S. (2006). Voeding van kalveren: de boerin of de automaat?. Vlaamse overheid, Departement Landbouw en Visserij, Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling. Internetreferentie: http://www2.vlaanderen.be/landbouw/downloads/dier/artikels/kalveren_voeding.pdf (geraadpleegd op 17 september 2014). von Keyserlingk, M., Brusius, L., Weary, D. (2004). Competition for teats and feeding behavior by group housed dairy calves. Journal of dairy science, 87, 12, 4190-4194. Weber, R., Wechsler, B. (2001). Reduction in cross-suckling in calves by the use of a modified automatic teat feeder. Applied animal behavior science, 72, 3, 215-223.
33
Woolums, A.R., Berghaus, R.D., Smith, D.R., White, B.J., Engelken, T.J., Irsik, M.B., Matlick, D.K., Jones, A.L., Ellis, R.W., Smith, I.J., Mason, G.L., Waggoner, E.R. (2013). Producer survey of herd-level risk factors for nursing beef calf respiratory disease. Journal of the American veterinary medical association, 243, 4, 538-547.
Informatie van bedrijven die drinkautomaten verkopen: DeLaval. (DeLaval a). Handboek professionele kalveropfok. DeLaval Internationaal, Tumba Zweden Holm & Lauue GmbH & Co. Handboek kalf 4e editie: informatie voor een gezonde en prestatiegerichte kalverfokkerij. H&L 100, 6-15. Lely. (Lely a) Lely dairy equipment: Melken, voeren en oplossingen voor de stal. Lely Calm automatische kalverdrinkautomaat – opfokken in alle rust. 50-53. Internetbronnen: http://www.delaval.com/en/-/Product-Information1/Feeding/Products/Distribution/feeding-stations geraadpleegd op 8 september 2014 (DeLaval b) http://www.lely.com/nl/voeren/kalverdrinkautomaat/calm geraadpleegd op 8 september 2014 (Lely b) http://www.mamylac.be/nl/automatisch-zogen geraadpleegd op 8 september 2014
34
BIJLAGEN 1. BIJLAGE 1: ENQUÊTE/ INTERVIEW LANDBOUWER ( naar Eriksson I., 2009)
INTERVIEW – LANDBOUWER Naam: Adres: 1. Hoeveel koeien heeft u? _________ Hoeveel kalveren voedert u ongeveer per jaar? __________________ Wat is het maximum aantal kalveren dat u op het bedrijf heeft? __________________ 2. De koeien kalven ( ) het hele jaar door ( ) voornamelijk in de lente van ______________ (maand) tot_____________________(maand) ( ) ander afkalfpatroon: ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ _______________________________________________________________ 3. Geeft u de kalveren colostrum? ( ) Ja, met een fles ( ) Ja, met een emmer of een emmer met speen ( ) Neen, het kalf zoogt bij de koe ( ) Het kalf wordt geholpen bij het zogen bij de koe 4. Wanneer colostrum wordt verstrekt, hoeveel geeft u de kalveren? ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ 5. Wanneer wordt het colostrum gegeven? (Hoe lang na de geboorte) ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ 6. Gebruik je een colostrummeter of een andere methode om te bepalen of het colostrum van goede kwaliteit is? 35
________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ 7. Wanneer heeft u de drinkautomaat geïnstalleerd? ____________( maand) _______________(jaar)
8. Hoeveel drinkautomaten heeft u ____________en hoeveel spenen bedienen zij?____________________ 9. Welk model van drinkautomaat heeft u? ______________________________ 10. Wat geeft u, uw kalveren? ( ) enkel koemelk ( ) zowel koemelk als melkpoeder ( ) enkel melkpoeder 11. Welke hoeveelheden krijgen de kalveren? ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ _______________________________________________________________ 12. Heeft u de drinkautomaat staan in een ( ) aparte ruimte ( ) in de zelfde ruimte als de kalveren 13. Hoe vaak wordt het melkreservoir gereinigd? ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ 14. Hoe vaak wordt de leiding tussen het melkreservoir en de speen/drinkbak gereinigd? ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ 15. Hoe vaak wordt de speen / drinkbak gereinigd en hoe vaak wordt de speen vervangen door een nieuwe? ________________________________________________________________________
36
________________________________________________________________________ 16. Heeft u bepaalde problemen gehad met de melkautomaat? ( ) Neen ( ) Ja Zo ja, welke problemen heeft u gehad? ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ _______________________________________________________________ 17. Hoe lang blijven de kalveren na geboorte bij de moeder? ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ 18. Waar plaatst u het kalf na de geboorte? ( ) In een individuele box/ iglo ( ) Direct in een groep ( ) Andere ________________________________________________________________________ __________________________________________________________________ 19. Heeft u dynamische of stabiele groepen aan de drinkautomaat (all in all out systeem)? ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ _______________________________________________________________ 20. Indien de kalveren eerst individueel gehuisvest worden (voor introductie in een groep) hoe lang houdt u de dieren individueel gehuisvest? ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ _______________________________________________________________ 21. Hoe oud zijn de kalveren wanneer ze in de groep geïntroduceerd worden? ________________________________________________________________________ 37
________________________________________________________________________ 22. Heeft u problemen met de training van de kalveren aan de drinkautomaat (begrijpen de kalveren hoe het systeem werkt)? ( ) Neen, nooit ( ) Neen, bijna nooit een probleem ( ) Ja, soms ( ) Ja, vaak 23. Heeft u andere problemen ondervonden wanneer de kalveren in de groep worden geïntroduceerd? ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ _______________________________________________________________ 24. Verhuizen de kalveren wanneer ze geïntroduceerd worden in de groep? ( ) Ja, tussen verschillende bedrijven ( ) Ja, tussen verschillende gebouwen ( ) Neen 25. Op welke leeftijd worden de kalveren gespeend? ________________________________________________________________________ _______________________________________________________________ 26. Worden de kalveren geleidelijk of plots gespeend? ________________________________________________________________________ _______________________________________________________________ 27. Hebben de kalveren toegang tot krachtvoeder en/of ruwvoeder wanneer ze in de groep gehuisvest zijn? ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ _______________________________________________________________ 28. Hoe wordt het krachtvoeder gevoederd ( ) in een voederbak 38
( ) in een krachtvoederautomaat 29. Hoe oud zijn de kalveren wanneer ze naar de groepshuisvesting worden gebracht? ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ 30. Hoeveel kalveren heeft u in elke groep? ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ 31. Welke groepsgrootte is volgens u ideaal en waarom? ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ _______________________________________________________________ 32. Wat is de leeftijdsverschil tussen de kalveren binnen de groep? Specifieer de leeftijd van het jongste en oudste kalf. ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ _______________________________________________________________ 33. Is het naar uw ervaring een probleem om kalveren van verschillende leeftijd (grootte) in de zelfde groep te huisvesten? ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ _______________________________________________________________ 34. Uitzicht van de groepshuisvesting (schematisch): A. Drinkautomaat B. Drinkwater C. Krachtvoeder D. Ruwvoeder
39
35. De grootte van de groepshuisvesting is ________ m * ________ m 36. Wat is de vloerbedekking van de groepshuisvesting? ________________________________________________________________________ __________________________________________________________________ 37. Hoe vaak wordt de groepshuisvesting gereinigd? (periodes van leegstand etc?) ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ _______________________________________________________________ 38. Heeft u problemen met ziekte onder de kalveren? ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ _______________________________________________________________ 39. Hoeveel kalveren zijn behandeld met antibiotica (%) en waarvoor worden ze behandeld? ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ _______________________________________________________________ 40. Gebruikt u elektrolyten als behandeling voor diarree bij de kalveren? ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ _______________________________________________________________ 41. Hoe hoog is de mortaliteit onder de kalveren? (Is er een verschil voor en na de installatie van de drinkautomaat?) ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ _______________________________________________________________
40
42. Wat is de gemiddelde gewichtstoename van de kalveren ( Is er een verschil voor en na de installatie van de drinkautomaat?) ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ _______________________________________________________________ 43. Wat doet u als er een ziek kalf in de groep is? ( Behandeling, isolatie, etc.) ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ _______________________________________________________________
44. Heeft u het idee dat er bepaalde kalveren worden verdreven van de drinkautomaat door anderen? ( Welke worden verdrongen en door wie?) ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ _______________________________________________________________ 45. Hoeveel tijd spendeert u per dag aan de kalveren? (voor en na de installatie van de drinkautomaat) ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ _______________________________________________________________ 46. Hoe is de tijdsverdeling tussen de verschillende taken die je uitvoert? (Bijvoorbeeld de reiniging van de huisvesting, reiniging van de drinkautomaat, bekijken van de kalveren, behandeling van zieke kalveren, etc. Is deze verandert sinds de installatie van de drinkautomaat?) ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ _______________________________________________________________ 47. Heeft u het gevoel dat u meer tijd overhebt voor andere taken na de installatie van de drinkautomaat? ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ 41
_______________________________________________________________ 48. Wat was de belangrijkste reden voor het installeren van de drinkautomaat? ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ _______________________________________________________________ 49. Heeft de drinkautomaat aan uw verwachtingen voldaan? ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ _______________________________________________________________ 51. Opmerkingen of suggesties?
42
Kalf ID
Diarree
oogvloei
neusvloei
stridor
hoestreflex
Ausc carn
ADH freq
Re caud
Ausc Re carn
Ausc Li caud
Ausc Li
echo
temperatuur
2. BIJLAGE 2: KLINISCHE SCOREKAART
43
44