Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen Jb. Kwast
bron Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen. Tj. van Holkema, Amsterdam ca. 1900 (3de, vermeerderde druk)
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/kwas002geze01_01/colofon.php
© 2013 dbnl
III
Voorbericht. Bij al den rijkdom onzer nieuwste literatuur op bijna ieder gebied, heerscht er in ons land eene schaarste, eene armoede, haast zouden wij zeggen een totaal gemis van Nederlandsche liederen. De weinige, die populair gebleven zijn, lijden een kwijnend leven en worden meestal gebrekkig en dan nog niet meer dan gedeeltelijk gekend. Zelfs onze volksliederen maken op dezen regel geene uitzondering. Kent het grootste gedeelte van het publiek van het schoone 'Wilhelmus van Nassouwen' meer dan den eersten regel? Kent men meer van Tollens' 'Wien Neêrlandsch bloed' dan twee of drie coupletten? En hoeveel andere liedjes zijn er, die men gaarne zingen zou, als men ze maar kon? Men kan ze ja beginnen, maar men gevoelt zich spoedig onmachtig om ze voort te zetten en te voleindigen. Eerst vluchten de woorden en worden nog een poosje door la en ta en tra vervangen, maar de hopelooze poging schiet te kort, het gezang gaat uit, het stokt, het sterft aan verval van krachten. En waar de geliefde piano de huisgenooten aantrekt en tot zingen uitlokt, daar hoort men een Duitsch, een Fransch, soms een Italiaansch of Engelsch lied, maar wat men bij voorkeur hooren moest, dat hoort men niet of bij uitzondering: de Vaderlandsche tonen, 'Waar hart en ziel en hemelgeest in wonen!' Wat zijn wij in dit opzicht ontaard van ons roemruchtig voorgeslacht! Waarom zouden wij niet zingen gelijk zij? Hebben wij geen reden meer om vroolijk te wezen? Hebben wij geen reden meer om onze gemeenschappelijke gevoelens, onze gemeenschappelijke wenschen uit te storten in ons gemeenschappelijk lied? Verre van daar. Wij willen wel, maar wij kunnen niet. Wij hebben al te veel uit het oog verloren, dat het Hollandsch hart zich uit in het Hollandsch lied. Er is evenwel in dezen toestand veel verbetering gekomen. Het Nederlandsche lied komt meer en meer in eere en wordt wederom
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
IV de bron van genot en levenslust in het huisgezin, bij gezellig of feestelijk samenzijn, ja zelfs in de eenzaamheid, vooral als men het voorrecht heeft eene piano te bezitten. De liederen, die hierbij aangekondigd worden, hebben daartoe het hunne bijgedragen. Zij waren met zorg gekozen en alle van eenvoudig piano-accompagnement voorzien, om ook minder geoefenden in staat te stellen den zang met de accoorden van het geliefde instrument te doen samenklinken. Zij verwierven zich den toegang tot menig huis en menig hart en nu mag niets nagelaten worden om hun zoo mogelijk een nog gunstiger onthaal te doen vinden. Daarvoor is niets gespaard, zooals uit het volgende korte verslag blijkt. De 3e druk is expres in tin gegraveerd, waardoor noten en tekst duidelijk en krachtig tot het oog spreken. Elk lied is zoo gedrukt dat het voor zanger en speler geheel open ligt en het lastige omslaan onnoodig is. De Bundel is verrijkt met liederen, wier schoone vorm en lieve inhoud hun sedert jaren het burgerrecht verschaft en enkele, door minder gekuischte uitdrukkingen ontsierd, zijn geweerd. Aan den wensch van velen om de volksliederen der voornaamste natiën met de melodieën op te nemen is voldaan. De inhoud is zoo rijk, de keuze zoo ruim, dat deze Bundel in alle omstandigheden met vrucht wordt opgeslagen. Het werk is verkrijgbaar in 16 nummers à 25 cent, in 2 bundels, bevattende 72 en 87 liederen, à f 1.45, of de geheele verzameling van 159 liederen in eens compleet à f 2.90, in geheel linnen band f 3.40. Wij behoeven waarlijk niets meer tot aanbeveling hierbij te voegen; het werkje moge voor zich zelf spreken, het zal gewis als eene onmisbare Handleiding bij alle feestelijke gelegenheden den weg vinden tot elk huisgezin en door Neêrlands Zonen en Dochteren met ingenomenheid worden ontvangen. Zingen blijve de lust van hun leven, gedachtig aan Heine's woorden: Slechts de boozen zingen niet!'
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
1
Io vivat.
I - ö vivat! I - ö vivat! Nos-trorum sa-ni-tas! Hoc est a-mo-ris po - cu-lum, Do - lo - ris est an -ti - dotum; Dum ni - hil est in po - cu-lo, Re - ple - a - tur de - nu-o, I - ö vivat! I - ö vivat! Nos-trorum sa-ni-tas! Iö vivat! Iö vivat! Nostrorum sanitas! Nos jungit amicitia, Et vinum praebet gaudia; Iö vivat! Iö vivat! Nostrorum sanitas! Est vita nostra brevior, Et mors amara longier. Iö vivat! etc. Iö vivat! Iö vivat! Nostrorum sanitas! Osores nostri pereant! Amici semper floreant! Iö vivat! In vivat! Nostrorum sanitas! Jam tota Academia Nobiscum amet gaudia, Iö vivat! etc.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
2
Wiens Neerlandsch bloed, enz. Volkslied.
Wien Neerlandsch bloed in d'a - dren vloeit, Van vreemde smet-ten vrij, Wiens hart voor Land en Ko-ning gloeit, Ver heff' den zang als wij: Hij stell'met ons, ver-eend van zin, Met on-be-klem-de borst, Het God - ge - val - lig feestlied in
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
3
Voor Va - der- land en Vorst, Voor Va - der-land en Vorst. De Godheid, op haar hemeltroon, Bezongen en vereerd. Houdt gunstig ook naar onzen toon Het heilig oor gekeerd: Zij geeft het eerst, na 't zalig koor, Dat hooger snaren spant, Het rond en hartig lied gehoor, Voor Vorst en Vaderland! (bis.) Stort uit dan, broeders, eens van zin, Dien hoog verhoorden kreet; Hij telt bij God een deugd te min, Die landen vorst vergeet; Hij gloeit voor mensch en broeder niet, In de onbewogen borst, Die koel blijft hij gebed en lied Voor Vaderland en Vorst! (bis.) Ons klopt het hart, ons zwelt het bloed, Bij 't rijzen van dien toon: Geen ander klinkt ons vol gemoed, Ons kloppend-hart zoo schoon: Hier smelt het eerst het dierst belang, Voor elken staat en stand, Tot één gevoel in d'eigen zang Voor Vorst en Vaderland! (bis.) Bescherm, o God! bewaak den grond, Waarop onze adem gaat; De plek, waar onze wieg op stond, Waar eens ons graf op staat? Wij smeeken van uw Vaderhand, Met diep geroerde borst, Behoud voor 't lieve Vaderland, Voor Vaderland en Vorst! (bis.) Bescherm hem, God! bewaar zijn troon Op duurzaam recht gebouwd, Blinke altoos in ons oog zijn kroon Nog meer door deugd dan goud! Steun gij den Schepter, dien hij torscht, Bestier hem in zijn hand; Beziel, o God! bewaar den Vorst, Den Vorst en 't Vaderland, (bis.)
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
Van hier, van hier wat wenschen smeedt, Voor één van twee alleen: Voor ons gevoel, in lief en leed, Zijn land en Koning één. Verhoor, o God! zijn aanroep niet, Wie ooit het scheiden dorst, Maar hoor het een en eigen lied Voor Vaderland en Vorst! (bis.) Dring' luid van uit ons feestgedruisch Die beê uw hemel in: Bewaar den Vorst, bewaar zijn huis, En ons, zijn huisgezin. Doe nog ons laatst, ons jongst gezang, Dien eigen wensch gestand: Bewaar, o God! den Koning lang En 't lieve Vaderland, (bis.)
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
4
Wij leven vrij, enz.
Wij le - ven vrij, wij le - ven blij, Op Neerlands dierbren grond; Ont - wor - steld aan de sla - ver-nij, Zijn wij door een-dracht groot en vrij, Hier duldt de grond geen dwinglandij, Waar vrijheid eeuwen stond, Waar vrijheid eeu-wen stond.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
5 Hoe dierbaar is ons 't Vaderland, Der helden bakermat, Der kunsten wieg, 't gezegend strand, Waar 't heilig recht zijn zetel plant; En deugd, met een fluweelen band, Den Vorst en 't Volk omvat. De Leeuw, die moedig voor ons waakt, Is 't beeld van Neerlands macht, Nooit zij dit beeld door ons verzaakt, Als 't onzen roem of vrijheid raakt. Wee hem, die stout den Leeuw genaakt En onzen moed veracht. Wij leven vrij, Wij leven blij: Wij dienen éénen God: Mat ook 't verschil in 't dienen zij, De wet laat elken Godsdienst vrij. Vereend, als broeders, juichen wij: Gezegend is ons lot. Door vreemden werd de zuil geveld Van Neerlands wapenroem; Maar ze is door onzen moed hersteld. Dit tuigt, o Quatre-Bras! uw veld, Dat met Algiers de glorie meldt Van onzen heldenbloem. O, paren we aan dien heldenmoed Der Vadren zuivre deugd! Elk zie, hoe Koning Willem doet, En volg' de Vorsten uit dat bloed; Zoo blink' de deugd met nieuwen gloed, En sier' 's Lands wakkre jeugd. Wij leven vrij, wij leven blij; De zon van ons geluk, Oranje week, 't was slavernij; Oranje daagde, en 't Land was vrij; Wij zijn verlost, nu juichen wij: Verbrijzeld is ons juk! Dat lang de dierbre Koning leev', Aan Neerlands heil verpand! Dat God hem Zijnen zegen geev'; 't Geluk beschermend om hem zweev'! Ja, leef, geliefde Koning! leef Voor Volk en Vaderland! O, blijven we altijd eensgezind In deugd en heldenmoed: Dat hij, die ons als vader mint, Zijn kroost die liefde waardig vind', En Neerlands trouw ons saam verbind', In voor- en tegenspoed!
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
Zijn wij als Maurits in den strijd, Als Ruiter op de zee: De handel bloei', door onze vlijt! Dat elk der kunsten offers wijd'! En Neerlands vlag blink' wijd en zijd, Tot aan de verste reê! Zoo leven we altijd vrij en blij, Op Neerlands dierbren grond: Door trouw aan eigen wetten vrij, Praalt Neerland in der volkren rij, En 't Vaderland blijft groot en vrij, Tot 's werelds avondstond.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
6
Wilhelmus van Nassouwen.
Wil - hel - mus van Nas - sou-we Ben ick van Duyt-schen bloet, Het Va - der-landt ghe trouwe Blijf ick tot in-den doet; Een Prin - ce van- O-raengien Ben ick- vrij on - ver-veert, Den Co - ninck van His-paengien Heb ick al - tijd-ghe-eert. In Godes vrees te leven Heb ick altijt betracht. Daerom ben ick verdreven Om Land en Luyd' ghebracht. Maar Godt zal mij Regeeren Als een goet Instrument, Dat ick mach wederkeeren In mijnen Regiment. Lijt u mijn ondersaten Die oprecht zijn van aert, Godt sal u niet verlaten, Al zijt ghij nu beswaert, Die vroom begheert te leven Bidt Godt nacht ende dagh, Lat hij mij cracht wil gheven Dat ick u helpen mach.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
7 Lijf end goed al-te-samen Heb ick u niet verschoont, Mijn Broeders hoogh van namen Hebbent u oock vertoont, Graef Adolf is ghebleven, In Vrieslant in den slach, Sijn Ziel int Eeuwich Leven Verwacht den jongsten dagh. Edel en Hoogh gheboren Van Keyserlijcke stam, Een vorst des Rijcks vercoren Als een vroom Christenman, Voor Godes Woort ghepresen, Heb ick vrij onvertsaeght, Als een helt sonder vreesen, Mijn Edel Bloet ghewaeght. Mijn schildt en mijn betrouwen Zijt ghij, O Godt mijn Heer, Op u soo wil ick bouwen, Verlaat mij nimmermeer, Dal ick doch vroom mach blijven U Dienaer 't alder stont, De Tyranny verdrijven Die mijn herte doorwant. Van al die my beswaren, End' mijn vervolghers zijn O Godt will doch bewaren Den trouwen Dienaar dijn, Dat sy my niet verrasschen? In haren boosen moedt, Haer handen niet en wasschen, In mijn onschuldigh Bloet. Als David moeste vluchten, Voor Saul den Tyran, Soo heb ick moeten suchten, Met menigh Edelman: Maer Godt heeft hem verheven, Verlost uit aller noot, Een Coninckrijck ghegheven. In Israël soo groot. Nae 't Suer sal ick ontfanghen Van Godt mijn Heer dat Soet, Daer naer soo doet verlanghen Mijn Vorstelijk ghemoet, 'T welck is, dat ick mach sterven Met Eeren in het Velt, Een eeuwigh Rijck verwerven, Als een ghetrouwer Heldt. Niets doet mij meer erbarmen In mijnen wederspoet,
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
Dan dat men siet verarmen Des Coninghs Land en goet, Dat u de Spangiaerts krencken O Edel Neerlaat soet, Als ick dat gaen bedencken, Mijn Edel hart dat bloedt. Als een Prins opgheseten Met mijnes Heyres Cracht, Van den Tyran vermeten Heb ik den Slagh verwacht, Die bij Maestricht begraven Bevreesden mijn ghewelt, Mijn Ruyters sach men draven Seer moedigh door het velt. Soo het den wil des Heeren, Op dien tijt had gheweest, Had ick wel willen keeren Van u dit swaer tempeest, Maer den Heer van hier boven, Die alle dinck Regeert, Die men altijt moet loven, En heeft suix niet begheert. Seer Christlijk was ghedreven Mijn Princelijck ghemoet, Standvastigh is ghebleven Mini hart in teghenspoet; Den HEER heb ick ghebeden Van mijnes herten gront, Dat hij mijn saeck wil reden, Mijn onschult doen oorkont. Oorloff mijn arme Schapen, Die zijt in groot en noot, U Harder zal niet slapen Al zijt ghij nu benout, Tot Godt wilt u begheven Sijn heylsaem woort neemt aan Als vrome christnen leven Tsal hier haest sijn ghedaen. Voor Godt wil ick belijden, Ende sijn grooter macht, Dat ick tot gheenen tijden Den Coninck heb veracht, Dan dat ick Godt den Heere Der hooghster Majesteyt, Hebk moeten obedieren, In der gherechtigheyt.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
8
De Koning leev'.
De Ko-ning leev'! de Ko-ning leev'! Zoo klin-ken stem en sna-ren; Dat God hem vreugd en voorspoed geev'! En me-nig tien-tal jaren, Gezegend zij geen vorst als hij, Dat zingen en dat bid - den wij,
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
9
Ge-ze-gend zij geen vorst als hij, Dat zingen en dat bid-den wij. Gegroet, gegroet gij dageraad; Gegroet uit ieders woning; Gij ziet geen braver onderzaat, Gij vindt geen trouwer koning. Gij voert geen blijder feestdag aan. Dan die voor Neerland op mag gaan. Rijs op! rijs op! gebedendag, Gods tempels zijn ontsloten, Daar waaien vaan en vreugdevlag, Daar knallen eereschoten, De nabuur hoor' aan grens en strand Het feestgejuich van Nederland. 't Is feest! 't is feest! God dank, God lof, We erkennen 's Hemels zegen. Uit stad en vlek, uit hut en hof, Klinkt lof en dank hem tegen. En schalt een zang, of vloeit een traan, God heeft hem even goed verstaan. Gij weet, o vorst, wat wensch het zij, Dien we u te staamlen trachten: Geen kindren meer verknocht dan wij, Geen wal van trouwer wachten, Geen Vorst en Volk zoo nauw verwant, Als Nassau is niet Nederland. In nood en dood. in lief en leed, Zijn we aan elkaâr verbonden, Het nakroost houdt der Vadren eed, O koning, ongeschonden. Ons goed, ons bloed.... beschik, bepaal, Wij geven 't goud en grijpen 't staal. Laat ver van hier zich de oproervaan In 't floers van tronen zetten, Geev' stout en strafloos onderdaan, Zijn Vorst, als meester wetten; Wie met die pest ons nadren zou, Hier stiet hij op een muur van trouw. Kruip 't staatsbelang in krijg en vreê, Langs duizend kromme wegen,
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
Gij, Koning, gij gaat recht door zee, Met ons den springvloed tegen. Hoe zwarter ginds de valschheid zij, Te blanker, Neetland, schittert, gij. 's Lands Vader leev', 's Lands Moederleev', Zoo juichen hart en snaren, Dat God hun vreugde en voorspoed geev; En menig tiental jaren! Onbreekbaar zij onze eendrachtsband, Dat zingt en bidt het Vaderland.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
10
Holland boven al.
Van al - le lan-den op deez'aard, Is Hol-land mij het mees-te waard, Het bloeit door 's Hemels ze-gen, Het bloeit door 's Hemels ze-gen, Geen goud bedekt het in den schoot, Maar werkzaamheid ver-dient het brood In ruimte er al-ler - we-gen, In ruimte er al - ler-we - gen.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
11
Van alle Talen hier op aard, Is Hollands taal mij 't meeste waard, Ze is zuiver van gebreken; (bis.) Op maagdenlippen klinkt zij zacht; Een man kan nooit met forscher kracht, Dan in het Hollandsch spreken, (bis.) Van alle Zeden hier op aard, Zijn die van Holland 't meest mij waard, Waar zij niet zijn bedorven, (bis.) Gaan vreugde en godsdienst hand aan hand, Door moed en zeden heeft ons land, Zijn grootsten roem verworven, (bis.) Van alle Meisjes hier op aard, Zijn die van Holland 't meest mij waard, 'k Wist nergens ze op te sporen, (bis.) Die zoo beminlijk zijn en goed, Dan die bij ons zijn opgevoed, In Holland zijn geboren. (bis.) Van alle vrouwen hier op aard, Zijn die van Holland 't meest mij waard, Zij doen ons gaan op bloemen, (bis.) Waar kan men meer op huwlijksmin, Op trouw en zorg voor 't huisgezin. Dan hier in Holland roemen, (bis.) Van alle Dichters hier op aard, Zijn die van Holland 't meest mij waard, Hoe voelen we ons ontgloeien, (bis.) Wanneer er van hun godenlier, Met zachtheid, kracht en edlen zwier, De schoonste zangen vloeien, (bis.) Van alle vorsten hier op aard, Is Neerlands Koning 't meest mij waard: Zijn welvaart is de mijne; (bis.) Geboren op denzelfden grond, Stond zijn wieg waar de mijne stond, Mijn graf zal staan bij 't zijne, (bis.) Van alles wat men vindt op aard, Is Holland mij het meeste waard; Want waar we ons ook begeven, (bis.) Naar Noord of Zuid naar Oost of Mest, In Holland vindt men alles 't best, Lang, lang, moet Holland leven! (bis.)
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
12
De nieuwe haring.
Tri - omf! de vreugde stijgt ten top, Hijsch,Hol-land, vlag en wim - pels op, En doe den ju - bel-toon nu da - vren langs uw strand. Daar komt de kiel, met goud be-laân; Zij brengt ons d'eer-sten ha-ring aan;
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
13
't is feest in Ne-der - land, 't is feest in Ne-der - land. 't Is feest! een eigen Hollandsch feest, 't Is heilig: 't brengt ons voor den geest Den tijd van onzen roem, den tijd van onze schand. Triomf! de nacht van schande zonk; Triomf! de dag van glorie blonk Voor 't vrije Vaderland. (bis.) Verhef u, wakkre zeevaardij! U, pronk van Hollands maatschappij! U, koningin van 't feest! u biên wij d'eerewijn. Sprei, handel, Hollands gullen disch; Nu zal de vaderlandsche visch Weer de eerste schotel zijn. (bis.) Bataafsche maagden! rept u wat! Plukt bloemen voor den kostbren schat, En tooit den lekkren visch, met vaderlandschen zwier. Kwam hij niet met Oranje weer? Dat hem dan, even als weleer, De gouden goudsbloem sier'! (bis.) Wie in dit kostlijk zeebanket Voor 't eerst de grage tanden zet, De volle flesch ontkurkt, tot vreugd van zin en geest, Met fonkelende glazen klinkt, Ze op Neerlands welzijn ledig drinkt, Die houdt een heerlijk feest. (bis.) Ja! ieder maakt dan goede sier; Waar wijn ontbreekt, daar neemt men bier; Die vaderlandsche drank, smaakt ook in Neerland zoet. Men drinkt ook Beukelszoon ter eer, En na den maaltijd nog eens weer, Daar 't vischje zwemmen moet. (bis.)
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
14
Wiegelied.
't Wordt duis-ter mijn Roos-je, kom speel nu niet meer, Staak, lief - je dat woe-len, vlij rus - tig u neer, Gij ligt in uw wieg-je zoo warm en zoo zacht,
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
15
Dat God u be - wa-ke, mijn kind, goe-den nacht! Dat God u be - wa - ke, mijn kind, goe - den nacht! Daar ligt zij, mijn rijkdom, vamdartelen moe! Thans sluit zij dat mondje, haar oogjes gaan toe, Maar 'k zie nog op 't wezen, dat schuldeloos lacht: 'Waak, God voor mijn moeder!...' Mijn kind, goeden nacht! (bis.) Nog leeft gij, mijn engel, in zorglooze jeugd, Mijn borst is uw hemel, een bel is uw vreugd, Nog slapen uw driften, eens voelt gij haar macht, Dat God u bewake! Mijn kind, goeden nacht! (bis.) Gelukkig, mijn Roosje, wie sluimert als gij, O dat door uw onschuld dit altijd zoo zij, Hij sluimert zoo zoet, die zijn plichten betracht: Dat God u bewake! Mijn kind, goeden nacht! (bis.)
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
16
Het patertje.
Daar ging een pa - ter langs den kant, Hei,'twas in de Mei!Hij vat-te zijn lief - je bij de hand, Hij vat-te zijn zoet - lief bij de hand, Hei,'twas in de Mei zoo blij, Hei,'twas in de Mei!-
Pater, gij moet knielen gaan, Hei, 't is in de Mei! Nonnetje, gij moet blijven staan, Hei, 't is in de Mei zoo blij, Hei, 't is in de Mei! Pater, spreid uw zwarte kap, Hei, 't is in de Mei! Daar uw heilige non op stap, Hei, 't is in de Mei zoo blij, Hei, 't is in de Mei! Pater, geef uw non een zoen, Hei, 't is in de Mei! Dat moog je nog wel zesmaal doen, Zesmaal, zesmaal, zesmaal doen! Hei, 't is in de Mei!
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
17
Lied uit het zangspel Preciosa.
Blijf, o Hoop! lot verzoe-ten; 'k Ben, dan eenzaam, niet al-leen; Bloe-men bloei - jen voor mijn voe - ten, Zweeft gij-zeeg-nend om mij heen, Zweeft gij zeeg- nend om- mij heen. Wat ik doen of denken moge, 't Zij in blijdschap, 't zij in smart, Wat ik wil, of wat ik poge, Woon, o Hoop! steeds in mijn hart. (bis.) Helder zij het stargeflonker! Heerlijk zij dit nachtgezicht! Gij, o Hoop! spreidt zelfs in 't donker In mijn ziel een troostend licht. (bis.)
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
18
Het wachtende meisje.
Wat wordt het laat, de klok slaat acht, Waar of mijn Do - rus blijft? 't Valt moei-lijk als men ie - mand wacht En als de vreeze ons drijft; Te twijflen aan zijn trouw,- Hij heeft misschien be - rouw, Dat hij een meis-je zon - der geld,
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
19
Ge-vraagd heeft tot zijn vrouw! Ge-vraagd heeft tot zijn vrouw. Maar foei! Wat doet het ongeduld Mij onrechtvaardig zijn. 'k Veroordeel wis hem buiten schuld En doe mij zelve pijn. Ik ken zijn braaf gemoed, Hij zoekt geen geld of goed, Maar een getrouw en teeder hart, Dat aan zijn wensch voldoet. (bis.) Weg, weg met ongegronde vrees, 'k Verlang naar hem met smart, Opdat ik in zijn oogen leez' 't Gevoelen van zijn hart. Blijft Dorus mij getrouw, En word ik eens zijn vrouw, Dan leeft er geen vorstin op aard, Waar ik mee ruilen zou. (bis.) Geen groote staat noch overvloed Ons 't waar genoegen geeft, De liefde die het hart voldoet, Maakt dat men vroolijk leeft. Dan deelt men vreugde en druk, Geluk en ongeluk. En draagt getroost en welgemoed Te zamen 't huwlijksjuk. (bis.) Maar ach, nog komt mijn minnaar niet, Elk uur schijnt mij een dag; Wat baart zijn afzijn mij verdriet, Wat of hem deren mag. Ik zîe alweer eens uit, Maar zacht, ik hoor geluid. Hij is 't - o ja! - hoe klopt mij 't hart, Kom Dorus, kus uw bruid. (bis.)
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
20
De echo.
Karel min - de Ro - sa teêr, Met al 't vuur den jongling ei - gen; Ro-sa min - de Ka - rel weer, Maar zijn plicht ge-bood hem 't zwijgen; Beider stand was on - ge - lijk, Ka-rel arm en Rosa rijk: Slechts in 't veld kon Ka-rel kla - gen; en ann d'e - cho Ro - sa- vra-gen;
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
21
Maar dan riep hem d'e - cho na: Ro - sa! Ro - sa! riep hem d'e - cho na: Ro - sa! Ro - sa! Bleek en soms in 't oog een traan Zag men d'armen Karel werken; En als de arbeid was gedaan Dwaalde hij door laan en perken, Tot hij 't lievlingsplekje vond, Waar zoo vaak zijn Rosa stond; Dan, dan knielde Karel neder, 'Dierbre Rosa!' riep hij weder: En dan bauwde d'echo na: 'Rosa..... Rosa!' Menig lange zucht in 't land Had de nachtwind reeds gedragen Karel steeds gewoon aan schand' Karel steeds gewoon aan klagen, 'Rosa! Rosa!' snikt hij luid: 'Rosa! zijt ge eens anders bruid? 'Hebt ge een minnaar? min hem hartlijk, 'Min hem, Rosa!' riep hij smartlijk: Ook nu riep hem d'echo na: 'Rosa..... Rosa!' Maar op eens voelt hij zijn hart Met een nieuwen gloed verwarmen; Ziedaar 't eind van 's jonglings smart: Rosa klemt hem in haar armen 'Karel!' zegt ze, 'gij zijt mijn; 'Eeuwig zal ik d' uwe zijn!' Wie kan Karel's vreugd nu melden? Rosa's naam klinkt langs de velden; Nu ook riep hem d'echo na: 'Rosa..... Rosa!'
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
22
Het gelukkige huwelijk.
DE MAN.
De lan - ge dag is weer voor-bij in kom - mer en ver - driet.Ik werk en zwoeg zoo veel ik kan, En blijf toch een be - hoef - tig man. Mijn vlijt ach! baat mij niet, mijn vlijt ach! baat mij niet.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
23
DE VROUW.
Wij zijn gezond, ik werk met vlijt, Gelukkig aan uw zij, Deel ik met u in zuur en zoet, Uw liefde is meer dan overvloed, Uw hart behoort aan mij. (bis.)
DE MAN.
Maar ach! dat gij in nooddruft leeft, Dat kwelt mijn ziel zoo zeer, Dat gij, zoo lief, zoo zacht, zoo zoet, Zelf slaven, zweeten, zwoegen moet, Dat kwelt mij eindloos meer. (bis.)
DE VROUW.
Wij zijn gezond, gij mint uw vrouw, En zij, zij mint u weer. Wij kennen nog geen bangen nood, God schenkt ons nog ons daaglijksch brood, Mijn vriend wat wilt gij meer. (bis.)
DE MAN.
Ik wenschte een weinig overvloed, Voor u, mijn dierbre vrouw, Ik wenschte, dat mijn vlijt eens won, Waarmee ik u beloonen kon, Uw weergalooze trouw. (bis.)
DE VROUW.
Geen overvloed bekroont de trouw, Geen goud, geen koningskroon, Mijn hart, dat u zoo teêr bemint, En bij u wederliefde vindt, Eischt liefde alleen tot loon. (bis.)
DE MAN.
Maar ach! als dan de dood mij treft, Wie helpt u dan uit nood? Als 't kind dat ge onder 't harte draagt, Dan schreiend brood aan moeder vraagt, Wie geeft uw kind dan brood? (bis.)
DE VROUW.
God, die voor 't muschje en 't wormje zorgt, Helpt ook den mensch in nood, Hij is mijn troost als ik u mis', Hij, die een man der weeuwen is, Geeft ook aan weezen brood. (bis.)
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
DE MAN.
O, dierbre vrouw! hoe groot zijt gij, Uw liefde is mij zoo goed, Ja, ik ben trotsch op zulk een vrouw, En zalig door haar liefde en trouw, Werk ik met nieuwen moed. (bis.)
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
24
De bloemist.
Gij, die be - ha - gen schept in bloe-men, Treedt bin-nen in mijn bloemen-hof; Ik heb voor al-ler wenschen stof, En mag op keur van schoon-heid roe - - - men. Op de-zen wel-be-plan-te grond Kan men zijn keur den teu- gel vie- -ren,
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
25
Men moet op dit be-ne-den rond Het le-venspad, het le-vens-pad met bloe - men sie - - - - ren. 'k Schenk 't Kruidje-roer-mij-niet den fijnen, Deez' blauwe Klokjes aan den gek, En gouden Knopjes aan den vrek, Narcissen aan die schoon wil schijnen, Den scherpen Eschdoorn aan den nijd, Slaapbollen schenk ik aan de tragen, Deez' Wilgentakjes aan de vlijt, De Zonnebloem die gunsten vragen. Den helden schenk ik deez' Laurieren, Deez' Duizendschoont aan de jeugd, De blanke Lelie aan de deugd, En de Eik zal 't hoofd des burgers sieren; De Populier den babbelaar, De bloeiende Aloë den grijze, Dit Judasgeld den woekeraar, De Passiebloem schenk ik den wijze. Aan smachtende Sentimenteelen Schenk ik het Juffertje in-het-groen, Zij, die verliefde wenschen voên, Zal ik met Mirt en Roos bedeelen; Mijn liefdesvoorwerp zal m' altijd, Hoe langer en hoe liever wezen, Aan haar heb ik een Roos gewijd, Waaraan geen doornen zijn te vreezen.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
26
Orde van den dag.
De we - reld is in rep en roer! Des mor-gens komt de mel - lek-boer; Ver - vol-gens weer de bak-ker, Ver - vol-gens weer de bak-ker, Dan komt sinjeur de kar - re-man, Die zoo verruk - lijk raat-lem kan: Hij ra-telt mij schier wak-ker, Hij ra - telt mij schier wak-ker.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
27 Dan schelt Judocus met de krant, En brengt het nieuws van 't vaderland; Dan komt de pruikenjongen; (bis) Dan een diaken met de bos; Zijn jongen springt gelijk een mosch Dan roept de vrouw niet tongen! (bis) Dan belt er weer een andre vent, Die zegt: 'Ik maak mijnheer bekend, 'En aan de vrienden allen: (bis.) 'Dat buurvrouw Griet, van Jan Patroon, 'Verlost is van een boerenboon. 'Zij is van nacht bevallen. (bis.) 'Dat jok je kerel! (zegt Katrijn), ''t Zal zekerlijk een zoontje zijn! 'Wie krijgt er boerenboonen?' (bis.) 'Zacht! (zegt Achillos) houd u stil! 'Ik keek door mijn verkeerden bril; 'Dus ben ik te verschoonen!' (bis.) Dan komt er een met Hypocras, Sinjeur drinkt haastig nu een glas Op 't huwlijk van nicht Truitje, (bis.) En zegt: 'Als dit bruidstranen zijn, 'Dan is mijn nicht van marsepijn, 'En dus een aardig bruidje! (bis.) Daarna komt Frijn, de keukenmeid, En vraagt: wat jufvrouw heeft gezeid, Van dezen middag 't eten; (bis.) Doch, heeft zij pas het woord verstaan, Dan is zij 't, eer zij heen wil gaan, Warempel weer vergeten, (bis.) Dan komt er weer een zak of schaal, En vraagt men wat gemunt metaal. Vervolgens komt de slager. (bis) Sinjeur bestelt een schapebout, Niet al te jong, niet al te oud, Niet al te vet of mager! (bis.) Dan komt de langverwachte wasch, Uit 's Graveland van Van dér Plas; De sleper krijgt een fooitje. (bis.) De wasch is Jufvrouw wellekom. Sinjeur zag liever baars met hom, Dan zulk een waterzootje. (bis.) Het heele huis is op de been! Sinjeur vlucht naar zijn kamer heen. De stijfster is gekomen! (bis) De wasch wordt, naar den ouden trant, Met baliemand op baliemand, Door 't volk in huis genomen! (bis.)
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
Maar oudertusschen kijkt Sinjeur Eens om een hoekje van de deur; Had hij maar wat te knappen; (bis.) Ach! door zijn onvoorzichtigheid Valt fluks de baliemand, o spijt! Rom, bom! van al de trappen! (bis.) 'Wel, vrouwlief! (zegt Sinjeur) wat 's dat?' Het antwoord luidt nu: 'wel, Jan Gat!' 'Wat, denk je, zou dat wezen? (bis) 'De wasch betreft uw vrouw alleen, 'En die zal aanstonds, naar ik meen, 'De wet u komen lezen.' (bis.) Sinjeur vraagt spoedig om pardon, Daar het niet anders wezen kon; 't was: Crimen Majestatis! (bis.) Maar toen de slimme keukenmeid, De zaak in quaestie had bepleit, Verkreeg hij pardonatis. (bis.) Want juist te voren had Katrijn, In 't boek van Meester Florentijn, Zeer goed en klaar gelezen: (bis.) Dat schennis van de natte wasch Geen Crimen Majestatis was; De zaak was dus bewezen! (bis.)
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
28
De fiere schoone.
Ko - lijn een bra-ve boe-ren- zoon, Het puik-je van de dor - pe - lin-gen, Ar-beidzaam, wel-ge-maakt en schoon, Dorst naar Li - set-te's hand te din - gen. Het meisje schoon ook een boe-rin, Had ech-ter soms de stad be -ke - - ken, En hierdoor was haar hart en zin
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
29
Van veld en kudde af-ge-we - ken, Van veld en kudde af-ge-we - ken. Neen, sprak de fiere, zeker neen, Geen boer zal ooit mijn hart verwinnen; Kolijn trad nu gramstorig heen, En ging de zachte Filis minnen. Nu dorst geen enkle boer aan haar Te denken, nog veel min te vragen, Zij wachtte dus van jaar tot jaar, Daar ook geen steêman op kwam dagen, (bis.) Thans is zij veertig jaren oud, Haar schoon gelaat is gansch geweken; En 't meeste wat haar bezig houdt, Is kwaad van jongelien te spreken; Zij gloeit van spijt en felle smart Nu zij Kolijns geluk hoort roemen, Daar zij nu heimlijk in haar hart, Zich om haar dwaasheid zelf moet doemen. (bis.) O meisjes, die graag waart getrouwd, Laat u Liset tot voorbeeld wezen, Dat ge op geen dwaze hoop vertrouwt, Wijl gij dan ook haar lot moogt vreezen; Als u een brave jongen vraagt, Laat hem dan ook uw hand verwerven, Dewijl gij anders lichtlijk waagt, Als oude vrijsters ook te sterven. (bis.)
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
30
Het weesje.
Wat is een wees - jen op deez'aard, Die ho-pe - loos moet zwer-ven? Ach, wat is zulk een le-ven waard, Waar hulp-loos men moet ster-ven, Wan - neer niet al - ler schepslen Heer,
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
31
In lief-de zag op 't weesje neer Wan-neer niet al - ler schepslen Heer, In lief-de zag op 't weesje neer. Ach! roeren u de tranen niet, Als ge, aan den disch gezeten, Mij, arm, verlaten weesje ziet, Dat niets bezit om te eten? Verlicht mijn hard, mijn bitter lot,} bis. En zeker, zeker loont u God.} bis. 'k Verloor mijn goeden vader vroeg; Helaas! wat moest ik lijden! Hij ging voor 't lieve vaderland, Voor onze vrijheid strijden. Helaas! mijn vader is niet meer!} bis. Ik zie hem nooit op aarde weer!} bis. Mijn moeder bleef mijn een'ge steun; Wien had ik hier ook nader? Zij wees mij steeds den hemel aan, En sprak: Daar woont uw vader. Zij minde mij zoo teer, zoo teêr,} bis. En toch zonk ze in het graf ter neer.} bis. Nu paar ik daaglijks aan de lier Mijn kinderlijke tonen, Totdat ik naar den hemel ga, Waar beî mijn ouders wonen; Dan zeg ik: Ouders! weent niet meer!} bis. Gij hebt uw kind - uw ANNA, weer!} bis.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
32
De verliefde schipper.
Lie-ve schipper! vaar mij o-ver, Vaar mij naar gindsch dorpje heen. Ik zal u dit halssnoer ge - ven, Met deez' kos - te-lij-ken steen, kos - te-lij-ken steen. Lieve schoone! 'k vaar niet over Voor een halssnoer of een steen, Neen, voor zulke kleinigheden} bis. Vaar ik naar dat dorp niet heen.} bis. Lieve schipper! vaar mij over, Ik geef nog deez gouden ring En ik weet een aardig liedje,} bis. Dat ik onder 't varen zing.} bis. Lieve schoone! 'k vaar niet over Voor een ring of voor een lied, Neen, voor zulke kleinigheden} bis. Treedt gij in mijn schuitje niet.} bis. Lieve schipper haal mij over Zeg mij, wat uw goedheid vraagt; En ik zal u alles geven,} bis. Alles wat u slechts behaagt.} bis. Mocht ik eens een kusje drukken Op uw zachten rozemond, 'k Voer u naar dat dorpje henen,} bis. Zelfs de gansche wereld rond.} bis. 't Aardig meisje stond verlegen, Sloeg haar oogjes naar beneên.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
Zij zonk zachtkens in zijn armen} bis. En het varen ging meteen.} bis. Zoo met kussen en met zingen Roeiden zij steeds zachtkens voort, Lagen in elkanders armen,} bis. Door geen weer of wind gestoord.} bis.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
33
De harpspeelster.
Ginds is mijn moeders wo - ning, Hier is mijn moeders graf, Hier slaapt zij die mij 't le-ven, Het treurig aanzijn gaf. Ginds is mijn moeders woning, Mijn vader is niet meer; Hij is ten strijd getogen, En viel op 't veld van eer. Ginds is mijn moeders woning, Waarop ik treurig staar; Daar wonen andre lieden, En wonen vroolijk daar. Ginds is mijn moeders woning, Zij zei zoo vaak: hoe 't ga, Kind, stil slechts en bescheiden, Volg in geduld mij na. Ginds is mijn moeders woning, Ach! zij ontviel aan mij; 'k Neem angstig nu mijn speeltuig, Mijn harp, gij blijft mij bij.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
34
Zoo moet het zijn.
{Ach, wat zou de we - reld we - zen, Moest zij zon - der meis - jes zijn.} {En met meis - jes zon - der jon - gens, Was z'ook maar een ramp - woes-tijn.} Jon-gens bij meis-jes, ja loe-ris bij loe-ris-je, Jon-gens bij meis-jes, ja zoo moet het zijn!
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
35 Meisjes zitten bij elkander, Reppen rustloos priem en naald; Maar het ledig harte zegt haar, Dat in haren kring iets faalt. Jongens bij meisjes, enz. Jongens zetten zich in 't ronde, Rooken lucht en wolken zwart, Maar zij missen lieve meisjes En hun vreugd raakt nimmer 't hart. Jongens bij meisjes, enz. Meisjes bij elkaar gezeten, Drinken koffie slechts en thee, En helaas! de warme dranken Brengen niets dan onheil mee. Jongens bij meisjes, enz. In der jongens ruwe kringen Staat nooit glaasje stil of flesch, En de rampen van het zwelgen Leert men bij Hippocrates. Jongens bij meisjes, enz. Maar men leeft gezond en vroolijk Bij de koffie, thee en wijn, Als maar jongens bij de meisjes, Meisjes bij de jongens zijn. Jongens bij meisjes, enz. Hoort men meisjes, afgezonderd Redekavlen onderling, 't Onderwerp dan van haar kouten Is slechts eenig zielloos ding. Jongens bij meisjes, enz. Jongens in hun samenkomsten Voeren elk om strijd het woord, Doch een nuttig woord van stichting Wordt ook zelden daar gehoord. Jongens bij meisjes, enz. Maar een woord van vuur en leven, Dat én hart én winnen streelt, Hoort men dan, als beider kunne 't Zoet gezelschap samen deelt. Jongens bij meisjes, enz. In het kort hoe men 't beschouwe, Alles is maar vreugde in schijn, Als geen jongens bij de meisjes, Meisjes bij de jongens zijn. Jongens bij meisjes, enz.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
36
De spinster.
'k Zat voor mijn deur en spon en zong; Een jongling hoor - de mij - ne zangen, Hij was zoo schoon, hij lachtt' mij toe, En rooder gloei - den zij - ne wangen, Ik keek eens op: en sprak geen woord, Ik zat beschaamd én spon al -voort,Ik keek eens op en sprak geen woord, Ik zat beschaamd en spon al voort.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
37
Hij zei mij vriendlijk goedendag, Trad bij en scheen bedeesd te wezen, Ik werd zoo bang, de draad brak af, En 't hart!... zoo sloeg het nooit voor dezen: Ik hechtt' den draad zoogoed ik kon,} bis. Ik zat beschaamd en spon en spon.} bis. Liefkoozend nam hij mijne hand, En lei die zachtkens in de zijne; Hij zag nog nooit een hand zoo schoon, Zoo blank, zoo poezel als de mijne; Hoezeer die lof mijn harte won,} bis. Zat ik beschaamd en spon en spon.} bis. Hij leunde toen op mijnen stoel, Terwijl hij 't fijne draadje roemde, En met een hartelijken zucht, Vertrouwlijk mij zijn meisje noemde, Hij zag mij aan, ik sprak geen woord.} bis. Ik zat beschaamd en spon al voort.} bis. Zijn wang kwam nader tot mijn wang, Daar 't helder oog nog teeder blikte Toevallig raakte hij mijn hoofd Dat onder 't spinnen zachtkens knikte. Hij kuste mij; ik sprak geen woord,} bis. Ik zat beschaamd en spon al voort.} bis. Met ernst wees ik den jongling af, Dit scheen hem stouter nog te maken, Onstuimig vloog hij me om den hals, En kuste rood als vuur mijn kaken, Zeg zuster, zeg of 't wezen kon,} bis. Dat ik in 't eind nog verder spon?} bis.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
38
Het weesmeisje.
Aan d'oe-ver van een snellen vliet Zat eens een wees-je neer;Zij schrei - de, snik - te van ver-driet Haar droe - vi-ge oog - gens zeer.Zij schrei-de, snik - te van ver-driet Haar droe - vi-ge oog - jes zeer.-
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
39 Een rijke heer, die haar zoo zag, Werd innig aangedaan; Haar treurkleed en haar luid geklag} bis. Dat trok hem tot haar aan.} bis. Wel mijn lief meisje, zoo sprak hij, Zeg waarom treurt gij nu? Vertel er d'oorzaak van aan mij} bis. Kan ik zoo help ik u.} bis. Zij sprak en zag hem troostloos aan: 'k Heb, Heer, een droevig lot, Gij ziet een weeskind voor u staan,} bis. Welks hoop slechts is op. God.} bis. Mijn moeder stierf, liet mij alleen, Zij rust bij gindschen boom, En vader, ach! niet lang geleên} bis. Verdronk in dezen stroom.} bis. Vergeefs en vruchtloos worstelt hij Terwijl zijn angstkreet klonk; Mijn broeder zag 't en sprong er bij,} bis. Maar ach! ook hij verdronk.} bis. Het weeshuis bood mij schuilplaats aan, En mag ik daar eens uit, Dan prangt mijn hart naar haar te gaan,} bis. En ja, dan ween ik luid.} bis. Neen, ween niet meer, mijn lieve kind! Ik wil uw vader, zijn; Gij hebt een hart dat teer bemint,} bis. Bewaar dat vroom en rein.} bis. Hij nam haar mede naar zijn huis En schonk haar spijs en drank, Verlichtte zoo haar droevig kruis,} bis. Vroeg liefde slechts tot dank.} bis. En zij was trouw, zij was het waard, Zij bleef hem steeds tot vreugd. Zoo zegent God reeds hier op aard} bis. De liefde tot de deugd.} bis.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
40
Grietjes verzuchting.
Ik weet niet-maar sinds ruimen tijd Hoef 'k moeders roep noch tik, Enwie is 't eerst van allen op Het eerst van al-len? Ik! Dan hang ik water over't vuur En loop wat af en ân, En'k weet precies hoe laat het is Zie'k Louw den timmer-man, En 'kweet pre-cies hoe laat het is Zie'k Louw den timmer-man.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
41 Kwartier voer zessen, strijk en zet, Stapt Louw, wat weer het zij, Met zijn gereedschap in zijn mand De deur van 't huis voorbij. Die Louw is toch een flinke knaap! Wat schijnt hij kloek en sterk! Zijn baas - al is hij jongste gast -} bis. Geeft hem de keur van 't werk.} bis. Louw spaart geen schuier voor zijn buis Of water voor 't gezicht; Zijn haar is altijd glad gekamd, Zijn schootsvel net en dicht; Zijn hamer, beitel, schaaf en zaag, Die hij met werken won, 'k Geloof dat hij ze in orde houdt -} bis. Ze blinken in de zon.} bis. De meeste klanten van zijn baas Zijn wat gesteld op Louw! Hij is geen dagdief voor het volk En toch zijn meester trouw. O gunst, hij kan zoo vroolijk zijn! Hij 's vriendlijk en gedwee; Maar waar de twist het vuurtje stookt} bis. Daar doet hij nimmer mee.} bis. En biedt men Louw een glaasje bier Of soms een borrel aan, Dan neemt hij wel het glaasje bier Maar laat den borrel staan; Want Louw zegt - en ik zeg het ook Dat voor den ambachtsman De kracht niet in jenever zit,} bis. Bij 't geen hij wil of kan.} bis. En 's Zondags moest je hem eens zien Dien Louw den timmerman! Dan heeft hij wat een fijne jas, Een vest met strepen ân; Dan draagt hij ook een waterproef!.... O, zie je 's Zondags Louw, Geen burgermeisje van fatsoen} bis. Dat hem versmaden zou.} bis. Komt hij voorbij en... sta 'k voor 't raam, Wat licht gebeuren kan, 'k Doe dan maar of ik hem niet zie, Dien Louw den timmerman. 'k Beken: het is wel niet beleefd.... Neen meer: het is zelfs dom; Maar Louw zegt evel goeiendag} bis. En.... ziet wel zesmaal om.} bis. Ik wou wel graag beleefder zijn.... Maar die verwenschte kleur!.... 't Is of ik door den grond verzink
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
Als ik hem maar bespeur; Die klem.... maar kom, wat praat ik toch! Mocht Louw mij eens verstaan Hij zou wel denken dat ik hem....} bis. O foei! daar 's niets van aan!} bis. Ik prijs hem maar als timmerman.... Wat zit ik in de klem Als Neel aan d'overkant, die feeks, Mij somtijds plaagt met hem! Maar wacht.... 'k weet ook wel wat van haar.... Die Jan-buur.... 'k ben niet blind.... Maar 'k moet toch zeggen, dat ik Louw} bis. Wel tienmaal knapper vind.} bis. Mij dunkt, eens zie ik Louw nog baas, Veel klanten in 't verschiet; Maar daar hoort altoos duimkruid toe, En 'k hoor: dat heeft hij niet. Nu, dat 's geen schande: goed en gaaf Geldt meer dan rijk en slecht; En zoo je als meester krukken moet} bis. Dan is 't maar beter knecht.} bis. Mijn erfenis van petemoei, Die vaststaat te Amsterdam.... Dan 't geen er in de spaarbank staat.... De bruidsgift van Oom Bram.... Laat zien, dat maakt toch bij elkaar.... Maar kom! waar dwaal ik heen? 'k Wou voor geen duizend gulden dat....} bis. Ei wat! ik ben alleen.} bis. Wat zou ik zeggen als hij kwam?.... Geen 'ja!' dat past me niet! 'k Geloof dat ik de heele zaak Aan moeder overliet; Maar als die haar verlof eens gaf En hij me vroeg - wat dán? Ach!.... 'k droom misschien van nacht al weer} bis. Van Louw den timmerman.} bis.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
42
Betrachting: van Louw den timmerman.
Of ik het wel heb-'k weet het niet! Maar toch, ik stel 't mij voor, Zei ik ann Grietje wat mij schort, Ze gaf me een gunstig oor. 'k Loop aan dag haar huis voorbij, 'k Noem honderd maal heur naam; Ik zie haar zel-den langs de straat, Maar menigmaal voor't raam, Ik zie haar zelden langs de straat, Maar menigmaal voor't raam.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
43 Bij de ochtendklok, in 't avonduur, Krijg ik een blik en knik; Want - als 'k naar huis of winkel trek, Ze weet het op een prik. Niet dat ze aan 't glas haar werk verzuimt, Omdat dit juist zoo treft Maar 't uurtje dat ik kom en ga....} bis. Dom - wie dat niet beseft!} bis. Dat Grietje.... 'k geef mijn kop er voor Geen mooier, liever meid! O, 'k droom zoo zoet, als 'k droom dat zij Voor mij is weggeleid! Ze is zuinig, zindlijk, zuiver, zacht, Ze heeft een fijn verstand; Maar ze is - en 'k vind dat juist niet kwaad,} bis. Niet schriklijk bij de hand.} bis. En 's Zondags! kijk ik zwijg er van, Wat raakt mijn hart dan vol! Ik voel het dikwijls 's Maandags nog Dan is mijn hoofd op hol: Dan zaag ik scheef en spijker mis, Ze lachen me uit - de knechts, Als 'k voor mijn boor den beitel neem,} bis. En links verwar met rechts.} bis. Want 's Zondags - weet je 't? - naar de kerk En uit de kerk naar huis, Dan zie, danspreek ik Grietje vaak, Al hoort ze niet kwansuis; Maar of ik spreek dan of ik zwijg Mijn zaken slaan niet kwaad; Haar goêlijk lachje zegt het mij} bis. Dat zij me best verstaat.} bis. Haar kleeding is ook juist van snit, Wie 't anders zeit - hij jokt; Haar net figuur heeft menigmaal Me een blijden roep ontlokt; Niet zwierig is ze als Neeltje-buur, Maar beter is heur smaak: Met ééns zoo min, doet ze ééns zoo veel} bis. Dat 's 't mooiste van de zaak!} bis. Wat zou ze een zuinig vrouwtje zijn, Als 'k eenmaal haar bezat! Als 'k eigen klanten, eigen volk En eigen werkplaats had! Ik weet, ik ben geen rijkaardskind, En karig is mijn deel: Maar ook mijn baas had kruis noch munt.} bis. En moed bij jeugd kan veel.} bis. De rijke zoon van slachter Tijs Waagt ook een oogje aan haar,
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
En kijk dat zit me dwars door 't lijf. Zag hij zijn kans eens klaar!! Die pocher, die toch weinig meer Dan kalven kelen kan; Maar die voor haar.... o, nam ze hem!} bis. Och dwaas, waar praat ik van?!} bis. Dag Louw! riep zij mij gistren toe; Dag Louw! - 't ging doormijn ziel! Dat zei me alleen, dat ik haar meer Dan jonge Tijs beviel. O kijk dat denkbeeld - 'k ijl van vreugd! Verleden week was 't mal: 'k Dacht dat ik nevens Grietje stond;} bis. 'k Stond in den krullenstal.} bis. - Kom, Grietje! zei ik, neem mijn hand, Mijn hart behoort u lang; 'k Zal voor u werken al mijn best; Sla toe meid! wees niet bang! We zijn een paartje juist van pas; We hooren bij elkaar! - Och, Grietje, bad ik, Grietje- lief} bis. Valt u dat 'ja' zoo zwaar?} bis. - Neen, Louwtje-lief, vervolgt een stem; Maar schaaf wat beter voort! En wat die stem nog verder spreekt 'k Versta geen enkel woord. Mijn knieën knikken, 'k voel geen grond; Ik gluur eens om - eilaas! Twee oogen staren fel mij aan -} bis. 't Zijn de oogen van mijn - baas.} bis. En daarom hoe het loopen wil, Mijn hoop wordt niet gestuit; Ik stap naar Grietje's moeder heen, En zeg mijn hart ronduit! Dan krijg ik mijn verstand terug; Dan word ik kloek bij 't werk, Dan is licht, als 't weer Zondag wordt,} bis. De kogel door de kerk.} bis.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
44
Liefje! wat wilt gij nog meer.
Gij zijt er zoo lief en aan - min-nig, Uw lip - jes zijn blo - zend en teer,Gij hebt de be - too-verend-ste oog - jes, Zeg lief - je! wat wilt gij nog meer?-
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
45
Gij hebt de be - too-verend-ste oog - jes, Zeg lief - je! wat wilt gij nog meer?En op die betooverende oogjes Heb ik een onnoemelijk heer Van zangen en zuchten gerijmeld;} bis. Mijn liefje! wat wilt gij nog meer?} bis. En met die betooverende oogjes Doet gij er mijn hartje zoo zeer. Hebt gij er mijn hartje gestolen;} bis. Mijn liefje! wat wilt gij nog meer?} bis. En nu 'k in uw oogjes mag lezen, Nu lispel ik zoetjes en teêr: Ik min u, mijn engel! mijn leven!} bis. Mijn liefje! wat wilt gij nog meer?} bis. Och dorst ik uw mondje genaken, Ik drukte er een kusjen op neer, En 'k sloot u verrukt aan mijn harte;} bis. Mijn liefje! wat wilt gij nog meer?} bis. En kreeg ik dan nu voor mijn liedje Een zoentjen, een lonkje slechts weer, Dan stroomde 't geluk mij weer tegen} bis. En liefjen, ik wenschte niets meer.} bis.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
46
De wanhopende minnaar.
Zal ik, o fie - re zielsvriendin, Van u, hoe teer ik u- bemin, Het jawoord nooit ver - wer-ven? Het jawoord nooit ver-wer-ven? He - laas! het le-ven valt mij zwaar, Ik moet gelijk een mar-tekkar Staâg duizend dooden ster-ven Staâg dui-zend doo-den ster-ven.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
47
Maar 'k weet een middel voor mijn wond, Dus sprak Alcest tot Rozemond. En zonder meer te zeggen (bis.) Klimt hij verwoed de trappen op, Maakt van zijn kouseband een strop En gaat door 't venster leggen. (bis.) Hier schreit hij bitter om zijn leed, En klaagt: al blijft gij stuursch en wreed, Ik sterf niet ongewroken; (bis.) Neen, schoone, 't is om u alleen En vluchtte schielijk naar beneên, Om eene pijp te rooken. (bis.) Maar toen hij 't eten rooken zag, Riep hij zeer luid: hoe 'k leef nog ach! Moet ik nog langer lijden! (bis.) Fluks trekt hij 't blinkend staal van leer En met dat vreeslijk moordgeweer, Begon hij brood te snijden. (bis.) Doch midden onder 't avondmaal, Denkt hij weer aan zijn liefdekwaal Hij wil door gift nu sneven. (bis.) Dus opent hij een flesch met wijn, En laat, om ras ontzield te zijn, Zich nog een glaasje geven. (bis.) Helpt Goôn! zoo raast, zoo woedt hij weer, Hij werpt zich op de sponde neer, En door een droom vol zorgen, (bis.) Benauwd, bekommerd, afgesloofd, Rukt hij de dekens over 't hoofd, En slaapt tot aan den morgen. (bis.) Hij gilt, ontwakend overluid, Opnieuw zijn grievend hartzeer uit, Zijn drift wordt langs hoe grooter (bis.) Hij grijpt in zijn beklemde vuist Een mes, en snijdt zich onbesuisd Een stuk met kaas en boter. (bis.) Maar ach hoe drukt hem nu zijn kruis Hij giert en tiert door 't gansche huis, Wijl hij zijn lief moet missen. (bis.) Ja loopt van driften overmand Straks naar den steilen waterkant, Om voor pleizier te visschen. (bis.)
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
Juist kwam de schoone Rozemond Hem, in den vroegen morgenstond, Haar hart uit weermin schenken; (bis.) Zoo, acht gij uw bezit mij waard, Welaan zegt hij, ja zeer bedaard, Ik zal me er op bedenken. (bis.)
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
48
Of ik u liefheb?
Of ik u lief - heb? vraag het de ster-ren, Die mij be-lonken in't nachtlij - ke woud! Of ik u lief-heb? vraag het de wol-ken, Die ik mijn boodschap zoo vaak heb vertrouwd! Of ik u lief-heb? vraag het de wolken, Die ik mijn boodschap zoo vaak heb vertrouwd. Of ik u liefheb? vraag dat het roosje, Dat ik u toezend, van tranen bedauwd! Of ik u liefheb? vraag dat het beekje,} bis. 'k Heb in elk golfjen uw beelt'nis aanschouwd.} bis. Als gij mij liefhadt, beminn'lijk meisje, O dan bekende ik het vroolijk en luid, Dat ik u liefheb, dat ik u noeme} bis. Altijd mijn engel en eerlang mijn bruid!} bis.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
49
Geen liefde is de eerste min gelijk.
Geen lief-de is de eerste min ge - lijk, Hoe men zich zelf mis-leidt, Geen is zoo zuiver, geen zoo rijk Aan on - baatzuch-tig -heid. Ach, schoon men mij van lief-de spreek' 'k Ge-voel het diep in't hart, Het beeld van hem, die van- mij week, Diens liefde baart mij smart. Geen liefde is de eerste min gelijk, Geen dieper hartewond, Dan als, ná 't eerste liefdeblijk, Men ontrouw ondervond. Al toon ik soms een blij gezicht, En opgeruimden zin, In 't binnenst van mijn boezem ligt Altijd nog de eerste min. Geen liefde is de eerste min gelijk, Hoe men ook de andre roem: Is 't lieflijkst waar deze aard meê prijk: Niet de eerste lentebloem? Klinkt de eerste toon niet dubbel schoon Van 't nachtegalenlied; Is de eerste min, hoe snel gevloôn, De teêrste en eêlste niet?
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
50
De wanhopende minnares.
Zal ik, ontrou - we minnaar, in Mijn hart herden - ken, hoeveel min, Ik aan u liet ver-wer-ven? Ik aan u liet verwer-ven? Dan moest het bar-sten van malkaar, O hoon, o spijt die mij zoo zwaar, Be-nauwend komt door ker-ven, Be - nauwend komt doorker - ven.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
51
Dit kreeg Alcest van Rozemond, Tot zijn verwijt niet ongegrond; En zonder meer te uiten, (bis.) Klimt zij verwoed fluks naar den top Van 't huis, stoot daar een venster op, En springt... maar niet naar buiten. (bis.) 't Was juist naar binnen en op 't lest, Denkt ze aan de schoonheid van Alcest, Die haar schijnt langs hoe fraaier (bis.) Zij vliegt de trap af, gansch ontvreên; Nu struîkelt zij, zij breekt een been Aan stukken... van haar waaier. (bis.) Zij, die zich niet beschadigd zag Vaart voort, nu wil ik dezen dag Verkorten al mijn lijden. (bis.) 't Is al te lang, ik wil veeleer Met mijne puntschaar dezen keer Mijn halsdoek door gaan snijden. (bis.) Haar woede nu was deze maal Zoo hevig als haar wanhoopskwaal, Die zij niet kon verkroppen, (bis.) Daarop slorpt zij een roemer wijn Met rotte.... zacht! hoe heet 't venijn? Ja Rotterdamsche moppen. (bis.) Dit aklig middel was het niet, Dat haar onthief van 't bang verdriet Nu zoekt ze in alle hoeken (bis.) Vindt een pistool met kruit en lood, Waarna zij straks haar borst ontbloot. En.... gaat naar vlooien zoeken. (bis.) Dat is nog maar kopie der zaak, Roept zij, had ik u hier, mijn wraak Wierdt gij gewis ten offer. (bis.) 'k Zou u doen zien wat ik vermag. Dra haalt ze een knipmes voor den dag, En steekt het in haar koffer. (bis.) Zoo plaagt en drukt haar al de smert. Waardoor zij overweldigd werd, Zij wil Alcest steeds missen, (bis.) En roept: ik ben mijn leven moe. Fluks loopt zij naar den vijver toe
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
En gaat zich zelf verfrisschen. (bis.) Toevallig werd Alcest er daar Zijn schoone Rozemond gewaar, Die hij een kus wou schenken. (bis.) 'Ei,' sprak ze 'Alcester, zijt gij daar, 'Ik heb mijn weermin nog niet klaar, 'Ik moet mij eerst bedenken.' (bis.)
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
52
Aan Elize.
E - li-ze 'k zag- u en be - minde, Liefde is beschroomd, ik minde en zweeg, 'k Was niet bij u- maar ik be - min - de, 'k Wanhoop-te niet en ik verkreeg. Ik zag uw oog zoo fier, zoo vu - rig Mij zoeken, sta - ren steeds op mij,
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
53
Heil, liefde lonk-te uit u-we oo-gen En de-ze blik was vein - ze - rig, En de-ze blik was vein - ze - rig. Toen ik voor 't eerst aan uwe voeten De taal der liefde u hooren deed, Verstiet uw hand mij niet, Elize, Uw mond goot balsem op mijn leed. Ik drukte een kus op uwe lippen, Gij wenddet 't hoofd, het rustte op mij, Een kusje brandde op mijne lippen, En deze kus was veinzerij. (bis.) Herinner u dien schoonen avond, Elize! toen 'k met u alleen In 't somber mirtenboschje dwaalde De liefde zweefde er om ons heen. 'Ik min u' hoor ik nog u spreken 'O leef, gelukkige, voor mij!' Gij noemdet mij uw vriend, uw minnaar, En deze taal was veinzerij. (bis.) Een ander biedt gij uwe lippen, Een ander noemt gij thans uw vrind; Een ander maakt u dus gelukkig, Heeft hij u meer dan ik bemind? Eens zwoert gij van voor mij te leven En ook deez, eed was veinzerij; Elize, 'k zwoer voor u te sterven; Vaarwel! straks is uw minnaar vrij! (bis.)
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
54
Minnelied.
Gij, gij ligt mij aan 't har te, Gij, gij woont er steeds in: Gij, gij bron mij - ner smar - te Weet niet hoe-zeer ik u min.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
55
Ja, ja, ja, ja, weet niet hoezeer ik u min. Ja, ja, ja, ja, weet niet hoezeer ik u min. Zoo, zoo als ik u minne, Zoo, zoo min mij voorlaan, Dan, dan zal mij van binnen, Eeuwig het hart voor u slaan. Ja, ja, ja, ja, eeuwig het hart voor u slaan. (bis.) Doch, doch durf ik vertrouwen, Gij, gij, luchtig van aard, Gij, gij zoudt op mij bouwen, Wist gij, hoe lief gij mij waart. Ja, ja, ja, ja, wist gij, hoe lief gij mij waart. (bis.) En, en als schoon gescheiden, Mijn, mijn beeld u verschijnt, Dan, dan wensch ik ons beiden In geest vereenigd te zijn. Ja, ja, ja, ja, in geest vereenigd te zijn. (bis.)
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
56
De liefde.
Waar-om moet een meis-je blo - zen, Als zij 't woord-je lief-de hoort? Waar-om moet zij kun-stig vein - zen, Als de lief - - de 't hart be -koort? lief - de 't hart be - koort?
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
57 Is de liefde dan onedel? Is ze een grove, lage drift Die den grooten mensch vernedert,} bis. Voor de wijsheid tegengift?} bis. Waarlijk, hij die dit kan wanen Kende nooit haar reine kracht, 't Is de wellust, die hij offers} bis. In haar heilge namen bracht.} bis. Zuivre, ware, trouwe liefde, Is een rijke gaaf van God, Die den mensch verheft, veradelt,} bis. Meer geschikt maakt voor zijn lot.} bis. Zij ontwikkelt eedle krachten, Die nog sluimerden in 't hart, Maakt hem minder eigen zoekend,} bis. Minder in zijn drift verward.} bis. 't IJdel, kort genot der zinnen Is haar oorsprong noch haar doel, 't Zijn de zielen die beminnen,} bis. Stofflijk spreekt dit zielsgevoel.} bis. Ruim zoo ver van dieren grofheid Als van englen geestelijkheid, Werkt het dier en de engel samen} bis. Tot haar stille zaligheid.} bis. Gloeit zij schuldloos aan den boezem, Spreekt zij in een smachtend oog, Heft zij bij bezielde kussen} bis. 't Stil genietend hart omhoog.} bis. Hemelgeesten zien dan vroolijk Zulk een lievend menschenpaar, 's Levens zorgen, 's levens vreugde} bis. Teeder deelen met elkaar.} bis. Zien het al de bloemen plukken, Die er geuren voor zijn voet, En voldaan met zijn bestemming} bis. Worden wat het worden moet.} bis. Waarom zou dan 't meisje blozen, Als zij rein, onschuldig mint, En haar lot, haar hart, haar aanzijn} bis. Aan een eedlen man verbindt?} bis. Bond meer ware liefde op aarde 't Lot der menschen niet naar schijn, Hoeveel rozen zouden geuren} bis. Waar nu niets dan doornen zijn.} bis.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
58
Het graf der twee gelieven.
Zeg, pel - grim, ziet gij de - zen steen, Met don-ker mos be - groeid, Waar - op het da - lend a - vondrood Met pur - pren weerschijn gloeit? Daar ligt de schoonste maagd van 't vlek In 's aardrijks kou-den schoot,
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
59
En aan haar zij de jon - ge - ling, Haar trouw tot in den dood, Haar trouw tot in den dood. Haar rijke Vader zag vul trots Op d'eedlen jongeling, Aan wien, niet onverdeelde ziel, De aanminnige Emma hing. Ik vloek u eeuwig, sprak zijn mond, Wordt ge eenmaal Edwins vrouw; En was voor haar gebeden doof, En spotte met haar trouw. (bis.) Hij spotte tot zij uitgeteerd Op 't sterfbed nederzonk, En 's levens laatste flikkering In 't brekend aanschijn blonk; Toen greep een woeste smart hem aan, Hij staat verstijfd van schrik; En werpt zich aan de sponde neer, Met wanhoop in den blik. (bis.) Haar jongling ging toen duisternis Op 't kerkhof nederzeeg, En 't licht der maan, met bleeken glans, Uit donkre wolken steeg; Ach dierbare Emma! zucht hij zacht, Wat blijft mij meer op aard, Niets is er thans nu ik u mis, Zelfs 't leven mij niets waard. (bis.) Dus zucht hij, op haar graf geknield, Met treurig stil geween; En waggelt dan met matten tred Weer naar zijn woning heen. Hij kwijnt en teert allengskens uit, En zinkt op 't ziekbed neer, En 't dof gebrom der doodsklok meldt: Ook Edwin is niet meer. (bis.)
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
Nu rust hij aan zijn Emma's zij, In 's aardrijks kouden schoot, Waar hij met haar den glans verbeidt, Van 't eeuwig morgenrood, Om dan te zaam, in hemelvreugd, Voor Godes troon te staan. Strooi, pelgrim, bloemen op hun graf, En wijd hun asch een traan. (bis.)
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
60
Het vermogen der liefde.
De macht der liefde is al - ge - meen, Aan haar ge -hoorzaamt elk op aar-de; Zij maakt somwij - len vor - stenkleen, En schenkt aan herders eedle waar - de. Ti-rannen maakt zij min ver - woed, en held doet ze uit het strijd - perk tre - - den, Door haar verkrijgt de blooheid moed,
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
61
En valschheid wa-re teeder - he - den, En valschheid ware teeder - he -den Eenvoudigheid schenkt zij verstand, Dat ze aan de wijsheid vaak doet derven; De stijfste druiloor wordt galant, Zoo ras hij mag haar gunst verwerven; Zij lacht met de eigenzinnigheid Van nauwziende oudren of van vrinden, En leert de jeugd, vol loos beleid,} bis. De best beraamde middlen vinden.} bis. Een edelman vergeet zijn rang, Een wijsgeer al zijn onderzoeken; Een fijne zus den grootsten dwang; Een koopman zijn kantoor en boeken. Belang, die oppervorst op aard, Moet veeltijds voorde liefde wijken, En ziet als zij haar wil verklaart,} bis. De sterkste zucht alras bezwijken,} bis. Zij leert, hoe men bevallig kust, En doet de deftigheid vergeten; Ze ontvonkt in 't hart der vromen lust, En schenkt den booswicht een geweten. Zij, zij ontwierp, door Mahomet, Een Paradijs voor Muzelmannen; Elk volk eerbiedigt hare wet;} bis. Welk teeder hart zou haar verbannen?} bis. Ja! uwe zegepraal, uw macht, O Liefde! wordt vergeefs bestreden. U eert al 't menschelijk geslacht; Door groot en klein wordt ge aangebeden. Mijn' schoone alléén weerstaat u; Zij Durft uw vermogen trotsch bepalen. O Liefde! ontvlam haar hart voor mij,} bis. Dan zult ge een grootsch triomf behalen.} bis.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
62
Serenade.
Luister lief - je! naar de to-nen, Die ik aan mijn luit ont -wring.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
63
Hoor, o puik - je van de schoonen! Hoe ik u mijn min be - zing. Als uw vriend - lijke oog-jes glimmen, En gij door uw ven-ster gluurt, Vrees ik duis-ter,spook noch schimmen, Als gij, meisjen! op mij tuurt. Donker is 't nabij en verre; Maan noch ster verlicht mijn pad; Maar de helderste aller sterren, Zijt gij mij, mijn liefste schat! Licht mij, dierbre! Blik slechts neder Werp een kusje! Zie mij aan! En dan brengt mijn lied zoo teeder, Zoeten, zachten slaap u aan.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
64
Het vroolijke meisje.
Ik ben een meisje, frisch en jong, En ben God lof nog vrij, Ik haat een treurig hangend hoofd, Ro - mannen zot - ter - nij, Ik haat een treurig hangend hoofd, Ro - mannen zot - ter - nij. Licht vliet mijn bloed, ik min de scherts Ik min en zang en dans; Mijn rijkdom is een vroolijk hart,} bis. Mijn kroon een bloemenkrans.} bis. Ik ben als moeder Eva was, Wat ijdel, los van zin, Nieuwsgierigheid, nieuwsgierigheid,} bis. Gij zijt het, die ik min. Ik vlucht ook van de mannen niet, Mama heeft mij verklaard: Wij arme meisjes zijn alleen} bis. Om hunnentwil op aard.} bis. Daarom sluipt in mijn vroolijk hart Geen zotte trotschheid in, Heil mij, dat ik een meisje ben,} bis. Gezond van ziel en zin.} bis.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
65
Mijn hart ik wil u vragen.
Mijn hart, ik wil u vragen, Wat toch de lief-de we-zen mag? Twee zie-len en één ge - dachte, Twee harten en één slag. Vanwaar komt toch de liefde? Zij komt als zij het zelf gebiedt; En zeg: hoe verdwijnt de liefde? Doet zij 't, dan was ze 't niet. En wat is reine liefde? Zij die zichzelve steeds vergeet. En wanneer is liefde 't innigst? Als zij het zelf niet weet. Wanneer is liefde 't rijkste? Zij is 't, wanneer zij-geeft mijnkind! En zeg: hoe spreekt er de liefde? Zij spreekt niet zij bemint.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
66
Hebt gij mij lief?
Hebt gij, mij lief? zeg, mijn fief - ste Met warm - te, wat er ook ge -schiedt, Lief zoo - als zij slechts kan be-min - nen, Die be - mint den Zoon van't Lied? Hebt gij? Want het ziel - loos vlei - en Van de we- - reld vraag ik niet, Laat het voor den wind verwaai-en, Zoo gij slechts me uw lief-de biedt!Is 't niet om uw don - kre oo - gen, zoo wel - spre - kend in- - hun - -taal, Niet om t'hart - ver - ra - - - dend blos - je 't Kuil - tjen op uw wang ten praal,
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
67
Dat ik u be - min mijn dier - ste, t' Is dat 'k vond in u al- -leen, 't Hart, dat 't mij - ne kan begrij-pen, 't Har-te met mijn hart steeds één!-
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
68
Zoo dierbaar zijt gij mij.
Zoet is 't ge - mur - mel van den stroom, Zoet op het wa - ter me - lo - dij, Zoet is der kinds - heid schoo - ne droom, Als zo - mer-bloe - men voor de bij;
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
69
't Is zoet als men een vriend be - groet, Trouw, waar of wat men zij, Veel zoe-ter is 't als 'k u ont moet,Zoo dierbaar, lieve, zijt ge mij,Zoo dier baar zijt ge mij! Zoet is de balsemgeur der Mei, Zoet is de lieve zomerbloem, Zoet is de vrucht, die 't najaar zendt, Des boomgaards eelste, schoonste roem; Veel zoeter dan de lentepracht, Dan herfst of zomertij, Is mij uw stem, zoo lief en zacht, Zoo dierbaar, lieve, zijt ge mij.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
70
Ware rijken.
'k Had goud,'k had ju wee-len,'k had hui - zen en land, 'k Had al wat de rijk dom om - vat,Ik strooi-de mijn gif - ten met wel - doen - de hand, En toch bleef ik arm bij dien schat.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
71
De vo - ge - len zin - gen,in 't lo - ver ge - paard, En rijk zijn ze in 't lief-de ge - tij!Wat is zonder lief-de de rijk - dom op aard? En Bet - sy! mijn lief-de zijt gij Gesteld, men ontnam mij mijn huizen en land, Een dief stal mijn goud en mijn goed! 'k Vertrouw op mijn God, ik heb kracht in mijn hand, En rijk is mijn binnenste aan moed; O, zoo slechts de zon van de liefde niet zwicht, Ik blijf van bekommering vrij, Want liefde is mijn rijkdom, mijn leven, mijn licht, En, Betsy! Mijn liefde zijt gij!
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
72
Lieve, gij heerscht in mijn hart.
Lie - ve, 'k heb geen an - der be mind ooit, dan u, Gij heerscht al - leen ja al - leen in mijn hart;Zij al de storm van het le - ven soms ruw, Bij u- -bij u vrees ik ram - pen noch smart.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
73
Al wat de we - reld voor pracht heeft en praal, 't Schoonst ja het schoonst waar de schep - ping op boog, Koud is het bij de be - zie - len de - taal, Lie - ve, o lie - ve die 'k lees in uw oog.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
74
Afscheids ode.
Vergeet mij niet bij blijdschaps heldre stra-len, Of als ver-driet mijn minnend hart door-boort; Vergeet mij niet, als g'uw ge-luk ziet da - len, En 't nood - lot nu of dan uw vreug-de-droom ver-stoort: Of als g'u door 't ver-maak al dart - lend ziet om-ringen,
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
75
Door nieuw-heids - glans mis-schien be-proef-de trouw ver-drin - gen! Hoor dan als gij mijn oog, zacht,ernstig spreken ziet: Ver-geet mij niet! Ver-geet mij niet. Vergeet mij niet daar 't noodlot, hoogst verbolgen, U van mij roept, en ons tot scheiden doemt; Daar maand op maand, ja jaar op jaar zal volgen, Dat u mijn oog niet ziet, mijn mond u vruchtloos noemt! Wijdmij, schoon verr van u, soms dierbare oogenblikken! De liefde heeft zich toch naar tijd noch plaats te schikken: Denk, dat mijn hart tot u steeds zucht met stil verdriet: Vergeet mij niet! Vergeet mij niet, als in denschoot der aarde Dit hart eens rust, 't geen teeder voor u sloeg! Denk, dat zijn min dan rijst tot hooger waarde, Dan toen het hier, zoo zwak, licht veel gebreken droeg, Dan zal mijn vrije geest vaak zeegnend om u zweven, En uwer ziele troost en zoet vooruitzicht geven! Denk dan 't is hij, die zacht in mijne ziel gebiedt: Vergeet mij niet!
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
76
Welkom te huis.
Wel - kom, ja wel-kom ge - groet op den grond, Waar eens uw wieg-je mocht staan, Waar gij als knaap-je u bloem kran-sen wondt, Lief - de 't eerst u het har - te deed slaan! O me-nig oog schit-tert van blijdschap u toe, O lichtstraal zoo lang- ont-beerd, En me-nig hart-je is zoo won-der te moê, Nu gij we - der thuis zijt ge - keerd! Wel - kom, te huis, hei - lig - dom van 't voorheen, Hoe heeft, toen gij zwalktet op zee, Mijn va - rens-gast, moeder voor u ge - beên,
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
77
En hoe bad- - -lief - je niet mêe. Wel-kom te huis, smaak vrij- hier- de rust, Ver-ge - ten zij moeite en smart, En spookt nu weêr de storm- aan de kust, De angstspookt niet meer in haar hart!
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
78
Neem het voor lief.
{Gij vergt mij dat ik zingen zal, Dat heb ik niet ge - leerd,} {Mijn keel is schor, en ik wat mal, Maar als gij 't toch be - geert,} Wel-aan dan luister naar mijn lied, Maar zingen is mijn ambacht niet: En zoo u dit niet aan en staat, Loop dan waar 't be - ter gaat.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
79 Een mensch dat is een aardig dier, Een wijfje is toch geen wijf; Een ieder malt op zijn manier Is twee en drie geen vijf? Een meisje is niet van hout gemaakt, Elk eet liefst wat hem 't lekkerst smaakt, En 't geen ik u verzekren kan Mijn grootvaêr was een man. Ik wensch den vrienden al te mal Te leven menig jaar. Mijn beurs is plat en ik wat kaal, Twee hoentjes maakt een paar. Een vogel is een pluimgediert, Een nachtuil veel in 't donker zwiert, En, zoo men in de boeken leest, Een varken is een beest. Wanneer ik alles wel beschouw, Een kat heeft maar één staart; Een raaf is altijd in de rouw, Ook dan wanneer hij paart. Maar 't wonderbaarste van dit all' Is, 't geen ik u verhalen zal Dat, wie is 't die 't gelooven zou? Mijn moeder was een vrouw. In 't bed te slapen is geen kunst, Een haas slaapt in het veld, Stokslagen krijgen is geen gunst, Mooi praten geeft geen geld. Maar dat houdt men toch voor gewis, Dat ham met mosterd lekker is. En men gelooft in 't algemeen, Dat twee meer zijn dan een. Het vroolijk zijn is onze wensch, Een trekmuts is geen broek, Een boer lijkt veel meer op een mensch Dan struif op peperkoek. Een windvlaag is geen onweersslag Al waar het ook bij zomerdag; Maar dat is zeker en gewis Dat liegen zonde is. Juffrouwenmondjes kussen fijn, Een pannekoek is plat, Pompwater laat ik voor den wijn; Wie niet meer lust is zat: Een olifant dat is geen mug, Een kemel draagt meer op zijn rug Dan zeven vlooien kunnen doen; Een oorvijg is geen zoen. Wanneer gij snorkers wordt gewaar, Zoo blaast eens dat het kraakt.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
Het oude spreekwoord zegt ons klaar, Dat zingen dorstig maakt. Ik kan niet zingen zonder drank, De wijn geeft toon en maat en klank; En houdt toch altijd voor de les: Elk liedje kost een flesch.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
80
Goeden nacht.
Goe-den nacht! Goe-den nacht! Slaap, mijn schoo-ne!sluimer zacht! Wie, wie kan er beter sla-pen, Dan die de on-schuld heeft tot wapen, En de lief-de tot zijn kracht? Goeden nacht! Goeden nacht! Goeden nacht! (bis.) Moê gedarteld, slaapt gij zacht; Vleit ge uw hoofd op't kussen neder. Droom nu, liefste, zoet en teeder, Om u heen zweeft een englenwacht! Goeden nacht! (bis.) Goeden nacht! (bis.) Maar geen engel geve er acht! Veilig rust ge in eigen hoede; Droomend slaapt gij wel te moede, Tot Auroor u tegenlacht, Goeden nacht! (bis.)
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
81
Daar is een tijd.
Daar is een tijd, daar is een tijd, Dat 't weer u, lief-ste zie, Dat ik, van 't wicht der zorg be-vrijd, U liefde en hul - de bie. Dat 'k weer in 't hel-der oog u lees, Ge - lijk ik deed wel-eer; En tot u fluister, zonder vrees: 'Ik min u, min mij weer!' Daar is een tijd, 't is als de nacht Haar sluier heeft gespreid, Dan is 't als kwaamt gij tot mij zacht Tot mij in de eenzaamheid; Daar is een tijd, dat nog de hoop Mij soms met droomen vleit, Zeg, hebt gij in uw levensloop Mijn liefste, ook Soms dien tijd? -
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
82
Het aardige knaapje.
Ik was zes of ze - ven jaar-tjes, En be-haag - den aan ie - der toen; Knaap - je! rie - pen al - le meis - jes; Aar-dig knaap - je geef- - m' een zoen!
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
83
Ik was bang voor lie - ve meis - jes, Ach! ik zie mijn dwaasheid klaar. Als er een mij vroeg te kus - sen Gil-de ik en ont - vlood ik haar. Heden tel ik achttien jaren En ik min de meisjes teêr; Gaarne wil ik thans haar kussen, En ik vraag het keer op keer. Maar wanneer ik ze aan wit vatten, Gillen en ontvlieden zij; Eertijds vlood ik voor de meisjes, En thans vluchten zij voor mij.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
84
Moeders jawoord.
Duizend kneep-jes, duizend kunstjes, Tal van grap - jes, tal van gunstjes, Tie - ren op het veld der min! Tie - ren op het veld der min! Wat al lonkjes, wat al lachjes,
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
85
Bij de la - cy's en bij de achjes, Heeft het dierbaar ja-woord in! Heeft het dierbaar jawoord in. Meer ontsnapt dan uitgesproken, Wordt er 't oog vaak bij geloken Voor de rede en voor den plicht; Als het in den roes der weelde, Voor de zielen, die het streelde, Een verbond voor 't leven sticht. Naast die zaligheid des harten Wassen nogtans kleine smarten; Wee, dat ouderlijkbestel, Dat voor vleitaal niet wil wijken, En geen meegevoel laat blijken Voor het dartel minnespel. 't Liefdehulkje kent zijn klippen, Mal hij, die de hoop laat glippen; 't Moederhart vooral is week, Al wie maar wist vol te houên, 't Koude 'neen' soms kon verdouwen, Weet ook hoe dat ijs bezweek. Beter onder de oudervleugels; Dan met ongebonden teugels, Of tersluiks met lief op 't pad; Moeders jawoord eens verkregen, Maakt de verdre liefdewegen, Hoe oneffen - recht en glad. Daarom meisjes, daarom knapen, Wil je in rust de vreugde rapen Van het suikerzoet der min Wie ge ook uw geheim ontvouwde, Haalt mama eerst als vertrouwde Van uw stille wenschen in. Kan je 't bij papa niet klaren, 'k Wed zijn klachten en bezwaren
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
Worden door haar woord verstomd; Lieve, wat je mocht besluiten, Één verzoek! Houd mij er buiten, Als mijn raad te sprake komt.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
86
Beeldjeskoop.
'k Kom hier loop uit vreem - den land, Met mijn beeld-jes in mijn hand: Straat en grach-ten rond te loop, Of de mensch ook beeld - jes koop, Geef dan geld mijn goe - je vrind! Koop een beeldje voor die kind!
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
87
Juffrouw koop! koop beeldjes koop! Koop koop mooie beeldjes koop! Wil jij koopen van mijn plank? Laat mij dan niet staan zoo lank! Wil jij koopen dan van mijn? Zoek maar uit, 't zij groot of klein! Zie dat paardje, heel perfek! Zie hansworst, dien groeten gek! Juffrouw, koop! koop beeldjes koop! Koop! koop mooie beeldjes! koop! Die kanarie kan niet vlieg; 'k Wil jou niet daarmee bedrieg. Nooit zag jij in heel die stat Fraaier beest - die uil, die kat! En die poes, die roept: miauw! Pappetje roept: koppie krauw! Juffrouw, koop! koop beeldjes koop! Koop! koop mooie beeldjes! koop! Wil jij koopen dan van mijn? Zoek maar uit, 't zij groot of klein! Als jij maar drie stuivers geef, Kan jij krijg Adam en Eev'; Zie, zij kijken lief en raar! Goede juffrouw, koop ze maar! Juffrouw, koop! koop beeldjes koop! Koop! koop mooie beeldjes! koop!
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
88
De boer en de schilder.
Schil-der! 'kwou mij zelf eens zien Op het doek ge-tee-kend, En mijn Lijs - je bo - ven-dien, Vroo-lijk met mij spre-kend, Klaas, mijn jon - gen, dient er bij, En mijn doch - ters aan mijn zij,
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
89
Trijn en Griet - je bei - den, 't Zijn twee knap - pe mei - den. Schilder mij het dorp eens mooi, Met zijn kerk en toren, En hoe Klaas een voeder hooi Inrijdt naar behooren; Ik en Lijsjen op de straat, Met mijn dochters aan de praat; Zet in 't huis van binnen Onze meid te spinnen. Maal ons Zondags in de kerk Laat ons hoogtijd vieren; Schilder ook mijn akkerwerk Schapen, koeien, stieren. Schilder mijne woning net: 't Jaartal op het dak gezet, Zolder, keuken, kelder, Alles even helder. Schilder hoe ik, moe ên mat, 's Avonds zit te kniezen, En somtijds een snuifje vat, En begin te niezen; Hoe mijn schimmel briest op stal, Hoort hij 't razen bij geval, En mijn vrouw daarneven Wakker schrikt van 't leven. Schilder ook, hoe Hans vol moed Maait het rijpe koren, En daabij 't 'Wien Neerlandsch bloed' Aanheft, dat wij 't hooren; Hoe hij in het korenveld Vroolijk op zijn vingers telt, Hoeveel rijke schoven 't Rijpe graan beloven. 'k Houd van bonte kleuren veel En van rood bijzonder. Verf mijn aanzicht donkergeel, Meng wat bruin er onder. En mijn vrouw, zoo krijgt gij dank, Als gemalen krijt zoo blank; Geef aan bei mijn zonen Rozenroode koonen.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
Smeer de verf toch niet te schraal; 't Geld wordt licht gewonnen, Denk, dat ik vooruit betaal Zeven dukatonnen. Maak vandaag 't geheel gereed, Tien voet hoog en tien voet breed; Maar 'k zou haast vergeten.... Komt gij bij mij eten?
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
90
De mensch en het uurwerk.
De menschen een uurwerk ge - lij - ken toch klaar, In zeer ve - le za-ken vol-maakt op el-kaar; Een rij - ke komt mij als een to - renklok voor, Die trotsch van om-hoog ons haar toon bromt in 't oor; Ter-wijl naar haar top steeds een elk keert 't ge-zicht, En naar ha - ren slag in dit le - ven zich richt. Doch treft bij een onweer de bliksem haar kruin, Dan smelten de wijzers, het werk ligt in puin, Dan smelten de wijzers het werk ligt in puin.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
91 Vaak is een geleerde als een huisklok in schijn, Men meent dat de toga geleerd reeds doet zijn: Wijst datum, seconde, slaat kwart, half en heel, En toch deugen raadren en veeren niet veel; Want trekt, slechts het toeval wat hard aan 't gewicht, Van streek is zoo'n huisklok, het werk is te licht. 'k Wil daarom een uurwerk dat zuiver steeds gaat, En altijd blijft wijzen juist dat wat het slaat. (bis.) Een eenvoudig mensch is een Schwartswalder klok, Die loopt zonder kunst, en bederft van geen schok; 't Geweten als wekker getrouw steeds nabij, Roept: thans is alweder een uurtje voorbij. En is ook de kast slechts van hout, zonder pracht, Inwendig is 't duurzaam en alles vol kracht, Zoo'n Schwartswalder klok loopt ook zelden verkeerd, En hoeft door de kunst ook niet gerepareerd. (bis.) De dames heel teeder, aan tooisel zeer rijk, Zijn aan de cilinder-horloges gelijk; Van buiten gebeeldhouwd, heel sierlijk en fijn, Van binnen een spil op het fijnste robijn, Het hart is de slinger, de wekker de tong, De voeten de springveer bij oud en bij jong; Doch als zulk een werkje bedorven eens raakt Dan kan 't door geen kunstnaar meer worden gemaakt. (bis.) Een mensch, rijk en schoon, die niets weet of verstaat, Is een schilderijklok, die pronkt maar slecht gaat. De zonwijzer is als een trouwlooze vrind, Die met de gelukzon verdwijnt als de wind. Een virtuoos komt als een speelwerk mij voor, Die met zijn drie stukjes de wereld reist door, En zit een student op 't examen in zweet, Hij slaat als een koekoek, die anders niet weet. (bis.) Er zijn vele menschen zeer rijk en geëerd, Maar als de repetitie - horloges geleerd; Zij slaan wat een ander te voren reeds sloeg En denken dan nog wel, zij doen reeds genoeg. Wanneer 't evenwel u, mijn heeren! behaagt, En gij van mijn lied nog een bis-couplet vraagt, Zoo kunt ge er op reeknen dat 'k daadlijk verschijn, En voor u een repetitie - horloge wil zijn. (bis.) 'k Zie moedige menschen als scheepsklokken aan, Die schokken en stooten en slingren doorstaan; Zij zijn op de baren zoo als op de ree, Geregeld en kalm steeds, al bruist ook de zee. De zandlooper toont ons den dood en het graf, En zegt tot den mensch: ook uw zand loopt eens af, En rijken en armen, 't zij dom of geleerd, Uw glas wordt door niemand ooit weder gekeerd. (bis.) De mensch is een uurwerk, geloof dat maar vrij, Geen een loopt van zelven, wie dat het ook zij; Maar windt men te dikwijls zijn ketting of veer, Stil staan dan de raadren, het werkt loopt niet meer. Bij d' een is 't de liefde, bij d' ander het geld, Een derde drijft eerzucht, de roem maakt den held. En toch bij dit alles ging 't wis nog verkeerd Werd daaglijks het werk niet van binnen gesmeerd. (bis.)
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
92
De zingende schoenlapper.
In - dien ik een schoen - ma - ker was, Ik zoe de schoe-nen knap en ras Voor mij - ne klan - ten ma - ken, Voor mij - ne klan - ten ma - ken; Ik maak - te ze elk naar zijn ge - val,
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
93
Dan spits, dan plat dan breed, dan smal, Om meer in gunst te ra - ken, Om meer in gunst te ra - ken. De mooie meisjes van de stad Zou ik, zoo ik mijn wensch eens had, Zeer nette schoentjes maken; (bis.) Het vormt een fraaien, netten voet, Dat somtijds wel eens denken doet Aan andere fraaie zaken. (bis.) En aan den schoen van een soldaat Zou ik, ofschoon het aardig staat, Geen hielen laten prijken; (bis.) Een krijgsman, die zijn plicht voldoet, Moet nooit, hoezeer de vijand woedt, Zijn hielen laten kijken. (bis.) De schoenen van een kastelein Die moeten met twee punten zijn, Wijl zij hem soms gerijven, (bis.) 't Zij uit gemak of voor de pret, Of uit profijt, 'k weet het niet net, Om twee voor een te schrijven. (bis.) Een rechtsgeleerde maak ik vrij Zijn schoenen krom en spits daarbij, Omdat ze in vele zaken, (bis.) Die somtijds door hun handen gaan, De kunst zeer meesterlijkverstaan Van 't kromme recht te maken. (bis.)
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
94
De smidsknecht.
Een smid had eens een groo - ten knecht, Die ui - terst lang-zaam was, Maar zat hij's mid - dags aan den disch, Dan at hij weer - gaasch kras; Het eerst ge-reed en 't laast ge - daan,
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
95
Zwolg hij ge - lijk een struis; Geen mensch zoo vlij - tig dan als hij, In het ge - hee - le huis, Geen mensch zoo vlig - tig dan als hij, In het ge - hee - le huis. 'Hoor, knecht,' zoo sprak de meester eens, ''k Begrijp je waarlijk niet, 'Dewijl men bij je 't omgekeerd' 'Van het gewone ziet; 'Want zoo men eet, zoo werkt men ook, 'Maar als 'k je werken zie, 'Dan gaat het altijd even traag,} bis. 'Terwijl gij eet voor drie!} bis. 'Ja', sprak de knecht, dat is ook zoo, 'Maar 't heeft een goeden grond; 'De maaltijd duurt gewoonlijk kort, 'Doch 't werk een wijzer rond. 'Als ge eens uw maag den ganschen dag 'Met spijzen moest belaân, 'Dan zou 't, als ik mij niet bedrieg,} bis. 'Ook spoedig langzaam gaan.'} bis.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
96
Daar was een tijd.
Daar was een tijd- daar was een tijd, Toen ik was jong en vrij,Het he - den was van zorg be-vrijd, De toekomst lach-te blij,Een bloem, een lied, een schoone dag, Bracht toen mijn hart in gloed -Ach,dat ik thans niet sma-ken mag, Dat al, zóó schoon, zoo zoet.Daar was een tijd - daar was een tijd, Toen 't uur van scheiden sloeg, Toen, liefste! 's werelds leed en nijd Ons 't dierbaarst offer vroeg; Wij gingen heen, maar diep gewond, Ter prooi aan bittren strijd Zeg, zucht ge als ik niet menig stond: Daar was, daar was een tijd!
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
97
Rookerslied.
Broeders, dampt in wijde kringen, Spreidt den rook van 't e-delst kruid! Ja wij wil-len onder 't zingen, Ons met bal-sem lucht om - ringen, Bla-zen 'tneus en lip - pen uit, Bla-zen 'tneus en lip - pen uit. Als u 's werelds zorgen plagen, Steekt dan slechts de pijpen aan, En de rook zal haar verjagen, Even als bij zomerdagen Hij de muggen weg doet gaan. (bis.) Houdt de smart u neergebogen, Ziet dan hoe de rook verdwijnt, Zoo is eens de zorg vervlogen, Als aan nevelnacht onttogen, Waar het gouden zonlicht schijnt. (bis.) Spant u Amor strik of lagen, Fluks de pijp ter hand gevat; Hij kan geen tabak verdragen 't Is een knaap, die alle dagen Reukjes op zijn zakdoek spat. (bis.) Wil de wijn u niet meer smaken, Steekt een pijp met knaster aan, Om 't gehemelt droog te maken; En de wijn zal beter smaken, Dan hij immer heeft gedaan. (bis.) Zoo is dan voor alle dingen
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
't Smokend dampen nut en goed! Laat dan vrij in blauwe kringen 't Wierookoffer henendringen, Tot der Hemelgoden stoet. (bis.) Ja, ik blijf wat moog verkeeren, Wat mij wachte op 's levens baan, Eeuwig den tabak vereeren, Tot, na 't heen en weer marcheeren, 's Levens pijp is uitgegaan. (bis.)
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
98
Een triomfantelijk lied van de zilvervloot.
Heb je van de zil-veren vloot wel gehoord, De zil-veren vloot van Span-je? Die had er veel Spaansche mat - ten aan boord en ap - pel - tjes van O - ran-je; Piet Hein, Piet Hein, Piet Hein, Zijn naam is klein; Zijn da-den ben-nen groot, Zijn da - den ben-nen groot,
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
99
Die heeft ge - won-nen de zil - ve - ren vloot Die heeft ge - won - nen ge - won - nen die Zil - ver vloot. Zei toen niet Piet Hein met een aalwaerig woord: Wel jongetjes van Oranje! Kom klim' reis aan diten aan dat Spaansche boord, En rol me die mat van Spanje, Piet Hein, enz. Klommen niet de jongens als katten in 't want En vochten ze niet als leeuwen? Ze sloegen de Spanjers wel duchtig te schand', Tot in Spanje klonk hun schreeuwen; Piet Hein, enz. Kwam er nou ook nog 'reis zoo'n Zilveren Vloot, Zeg, zou jelui nog zoo kloppen? Of zoudt ge je veilig en buiten schoot Maar stil in je hangmat stoppen? 'Wel Nêerlandsch bloed, Dat bloed heeft nog wel moed! Al bennen we niet groot (bis.) We zouen nog winnen een Zilver vloot!'
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
100
Noach en de wijn.
Toen No - ach de ark ver - la - ten had, En pein - zend op een bank - je zat, Zag hij een on-be-kend per-soon, Mis - schien een af - gezant der Goôn, 'Ge hebt,' sprak deez' 'je best ge - daan,
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
101
Een gunst zij u dus toe-ge-staan, 'Ge hebt' sprak deez' 'je best ge-daan, Een gunst zij u dus toe - ge - staan.' En No ach sprak: 'Mijn beste Heer, 'Het water smaakt mij thans niet meer, 'Dewijl de zondaars groot en klein, 'Daarin totaal verdronken zijn. ''k Had graag een ander, beter vocht} bis. 'Dan dit bedorven, troebel bocht.'} bis. En Noach kreeg als gunstbewijs, Den wijnstok uit het Paradijs, En raad en lessen bovendien Om vruchten aan den boom te zien; En Noach, dankbaar voor die eer,} bis. Boog zich verheugd in 't stof ter neer.} bis. Toen riep hij vrouw en kind bijeen, Ja, 't gansch gezin kwam op de been. Fluks legde hij een wijnberg aan, Alsof hij 't altijd had gedaan, En na een jaar of vijf of zes} bis. Bezat hij menig fijne flesch.} bis. Maar wat men van hem zeggen kan, Hij bleef altijd de vrome man; Hij dronk zijn flesch tot 's hemels eer, Gelijk zoo menig deftig heer, En leefde na het doodsgevaar;} bis. Driehonderd en nog vijftig jaar.} bis. Een ieder hier terstond bevroedt Dat 't wijngebruik geen schade doet, En ook dat een rechtschapen man Bij wijn geen water voegen kan, Dewijl de zondaars groot en klein} bis. Daarin totaal verdronken zijn.} bis.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
102
Noachs testament.
Het liep met No-ach op een end, De man dacht aan zijn testa-ment, Hij zag zijn goed na, vast en los, Taxeer-de paard en schaap en os; En vrouw en kind, en 't stomme vee, 't Bracht al niet weinig zorgen mee,
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
103
En vrouw en kind 't stomme vee, 't Bracht al niet wei - nig zor-gen mee. Nu werd, na 't al was afgepaald, Er 's mans notaris bijgehaald. Daar heb je, sprak hij, schaap en koe, Tel ieder trouw het zijne toe; Zorg dat de scheiding juist geschied',} bis. En man..... vergeet je zelven niet!} bis. Ze werkten samen, en terdeeg; En dronken menig glaasje leeg, En merkten 't een na 't ander vat, En proefden nu eens dit, - dan dat, En vingen toen 't was afgedaan,} bis. Opnieuw met d'inventaris aan.} bis. Toen nu de deeling was gedaan En Noach 't op papier zag staan, Vroeg hem de man, voor 't recht bezield, Maar die ook van een glaasje hield, 'Wie, heer cliënt! zal met uw wijn} bis. Als erfgenaam bevoorrecht zijn?'} bis. 'Dat is een zaak,' was 't antwoord, 'man, Die ik hier slecht bepraten kan; Wij moeten in den kelder gaan En zien hoe daar de affaires staan; Dus hebt ge lust, komaan, terstond;} bis. 't Is donker hier, tast goed in 't rond.'} bis. En Noach schertste met zijn vrind, En dacht niet meer aan vrouw en kind, 'Amice!' sprak hij, 'weet je wat? Schrijf goed en leesbaar op je blad: Dat van den schat van al mijn wijn} bis. De wereld erfgenaam zal zijn.'} bis. 'Mijn doodsklok zij een bekerklank, Mijn requiëm een blij gezang, Mijn monument een monstervat, Gevuld met heerlijk druivennat, Schrijf, heer notaris, 'k blijf er bij,} bis. 'k Wil dat er niets vergeten zij.'} bis. Toen bond hij aan dien laatsten wil Het hiernavolgend codicil: 'Ik legateer nog op dit pas Aan hem mijn allerfijnst gewas,
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
Die aan een schraal voorzienen disch} bis. Nogtans met water vroolijk is.'} bis.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
104
Pierlala
{Komt hier al bij en hoort een klucht! Ik zing van Pier-la-la,-} {Een drol-lig ven-tje vol genucht, De vreugd van zijn pa-pa.-} Wat in zijn le - ven is geschied, Dat zult gij hooren in dit lied, 't Is al van Pier - la - la, sa sa! 't Is al van Pier - la - la. Hoe zeer werd Pierlala bemind Van vader, moeder saêm! Zij zeide hem: 'Hoor toe, lief kind! Gij zijt ons erfgenaam, Gij wordt haast meester van ons goed, Daarom ziet toe wat dat gij doet!' 'C'est bon!' zei Pierlala, sa sa! 'C'est bon!' zei Pierlala. 'Papaken, maakt u maar van kant, Dat ik uw schijven heb, Ik zal mij dragen zeer galant Gelijk een watersnep, 'k Wil met den bek in 't natte zijn, Verheugen mij in bier en wijn. 'Allons!' zei Pierlala, sa sa! 'Allons!' zei Pierlala. Als Pierlala nu was alleen, Wou hij uit vrijen gaan, Hij dacht ik heb genoeg voor tween, 'k Kan met een vrouw bestaan, En ziende een meisken naar den zwier, Zei: 'Wilde trouwen, loddlijk dier?
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
'Zegt ja!' zei Pierlala, sa, sa! 'Zegt ja!' zei Pierlala. 'Ik hebbe geld en goed genoeg Voor u' zei Pierlala; Waarop dat aardig meisken loeg En zei al spoedig: 'Ja, 'k Wil dat gij blijk van liefde doet, 'k Wil hebben uw oprecht gemoed! 'Mon coeur!' zei Pierlala, sa sa! 'Mon coeur!' zei Pierlala.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
105 Hij trouwde met een zotten kop, En heeft zijn geld verteerd, En toen zijn schijven waren op, Sprak hij: 'ik heb geleerd Hoe dat van trouwen komt profijt, Zift daar, ik ben mijn schijven kwijt, ''t Is op!' zei Pierlala, sa sa! ''t Is op!' zei Pierlala. Als hij zijn geld nu had verbruid, Toen wist hij geenen raad; Waar hij om troost ging, elk was uit: Door nood werd hij soldaat. En als hij exerceerde dan En aanlei op den halven man: 'Dat's raak!' zei Pierlala, sa sa! 'Dat's raak!' zei Pierlala. Ziet, Pierlala stond eens op wacht Met zijn geladen roer, Hij zag in 't duister van den nacht Den duivel of zijn moêr. Hij riep al bevend: 'Qui va la?' Maar 't spook en vraagde daar niet na. 'Mon Dieu!' zei Pierlala, sa sa! 'Mon Dieu!' zei Pierlala. Hij klom van angst op eenen boom, Maar viel weer op den grond, En liep van daar in zijnen schroom Zoo veel hij loopen kond'; Zag een weerdinneke in haar deur Met eenen witten voorschoot veur: 'Hier in !' zei Pierlala, sa sa! 'Hier in!' zei Pierlala. 'Sa tapt al gauw een kanne bier Of wel een pintje wijn! Daar greep mij zoo een leelijk dier, 'k Bezwijk van angst en pijn.' 't Weerdinneke zette hem bij 't vier En kookte een zuipen met pleizier: 'C'est bon!' zei Pierlala, sa sa! 'C'est bon!' zei Pierlala. Want Pierlala had nu weer geld, Zijn moeiken die was dood, Hij dacht: kon ik nu zijn hersteld En raken uit den nood, Ware ik uit de soldatenrij! Wat middel om te worden vrij? 'Voyons!' zei Pierlala, sa sa! 'Voyons!' zei Pierlala. Toen hij liet zuipen g'eten had, Sprak hij, 'wat ben ik krank!
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
'k Heb aan mijn hart 'k en weet niet wat, 'k En leef geen ure lang!' Hij maakte dan zijn testament, Voor vriend en magen hem bekend. 'Ik sterf!' zei Pierlala, sa sa! 'Ik sterf!' zei Pierlala. En Pierlala lag in de kist Al met zijn billekens bloot, Want niemand anders dacht of wist Of Pierlala was dood. Hij werd begraven met de trom, De klokken luidden bom bom bom, ''t Gaat fraai!' zei Pierlala, sa sa! ''t Gaat fraai!' zei Pierlala. Veel volk er naar de kerke kwam, Men riep: ''t Is Pierlala!' Zijn lijk men van de bare nam En legde 't bij papa. De vrienden zeiden toen: 'Kom, kom! De dooden keeren niet weêrom!' 'Ik wel!' zei Pierlala, sa sa! 'Ik wel!' zei Pierlala. Als hij nu was in 't graf, den tijd Van nog geen halve uur, En hoorde dat men ging verblijd En dat men sloot de deur, Hij schopte 't deksel van de kist En kroop er uit dat 't niemand wist. ''k Herleef!' zei Pierlala, sa sa! ''k Herleef!' zei Pierlala. En Pierlala ging recht naar huis En vond zijn naaste bloed, Zijn vrienden, die met grootgedruisch Daar twisten om zijn goed. Elk die hem zag die stond verbaasd, Hij greep den bezem met der haast: 'Hier uit!' zei Pierlala, sa sa! 'Hier uit!' zei Pierlala. Als Pierlala nu was hersteld, Verzoend' hij met zijn vrouw, Hij kwistte voorts niet meer zijn geld, Maar leefde stil en trouw. En als men somtijds bij hem kwam En sprak: 'Zijt toch op ons niet gram!' ''t Is uit!' zei Pierlala, sa sa! ''t Is uit!' zei Pierlala.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
106
Voort mijn bruintje!
Kom, mijn Bruin - tje; stap wat aan! Geef den moed maar niet ver - lo - ren! Aanstonds zal de groo-te to - ren Weer de klok van tie - nen slaan, En dan is de reis ge - daan, Bruin - tje, Bruintje, stap wat aan!
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
107
En dan is de reis ge - daan, Bruin - tje, Bruin - tje stap wat aan! 't Is wel hard, mijn goede knol! Lijf en leden lam te rekken, Om een trekschuit voort te trekken, Menig malen barstensvol; En dan nog de maag zoo hol!} bis. Voort maar, voort maar, oude knol.} bis. Menig lui en weeldrig beest Mest zich vet met malsche klaver, Krijgt zoo overvloedig haver; Maar zoo is 't al lang geweest: 't Minste werk geeft dik wijls 't meest} bis. Stap maar vroolijk voort, mijn beest!} bis. Zoo als 't bij de paarden gaat, 't Gaat bij heeren al om 't even: 't Meeste loon wordt vaak gegeven Hem, die andren werken laat, Of het zelfs niet eens verstaat.} bis. Voort maar, voort maar, kameraad!} bis. Ja, mijn paard! 't is 's werelds wil: Grooten krijgen naar begeeren; Ons laat men het meest ontberen, Ja dat zien wij zonder bril. Wat ik zeg, dat is geen gril,} bis. Bruintje, Bruintje, sta niet stil!} bis. Hij, die voordeel 't meest geniet, Zal gewis zoo hard niet werken; Hij zal ziel en lichaam sterken. Hemel Heer! Gij zijt, die 't ziet! Gij vergeet Uw schepsels niet!} bis. Voort dus, voort dus, oude Piet!} bis. Ja! het zuurverdiende brood Wordt ons toch zoo schaars gegeven; Dus ons leven is geen leven. Steeds in vrees en angst en nood, En met stomp en slag en stoot,} bis. Bruintje, Bruintje, gaan wij dood!} bis. Zoo! daar komen we aan de stad! Nu ten minste kunt gij rusten. 't Voeder zult gij ook wel lusten;
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
En al is 't niet volop zat, Bruintje, nu krijgt gij toch wat!} bis. Welkom, welkom aan de stad!} bis.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
108
De waalsche kaaskooper.
De lan - ge dag is weer pas - sé, O! mal - heu - reux ver - driet! Zij tra - vail - leer zoo goed zij kan, En blijft tou - jours ne pau - vre man, De werk en helpt mij niet, De werk en helpt mij niet.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
109
Met mijne keez' moi marcheer rond, Van morgen tot den aav', Moi skreeuw mijn keel keheel cassé En tok wil die affair niet mee; Moi blijf' ne pauvre esclaav.' (bis.) Keeze marol! marolle keez'!! Ze zing' langs alle deur, En ze vraag maar drie stuiv' la piece, Het maiske zekt: ze stink' die keez', Zij keef keen oordje veur. (bis.) De kwaal karcon die loopt op straat, Me toujours affronteer, Me kooi met slijk en steen om 't mees, En roep: ka wek, kij wale bees! Als moi de mark passeer! (bis.) Ma femm' doet thuis nok koet affair, Maar ik krijk niks keen kelt; Ze heeft een pot - en pannewink: Maar ze te veel geneve drink'; Zij al de winst verspelt. (bis.) En als moi 's avonds komt te huis, Dan skiet zij en colere Omdat Bon Jean is leek van zak; Zij moi wil bij de haren pak; Moi krijk keen pomm' de terre. (bis.) Aan trappe skuur of skotle wasch Zij keene tijd besteedt; Ze kaat bij de gebuur uit klap; Ze wil mijn broek of kous niet lap, En moi krijk niets te eet. (bis.) Adieu, ma femme! Ik laat u fluit Ik ka mij enkageer; Dan krijke ratjetoe in 't lijf! Moi blijf niet bij zoo boos'ne wijf; Moi kom zen leef niet weer. (bis.)
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
110
De brievenbesteller.
Ik loop met vlugge schre - den Mijn stadswijk in het rond; Ik ducht mijn' o - ver - he - den, Aan wie ik mij ver - bond; En't zij de zon mij roost en braadt Het - zijn 'k door sneeuw of slobber baad, Ik vul mijn tasch, en ga, en kom, En breng haar leeg weer - om, Ik vul mijn tasch, en ga, en kom, En breng haar leeg weer - om.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
111 'k Heb weinig tijd tot denken, En 'k denk dan ook niet hard, Wie 't hoofd zich dreigt te krenken Wordt licht in 't werk verward; Als ik maar goed de adressen spel, En accuraat mijn centen tel, En 'k op mijn post ben voor het sein} bis. Bij d' aankomst van den trein.} bis. Somtijds kan ik het helpen? Is 't of mijn hersenkas Gedachten overstelpen, Een stem klinkt uit mijn tasch; Ze zegt mij: 'k draag van stond tot stond Een wereld vol gedachten rond, 'k Berg vreugde en schrik, en liefde en smart,} bis. Ik spreek lot hoofd en hart.} bis. Ja, als ik in kon dringen Door omslag en adres, Wat hoorde ik rare dingen, Wat kreeg ik menig les! Maar voor mijn zeer gewoon verstand Spreekt somtijds ook de buitenkant, En 'k raad gemaklijk heil of rouw} bis. Uit schrift, cachet en vouw.} bis. Vaak zie ik aan de menschen Of 'k voordeel breng of last, Of zij mijn blik verwenschen, Of hen mijn komst verrast, Och, was altoos 't beschikken mijn 'k Zou graag een boô der blijdschap zijn, Mijn beursje werd het ook gewaar,} bis. En item - met Nieuwjaar.} bis. Heb ik een brief te geven Aan FLESCH den fabrikant, Een brief heel grof geschreven En zwaar en dik van 't zand, Dan wordt de deur mij nagekletst, Ik zucht erom,en vat de rest, Is 't mijn schuld dat, als 't praatje gaat,} bis. FLESCH naar den kelder gaat?} bis. Mooi LIJSJE daarentegen Wordt nooit het briefport moê, Al wordt ze wat verlegen, Al knipoog ik haar toe; 'k Wou dat ik haar met iedre vracht Zoo'n rozekleurig briefje bracht; 't Geeft altoos kwartjes als ik kom,} bis. En geld hoeft niet weerom.} bis. En dan die rijke dame, 'k Weet haar verjaardag juist,
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
Haar neefjes ken 'k bij name, Nou, 'k lach maar in mijn vuist, En denk: wie weet wat ik zou doen Had ik zoo'n nicht van hoog fatsoen, 'k Schreef ook licht op heur feestdag mee} bis. S - T - R - O - O - P.} bis. Zwart lak en zwarte randen, Ze maken me altoos week, Ik zie verbroken banden En zucht, schoon 'k weinig spreek; Maar denk: zoo gaat het heer en knecht, En rouw- vraag is hij wel oprecht? Want waar hij spreekt, schoon 't hart niet sprak,} bis. Daar is de rouw maar - lak.} bis. Zoo 'k tranen zich zie zetten, Ik voer ook lachjes meeDie brief met twee cachetten Velijn, verguld op snee! Hij roept mij toe: die twee zijn een, Ik stap er luchtig overheen, 't Voegt dat ik juich bij band en knoop} bis. En 't beste er maar van hoop.} bis. Nu, 'k zal 't er maar bij laten, 't Had anders licht den schijn Dat ik heel wijs wou praten En 'k wil geen wijsgeer zijn. Maar als mijn dikke brieventasch Een gaarbak vol van wijsheid was, 'k Bracht licht zoo ik er wijs bij stond,} bis. Te paard mijn brieven rond.} bis.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
112
Vriendenzang.
Waar kan men be - ter zijn,Dan bij zijn goe-de vrien-den! Ja, dan ver-ge - ten wij al - le druk en pijn;Ja, wij zijn vrij,Van al - le zorgen vrij.vrij.Dan smaakt men goeden wijn, Met ware trouwe broeders Dan klinkt men hartlijk oprecht met groot en klein, Ja, wij zijn blij, Met hart en zinnen blij. Dan kent men vrees noch schijn. Men blijft steeds vreugd bedoelen; Dus, vrienden, houdt toch vooral uw harten rein, Dan blijft gij vrij, Van alle zorgen vrij. 't Is, vrienden, nu de tijd, Waarin we ons recht vermaken, Dat gij dit uurtje oprecht verheugd dan slijt, Zoo blijft gij blij, Met ziel en zinnen blij. Brengt dan het glaasje wijn Naar boven aan uw lippen, Want zoo vergeten wij alle druk en pijn; Zoo zijn wij blij, Van alle zorgen vrij.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
113
Kom tot mij, mijn liefste!
Kom tot mij, mijn lief-ste, want ik ben al - leen, Ik wacht on-der 't venster u af,Van dat nog het zonlicht uw rui-ten be scheen, In 't zee-nat ter rust zich be -gafin 't zeenat ter rust zich be - gaf.Kom tot mij, mijn liefste, want ik ben alleen, Reeds gaan al de starren ten rei, En 't uurtje zoo gunstig spoedt ijlings daarheen, Mijn liefste, kom, kom toch tot mij! Kom tot mij, mijn liefste, want ik ben alleen! Daar komt zij; zij heeft mij bespied, En fluistert: ik was er niet eenzaam, wel neen, Woont gij in mijn harte dan niet?
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
114
Zure druiven.
Och, wat die jonkheid dar - tel is, Vol on bezonnen streken, De vrome lui tot er - ger-nis, Ik mag er niet van spreken... Wat fij-ne Betsy 't mondje trekt, Wen blonde buur-tje la-chebekt Als 't vrij - er-tje aan komt stuiven! Die levens-lust wekt Bet sy's blos; Maar denkt ze wel om d' ouden vos?.. O wee, O wee, O wee, die zure drui - ven!
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
115 Het blondje telt nauw achttien jaar En 't malt al met de knapen! In losse tressen golft het haar Langs schouders neer en slapen. Wat is die rok van wulpschen tooi, Wat trekt die halsdoek daar een plooi, Ik beef al voor 't verschuiven: Toe, BETSY! knijpt uw oogen dicht, Zie, hoe ze bleek wordt bij 't gezicht.... Dat 's van de.... zure druiven. (bis) 't Ging anders toe in BETSY'S jeugd: Geen knaap zou kusjes rooven, Toen streed de lust niet met de deugd, (Goed, wie 't maar wil gelooven!) Men koosde niet langs 's Heeren paân, En zag men al een paartje gaan, 't Was zedig als de duiven. Ach, kwam die goede tijd weerom! Maar REINTJE trekt zijn rug wat krom En mompelt: zure druiven, (bis.) En als men eens aan BETSY vroeg (Ze hoort het niet: ik fluister): Als liefde u in haar lichtkrans droeg, Verkoost gij dan nóg 't duister? Wie weet toch wat ze zeggen zou! Ook fijne BETSY is een vrouw En 't kon haar leed verschuiven? Maar neen, zij is. haar lot gewoon, 't Mistrouwend lachje van haar koon Spreekt steeds van zure.. druiven. (bis.) Och BETSY'S, BETSY'S! 'k ben je vriend En spot niet met je grieven; Maar heeft de jeugd het dan verdiend Dat gij haar smaadt om 't lieven? Goedhartigheid bij andrer vreugd, Geen spijt bij 't zien van zoet geneugt, Al mocht uw hoop verstuiven! Kom, stook geen onrust bij de vreê, En lach eens met de jonkheid mee, Dan worden 't zoete druiven. (bis.)
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
116
De uitverkorene.
Meis-je, kom, kom, kom, kom aan mij - ne groe-ne zij - de 'k Heb u zoo hart-lijk lief, ik mag u lij - ken. Meisje, kom, kom, kom, kom aan mij - ne groe-ne zij - de, 'k Heb u zoo hart-lijk lief, ik mag u lij - den.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
117
Gij zijt lief en goed, En van melk en bloed, Blijf dan steeds bij mij, Dan ben ik zoo blij! Meisje, kijk, kijk, kijk, kijk nu toch eens in mijn oogen; Ge ziet uw beeld daarin van glans omtogen; Kijk eens goed daarin, Dierbre zielsvriendin; Ziet ge uw beeld daar staan, Nooit gaat 't daar van daan: Meisje, kijk, kijk, kijk, kijk nu toch eens in mijn oogen, Ge ziet uw beeld daarin van glans omtogen. Meisje gij, gij, gij, gij mot 't mij den trouwring geven, Want anders heb ik niets meer aan mijn leven. Geeft ge mij dien niet, Dan heb 'k steeds verdriet, Dan loop ik op een draf Naar het stille graf, Meisje gij, gij, gij, gij moet mij den trouwring geven, Want anders heb ik niets meer aan mijn leven.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
118
In het oog ligt vaak het hart.
In het oog ligt vaak het hart, Ja in de oo - gen moet gij kij-ken, Zal aan 't meisje uw liefde blij - ken, Zal zij zien uw lief-de-smart, Merk steeds op wat 't oog u biedt! Tot het oog moet ge u be-pa - len; Want wat woor-den u ver - ha - len,
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
119
Neen,- dit is het rech-te niet! In het oog ligt vaak het hart, Tot het oog moet ge u be - pa - len, Tot het oog moet ge u be - pa - len, In het oog ligt vaak het hart. O 't is zulk een zoet gespeel, Wanneer de oogen lieflijk lonken, Met hun heldre liefdevonken Neen, geen tong zegt ooit zoo veel. Schift ren moog steeds de eedle steen, Maar wat stralen daarop vielen Kleuren uit het diepst der zielen, Toonen de oogen ons alleen. In het oog ligt vaak het hart, enz.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
120
Te Amsterdam.
Te Am - ster - dam, sprak hij, Moet men fijn, sprak hij, En ook slim, sprak hij, Al - tijd zijn, sprak hij, Want men heeft, sprak hij, In dat land, sprak hij, Naar men zegt, sprak hij; Veel ver - stand.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
121 Gaat ge er heen, sprak hij, Annonceer, sprak hij, In de krant, sprak hij, Keer op keer, sprak hij, Prijs uw waar, sprak hij, Ieder aan, sprak hij, En 't zal goed, sprak hij, Met u gaan. Kleed u goed, sprak hij, Zoo 't behoort, sprak hij, Met een frak, sprak hij, En een boord, sprak hij, Gaat gij uit, sprak hij, Draag een rok, sprak hij, En een hoed, sprak hij, En een stok. Steeds gekapt, sprak hij, Zij uw haar, sprak hij, Boei door woord, sprak hij, En gebaar, sprak hij, Spreek nooit plat, sprak hij, Zeg nooit: je, sprak hij, Maar gebruik, sprak hij, Daarvoor: ge. In het Park, sprak hij, Is 't zeer mooi, sprak hij, Daar ziet men, sprak hij, d'Eersten tooi, sprak hij, Heeren net, sprak hij, Dames fijn, sprak hij, Zoo als er, sprak hij, Niet veel zijn. Groet beleefd, sprak hij, Op de straat, sprak hij, Ziet men 't niet, sprak hij, 't Kan geen kwaad, sprak hij, Kent men u, sprak hij, Somtijds niet, sprak hij, 't Geve u nooit, sprak hij, Veel verdriet. Denk er aan, sprak hij, Dat men daar, sprak hij, Voor bedrog, sprak hij, Loopt gevaar, sprak hij, Dat de schijn, sprak hij, Vaak bedriegt, sprak hij, Dat de kleur, sprak hij, Dikwijls liegt. Aan een vrouw, sprak hij, Van fatsoen, sprak hij,
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
Geef daar nooit, sprak hij, Lonk of zoen, sprak hij, Want 't berouw, sprak hij, Op die daad, sprak hij, Kwam dan wis, sprak hij, Al te laat. Is een lonk, sprak ik, Of een zoen, sprak ik, Te Amsterdam, sprak ik, Geen fatsoen, sprak ik, 'k Kus dan daar, sprak ik, Liever niet, sprak ik, Tot mijn smart, sprak ik, En verdriet. Ga dan nu, sprak hij, Maar op reis, sprak hij, En gedraag, sprak hij, U steeds wijs, sprak hij. Aan dat woord, sprak ik, Geef 'k gehoor, sprak ik, En ik ging in haast, Naar het spoor.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
122
Door u ga ik den hemel in!
Eens ging ik laat uw huis voor - bij, 'k Zag naar uw ven - ster frank en vrij, Toen zag ik in het nacht - lijk licht, Uw schoon be - val - lig aan - ge -zicht! Geont - bondt uw lok - ken, rijk in pracht,
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
123
En bij het na - dren van den nacht, Bracht gij uw bei - de han - den saam, Bij 't staamlen van des Hee - ren naam. Bid ook voor mij, mijn En - ge - lin, Door u ga ik den he - mel in, Door u ga ik den he - mel in.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
124
Oostindische doofheid.
'k Wil 't wel we-ten dat Klo - rin-de In mijn hart be - stor - ven ligt, 'k Val wat bloô, en toch 'k be leed haar Mijn ge -voel door lonk en dicht. Maar ja - wel! Z'is niet hard -hoo - rend Of on - vat - baar, zoo 'k ge - loof;
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
125
Voor mijn zuchten en mijn zangen, Blijft noch - tans Klo-rin-de doof, Voor mijn zuch - ten en mijn zan - gen Blijft noch - tans Klo - rin - de doof. 'k Dacht: ik was nog al kapabel; 'k Werd begeerig naar een ambt, 'k Heb vol moed de groote heeren Met verzoeken aangeklampt: Ach, wat hielpen al mijn beden, Die men stil ter zijde schoof! 'k Had geen wagen om te kruien} bis. En... de heeren bleven doof.} bis. 'k Had een tante, 't mensch had centen, Of ik op 't legaatblad stond? 'k Hoopte 't wel, maar mijn vertrouwen, Had, helaas, een zwakken grond. Andre neefjes wisten beter Om te springen met de sloof; Nu ging 'k ook mijn best aan 't vleien -} bis. 't Was te laat, mijn moei was doof.} bis. Doofheid is een ramp van 't leven, Die wel medelij verdient; Met geduld! zou 'k willen schreeuwen Aan het oor van vrouw of vriend, Maar bij enklen, 'k wil 't bekennen, Staan geduld en ijver stil, 'k Heb geleerd: het doofst van allen} bis. Is hij, die niet hooren wil.} bis.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
126
Arme klaas.
Ar - me Klaas, wat zijn je grie-ven, Dat je hoofd zoo treu - rig hangt? Zie jij, als je mak - kers lie - ven, Tal van mal-sche kus - jes die - venWaar jij vrucht-loos naar ver - langt? Waar jij vruchtloos naar ver - langt?
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
127 Ja, je baard is glad geschoren En je laarzen zijn gesmeerd, En je das zit naar behooren, ('k Zie: je strik zit vlak van voren), En je hoed staat niet verkeerd. (bis.) Maar dat is niet al, me jongen, Waar je 't meisjeshart mee wint: Heb je naar een prijs gedongen En er niet mee weggesprongen?... Groote KLAAS, word toch geen kind! (bis.) Mal hij, die den moed laat zakken, 'Neen' blijft juist niet altijd 'neen'! Die zoo gauw de hoop laat knakken En naar neerzit bij de pakken, Jaagt de kans al verder heen. (bis.) Laat u door geen woord verschrikken! Hart en mond zijn immers twee? Wie in gunstige oogenblikken 't Eitjen op den kop kan tikken, Doet er zich meest voordeel mee. (bis.) Heeft mooi MAS je zij verlaten? Lacht ze witjes tot JAN-PIET? Zou je daarom 't hijlik haten, Overal van ontrouw praten? Gekheid! denkt: zij deugt me niet. (bis.) Och, voor haar komt licht een beter! Hoor jij naar geen vriend? helaas, Trouwe harten, man ik weet er Maar je wrok wordt nog al heeter.... Arme KLAAS, och arme KLAAS! (bis)
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
128
Afscheidslied.
O, vaarwel! Vergeet mij niet, Wijl gij mij nu gaat ver-la - ten, En een traan niet meer kan baten, Die mijn vriendschapsoog ont-vliet. O, vaar-wel! o, vaar-wel, o vaar-wel! vergeet mij niet. O, vaarwel! vergeet mij niet, Wil altoos aan mij gedenken, Ver van hier me uw liefde schenken, Ach, mijn noodlot is verdriet, O, vaarwel, enz. O, vaarwel! vergeet mij niet Als gij, eens in stand gerezen, Rijker dan ik thans mocht wezen, Uw gelukzon rijzen ziet, O, vaarwel, enz. O, vaarwel! vergeet mij niet Als gij eens in andere oorden, Vrienden, die u steeds bekoorden, Ver van u verwijderd ziet, O, vaarwel, enz. O, vaarwel! vergeet mij niet, Laat u door geen trots verwinnen, Blijft steeds nedrigheid beminnen Grootheid gaat zoo vaak te niet, O, vaarwel, enz. O, vaarwel! vergeet mij niet, Als mijn lijkcipressen bloeien, Op mijn graf uw tranen vloeien.....
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
Ween niet vriend, uw traan die vliet', O, vaarwel, enz.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
129
De lof van den kus.
Wat geeft de kus een zoet ge-luid, ge - luid; Een kus - je smaakt als geu - rig fruit, als fruit. Vrouw E - va keek ook lang niet straf, Als A - dam haar een kus - je gaf! Kom brui - gom kus uw bruid, Kom brui - gom kus uw bruid.Het kusjen op een kuischen mond, een mond, Houdt beter zin en ziel gezond, gezond. Een kusje doet ook niemand zeer. (Iedere heer tot zijne dame.) Zeg lieve dame? (De dames alleen.) Neen, mijnheer. (Te zamen.) Men kusse dan in 't rond. (bis.)
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
130
Het aandenken.
Schoon ver van u,- blijf ik steeds aan u den - ken, Ge-prangd-door rouw, bij-na verteerd door smart, Schoon dag of nacht- mij gee - ne rust kan schen - ken, Naar u - al-leen,- naar u ver-langt mijn hart. In 't som - berbosch, in la-chen-de val-lei - en,
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
131
Blijft toch uw beeld gesta-dig aan mijn zij; Hoe 't grilziek lot- mij zuchten doet en schrei - en, In een woes-tijn- blijft mij uw beeld nog bij, In - eenwoestijn- blijft mij uw beeld nog bij.Niet in 't gewoel van rustelooze menschen, Of bij den rang, dien tijd en stand mij schenkt, Is 't groot heelal te klein voor mijne wenschen, Wanneer mijn hart aan uwe liefde denkt. Ja dit alleen vervult steeds mijn gedachten; Dikwerf des nachts zie 'k in den droom u nog; 'k Klaag u mijn leed, gij deelt in mijne smarten, 'k Ontwaak, helaas! o zoet en wreed bedrog. (bis) Als ik herdenk die snel vervlogen tijden, Dan bloedt mijn hart, daar 'k onophoudlijk ween; Genoten vreugd doet mij thans bitter lijden, In angst en smart vlien mijne dagen heen. Wanneer op aard geen ramp mij meer kan storen, Mijn koud gebeent' ter grafplaats wordt geleid, Dan zal mijn geest, schoon fluistrend, u doen hooren: 'Ik min u, ja zelfs tot in eeuwigheid!' (bis.)
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
132
Geen afschaffer.
'k Hoor dat de kroegdeur Zich ach-ter mij sluit!Straat, wel hoe wonderlijk Zie j'er toch uit!Rech-ter - hand! Linkerhand! Ben je an den draai,Straat, je bent dron - ken, Houd je toch taai! La la la........
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
133
la la la............ Maan, o wat trekt je daar Scheef je gezicht! Open is 't linkeroog, 't Rechter is dicht: Ja, je bent lodderig! 't Staat je heel schoon! Schaam je wat, schaam je wat, Oude matroon! Zie de lantarens daar! Is het ook waan? Weerslag! ze kunnen niet Rechtop meer staan! Palen en dwarsijzers Rollen dooreen; Zie heel de sautekraam Is van de been! Alles draait schots en scheef... Hé! 'k ben zoo raar... Als ik er onder ging, Liep ik.... gevaar! Wagen? wel, 'k doe het niet, 'k Beef al genoeg! Kom, ik ga stilletjes Weer naar de kroeg.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
134
Holland's drinklied.
Op broeders, de ziel in de kelken gestort, En lachend en juichend om-hoog! De drui-ve bloeit eeuwig, ons le - ven is kort, Ge-nie-ten wij ie-de-ren toog! Een stoot en een val en een ang-stig gerucht, Vergruisd is het glas en de ziel op de vlucht;
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
135
Wat zie-le verklikt waar ze vloog? Wat zie-le verklikt waar ze vloog? Nu fluks, maar voorzichtig, de kelken ter hand, En luchtig en lustig omhoog! De trouw houdt verbonden van broeders in stand, Dees broederband haar in het oog. Niets heilrijks en vruchtbaars werd ooit hier verricht, Of 't is bij de vriendschap en de eendracht gesticht: Aan 't hemelsche drietal dees' toog! De kelken geleegd en de kelken gevuld, En gulweg en eerlijk omhoog! Geen onzer, die 't hart met geveinsdheid omhult. Zijn binnenst verheelt in het oog. Eer goten wij allen het glas in den vloed, Dan vriendschap te huichlen met nijd in het bloed; De valschheid vergiftigt den toog! Nu dut niet alsof er geen wijnstok meer was, De roemers der waarheid omhoog! De druive, mijn broeders! verveelt van het glas En straalt ons zoo lokkend in 't oog, Als de edele gloed het kristal van de kelk Doorvonkele oprechtheid de taal van ons elk, Io, heiligt haar dezen toog!
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
136
Komt, broeders nog een glaasje.
Komt, broe - ders, nog een glaas - je En drinkt het vroo-lijk uit! 'k Zal dan naar huis u bren - gen, Een glas nog tot be-sluit; Denkt nu maar niet aan mor - gen; Want dan is al - les goed.De wijn ver-drijft de zor - gen En geeft ons nieu-wen moed.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
137
Hal - li, hal-lo, hal - li, hal - lo, Bij ons gaat 't al - tijd zoo!Hal - li, hal-lo, hal - li, hal - lo, Bij ons gaat 't al - tijd zoo! Wilt net als ik steeds denken: 't Is hier zoo kwaad nog niet, Waar men nog wijn kan drinken Tot troost bij 't aardsch verdriet! Tot lof van deze wereld Drinkt dan dit glas nog uit, Zoodat 't geen enklen droppel Des nectars meer omsluit! Halli, hallo, enz. Lang moog deez wereld draaien, Wier zorg mij niet genaakt! Lang vloei het sap der druiven, Dat ons zoo vroolijk maakt, Lang leven onze vrienden! Op 't veld en in de stad! Lang leven ook de meisjes. Och, dat ik 't mooiste had! Halli, hallo, enz. De heilge band der Vriendschap Blijve onder ons bestaan; Haar liefelijke bloemen Versieren onze paan. In blijde en droeve dagen, Blijv' Hollands trouw ons bij, Zoodat de een voor den ander Een Vriend en Broeder zij. Halli, hallo, en. In zulk een kring van vrienden Daar smaakt de wijn eerst goed; Men voelt zich zoo gelukkig, Door vriendschaps edlen gloed. Komt, wilt het glas dan vullen,
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
Bezield met phantasie, Klinkt rond en roept niet geestdrift: Lang leev' de Harmonie! Halli, hallo, en.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
138
Aan de vriendschap.
Vriendschap, 't zout van 't menschlijk le - ven Zij ons hart - lijk lied ge - wijd; Door haar in vloed, door haar waar - de, Streelt ons 't aan - zijn 't al - len tijd, Door haar in vloed, door haar waar-de, Streelt ons 't aan - zijn al-len tijd.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
139 Trouwe vrienden zijn te schatten Boven 't eelst metaal op aard; Hun bezit is de echte rijkdom,} bis. Lof en eer en hulde waard.} bis. Maar zijn goud en zilver kostbaar, Niet voor ieder weggelegd, Zulke vrienden zijn ook zeldzaam,} bis. Weinigen slechts toegezegd.} bis. Goud en zilver krijgen waarde In den smeltkroes door het vuur, Vriendschap wordt eens ware vriendschap,} bis. Door beproeving op den duur.} bis. Wel ons, wij, wij mogen roemen. In 't bezit van zulk een schat, Vrienden hebben wij gevonden,} bis. Op het doornig levenspad.} bis. 't Vriendschapssnoer mag ons omstrenglen Niet aan uitgelezen disch, Maar in 't moeitevolle leven,} bis. Waar ze ons aller leidsvrouw is.} bis. Daarom wijden wij eenstemmig, Haar ons rond en hartlijk lied, Waar zij uit haar vollen horen} bis. Ons den eelsten nectar biedt.} bis. Blijft de vriendschap ons bezielen, Wat ons lot op aarde ook zij, Dan in spijt van tegenspoeden} bis. Leven en genieten wij.} bis. Broeders, klinken wij in 't ronde, Bloeie ons heilig, schoon verbond! Vieren wij nog tal van jaren} bis. Menig feestgewijden stond.} bis.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
140
Vreugde en vriendschap.
Op een schoo-nen zo - mer - a - vond, Mild bedauwd door bal - sem-geur,Za - ten we in ons vreedzaam hut - je, Toen ge-klopt werd aan de deur. Klop, klop, klop, klop klop klop klop klop klop, Klop klop klop klop klop klop klop klop klop.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
141 Zeg, wie klopt zoo laat daar buiten? Opent! roept men, toeft niet lag, Wil de lieve Vreugd niet weren, Die u uitlokt tot gezang. La la la, la la la la la la. (bis) Vreugde, gij zijt waard te roemen, Maar verschijnt gij gansch alleen Dan behoort gij slechts den dwazen, Ga, o ga dan spoedig heen! Ga ga ga, ga ga ga ga ga ga. (bis.) 'k Ben niet gansch alleen, mijn vrienden, Vriendschap, steeds mijn gezellin, Is me ook heden trouw gebleven, Treedt met mij uw woning in. Ja ja ja, ja ja ja ja ja ja. (bis.) Zweeft de Vriendschap aan uw zijde, Die ons tegen 't leed beschut; Die 't geluk ten top doet stijgen, Weest dan welkom in de hut. Ja ja ja, ja ja ja ja ja ja. (bis.) Hupplend treden zij nu binnen. Vreugde en Vriendschap; zonder dwang Zetten ze in de stulp zich neder, Onder 't vroolijkst feestgezang. La la la, la la la la la la. (bis.)
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
142
De vergenoegde landman.
Arm en ne-drig is mijn hut - je, Maar de rust en tee - der-heid Woont er in; bij el ken voet-stap, Teekent zich tevre - den-heid. Blijft de lief - de bij ons wo - nen, Die ons niet dan bloe - men biedt,
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
143
Dan be-nij ik zelfs den vor-sten Hunnentroon of glo - rie niet. Als mijn wijfje mij aan 't harte Vroolijk als een engel rust, En, zich wiegend in mijn armen, Nu eens schertst, dan streelt en kust; Als ter zijde van mijn hutje, 't Zilvren beekje ruischend vliet, En de maan ons dan beluistert, God, hoe dankt u dan mijn lied! Met een kus doet zij me ontwaken; Reeds bij d' eersten morgenstraal Juicht ze 't blijde zonlicht tegen, Zit met mij aan 't ochtendmaal. Spoedt zich dan aan mijne zijde Naar den arbeid blij van ziel; Spint het vlas, dat ik haar bouwde, Op haar vaardig snorrend wiel. Zij is altijd blij en lustig, Als ze iets teeders mij vertelt; O, wat is die man gelukkig, Die zich nooit om rijkdom kwelt! Arm en nedrig is mijn hutje, Doch de vrede woont er in; God geev' mij altijd dien zegen, Dat ik vergenoegdheid min.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
144
Henri's drinklied.
{Bij het klinken der bo - ka-len, Bij het tint len van den wijn.} {Wa-nen We ons in En-nas da-len, 't Aarsche pa-ra-dijs te zijn.} Vrienden klinkt! Zingt en drinkt! 't Kaf der we - reld moet ver-stui-ven Voor het schuimend nat der drui - ven; Zingen wij in har-monie: Lief-de, wijn en po-ë-zie! Poëzie! uw zilvren tonen Klinken lieflijk bij den wijn; Want hij is voor Muzenzonen Godendrank en ambrozijn. Als hij vloeit, Dan ontboeit Zich de geest van 't aardsch gewemel, Dringt door 't wolkfloers tot den hemel, En zingt dan in harmonie: Liefde, wijn en poëzie!
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
145
Goeden nacht.
Thans wordt het tijd om naar huis te gaan, Mijn vrouwtje houdt haar deurtjen aan, Mijn vrouwtje dat lacht, Zoo zoet en zoo zacht, Die vroo - lijk op mijn thuiskomst wacht. Goeden nacht, goeden nacht, goeden nacht Broeders, wie nog geen vrouwtje heeft, Zoek zich een vrouwtje, dat deugdzaam leeft, Een vrouwtje, dat lacht Zoo zoet en zoo zacht, Dat vroolijk op uw thuiskomst wacht, Goeden nacht, goeden nacht, goeden nacht. Komt, vrienden! gaan wij, het wordt reeds laat, Ik maak niet gaarne mijn vrouwtje kwaad, Mijn vrouwtje, dat lacht Zoo zoet en zoo zacht, Dat vroolijk op mijn thuiskomst wacht, Goeden nacht, goeden nacht, goeden nacht.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
146
Gezelschapslied.
Niets is op deez' aar-de be - sten - - dig; Niets blijft van ver-nieling ver-schoond, En al - les ge - niet maar een tijd - - lang Wat met ons deez' aar-de be - woont,Wat met ons deez' aar-de be - woont.-
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
147 Er hebben veel vroolijke menschen Lang vóór ons naar blijdschap getracht: Den rustenden in hunne graven Zij vriendlijk de beker gebracht. (bis) Wij zitten verheugd bij elkander; Dat vriendschap ons nimmer begeev', Zoo lang wij het leven genieten! O dat het toch immer zoo bleev'! (bis.) Maar wijl het niet altoos kan blijven, Neme ieder dit tijdstip thans waar; Wie weet het! misschien rukt liet noodlot Ons, eer men 't verwacht, van elkaar. (bis) Er zullen veel vroolijke menschen Lang na ons ook nog zijn verblijd; Ons rustenden in onze graven, Wordt dan ook hun beker gewijd. Doch zijn wij ook ver van elkander, Toch blijven de harten bijeen, En 't heil, dat den eenen te beurt valt Maakt steeds onze vreugde algemeen. (bis.) En komen wij weer bij elkander Op onze te wandelen paan, Dan knoopen wij, vroolijk, het einde Aan 't vroolijk begin weder aan. (bis.)
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
148
Het bloemenmeisje.
Koop, volk-je! koop bij mij, Bezie mijn korf-je vrij, 'k Heb waarom op te roe - men, En daarbij gansch niet duur. Koop, koop mijn schoone bloe-men, Die kin-dren der na - tuur: Koop, koop mijn schoone bloe - men, Die kin-dren der na - tuur.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
149 Ik kom hier keer op keer Met frisschen voorraad weer! Wie zou mijn ijver doemen? Ja, ieder morgenuur, Sta ik hier met mijn bloemen, Die kindren der natuur! 'k Ben doof voor boos gevlei, 'k Belach de spotternij; En wie mij schalks moog' noemen, Erkent toch op den duur: Ze is schuld loos als de bloemen, Die kindren der natuur! Is eens een jonge kwant, Wat dartel en galant, Durft hij mij schoon te noemen, Ik kijk dan barsch noch zuur, Maar 'k wijs hem op mijn bloemen, Die kindren der natuur! Dan zeg ik: jonge heer, De roos is schoon, maar teer, Zou 'k op haar schoon wel roemen? Haar bloei is kort van duur! Verganklijk zijn de bloemen, Die kindren der natuur! 't Genieten duurt slechts kort, Verloren onschuld dort! Wie dartle min moog roemen, 'k Vlied haar verleidend vuur; Mijn onschuld en mijn bloemen, Zijn kindren der natuur.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
150
Het haantje.
Wie koopt er mijn haantje zoo fraai en zoo aar-dig, Hij is on - der vrien-den een gul - den wel waar-dig. Wie koopt er mijn wak-ke-ren haan?Wie koopt er mijn wakkeren wak-ke-ren haan? Hij klapwiekt en wekt den da-ge-raad u, en zingt dan zoo vroo - lijk zijn ku - ke - le - ku.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
151
En tuuk tuuk.................. Mijn haantje, zoo vurig, zoo moedig in 't minnen, Is hier als een sultan, en lokt zijn vriendinnen, Wie koopt er mijn teederen haan? (bis) Hij klapwiekt enz. En nadert een nabuur zijn erf of zijn woning, Dan vliegt hij in 't strijdperk en kraait als een Koning. Wie koopt er mijn dapperen haan? (bis.) Hij klapwiekt enz. Mijn waakzame haan is goedkoop te onderhouden, Steeds zoekt hij den kost voor zich zelf en zijn vrouwen. Wie koopt er mijn kostlijken haan? (bis.) Hij klapwiekt enz. Een gulden slechts - laat mij niet vruchteloos loopen 'k Verkoop hem om brood voor mijn moeder te koopen. Gij neemt hem? geluk met mijn haan! (bis.) Hij klapwiekt enz.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
152
Tuinmans aafje.
Aaf - je, mooi Aaf - - je, Toon ons je bloe - men! Heb - ben de roos - jes Al knop - pen ge - zet? Stuwt weer de len - te Bal - sem - geur bren - gend 't Vlot - ten - de koel - tje Door 't re - si - da - bed?
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
153 Tuiltjes vergarend Schikt gij uw kindren, Primulaveris Naast tulp en jasmijn; Vreedzaam en vroolijk Loktet ge ons buiten, Waart ge ons bodinne Van 't zomerfestijn. AAFJE, vertrouw ons: Zijn 't niet de bloemen, Waar gij uw zorg meer Bij voorkeur aan wijdt? AAFJE, mooi AAFJE, Bloemen der ziel zijn 't, Waar gij zoo zorgzaam Bedrijvig door zijt! Vreest ge voor vader? Ducht gij uw moeder? Moeder en vader Ze weten het best Dat bij de jeugd zich Diep in lief hartje Andere liefde Dan kindermin vest. Mocht ik eens raden? 'k Deed het bescheiden: Als ik mijn oog soms In 't ronde deed gaan, 'k Heb dan bij wijlen Als ge in den hof gingt JAPIK den tuinman Op schildwacht zien staan. Oolijke snapster! 'k Speurde wel 't blosje, 'k Zag wel dien lichtglans In 't hemelsblauw oog, Als in de gaarde Zich aan uw zijde, Licht bij verrassing, Een helper bewoog. AAFJE, mooi AAFJE, Laat u belezen! Stort je geheimen Voor moederlief uit; Is zij gewonnen, Vader zal volgen, En als 't weer zomert, Ben je, AAFJE, licht bruid.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
154
Het ijsvermaak.
De winter vorst vierde zijn woe-de den toom, En dek-te met schotsen het meer en den stroom, De veldvreugde ruim-de voor 't ijs - vermaak plaats, En meertjes en stroomen weerkaatsten de schaats. Schoon Els-je, een boerin - ne-tje, poe-zel en malsch, Ver-loor in het zwenken de boot van haar hals; En Koenraad, de vlugste gezel van het oord, Ont-dekt die en raapt die en rijdt er mee voort.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
155 'Wart deert u? schoon Elsje', dus vraagt hij wel ras, Terwijl zij al schreiende zoekt op den plas. 'Mijn bootje!' zoo riep zij, 'helaas ben ik kwijt. Ik heb het verloren in sneeuwhoop of bijt.' ''t Was wis van een vrijer, tot meerder verdriet?' 'Neen 't was van mijn moeder, ik kreet anders niet.' 'Kom, wisch uwe traantjes, gij vindt het wel weer, Leg op maar, en zoek maar de baan op en neer.' Zij rijden en glijden en snijden door 't ijs, En ijlen en zeilen het spiegelpad grijs, Hij snort haar vooruit met een zwierenden zwaai, En vangt haar weer op met een krassenden draai. Zij zwieren en gieren het baantje ten end, En wiegen en vliegen in de opene tent, En klinken en drinken en leggen eens aan, En waaien en zwaaien opnieuw langs de baan. Het schaatsje van 't meisje glipt los van haar been, Zij struikelt en stuift als een sneeuwvlokje heen, De knaap ijlt haar na en heft ze op met een til, En zoent, waar 't haar zeer doet, de pijn weder stil. Nu rijden weer beiden, schoon Elsje achter hem, Met handen in handen, al vaster van klem, De kou maakt haar handjes en kaakjes wel stijf, Maar innig toch voelt zij geen kou in het lijf. Zij poozen en koozen; hij zoent haar een blos; Terwijl trapt zij willens haar schaatsje weerlos, Hij bindt en herbindt het en aarzelt en teemt, En vroeg en hij kreeg, en hij wenscht nog en neemt. De landjeugd reed af, en het maanlichtje klom, En Koenraad gaf Elsje haar bootje weerom, En gaf haar een ringetje en zoende haar teer Maar hem bleef haar hartje, en nooit gaf hij 't weer.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
156
Vreugde.
Schept vreugde in 't le - ven, Dit zijs reeds ons al-ler leus, Blij in deez'dre - ven, Is de bes-te keus. Maar wie hier op dit we - reld rond, Ge-du-rig met zijn hart en mond, Van zij-nen broe-der kwa-lijk spreekt. Kan gee-ne vreug-de sma - ken.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
157 Voor wien de lachende natuur Elke minuut en ieder uur, Vergeefs haar balsemgeuren spreidt, Die kent geen ware vreugde. Schept vreugde enz. Wie zijn geweten steeds verdooft, Aan geen Voorzienigheid gelooft, Zal, hoeveel rijkdom hij bezit, Toch nimmer vreugd genieten. Schept vreugde enz. Wie weeuw of wees verstoot, beliegt, Zijn evenmensch besteelt, bedriegt, En al wat slecht is voor durft staan, Van dien vliedt ware vreugde. Schept vreugde enz. Wie los, wellustig henen leeft, En niets dan schijnvermaken heeft, Mag op zijn wijze vroolijk zijn, Maar ach, die vreugd baart kanker. Schept vreugde enz. Maar hij, die zijnen God vereert, Zijn plicht betracht en vroolijk leeft, En doet wat Hem behaaglijk is, O, die kan vreugde smaken. Schept vreugde enz. Wie altijd zuchten murmureert, Het goede meestin kwaad verkeert, Voor wien de bloem vergeefs daar staat, Van dien vliet 't al de vreugde. hept vreugde enz. Die zijnen broeder teer bemint, In hulp en weldoen blijdschap vindt, Zijn evenmensch hier gaarne helpt, Voor dien ontkiemt de vreugde. Schept vreugde enz. Hij, die het slechte altijd veracht, De schijnvermaken steeds belacht, Getrouw is aan zijn vaderland, Betracht de ware deugden. Schept vreugde enz. Die zorgt, dat in zijn huisgezin De twist of tweedracht niet komt in, Maar naar uw wetten dankbaar leeft, Bij dien zal vreugde wonen. Schept vreugde enz. Die ware kennis om zich spreidt, Door voorbeeld andren richt en leidt,
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
En dankbaar om zich henen ziet, Die kent de ware vreugde. Schept vreugde enz. Die op deez' aarde als Christen woont, En dit door leer en wandel toont, Die zal, hoe het hem hier ook ga, Eens hemelvreugde smaken. Schept vreugde enz.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
158
Wie is gelukkig?
Wie is gelukkig, wie? Die wijs is en in kennis groot, Wis dat hem 't lot een heil-staat bood? O neen, o neen, o neen! De wij - ze, die naar waar - heid spreekt, Ziet in hoe-veel hem nog ontbreekt, o neen,Hij is niet steeds te vreén.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
159 Wie is gelukkig, wie? Die rijk, gelijk een Croësus is, Smaakt toch het waar geluk gewis? O neen, o neen, o neen! Het goud, zijn ziel maar al te lief. Ontsteelt op 't laatst hem nog een dief; O neen! 't Geluk ontvliedt zijn schreen! Wie is gelukkig, wie? Die leeft in gunst aan 't machtig Hof, Wis, dat HIJ toch 't geluk wel trof? O neen, o neen, o neen! Vaak neemt een vorst meer dan hij geeft, En de eer wordt dikwerf overleefd; O neen! 't Hof schenkt geen zaligheen! Wie is gelukkig, wie? Die een zoetlief vol weermin kust, Hij smaakt toch welden zoetsten lust? O neen, o neen, o neen! Zoo menig liefje brak haar woord, Ging met een andren minnaar voort; O neen, Jaloerschheid baart geween! Wie is gelukkig, wie? Hem, die zijn heil draagt in zijn hart, Verheugd bij vreugd, getroost bij smart, En vroolijk en tevreen, Met vasten moed betreedt zijn pad, Biedt het geluk zijn grootsten schat, En neen, Hem laat het niet alleen!
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
160
De oude boer en zijn zoon.
Wees braaf, mijn zoon, in lief en leed, Wees eer-lijk tot aan 't graf, En wijk geen enkle vin-ger breed Van Gods ge-bo-den af. Dan kunt ge, door den Heer geleid, Getrouw uw pad begaan, En naakt de dood, gij zijt bereid, En ziet hem moedig aan. De booswicht, jongen, kan dat niet, Geen vree woont in zijn huis, Al schijnt het, dat hij vreugd geniet, Daar binnen is 't niet pluis. Een vallend blad, een wind die fluit, Jaagt hem een huivring aan, En och, ik spreek niet graag het uit, Hoe 't na zijn dood zal gaan. Dan slaat ge uw sikkel licht en rap Door golvend graan en gras; Dan zingt ge bij den waternap Als hadt ge wijn in 't glas. Voor hem is 't schoon der lente nacht, Hem lokt geen korenveld, Op leugen en bedrog bedacht Wenscht hij zich niets dan geld. En daarom, vrees den Heer, mijn zoon, Tot aan uw jongsten snik, En wijk niet af van zijn geboon, Ook zelfs geen oogenblik. En als dan 't nakroost om u treurt En aan uw grafzerk staat, Dan bloeit een bloem, die lieflijk geurt,
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
Gekweekt uit tranenzaad.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
161
Aria uit het bankroet van den schoenlapper.
'k Zal Ga - lo - pijn mijn doch - ter ge - ven, Hij is een ij - vrig pos - til - jon, Hij rijdt, hij rost om van te be - ven, Met koets, met wa - gen en four - gon. Een vader moet steeds zorge dragen, Als hij zijn dochters huwlijk sluit, Dat niets haar welvaart kan vertragen, En Galopyn wil wel vooruit. Een lapper die hoeft niet te denken, Der dochter van een man in staat Zijn zwartbepikte hand te schenken, Dit weet gij ook wel, kameraad. Daarom wil van dit huwlijk zwijgen En wees maar met uw lot tevreen; Want om mijn dochter te verkrijgen, Behoort slechts geld en goed alleen.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
162
Avondlied.
't Is weer avond, Ju-li - a! Weder-om een dag voorbij; We-der-om een stapje na - der Aan het huis van on - zen Va - der. Ie-der dag- je nadren wij, Ieder dag - je, ja, o ja! Tot den laat-sten, Ju - li - a!Tot den laat-sten, Ju - li - a!-
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
163 Weer een dag, mijn Julia, Slaat uw hart nog zoo verheugd, Ik mag mijn bestemming voelen, Julia! Gods eer bedoelen, Julia! ik schrei van vreugd. Dag, ik dank u juichend na, Weer een dag, mijn Julia! (bis) Weer een dag, mijn Julia! Wat gevoel van de eeuwigheid! Weg in 't niet, gij dagen, jaren. Twee verlangende oogjes staren Op de plaats, die ons verbeidt, En ik zie haar, ja, o ja! Meer een dag, mijn Julia! (bis) 't Is weer avond, Julia! Alles duikt in treurig zwart, Laat de zon in 't westen zinken, Wij zien 't eeuwig zonlicht blinken, 't Eeuwig licht wijkt nooit van 't hart. Nooit wijkt onze min, mijn ga, Welk een avond, Julia! (bis.) 't Is weer avond, Julia! 't Zachte rustbed wacht ons af. Gezellinne in mijn leven, Nadat wij den doodsnik geven, Slapen wij gerust in 't graf. Na 't ontwaken, ja, o ja! Komt geen avond. Julia. (bis.)
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
164
Te vroeg.
Te vroeg, o acht het nooit te vroeg, Als 't goede dient ge daan,Geen uit-stel op des levensweg, Men komt bij tijds nooit aan! Des levensmorgen schijnt ons lang, tot de avond hem ver-joeg: Sta op en werk, wan-neer 't is dag, het zij u nooit te vroeg! Sta op en werk, wanneer 't is dag, het zij u nooit te vroeg.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
165 Geen bosch en boomgaard sierde de aard, En graan noch bloem het veld, Had 't korreltje, aan den grond vertrouwd, Het werken uitgesteld. Een taak is allen opgelegd, 't Wordt avond, ras genoeg, De bloemen bloeien altijd weer.} bis. En nimmer één - te vroeg.} bis.
Punchlied.
Weg met den wijn, 't is koud en guur, 't Heeft al zijn tijd en wijs: Wij lus - ten bij het knap-pend vuur, Geen pur-perkleu - rig ijs. Wanneer de Hondstar blaakt en brandt Dan lust ik rooden wijn; Dan smaakt mij 't vocht uit Frankenland En nectar van den Rijn. Maar als de stormwind buiten loeit, En 't lijf van kou verstijft Dan wil ik vocht, dat in mij gloeit, En 't bloed door de aders drijft. Dan is mij Bacchus' nat te koud, En 'k drink gelijk de Brit, Het vocht dat glinstert als het goud En bloed en brein verhit. Drink ik dit aan den warmen haard Bij mijne vriendenrij, Dan is er Vorst noch Prins op aard Wien ik zijn troon benij.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
166
Scheiden.
1. Het is bestemd in's Hee - ren raad, Dat men van al wat hier bestaat, Moet schei - den, moet schei - den; Schoon 't hart ook bloe - de bij 't ge - mis, En niets zoo bang, zoo pijn-lijk is, Als schei - den, als schei - den, ja schei - den. 2. Wordt u een ro - ze - knop geboon, Het roos-je ontluikt en bloeit zoo schoon Reeds mor - gen, reeds mor - gen.Maar ach! uw vreug-de duurt zoo kort; 't Bloeit he - den frisch, en 't is verdord, Reeds mor - gen, reeds mor - gen, ja mor - gen.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
167
Maar als wij men - schen schei - den zien, Maar als wij menschen schei - den zien, Al mo - gen dan ook tra - nen vlien, Wij hoo - ren toch: 'tot we - der-zien! tot we - der-zien! tot we - der-zien! tot we - der - zien!'
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
168
Nationaal lied.
Her - in - nert g'u, sprak laatst een ou-de krij-ger, Dien schoonen dag, toen Neerlands heldental, Euroops ti - ran, dien nooit ver-za-den tij-ger. Stuitte in zijn vaart en bracht ten wissen val? Toen Nassans telg ons wees het padder glo-rie, Zijn helden-bloed ons werd ten vrede-boo, Dien dag van roem voor Nederlands his - to - rie?
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
169
Het is, het was de dag van Water-loo. Dien dag van roem voor Nederlands his-to - rie? Het is, het was de dag van Wa-ter - loo. Herinnert ge u, hoe op de woeste baren Het leeuwenkroost, door Ruiters schim geleid, Met luipaard saam, de slaafsche christenscharen Van 't ijzren juk des Islams heeft bevrijd? Slechts voor een poos in diepen nacht bedolven, Blonk weer opnieuw de glans onzer baniers: Die zegepraal op het gebied der golven.} bis. Het is, het was de zege van Algiers.} bis. Herinnert ge u, hoe in die hemelstreken, Waar zich verheft die trotsche Bato's stad, Een sultan eens het woord dorst te verbreken, Dat hij weleer zoo duur bezworen had? Maar 't dapper kroost der ed'le Batavieren Verschijnt en heft alreeds den zegezang. Die nieuwe roem voor Nederlands banieren.} bis. Het is, het was de roem van Palembang.} bis. Herinnert ge u, doch neen! 'k gevoel mijn tonen Zijn veel te zwak voor den verheven lof. Laat barden vrij vorst Willem's deugden kronen, Ik zink in 't niet, voor zooveel prijzensstof: Ik stamel slechts mijn krijgsherinneringen, Dat ed'ler lied mijn zwakke stem vervang, Zoo zal ons kroost nog eens de glorie zingen} bis. Van Waterloo, Algiers en Palembang.} bis.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
170
Het liefste vaderland.
Eenigen. Wat is het lief-ste va - der - land? Zou 't Frank-rijk zijn of Engeland? Zij noemen zich beschaafd op aard, Daar kunstz in zich aan weelde paart? KOOR. O neen, o neen, o neen, o neen! Dat is het niet, zoek el - ders heen. Wat is het liefste vaderland? Dan Duitschland toch of Zwitserland? Waar wetenschap het voorhoofd plooit, Of waar natuur zich prachtig tooit? O neen, o neen, o neen, o neen! Dat is het niet, zoek elders heen. Wat is het liefste vaderland? Het Turksche rijk, der Russen land? Daar waar slechts willekeur regeert, Of slavernij den mensch onteert? O neen, o neen, o neen, o neen! Dat is het niet, zoek elders heen. Wat is het liefste vaderland? Och noem mij eindlijk eens dat land? Is 't Rome, Spanjen of Turijn, Waar volk en land vulkanen zijn?
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
O neen, o neen, niet dat gebied, Zoek niet zoo ver: daar vindt ge 't niet.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
171
Eenigen. Dat is mijn lief-ste va-derland, Waar eendracht is de hechtste band, Waar't volk, dat vreem-de las-ten leed, Ruim tach - tig jaar voor vrijheid streed. O ja, dat volk, hoe min het schijn', Moet wer een dappre natie zijn.
KOOR. Dat is mijn liefste vaderland, Waar recht en wet gaan hand aan hand, Gods woord geëerd is en geacht, Als erfdeel van het voorgeslacht. O ja, dat volk, hoe min het schijn', Moet wel een vrome natie zijn. Dat is mijn liefste vaderland. Waar 't volk geen laster vreest noch schand; Maar richt, waar men zijn erf bespot, De hand aan 't zwaard, het oog op God. O ja, dat volk, hoe min het schijn', Moet wel een fiere natie zijn. Dat is mijn liefste vaderland, Waar 't volk de misdaad uit verbant. De kindren opleidt, vroom en vroed, Het kwade haat, het goede doet. O ja, dat volk, hoe min het schijn', Moet wel een eedle natie zijn. Goddank, dat is ons Nederland! Nauw aan 't Oranje - huis verwant. O God, die onze beden hoort,
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
Leer vorst en volk saam uit uw woord! Geleid zoo zeegnend aan uw hand, Ons altijd dierbaar vaderland!
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
172
Al is ons prinsje nog zoo klein.
Al is er ons Prins - je nog zoo klein, En Hoe-zee! Al is er ons Prins - je nog zoo klein, En Hoe-zee! Al is er ons Prins-je nog zoo klein Al - e - vel zal hij stad-hou-der zijn, Vi-vat O-ran-je! Hoe-zee! Vi - vat O-ran-je! Hoe zee!
Varianten op dezelfde melodie: Al is ons Prinsje nog zoo klein, En Hoezee! Al evenwel zal hij stadhouder zijn, En Hoezee! Al buigt de stam en al kraakt het riet Al evenwel treurt Oranje niet, Vivat Oranje! Hoezee! (bis.) Nu zijn de Franschen van de vloer, En Hoezee! Onze lieve Prins komt aan het roer, En Hoezee! Nu dansen wij weer hand aan hand Voor 't oude, lieve vaderland,
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
Vivat Oranje! Hoezee! (bis.)
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
173 Zij zeggen, daar is er geen Prins in 't land! 'k Zeg: ja! Zij zeggen, daar is er geen Prins in 't land! 'k Zeg: ja! Zij zeggen, daar is er geen Prins in 't land, De vlaggen die waaien van allen kant, Vivat Oranje! Hoezee! (bis)
Vraag aan een meisje.
Wat uw oog in 't duis-ter treft? Waar - om je uit het nis - je gluurt, En uw lamp - je bui-ten houdt, En uw tijd ver - tuurt? Zijn die oudjes in 't vertrek Wel 't gezelschap van uw keus? Is uw kondschap van het weer Niet maar voor de leus? Ziet ge sterretjes omhoog? Ziet ge ook sterretjes omlaag Sterretjes aan de overzij' 't Is je maar een vraag? Hoort ge soms een avondlied, Dat uw hartje roert of streelt 'k Meen zoo'n liedje, waar 't gevoel Ietwat onder speelt? 't Oolijk lachje, dat ge ons toont, Zegt me, al zwijgt uw mondje stil, Meer dan ik u vragen durf, Meer dan 'k vragen wil. Meisje-lief, toef niet te lang, De avondkou bekomt soms slecht, Zie eens naar uw oudjes om -
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
Houd uw lampje recht!
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
174
De gelukkige wagen.
Het noodigst meubel on-zer da - gen, Op de - ze stroe - ve le-vens-baan, Mijn vrien-den, is een goe - de wa - gen En met een ste - vig wiel er aan. Hij, die zoo een be-ko-men kan, Is wel een recht ge-luk-kig man.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
175
Als de for-tuin u assisteert, Dan loopt de wa - gen als gesmeerd, Als de for-tuin u as-sis-teert, Dan loopt de wa - gen als gesmeerd. Een ieder mensch heeft eenen wagen, Die hem gestaag voertkruien moet, Wil ons 't geluk hierin niet schragen, Dan heeft men telkens tegenspoed. In Oost of West, in Zuid of Noord, Komt men niet zonder wagen voort. Als de fortuin enz. (bis.) Elk kruit een wagen, zwaar beladen, En komt soms voor een hooge brug Dan helpt verstand noch hooge daden, Uw wagen rolt dan gansch niet vlug, Totdat iemand u spreken hoort: Och, help toch eens mijn wagen voort. Als de fortuin enz. (bis.) Veel winkeliers en negotianten, In welke zaken het ook zij, Verkrijgen gauw zeer vele klanten, Maar wat brengt daar de nering bij? De een door den ander aangespoord, Zoo helpt men zulk een wagen voort. Als de fortuin enz. (bis.) Hen, die gestadig requestreeren, Geplaatst te zijn als ambtenaar, Met schoone woorden ziet men ze weren. Geloof mij zulks is zeker waar; Voert een groot man voor u het woord, Terstond rolt dan uw wagen voort. Als de fortuin enz. (bis.) Maakt gij muziek als Vaderlander, En acht men uw talent niet veel, Men hoort het liever van een ander Uit een of ander werelddeel.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
Zoodra men komt in onze poort Helpt men terstond zijn wagen voort. Als de fortuin enz. (bis.) Geëerd publiek wil mij aanhooren Wanneer ik maakte eene fout. Die met zijn wagen voort wilt streven, Kruit met zijn wagen soms te stout. Hij die de kunst een voordeel gaf, Niets wendt zoo eenen wagen af. Als de fortuin enz. (bis.)
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
176
Mijn vaderland.
O dier-baar plek - je grond, Waar eens mijn wieg op stond, Mijn va-der - land! U die mij wo - ning bood, En koes-ter - de in uw schoot, Zij ook in nood en dood, Mijn trouwten pand. In uw historieblaan Lees ik de groote daan Van 't voorgeslacht. Hun leus zij ook ons woord, Het word van elk gehoord, 't Blijv' immer ongestoord: Eendracht maakt macht. Oranje en Nederland Zijn immer nauw verwant In vreugd en smart. Die band zij onze kracht, Die eendracht onze macht, Die leuze nooit veracht Door 't Hollandsch hart. God! zegen onzen vorst, Die 't staatsjuk moedig torscht Tot heil van 't land. Blijv' uw onfeilbre raad, Zijn steun en toeverlaat Daar hij slechts veilig gaat
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
Aan uwe hand. Dat onze welvaart groei', Dat onze handel bloei' In rust en vree. Zoo daal' uw zegen neer! En dat wij allen. Heer! Steeds leven U ter eer, Is onze bee.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
177
Uitspanning.
Dag, vrouw lief, 'k ga ter so cieteit, Och man blijf lie-ver thuis. Maar vrouwlief, 'k heb mijn woord verzeid, Och man, blijf lie-ver thuis! Ver-lo-ren is uw tijd, Uw centen raakt gij kwijt, Zie hier uw kroost, help mij uw wijf, Dit zij uw tijd-ver - drijf,Dit zij uw tijd-ver-drijf. Kom wijfje, mij eens goed gekust, Gij weet, ik beu niet dom. Zorg niet, mijn lief, mijn hartelust, Ik keer vroegtijds weerom. Een vriend verwacht mij daar. En spoedig ben ik klaar. En na waf keuvlens, kom ik dra Tot u, mijn lieve ga. (bis.)
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
178
Noach's geneesmiddel.
Toen No-ach, voor het eerst erg zat, Zijn roes wat uit ge-slapen had, Had hij wat pijn in hoofd en haar, En't was hem o zoo wonder raar, Zelfs kon hij niet be-hoor-lijk gaan, Daarom riep hij een heilige aan, Zelfs kon hij niet behoor-lijk gaan,
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
179
Daar-om riep hij een hei - lige aan. De Heilge Michel kwam en sprak: 'Ge schijnt niet zeer op uw gemak, 'Maar 'k zal u helpen in den nood, 'Want 'k zie uw smart is waarlijk groot; 'Drink voortaan maar wat minder wijn, 'Dan zult ge ook niet meer kattrig zijn.' En Noach zuchtte: 'Och, Edle Heer, 'Zie toch op mij genadig neer! ''t Is mij zoo wonderlijk te moe, 'Ik zwaai gelijk een molenroe; 'Bedenk den roem van mijn geslacht, 'Uw kracht zij in mijn leed volbracht!' 'Geef mij toch eenige artsenij, 'Die heilzaam en verkwikkend zij; 'Ik voel het, hartig moet die zijn, 'Geen stuk van een gebraden zwijn; 'Dewijl een jood van d' echten slag, 'Geen ham of metworst eten mag!' En Noach riep weer luid: 'o waai! 'Wat heb ik het op heden taai!' 'Hoe' sprak Michel, - veracht gij 't zwijn, 'Waaraan de drank gelijk doet zijn? 'Geloof me, wat geschapen is ''t Is alles goed, al 't vleesch en visch.' 'Doch daar de beste, braafste man, 'Ook wel eens dronken worden kan, 'Geef 'k u als artsenij een visch, 'Die heilzaam en verkwikkend is. 'Wanneer gij door het wijngebruik 'Soms pijn gevoelt in hoofd of buik!' Toen nam Michel uit Eden's rijk Een haring aan een snoek gelijk, En gaf dien Noach, die verblijd, Ging springen zeven passen wijd, En het present in d' eigen stond, Met huid en haar geheel verslond. En zoo kreeg Noach weder dorst, Al at hij dan geen spek of worst, En had hij soms wat pijn in 't haar, Dan at hij blanken haring maar.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
Zoo is voor Christen en voor Jood, De haring redding in den nood.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
180
Vlaggelied.
o Schittrende kleuren van Nederlands vlag! Wat wappert gij fier langs den vloed, Hoe klopt ons het har - te van vreugd en ont-zag, Wan-neer het uw ba- nen be - groet. Ont-plooi ze, waai uit nu van sten-gen en stag, Gij blijft ons het tee - ken. o Hei-li - ge vlag! Van trouw en van vroomheid, Van vroomheid en moed, Van trouw en van vroomheid en moed.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
181 Of is niet dut blauw, in zijn vleklooze pracht. Der trouw onzer vad'ren gewijd? Of tuigt niet dat rood van hun mannlijke kracht En moed in zoo menigen strijd? Of wijst niet de blankheid, zoo rein en zoo zacht, Op vroomheid, die zegen van Gode vervracht, Den zegen, die eenig gedijt? Waai uit dan, o vlag, en vertolk onze bee Om trouw en om vroomheid en moed. De wereld ontzie u op golven en ree: Maar daaldet gij ooit op den vloed, Wij heffen uw Wit uit de schuimende zee En voeren naar 't Blauw van den hemel u mee, Al kleurt zich uw Rood met ons bloed.
Aan de afwezige.
Heb ik dan werklijk u ver - lo - - ren! Zijt gij, o schoone, mij ont vloon? Nog klinkt uw smeltend woord me in de oo - ren, Nog trilt door 't hart me uw zilvren toon. Gelijks vergeefs toch in den morgen, Des wandlaars oog door 't lichtruim dringt, Als, in het hel azuur verborgen; Hoog boven hem de leeuwrik zingt; Zoo zoekt mijn blik, vol zoert verlangen, Door struiken woud, langs heide en veld, Het klinkt tot u in al mijn zangen: Keer, schoone! mij te wreed ontsneld.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
182
't Leven is een schouwtooneel.
't Le-ven is een schouwtooneel! Dan kan men in Von-del le-zen; Elk, het staat daar klaar be - we-zen, Speelt zijn rol en krijgt zijn deel. Ie - der-een zij te-vreen, Als hij 't pak - je maar kan dra - gen. Me - nig-een denkt al - leen, Nul is nul, ik houd er een. De een gaat voort met hangend hoofd, Als waar hij zijn rol vergeten; De ander, die van angst moet zweeten, Liegt dat hij het zelf gelooft. Lak, lak, allemaal lak, Lariefarie en bombarie! Lak, lak, allemaal lak, Schatrijk of geen cent op zak! Ieder, wie ook, waar en hoe, Moet in 's levens kluchtspel deelen; Wie zijn rol het best kan spelen, Is er soms het ergst aan toe. Kool, kool, allemaal kool, Lariefarie en bombarie! Kool, kool, allemaal kool, Kool in staat en kerk en school!
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
183 Maar hoe men elkaar verlakk', Wind verkoop' of kool moog' stoven, Hier verheffen we ons er boven, Trouwe vriendschap vindt hier dak. Vreugde of smart, liefde in 't hart Zij geen larie of bombarie! Vriendschap tart iedre smart, Woon dus vriendschap in ons hart!
Champagnerlied.
Bruis, bruis, cham-pag - ne! Bruis tot bruids en bruidegomseer! Strek hun toot beelt - nis, Strek hun tot leer. Dat nooit hun huw-lijkskelk bevatt? Een troe-bel, vuil en drab-big nat Maar hel - der steeds als de - ze wijn Hun le - ven mo-ge zijn.Bruis, bruis Champagne! Bruis tot bruids en bruidegoms lof; Nooit zij hun harte, Treurig en dof En mocht het soms neerslachtig zijn, Dat dan de liefde, als deze wijn. Het weder vroolijk bruisen dot Dat wenschen wij hun toe.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
Bruis, bruis Champagne! Bruis tot bruids en bruidegoms eer, Dat hunne liefde, Als gij, mousseer! Gelijk de blaasjes zonder end, Die ge uit den bodem opwaarts zendt, Zoo rijze steeds uit hun gemoed, Een ruime liefdegloed!
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
184
De ongelukkige minnaar.
Ik was weleer een groote dwaas, In mijnen jonglingstijd, Met dans en spel en drinkge - lag Raak-te ik mijn cen-ten kwijt; En zoo het dan meest al-tijd gaat, Ik werd heel erg ver liefd; Mijn vroonlijk-heid was weg en ach! 't Hart werd zoo erg ge - griefd.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
185
't Hart werd zoo erg ge - griefd. Het meisje, dat mijn nachtrust stal, En dat 'k zoo aardig vond, Was jong en schoon, haar oogen blauw, Tot kussen vroeg haar mond; Haar voet was klein en net, daarbij Zoo schoon gevormd haar hand: Ook had zij lokken ravenzwart, En vreeslijk veel verstand. (bis.) Daar kwam op zeekren dag een Heer Het was een vreemde kwant, Naar d'allerlaatsten smaak gekleed, Beleefd en zeer galant. Wat hoofden bracht die vent op hol Door zijn voorkomendheid! Eer nog een maand verstreken was, Was ik mijn meisje kwijt. (bis.) Toen blies de satan mij in 't hart: 'Toe, sukkel, schiet je dood!' En dapper kocht ik een pistool Met dopjes, kruit en lood. Ik zag nu 't een, dan 't ander aan, 'k Zocht reeds de juiste plek, Toen schoot - mij deez gedachte in 't hart: 'Kom, kerel, wees niet gek!' (bis.)
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
186
De verliefde molenaarster.
De lief - de blijft den schepter zwaai-en, Wat op den stroom des tijds ver-vliet, Zij is de po - ë - zie des le - vens, Dat an - ders zoo - veel pro - za biedt, Dat an-ders zoo - veel pro - za biedt.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
187 Vrouw MARTHA, geen onaardig weeuwtje, Als rijk bekend door 't gansche land, Beminde een snaak van twintig jaren, En dacht: 'vroeg hij maar om mijn hand.' (bis.) Haar meesterknecht, die op haar molen, De zaak betrachtte kloek en trouw, 'Wierp gansche schepels trouwbegeerte In 't hart der corpulente vrouw. (bis.) En toen zij eens met hem alleen was, Toen sprak ze op eenmaal: ''k spreek hier vrij, 'Zeg, hoor eens GEORG, mijn beste jongen, 'Zeg, weet je niet een man voor mij?' 'Ja vrouw!' deed onze Georg zich hooren, 'Daaraan ontbreekt het niet in 't land,' 'Maar wien dan?' 'Ja wien zal ik noemen, 'Daar heb je KRELIS NETELBRAND!' (bis.) 'Neen dien niet!' 'Nu dan KLAAS KOKANJE!' 'Dien ook niet,' - 'Neem dan PIET VAN VRIJ, 'Hij heeft al lang om u geloopen, 'En hij is goed en rijk daarbij!' - (bis.) 'Neen, neen! deed MARTHA weer zich hooren; 'Ik word alleen een molenaarsvrouw.... 'Ik zie: je valt wat onbegrijpelijk, 'Dus, kort en goed, 'k heb zin in jou.' (bis.) 'In mij!' sprak GEORG, 'mij arme drommel, 'De beste kaarten krijgt een gek, 'Maar zoo 'k het in mijn hart dorst nemen, 'Dan brak CLASINA mij den nek. (bis.) 'Zij mint mij en ik min haar weder, 'Zoo waar die meelzak voor mij staat, ''k Wou dat jij eerder hadt gesproken, 'Maar nu, vrouw MARTHA, is 't te laat.' Wat zou ze doen? zij moest zich troosten, Een tweetal weken ging voorbij, Toen had zij haar besluit genomen, Zij schonk haar hand aan PIET VAN VRIJ. (bis.) En toen haar meesterknecht het hoorde, Toen sprak hij lachend tot 'de vrouw,' 'De winden en de molenaarsters 'Zij draaien beiden even gauw.' (bis.)
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
188
't Blauw van de oogen is gevaarlijk.
't Blauw van de oo - gen is ge - vaar - lijk, Zacht is dan de blik der min; 't Bruin van de oo-gen is be geer-lijk. Soms ziet men te diep daar-in. 't Zwart van de oo-gen kan soms won-den, Ja, het vlamt steeds met ge-vaar, Toch be-staat er een paar oo - gen, Waarop ik met vreug-de staar, Waar - op ik met vreug-de staar.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
189 Want die oogen zijn zoo vriendlijk, Altijd spreken zij tot 't hart, En verwekken door hun lonken, Een bijzonder soort van smart. Dat, o Liefde, zijn uw oogen Waarvan ik niet zeker weet, Of het blauwe zijn of bruine Of hoe daar de kleur van heet. (bis.) Vaak bedrogen een paar oogen. Door hun helder licht en glans, Even als het licht der sterren, Aan den hoogen hemeltrans. Wilt daarom voorzichtig wezen, Heeren, vatbaar voor de min, Ziet gij soms twee oogen schittren, Kijk toch niet te diep daarin! (bis.)
Peins niet altijd over morgen.
{Peins niet al-tijd o - ver morgen. Smaak het nu met dankbren zin!} {God zal voor de toe - komst zor-gen. Peil-loos is zijn va - der-min.} Wil niet steeds het morgen schromen, Kleur dien niet met som-ber zwart, En is 't eens met wee- ge - ko-men, Draag 't dan met een man - lijk hart. Peins niet altijd over morgen, Vorsch niet immer door 't gordijn, Dat een leven houdt verborgen, Dat zoo goed als kwaad kan zijn; Zoolang vrienden met u deelen
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
In uw onspoed en geluk Moet u 't nu geen vreeze telen, Bare 't morgen u geen druk!
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
190
Anna.
De vrijheid was mijn grootst genoegen, Zij was mij meer dan schatten waard; Mij naar eens anders wil te voegen Streed altoos met mijn woeten aard. Niets kon mij aan een plaats ver - bin-den, Ik ging dan hier; dan derwaarts heen. Maar nooit kon ik 't genoegen vinden, Want altoos was ik maar alleen. Doch Amor kon dit niet gedoogen, Want dat een sterveling hem tart, Is strijdig met zijn alvermogen, Hij schoot een pijl en trof mijn hart. Ik had mijn vrijheid straks verloren, 'k Was niet meer met mijn lot tevreen, En 'k voelde sterker dan te voren.} bis. Dat ik nog altoos was alleen.} bis. 'k Zag Anna in den bloei der jaren, Den blos der onschuld op 't gelaat, 'k Stond sprakeloos haar aan te staren, Tot spreken was ik niet in staat. Zij werd het voorwerp mijner liefde, 'k Heb haar bemind, haar aangebeen, Sinds Amor mijne horst doorgriefde.} bis. Maar ach! 'k bleef altoos nog alleen.} bis.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
191 Maar toen zij van haar rozelippen, Waarop de bloei van onschuld blaakt, Het zoete jawoord liet ontglippen, Toen was mijn heil op aard volmaakt, Ik zie deez blos der liefde gloeien Op koontjes wit als elpenbeen. Nu liefde ons aan elkaar mag boeien.} bis. Neen, nu ben ik niet meer alleen.} bis.
Opwekking.
Kla-ra, wat heeft er uw hartjen ver - lept, Dat het ver-drietjens in vroolijk-heid schept, En t' al-len tijd e - ven be-ne-pen. ver-dort, Ge - lijk als een bloemjen, dat dauwe-tjen schort? Krielt het van vrijers niet aan uwe deur? Meug je niet gaan, niet te kust en te keur? En doe je niet branden en blaken en braan Al waar 't u op lust een lonkjen te slaan? Anders en speelt er het windeken niet Op elzentakken en leuterig riet, Als: lustigjens, lustigjens, lustigjens gaat Het watertje dat tegen 't walletjen slaat. Zie de openhartige bloemetjens staan, Die u tot alle blijgeestigheid raan, Zelfs 't zonnetjen wenscht u wel beter te moe, En werpt u een liefelijk oogelijn toe.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
192
Het schuifgordijntje.
PHIDILE. Lie-ve moeder, zeg mij eens Wat heeft dit met Frits ge meens? Als gij hem slechts aan ziet ko - men Langs dit huis, ('t ge - beurt al - licht), Dan hebt gij hem niet ver - no-men, Of gij zegt: 't Gor - dijn-tje dicht!
MOEDER. Zwijg, mijn dochter! 't Is uw plicht. Schuif gij maar 't gordijntje dicht, Want de liefde van dien jongen Is (naar 'k van de buren hoor) Tot uw hart reeds doorgedrongen. PHIDILE. Helpt daar een gordijntje voor?
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
193
Wiegelied.
Slaap nu, mijn jongske, van 't spe-len zoo moe, Sluit nu uw oogjes al sluimren-de toe! Al - les is rus-tig en stil als het graf, Slaap nu, de vliegen weert Moe van u af. Thans nog mijn kind, is 't voor u gulden tijd, Later, och, later dan komt vaak de strijd! Dalen de zorgen ook eens op u neer, Jongske, dan slaapt gij zoo rustig niet meer. Englen des hemels, zoo lieflijk als gij; Zweven om 't bedjen en lachen zoo blij, Later, 't is waar, dalen ze ook nog wel af, Maar troosten den mensch bij 't bed van het graf! Slaap nu, lief jongske, de nacht wel genaakt, Maar denk dat Moeder al biddende, waakt; 't Moge dan vroeg zijn of laat in den nacht, Moeder houdt steeds bij uw bedje de wacht!
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
194
Het laatste roosje.
Nog staat daar een ro- ze Te bloei - en al-leen, Schoon 't na-jaar reeds kwam en De zo - mer ver-dween. Heur lief - lij - ke zustren Zijn al - len ver-gaan;Wat blijft gij, o droeve; Zoo een- zaam daar staan.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
195
Geen bloem uwer maagschap Weerkaatst meer uw blos; Geen knop windt zich meer uit De vezeltjes los. Geen antwoord ontvangt gij, Bij 't droeve gezucht, Dan 't bruisen der stormen, Omhoog in de lucht. Zoo wil ik niet langer Alleen u zien staan, Waar al uw gezellen U voor zijn gegaan; Geen hunner braveerde Het ruwe getij, Zij sluimren zoo rustig Ga slapen als zij. Dies neem ik uw blaadjes En strooi ze in het rond Op 't plekje, waar 'k vroeger Uw zusteren vond; Zoo blijft gij, die samen Uw bloeitijd genoot, Vereend in het leven, Vereend in den dood. Zoo ga het ook mij, als De vriendschap verdwijnt, Geen zonne der vreugde Mijn pad meer beschijnt, De straalkrans der Liefde Verbleekt en verdooft, Of 't staal van den dood mijn Geliefden mij rooft. Dan wil ik niet langer Nog wakende staan, Waar al wat mij lief was Ter ruste is gegaan. Alleen zijn, alleen zijn Vraagt dat niet van mij! Mijn dierbaren slapen.... 'k Wil rusten als zij.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
196
De goede oude tijd.
Toen Groot va-der eenmaal mijn Groot moeder nam, Toen wist men nog niets van Mevrouw of Ma-dam, Het ze-di-ge meisje, de huislij-ke vrouw, Ze wa - ren ju - weeltjes van Hol-landsche trouw. Toen Grootvader eenmaal mijn Grootmoeder nam, Ontwaarde men zedigheid waar men ook kwam; Men spreidde geen klassieke naaktheid ten toon, Maar 't kleed met een kraagje stond netjes en schoon. Toen Grootvader eenmaal mijn Grootmoeder nam, Toen braadde de huisvrouw nog zelve de ham. Zij las geen romans, maar zij stond bij den haard, En 't kind was haar meer dan een schoothondje waard. Toen Grootvader eenmaal mijn Grootmoeder nam, Werd zelfzucht beteugeld door breidel en dam; Men wist van geen sluwheid, geen list of geen laag, En leugen sprak men toen alleen in den Haag.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
197 Toen Grootvader eenmaal mijn Grootmoeder nam, Was niemand der Heeren kortzichtig of stram; 't Verwijfde meneertje met 't gladde gelaat, Was toen zelfs bij meisjes en vrouwen gehaat. Toen Grootvader eenmaal mijn Grootmoeder nam, Geen vriend van zijn land sprak toen zuchtend of gram: 'Och, gaf aan ons Holland de hand van den Heer, 'Die zalige Grootvader-tijden maar weer!'
Meisje, waarom weent gij toch?
Meis-je, waarom weent gij toch, Weent gij toch zoo zeer? Weent ge'om dat 'k van u moet scheiden? Denk, na lij - den komt verblijden. Weent ge daarom, lie-ve meid? Ween toch niet zoo zeer. Meisje, 'k kom weldra terug, 'k Kom weldra terug; Ver van hier min 'k u nog teeder, En die mint, komt gaarne weder, Daarom, liefste, treur toch niet, Treur toch niet te zeer!
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
198
De dood van Naarden.
Toen ik een vlug-ge jon-gen was, Nam 'k een be-jaar - de vrouw; Maar na slechts veer-tien da - gen, di, da, da - gen, Had ik reeds erg be - rouw, Had ik reeds erg be - rouw. Toen ging ik naar het kerkhof heen, En bad den lieven dood: 'Och, lieve dood van Naarden, Ni, Na, Naarden, 'Verlos mij uit den nood!' (bis.) En toen 'k weer in mijn woning kwam, Was 't oudje reeds niet meer; Koud waren hare wangen, wi, wa, wangen, Zij lag op 't stroo ter neer. (bis.) Naar 't kerkhof werd zij heengebracht. Het graf was fluks gemaakt, 'Wilt,' sprak ik, 'zacht haar dragen, dri, dra, dragen, 'Opdat zij niet ontwaakt.' (bis.) 'Dekt ras met aarde en zoden toe, 'Mijn vrouwtje zoo bedaagd, 'Die me in mijn levensdagen, di, da, dagen, 'Zoo bitter heeft geplaagd.' (bis.)
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
199 Toen ging 'k weer naar mijn woning heen, Eertijds 't verblijf van rouw; En na slechts veertien dagen, di, da, dagen, Nam ik een jonge vrouw. (bis.) Maar 't jonge vrouwtje, dat ik nam, Sloeg mij dra keer op keer; Toen bad 'k den dood van Naarden, Ni, Na, Naarden, 'Och, geef mij 't Oudje weer!' (bis.)
Het moedig hart.
Het hart des mans zij vol van moed, Al zij 't gevaar ook groot, Het hart des mans zij vol van moed, Al ging het in den dood. Als 't vaderland naar strijders vraagt, Door 's vijands drom benard, Dan handelt snel en onversaagd Het edel denkend hart. Dan klopt hel vroolijk in de borst, Aan 't vaderland gewijd, En haakt, ontgloeid door vrijheidsdorst, Naar de ure van den strijd. Het offert willig goed en bloed En eigen huis en haard; En zulk een hart en zulk een moed Is ieders eerbied waard. Maar schoon, God lof, nog geen gevaar Dreigt buiten 't vaderland; Helaas, 't is ook van binnen dáár, En smeult en dreigd ons brand. Vaak ziet men hoe der grooten stoet Den eens gezworen eed, Dien men aan 't volksheil houden moet, Te dwaas en driest vergeet.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
Kampvoor beschaving, kamp voor 't recht, Voor orde, plicht en wet, Schoon valsche vroomheid, sluw en slecht, Zich tegen u verzet. Toon, edel hart, toon dan uw moed, Wees dan geen vuige slaaf, Kamp voor 's volks recht, dat hoogste goed Voor 't harte, trouw en braaf! Betreedt den weg van 't goede en waar', Die leidt ten zegepraal; Laat: 'oproerkreet' en 'moordleus' daar, Maar voer een vrije taal! En offer willig goed en bloed En eigen huis en haard! Zie zulk een hart en zulk een moed Is ieders eerbied waard!
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
200
De Hollandsche meisjes.
{De Hol-landsche meis-jes zijn bloe-iend en schoon, Zij nooden tot kus-sen u uit.} {En roe-ren bij 't dan-sen, bij zang of bij spel, Zelfsharten zoo droog als beschuit.} Doch die mij van al - len het best heeft be - val - len, Is Koos-je, lief Koos-je, schoon Koos-je, mijn Koosje, gij Koosje, ja gij slechts al - leen. De Hollandsche meisjes zijn nooit zoo koket, Zooals er toch velen wel zijn. Zij kleeden zich zedig, eenvoudig en net, En 't kleed en de harten zijn rein. Doch die mij van allen, het best heeft bevallen, enz.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
201 De Hollandsche meisjes zijn huislijk en goed; En zijt gij tot vrijen geneigd, Zoo neem dan een meisje uit het Hollandsche bloed Berouw gij daarover nooit krijgt; Maar wie mij van allen, het best heeft bevallen, Is Koosje, 't lief Koosje, 't schoon Koosje, mijn Koosje, 't goed Koosje, ja Koos, gij alleen!
Zonneschijn.
'k Zit peinzend ter neer op mijn ka - mer; 't Is don - ker om mij heen. De lucht en mijn hart zijn be - ne - beld, 'k Ge-voel mij zoo al - leen,'k Ge - voel mij zoo al - leen.Ik staar op de vochtige straten En op den boom, die, kaal Geschoren door stormwind en regen, Zich kleurt met aaklig vaal. (bis.) Maar, zie, daar verdunt zich de nevel; De lieve zon breekt door En hult met haar stralen mijn kluisken In heldren middaggloor. (bis.) Ik dank u, mijn lieflijke zonne, Dat gij nog eens verschijnt! 't Is of bij den gloed uwer stralen Geheel mijn leed verdwijnt. (bis.) Ik dank u, genezende zonne! Gij brengt mij artsenij, En mengt, in het proza des kranken
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
Wat levenspoëzij. (bis.) Och, kom mij toch dikwijls verblijden, Mijn dierbaar zonnekijn; Want zoo ik uw stralen moest missen, 't Zou mij zoo treurig zijn. (bis.) Waar gij u verschuilt achter neevlen, Is 't mij aan 't hart zoo bang. Gij weet het nu, dierbare zonne! Och, kom wat veel en lang. (bis.)
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
202
Aan eene jonge schoone.
O lie-ve maagd! wilt gij- een hart ge-luk-kig ma - ken, Gij hebt een rui - me keus,- aan - bid - ders zon-der tal,Die al - len e - ven warm-van lief-de voor u bla - ken, Met hoop en vrees ver-vuld, wie hun-ner 't we - zen zal. Denk dus na,Eer uw jaU ver - bindt,Of gij mint,En ver-pand-
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
203
Met uw hand't Hart er - bij,Of blijf vrij. Denk dus na, Eer uw ja U ver-bindt, Of gij mint, En ver-pand Met uw hand 't Hart er-bij, Of blijf vrij.O 't is zoo ras getrouwd, maar 't is voor zooveel jaren, En eenmaal ja gezegd, is 't lot voor goed beslist. De toekomst kan voorwaar niet minder rozen baren, Doch baart zij doornen slechts - uw leven is gemist. Deuk dus na,} bis. Eer uw ja} bis. U verbindt,} bis. Of gij mint,} bis. En verpand,} bis. Met uw hand} bis. 't Hart er bij,} bis. Of blijf vrij.} bis. Maar wees niet al te bang; als u een man komt vragen Dan is de hoofdzaak slechts of hij u warm bemint, Hij zal u levenslang blij op zijne armen dragen, Zoo hij oprechte trouw en weermin bij u vindt. Denk dus na, enz.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
204
In Oorlog en Vree.
Van man - nen in Oor - log, van man-nen in Vreê, Oud-Holland! daar mocht je van spre - ken; en riep je te Land of riep je ter Zee, Ze ble-ven niet in ge - bre - ken, Ze ble-ven niet in ge - bre - ken! De zelf - de hand greep fiksch ge - noeg
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
205
Het zwaard, den roer-stok en den ploeg, Tot heil van 't lie-ve Va - derland, Van 't lieve Va - der - land, Tot heil van 't lie-ve Va - derland, Van 't lie - ve Va - der-land! Wat suf je, jong-Neerland! Wat sluimer je dan? Waarachtig, 't is zonde, 't is schande Net of je geen tien nu tellen meer kan Te water en ook te lande? (bis.) Kom, sla uw hand, en fiksch genoeg, Om zwaard, om roerstok en om ploeg, Tot heil van 't lieve Vaderland,} bis. Van 't lieve Vaderland!} bis.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
206
De waarzegger.
Komt, vrien-den, schenkt nu nog eens in, En wilt de hand ons biên, Dan mel - den wij u in ons lied, Wat ze - ker zal ge -schiên, Wat ze - ker zal ge - schiên.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
207 Merk op, 't is een belangrijk woord, Van dubbele waardij: Zijn vier en twintig uren om, Dan is een dag voorbij. (bis.) Zoodra het nacht geworden is Zijn alle katten grauw; En als de man zijn gade kust, Dan kust hij zijne vrouw. (bis.) Na negen maanden wordt een kind, Ten doop steeds aangeboôn; En als men naar zijn vader heet, Is men zijns vaders zoon. (bis.) Vindt men ter markt geen boter staan, Dan is daar niet te koop; En komt de meid soms niet weerom, Dan is zij op den loop. (bis.) Wanneer men zeer veel vruchten teelt, Dan heeft men rijklijk ooft; En die zijn vrouw's pantoffel kust, Die is niet wel bij 't hoofd. (bis.) Hij die u om een aalmoes bad, Was wis een arme Job; En die een os op stal heeft staan, Heeft ook een ossekop. (bis.) Als in een noot geen kern soms is, Is zij waarschijnlijk hol; En die aan heete koortsen lijdt, Heeft pijn vast in den bol. (bis.) Als uit de kraan geen wijn meer loopt Zit ze in een ledig vat; En heeft een dief wat weggekaapt, Dan mist men altijd wat. (bis.) Van schotels daar geen spijs op is, Eet men zich zelden zat; En die het land ter woonplaats koos, Woont niet in eene stad. (bis.) Een degen vreest hij, die een naald Ontsteld ontvluchten gaat; En hij, die op een aap gelijkt, Heeft juist geen schoon gelaat. (bis.) Die hooi genoeg op zolder heeft, Kan ruimschoots voedsel biên; En die een mooie zuster heeft, Zal ras een zwager zien. (bis.) Gaat gij soms voor den spiegel staan
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
Dan ziet ge een grooten gek; En de arme, die geen voedsel heeft, Lijdt dikwijls groot gebrek. (bis.) Die geld in overvloed bezit, Dien noemt men nimmer arm; En die bij zijnen arbeid zweet, Die is gewoonlijk warm. (bis.) Maakt gij van hout een zomerhuis, Van steen zal 't dan niet zijn; En houdt de zanger hier nu op, Uit is dan zijn refrein, (bis.)
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
208
Lieve vogels, brengt mijn groeten.
Lie-ve vo - gels! brengt mijn groe-ten, Brengt die aan- de- lief - - ste mijn, Wilt u aan haar boe-zen nestlen, Dáár mijn lief - de bo - den zijn! Dáár mijn lief - de bo - den zijn! Lieve vogels, zoo 't gebeurde, Dat zij om mijn afzijn zucht, Kom dan daadlijk 't mij vertellen, Vlugge boden van de lucht! (bis.) Lieve vogels, mocht zij wenschen, Dat gij haar uw liedren meldt, Doet haar dan geen enkel hooren, Dan wat van mijn min vertelt! (bis.)
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
209
Wijnlied.
Onlangs kwam een ou-de pruik, Met een bril voor de oo-gen; Die heeft mij van 't wijn-gebruik Heel wat voor-ge - lo - gen: 'Boeken' zei hij, 'en geen wijn, Zijn 't, die u ge - leerd doen zijn.' ''t Drinken maakt den men[s]ch maar stom, ''t Hindert in 't stu[de]eren, ''t Zal uit Pallas' heiligdom 'Eeuwiglijk u weren! 'Boeken, boeken en geen wijn, 'Zijn 't die u geleerd doen zijn!' Maar ik zei: 'Dat hebt gij mis, 'O gij oude mufferd! 'Gij dronkt nooit geen wijn, gewis! 'Gij onnoozle sufferd! ''t Is alleen 't gebruik van wijn, 'Dat geleerd en wijs doet zijn! 'Lees maar eens Anakreon, ''t Zal u wel vermaken: 'Denk eens wat hij niet al kon, 'Grieksche verzen maken. 'En dat ging dan wel zoo goed, 'Als gij 't ooit in 't Hollandsch doet. 'Dat was wat een andre vent 'Als gij met uw boeken; 'Wijsheid was hij steeds gewend 'In den wijn te zoeken. 'Drinkt maar,' zegt hij, 'drinkt maar wijn!
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
'Dra zult gij verstandig zijn!' De Aarde drinkt en Zon en Maan, Al wat leeft, moet drinken; En ik zou daar nuchter staan, Niet eens helder klinken! Neen, mijn Vrienden! neen, o neen! Dra was dan mijn leven heen. Vrienden, water maakt maar stom! Leert dit van de visschen; Maar met wijn keert dit zich om, Zeker 't kan niet missen. Drinkt maar, drinkt maar vlijtig wijn, Dan zult gij welsprekend zijn!
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
210
Ach, waart gij maar de mijne!
Ach, waart gij maar de mij - - ne, Wat zou 'k ge - luk - kig zijn, Be - vrijd zou 't hart dan we - zen Van on - rust en van pijn, En in uw blik, zoo rein en goed, Vond ik dan vreugd voor mijn gemoed;
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
211
Ach waart gij maar de mij - ne, Wat zou 'k ge - luk - kig zijn, Wat zou, wat zou- 'k ge - luk - kig zijn. Ach, waart gij maar de mijne, Kon 'k u mijn hand maar biên, 'k Zou dan mijn tijd besteden, Met u steeds aan te zien, Deez' aard, hoe schoon ze ook wezen moog', Kreeg dan geen blik meer van mijn oog! Ach, waart gij maar de mijne, Hoe goed zou 't mij dan zijn! Uw blik zou mij meer sterken Dan de edle roode wijn, En in dien blik, zoo rein en goed, Had ik het hoogst voor mijn gemoed! Ach, waart gij maar de mijne, Ik vreesde dan geen dood; Hij zou ons samen vinden Bij 's levens avondrood: Uw liefdeblik, mij zooveel waard, Zou troostvol zijn bij 't leed der aard! Ach, waart gij maar de mijne! Breekt eenmaal dan mijn oog, Dan spreek ik na het heengaan, Naar 't Vaderland omhoog: 'Hier is voor mij de Hemel niet, 'Wanneer uw oog niet op mij ziet!'
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
212
Nu of nimmer.
Nu of nim-mer, nu of nimmer! Blij-ve dat bij vreugd of smart, 't On-be-drieg-lijk wachtwoord immer, Dierbaar aan elk minlijk hart. Wilt ge hoon of laster wreken, Dat het dan geen uit-stel lij! Blijf geen haat in't binnest kweekenDat het nu of nimmer zij! NU OF NIMMER! Waartoe morgen, Als 't een eedle handling geldt? Soms baart jaren, vol van zorgen, Wat één dag werd uitgesteld. Wie kan op de toekomst bouwen, 't Heden, 't heden staat u vrij, 't Minst verzuim wekt steeds berouwen! Dat het nu of nimmer zij. NU OF NIMMER! NU OF NIMMER! Spreekt u huivrende armoede aan, Tracht dan eer 't gebrek verslimmer, Trouwden broeder bij te staan! Heden hebt ge om van te geven, Morgen bleef licht niets u bij, Dat dan immer in uw leven
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
'NU OF NIMMER' 't wachtwoord zij.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
213
Onsterfelijkheid.
On - der 't loof ge - do - ken Hangt de doo-de pop; Uit haar kluis ge - bro - ken, Stijgt de vlin-der op. Beeld van blij herleven, Vlinder! zijt gij mij; 'k Zal ook opwaarts zweven, Weer ontwaakt als gij. Eens leg ik den kluister Van dit lichaam af, En in schooner luister Stijg ik uit mijn graf. 'k Zweef op englen - vlerken Door geen stof geboeid; Waar in zaal'ge perken Eeuwig vreugde bloeit.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
214
Vergeet mij niet.
Vergeet mij niet, zoo heet het bloemp-je, Dat bij de hel - dre beek-jes groeit; En door het zach - te mos be-schaduwd Op ee-nen la - gen sten-gel bloeit. Ver-ge - ten wor - den roos en an - jer Wanneer de kor - te zo - mer vliedt,
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
215
Maar 't zedig bloemp-je-schoon ont - bla-derdLeeft in het hart. Vergeet mij niet. Leeft in het hart. Vergeet mij niet! 't Vergeet mij nietje, is 't eerste bloempje, Dat aan zijn dierbre een jongling biedt; En plaatst zij 't blozend aan haar boezem, 't Luidt in haar taal: vergeet mij niet. Wordt eens die zoete band verbroken, Dan plaatst zich 't bloempjen op het graf, En eerst wanneer daar beiden sluimren Valt ook het laatste blaadjen af. (bis.) Vergeet mij niet, zoo spreken vrienden Bij d'ongeveinsden handendruk; Die eed blijft heilig ook al zweeft er Geen enkel lachje van geluk; Het bitterst leed moog' hem begrimmen, Die knoop blijft voor den druk te vast, 't Zijn telgen op één stam vereenigd, Die op denzelfden wortel wast. (bis.) Vergeten kan geen' moeder 't wichtje, Dat haar de liefd'rijke Almacht schonk; 't Blijft in het bloedend harte leven, Schoon 't ook den dood in de armen zonk; En van daarboven fluistert zachtkens Een stem als hemelmelodij: In de eeuwigheid blijft ge onvergeetlijk Een onverganklijk deel van mij. (bis.)
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
216
Aan eene beek.
Stil - le beek, die on - der 't lommer, Kalm en zacht daar he - nen vloeit; Mocht mijn le - ven u- ge - lij - ken, Schoon de storm - vlaag el - ders loeit;Moch - ten al mijn le - vens - pa - den
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
217
Vrij van kom-mer, vrij- van pijn, Steeds door voorspoed mild be-scha-duwd, Ef-fen als uw vlak-te zijn. Dan, helaas! dees wisslende aarde Schenkt geen ongestoorde vreugd; Vaak verdrijven leed en smarten Zelfs het schuldeloost geneugt; Maar wat hier ons lot moog' wezen, Hij die steeds der deugd zich wijdt, Ziet, van alle smart ontheven, Eens zich 't zaligst lot bereid. Ja, mag ik uw beeld niet dragen, Lieve beek! die zachtkens vliet; Mag ik hier de rust niet smaken, Die gij storeloos geniet; Eens toch zal de morgen dagen, Die mij voert naar beter oord, Waar de reinste hemelweelde Door geen ramp meer wordt verstoord.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
218
Aan Fannij.
Ja, Fan-nij! ja, een mil-de re-gen Van voorspoed ruischt op al mijn' we-gen; Mijn roem en goud - zucht zijn vol -daan; Dan ach! hoe zeer mijn hart- moog zwoegen, Het smaakt geen aas - je ver - ge - noe-gen, Gij, dier-baar meis - je! mist eraan, Gij, dier-baar meis - je! mist er aan.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
219 Een hut van klei aan 't eind der aarde, Een plekje gronds van luttel waarde, Blijft in mijn oog een grooter schat Dan al 't vermogen van een koning, Indien ik in mijn schaamle woning Uw boezem tot een rustplaats had. (bis.) O zoet herdenken, vol van smarte, Toen slechts een teer gevoelig harte Mijn eenigste bezitting was, En ik, aan uwe zij gezeten, Van elk miskend, van elk vergeten, Mijn rijkdom in uw oogen las. (bis.) Ach, als dan alles teerheid aâmde, En mijn gevoel 't Heelal omvaâmde, Dan zeeg ik op uw lippen neer; Dan sprak ons hart, en wij - wij zwegen; Ik wenschte, en alles was verkregen; En gij, gij hadt geen wenschen meer. (bis.) Vaak waan ik, in mij zelv' verloren, Het teêr gemurmel nog te hooren Dier kalme beek, wier oevergras, Wier zachte boord, op duizend plekken, Nog tot getuige kan verstrekken Hoe zalig eens uw minnaar was. (bis.) O als gij langs de stille baren, Bij 't bleeke licht der maan gaat waren, Aan d'avond van een zoel en dag, O denk dan, hoe, door heel het leven, Geen straal weêr om mij heen zal zweven, Die mijn geluk aanschouwen mag. (bis.) Ligt dat een traan dan uit uw oogen, Een traan van liefde en mededoogen, Het bevend gras bepaarlen zal; Ach, Fannij! - Fannij! welk herdenken, Toen elke traan mijn hart mocht drenken, Toen mij 't Heelal geen zuchtje ontstal? (bis.) Laat echter vrij dat traantje vloeien; Dat duizenden het gras besproeien! Mijn hart geniet de waarde er van. Ach! waarom 't langer mij verzwegen? Een traan blijft nog den jongsten zegen, Dien mij uw liefde schenken kan. (bis.)
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
220
De Vergeet-mij-niet.
Waandlaar! ziet gij in de da - len, Aam den oe - ver van den vliet, 't Hemelsch blau - we bloemp-je pra - len? O- vergeet dat bloempje niet, O- vergeet dat bloempje niet. Zoo het al geen balsemgeuren Als de roos in 't rond verspreidt, 't Draagt de lieflijkste der kleuren, Beeld is 't der bestendigheid. (bis.) Als de jong'ling vol verrukking 't Aan zijn zielsvriendinne biedt, Zegt zijn teedre handdruk vleiend: Meisjelief! 'k vergeet u niet. (bis.) Als getrouwe vrienden scheiden, En hun oog een traan ontschiet, Spreekt dit bloempje tot hen beiden: Neen, uw vriend vergeet u niet. (bis.) Wandlaar! als gij in de dalen Aan den oever van den vliet, 't Lieve bloempje dan ziet pralen, Pluk het, maar vertreed het niet. (bis.)
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
221
Het lied van chassé.
Wie praalt aan 't hoofd der hel-denstoet? Chas-sé, Wie heeft ge - wro - ken Hol-landsch bloed? Chas - sé. Wie spreekt uit monden van met aal, De Trompen en de Rui-ters taal? Chas-sé! Chas-sé! Chas - sé! Chas - sé! Chas-sé! Chas - sé! Wie heeft gestraft het snoodst verraad? Chassé! Wie redde 't bolwerk van den staat? Chassé! Wie toonde wat de Leeuw vermag, Dien voormaals de aard' nooit sluimren zag! Chassé! Chassé! Chassé! Wie heeft der muitzucht perk gezet? Chassé! Wie 't monster in zijn nest verplet? Chassé! Wie is, als Neerlands oudste zoon, De hechtste steun van 's Konings troon? Chassé! Chassé! Chassé! Oud-Neêrland zijt gij dier en waard', Chassé! Uw heldenroem klinkt luide op aard', Chassé! Voor u rijst onze zegenbeê, Wij zingen met het leger meê: Vivat, Papa Chassé (*)!
*
Papa Chassé is de naam, welken de krijgslieden hunnen geliefden General gewoon waren te geven.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
222
Scheldelied.
Zij zul-len hem niet heb - ben, Den vrij-en Schel-de-stroom; Wat strikken zij ons leg - gen, Zij steunen op een droom. Zoo lang er nog een bo - dem Mag zei-len door den vliet, Be-zit - ten zij de zoo - men Der vrij - e Schelde niet. Zij Zij zullen hem niet hebben, Den vrijen Scheldevloed. Zoo lang onze adren zwellen Van onverbasterd bloed. Zoo lang het grootsch verleden Der Zeeuwen hart nog streelt; Zoo lang er nog een dichter De harpesnaar bespeelt. Zij zullen haar niet hebben, De vrije Scheldevaart, Zoo lang men aan haar boorden Der vadren taal bewaart. Zoo lang er knapen vrijen, Naar ouderlijken toon,
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
Zoo lang men 't Zeeuwsche meisje Herkent voor braaf en schoon. Zij zullen ons niet hebben, Dat zweren wij bij God! Voordat de golven dekken Ons aller overschot.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
223
Vaartwel.
Schei-den moet ik, schei-den zal ik. Vrienden-lief, de tijd gaat snel! 'k Wil geen langen groet u ge-ven; Is ge-heel ons aard-sche le-ven Niet een eeuwig, één vaarwel? Niet een eeuwig, één vaar-wel? Vluchtig zijn onze oogenblikken, Jaren vlieden, even snel, Heden komen, morgen scheiden, Heden vreugde, morgen lijden, Slechts een treurig, één vaarwel! Is de tijd ook ras verstreken, 't Was mij in het hart zoo wél, Wat me uw liefde heeft gegeven, Blijft me in 't lievend harte leven, Daarom hartelijk: Vaarwel! Kan wel de afstand zielen scheiden, Drijft ooit 't lot zoo wreed een spel? Van het West tot 't Oosterkrieken, Zweeft de geest op vlugge wieken; Dies blijmoedig klink' 't 'Vaarwel!' Zelfs, wanneer, o Slaap! uw Broeder, Mij ontslaat uit de aardsche cel, Roep ik van een schooner sterre, Tot mijn vrienden nog van verre
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
Toch een vriendelijk vaarwel!
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
224
De Kabels los! Matrozenlied.
De kabels los, de zei-len op, Dat gaat er op een varen; Al waren wij Sin-jeurs aan wal, Ons hart leî in de ba-ren: Een Hollandsch kind, dat is bekend, Die vindt in Zee zijn e - lement, jo-ho, jo-ho, jo - ho, jo-ho! Die vindt in Zee zijn e - lement! En zijn wij zoo geen banjêrs meer Als in verleden dagen, Toen ieder voor Jan - Compânie Een flikker had geslagen: Toch zeilen wij op iedre Zee Zoo goed nog als de beste meê, Joho, joho, joho, joho! Zoo goed nog als de beste meê! Hoezee dan, Jongens! In het want! De handen uit de mouven, Laat Duitscher, Noor of Engelschman Niet klimmen in je touwen, Dán kan je varen zonder peil, Al blies de Nikker in het zeil,
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
Joho, joho, joho, joho! Al blies de Nikker in het zeil!
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
225
Rooverslied.
Een vroolijk le-ven is ons lot, Al strekt ons't bosch ter wo-ning; Men noemt ons wel eens roovers rot, Maar foei! dat wordt door ons bespot, Elk onzer is een ko - ning, Elk onzer is een ko - - ning.Wordt hij, die rijk is aangerand Om ons zijn beurs te geven, Het is om in ons vaderland Elk woekeraar en dwingeland, Eens voor ons te doen beven. (bis.) De dweper, die het volk verblindt, De vrekken, die elk plagen, En hij, die 't volk aan ketens bindt, In 's menschen rampspoed vreugde vindt, Wordt door ons neergeslagen. (bis.) En dreigt men ons met krijgsgeweld, Wij durven 't hoofd te bieden, Daar 't rooversrot geen bloed ontstelt; Neen elk is in den slag een held, Hij sterft, maar za! niet vlieden. (bis.)
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
226
Het waar genoegen.
Wat slo-ven en zwoegen de menschen door - een Om lut - te - le vreug-de te sma - - ken; En pijl - snel vliegt im - mer het le - ven daarheen Met al waar zij vu - rig naar ha - - ken.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
227
O, dwaas wie zijn hart aan de we - reld ooit hangt, En ij - de - le vreugd voor zijn zwoe - gen ver - langt. Hier woekert een vrek, en verspilt al zijn tijd Om schatten op schatten te hoopen; Ginds heeft zich een held aan den oorlog gewijd Om bloedige lauw'ren te koopen; Maar rijkdom en roem, hoe verlokkend zij zijn, Bedwelmen den mensch, hun genot is slechts schijn. Daar jaagt een de weelde en haar schijnvreugde na, Zoo schoon en verrukkend voor de oogen; Maar spoedig ontdekt hij, niet zelden te spâ, Zich wreed door haar vleistem bedrogen. Geen weelde, hoe vleiend, hoe lokkend zij spreekt, Heeft immer nog duurzaam genoegen gekweekt. Die vliedt zijne woning, en zwerft immer rond In ver afgelegen gewesten, Waar menigeen bronnen van weelde vaak vond, Die lijf en ziel beide verpesten. Hij, die den gezelligen vriendenkring vliedt, Vindt vreugde en genot onder vreemden ook niet. Neen, makkers! laat sloven en zwoegen wie wil, Aan schijnvreugd zich immer vergapen, Wij wagen ons geenszins naar luim en naar gril, Om valsche genoegens te rapen. Geen vreugde, hoe vurig, hoe gretig gezocht, Worde immer ten prijs onzer zielsrust gekocht.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
228
Scheiden.
As de zwa - luw ons ver - laat En der bloe - men schoon ver - gaat; Als de zoe - le zo - mer-lucht Met den nach - te - gaal ont - vlucht, Vraagt het hart In die-pe smart, Vraagt het hart In die-pe smart:
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
229
Zeg mij duurt uw af - zijn lang? Scheiden, o schei - den valt mij zoo bang, Schei-den, o scheiden, scheiden valt bang. Als de zwaan naar 't Zuiden spoeit, Waar citroen en dadel bloeit; Als de zon in 't Westen zinkt, 't Avondrood nog kwijnend blinkt, Vraagt het hart} bis. In diepe smart:} bis. Zeg mij, duurt uw afzijn lang? Scheiden valt bang. (bis.) Droevig hart! o staak uw klacht, U ook wordt eens rust gebracht. 'Zal mij weêr de toekomst biên, 'Wat ik hier moest sterven zien?' Vraagt het hart} bis. In bange smart.} bis. Ik geloof, ik zie het weêr, Smart ook het scheiden thans zoo zeer. (bis.)
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
230
Aan de maan.
Schoone maan! zeg, niet gij he - den, Daar gij 't hal-ve rond be - spiedt, Schoone maan! zeg, ziet gij he-den, Mijn ge - lief - de Fil - lis niet? Ja gij ziet haar, want geen wolk - je Dekt uw hel - der blin-kend oog;
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
231
Gij kunt on - ver-hin-derd tu - ren Van den hoo - gen star - ren - boog. Onverhindered? ach! wat zeg ik? Dak of venster zal misschien U, o nachtvorst in! beletten Om mijn' levenslust te zien. Nijdig dak! Afgunstig venster! Laat het oog der zuivre maan Door uw dicht gevoegde reten Bij mijn lieve Fillis gaan. Maar, zoo gij, o lust des hemels! Mijn bevallig meisje ziet, Zeg dan dat haar trouwe minnaar Haar zijn teedre groeten biedt. Zeg, met een verhelderd blikje, Door een schitterender gloed: Schoone Filles! 't is uw minnaar, Die u door mijn stralen groet. Nachtverlichtster! Stiltekweekster! Ziet gij mijne Fillis nu? Mooglijk ziet zij, teeder denkend Aan haar minnaar, thans op u! Mooglijk denkt zij, opwaarts ziende, Daar gij 't halve rond bespiedt: Schoone maan! zeg, ziet gij heden Mijn geliefden Damon niet? Mooglijk zendt zij ook een zuchtje Van verlangen naar mij heen, Vang dat zuchtje, schiet het weder Met uw stralen mij beneên! Hemeldochter! wellustwekster! Blijf ons beider oogelijn, En laat uwe zilvren stralen Immer onze boden zijn!
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
232
Jagerslied van van Dam.
Wij, vrij-e ja-gers van van Dam! Hoe - rah! Hoe-rah! Hoe-rah! Die met ons mêe de buks op nam, Hoe-rah! Hoe-rah! Hoe - rah! Op 't voor-beeld van dien groot ma-joor Ging 't lus - tig heg en strui - ken door,
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
233
Voor Va-derland en Ko - ning! Hoe-rah! Hoerah! Hoe - rah! Voor Va - derland en Ko - ning! Hoe-rah! Hoerah! Hoe - rah! Als ginds in 't hout de horen schalt, Hoerah! Hoerah! Hoerah! Wat lief muziek! de kogel knalt, Hoerah! Hoerah! Hoerah! De knie gestrekt, en 't lijf gebukt; Zoek uit je man! en losgedrukt, Voor Vaderland en Koning! Hoerah! enz. 't Gepiefpaf in den damp van 't kruid, Hoerah! Hoerah! Hoerah! Hoe harder 't ons om de ooren fluit, Hoerah! Hoerah! Hoerah! Dan hijgt de borst, dan stijgt de moed, 't Is 'Vuur!' al stroomt ook 't jagerbloed Voor Vaderland en Koning! Hoerah! enz. Als vrije jagers strijden wij, Hoerah! Hoerah! Hoerah! Lang leev' majoor van Dam er bij, Hoerah! Hoerah! Hoerah! Want Neerlands trouwe legermacht Heeft steeds met eer haar plicht volbracht. Voor Vaderland en Koning! Hoerah! enz.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
234
Transvaalsch Volkslied.
Een i - der na - zie heef sijn land, Ons woon op A - fri-kaan-se strand: Ver ons is daar geen be - ter grond Op al die wij - e we - reldrond. Trots is ons om die naam te dra Van kin - ders van Suid - A - fri - ka.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
235 Een ider nasie heef sijn taal: Ons praat van Kaap tut in Transvaal Wat almaal maklik kan verstaan. Wat gaat die ander taal ons aan? Ons praat, so's pa en oupapa, Die landstaal van Suid-Afrika. Een ider nasie heef sijn wet, Wat goed gebied en kwaad belet; En elk sijn wet is na sijn aard En gaat met sijn natuur gepaard. So volg ons ook die sede na, Wat thuis hoor in Suid-Afrika. Een ider nasie heef sijn reg, Al is hij nog so swak en sleg, Daar is een oog, wat alles merk, En set die onreg paal en perk; Hij kijk ook ons verdrukkers na, En waak ook voor Suid-Afrika. Een ider nasie heef sijn tijd Om op te groei en af te slijt; En so's ons Lie we Heer dat doet So is dit altijd wijs en goed. Da kom een dag ver ons ook, ja! Vertrouw op God, Suid-Afrika! Want al die nasies heef éen God. Hij re'el ider volk sijn lot, Hij heef ver ider volk sijn taal, Sijn land, zijn reg, zijn tijd bepaal. Wie dit verag sal sijn straf dra. O God, bescherm Suid - Afrika!
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
236
Die Wacht am Rhein.
Es braust ein Ruf, wie Don-ner-hall, Wie Schwertge-klirr und Wo - gen-prall; Zum Rhein, zum Rhein, zum deut - schen Rhein, Wer will des Stro-mes Hü - ter sein! Lieb Va - ter-land magst ru-hig sein, Lieb Va - ter-land magst ru - hig sein,
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
237
Fest steht und treu die Wacht, die Wacht am Rhein! Fest steht und treu die Wacht, die Wacht am Rhein! Durch hunderttausend zuckt es schnell, Und Aller Augen blitzen hell, Der Deutsche, bieder, fromm und stark, Beschützt die heil'ge Landesmark. Lieb Vaterland, magst ruhig sein,} bis. Fest steht und treu die Wacht, die Wacht am Rhein!} bis. Er blickt hinauf in Himmelsau'n, Da Heldenväter niederschau'n, Und schwört mit stolzer Kampfeslust: Du Rhein bleibst deutsch, wie meine Brust! Lieb Vaterland, magst ruhig sein,} bis. Fest steht und treu die Wacht, die Wacht am Rhein!} bis. So lang ein Tropfen Blut noch glüht, Noch eine Faust den Degen zieht, Und noch ein Arm die Büchse spannt, Betritt kein Feind hier deinen Strand! Lieb Vaterland, magst ruhig sein,} bis. Fest steht und treu die Wacht, die Wacht am Rhein!} bis. Der Schwur erschallt, die Woge rinnt, Die Fahnen flattern hoch im Wind: Am Rhein, am Rhein, am deutschen Rhein, Wir Alle wollen Hüter sein. Lieb Vaterland, magst ruhig sein,} bis. Fest steht und treu die Wacht, die Wacht am Rhein!} bis.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
238
Danevang! (Dansk Folkesang).
Da - nevang med grönne Bred, Ved den blanke Vo - ve! I die Skjöd er Kjerlig-hed, Fred i di - ne Sko - ve! Fuglen sin - ger höit i Skye O - ver Kjaempe - höi - e, Men i Da - len smi-ler blye Vaar-fi-o - lens Öi - e.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
239 Danevang! din Blomsterarm Faedrene omslynged, Kjaerlig glöder Sönnens Barm, Hvor hans Vugge gynged. I de danske Faedres Spor Under Egeskygger, Der hvor Troskabsfuglen boer. Enigheden hygger. Een er Fader for os her, Vi har faelleds Moder. Danmark er vor Moder kjaer Danmarks Sön vor Broder! Som et Hjerte Favn i Favn Broderfolket flamme! Juble höit dit Fadernavn, Gamle Skjoldungstamme. Hil dig Drot og hil dig Land! Ved den blanke Vove! Blomsteröer, grönne Strand! Lyse Bögeskove! Her er Troskabsfuglen graae, Faedres Höie grönne! Vennen trofast, Himlen blaae, Slettens Möer skjönne! Her er Sang og Harpeklang! Her er Fryd og Gammen! Her vi slumre skal engang Broderligt tilsammen! Her vi leve skal og döe, Som de Faedre gjaeve; Leve Konge, Land og Möe! Gamle Danmark leve!
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
240
[Himno patriotico da Constitucion] [En las Cabezas el proclamo La suspira da constitucion]
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
241
Russische Volks - Hymne.
Bo - she zar - ia chra-ni! Ssil - nyi der-schâw nui, Zarst - wui na Sla - wyi, na Sla - wu nam. Zarst - wui na Strach wragam, Zar- pra - wo sslaw-nyi. Bo - - - she- zar - ia chra - ni!
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
242
La Brabançonne.
Qui l'au - rait cru? de l'ar - bi - trai - re, Con - sa-crant les affeux pro - jets Sur nous de l'ai-rain sangui-nai - -re, Un prince a lan-cé les bou-lets. C'en est fait! oui, Bel - ges, Tout chan - -ge, a - vec NassauPlus d'in-di - gne trai - té, La mi-traille a bri-sé l'o-ran - ge
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
243
Sur l'ar - bre de la li - ber - té, La mi-traille a bri- sé l'o - ran - ge, Sur l'ar - bre de la li-ber-té, Sur l'ar -bre de la li-ber-té, Sur l'ar - bre de la li ber - té. Trop généreuse en sa colère, La Belgique vengeant ses droits, D'un Roi, qu'elle appellait son père N'implorait que de justes lois; Mais lui, dans sa fureur étrange, Par le canon que son fils a pointé. Au sang Belge a noyé l'orange} bis. Sous l'arbre de la liberté.} bis.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
244
Himno popul.
O Pa - tria, o Rey, o Po - vo, A-maa- tu - a Re - li - gi -ão, Ob - ser-va e-guar-da sempre Di - vi - nal Con-sti - tu - i -cão, Di - vi -nal Con-sti - tu - i -cão. Vi-va o Rey! vi-va o Pa-tria! Vi-va o sanc - ta Re-li- gi - ao!-
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
245
Vi-va o lu - zos va - le - ro - zos A fe - liz Con-sti - tu - i -cão! - A fe - liz Con-sti - tu - i - cão! Oh com quanto desafogo Na cummum agitacão Dá vigor ás almas todas Liberal Constituição. Venturosos nos seremos Em perfeita unição Tendo sempre em vista todos Liberal Constituição. A verdade não se affussa O Rey não se engano, não Proclamemos, oh Portuguezes Liberal Constituição.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
246
La Marseillaise.
Allons, enfants de la pa-tri-e! Le jour de gloire est ar-ri-vé. Contre nous de la ty-ran-ni-e L'é-ten-dard sanglant est le-vé. L'é-ten-dard sanglant est le - vé Entendez vous, dans les cam-pagnes, mu - girces fé-roces sol-dats? Ils vien-nent jusque dans nos bras, Egor-ger nos fils, nos com-pagnes!... Aux ar - mes, ci-toy-ens!
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
247
For-mez-vosbataillons: Marchons, marchons, Marchons, marchons, Qu'un sang im-pur a - breu - ve nos sil-lons. lons. Que veut cette horde d'esclaves Contre nous en vain conjurés? Pour qui ces ignobles entraves, Ces fers dès longtems préparés? Français pour nous, ah quel outrage! Quels transports il doit exiter! C'est nous qu'on ose méditer De rendre à l'antique esclavage!.... Aux armes, etc. Tremblez, tyrans! et vous, perfides, L'oprobre de tous les partis; Tremblez! vos projets parricides Vont enfin recevoir leur prix. Tout est soldat pour vous combattre: S'ils tombent nos jeunes héros, La terre en produit de nouveaux Contre vous tout prêts à se battre.... Aux armes, etc. Amour sacré de la patrie, Conduits, soutiens nos bras vengeurs. Liberié, liberié chérie, Combats avec tes défenseurs. Sous nos drapeaux que la victoire Accoure à tes mâles accens; Que tes ennemis expirans Voyent ton triomphe et notre gloire.... Aux armes, etc. Que l'amitié que la patrie, Fassent l'objet de tous nos voeux;
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
Ayons toujours l'âme remplie Des feux qu'ils inspirent tous deux. Soyons unis, tout est possible, Nos vils ennemis tomberont; Alors les Français cesseront De chanter ce refrain terrible; Aux armes, etc.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
248
Österreichisches Volkslied.
Gott er - hal - te Franz den Kai - ser, Un - sern gu ten Kai - ser Franz! Lan - ge le - be Franz der Kai - ser In des Glü-ckes hell - stem Glanz! Ihm er -blü - hen Lor-beer-rei-ser, Wo Er geht, zum Eh - ren - kranz!
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
249
Gott! er - halte Franz den Kaiser, Unsern gu - ten Kai-ser Franz! Lass von Seiner Fahnen Spitzen Strahlen Sieg und Fruchtbarkeit! Lass in seinem Rathe sitzen Weisheit, Klugheit, Redlichkeit; Und mit Seiner Hoheit Blitzen Schalten nur Gerechtigkeit! Gott! erhalte Franz den Kaiser, Unsern guten Kaiser Franz! Ströme denier Gaben Fülle Über Ihn, Sein Hans und Reich! Brich der Bosheit Macht, enthülle Jeden Schelm- und Bubenstreich! Dein Gesetz sei stets Sein Wille; Dieser uns Gesetzen gleich. Gott! erhalte Franz den Kaiser, Unsern guten Kaiser Franz! Froh erleb' Er Seiner Lande, Seiner Völker höchsten Flor! Seh' sie, Eins durch Bruderbande, Ragen allen Andern vor; Und vernehme noch am Rande Später Gruft der Enkel Chor: Gott! erhalte Franz den Kaiser, Unsern guten Kaiser Franz!
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
250
Norske Nationalsang.
Son - ner, af Nor - ges det aeld - gam - le Ri - ge, Sjunger til Har-pensden fest-li - ge Klang! Man-digt og hö itids fuldt Tö-nen-lad sti - ge; Fae-dre-ne lan-det ind - vi - es vor Sang. Fae - dre-ne min - der her - ligt op rin - der, Hvergang vi naevne vor Fae-dre-ne staun.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
251
Svul-men-de Hjer- ter oy glö-den-de Kin-der Hyl-de det elsk-te det hel - li - ge Naun. Flyver vor Aand til de hensvundne Tider Herligt den skuer vort Faedrelands Glands. Kjaempere gange om Dovrefjelds Sider, Vandre til Ledingefaerd som til Dands. Mandige Skarer bölgen befarer, Norriges Roes baer til fjerneste Kyst; Hyemme er Kjaempere nock som forsvarer Arvede Frihed med modige Brist. Medens de Staalklaedte pröve sin Styrke, Medens de stande i kjaempende Rad, Skjalde og Sagamaend Konsterne dyrke, Riste i Huner de herrligste Qvad. Konninger holde soepteret holde, Röget med Vüsdom det hellige Kald. Gjennem Aarhundresders Nat deres Skjolde Gjenstraale klart i Erindringens Hal. Oldtid, du svandt med din hellige Flamme Blusser i Normandens Hjerte enduu; End er af AEt og af Kraft han den Samme, End staaer til Frihed og AEre hans Hu, Og naar han qvoeder Norriges Hoeder, Svulmer hans Hjerte af Stolthed og Lyst, Ham er selv Sydens de yndigste Steder Intet mod Norriges sneedoekte Kyst. Frihedens Tempel i Normandens Dale Stander saa herrligt i Ly af hans Fjeld. Frit tör han toenke og frit tör han tale, Frit tör han virke til Norriges Held. Fuglen i Skove, Nordhavets Vove Friere er ei end Norriges Mand; Villig dog lyder han selvgivne Love, Trofast mod Konning og Faedreneland. Elskede Land med de skyhöie Bjerge, Frugtbare Dale og fiskrige Kyst! Troskab og Kjaerlighed fro vi dig svaerge: Kalder du, blöde vi for dig med Lyst. Ewig du stande elskte blandt Lande, Frit som den Storm, der omsuser dit Fjeld, Og medons Bölge omsnoer dine Strande Stedse du voxe i Haeder og Held!
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
252
Rule Britannia.
When Bri - tain first- at heav'ns com-mand A-rose- from out the a - zure main, A- ro - se, a - ro - se from out the a - zure main, This was the char-ter, the char-ter of the land, And guardian an - gels sung this strain:
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
253
Rule Bri-tan-nia, Bri-tan-nia rule the waves, For Bri - tons ne - ver will be slaves. Still more majestic shalt thou rise More dreadful from each foreign stroke, As the loud blast, that tears, that tears the skies, But serves to root thy native oak. Rule Britannia ect. The nations not so bless'd as thee, Must in their turn to tyrants fall; While thou shalt flourish, shalt flourish, great and free, The dread and envy of them all. Rule Britannia ect. The haughty tyrants ne'er shalt tame, All their attempts to bend thee down, Will but arise, arise thy gen'rous flame But work their woe, and thy renown. Rule Britannia ect. To thee belongs the rural reign, Thy cities shall with commerce shine; All thine shall be, shall be the subject main, And ev'ry shore, it circles, thine. Rule Britannia ect. The muses still with freedom's sound, Shall to thy happy coast repair; Bless'd isle, with matchless, with matchless beaut crown'd And manly hearts to guard the fair. Rule Britannia ect.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
254
O pescator dell' onda.
O pescator dell' on - de, Fi-de-lin, O - lin. Vie-ni pes-car in quà, Colla bel-la sua barca Col-la bel-la se ne và, Fi - de - lin lin la, Vie- la. Non voglio cento scudi, Fidelin. Sta borsa ricama Colla bella sua barca Colla bella se ne và, Fidelin lin la. Io vo'un bazin d'amore, Fidelin. Che qual mi pagherà Colla bella sua barca Colla bella se ne và, Fidelin lin la.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
255
Yankee doodle.
A Jan-kee Boy is trim and tall, And ne-ver o - ver fat - - sir. At Dance or fro-lic hop and Bal Las nim-ble as a Rat - sir. Yan - kee Doo - dle guard your coast, Yan - kee Doo-dle dan - dy, Fear not then nor threat nor boast, Yan-kee Doo-dle dan - dy.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
256
Schweizerische Volkshymne.
Rufst du mein Va - ter-land? Sieh uns mit Herz und Hand, All' dir ge - weiht! Heil dir, Hel - ve - ti-a! Hast noch der Söh-ne ja, Wie sie Sankt Ja-kob sah, Freudvoll zum Streit. Da, wo der Alpenkreis Dich nicht zu schützen weiss, - Wall dir von Gott Steh'n wir den Felsen gleich, Nie vor Gefahren bleich, Froh noch im Todesstreich, Schmerz uns ein Spott. Nährst du uns mild und treu, Hegst uns so stark und frei, Du Hochlands Brust! Sei denn im Feld der Noth, Wenn dir Verderben droht, Blut uns ein Morgenroth, Tagwerk der Lust. Frei und auf ewig frei, Ruf' unser Feldgeschrei, Hall' unser Herz! Frei lebt, wer sterben kann, Frei, wer die Heldenbahn Steigt als ein Tell hinan,
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
Nie hinterwärts. Doch, wo der Friede lacht Nach der empörten Schlacht Drangvollem Spiel, O da, viel schöner, trau'n, Fern von der Waffen Grau'n, Heimat, dein Glück zu schau'n, Winkt uns das Ziel.
Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen