LES 4
GEVAARLIJKE OPDRACHTEN
1. Herakles en de hydra van Lerna op een roodfigurige Griekse vaasschildering.
2. Herakles en de hydra van Lerna op een schilderij van de Italiaanse schilder en beeldhouwer Pollaiuolo (1432-1498).
30
TEKST 4A
Herakles en de slang
Als volgende opdracht moet Herakles een reusachtige slang doden. Deze slang woont in de uitgestrekte moerassen van het plaatsje Lerna, niet ver van Mykene. Bij deze opdracht wordt hij vergezeld door zijn neef Iolaos. 1
5
ÔO ÔHraklh`~ kai; ∆Iovlao~ fivloi eijs ivn. OiJ fivloi eij~ Levrnan baivnousin: ejntau`qa megavlh u{dra oijkei`. ÔH d∆ u{dra qhrivon deinovn ejstin. To; de; deino;n qhrivon fobei` tou;~ ejpicwrivou~: th;n ga;r cwvran fqeivrei. ÔH d∆ u{dra megavlh ejsti; kai; foberav: e[cei ga;r kefala;~ ejnneva. ∆Oktw; me;n kefalai; qnhtaiv eijs in, hJ de; mevsh ajqavnatov~ ejstin.
10 ÔO ÔHraklh`~ th;n deinh;n u{dran zhtei`. Tevlo~ d∆ euJrivskei th;n u{dran para; ta;~ phgav~. Kai; tovte oJ ÔHraklh`~ toxeuvei oijstou;~ makrouv~. “Epeita th;n megavlhn u{dran lambavnei kai; katevcei. Tw/` rJopavlw/ ta;~ fobera;~ kefala;~ ajpokovptei, 15 ajll∆ oujde;n ajnuvei: mivan ga;r kefalh;n kovptei, duvo de; nevai kefalai; blastavnousin! Ou{tw~ oJ ÔHraklh`~ ajporei`.
u{dra slang fobei`` maakt bang, ejpicwvrio~ inwoner fqeivrei verwoest
mevso~ middelste
tevlo~ tenslotte, parav + acc. bij, phghv (water)bron | tovte dan, toxeuvei schiet, oijstov~ pijl | katevcei houdt stevig vast tw/` rJopavlw/ met zijn knots, (ajpo)kovptei slaat (eraf) | ajnuvei bereikt nevo~ nieuw, blastavnousin (aan)groeien ajporei` weet zich geen raad
WERKWOORDEN 3e persoon enkelvoud en meervoud De 3e persoon enkelvoud (singularis) van het werkwoord gaat uit op -ei of -ei`: e[cei (hij, zij, het) heeft poiei` (hij, zij, het) doet, maakt De 3e persoon meervoud (pluralis) gaat uit op -ousi(n) of -ou`s i(n): e[cousi(n) zij hebben poiou`s i(n) zij doen, zij maken 3e persoon enkelvoud en meervoud van ‘zijn’ ejsti(n) (hij, zij, het) is eijs i(n) zij zijn
31
Niet uitgedrukt onderwerp In Les 3 hadden alle zinnen een eigen onderwerp. Maar vaak kom je een zin tegen waarin geen onderwerp uitgedrukt is, bijv. in zin b: a. oJ ÔHraklh`~ th;n deinh;n u{dran Herakles zoekt zhtei` de vreselijke slang b. tevlo~ de; th;n u{dran euJrivskei tenslotte vindt hij de slang Het onderwerp van euJrivskei is niet uitgedrukt, je moet het uit de voorafgaande zin halen. In het Nederlands moet wel een onderwerp staan: ‘vindt hij’.
Mensetende vogels en een vervuilde stal De Stymfalische vogels Dichtbij het stadje Stymfalos in Arkadië lag diep verscholen in de bossen een meer. Hier hadden reusachtige vogels hun nesten. Hun bek, klauwen en vleugels waren van brons. Zij konden hun bronzen veren laten vallen, die zich dan als scherpe pijlen in de grond boorden. Verder hielden ze van mensenvlees. Deze vogels moest Herakles verjagen. Van de godin Pallas Athena kreeg hij een paar koperen kleppers, waarmee hij naar het meer trok. Toen hij de kleppers tegen elkaar sloeg, was het geluid zó oorverdovend, dat de vogels opvlogen en Herakles ze met zijn giftige pijlen kon doden. De gedode vogels bracht hij naar Eurystheus.
3. Herakles doodt de Stymfalische vogels, een Griekse zwartfigurige vaasafbeelding.
De stallen van koning Augias In Elis, een stadje vlakbij Olympia in het westen van de Peloponnesos, woonde koning Augias. Hij bezat de grootste kudden van het hele land, maar hun stallen waren al dertig jaar niet uitgemest. Deze stallen in één dag schoonmaken was ook een opdracht van Eurystheus. Herakles bedacht het volgende plan. Vlakbij de stallen stroomde een rivier. Vanaf deze rivier groef hij een kanaal, dat hij door de stallen leidde en een eind verder weer in de rivier liet uitkomen. Daarna damde hij de rivier af, zodat het water in het kanaal stroomde. Door de stroming van het water werd het vuil meegesleurd en waren de stallen in één dag schoongemaakt. 4. Herakles maakt de stallen van Augias schoon, een Griekse zwartfigurige vaasafbeelding.
32
TEKST 4B 1
5
De slang krijgt hulp
ÔH d∆ u{dra calepo;n bohqo;n e[cei: oJ bohqov~ ejsti karkivno~ mevga~. ÔO de; karkivno~ to;n ÔHrakleva lambavnei kai; th;n knhvmhn davknei. Tiv poiei` nu`n oJ ÔHraklh`~… Prw`ton me;n to;n mevgan karkivnon ajpokteivnei, e[peita de; kai; aujto;~ bohqo;n kalei`: oJ de; bohqov~ ejstin oJ fivlo~ ∆Iovlao~.
calepov~ gemeen, bohqov~ helper karkivno~ kreeft knhvmh scheenbeen, davknei bijt (in)
aujtov~ zelf
∆Amfovteroi pro;~ th;n fobera;n u{dran baivnousin.
ajmfovteroi beiden
BIJVOEGLIJKE NAAMWOORDEN Naamvallen; geslacht Net als zelfstandige naamwoorden hebben bijvoeglijke naamwoorden (adjectiva) verschillende uitgangen. Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets van een zelfstandig naamwoord. Daarom sluit het zich aan bij dat zelfstandig
naamwoord en heeft dus dezelfde naamval, geslacht en getal. Ook het bijvoeglijk naamwoord heeft meerdere verbuigingsgroepen. Eén groep is de -o~, -h/a, -on-groep. De voorbeelden zijn: deinov~ (deinhv, deinovn) en makrov~ (makrav, makrovn).
Overzicht bijvoeglijk naamwoord -o~, -h/a, -on-groep deinov~ verschrikkelijk, geducht
makrov~ lang
Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig
Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig
enkelvoud
nominativus genitivus dativus accusativus
deinov~ deinou` deinw/` deinovn
deinhv deinh`~ deinh/` deinhvn
deinovn deinou` deinw/` deinovn
makrov~ makrou` makrw/` makrovn
makrav makra`~ makra/` makravn
makrovn makrou` makrw/` makrovn
meervoud
nominativus genitivus dativus accusativus
deinoiv deinw`n deinoi`~ deinouv~
deinaiv deinw`n deinai`~ deinav~
deinav deinw`n deinoi`~ deinav
makroiv makrw`n makroi`~ makrouv~
makraiv makrw`n makrai`~ makrav~
makrav makrw`n makroi`~ makrav
Zoals je ziet gaat het vrouwelijk van deinov~ (deinhv) volgens mavch, en het vrouwelijk van makrov~ (makrav) volgens cwvra. De regel is dat in de vrouwelijke vormen de uitgang
meestal een -h, maar na een -r, -e en een -i een -a is. We noemen deze regel de r, e, i-regel
Onthoud
Onthoud
r, e, i-regel: na -r, -e, -i volgt geen h, maar a.
Ook bij bijvoeglijke naamwoorden zijn de nominativus en accusativus onzijdig altijd gelijk!
33
Geen god, geen mens Heldenverhalen In PALLAS lees je over de daden en de avonturen van een aantal Griekse helden: beroemde mannen uit de Griekse mythologie, die meestal van goddelijke afkomst waren. Ze verrichtten allerlei fantastische daden en beleefden ongelofelijke avonturen. Iedere voorname Griek wilde graag afstammen van zo’n held. Dikwijls vinden we hem dan ook aan het begin van een stamboom van voorname families. Ook steden waren er trots op, als ze een held als stichter konden aanwijzen. Helden die bovenmenselijke prestaties als Herakles hebben geleverd, hebben nooit bestaan. Het meeste dat de Grieken in de loop der tijden over hen verteld en geschreven hebben, is verzonnen. Niet één enkele schrijver heeft dat allemaal bedacht, maar in de loop der eeuwen werden steeds weer nieuwe verhalen toegevoegd aan de al bestaande. Langzamerhand werden de helden supermensen, die fantastische, bovenmenselijke daden verrichtten: ze behoedden het land voor rampen, versloegen verschrikkelijke monsters en stichtten steden. Ook over de supermens Herakles werden steeds nieuwe verhalen verzonnen, telkens spannender en sensationeler. De Grieken maakten van hem een steeds grotere en sterkere reus. Het resultaat was dat hij door de Grieken niet langer als een held, maar als een god beschouwd werd. Hij werd opgenomen onder de Olympische goden. Er werden tempels voor hem gebouwd en op talloze vaasafbeeldingen werd zijn intocht op de Olympos afgebeeld.
Heldenverering Uit opgravingen blijkt dat de Grieken vanaf de 8ste eeuw voor Christus helden hebben vereerd. In elke Griekse stad stond wel een graf van een bekende of onbekende held. Voor de Grieken was het belangrijk om de geschiedenis van de stad, waarin zij woonden, in verband te brengen met een van de grote helden uit het verleden. De plaats waar hun
5. Herakles, dé held uit de Oudheid. Dit drie meter hoge beeld is een Romeinse kopie naar een Grieks beeld uit de 4de eeuw v. Chr. In zijn rechterhand (op zijn rug) heeft hij de gouden appels (zie pag. 36 en ill. 16 op pag. 111).
graf stond, vormde het centrum van die verering. Hoe kwamen de Grieken er nu toe een dode held te vereren? Zij deden dit omdat ze geloofden dat een gestorven held nog zoveel kracht had, dat hij zich met de wereld van de levenden kon bemoeien: hij kon zijn graf verlaten en op aarde rondspoken. Soms joeg hij in de gedaante van een slang de levenden de stuipen op het lijf. Als de oogst mislukt was, als er onder het vee of de mensen een ziekte heerste of als er oorlog was, dachten de Grieken dat hun held misschien boos op hen was en daarom deze rampen veroorzaakte. Aan de andere kant kon een held de levenden soms ook te hulp komen: hij kon voor een rijke oogst zorgen, zieken genezen of de overwinning in de oorlog brengen. Daarom was het voor een stad belangrijk ervoor te zorgen haar held te vriend te houden. In ruil voor deze vriendschap verlangde de held verering door middel van offers op zijn graf. Offers aan helden waren dodenoffers: op een klein altaar of boven een kuil bij het graf werden zwarte dieren geslacht. De kop van het offerdier werd omlaaggetrokken en in die houding werd de keel doorgesneden. Het bloed kwam in de kuil terecht en sijpelde het graf in. Deze plechtigheid vond ’s avonds of ’s nachts plaats. Soms hielden de inwoners van een stad maaltijden bij het graf van hun held. Hierbij lieten ze dan één plaats aan tafel open, alsof de held zelf bij de maaltijd aanwezig was.
34
TEKST 4C 1
Een onsterfelijke kop
ÔO me;n ÔHraklh`~ ta;~ duvo neva~ kefala;~ ajpokovptei, oJ d∆ ∆Iovlao~ th;n ajpotomh;n ejkkaivei. Tiv tou`to poiei` oJ ∆Iovlao~… Ou{tw~ a[llh kefalh; ouj blastavnei.
ajpokovptei slaat eraf ajpotomhv wond, ejkkaivei brandt dicht blastavnei kan groeien
5
“Epeita oJ ÔHraklh`~ ta;~ loipa;~ qnhta;~ kefala;~ ajpokovptei, oJ d∆ ∆Iovlao~ eJkavsthn ajpotomh;n ejkkaivei. Tevlo~ de; miva kefalhv ejsti loiphv: ajqavnato~ gavr ejstin. ÔO d∆ ÔHraklh`~ th;n loiph;n kefalh;n ajpokovptei 10 kai; aujtivka katoruvttei: uJpo; ga;r pevtran megavlhn kruvptei th;n kefalh;n th;n deinhvn. Th;n d∆ u{dran aujth;n ajnatevmnei kai; eij~ th;n colh;n tou;~ oijstou;~ bavptei!
loipov~ over(gebleven) tevlo~ tenslotte
katoruvttei begraaft uJpov + acc. onder aujtov~ zelf, ajnatevmnei snijdt open colhv gif, oijstov~ pijl, bavptei doopt
Het bloed van de hydra is zo giftig, dat de kleinste aanraking ermee al dodelijk kan zijn: dat zal Herakles later nog goed van pas komen!
GEBRUIK VAN HET BIJVOEGLIJK NAAMWOORD
SAMENGESTELDE BIJVOEGLIJKE NAAMWOORDEN
1. Als bijvoeglijke bepaling to; deino;n qhrivon het verschrikkelijke beest
Het Grieks heeft bijvoeglijke naamwoorden op -o~ (soms -ou~), die zijn samengesteld uit twee delen die ieder afzonderlijk een betekenis hebben: aj-qavnato~ on-sterfelijk (aj- on-, qavnato~ dood) eu[-nou~ goed-gezind (eu\ goed, nou`~ geest) a[-diko~ on-rechtvaardig (aj- on-, divkh recht)
Wanneer er een lidwoord aanwezig is, staat het bijvoeglijk naamwoord: a. tussen lidwoord en zelfstandig naamwoord: to; deino;n qhrivon b. na het zelfstandig naamwoord met herhaling van het lidwoord: to; qhrivon to; deinovn Wanneer er geen lidwoord aanwezig is, kan het bijvoeglijk naamwoord zowel vóór als achter het zelfstandig naamwoord staan: megavlh u{dra en u{dra megavlh. 2. Als naamwoordelijk deel van het gezegde In dit geval past het bijvoeglijk naamwoord zich in naamval en geslacht aan bij het onderwerp: hJ u{dra megavlh ejsti; kai; foberav de slang is groot en angstaanjagend
35
Deze zogenoemde samengestelde bijvoeglijke naamwoorden hebben geen vrouwelijke uitgang; hiervoor wordt de mannelijke uitgang gebruikt: ajqavnato~ kefalhv een onsterfelijk hoofd Men noemt deze bijvoeglijke naamwoorden ook wel de adjectiva van twee uitgangen, omdat ze alleen een mannelijke en onzijdige uitgang hebben.
LES 10 PATROKLOS Het afscheid van Hektor en Andromache Zolang Achilles en zijn mannen niet meevochten, hadden de Trojanen alle gelegenheid de oorlog in hun voordeel te beslissen. Hun aanvoerder Hektor begreep wat van hem verlangd werd, maar wilde eerst afscheid nemen van zijn vrouw Andromache en hun zoontje Astyanax. Zij kwam hem vlakbij de poort al tegemoet. Een voedster droeg de kleine Astyanax. Andromache had tranen in haar ogen, want zij had een angstig voorgevoel . . . Ze pakte zijn hand en zei: ‘Man, wat bezielt je, je moed zal nog eens je ondergang worden! Straks ben ik weduwe en is dit onschuldige kind een wees. Ik ben liever dood dan dat ik jou moet missen. Jij bent
het enige wat ik nog heb: ik heb geen vader en geen moeder meer; Achilles heeft mijn zeven broers op één dag de Hades ingezonden . . . O Hektor! Je bent alles voor mij: vader, moeder, broer en echtgenoot. Denk toch aan ons en blijf hier in de stad’. Hektor antwoordde haar: ‘Lieve vrouw, ik maak me ook zorgen, maar ik zou me voor iedereen schamen, als ik mij als een lafaard aan de strijd onttrok. Ik heb altijd geleerd dapper te zijn en in het voorste gelid te vechten. Ik heb een angstig voorgevoel dat Troje eens zal vallen en ik moet er niet aan denken dat jij dan door de Grieken als slavin wordt meegevoerd. Dat zou het ergste zijn
1. Hektor neemt afscheid. Schilderij van de Duitse schilder Tischbein (17511829).
wat me kan overkomen, erger nog dan de dood van mijn eigen vader of moeder of de dood van al mijn broers. Stel je voor dat iemand jou daar in het verre Griekenland, bij het weefgetouw van een ander of terwijl je water haalt, ziet huilen en dan zegt: “Kijk, daar heb je de vrouw van Hektor, de beste strijder van de Trojanen”. Vreselijk! Ik ben liever dood en begraven voordat ik hoor en zie dat jij onder luid gejammer wordt meegesleept’. Toen Hektor dit gezegd had, boog hij zich voorover naar zijn zoontje. Maar het jongetje drukte zich tegen de borst van zijn verzorgster en zette het op een huilen: hij schrok van al het glinsterende brons en van de helmbos die angstaanjagend zwaaide bovenop Hektors helm. Zijn vader en moeder schoten in de lach. Hektor nam de glinsterende helm van zijn hoofd en zette hem op de grond. Hij kuste zijn zoon en streelde hem, terwijl hij tot de goden bad dat zijn zoon nog sterker en dapperder zou worden dan hijzelf. Daarna legde hij het kind in de armen van zijn vrouw. Zij drukte Astyanax tegen zich aan, en lachte door haar tranen heen. Toen Hektor dat zag, kreeg hij medelijden. Hij streelde haar en zei: ‘Andromache, je ziet het echt te somber in. Ik ga heus niet dood voor het mijn tijd is. Kom, ga naar huis en ga aan je werk, het weefgetouw en het spinnewiel. Oorlog is een zaak van mannen!’ Hij zette zijn helm weer op. Andromache was al op weg naar huis, maar zij draaide zich telkens om; dikke tranen stroomden over haar wangen.
78
TEKST 10A 1
5
Het verdriet van Patroklos
Polu;n h[dh crovnon oiJ Trw`e~ tw`n ∆Acaiw`n ejkravthsan ejn tw/` polevmw/ kai; h[dh ejggu;~ tw`n ploivwn ejcwvrhsan. ÔO me;n ∆Acilleu;~ tw`n paqhmavtwn tw`n ∆Acaiw`n oujde;n ejfrovntisen, ajll∆ a[ergo~ ejn th/` skhnh/` e[menen. ÔO d∆ eJtai`ro~ tou` ∆Acillevw~ Pavtroklo~ polla; ejdavkrusen: mavla ga;r tw`n ∆Acaiw`n ajei; ejfrovntizen. ÔO d∆ ∆Acilleu;~ to;n Pavtroklon w/k [ tiren: ‘Tiv de; dakruvei~, Pavtrokle, w{sper nhpiva kovrh… ∆Alla; levge: tiv se ejpoivhse ou{tw polla; dakru`sai…’
10 ÔO de; Pavtroklo~ – polemh`sai ga;r hjqevlhsen – e[lexen: ‘Aijtiva tw`n dakruvwn ejsti;n hJ deinh; tuvch hJ tw`n ∆Acaiw`n: pavnte~ ga;r oiJ a[ristoi ajpoqnh/s v kousin, pavnte~ de; kavmnousin. Su; dev, ∆Acilleu`, ajei; ejn th/` skhnh/` e[mene~: ou{tw sklhro;~ ei\! Soi; ga;r ouj Phleuv~ ejstin oJ path;r oujde; Qevti~ hJ mhvthr, 15 ajll∆ e[tiktev se hJ glaukh; qavlatta kai; aiJ sklhrai; pevtrai! ∆All∆ ejme; kai; tou;~ a[llou~ Murmidovna~ eij~ th;n mavchn pevmyon: pavrece dev moi kai; ta; o{pla ta; sav: ou{tw~ oiJ Davrdanoi a[ndre~ i[sw~ nomivzousin, o{ti suv, ∆Acilleu`, pavlin th`~ mavch~ metevcein hjqevlhsa~. Ou{tw d∆ aujtou;~ ajpo; tw`n ploivwn ajpelavsai ejlpivzw, 20 toi`~ d∆ ∆Acaioi`~ ojlivgh ajnapnoh; tou` polevmou e[stai!’ Ou{tw~ iJkevteusen oJ Pavtroklo~, mevga nhvpio~: e[melle ga;r aijth`sai eJautw/` qavnaton kakovn!
cwrevvw komen pavqhma ramp, leed a[ergo~ werkeloos, skhnhv tent, barak
oijktivrw medelijden hebben met nhvpio~ heel klein, kovrh meisje poievw + inf. ertoe brengen
kavmnw gewond zijn sklhrov~ hard, ongevoelig glaukov~ grijsblauw pevmyon aor. van pevmpw Davrdano~ Trojaans ajpevlasa (aor.) verdrijven ajnapnohv adempauze, e[stai zal zijn iJketeuvw smeken, nhvpio~ dwaas
DE AORISTUS
SIGMATISCHE AORISTUS
Aoristusstam Naast de zogenoemde praesensstam, waarmee zowel een heden (praesens) als een verleden (imperfectum) wordt gevormd, heeft het Grieks nog andere werkwoordsstammen. Een daarvan is de aoristusstam. Hiermee worden een verleden tijd, gebiedende wijs/imperativus en infinitivus gevormd.
luvw losmaken
Sigmatische aoristus Bij veel werkwoorden wordt de aoristusstam gevormd door -sa (soms -s) aan de werkwoordstam toe te voegen. Vanwege de -s- in alle vormen spreken we van een sigmatische aoristus. De indicativus De persoonsvormen van praesens, imperfectum en aoristus noemen we de indicativus (aantonende wijs).
79
indicativus e[lusa ik maakte los e[lusa~ heb/had lose[luse(n) gemaakt ejluvsamen ejluvsate e[lusan
imperativus infinitivus lu`sai lu`son
los (te) maken
maak los! luvsate maakt los!
Aoristus van e-werkwoorden (type poievw) Bij de werkwoorden van het type poie- komt -s(a)achter de verlengde stamklinker: ejpoivhsa. Uitzonderingen op deze regel zijn: kalevw, aor. ejkavlesa dokevw, aor. e[doxa. Maar: ejqevlw (geen e-werkwoord!), aor. hjqevlhsa.
2. Achilles verbindt Patroklos. Binnenkant van een roodfigurige drinkschaal.
3. Hektor wapent zich voor de strijd, links zijn vader Priamos, rechts zijn moeder Hekabe. Een roodfigurige vaasschildering.
4. Grieken vechten tegen Trojanen. Een Griekse zwartfigurige vaasschildering.
80
TEKST 10B 1
5
Patroklos tegen de Trojanen
ÔO ∆Acilleu;~ tw/` Patrovklw/ w|d∆ ejpevtaxen: ‘Eij oiJ Trw`e~ pro;~ ta; ejma; ploi`a h{kousin, tovte teleuth; tou` covlou tou` ejmou` e[stai, ajll∆ ouj provteron! ∆Alla; suv, Pavtrokle, kovmison ta; o{pla ta; ejma; kai; e[ndune: ejn de; toi`~ ejmoi`~ o{ploi~ a[rce tw`n Murmidovnwn eij~ th;n mavchn kai; tou;~ Trw`a~ ajpevlaune. Eu\ d∆ a[kouson, Pavtrokle, kai; mh; ajpeivqei! — kai; provteron ga;r ajei; pisto;~ eJtai`rov~ moi h\sqa — Prw`ton me;n ajpevlason tou;~ Trw`a~ ajpo; tw`n ploivwn, e[peita d∆ aujtivka ajnacwvrhson pro;~ ta;~ skhnav~!’
10 Kai; dh; oJ Pavtroklo~ ta; lampra; o{pla tou` ∆Acillevw~ ejnevdunen. “Epeita de; meta; tw`n a[llwn Murmidovnwn eij~ th;n ijscura;n mavchn h[lasen, kai; dh; aujtivka ejnepoivhsen fovbon mevgan toi`~ Trwsivn. Tovte dh; oiJ me;n a[lloi Trw`e~ pavnte~ ajnecwvrhsan ajpo; tw`n ploivwn pro;~ th;n povlin, oJ d∆ ”Ektwr movno~ e[meine to;n Pavtroklon.
ejpitavttw opdragen covlo~ woede, e[stai zal zijn o{pla wapenrusting, ejnduvnw aantrekken Murmivdone~ Myrmidoniërs ajpo- terug ajpeiqevw ongehoorzaam zijn h[lasa aor. v. ejlauvnw ajna- terug, skhnhv tent, barak
ejmpoievw + dat. teweegbrengen bij e[meine aor. v. mevnw: zie gramm. pag. 83
15 Tovte d∆ oJ Pavtroklo~ tw`n tou` ∆Acillevw~ lovgwn oujde;n ejfrovntisen: ouj ga;r meta; tw`n Murmidovnwn pavlin ajnecwvrhse pro;~ ta;~ skhnav~: ajqanavtou ga;r dovxh~ ejpequvmhsen.
VORMING AORISTUS BIJ MEDEKLINKERSTAM
GEBRUIK AORISTUS
Medeklinkerstam De stam van een werkwoord eindigt vaak op een medeklinker. De combinatie van de s van -s(a)- met de eindmedeklinker van de werkwoordstam geeft de volgende veranderingen (vergelijk pag. 77):
Er is verschil in betekenis tussen een vorm van de aoristusstam en een vorm van de praesensstam (= praesens en imperfectum). Door een aoristusstam te gebruiken stelt een spreker/schrijver een gebeurtenis of handeling (meestal) voor als afgesloten. De gebeurtenis of handeling wordt gezien in zijn totaliteit (constaterend): oiJ Trw`e~ tw`n ∆Acaiw`n de Trojanen hebben de ejkravthsan Grieken overwonnen. De schrijver wil benadrukken dat het kratei`n is afgesloten, en wel met de (geslaagde) overwinning van de Trojanen. Door een praesens of imperfectum te gebruiken stelt een spreker/schrijver een gebeurtenis of handeling voor als niet-afgesloten. Het gaat om een herhaalde handeling, gewoonte of achtergrondgebeurtenis: oiJ Trw`e~ tw`n ∆Acaiw`n de Trojanen waren bezig ejkravtoun de Grieken te overwinnen. Uit het imperfectum blijkt dat de schrijver (voorlopig) in het midden laat of de Trojanen erin slagen te overwinnen. Daardoor gaat de lezer zich afvragen: wat gebeurde er nog meer? Hoe liep het af?
medeklinker p/b/f/pt + s > y
voorbeeld stam bleptupk/g/c/tt + s > x diwklegfulattt/d/q/z + s > s nomidpeiq(dus t, d, q, z verdwijnen). blevpw tuvptw diwvkw levgw fulavttw nomivzw peivqw
Onthoud Een aoristus kun je op 3 manieren vertalen: e[lusa 1. ik maakte los 2. ik heb losgemaakt 3. ik had losgemaakt
81
aoristus e[bleya e[tuya ejdivwxa e[lexa ejfuvlaxa ejnovmisa e[peisa
5. De dode Patroklos wordt uit het strijdgewoel weggedragen, een roodfigurige vaasschildering.
6. De onsterfelijke paarden van Achilles. Schilderij uit 1963 van de Italiaanse schilder De Chirico. Homeros beschijft hun reactie op de dood van Patroklos: ‘bewegingloos stonden zij, als een zuil op een graf, en warme tranen stroomden uit hun ogen, terwijl zij treurden om de wagenmenner Patroklos’ (Ilias, boek 17, regel 436-438).
7. Thetis vraagt Hefaistos om nieuwe wapens voor haar zoon te maken, een roodfigurige vaasschildering.
82
TEKST 10C
Het verdriet van Achilles
Patroklos vocht een heroïsche strijd tegen de Trojanen. Op een gegeven moment verloor hij zijn helm en raakte gewond. Dit was de kans voor Hektor om Patroklos aan te vallen. Hij doodde hem en beroofde hem van zijn wapenrusting. Antilochos, een vriend van Achilles, ging deze droeve boodschap aan Achilles brengen. 1
5
∆Antivloco~ pro;~ to;n ∆Acilleva h|ke kai; davkrua qerma; e[leiben: ‘ «W ∆Acilleu`, oJ fivltato~ Pavtroklo~ oujkevti e[stin! ∆Apevkteinen d∆ aujto;n oJ ”Ektwr, aujto;~ d∆ ejkravthse tw`n sw`n o{plwn.’ To;n d∆ ∆Acilleva luvph~ nefevlh mevlaina ejkavluyen. ∆Amfotevrai~ de; cersi; spodo;n pollh;n kata; th;~ kefalh`~ e[ceen, lampro;n de; provswpon h/s [ cunen. AiJ de; dou`lai aiJ tou` Patrovklou e[qeon ejk tw`n skhnw`n kai; mevga e[klaion: provteron ga;r aujtai`~ oJ Pavtroklo~ ajei; eu[nou~ h\n. Kai; oJ ∆Acilleu;~ aijnw`~ w/[mwxen.
leivbw vergieten
nefevlh wolk, mevlaina zwart spodov~ as, cevw strooien aijscuvnw schenden qevw rennen aijnw`~ (bijw.) vreselijk, oijmwvgw jammeren
∆En de; th/` ajbuvssw/ qalavtth/ hJ Qevti~ h[kouse th;n oijmwghvn. 10 Aujtivka de; th;n aijtivan th`~ oijmwgh`~ manqavnein hjqevlhsen. ∆Anevbainen ou\n ejk th`~ qalavtth~ kai; tw/` uiJw/` e[lege tavde: ‘Tevknon ejmovn, tiv klaivei~… Tiv de; pevnqo~ se katevcei…’ ÔO d∆ ∆Acilleu;~ meta; dakruvwn pollw`n th/` mhtri; e[lexen: ‘Mh`ter ejmhv, oJ fivltato~ eJtai`ro~ Pavtroklo~ oujkevti e[stin: 15 ta; d∆ ejma; o{pla kala; aujto;n ajpevdusen oJ ”Ektwr kai; nu`n e[cei! ÔH tuvch hJ tou` Patrovklou a[dikov~ ejsti kai; timwriva~ ajxiva!’
a[busso~ onmetelijk, oijmwghv gejammer
ÔH de; Qevti~ to;n uiJo;n w/[ktire kai; aujtw/` e[lexen: ‘Mei`non, tevknon ejmovn: ouj ga;r nu`n o{pla soi e[stin! ∆All∆ ”Hfaisto~ oi|o~v tev ejstin o{pla neva poih`sai ejn hJmevra/ mia/`. 20 Eij d∆ ejpoivhse ta; o{pla, tovte zhvthson to;n ”Ektora!’
oijktivrw + acc. medelijden hebben met
Thetis is een zeegodin pevnqo~ verdriet
ajpoduvw + acc. afdoen, afnemen van timwriva wraak, straf
PSEUDO-SIGMATISCHE AORISTUS ajggevllw berichten
indicativus h[ggeila h[ggeila~ h[ggeile(n) hjggeivlamen hjggeivlate h[ggeilan
imperativus
infinitivus ajggei`lai
a[ggeilon
ajggeivlate
Werkwoorden, waarvan de stam uitgaat op een m, l, n, r (de medeklinkers van molenaar), hebben geen sigmatische, maar een pseudo-sigmatische aoristus. Deze aoristus heeft de uitgangen van de sigmatische aoristus, maar de s ontbreekt! Deze lastige aoristus kun je meestal herkennen aan de verlengde werkwoordstam: ajggevllw: h[ggeila ik berichtte/heb bericht (stam ajggel-) mevnw: e[meina ik bleef/ben gebleven (stam men-) ai[rw: h\ra ik tilde op/heb opgetild (stam ajr-)
Onthoud ajpokteivnw: ajpevkteina
krivnw: e[krina Je ziet geen onderscheid tussen praesens- en aoristusstam bij -ei-, -i- en -u- in de praesensstam.
83