Kraai Angeliqua Ze zeggen dat echte liefde alles overwint. Als je maar hard genoeg vecht, bereid bent naar de hel te reizen en terug, dat de liefde zal zegevieren. Nou, ik heb gevochten en ben naar die plaats geweest die ze hel noemen. Oh man, ik zou boeken vol kunnen schrijven over alles wat ik heb gedaan en alles wat ik heb geprobeerd om mijn liefde als winnaar uit de strijd te laten komen. Ik ben tot het uiterste gegaan, heb gewetenloos de meest verschrikkelijke dingen gedaan, heb geprobeerd bergen te verzetten en heb me afgekeerd van alles en iedereen die me in de weg stond om dat ene einddoel te bereiken: eeuwig durende liefde.
En hier ligt ze dan, in mijn armen: mijn grote liefde. Ik omklem met beide handen voorzichtig haar hoofd terwijl de regen op ons neerstort. Haar lange haren kleven aan mijn armen en benen terwijl ik roerloos blijf zitten. Ik zou dit uren kunnen volhouden: zittend op mijn knieën in de natte modder, ergens in een afgelegen, donker steegje tussen hopen stinkende afval, terwijl ik haar teder vasthoud. Nooit laat ik haar meer gaan. Het duurt even voor ik doorheb dat er een hand op mijn schouder wordt gelegd. ‘’Kom nu maar mee, je kunt toch niks meer doen’’, hoor ik zachtjes naast me mompelen. Ruw schud ik de hand van me af en concentreer me weer op haar. Niet veel later word ik onder mijn oksels gepakt, op mijn voeten gezet en beginnen ze me bij haar weg te slepen. Ik probeer me los te rukken en terug te rennen maar ze zijn te sterk. Hete tranen stromen onbeschaamd over mijn wangen en vermengen zich met de neervallende regendruppels, terwijl ik word weggesleept. Ik probeer me haar zo goed mogelijk in te prenten, wil niet vergeten hoe ze eruit ziet, hoe mooi ze is. Zelfs zoals ze daar ligt: stil in de regen, één been gestrekt en het andere half opgetrokken, haar armen slap langs haar lichaam, haar gezicht half bedekt door haar donkere, natte haar en met het gapende gat in haar borst waar eens haar hart zat, is ze mooi. Juliana, je bent zo ontzettend mooi. Of was. Want ze leeft niet meer en het allerergste is dat haar dood mijn schuld is. In het gevecht om de liefde te laten winnen ben ik het belangrijkste uit het oog verloren: weten wanneer het genoeg is, beseffen wanneer ik moest stoppen. 1
Hoofdstuk 1 - Kraai Het leven was niet makkelijk op de plek waar ik opgroeide - de Dump. Een buurt die bestond uit afgedankte caravans, auto’s, halve trucks en eigenlijk alles waar ooit wielen onder hadden gezeten. De Dump lag letterlijk in de schaduw van de Stad. Rondom het gebied stonden immense flatgebouwen en wolkenkrabbers, bewoond door mensen uit de Stad. Mensen die ons uit de weg gingen en mensen die wij vermeden als de pest. We zagen of spraken elkaar nooit, leefden in totaal andere werelden. Enkel het aanzwellende geluid van het verkeer dat ‘s morgens door de wind werd meegevoerd, vertelde ons dat het leven in de wijken om ons heen ontwaakte en herinnerden ons eraan dat er buiten de Dump ook mensen woonden.
Van de caravans die in de Dump stonden was niet veel meer over; deuren ontbraken, er zaten gaten in de daken en meestal waren ze volledig gestript waardoor er niet meer dan een leeg, gesloopt karkas achterbleef. Als op een soort begraafplaats stonden deze metalen karkassen te verroesten in de modder, tussen het afval terwijl wij ze als woning gebruikten. Aangezien ons leefgebied een afgedankte plek was in de ogen van de bewoners uit de Stad, dumpten ze er tevens, illegaal, hun afval. Het interesseerde niemand dat er mensen woonden en dat onze leefomgeving er niet bepaald op vooruitging als er ook afval werd gestort. Toch waren we er blij mee. Uit het afval konden we voorwerpen halen die we gebruikten om de caravans enigszins leefbaar te maken en waterdicht te krijgen. Een kapot dak kon prima worden gerepareerd met resten van platgeslagen blikjes die aan elkaar werden gezet. Samengebonden plastic melkpakken werden deuren om de bewoners het idee van enige privacy te geven. Zo maakten we het beste van wat de Dump ons had te bieden.
Binnen een paar jaar had de Dump zich uitgebreid tot een gebied van enkele hectaren groot en bleef het nog steeds traag doch gestaag groeien. Het werd de bevrijding van de Stad, een verlossing van hun materiële rotzooi en tevens handige
plaats
om
de
maatschappelijk
verwerpelijken
te
lozen.
Deze
verwerpelijken, diegenen die achteloos waren uitgekotst door de Stad, gingen vrijwel nooit terug naar waar ze vandaan kwamen. Het zou geen verschil maken. De Stad had alles van ze afgenomen, had ze alle rechten om een enigszins normaal leven te leiden ontzegd, waardoor ze gewoonweg niks meer konden. 2
Hadden ze voorheen een woning gehad dan was deze vergeven aan andere Stad’ers. Rekeningen werden geblokkeerd en eventuele andere materiële zaken werden afgenomen. Mensen die niks bezaten hechtte weinig waarde aan waar ze hun tijd sleten. Zij werden opgepakt en bij de Dump weer op straat gegooid, waar ze vervolgens de schouders ophaalden en een nieuw leventje in de Dump opbouwden.
Wij, de bewoners van de Dump, werden de Dumpers genoemd. We bestonden uit een samenraapsel van ex-criminelen, verlopen prostituees, dronkaards, zwervers en anderen die niet voldeden aan de ethische standaarden van de Stad. Dit vergeten, afgedankte stukje wereld bestond uit verschillende wijken die elk onderdak bood aan zijn eigen bewoners. De mensen uit elke buurt hadden niet veel met elkaar te maken en dat hielden ze ook graag zo. Ondanks dat we het liefst uit elkaars buurt bleven, ontstonden er enkele gewelddadige bendes die zich nergens wat van aantrokken en regelmatig andere wijken binnenslopen en de bewoners daar het leven zuur maakten. Soms kwam ik samen met de andere jongeren uit mijn wijk in een zielige opstand maar dat duurde nooit lang. De groepen waren te groot en te sterk voor ons. Het was bij ons niet anders dan elders; de wet van de sterkste heerste. Onze wijk herbergde over het algemeen de afdankertjes onder het uitschot. Mensen die te oud waren om zich fatsoenlijk te
verdedigen, kreupelen en
diegenen die te zwak of te jong waren om op te komen voor hun schamele hachje. De zielen die er gewoon om vroegen te worden uitgebuit. En dan waren er de mensen zoals mijn ouders. Zij hadden misschien wat kunnen doen tegen die langstrekkende bendes, maar daarvoor moesten ze er wel zijn. Het merendeel van de dag waren mijn ouders namelijk, net als andere volwassenen, weg uit de Dump op zoek naar eten en als het meezat naar wat werk.
Hoe meer low-lifers zich zetelden in de Dump des te meer ging het gebied achteruit. Afval hoopte zich op en het terrein werd al snel een stinkend, modderig gebeuren waar je soms slechts met moeite doorheen kon komen. We hadden geen elektriciteit waardoor we binnen onze woningen dag en nacht in het duister leefden. Er was ook geen stromend water, een groot probleem. Hierdoor stonken we verschrikkelijk en waren we zo vuil dat het haast leek of we een aangeboren donkere huidskleur hadden. Zonder schoon water en in een 3
constante smerige leefomgeving verkeerden we in een bron van ziektes. Vrijwel continue werden er mensen ziek en iedereen had last van de verschrikkelijke jeuk die over heel je lichaam kroop. Ik zat onder de kleine wondjes van al het krabben, die huiveringwekkend snel ontstoken raakten doordat ik vrijwel altijd bezig was in de afvalhopen. Wij Dumpers uit de meest arme wijk keken er niet meer van op. Het was vervelend maar het hoorde er nu eenmaal bij.
Ik hoorde bij de onzichtbare kinderen. We bestonden maar eigenlijk was het onze taak zo min mogelijk op te vallen en niemand tot last te zijn. Onzichtbaar zijn, daar waren we goed in. Hoe minder je namelijk opviel, hoe langer je hier in leven bleef. Het was derhalve een onuitgesproken regel dat je als Dumper je ware naam verborgen hield. Je naam was het enige dat echt van jezelf was, je ware identiteit, en die deelde je nooit. Zelfs binnen je eigen gezin werd je aangesproken met de naam die de Dumpers je hadden gegeven. Sommigen onder ons wisten hun echte naam niet eens meer, ze waren geworden wat de Dumpers van ze hadden gemaakt.
Het was een zwaar leven en je moest je gebied veroveren wilde je een enigszins dragelijk leven kunnen leiden. Een gegeven dat ons van jongs af aan was duidelijk gemaakt. In tegenstelling tot kinderen uit de gezinnen uit de Stad was voedsel tekort meer regel dan uitzondering, gingen nooit naar school en wisten we als geen ander hoe de riem van onze vaders aanvoelden. Ik kon je na een pak slaag laten zien hoe je op drie verschillende manieren kon zitten zonder veel pijn te voelen. Informatie die nuttig was als je net een pak rammel had gehad, maar verder kon je er weinig mee en interesseerde het niemand. Toch had ik niet te klagen. Mijn ouders leefden nog, waren zelfs nog bij elkaar en op hun manier zorgden ze goed voor mijn broertje en mij. Je kunt mij niet wijsmaken dat ik een slecht leven heb gehad bij ze. We waren arm en ik werd af en toe geslagen, maar ik was in ieder geval niet volkomen alleen. Iets wat ik niet kon zeggen van de meeste jongens waar ik mee omging. Het merendeel van hen had niet eens ouders, vormden geen gezin of ook maar iets wat daarvoor moest doorgaan.
Mijn naam was Kraai. Niemand wist precies hoe oud ik was maar ze schatte me rond de twaalf of dertien jaar. Ik heb mijn moeder tijdens een van onze weinige 4
gesprekken samen eens gevraagd of zij mijn exacte leeftijd wist, maar zelfs zij kon het me niet vertellen. Dus hield ik het maar op dertien jaar, net als twee van mijn vrienden waar ik soms mee optrok en die wel hun precieze leeftijd wisten. Kraai. Waarschijnlijk kwam ik aan mijn naam nadat een van de vrouwen opmerkte dat de blik in mijn groene ogen net die van een kraai was, schichtig en zonder angst. Ik denk niet dat ze ook maar een kraai zou kunnen aanwijzen als er eentje recht voor haar zat, maar ondanks dat is het blijven hangen; ik werd Kraai. Achteraf ben ik er nog goed vanaf gekomen. Mijn broertje had minder geluk. Hem doopten ze om tot Drompie. De keuze tussen mijn moeder’s koosnamen Dreumes en Droppie kon niet worden gemaakt, waarna ze de twee namen had samengevoegd tot ‘Drompie’. De kinderen hier pikten het direct op maar uit hun mond klonk het meer als een scheldwoord dan een koosnaam. Dat wisten ze echter donders goed en ze maakten er graag gebruik van. Ik heb altijd gedacht dat dat de reden was waarom Drompie het lievelingetje van onze moeder was. Hij kreeg meer van het voedsel dat we hadden en kreeg soms zelfs snoepgoed. Waar moeder dat vandaan haalde was ons een raadsel maar het smaakte in ieder geval naar echt snoep: zoet en plakkerig. Als moeder soms niet keek haalde mijn broertje het zompig geworden snoepje na een paar minuten uit zijn mond en gaf het door aan mij. Misschien dat hij doorhad dat hij op bepaalde manier werd voorgetrokken en was dit zijn manier om mij erbij te betrekken. Het was niet erg dat Drompie wat meer kreeg dan ik. Hij was mijn kleine broertje en ik was verantwoordelijk voor hem, hij zag mij immers als zijn tweede vader. De vader die hem niet sloeg en er altijd voor hem was. Ik nam het mijn moeder niet kwalijk. Ik wist dat ze ook van mij hield, dat kon toch niet anders? Anders hadden zij en vader me vast allang op straat gezet en zou ik net als anderen mijn dagen slijten tussen de grote afvalhopen, opzoek naar wat eetbaars en een plek om de nachten door te brengen. Elke mond minder in de caravan was er een minder te voeden. Ik was niet blind en wist dat ik totaal niet op mijn broertje leek. Ik had een warrige bos donker haar dat altijd half voor mijn gezicht bungelde en Drompie’s haar was stijl en leek bijna wit, zo blond was het. Waar Drompie verlegen en voorzichtig was, was ik juist onderzoekend en dacht gewoonlijk niet na over eventuele gevolgen. Ik heb mijn ouders nooit durven vragen naar de grote verschillen tussen Drompie en mij en wilde er verder ook niet over nadenken. Hij was mijn broertje en daar hield ik het bij. Dat hij niet door vader werd afgeranseld zat me wel dwars. Ik had nog niet weten uit te pluizen waarom ik er 5
regelmatig met de riem van langs kreeg en Drompie niet meer dan een boze blik. Het was diep van binnen een gevoelig punt maar ik weigerde er lang over na te denken en stopte het diep weg.
6
Hoofdstuk 2 - Ton Mijn naam is Ton. Nou ja, dat is de naam die ik heb gekregen toen ik hier, samen met mijn vrouw, kwam wonen. Ik heb nooit helemaal begrepen waarom ze me tot Ton hebben omgedoopt. Dat mijn buik spreekwoordelijk tonnetje rond is, zou misschien een aanleiding geweest kunnen zijn, lang heb ik er verder nooit over nagedacht. Het maakt me ook niet uit. Ze mogen me noemen zoals ze willen zolang ik maar met rust word gelaten. Ik ben erg gesteld op mijn privacy en vind het verschrikkelijk als anderen zich met mijn leven bemoeien. In de ogen van de mensen om me heen ben ik een botte man, kort van stof en wanneer ik spreek is het meer een soort brommen dan dat ik de moeite neem een fatsoenlijke zin te maken. Ik wil dat ze met rust laten, ik heb al genoeg aan mijn hoofd om ook nog eens nutteloze gesprekken te moeten voeren met mensen die me niet interesseren.
Samen met Lieve, mijn simpele vrouw, woon ik in een afgedankte caravan hier in de Dump. Toen we hierheen trokken was Lieve hoogzwanger en heb ik mijn best gedaan de caravan in korte tijd zo leefbaar mogelijk te maken. Dat viel niet mee. Ik hoor ook niet thuis in de Dump. Vanuit het prachtige huis in de Stad waar ik samen met mijn ouders woonde, ben ik hierheen getrokken. Net 26 en gewend alles te krijgen wat ik begeerde, ben ik daar overhaast weggegaan. Nog dagelijks betreur ik die beslissing.
Zoals ik aangaf ben ik opgegroeid in de Stad. Mijn ouders waren een perfect stel dat naadloos paste binnen de richtlijnen die golden binnen hun wijk van de Stad. Ze waren na precies een jaar relatie getrouwd en nadat mijn vader werk had gevonden bij een van de grootste banken, ‘Dukatos’, kochten ze een vrijstaande woning in Greenupper. Deze wijk stond bekend om zijn prachtige parken, bloemperken, lanen met imposante bomen en grootse, luxe woningen. Het telde ongeveer vijftien vrijstaande huizen die elk honderden meters oppervlakte aan tuin hadden. Het was een ongeschreven regel je tuin goed te onderhouden zodat alles er stralend bijstond en het wel een plaatje uit een of ander magazine leek. Ik heb het altijd belachelijk gevonden dat mensen hele dagen besteden aan het onderhouden van hun tuin. Al dat gedoe om de meest indrukwekkendste tuin te hebben en je buren te imponeren - mensen, het is gewoon een stuk grond, meer niet. 7
Mijn ouders hadden het goed, erg goed. Vanwege het overschot aan inwoners was het een voorrecht als je je in de Stad en vrijstaande woning kon veroorloven en het bracht dan ook bepaalde privileges met zich mee. Zo mochten mijn ouders naast één kind, wat het maximale aantal kinderen was dat je mocht krijgen in Greenupper, ook een huisdier houden en hadden ze recht op een bepaalde hoeveelheid gratis voedsel en drinken per week. Daarnaast was mijn vader in het bezit van een auto en kon hij overal heenrijden waar hij wilde, zolang dat binnen de grenzen van de wijk was uiteraard. Het was mijn moeder als vrouw niet toegestaan te werken waardoor ze al haar dagen doorbracht in huis. Het was ook niet nodig dat de vrouwen zouden werken want de mannen brachten genoeg inkomsten binnen voor twee. Net als de andere vrouwen uit de wijk bezocht ze op dinsdagen en donderdagen het speciaal daarvoor ingerichte clubhuis, waar ze geacht werd een kaartspelletje te spelen en beleefdheden uit te wisselen. Ik vond het niet vreemd dat mijn moeder uitkeek naar deze twee dagen, het waren vrijwel de enige uitjes die ze had en daar maakte ze altijd goed gebruik van. Ze ging zo vroeg mogelijk heen en keerde vaak pas ‘s avonds laat thuis. Mijn moeder leidde een saai leven en ze was dan ook buiten zinnen van vreugde toen ze ontdekte dat ze zwanger was van mij. Een kind hield in dat je meer vrijheid kreeg. Je moest het naar school brengen en je ging met je kind mee als hij of zij deelnam aan activiteiten. Nu ik al jaren in de Dump woon weet ik niet of ik kan zeggen blij te zijn enig kind te zijn. Wij, kinderen uit de Stad, werden op handen gedragen. Onze ouders mochten immers maar één kind hebben en die overlaadde ze met al hun liefde, spullen en wat we dan ook maar wilde of dachten nodig te hebben.
Ik haatte het leven in Greenupper. Ik ben nooit iemand geweest die zich makkelijk kon voegen naar opgelegde regels en hier in deze magazinewijk, werd je gewoonweg dood gegooid met regels, er was niet onderuit te komen. Bij alles wat ik deed werd ik met een spiedend oog in de gaten gehouden. Mijn moeder liet me vrijwel nooit alleen en stond erop me overal te begeleiden en zelfs buiten op me te wachten als ik ergens heenging. Ik mocht van geluk spreken als ze mijn handje niet kwam vasthouden als ik naar de wc ging om te pissen, dacht ik dikwijls sarcastisch. Het was de normale gang van zaken hier in Greenupper, alle moeders deden dit maar ik verafschuwde het. Mijn eigen moeder kon ik nog wel 8
eens een lor draaien waardoor ik er tussenuit wist te knijpen. Alleen in het perfecte Greenupper had je niet slechts één moeder. Heel de wijk lette op je. Als ik nog geen vijf stappen van mijn verworven vrijheid had genomen, kwam er wel een of ander zeikwijf aanlopen die op hoge poten naar mijn moeder stapte, mij achter zich aan slepend. Volledig klaar mijn moeder te vertellen dat ik alleen over straat liep terwijl er die dag geen activiteiten stonden gepland. Als mijn moeder dan besefte dat ik tegen haar had gelogen, begon te ze huilen en werd ik naar mijn kamer gestuurd, waarna ze me de rest van de week met argusogen in de gaten hield.
Op mijn vijfentwintigste ontmoette ik Grace. Grace stond voor alles waar ik altijd naar had verlangd. Op een van mijn zeldzame, geslaagde ontsnappingen betrapte ik haar terwijl ze over de grote, stenen poort heen klom die toegang gaf tot onze wijk. Geamuseerd keek ik toe terwijl ze onhandig haar been over de muur slingerde, bijna naar beneden viel toen ze haar evenwicht dreigde te verliezen maar uiteindelijk met een sierlijk sprongetje op de grond wist te landen. Ze veegde haar handen af aan haar lange, vaal gebloemde rok, kwam grijnzend omhoog en staarde recht in mijn geamuseerde gezicht. Ik had verwacht dat ze zou schrikken en zou maken dat ze wegkwam. Het was haar duidelijk aan te zien dat ze niet uit Greenupper kwam en daarnaast had ik haar op heterdaad betrapt. Ik wist niet precies wat de Stad deed met mensen die zich in wijken begaven waar ze niet hoorden, maar ik had wel verhalen gehoord dat het niet best was. Tot mijn grote verbazing bleef de grote glimlach echter op haar gezicht geplakt en verbreedde zich zelfs enigszins. ‘’Hoi!’’, riep ze me vrolijk toe. ‘’Wat moet jij hier?’’, vroeg ik haar bot. Tact was nooit een van mijn kwaliteiten geweest. ‘’Dat is het beste dat er in je opkomt?’’, grinnikte het meisje vrolijk. Plots was de lach om haar mond verdwenen en keek ze me met haar grote ogen ernstig aan. ‘’Je gaat me toch niet aangeven he?’’, vroeg ze bezorgd. ‘’Ik weet dat ik hier niet mag zijn maar ik wil al zo lang eens rondkijken in Greenupper. Niemand zal me opmerken, dat beloof ik!’’, ratelde ze verder. Geïntrigeerd als ik door haar was en blij met deze welkome afleiding, beloofde ik haar niet te verlinken en brachten we enkele uren samen door. Ik liet haar, in het geheim natuurlijk, onze wijk zien en amuseerde me met haar enthousiaste uitroepen terwijl ze genoot van alles wat ze zag. Ze was niet weg te slaan uit de 9
groene, vol in bloei staande parken met hun vele fonteinen. Blijkbaar hadden ze geen groene stukken natuur in het deel van de Stad waar zij vandaan kwam. Ze babbelde honderduit en ik vond het best. Ik luisterde er met een half oor naar terwijl ik jaloers naar haar afgetrapte kleding keek. Kon ik maar zulke ruim zittende, kleurloze en onopvallende zooi dragen. Ik liep elke dag in een strak afgemeten, gekleurd pak dat mijn moeder ‘s ochtends voor me klaar legde op bed. Ze geloofde heilig in het motto ‘ga vrolijk gekleurd door het leven en het leven lacht je toe’. Sure. Rondlopen met een belachelijk, kanariegele stropdas lost al je problemen op.
Vanaf het moment dat ik Grace ontmoette veranderde mijn doodsaaie leven. Het was nog steeds slaapverwekkend voorspelbaar maar nu was daar af en toe Grace. Met haar kon ik ontsnappen uit de sleur en zocht ik de grenzen op van wat mogelijk was. Het ontging me niet dat Grace niet echt snugger was en ik haar van alles kon wijsmaken. Ze was nooit naar school geweest en ontwikkelde zich nauwelijks. Haar grote blauwe ogen en mooie donkere krullen maakten dat echter ruimschoots goed. Als ze een van haar ratelbuien had, sloot ik me af van haar gekwetter en keek slechts naar haar. De tweede keer dat ik haar zag merkte ik dat ik opgewonden raakte van het kijken naar Grace. De manier hoe haar krullen op en neer dansten wanneer ze met grootse gebaren iets onzinnigs vertelde en hoe haar ogen straalden als ze genoot van een of ander bloemetje dat ze mooi vond. Een nieuwe uitdaging was geboren; ik wilde Grace. Het was bijna een teleurstelling hoe snel ze haar benen voor me spreidde. De derde keer dat we elkaar zagen was het al zover. We zaten in een grote rioleringsbuis die gebruikt zou worden bij de bouw van een nieuwe villa en ik kon mezelf niet langer bedwingen. Ik pakte haar vast en zoende haar ruw en vol verlangen. De vale, gebloemde rok die ze steeds droeg was zo omhooggewerkt, waarna ik mezelf bij haar naar binnendrong. Het leek haar niet veel uit te maken al boeide me dat voor geen meter op dat moment. Ik had zin in seks en Grace was een prima meisje voor mijn eerste keer. Dit beviel me wel. Ik leefde mijn leventje zoals ik al die tijd al deed en als uitstapje neukte ik Grace zo af en toe. Wat kan een man zich nog meer wensen? Maar ja, Grace zou geen echte vrouw zijn als ze niet zwanger raakte. Na drie weken kwam ze naar me toe en vertelde me dat ze in verwachting van me was. Ik geloofde het niet en ben als een wilde tegen haar tekeer gegaan. Ze kon niet zwanger zijn, niet van mij in ieder geval. Mijn ouders zagen me al aankomen met 10
een zwanger meisje dat duidelijk niet uit onze buurt kwam. De weken daarna was ik niet te genieten. Ik zweeg mijn omgeving dood en wanneer ik wat zei, was het niet meer dan een bot, kortaf geblaf. Gek genoeg lieten mijn ouders die me normaal zo op de huid zaten me met rust en gingen ze me uit de weg. Had ik wat gemist? Juist nu had ik behoefte aan mijn bemoeizuchtige moeder die kwam uitvissen wat er aan de hand was. Maar ze kwam niet.
Ik was woest op Grace, hoe kon ze nu zwanger raken? Aan de andere kant was ik furieus op mezelf. Grace had nauwelijks hersencellen, hoe kon ik er dan vanuit gaan dat ze aan zoiets als anticonceptie dacht? Na twee maanden sloeg mijn woede plots om en zag ik het licht. Grace haar zwangerschap kon mijn bevrijding betekenen. Ik zou weg kunnen uit Greenupper en een leven opbouwen zoals ik dat wilde. Met een vrouw en een kind zou ik recht hebben op een woning, iets wat me alleen nooit zou lukken. Het minpunt genaamd Grace zou ik dan voor lief moeten nemen. Misschien kon ik haar wat bijscholen, zodat we op zijn minst een fatsoenlijk gesprek zouden kunnen voeren. Het leek alsof het geluk me weer toelachte, ik kon de vrijheid bijna voelen. Nog wat weken later zag ik Grace weer. Haar buik begon aardig uit te dijen en ze was stiller dan normaal. Na een lekkere neukpartij vertelde ik haar mijn plannen en vrolijkte ze helemaal op. We zouden samen naar een ander deel van de Stad trekken en daar een nieuw bestaan opbouwen. Veel was er niet nodig om Grace gelukkig te maken. Ze zag het helemaal zitten en begon de meest rare ideeën te spuien. Ik liet haar haar gang gaan en stippelde ondertussen in gedachten mijn eigen plan uit. Ik was jong en misschien nog wel onnozeler dan Grace op dat moment. Ik zou echt niet meer weten waarom ik er heilig van overtuigd was dat Grace’s zwangerschap mijn bevrijding zou worden. Maar ja, ik had het nu eenmaal in mijn botte kop zitten en daar was het niet meer uit te krijgen.
De drie maanden daarop begon ik in het geheim spullen te verzamelen waarvan ik dacht dat we ze nodig zouden hebben. Onder mijn bed werd de berg ingeblikt voedsel, kleding en ander spul steeds groter. Ik leek wel een ander persoon en mijn ouders wisten niet hoe ze het hadden toen ik van mijn botte zelf veranderde in een vrolijke spraakwaterval. Ik kon het niet uitstaan dat ik was veranderd in een praatzieke malloot, maar ik kon het niet helpen. Het idee van mijn
11
aanstaande
zelfstandigheid
voelde
zo
bevrijdend
dat
ik
gedurende
de
voorbereidingstijd wel een wijf leek.
De paar vrienden die ik had of, beter gezegd, mijn mede soortgenoten waar ik verplicht een keer in de twee weken een avond mee doorbracht, leken ook iets te merken. Ik zag ze kijken, denken, hun schouders ophalen en doorgaan met brallen. Peter, die ik het langste kende maar die ik nog minder dan de anderen kon uitstaan, moest er zo nodig een opmerking over maken. Hij probeerde me uit te horen wat er aan de hand was. Dan had hij aan mij een slechte. We zaten op een van die verplichte avonden met blikjes bier bij een van hun thuis. Ik lustte dat spul niet en deed ook niet de moeite dat te verbergen. “Wat is er met jou aan de hand”, vroeg Peter botweg tijdens een van de vele stiltes. “Je glimlacht de hele tijd. Dat doe je nooit.” “Misschien heeft hij zich voor het eerst afgerukt!”, schreeuwde iemand achter me. Er werd hard gelachen. Ik glimlachte om hun onnozelheid. Misschien was het op dat moment naïef, maar ik voelde me beter dan elk van hen. Ik kon alleen maar met een tevreden minachting zien dat hun kleine geesten nooit op zo’n geweldig idee zouden zijn gekomen. “Gaat je geen reet aan”, grijnsde ik. Ik realiseerde me dat dit misschien de laatste avond was dat ik mijn tijd met hen doorbracht. Mijn grijns groeide met dit besef. Ik zou vertrekken en geen hond hier wist ervan. Geweldig. Peter haalde zijn schouders op en er werd verder gepraat. Niets interesseerde me meer. Niet dat dat enig verschil maakte met vroeger. Ik trok mijn mond nooit open bij dit soort gelegenheden. In gedachten zat ik te schuiven met data om te bepalen wanneer we het beste konden vertrekken. Ik was zo in gedachten dat het even duurde voor ik doorhad dat iedereen om me heen opstond en vertrok. Ik liep achteloos achter ze aan, onderwijl de plant verwennend met mijn bier.
Hij moet me zijn gevolgd. Het was dom van me direct naar Grace te gaan. Ze ontving me in de schaduwen bij de grote poort, waar ze haar armen om me heen sloeg en me kuste. Ik onderging het en wachtte geduldig het moment af haar te vragen of zij ook alles bij elkaar had geraapt. Het afscheid zou voor ons beide snel komen. Terwijl ik haar naar me toetrok en de knoopjes van haar blouse open begon te maken, werd ik bij mijn schouder gegrepen en ruw omgedraaid. Het silhouet voor me was donker en het gezicht onduidelijk maar ik herkende de 12
gestalte. Toen hij met zijn gezicht dichterbij kwam, wist ik het zeker. Peter. Shit, die eikel was me gevolgd. “Waar ben jij in godesnaam mee bezig, Ton?”, vroeg hij en als reactie ik haalde uit. Met een vuistslag ging hij neer en ik dook erachteraan. Ik hield niet op met slaan. Angst voor ontdekking, jarenlange woede en frustratie, het kwam allemaal naar boven en vertaalde zich in een regen van slagen in zijn gezicht. Mijn handen begonnen pijn te doen en ik merkte dat er aan me werd getrokken. Grace. Ik duwde haar aan de kant. Nu ik eenmaal begonnen was, wilde ik nog lang niet stoppen. Haar stem brak terwijl ze me probeerde te stoppen. Opeens kwam ik bij zinnen en stopte abrupt met het verbouwen van Peters gezicht. Het moment van afscheid was gekomen. We moesten weg. Nu. Ik draaide me om en zocht Grace’s blik. Ze schrok terug van wat ze zag in mijn gezicht en bleef als versteend staan. “Ga naar huis. Pak je spullen. We gaan vanavond”, zei ik met een stem die niet de mijne leek. Hees, ruw en vol wraak. Ze draaide zich om en rende weg. Ze keek één keer om en verdween toen in het donker. Ik was zo uitgeblust dat ik me niet eens ergerde aan Grace. De angst die ik in haar ogen had gezien gaven me zelfs een gevoel van voldoening, van macht. Ik ontspande mijn handen, die nog altijd tot vuisten waren gebald, en daarmee volgde ook een golf van rust. Ik keek neer op Peter die als een zielig, bloederig hoopje voor me lag. Ik stond op, gaf hem nog een trap tussen zijn ribben en liep op mijn gemakje naar huis.
Ik kwam op tijd aan en zag dat mijn moeder al in de deuropening stond te wachten. Glimlachend vroeg ze hoe het was geweest. Ik bromde wat als antwoord en keek haar niet aan. Als mijn moeder al verbaasd was dat mijn oude, botte ik terug was, liet ze het niet merken. Ze stapte zonder een woord te zeggen opzij en liet me passeren. Op mijn kamer zakte ik neer op mijn bed en staarde naar mijn bloederige handen. Ik had Peter vermoord, dat wist ik zeker. Het was nu een kwestie van tijd. Ik kon wachten tot het te laat was en ze me oppakte voor moord, of ik kon Greenupper vanavond nog verlaten. Het was wat eerder dan verwacht maar veel verschil maakte het niet. Grace was mijn ticket hiervandaan en tegelijkertijd diegene die me gevangen hield. Ik kon haar goed gebruiken voor het opbouwen van mijn nieuwe leven, maar zou haar nooit uit het oog mogen verliezen. Als ze dat kind ooit aan mijn 13
ouders zou laten zien, zou ik daar nooit meer terecht kunnen. Ik wist niet zeker of ik die brug compleet wilde verbranden, maar dat was van latere zorg, ik moest hier nu zo snel mogelijk weg. Ik trok ik alles wat ik de afgelopen weken had verzameld onder mijn bed vandaan en propte het in een plunjezak. Tot mijn genoegen zag ik dat de zak perfect was gevuld en met een korte zwaai slingerde ik hem over mijn rug. Ik trok het raam open en klom via de klimop naar beneden. Via de tuindeuren kon ik mijn perfecte ouders aan hun perfecte tafel zien zitten in hun perfecte huis. Via hun perfecte tuin sloop ik weg. Heel even voelde ik een steek van spijt dat ik mijn ouders zonder afscheid achterliet maar dat schudde ik snel van me af. Ik had geen tijd te verliezen.
Ongeduldig wachtte ik bij de poort op Grace. Ze was te laat. Niet ver bij me vandaan lag Peter. Hij ademde niet meer merkte ik, hij was inderdaad dood. Niemand zou hem hier opmerken tot het licht zou worden en dan zouden we al vele kilometers hier vandaan zijn. Ik speurde de omgeving af maar zag nog geen spoor van Grace. Ze zou me toch niet laten zitten? Nee, ik had haar zo om mijn vinger gewonden dat ze alles zou doen wat ik haar vroeg. Daar was ik van overtuigd. Een half uur later kwam ze langzaam aanwaggelen, haar dikke buik heen en weer schuddend en in haar hand een tas met spullen. Na een blik op Peter te hebben geworpen, keek ze me vertwijfeld aan. Ik slikte mijn irritatie over haar te laat zijn weg en liep haar tegemoet. Vlak voor haar stopte ik, nam haar even onderzoekend op en nam haar liefdevol in mijn armen. Ze was bang voor me, onzeker over de situatie nu ik iemand had doodgeslagen. Dat kon ik nu helemaal niet gebruiken. Grace moest me vertrouwen en me blindelings volgen. Daar had ik graag wat toneelspel voor over. Eenmaal in mijn armen ontspande ze wat, ik kuste haar en vertelde haar hoeveel ik van haar hield. Om het plaatje compleet te maken verzon ik een mooi verhaal waarin Peter niet al te best uit de verf kwam. Dat zou hem leren. Zoals verwacht kostte het niet veel moeite Grace te overtuigen dat ik goed had gehandeld en dat de tijd daar was om samen weg te gaan. Mijn onnozele Grace, zij zou me niet in de steek laten. Behoorlijk overdreven besloot ik haar mijn goede wil te tonen en nam ik haar tas over en hing die naast de plunjezak over mijn rug. Zo, nu kon ze toch niks meer op me aan te merken hebben. Ik haalde mijn toegangspasje uit mijn broekzak en hield hem voor de scanner. De poort ging open. Ik nam Grace bij de hand en trok haar zachtjes achter me aan de poort door. Zonder om te kijken liep ik steeds verder 14
bij Greenupper vandaan. Hoe verder ik bij de wijk vandaan was des te vrijer ik me begon te voelen. Ik had het gedaan! Ik was vrij!
Ik besloot naar een van de oostelijke wijken te trekken en daar een plek te vinden waar we ons konden vestigen. We liepen tot laat in de avond en ik besefte dat ik dit deel van mijn nieuwe leven niet had voorbereid. Ik was dan wel weg uit Greenupper maar werd snel op het feit gedrukt dat ik geen idee had hoe het leven buiten die wijk eraan toeging. De Stad was een groot doolhof waar ik me voor geen meter op mijn gemak voelde. Al meerdere malen had ik mensen die ons onderzoekend stonden aan te kijken een woeste blik toegeworpen in de hoop dat ze ons met rust zouden laten. Ik had geen idee hoe we in een goede wijk konden komen en wist me geen raad met de mensen op straat, die in zijn geheel niet leken op de mensen waar ik normaal mee omging. Daarnaast bleek dat je overal legitimatie nodig had. Meerdere keren had ik agenten mensen zien aanhouden voor een check. Mocht je zijn waar je je bevond en was je diegene die je beweerde te zijn. Grace was zich al meerdere keren lam geschrokken wanneer ik haar een of ander donker steegje introk om te voorkomen dat de politie ons zou controleren. Dan was daar nog het grootste probleem: Grace zelf. Ik had geen ruk aan haar en ze hield ons alleen maar op. Ze klaagde dat ze last had van haar buik en dat haar vliezen elk moment konden breken. Na de hele dag te hebben gelopen was ik het spuugzat al die spullen te sjouwen en op Grace te wachten omdat ze weer eens moest rusten. Ik moest de woonplek maar vinden in de buurt waar we nu waren. Voor het eerst in al die uren werd ik echt bewust van de omgeving en zag dat die was veranderd. De groene, in bloei staande omgeving had plaatsgemaakt voor stenen, afbrokkelende muren, donkere steegjes, vieze goten en hier en daar schamel geklede mensen die onderuit gezakt op de grond zaten of lagen. Ik voelde me met de minuut minder op mijn gemak in mijn nette, gekleurde pak tussen deze zwervers. Hoe kon ik een plek vinden om te overnachten zonder half doodgeslagen achter gelaten te worden vanwege mijn dure kleding? ‘’Ton, ik moet echt even gaan liggen. Kunnen we niet een leegstaand huis binnengaan?’’, opperde Grace. ‘’Zie jij hier ergens leegstaande huizen?!’’ snauwde ik haar toe. ‘’Jemig, als je je niet snel nuttig maakt belanden we nog in die vervloekte Dump!’’ , vervolgde ik.
15
“Zo erg is het niet op de Dump en we zijn er vlakbij”, zei ze zacht. Ik keek haar aan en zag dat ze echt niet meer kon. Er was zo snel geen andere plek waar we konden blijven. We moesten naar de Dump.
De Dump kende ik alleen van naam en van de verhalen die ik had gehoord. Ik wist dat het er één grote zooi was en dat je er je leven niet zeker was. Grace was hijgend op de grond gaan zitten en zag er bleek en bezweet uit. Er waren voor nu geen andere opties. Op deze manier schoten we toch niet op. “We gaan er naartoe”, besloot ik hardop. Grace keek me versuft aan en knikte slechts. De Dump zou ons nieuwe thuis worden. Ik besloot dat het allemaal wel mee zou vallen. Verhalen worden altijd aangedikt, het leven zou er echt niet zó erg zijn. Als Grace was bevallen zouden we verder trekken naar een nette buurt, de Dump zou een tijdelijk noodzaak worden. Weer iets waar ik compleet naast zou zitten.
Een half jaar later bevond ik me nog steeds in een gore, half vergane caravan in de Dump. Grace was inmiddels bevallen en we hadden de woning zo bewoonbaar mogelijk gemaakt. Dat was het moment dat ik voor het eerst oprecht blij met Grace was. Ze bleek handig met de rotzooi om ons heen en wist met simpele dingen de caravan waterdicht te maken. Niet heel vreemd als je bedenkt dat ze daar zelf vandaan kwam - uit de rotzooi. Daarnaast kreeg ze het voor elkaar wat meubels en levensbenodigdheden bij elkaar te sprokkelen waardoor ze iets in mijn achting steeg. Ik walgde van de Dump en na een fikse ruzie had ik dat Grace aan haar verstand weten te peuteren waarmee de zaak vervolgens was afgedaan. Grace trok eropuit om voedsel en andere benodigdheden te regelen en ik bleef binnen bij het kind. Ik wist niks van kinderen en had er ook nooit wat aan gevonden. Naar mijn idee waren het niet meer dan blèrende en schijtende wezens - en dat klopte. Die eerste weken alleen in de caravan waren een regelrechte hel. Ik miste al het comfort en de luxe waaraan ik was gewend én ik zat opgescheept met dat jankende mormel. Na twee dagen naar het gehuil te hebben geluisterd kon ik het niet meer uitstaan en sleepte ik me naar de la waar het in lag. Ik haalde het kind eruit en bekeek het voor het eerst. Zodra ik het had opgepakt hield het op met huilen en keek me met grote, vragende ogen aan. Er schoot iets door me heen toen ik besefte dat dit kind een deel van mij was. Nog 16
steeds
vol
walging
verschoonde
ik
onhandig
de
doek
die
hij
als
geïmproviseerde luier droeg en gaf hem wat van de melk die Grace had achtergelaten. Terwijl de weken zich aaneen regen begon ik me te hechten aan het kind. Soms pakte ik het op en kon ik een glimlach niet bedwingen als hij kraaide van plezier wanneer ik hem in de lucht gooide.
Gebruiksvoorwaarden Het werk van schrijvers en dichters op Nederland Schrijft mag gratis worden gelezen en/of gedownload voor eigen gebruik. Iedere verspreiding, openbaarmaking, verveelvoudiging of bewerking is niet toegestaan. 17