Verschenen in: Kleine Meijerij, jg 42 1991 pp. 67-
GESCHIEDENIS EN LANDSCHAP VAN HET NATUURGEBIED "DE BRAND" IN UDENHOUT door L. Winkelmolen Inleiding Tot voor kort was geschiedenis weinig anders dan het opsommen van oorlogen en veldslagen, of het verslaan van de belevenissen van koninklijke of adellijke families. Kortom de geschiedenis van de "grote mannen". De opkomst van de sociaal-economische geschiedenis bracht voor het eerst de "gewone man" in beeld. Zijn strijd om het bestaan, zijn gebruiken en gewoonten, zijn dagelijkse beslommeringen en geneugten werden daarmee tot onderwerp van de studie der geschiedenis. Een interessante edoch riskante studie met vaak meer vragen dan antwoorden. Want is ook niet nu dat wat gewoon dagelijks leven is, zo vanzelfsprekend, dat het vastleggen ervan overbodig lijkt? Ziedaar ons grootste probleem. Als wij dan ook de geschiedenis van het menselijk handelen in "DE BRAND" willen beschrijven, wordt dat een geschiedenis met grote hiaten. Alvorens te beginnen wil ik het onderwerp afbakenen. Ten eerste in de ruimte, dat wat in het navolgende beschreven gaat worden, wordt begrensd door de Groenstraat in het zuiden en de rand van de Loonse en Drunense duinen in het noorden. De westelijke begrenzing vormt de Schoorstraat en in het oosten bakent de Gommelsestraat het gebied af. Vervolgens beperken wij onze beschrijving tot het menselijk ingrijpen in het gebied; tot het beschrijven van het cultuurlandschap. De naamgeving van het gebied Ons eerste probleem duikt al onmiddellijk op. De herkomst van de naam is niet met zekerheid aan te geven. De eerste vermelding van het gebied is te vinden in het Bossche schepenprotocol en stamt uit 1379 (De Brant). Hij kan echter veel ouder zijn. De naam DE BRAND wordt meestal in verband gebracht met de brandstof die de vroegere bewoners van de omliggende gebieden hier vandaan haalden. Voor de hand liggend is het daarbij te denken aan (sprokkel-)hout uit de bossen. 'Brand rapen' betekent ook 'hout sprokkelen'. Vrijwel zeker is echter dat er met de brandstof ook het in de middeleeuwen nog rijkelijk aanwezige veen wordt bedoeld. Het woord komt bijvoorbeeld terug in het Brabantse begrip eerdbrand, wat zoveel betekent als een veld waar turf wordt gestoken. Deze theorie lijkt ook te worden gestaafd door de naam die het enige, weliswaar niet meer actieve, veendek in het gebied heeft. Dit stukje veengrond ligt ten zuiden van de boerderij "De Brand" aan de Oude Bosse Baan en draagt de gelijkluidende naam. Het veld is nu grotendeels bedekt met riet en wordt als zodanig ook geëxploiteerd. Behalve de herkomst van het woord bevestigen karakteristieke landschapselementen die duiden op vervening, bovenstaande theorie. Deze ook in DE BRAND aanwezige landschapselementen komen in de volgende paragraaf uitvoerig aan bod. [afbeelding] Legenda J iGrens ontginningstype Waldhufen (1250-1350) Einzelhof (1250-1350) d.i. leengoed 'De Grote Strijdhoef' De periode tot het jaar 1000 In deze periode was het gebied bedekt met moerassig oerbos. Op de natte plaatsen vormden zich venen van elzen en berken en op open water moerasveen van riet, zeggen en mossen. Dit proces is zo'n 11.000 jaar eerder begonnen in het pleistoceen. Waarschijnlijk is men al voor het jaar 1000 begonnen met het afgraven van het veen voor de turfwinning. Deze activiteit is gedurende de gehele middeleeuwen doorgegaan. De afgegraven turf zal grotendeels zijn weg hebben gevonden naar Den Boch, dat in de middeleeuwen een belangrijk distributiepunt was. Er zijn nog altijd historische landschapselementen aan te wijzen die duiden op vervening. Laten wij eens beginnen met te kijken naar namen die in het gebied voorkomen. De aanduidingen Aschotse steeg, Brandsesteeg, Buntsteegje en Schoorstraat zullen wij daarbij als eerste onder de loep nemen. Opvallend is het voorkomen van het achtervoegsel steeg. Dit woord houdt verband met het werkwoord stijgen, en staat voor een lage dijk die door een gebied loopt. Veelzeggend daarbij is dat de Aschotse steeg en de Brandsesteeg ook nu nog door een restant veen lopen. Hoe is de vervening in zijn werk gegaan? Vanuit de Gommelsestraat gezien heeft men eerst de Oude Tiend ontgonnen. Om minder last te hebben van het water van het nog onontgonnen veen heeft men dwars op de Groenstraat een dijk aangelegd: de Brandsesteeg, die gekruist werd door een dwarsdijk, afkomstig van de Gommelsestraat. De naam steeg zal deze dijk na verloop van jaren gekregen hebben. Wat gebeurde er © Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2008
namelijk. Door de ontwatering als gevolg van het afgraven van het veen, klonk het overgebleven veen in. Wat overbleef was een weg die wat hoger lag dan zijn omgeving. Door de inklinking zag men als het ware deze weg stijgen en tot een dijkje worden. Dit hele proces herhaalt zich ook in de Nieuwe Tiend. De Aschotse steeg die dit gebied aan de oostkant afbakent, stak vroeger het gehele gebied dwars over van de Groenstraat tot de duinrand (gemeentekaart 1866). Ook de westelijke begrenzing van de Nieuwe Tiend, de Schoorstraat, was zo'n dijk. Ook nu nog is op een hoogtekaart goed te zien dat de Schoorstraat laagten doorkruist. Het woord schoor kan duiden op een bruggetje in deze straat, of meer in algemene zin, op een wal om water te keren. Dat wat wij de Brand noemen bestaat uit de reeds eerder genoemde Oude en Nieuwe Tiend. De naamd tiend is afkomstig van de middeleeuwse belasting der tienden. Zo gauw een gebied deze naam draagt hebben wij in de meeste gevallen te maken met een landbouw-ontginning in een oud veengebied. Een tweede landschapselement dat duidt op veenwinning isv de aanwezigheid van kaarsrechte vaarten die dienen voor de ontwatering en de afvoer van de turf. Alleen in het noorden van het gebied, ten zuiden van de duinrand is er iets wat hier op lijkt. Een kaart van 1840 laat reeds het opvallend rechtlijnige verloop van de Zandkantse ley zien, wat zou kunnen duiden op een oorsprong als turfvaart. Verder zijn op deze kaart een aantal dwarsvaarten op de Zandkantse ley te zien. Uit het feit dat turfvaarten verder niet voorkomen moet worden geconcludeerd dat de stegen als afvoerweg voldeden. De periode 1000-1550 Deze periode wordt in de europese geschiedenis gekenmerkt door een enorme uitbreiding van het landbouwareaal tussen 1150 en 1350. De tijd van bloei wordt echter gevolgd door een crisis die zijn weerga in de geschiedenis niet kent. Tussen 1300 en 1450 waart "magere hein" door Europa. Sinistere namen als "de zwarte dood" en "de pest" begeleiden hem. Deze periode van depressie heeft zijn gevolgen op alle terreinen van het menselijk leven. Tussen 1450 en 1550 weet Europa zich langzaam van deze klap te herstellen. Een van de factoren welke van invloed zijn op de produktie in de landbouw is vanzelfsprekend de vraag naar agrarische produkten. Deze vraag is afhankelijk van de totale omvang van de bevolking. Welnu, in de twaalfde eeuw begint de Europese bevolking langzaam toe te nemen. Om allerlei redenen, waaronder een niet onaanzienlijke klimaatsverbetering, blijven de gebruikelijke misoogsten die corrigerend werken op de bevolkingsgroei, achterwege. De druk om meer voedsel te produceren neemt daarmee toe. De gestegen prijzen van o.a. granen maken het rendabel om meer grond in produktie te nemen. Met name die gebieden komen dan in beeld die voorheen ongeschikt werden bevonden. Daarmee zijn wij aangeland bij het onderwerp van deze studie. De Brand was zo'n gebied wat zeker na het aanleggen van de dwarsdijken en het afgraven van het veen, gedeeltelijk in aanmerking kwam voor ontginning. Laten wij eens kijken wat er aan historische landschapselementen en aan geschreven bronnen aanwezig is, dat kan duiden op middeleeuwse ontginningen. Beginnen wij met het eerste. Twee stroken landbouwgrond springen dan in het oog. In de eerste plaats de omgeving van het gehucht Schoorstraat en verder de boerderijen en gronden aan de noordkant grenzend aan de Groenstraat. Beginnend met de Groenstraat vallen [afbeelding] De uit de zestiende eeuw stammende boerderij "De Velden" aan de Groenstraat rond 1948. Deze boerderij is begin jaren tachtig afgebroken. ook nu nog twee dingen op. De boerderijen zijn als een lint langs de weg gebouwd op langwerpige kavels. Dit type ontginning wordt "Waldhufendörfer" genoemd (boshoeveontginning), en werd in Nederland vanaf de elfde eeuw toegepast bij de ontginning van laagveengebieden. Waarschijnlijk kunnen wij de ontginning aan de Groenstraat situeren tussen 1250 en 1350. Hierover bestaan echter geen schriftelijke bronnen. Op basis van de toponiemen zouden wij echter kunnen concluderen dat het hier gaat om ontginningen door groepen privépersonen die afgezien van de betaling der tienden geen speciale band hadden met een Heer. De tweede ontginning is te vinden bij het gehucht Schoorstraat. De aard van de bebouwing doet vermoeden dat we hier te maken hebben met een ontginning van iets oudere datum. Ook hier is nog steeds goed zichtbaar de strokenverkaveling die zo typisch is voor de waldhufenontginning. Daar waar men aan de Groenstraat woont op de kavels, liggen aan de Schoorstraat de boerderijen bijeen in een gehucht. Deze bewoningsvorm doet denken aan die van een Esdorp, waar ze dan ook van afgeleid is. Waarschijnlijk stamt deze ontginning uit het einde van de twaalfde eeuw. Met de Schoorstraat zijn wij aangeland bij de geschreven bronnen aangaande ontginningen en boerderijen in de Brand. Langs deze straat wordt namelijk het middeleeuwse leengoed "De Strijdhoeven" gesitueerd. Omdat wij hier te maken hebben met een adellijk domein is er het een en ander op schrift gesteld. De heer, in dit geval de Hertog van Brabant, wilde ten allen tijde weten wat hij in zijn bezit had en vooral wat het opbracht. Een hofhouding moest op niveau gevoerd kunnen worden en geldverslindende oorlogen moesten zijn status nog verhogen. Vandaar dat © Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2008
pachtcontracten en leenregisters ons iets over deze hoeven kunnen vertellen. Helaas is het onmogelijk om met deze bronnen de juiste ligging van "De Strijdhoeven", in totaal 4 hoeven, vast te stellen. De twee oudste vermeldingen, uit 1380 en 1410, doen vermoeden dat de twee hoeven van de "Grote Strijdhoef" veruit het grootste deel van het leengoed, zich bevonden in of dichtbij het tegenwoordige gehucht Schoorstraat. De gronden van de "Kleine Strijdhoeve" hebben zich uitgestrekt van de Groenstraat tot aan het huidige kasteel, dus het dichtst bij het dorp. Op welke manier werd er nu op de hoeven, gelegen in de Brand gedurende de middeleeuwen en nog lang daarna, landbouw bedreven. Laten wij onze bevindingen tot nu toe even resumeren. Wij hebben te maken met twee Waldhufenontginningen waarvan er een is uitgegeven als leengoed. Het meest gebruikte landbouwstelsel op grotere leengoederen met een redelijke vruchtbare ondergrond was het zogenaamde drieslag-stelsel. Ieder jaar lag in dit systeem eenderde van de grond braak. Zolang er als gevolg van verkoop of overerving geen versnippering optrad bleef dit systeem tot in de achttiende eeuw intact. De "Grote Strijdhoeve", groot circa 41 ha: 2 hoeven, voldeed redelijk voor toepassing van het drieslagstelsel. De "Kleine Strijdhoeve" was met 2 hoeven en 7 ha grond duidelijk te klein voor dit landbouwsysteem. Vandaar dat een intensiever gebruik van de grond hier voor de hand ligt. Deze intensievere methode vormde in de middeleeuwen de plaggenbemesting. Daarmee kon op de beschikbare grond jaarlijks geoogst worden en hoefde niets braak te blijven liggen. Deze bemestingsmethode veronderstelde, bij een enorm gebrek aan natuurlijke mest, een heideoppervlakte die 10 maal zo groot was als de te bebouwen cultuurgrond. De op de heide gestoken plaggen werden vermengd met bladeren en humus uit bossen en over het land verspreid. De hiervan afgeleide potstalbemesting is een technische vernieuwing van na 1500. Hierbij werden de heideplaggen in een potstal gegooid, waar schapen, varkens en koeien er het hunne aan toevoegden. Het geheel werd dan verspreid over het land. Nu is De Brand natuurlijk geen heidegebied maar dat wil niet zeggen dat het niet rijk is aan humus. Krabzeissie en krabhark werden bij tijd en wijle tevoorschijn gehaald. Het paard voor de wagen gespannen, het opschietend jongvolk van het erf geplukt en in optocht vertrok men richting Brand. Het was krabben geblazen. Dat krabben bestond uit het verzamelen van vergaan blad, vermolmd hout en afgestorven onkruid onder heggen, in droge sloten, op walkanten en in bossen. Het werd met de kar het erf opgereden en op een grote strooiselhoop opgetast, tezamen met bagger uit sloten die toch geschoond moesten worden. Ziedaar de geboorte van de composthoop. Na wat omzettingen werd het geheel gemengd met veemest en verspreid over het land. De versnippering van de landbouwgronden die na de middeleeuwen zo intensief is opgetreden, is in de Brand curieus genoeg achterwege gebleven. Een kaart uit 1840 laat reeds eerder genoemde strokenverkaveling duidelijk zien. Zeer opvallend is de grootte der percelen in vergelijking tot die in de naaste omgeving. Terug naar de middeleeuwse ontginningen. Kijkend naar de kaart met daarop de hoogtelijnen en grondwaterstanden moeten wij concluderen, dat zeker de dieper in het gebied liggende percelen, natte weilanden waren (en zijn). Weilandenmaken het mogelijk om vee te houden. Nu moeten wij ons dat voor de middeleeuwen niet spectaculair voorstellen. Om 2 schapen gedurende een jaar voedsel te verschaffen rekende men een halve hectare te begrazen land. Een volwassen rund had nog meer nodig: minimaal een hectare grasland, waarvan de helft als weiland en de andere helft als hooiland werd gebruikt. Veeteelt kan op deze bedrijven een rol hebben gespeeld. De periode 1550-1850 Over het algemeen wordt aangenomen dat het landschap tussen 1550 en 1850 weinig veranderd is. De grote ontginningen zijn achter de rug, de bekende uitzonderingen op de regel daargelaten. Dat wil niet zeggen dat de landbouwproduktie op eenzelfde middeleeuws peil blijft. Na 1750 begint de bevolking langzaam toe te nemen en zou het stagneren van de voedselproduktie tot een catastrofale hongersnood geleid hebben. Deze blijft echter achterwege omdat de landbouwproduktie geïntensiveerd wordt. De reeds eerder genoemde potstalbemesting komt steeds meer in zwang. En een vruchtwisselingsstelsel met voedergewassen als nagewas (= meer vee = meer mest = hogere opbrengst) deed in de zeventiende eeuw in de Meierij zijn intrede. Verder deed een nieuw gewas meer voor de bestrijding van toekomstige hongersnoden dan welke revolutionaire landbouwmethode dan ook. Na een wat stroef verlopen introductie werd het tot hoofd[afbeelding] Zicht op het landschap aan de Schoorstraat ter hoogte van kasteel "De Strijdhoef" (ca. 1948) voedsel van koningen en bedelaars. Afbeeldingen van schilders, zijn bloemen gedragen als corsage door koningin Marie Antoinette van Frankrijk begeleiden zijn succes-story: de onvolprezen aardappel werd geïntroduceerd. Uit antwoorden op een enquête uit 1800 blijkt, dat toen in Brabant de aardappel algemeen volksvoedsel was, welke in grote hoeveelheden werd gegeten. Al deze vernieuwingen op landbouwgebied © Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2008
zullen de Brand niet onopgemerkt voorbij zijn gegaan. Zoals eerder in een groter verband opgemerkt werd, kende ook de Brand in deze periode geen grote ontginningen. Echter landschappelijk gezien krijgt een gedeelte van de Brand toch een ander aanzien. Ergens tussen 1720 en 1760 wordt op het grondgebied van het voormalige middeleeuwse leengoed, het kasteel de "Strijdhoef" gebouwd. Interessant voor ons is het bijbehorende park. Wanneer dit precies is aangelegd is onbekend. Het geometrische grondplan, een groot vierkant dat opgedeeld is in rechthoeken, is tot op de dag van vandaag goed in het landschap herkenbaar. Het grondplan doet enigszins denken aan de oude Waranda in Tilburg, een park aangelegd in barokstijl tussen 1712 en 1715. De stervorm die hier overheerst is in een rechthoek van het park, bij de ingang naast de kapel aan de Schoorstraat, goed te zien. De barokstijl werd nog volop toegepast in de tijd dat het kasteel gebouwd werd. Wij mogen er dan ook vanuit gaan dat het park tijdens of kort na de voltooiing van het kasteel aangelegd is. Eigenlijk is de naam park in dit geval niet goed gekozen. Wij kunnen beter spreken van een landgoedbos. Waarbij het genoegen van een wandeling over de lanen door de bewoners van het kasteel, werd gecombineerd met het economisch nut van een produktiebos. In de jaren twintig van deze eeuw wordt er in het oorspronkelijke grondplan, door een Tilburgse fabrikant een parkje met daarin een zomerhuisje aangelegd. In het derde rechthoek vanaf de Schoorstraat bevindt zich dit parkje. [afbeelding] Zomerhuisje van de familie Van Delft aan de grote komvijver(ca. 1930). Uitgangspunt hierin is een vijver die grenst aan de laan die van de Schoorstraat komt. Deze vijver (genaamd grote komvijver) vormt de as van een aantal paden die als een waaier daaromheen gelegd zijn. Het zomerhuisje wat zich aan de vijver bevond is later afgebroken. De periode 1850-heden Na 1850 verandert het karakter van het Brabantse landschap ingrijpend. Heeft voordien het gebrek aan mest de uitbreiding van het landbouwareaal in toom gehouden en op die manier gezorgd voor een heidelandschap zover als de horizon reikte, na 1850 of nog beter na 1880 schieten de remmen los. Nieuwe meststoffen waaronder kunstmest en goedkope Amerikaanse granen verwerkt tot o.a. veevoer, brengen een ware revolutie teweeg. De "woeste" gronden worden van hun woestheid ontdaan en grotendeels in cultuur gebracht. Deze nieuwe ontginningsgolf gaat niet onopgemerkt aan de Brand voorbij. Na 1900 begint de Brand langzamerhand zijn functie als leverancier van brand- en geriefhout te verliezen. Als leverancier van turf heeft de Brand na de middeleeuwen al afgedaan. Ook de exploitatie van riet loopt in betekenis terug. In het kader van werkverschaffing in de jaren dertig worden enkele cultuurtechnische werken verricht die verdere ontginning mogelijk maken. Zo wordt op verschillende plaatsen de bodem 60 tot 80 cm diep gespit en voor zover tot bos omgevormd op rabatten (= verhoogde stroken) gezet, die ingeplant worden met populieren en elzen. Verder zijn tussen 1920 en 1940 enkele percelen met naaldboomsoorten ingeplant. Veel ingrijpender was echter dat er een begin werd gemaakt met de ontwatering van het gebied. De Zandley die voor die tijd een paar honderd meter ten oosten van de Schoorstraat [afbeelding] in het moerassige kreupelhout verdween om juist voor de Gommelsestraat weer tevoorschijn te komen, wordt begin jaren zeventig definitief doorgetrokken en gekanaliseerd. Met de Zandkantse ley gebeurde hetzelfde al kende die, zoals wij al gezien hebben, een heel wat rechtlijniger verloop van de Zandley. Tevens worden de twee op elkaar aangesloten even ten zuiden van het natuurreservaat “De Brand”. Met de in de vijftiger en zestiger jaren uitgevoerde werken in het kader van de ruilverkaveling krijgt het gebied het aanzien wat het heden ten dage nog heeft. Het “wilde” is er dan grotendeels vanaf, ook wat de dierenwereld betreft. In de jaren vijftig wordt het laatste everzwijn geschoten in de Brand. De beheersing van het waterpeil heeft tevens mogelijk gemaakt dat middenin het gebied gelegen gronden ontgonnen konden worden tot grasland. Nawoord en samenvatting Terugkijkend op een eeuwenlange geschiedeni kunnen wij stellen dat het menselijk omgaan met de natuurlijke gesteldheid van de Brand geresulteerd heeft in een zowel landschappelijk als cultuurhistorisch zeer gevarieerd en daardoor buitengewoon aantrekkelijk gebied. Het cultuurlandschap heeft een verrassende hoge ouderdom. Stegen, verlande petgaten en oude al dan niet dichtgegroeide vaarten duiden op turf winning voor plaatselijk of regionaal gebruik. Een activiteit die gedurende de middeleeuwen zijn beslag heeft gekregen. Vanaf de twaalfde-dertiende eeuw hebben ontginningen plaats ten behoeve van landbouw en veeteelt. Het © Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2008
gehucht Schoorstraat en een tot op de dag van vandaag zeer gaaf Waldhufencomplex aan de Groenstraat zijn daarvan de stille getuigen. De hertog van Brabant verschijnt in deze periode ten tonele en geeft het leengoed "De Strijdhoeven" uit ter ontginning. Ondanks dat het opdringen der landbouw, het afgraven van veen, de winning van hak en geriefhout in de middeleeuwen en de nieuwe tijd gestaag doorgang vindt, blijft de Brand het karakter van een wildernis behouden. In januari 1772 wordt er nog een wolf gedood door een groepje jagers. De wildernis wordt echter steeds meer beheersbaar gemaakt. Aan de Schoorstraat wordt in deze tijd een kasteel gebouwd en een park in barokstijl aangeleg. Daarin is voor wolven geen plaats meer, hooguit gekooid. De laatste grote verandering heeft plaats na 1900. Cultuurtechnische werken uitgevoerd in de dertiger jaren en nog ingrijpender in de periode tussen 1950 en 1975 maken weilanden in het gebied mogelijk. Daarmee voorlopig het beeld van de Brand completerend en een nieuw cachet toevoegend aan het unieke karakter van het gebied als geheel. [afbeelding] Jagers (Willem van der Loo met hond en Willem Blankers) doden het laatste everzwijn in "de Brand" (ca. 1948) Geraadpleegde literatuur Voort, J. van de, Kasteel de Strijdhoef te Udenhout, Udenhout, 1982. Fasel, W. en P. Wuisman, Geschiedenis van Udenhout, Udenhout, 4e dr. 1978. Eggeraat, L. van, Het Brabantse landschap, Haarlem, 1976. Grote historische atlas van Nederland, dl. 4: Zuid-Nederland, Groningen, 1990. Barendse, S. e.a., Het Nederlandse landschap. Historisch /geografische benadering, Utrecht, 1986. Vervloet, J.A. J., Inleiding tot de historische geografie van de Nederlandse cultuurlandschappen, Wageningen, 1986. Slicher van Bath, B., Agrarische geschiedenis van West-Europa 500-1850, Utrecht, 1977. Beheersplan de Brand, Staatsbosbeheer, 1989. Schaa, D. e.a., Parken, tuinen en landschappen in Nederland, Baarn 1989. Leenders, W.H., "De Udenhoutse gronden en hun ontstaansgeschiedenis" in: De Kleine Meijerij jrg. 33 (1982), 36-43. Thiadens, H.J.M., "De namen Aschotse steeg en Schoorstraat in verband gebracht met een eertijds groot veendek" in' De Kleine Meijerij jgr. 39 (1988), 72. Verschueren, G., Paper bij les 18 gidsencursus IVN. Topografisch kaartwerk en het slagenlandschap. De foto's bij dit artikel zijn afkomstig uit de collectie van Joost van der Loo.
© Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2008