Geschiedenis en geschiedschrijving in Italië
k o n i n k l i j k e n e d e r l a n d s e a k a d e m i e va n w e t e n s c h a p p e n
Mededelingen van de Afdeling Letterkunde, Nieuwe Reeks, Deel 69 no. 2 Deze Mededeling werd in verkorte vorm uitgesproken in de vergadering van de Afdeling Letterkunde, gehouden op 10 oktober 2005.
p . j . va n k e s s e l
Geschiedenis en geschiedschrijving in Italië. Reflecties van een correspondent terug in Nederland
Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, Amsterdam, 2006
Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen Postbus 19121, 1000 gc Amsterdam T 020-551 07 00 F 020-620 49 41 E
[email protected] www.knaw.nl Voor het bestellen van publicaties: T 020-551 07 80 E
[email protected] isbn 90-6984-487-7 Het papier van deze uitgave voldoet aan ∞ iso-norm 9706 (1994) voor permanent houdbaar papier. © 2006 Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (knaw). Niets uit deze uitgave mag worden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, via internet of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de rechthebbende, behoudens de uitzonderingen bij de wet gesteld.
Geschiedenis en geschiedschrijving in Italië
Correspondenten van de Akademie hebben, voor zover ik weet, geen verplichtingen. Maar het heeft naar mijn idee iets vanzelfsprekends, na decennialang correspondent in Italië te zijn geweest, bij terugkeer in Nederland van de ervaringen op mijn eigen vakgebied geschiedenis, een globaal overzicht te presenteren. Dit temeer omdat geschiedenis en geschiedschrijving in Italië relatief veel te bieden hebben maar Italiaanse historici zelf door hun omgang met de eigen taal weinig in andere talen naar buiten treden. Ik zal me niet beperken tot mijn eigen ervaringen. Ik heb Italië verkend, vrijwel van meet af aan, met mijn reisgenote van toen en nu, Elisja Schulte, werkzaam op hetzelfde vakgebied. Gaandeweg ontdekten we eigen voorkeuren en mogelijkheden en zodoende ontwikkelden we een flexibele taakverdeling. We bewandelden vaak verschillende wegen met afwisselende medereizigers, maar we kwamen elkaar uiteindelijk telkens weer tegen. Zo blijkt mijn avontuur Italië nu ondenkbaar zonder de voortdurende interactie met die ene reisgenote.
noord en zuid in de wereld van de wetenschap Mijn eerste ervaringen met geschiedenis in Italië speelden zich af in het Venetiaanse. Ik promoveerde op Duitse studenten in Padua rond 1600 en de controverse Rome-Venetië.1 Ik moest mij gaan verdiepen in de geschiedenis van een volwaardige staat, de Serenissima Repubblica di Venezia, met een verleden dat teruggaat tot aan de ontbinding van het Romeinse Rijk. Naast Venetië zijn er nog andere regio’s zoals Piëmonte, Toscane, Napels, Sicilië, met zoveel verleden dat daarvoor in een algemene geschiedenis van Italië afzonderlijke delen nodig zijn, soms in meerdere banden.2 Ik maakte 1 Assen 1964. 2
Giuseppe Galasso (ed.), Storia d’ Italia, 25 delen, 31 banden, Turijn, 1982-2003, 2de druk.
P.J. van Kessel
kennis met een gewestelijke geschiedenis van een geheel andere dimensie dan die me vanuit onze Nederlandse geschiedenis vertrouwd was. Het betrof hier de geschiedenis van complete staten. In die reeks staten figureerde ook de Pauselijke Staat. Verrassend was dat de geschiedenis ervan beschreven werd zonder theologische en daaraan gekoppelde kerkhistorische connotaties. Een staat zoals zoveel andere met alle kenmerken van dien zoals bijvoorbeeld het conflict tussen kerkelijke en wereldlijke overheden, in dit geval tussen de paus als kerkvorst en de paus als vorst van zijn staat.3 Deze Pauselijke Staat nam slechts in zoverre een bijzondere plaats in dat hij in diverse opzichten model stond voor de opkomende vroegmoderne staten en hoven in heel Europa.4 Dit gaf een nieuwe kijk ook op de geschiedenis van het pausschap. Een andere eye-opener was de ontdekking dat aan de Italiaanse universiteiten de theologische faculteiten, zo ze al bestonden, weinig tot niets te betekenen hadden. Dit in tegenstelling tot de Noord-Europese universiteiten waar de theologie juist een primaire plaats innam als bekroning van alle studies. Deze theologische faculteiten ondervonden in de protestantse landen een extra impuls doordat de predikantenopleiding eraan werd verbonden. Evenals in veel andere gevallen speelde die opleiding een essentiële rol bij de oprichting van de universiteit van Leiden. In Italië echter werden voor de priesteropleiding – een punt van zorg evenzeer van de katholieke reformatie – aparte instituties geschapen, de seminaria, waardoor de universiteiten hun karakter van lekeninstelling behielden. Theologie werd hoofdzakelijk beoefend en gedoceerd in de kloosters en conventen van de ordes. Zelfs de universiteit in Rome, met de fraaie naam Sapienza, stond niet bekend om haar theologische faculteit. Het was ook geen universiteit die ambitieuze jonge mannen aantrok.5 Pausen en prelaten hadden hun opleiding meestal elders genoten en studeerden bovendien hoogst zelden theologie. Meestal de beide rechten, kerkelijk en civiel.6 Wel waren er in Rome de dominicanen, jezuïeten, oratorianen, 3
Mario Caravale, Alberto Caracciolo, Lo Stato Pontificio da Martino v a Pio it, in Giuseppe Galasso (ed.), Storia d’Italia, Vol. xiv Turijn, 1997, 2de druk. 4 Paolo Prodi, The Papal prince. One body and two souls: the Papal monarchy in early modern Europe, Cambridge, 1987. 5 Heinrich Schmidinger, Roma docta? Rom als geistiges Zentrum im Mittelalter, Salzburg, 1986. 6 Wolfgang Reinhard, ‘Herkunft und Karriere der Päpste 1417-1963. Beiträge zu einer historischen Soziologie der Römischen Kurie’, Mededelingen van het Nederlands Instituut te Rome, xxxviii (1976), 87-108.
Geschiedenis en geschiedschrijving in Italië
franciscanen, theatijnen met hun eigen studiecentra en geleerden. In Italië waren de universiteiten in oorsprong organisaties van studenten en niet van docenten, wat het seculiere karakter ervan bevorderde. De Italiaanse universiteiten kennen weinig van het ceremonieel, de academische liturgie van het Noorden: professoren in toga’s met baretten op die als hogepriesters de aula binnenschrijden, voorgegaan door de pedel in lang gewaad met staf, en promovendi die het verlossende ‘Hora est’ afwachten. Het lijken kleine verschillen tussen Noord en Zuid, die echter kenmerkend zijn voor een wetenschapscultuur, meer dan we ons gewoonlijk realiseren. Niet dat de theologie nog steeds een dominante positie zou innemen aan onze universiteiten. Het gaat om de cultus in en rond de tempel van wetenschap, het gezag verworven in het licht van de onaanvechtbare dogma’s die ooit de theologische wetenschap schraagden. In Italië heeft de universiteit dat aureool niet gekregen. Dit kan een verklaring zijn voor de invloed die zowel individuele hofgeleerden als de vroegmoderne Academies konden hebben op de ontwikkeling van wetenschappen in Italië. Een voorbeeld biedt de vroegste geschiedenis van de Accademia dei Lincei, de Italiaanse zuster van onze Akademie. Ze is de oudste Academie van Wetenschappen in Europa, ouder dan de Royal Society. Geestelijke vader van het genootschap is een uit Deventer afkomstige medicus, de gepassioneerde onderzoeker en avonturier Johannes van Heeck. Het bekendste lid is Galileo Galilei.7 Geleerden en wetenschappers hoeven in Italië nog steeds niet binnen de universitaire wereld te opereren. Het is veelzeggend dat de titel professore evengoed geldt voor docenten op middelbaar als op universitair niveau en dottore is al gauw iedereen die aantoonbaar goed kan lezen en schrijven.
7
Elisja Schulte, Geest en vlees in godsdienst en wetenschap. Vijf opstellen over gezagsconflicten in de 17e eeuw, ’s-Gravenhage 1980 (dissertatie). Idem, ‘Joannes van Heeck, co-founder of the Academy dei Lincei in Rome’, Mededelingen van het Nederlands Instituut te Rome, xxxviii (1976), 109-134. Idem, ‘Sapienza, sesso, pietas: i primi Lincei e il matrimonio. Un saggio di storia umana’ Mededelingen van het Nederlands Instituut te Rome, xlvi (1985), 121-144. Idem, het lemma ‘Heeck (Joannes van)’, Dictionaire d’Histoire et de Géographie Ecclésiastiques, xxiii (Parijs 1990), kol. 757-760. Idem, ‘Le battaglie dello spirito. I fondatori dell’Accademia dei Lincei e il loro disprezzo del matrimonio’, Prometeo. Rivista di scienze e di storia, viii-32 (1990), 149-161.
P.J. van Kessel
romeinse archivalia, nationale instituten en het supranationale milieu De episode Rome, zo hadden we gedacht, zou slechts een klein jaar duren. Het werden decennia. Het eerste daarvan werd beheerst door het werk aan de Romeinse Bescheiden in het kader van de Rijks Geschiedkundige Publicatiën, een bewerking van documenten uit Romeinse archieven van belang voor de geschiedenis van Nederland.8 Het Nederlands Historisch Instituut, zoals het toen heette, was ons steunpunt. Alhoewel…? Dat steunpunt raakte weldra danig aan het wankelen toen het door grilligheden in de politiek onder ministeries was komen te vallen waar men, soms alle goede bedoelingen ten spijt, niet goed raad met de instelling wist. Dat wetenschapsbeoefening een buitensporige dosis politieke bedrijvigheid kan vragen, behoort ook tot onze Italiaanse ervaringen. Het geeft veel voldoening dat we nog vóór ons vertrek mochten beleven dat dit instituut in Rome een interuniversitaire instelling werd en zodoende stevig in de Nederlandse wetenschapswereld ligt verankerd. Bij gelegenheid van het eeuwfeest in 2004 werd het bekroond met het predicaat koninklijk. Een kroon op het werk van generaties wetenschappers, een kroon op de positie verworven binnen de internationale wetenschapswereld in Rome.9 Wetenschappers zijn vanouds aangetrokken door Rome. Al vroeg in de 19de eeuw ontstond rond het Pruisische gezantschap, een internationaal gezelschap van oudheidkundigen.10 De openstelling van het Vaticaans Archief in 1881 betekende een nieuwe impuls en was aanleiding voor een reeks landen, voor Nederland in 1904, om in Rome instituten te vestigen met als doel dit archief te exploreren.11 Er vormde zich een internationale
8
P.J van Kessel (ed.) met medewerking van E.M.R. van Kessel-Schulte, Romeinse bescheiden voor de geschiedenis der rooms-katholieke kerk in Nederland 1727-1853, ii, 1795-1814, Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote serie 153, ’s-Gravenhage 1975. 9 Hans Cools, Hans de Valk, Institutum Neerlandicum mcmiv-mmiv. Honderd jaar Nederlands Instituut te Rome, Hilversum 2004. 10 Paolo Vian (ed.), Speculum Mundi. Roma centro internazionale di ricerche umanististiche, (Rome, 1993). Hierin zijn de geschiedenissen beschreven van de buitenlandse en Italiaanse instellingen, leden van de Unione Internazionale degli Istituti di Archeologia, Storia e Storia dell’Arte in Roma. Meer specifiek Bernard Andreae, ‘L’ Istituto Archeologico Germanico di Roma’, 155-179. 11 Een exacte datum van openstelling is niet aan te geven. Individuele historici hadden al vóór 1880 toegang gekregen. In 1881 werd de toelating vergemakkelijkt. In 1883 werd de openstelling officieel bekrachtigd en in 1884 volgde een reglement. Zie verder Paolo Vian (ed.), Il libro del centenario. L’Archivio Segreto Vaticano a un secolo dalla sua appertura
Geschiedenis en geschiedschrijving in Italië
gemeenschap van historici die elkaar bijna dagelijks tegenkwamen op dezelfde werkplek. Grote belangstelling ging uit naar de pauselijke diplomatieke correspondentie, de nuntiatuurberichten, in de periode dat Europa verscheurd raakte door de ‘godsdienstoorlogen’. Er dreigden wederom conflicten maar nu tussen historici. In 1891 kwam voor de Nuntiaturberichte aus Deutschland een vergelijk tot stand met een werkverdeling tussen het Pruisische – later Duitse – instituut, het Oostenrijkse instituut en het instituut van het Duitse Goerres-Gesellschaft, een vereniging die wetenschapsbeoefening op katholieke grondslag bevordert. Toen na de Eerste Wereldoorlog een Tsjechoslowaaks instituut in Rome verscheen kreeg ook dit een part toebedeeld. Dit bleef zo, zelfs nadat dit instituut in 1946 voor vele jaren werd gesloten.12 Het onderzoek van het Nederlandse instituut had niet de brede dimensie van de Nuntiaturberichte aus Deutschland waarin een belangrijk stuk Europese geschiedenis aan de orde komt. Het concentreerde zich op wat voor de Nederlandse geschiedenis en dan nog speciaal de geschiedenis van de katholieke Kerk van betekenis was. Toch waren er meerdere punten van overeenkomst al was het maar dat ook de nuntiaturen van Keulen en van Brussel bij het onderzoek betrokken moesten worden. In de jaren ’60 toen wij aan de Romeinse Bescheiden werkten werden de meeste Romeinse instituten geconfronteerd met de vraag in hoeverre de oorspronkelijke doelstellingen, die wetenschapshistorisch zeker een achtenswaardige geschiedenis hadden, inhoudelijk en qua methodiek nog aansloten bij de ontwikkelingen in het vak. Dit was een gezamenlijke problematiek die het onderlinge contact stimuleerde en versterkte. Er vonden discussies en werkbesprekingen plaats in kleinere en bredere kring. Een belangrijke rol speelde het Duits Historisch Instituut. Dit was als eerste bij deze problematiek betrokken maar bovendien heerste er evenals bij de andere pas weer geopende Duitse instituten in Rome een grote openheid naar buiten vanuit een behoefte weer volop deel te nemen aan het onderlinge verkeer tussen de buitenlandse en Italiaanse wetenschappelijke instituten, zoals die zich na de oorlog hadden georganiseerd in 1880/81 - 1980/81, Città del Vaticano 1981. Idem (ed.), L’Archivio Segreto Vaticano e le sue ricer-
che storiche, Roma 1983. 12 P.J. van Kessel, ‘Overzicht van de belangrijkste verrichtingen van het Nederlands Historisch Instituut te Rome en van die der andere buitenlandse instituten aldaar’, Mededelingen van het Nederlands Historisch Instituut te Rome, xxxv (1971), 78-111 en de verwijzingen aldaar. Speciaal voor de Nuntiatuurberichten, Heinrich Lutz, ‘Nuntiaturberichte aus Deutschland. Vergangenheit und Zukunft einer “klassischen” Editionsreihe’, Quellen und Forschungen aus italienischen Archiven und Bibliotheken, 45 (1965), 274-324.
P.J. van Kessel
een Unione Internazionale degli Istituti di Archeologia, Storia e Storia dell’Arte di Roma.13 De toenmalige directeur van het Duits Historisch Instituut, de medievist Gerd Tellenbach, was geenszins wars van vernieuwingen. Vóór de oorlog had hij zelf als assistent meegewerkt aan een nieuwe opzet van een ander omvangrijk project van het instituut, het Repertorium Germanicum, een index op personen en plaatsen uit alle diocesen in het Duitse Rijk inclusief de randgebieden vermeld in de registers van de pauselijke kanselarij en de Camera Apostolica tussen 1378 en 1517.14 Op zijn initiatief vond in 1971 een colloquium plaats over het thema Nuntiaturberichte.15 Twee jaar later zou dit thema figureren op het congres van de Commission Internationale de l’ Histoire Ecclésiastique Comparée in Parma. Mogelijk heeft de toenmalige president van de Commission, de Leidse hoogleraar kerkgeschiedenis J.N. Bakhuizen van den Brink, hierin de hand gehad. Toen hij eens in Rome verbleef en ik met hem opliep van de tramhalte op de Piazza del Risorgimento richting Vaticaanse bibliotheek vertrouwde hij mij toe het kerkhistorisch onderzoek van Nederlandse zijde in Rome zo belangrijk te vinden wegens de groeiende spanningen in de relatie van de Nederlandse katholieken met het Vaticaan. Hij was het die mij inspireerde tot het bericht over nuntiatuurberichten in het Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis.16 Opvallend was hoe van Duitse zijde het belang van de Nuntiaturberichte voor een Europees gerichte geschiedbeoefening werd benadrukt. Dit aspect werd bij meerdere gelegenheden naar voren gebracht door Heinrich Lutz, op dat moment hoogleraar nieuwe geschiedenis in Wenen.17 13
Erland Billig, Carl Nylander, Paolo Vian, Nobile Munus. Origini e primi sviluppi dell’Unione internazionale degli istituti di archeologia, storia e storia dell’arte in Roma (1946-1953), Rome 1996. Deze Unione verzorgt een Annuario met informatie over alle aangesloten instellingen. 14 In het Repertorium Germanicum zijn ook de bisdommen Utrecht, Doornik en Kamerijk opgenomen. Voor de correcte spelling van plaatsnamen in de registers werd bij gelegenheid de hulp van het Nederlands Instituut ingeroepen. Het project is inmiddels gevorderd tot 1478. Het Repertorium bevat gegevens van de meest uiteenlopende aard en is tevens gedigitaliseerd. 15 P.J. van Kessel, ‘Bespreking over Nuntiatuurberichten’, Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis, Nieuwe serie 52/2 (1972) 239-245. Zie verder Georg Lutz, ‘L’Edizione delle istruzioni generali di Clemente viii (1592-1605)’, Paolo Vian (ed.), L’Archivio Segreto Vaticano e le ricerche storiche, Rome 1983, 167-180, speciaal noten 2, 3 en 4. 16 Zie voorgaande noot. 17 Heinrich Lutz, ‘Die Bedeutung der Nuntiaturberichte für die europäische Geschichtsforschung und Geschichtsschreibung, Quellen und Forschungen aus italienischen Archiven und Bibliotheken, 53 (1973), 152-167.
10
Geschiedenis en geschiedschrijving in Italië
Hij behoorde tot de groep Duitse historici die in 1953 bij de heropening van het Duitse instituut in Rome de Nuntiaturberichte weer hadden opgepakt. Hij had onder meer de documentatie bewerkt betreffende de legatie van Reginald Pole naar Karel v en Hendrik ii 1553-1556, een vergeefse poging de vrede tussen de christenen te bewaren. Uit dit materiaal was ook zijn ‘Habilitationsschrift’ voortgesproten: Christianitas Afflicta.18 In de titel klinkt iets door van weemoed en treurnis om het verloren gaan van de eenheid onder de christenen met rampzalige gevolgen voor heel Europa, een gevoel dat wellicht werd versterkt door de wijze waarop hij met meerdere Duitse historici van zijn generatie de recente geschiedenis van het Duitse Rijk beleefde. Hij uitte een Duits schuldbesef aan de ontwrichting van Europa door twee wereldoorlogen en dit in combinatie met het idee dat het grote Duitse Rijk wegens zijn centrale plaats in Europa een speciale zending had te vervullen ten opzichte van dat Europa.19 Men zou kunnen vermoeden dat een nationaal-socialistische ideologie over de rol van Duitsland onbewust was blijven doorwerken. Eenzelfde hooggestemd idee omtrent positie en taak in Europa koesterde hij met betrekking tot het pausschap. Als geëngageerd katholiek vond hij het niettemin onjuist pausen, de katholieke Kerk en de Duitse katholieken vrij te pleiten van schuld aan de opkomst van het nationaal-socialisme.20 Dit voerde soms tot hevige conflicten met andere Duitse historici zoals Konrad Repgen die hem zelfs een nestbevuiler noemde.21 De contacten tussen de verschillende Romeinse instituten beperkte zich niet tot alleen discussies over Nuntiaturberichte. In 1972 werd een Seminar georganiseerd door het Duitse, Oostenrijkse en Nederlandse instituut,
18
Heinrich Lutz, Christianitas afflicta. Europa, das Reich und die päpstliche Politik im Niedergang der Hegemonie Kaiser Karls v (1552-1556), Göttingen 1964. 19 Heinrich Lutz, ’Europa zwischen Zerstörung und Aufbau. Vom Nationalismus zur Katastrophe; von der Europaidee zur europäischen Wirklichkeit’, Burgbrief Rothenfels, 30 (1967) 5-25. 20 Heinrich Lutz, Demokratie im Zwielicht. Der Weg der deutschen Katholiken aus dem Kaiserrreich in die Republik 1914-1925, München 1963; ‘Die deutschen Katholiken in und nach dem Ersten Weltkrieg’, Hochland, 55 (1962/63), 193-216; ‘Kirchliche Erneuerung und deutsche Schicksale. Zeitfragen im Spiegel der Erfahrungen des “Jahrgangs 1922”’, Wiener Beiträge zur Geschichte der Neuzeit, 15 (1988), 83-96 21 Persoonlijke herinneringen aan een voordracht door H. Lutz in de Santa Maria dell’Anima in Rome in de tijd van het 2de Vaticaans Concilie. Konrad Repgen stond zeer negatief tegenover wat zich bij de Nederlandse katholieken afspeelde. Hij onderhield contacten met de toenmalige bisschop J.M. Gijsen van Roermond die bij hem in Bonn geschiedenis had gestudeerd.
11
P.J. van Kessel
over Rom in der Neuzeit.22 De voordrachten die naderhand in een bundel werden gepubliceerd zijn merendeels verzorgd door medewerkers van de participerende instituten, historici belast met de bewerking van Nuntiaturberichte. Veel aandacht wordt in de bundel gegeven aan de betekenis van Rome en de pauselijke diplomatie in Europees perspectief. Daarnaast wordt ingegaan op de problemen die Verlichting, Revolutie en Liberalisme schiepen voor het pausdom en de Pauselijke Staat. Mijn bijdrage aan de bundel betrof ‘Rom und die französiche Revolution’. Ik heb daarin uiteengezet dat de ideeën van de Verlichting in de Pauselijke Staat en bij de Curie wel degelijk aanhang hebben gevonden en dat er hervormingen in gang zijn gebracht die echter door de effecten van de revolutie zwaar werden gefrustreerd en in een latere fase omsloegen in een reactionair zich terugtrekken op de spirituele functie van kerk en pausschap. Het initiatief van deze drie instituten was een prelude op een bredere samenwerking tussen de buitenlandse instituten te Rome. In de jaren ’80 begon een cyclus van drie colloquia over L’ opinion publique et politique exterieur.23 De taal geeft aan dat bij dit ondernemen de École Française het voortouw had genomen in samenwerking met het Centro per gli studi di politica estera e opinione pubblica van de universiteit van Milaan naast de deelname van de kant van het Britse, Duitse, Deense, Belgische, Spaanse, Oostenrijkse en Nederlandse instituut. Na het afsluiten van de cyclus volgden nog enkele andere colloquia in hetzelfde kader over Les internationales et le problème de la guerre au xxe siècle 24 en L’émigration politique en Europe aux xixe xxe siècle.25 De aanwezigheid in Rome van zoveel buitenlandse instituten biedt een gunstig vertrekpunt voor internationale ondernemingen. Een probleem echter vormde de participatie van Italiaanse zijde. Terwijl algemeen en zelfs door de École Française het Engels als voertaal meer en meer aanvaard werd, bleef de kennis van die taal bij Italianen zeer beperkt. Dit had tot gevolg dat het Italiaans veelal toch de algemene voertaal bleef. Voor studenten en andere onderzoekers die slechts voor korte tijd in Rome verbleven, betekende dit een obstakel bij het leggen van contacten. De discussie over Nuntiaturberichte ging niet alleen over de waarde en betekenis ervan als historische bron. Er waren ook vragen betreffende de 22
Reinhard Elze, Heinrich Schmidinger, Hendrik Schulte Nordholt (eds.), Rom in der Neuzeit. Politische, kirchliche und kulturelle Aspekte, Wenen-Rome 1976. 23 Opinion publique et politique extérieure, 1: 1870-1915; 11: 1915-1940; 111: 1940-1981, Rome, 1983-1985. 24 Rome 1987. 25 Rome 1991.
12
Geschiedenis en geschiedschrijving in Italië
methodiek van bronnen uitgeven. Wat de diplomatieke correspondentie uit de 16de en 17de eeuw betrof overheerste de opvatting dat integrale weergave optimaal was. Voor de 18de eeuw werd deze methode echter problematisch wegens de toename van het postverkeer en bijgevolg van de briefwisselingen. Voor de 19de eeuw bleek integrale weergave praktisch onuitvoerbaar. In het huidige digitale tijdvak zijn deze vraagstukken anders komen te liggen al blijft voor oudere documenten paleografische vaardigheid dikwijls een onontkoombaar vereiste. Door het Oostenrijkse instituut werd een onderzoek naar Nuntiaturberichte uit de 18de eeuw verricht waarvoor een methodiek was ontwikkeld aangepast aan de hoeveelheid materiaal.26 De uitgave beperkte zich tot uiterst summiere registratie van de documenten met daarnaast een index op alle personen en plaatsen voorkomend in de originele teksten. Het is een efficiënte manier om grote hoeveelheden archiefmateriaal toegankelijk te maken. Mede op basis van deze Oostenrijkse ervaringen is ook de methodiek van de Romeinse Bescheiden aangepast. Het mag mede een vrucht genoemd worden van de vele discussies over Nuntiaturberichte dat het project van de Romeinse Bronnen en de Romeinse Bescheiden, lopend van 1592 tot 1914, in 1996 kon worden afgesloten.27 Inmiddels kwamen in de Romeinse instituten allerlei nieuwe interessevelden tot leven overeenkomstig de veranderende koersen op het vakgebied. Archief en bibliotheek van het Vaticaan zijn niet langer de exclusieve vindplaatsen voor het internationale onderzoek in Rome maar de cortile tussen Archivio en Biblioteca met haar sinaasappelbomen en espresso-bar is wel ‘de’ hangplek gebleven voor onderzoekers in Rome, jong en oud, en vanuit alle hoeken van de wereld. In hoeverre beïnvloedt een werkomgeving het werk? Stimuleerden de bezoekers van Vaticaans archief en Vaticaanse bibliotheek al een inter nationaal discours, dit werd nog versterkt doordat in de hogere echelons van het Vaticaans personeel allerlei tongen en talen zijn vertegenwoordigd. De prefect van het archief was lange tijd een Italiaan die werd opgevolgd door een Duitser. Onder de archivarissen telde men een Zwitser, een Schot, een Duitser en een uitgeweken Hongaar. De bibliotheek maakte 26
Der Schriftverkehr zwischen dem päpstlichen Staatssekretariat und dem Nuntius am Kaiserhof Antonio Eugenio Visconti 1767-1774. Bearb. von Andreas Cornaro [e. a.], Gesamtred. I. Lindeck-Pozza. 27 J.P. de Valk (ed.), Romeinse Bescheiden voor de Geschiedenis van de Rooms-Katholieke kerk in Nederland 1832-1914, Archiefwijzer van Romeinse archivalia, i, ii, Rijks Geschiedkundige Publicatiën 230, 231, Den Haag 1996. In de ‘Inleiding’ geeft de bewerker een gedetailleerde beschrijving met verwijzingen van de ‘Opzet van de bewerking en inrichting van de uitgave’ (p. xx-xxii).
13
P.J. van Kessel
een levendige periode door onder leiding van een Ierse dominicaan en verder waren er Belgische, Franse en Spaanse scriptores. Voor de Romeinse Bescheiden was naast het Vaticaans archief dat van de congregatie De Propaganda Fide van wezenlijk belang. Deze congregatie, ministerie zou men kunnen vertalen, heet tegenwoordig de congregatie voor de evangelisatie van de volkeren. Ze oefent het bestuur uit over missiegebieden, gebieden zonder eigen kerkelijke hiërarchie zoals het geval was met onze Republiek. Vandaar dat de katholieke gemeenschap in onze gewesten van begin 17de eeuw tot het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853 als Hollandse Missie onder deze congregatie viel en zelfs daarna bleef de Nederlandse kerkprovincie nog tot 1908 onder de Propaganda Fide ressorteren. Het archief bevat dus veel materiaal voor een stuk geschiedenis van Nederland inclusief voormalige koloniën. De Propaganda Fide is actief over de hele wereld. Het archiefmateriaal maar ook de personeelsbezetting van de Congregatie zelf weerspiegelt de mondiale actieradius ervan. Toen wij er werkten was de prefect eerst een Armeniër en daarna een Braziliaan, de secretaris kwam uit India, de archivaris was een Pool en er liep een Nederlandse minutant rond die toen onder meer Polynesië in zijn portefeuille had. In de leeszaal waren alle continenten vertegenwoordigd. Wij als jeugdig Nederlands koppel waren te midden van overwegend celibatairen een exotisch element. We kregen dan ook binnen de kortste keren een eigen kamertje toegewezen. De wereldwijde documentatie in het archief wordt aangevuld vanuit de bibliotheek met een enorme collectie publicaties en tijdschriften over alles wat maar de ontelbare missielanden kan betreffen. Naast archief en bibliotheek van de Propaganda Fide zijn er in Rome de archieven en bibliotheken van ordes en congregaties die wereldwijd opereren zoals franciscanen, dominicanen, jezuïeten, karmelieten, witte paters van Lavigerie en ga zo maar door. Ook hier weer uiteenlopend materiaal, weliswaar verzameld door religieuzen en met specifieke bedoelingen maar vaak met grote kennis van zaken gebaseerd op jarenlange ervaringen ter plekke ondersteund vanuit ordes of congregaties die al generaties lang in het zelfde gebied opereren. Kortom, wie onderzoek wil doen naar een stammenoorlog in Afrika, naar huwelijksgewoontes van de Mohawks in Canada of het dekolonisatieproces in Vietnam doet er goed aan ook in Rome zijn of haar licht op te steken.28 28
In 1986 werd door H.L. Wesseling van het ‘Centre for the History of European Expansion’ een verkenning verricht te Rome in verband met plannen betreffende een onderzoeksproject in de archiefdepots aldaar. De verkenning leverde een artikel op in een
14
Geschiedenis en geschiedschrijving in Italië
vaticanum ii, de media en de geest in de fles We waren amper in Rome toen het 2de Vaticaans Concilie begon. Dat was een historisch gebeuren en tevens onze eerste ervaring met het mondiale karakter van het Vaticaan. Het concilie duurde van 1962 tot 1965 en het werd gepresenteerd onder het motto: aggiornamento. Het Italiaanse woord betekent in engere zin ‘nascholing’ of ‘bijscholing’ maar het werd veelal begrepen als ‘modernisering’ en ‘vernieuwing’ wat de oorzaak van veel fundamenteel misverstand over de bedoeling van het concilie zou blijken te zijn. De katholieke Kerk manifesteerde zich in deze onderneming op indrukwekkende manier als wereldkerk, geconfronteerd als ze werd met wat zich op sociaal-cultureel vlak wereldwijd afspeelde. Wel bleef het aantal autochtone Aziatische, Afrikaanse en Oceanische concilievaders minder dan vijf procent, maar van de bisschoppen met een Westerse achtergrond kwam meer dan de helft uit de missiegebieden van over de hele wereld, mensen die dagelijks te maken hadden met de enorme veranderingen in het wereldbestel na Wereldoorlog ii. Dat laatste gold overigens evenzeer voor de bisschoppen uit Europa en Noord-Amerika. Mede door de enorme belangstelling van de media van over de hele wereld en zonder bindingen met specifieke religieuze achtergronden hing de verwachting in de lucht dat het concilie zich zou buigen over essentiële levensvragen en dringende wereldproblemen op een wijze die zou uitstijgen boven binnenkerkelijke en theologische discussies. De onweerswolken die zich met name in 1968 zouden ontladen tekenden zich al af aan de horizon en wie zich enigszins bewust was van de oplopende wereldwijde spanningen voelde zich betrokken bij wat zich in de concilie-aula, in de St. Pieter voltrok. Het concilie was vervolgens niet alleen in geografische zin een ‘oecumenisch’ gebeuren maar ook kerkelijk. Er waren vertegenwoordigers en waarnemers uitgenodigd van de anglicaanse Kerk, de orthodoxe en de protestantse Kerken. Alleen al vanuit Nederland behoorden behalve de elf bisschoppen drie niet-katholieke waarnemers tot de officiële deelnemers aan het concilie: G.C. Berkouwer namens de Gereformeerde Kerken, L.J. van Holk namens het Internationaal Verbond van Vrijzinnige Christenen en P.J. Maan namens de oud-katholieke Kerk. In het kielzog van de bisschoppen was vervolgens een leger aan adviseurs, secretarissen en theologen meegereisd. De grote namen van dat Nederlandse kwaliteitskrant over het aanbod door keizer Napoleon iii aan paus Pius ix van een eiland in de Stille Zuidzee om daarvan een kolonie van de Pauselijke Staat te maken, een aanbod dat de paus beleefd had afgeslagen.
15
P.J. van Kessel
moment, Congar, De Lubac, Chenu, Daniélou, Rahner, Häring, Küng, Schillebeeckx waren er allemaal gedurende langere of kortere tijd. Zij vertegenwoordigden merendeels de Nouvelle Théologie die nogal contrasteerde met de thomistische traditie die binnen de Curie overheerste. Zij zouden een grote invloed hebben op het verloop van het concilie door de wijze waarop zij de concilievaders als het ware een cursus moderne theologie gaven, toegespitst op de kwesties die in de concilie-aula ter discussie stonden. Dit was nooit mogelijk geweest zonder 20ste-eeuwse communicatiemiddelen als de telefoon, maar vooral nooit zonder het stencilapparaat. De betekenis daarvan voor het concilie zou enigszins vergeleken kunnen worden met die van de boekdrukkunst ten tijde van de reformatie: het instrument waarmee een oppositie nieuwe, onorthodoxe gedachtegangen snel kon verspreiden en tot gemeengoed kon maken. Een zeer opmerkelijke rol in dit opzicht speelde het d.o.c., later omgedoopt in i.d.o.c., een informatiecentrum in het leven geroepen door Leo Alting von Geusau, een priester van het bisdom Groningen die al snel had begrepen hoe belangrijk het was de concilievaders achtergrondinformatie te geven onfhankelijk van de voorlichting die door het Vaticaan zelf werd georganiseerd. Het centrum had onderdak gevonden in het Palazzo Doria Pam phili, aan de Piazza Navona, in het hart van Rome. Daar vonden wekelijks bijeenkomsten plaats waarbij specialisten voor bisschoppen, waarnemers, journalisten en verdere geïnteresseerden ingingen op actuele thema’s. Na afloop werden papers uitgereikt met samenvattingen van het besprokene en andere informatie. Een speciale koeriersdienst van vrijwilligers leverde verdere documentatie en informatie af op geselecteerde adressen.29 Het valt moeilijk te achterhalen welk effect dit documentatiecentrum heeft gehad op het verloop van het concilie. Bisschoppen, vooral van buiten Europa, werden er in kennis gebracht met een nieuwe vorm van theologie die in vele opzichten beter aansloot bij de realiteit van alle dag dan de thomistisch geïnspireerde theologie die zij in hun seminarietijd hadden geleerd. Zij kwamen bovendien nu met elkaar in contact buiten de sfeer van het Vaticaan en de St. Pieter waar de officiële vergaderingen plaatsvonden. Maar ook journalisten van pers, radio en televisie kwamen op de conferenties van het d.o.c. af, haalden daar hun informatie die hun berichtgeving beïnvloedde en daarmee de publieke opinie die onvermijdelijk een uitwerking had op de gang van zaken in en rond het concilie zelf. De invloed die het initiatief van Alting von Geusau op het verloop van 29
Mondelinge mededeling van Willem Alting von Geusau, jongere broer van Leo, zelf een van de vrijwilligers.
16
Geschiedenis en geschiedschrijving in Italië
het 2de Vaticaans Concilie heeft gehad is naar mijn mening onvoldoende onderkend in latere commentaren en historische reflecties. Opmerkelijk is hoe in de kringen van de ultraconservatieve bisschop Lefebvre het d.o.c. wordt beschreven als een van de instrumenten van de liberale katholieken die het concilie uiterst nadelig zouden hebben beïnvloed. ‘Men hoeft slechts te denken aan de geweldige drukwerkproductie van het i.d.o.c., het door de Duitse en de Nederlandse bisschoppenconferenties gesubsidieerde informatiecentrum, dat de concilievaders onophoudelijk drong in de door de internationale opinie verwachte zin te handelen en daarbij een soort psychose veroorzaakte, in die zin, dat men de verwachtingen van de wereld, die het hoopte mee te maken dat de Kerk zich bij haar opvattingen aansloot, niet zou mogen teleurstellen.30 Dat het d.o.c. werd gesubsidieerd door de Nederlandse en Duitse bisschoppenconferenties is slechts gedeeltelijk juist. De Nederlandse bisschoppen betaalden het materiaal dat door henzelf werd gebruikt. Een zeer substantiële bijdrage kwam van de Oostpriesterhulp van Werenfried van Straaten, de zogenaamde Spekpater, een norbertijn van de abdij van Tongerlo die direct na de oorlog een enorme hulporganisatie had opgezet om de katholieke Kerk in de Oostbloklanden materieel en immaterieel te steunen.31 Of hij zelf heeft geweten welk doel zijn bijdrage diende kan worden betwijfeld. Overigens waren er naast het trefpunt van het d.o.c. ook andere locaties waar bisschoppen bijeenkwamen, waar voordrachten werden gehouden en overleg werd gepleegd maar dat gebeurde slechts incidenteel.32 Als centrum dat wekelijkse bijeenkomsten organiseerde en actief documentatie verspreidde was het d.o.c. een unicum. Onder de nieuwe naam i.d.o.c. functioneert het nog steeds als alternatief gericht katholiek documentatiecentrum. Een belangrijk deel van documentatie 30
Zie het Internetadres: http://www. stpiusx.nl/dossiers/radelozeK/hoofds14.htm. De betekenis van het d.o.c. voor het verloop van Vaticanum ii maakte Alting von Geusau tot persona non grata in Rome. Hij is in 1972 naar New York vertrokken waar hij de theologie heeft ingeruild voor antropologie. Onderzoek voerde hem naar het noorden van Thailand waar hij zich uiteindelijk blijvend vestigde en zich inzette voor de documentatie van kennis en gewoontes van het Akha-volk. Hij is daar in december 2002 overleden. 31 Mededeling van Willem Alting von Geusau. Werenfried van Straaten was een uiterst creatief en fantasierijk organisator. Hij dankte de naam Spekpater aan de mogelijkheid die hij bood om zijn organisatie ook in natura, zoals met spek, te steunen. In totaal heeft hij een bedrag van circa 2,5 miljard euro bijeengebracht. Zijn Oostprieterhulp groeide uit tot de organisatie Kerk in Nood, die in 1984 werd verheven tot een publieke en universele van de H. Stoel afhankelijke vereniging. 32 Philippe Levillain, La mécanique politique de Vatican ii. La majorité et l’unanimité dans une concile, Parijs 1975, 240-246.
17
P.J. van Kessel
betreffende bevrijdingsbewegingen in Azië, Latijns-Amerika en Zuid-Afrika, is ondergebracht bij het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam. Uiteraard had de Curie wel aandacht besteed aan de vraag hoe om te gaan met de media. Er leefde daar het idee dat de uiteindelijke besluiten van het concilie openbaar gemaakt zouden worden maar dat de meanders van alle discussies vooraf en tijdens het concilie niet naar buiten gebracht moesten worden. Wat de voorbereidende documenten betrof werd in de Osservatore Romano, het Vaticaanse dagblad, bekend gemaakt dat die onder de geheimhouding van het Heilig Officie zouden vallen en uitsluitend bestemd waren voor de leden van de voorbereidende commissies. In latere fasen werden journalisten en publiek geregeld opgeroepen toch vooral geduld te hebben en de concilievaders in de uitoefening van hun leerambt niet te hinderen. ‘Een oecumenisch concilie is geen academie noch een parlement, maar wel een plechtige bijeenkomst van heel de hiërarchie van de kerk over de kwesties die het gewone leven van de kerk en het heil van de zielen betreffen’, liet paus Johannes xxiii weten aan de vooravond van het concilie.33 Het Vaticaan wilde het concilie laten doorgaan voor een interne aangelegenheid en heeft onvoldoende beseft dat het als een wereldgebeuren werd beleefd waar alle media zich op zouden storten. De moderne communicatie- en reproductiemiddelen maakten geheimhouding vrijwel onmogelijk en de media, de wereldpers, lieten zich niet aan banden leggen door een beroep op de geheimhouding van het Heilig Officie, op geduld of kerkelijke reglementen. Het Vaticaan toonde hier een wereldvreemdheid die het beoogde doel van het concilie, het aggiornamento, het bij de tijd geraken, ernstig in de weg stond. Dit had tot effect dat inhoudelijk een belangrijk deel van de conciliebesluiten wel een moderniserend karakter meekreeg overeenkomstig de wens van de meerderheid van de concilievaders, maar dat de uitvoering ervan binnen het Vaticaan op grote weerstand stuitte. Voor velen zou het concilie daardoor uiteindelijk dan ook op een desillusie uitlopen.34 Niet alleen theologen kwamen op het concilie af. Ook historici in combinatie met enkele uitgevers. Zij deelden een algemeen gekoesterde hoop en verwachting dat uit het concilie een nieuwe interesse voor kerkelijk leven zou ontstaan en dat daarmee behoefte zou komen aan een nieuwe kerkgeschiedenis. De hoofdredacteuren waren R. Aubert, L.J. Rogier en M.D. Knowles. Een van de drijvende krachten in Nederland 33 Ibidem , 45 e.v. 34
Ibidem, 53 e.v.
18
Geschiedenis en geschiedschrijving in Italië
was de uitgever Paul Brand. De bedoeling was een kerkgeschiedenis ‘zonder apologetische of stichtelijke bijbedoelingen en gehanteerd door een internationaal team van eminente specialisten’ zoals op de omslag van de Nederlandse uitgave van deel i wordt vermeld. Het werk zou verschijnen in het Frans, Engels, Nederlands en Duits. De grondtekst zou verder door een internationale groep van uitgevers worden aangepast aan de behoeften van de verschillende cultuurgebieden. Deze aangepaste tekst moest de niet technisch geschoolde lezer een totaalvisie bieden. Het project was met veel optimisme en geloof in de uitkomst van het concilie opgezet. Het eerste deel in het Nederlands en het Frans kon in 1963 in Rome met veel feestelijkheid en optimisme worden gepresenteerd in aanwezigheid van de redacteuren en van verschillende auteurs. De pers was massaal present. Het laatste deel in de Nederlandse versie verscheen in 1974.35 De onderneming was onmiskenbaar afgestemd op het enthousiasme van het moment. De afloop van het concilie heeft dat enthousiasme bekoeld. De Engelse versie is nooit verschenen. Voor een groot deel van de beoogde doelgroep was de herleefde interesse voor kerk en kerkelijk leven uitgelopen op een teleurstelling. Dit kwam de belangstelling voor een nieuwe kerkgeschiedenis niet ten goede, hoe modern die ook probeerde te zijn. Het is interessant dat een ander initiatief voortkomend uit verwachtingen omtrent de effecten van het concilie meer succes had. Het betreft hier het tijdschrift Concilium, een tijdschrift dat zich richt op een breder, theologisch geïnteresseerd publiek. In de eerste jaargangen wordt geregeld aandacht geschonken aan kerkgeschiedenis maar in het begin van de jaren ’70 verdwijnt dit thema als zodanig, al worden sommige onderwerpen wel met een historische reflectie gepresenteerd. Het tijdschrift verschijnt sinds 2002 niet meer in het Nederlands en Frans maar wel in het Engels, Duits, Spaans, Italiaans en Portugees. Het heeft een uitgesproken mondiaal en vernieuwend karakter. De redactie wordt gevoerd vanuit Nederland.
het imago van nederland: proeftuin voor rebellie De rol van het Nederlandse episcopaat tijdens het concilie en de gang van zaken in de Nederlandse kerkprovincie daarna vond in Italië – en niet 35
Geschiedenis van de kerk, Hilversum-Antwerpen, 1963-1975. De andere uitgaven ver schenen bij Editions du Seuil, Parijs en Verlagsanstalt Benzinger & Co., EinsiedelnZürich-Keulen.
19
P.J. van Kessel
alleen in Italië – een opmerkelijk grote belangstelling. Geregeld kwamen journalisten, maar ook historici, naar het Nederlands Instituut om informatie over de katholieke Kerk in Nederland en haar geschiedenis.36 Er gistte van alles in Italië en allerlei groeperingen droomden van hervormingen, van democratisering, van vernieuwing in alle sectoren van de samenleving. De spanningen zouden zich in volle hevigheid ontladen in 1968 en de jaren daarna. Wat zich afspeelde onder de katholieken in het kleine Nederland als vervolg op het concilie, in het bijzonder het streven naar democratisering via een participatie door leken, werd gezien als een mogelijke aanzet tot een omwenteling van een bestaande hiërarchische ordening op veel grotere schaal. Gezien de nauwe betrokkenheid van het Vaticaan bij de Italiaanse politiek kon men van veranderingen in het kerkelijke leven en in de kerkelijke structuur diepgaande gevolgen verwachten of vrezen voor de hele samenleving. Er verschenen diverse publicaties over de Nederlandse katholieken,37 over kardinaal Alfrink,38 over de kwestie van de nieuwe catechismus39. Er was een opleving van interesse voor de oud-katholieke Kerk in Nederland, het Utrechtse schisma en de contacten die er vanuit Italië hadden bestaan met leden van de Utrechtse clerezie, inclusief de pogingen die er waren gedaan om een verzoening tussen Rome en Utrecht tot stand te brengen en de uiteindelijke mislukking daarvan.40 Hiermee gepaard ging een hernieuwde belangstelling voor de kerkelijke hervormingsbewegingen in Italië zelf die voortvloeiden uit het gedachtegoed van de Verlichting in combinatie met jansenistisch getinte stromingen. Hoogtepunt maar tevens sluitstuk van deze hervormingsbeweging was ongetwijfeld de Synode van Pistoia in 1786 geweest wat aanleiding gaf tot een grootse herdenking ervan in 1986 onder meer via een internationaal congres.41 Kortom, er hing een verwachting in de lucht 36
De Osservatore Romano wijdde in 1969 (12, 22, 26 en 30 januari) een reeks artikelen aan de Cattolici di Olanda. Op verzoek van de redactie waarin Giulio Andreotti hoofdredacteur was heb ik over de Chiesa cattolica olandese in 1969 in Concretezza, rivista politica quindicinale (1 giugno, 16 luglio, 1 novembre) een serie artikelen verzorgd. Veel later, aan de vooravond van een conferentie van de Nederlandse bisschoppen in Rome, heb ik wederom op verzoek van Italiaanse zijde in het Nederlands Instituut te Rome een voordracht gehouden over Cultura e religione nella storia dei Paesi Bassi, gepubliceerd in Critica Storica, xvii, 1980/4, 582-597. 37 Luigi Rosadoni, I cattolici olandesi, ovvero il rischio di essere vivi, Turijn, 1968. 38 Fabrizio De Santis, Alfrink, il cardinale olandese, Milaan 1969. 39 Aldo Chiaruttini, Il dossier del Catechismo olandese, Mondadori, 1968. 40 Marina Caffiero, Lettere da Roma alla Chiesa di Utrecht, Rome 1971. Marta Pieroni Francini, Da Clemente xii a Benedetto xiv: il caso Davia (1734-1750), Rivista di storia della chiesa in Italia, xxvii (1983), 1-35.
20
Geschiedenis en geschiedschrijving in Italië
omtrent de effecten van het concilie op kerkelijk maar ook maatschappelijk terrein waarbij het rebelse Nederland als proeftuin werd beschouwd. Het imago van Nederland als land van rebellen had in Rome een traditie die teruggaat tot in de 16de eeuw. Oorspronkelijk werden alle bewoners vanuit de Nederlanden fiamminghi genoemd. Pas toen de opstand tegen Spanje blijvende gevolgen leek te hebben werd er een onderscheid gemaakt tussen fiamminghi en olandesi. Met de laatsten werden dan de ketters en rebellen aangeduid die zich hadden afgescheiden van de ware kerk en het ware geloof en in opstand waren gekomen tegen de wettige vorst.42 Ook de schilders uit onze streken, de italianisanten, die zich in groten getale in Rome ophielden en waarvan velen zich hadden aaneengesloten in de corporatie ‘De Bentveughels’, stonden bekend als rabauwen, berucht om hun uitbundige feesten maar ook om hun onafhankelijke opstelling tegenover de autoriteiten en het officiële kunstenaarsgilde, de Accademia di San Luca.43 Al namen deze ‘Bentveughels’ wegens hun eigenzinnigheid wel een opvallende plaats in, de meeste fiamminghi pasten zich zo goed aan dat zij een integrerend deel uitmaakten van de Romeinse bevolking en ettelijken onder hen hoge posities bereikten. Zij zijn niet weg te denken uit de geschiedenis van het barokke Rome. Hoogewerff, die lange tijd directeur van het Nederlands Instituut was en onderzoek verrichtte naar de Nederlandse kunstenaars in Rome tussen 1600 en 1725, ver-
41
Mario Rosa, ‘Un momento del giansenismo italiano: il sinodo di Pistoia del 1786’, Riformatori e ribelli nel ‘700 religioso italiano, Bari 1969, 215-244. Vervolgens C. Lamioni, Il sinodo di Pistoia del 1786, Rome 1991. Dit boek bevat de bijdragen aan het internationaal congres gehouden in Pistoia en Prato ter herdenking van de synode 200 jaar tevoren. Een van de thema’s was de weerslag van de synode in andere Europese landen. In mijn bijdrage ‘I Paesi Bassi e il sinodo di Pistoia’ (pp. 400-409) beschrijf ik dat er wel een uitnodiging is uitgegaan aan de kerk van Utrecht maar dat daarop geen enkele reactie is gevolgd. Ook verder is in de Nederlandse historiografie aan deze synode nauwelijks aandacht besteed. Slechts in de herziene uitgave van het Handboek van de kerkgeschiedenis van J.J. de Jong, iv, Nijmegen, 1965, door G.A.M. Abbink worden er ineens 12 pagina’s aan besteed. Het jaartal 1965, het sluitingsjaar van Vaticanum ii, kan een verklaring geven. 42 P.J. van Kessel, ‘Van Fiandra naar Olanda. Veranderende visie in het vroegmoderne Italië op de Nederlandse identiteit’, Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, Mededelingen, Afdeling Letterkunde, nieuwe reeks, 56, 173-196. 43 G.J. Hoogewerff, De Bentveughels, ’s-Gravenhage, 1952. Elisja Schulte, ‘Netherlanders in Early Baroque Rome’, Peter van Kessel, Elisja Schulte (eds.) Rome * Amsterdam, two growing cities in seventeenth-century Europe, Amsterdam 1997, 235-247. Peter Schatborn, Tekenen van warmte, 17de-eeuwse Nederlandse tekenaars in Italië, Zwolle 2001; speciaal de bijdrage van Judith Verberne.
21
P.J. van Kessel
wierf daarmee een blijvende bekendheid in de Romeinse wetenschapswereld.44 Hij maakte daarbij gebruik van de parochiële archieven, de doop-, trouw- en begrafenisboeken en vooral de notities die de pastoors maakten tijdens hun jaarlijkse rondgang in de paastijd door hun parochie, de stati delle anime. De Romeinse pastoors hebben zich vrij strikt van deze taak gekweten waardoor voor demografisch onderzoek in Rome ongewoon veel en exact materiaal beschikbaar is.45 Dit onderzoek is in de jaren ’70 weer opgenomen. Er is veel nieuw materiaal bijeengebracht betreffende alle Nederlanders en dus niet alleen de kunstenaars zoals bij Hoogewerff het geval was. Tot afronding en publicatie van dit onderzoek is het nog niet gekomen.46 De eerder vermelde grilligheden in de politiek brachten met zich mee dat dit project, dat aansloot bij andere onderzoeksprojecten in Rome, aanvankelijk helemaal wel, maar gaandeweg niet meer spoorde met de doelstellingen van het Instituut en in een vergevorderd stadium is ingevroren.47 Met als voordeel dat nu bij afronding en publicatie gebruik gemaakt kan worden van inmiddels veel verder ontwikkelde digitale systemen. De Nederlanders die naar Rome kwamen werden meestal lid van een van de twee Germaanse broederschappen, de Santa Maria dell’Anima en het Campo Santo Teutonico.48 Deze broederschappen bestaan nog steeds. De broederschap van het Campo Santo is nu overheersend Duits al kunnen ook Nederlanders lid worden en op het Campo Santo, naast de Sint Pieter, begraven worden zoals eertijds Herman Schaepman. De Anima 44
G.J. Hoogewerff, ‘Nederlandse kunstenaars te Rome, 1600-1725. Uittreksels uit de Parochiale Archieven’, Mededelingen van het Nederlandsch Historisch Instituut te Rome, 2e reeks, viii, 49-125, ix, 91-223, x, 129-231. 45 Eugenio Sonnino, ‘The population in baroque Rome’, in Peter van Kessel, Elisja Schulte (eds.), Rome * Amsterdam. Two growing cities in seventeenth-century Europe, Amsterdam 1997, 50-70 en de verwijzingen aldaar. Zie ook Susanna Passigli, ‘Gli Stati delle Anime: un contributo allo studio del tessuto urbano di Roma’, Archivio della Società Romana di Storia Patria, 112 (1989), 293-340. 46 Elisja Schulte van Kessel, ‘Costruire la Roma barocca. La presenza nederlandese a Roma nel primo barocco romano: storia di un progetto di ricerca’, Roma moderna e contemporanea, i (1993), 1, 35-44. 47 Voor de gang van zaken betreffende het onderzoek naar de ‘Nederlandse presentie in het vroeg-barokke Rome (1600-1625) zij verwezen naar: de Jaarverslagen van het Nederlands Instituut te Rome, 1993 (p. 16), 1994 (p. 18) en 1995 (p. 18). 48 Elisja Schulte, The quietus to a German hospice in Rome. The annexation of Santi Andrea e Birgitta to the Anima (1431), Mededelingen van het Nederlands Instituut te Rome, Historical Studies, 53 (1994), 1-17; Elisja Schulte van Kessel, ‘Samenscholen in het licht van de dood’, Fiamminghi a Rome 1508 /1608, Brussel 1995, 53-60.
22
Geschiedenis en geschiedschrijving in Italië
heeft een Oostenrijkse rector, maar wordt bestuurd door een raad waarin statutair een Nederlander en een Belg zitting hebben. Tijdens de Tweede Wereldoorlog waren deze uit de vergaderingen weggebleven maar toen de geallieerden in 1944 de bezittingen van de stichting als zijnde Duits wilden confisceren, verschenen zij weer op het toneel om hun plaats in de bestuursraad in te nemen en daarmee duidelijk te maken dat het Duitse karakter van de stichting van veel oudere datum was dan dat van naziDuitsland.49 Dergelijke gebeurtenissen demonstreren de historiciteit van benamingen maar ook van identiteit en loyaliteit. Gezien de connotatie die in Rome aan het woord olandese kleefde was het begrijpelijk dat Hollanders in de strikte zin van het woord gewoonlijk liever voor fiamminghi doorgingen om geen problemen te krijgen.50 De vraag dringt zich op hoever hun loyaliteit ten aanzien van onze Republiek dan wel ging. Hoe heeft Jan Pieterszoon Coen zich in Rome laten noemen toen hij in 1601 daar in de leer was bij het handelshuis van Justus Pescatore, van Joost Visser? Van een andere Nederlander, Theodoor van Ameyden, naar Rome gekomen uit ’s-Hertogenbosch voordat deze stad door Frederik Hendrik was veroverd, weten we dat hij door dik en dun de koning van Hispanje bleef eren en zelfs gelegenheidstoneelstukjes voor de Spaanse ambassade schreef.51 Hoe het met onderhorigheid in de vroegmoderne tijd gesteld was blijkt een kwestie die zich in het kader van stadsgeschiedenis geregeld opdringt. Dat geeft aan hoe zeer stadsgeschiedenis van betekenis kan zijn voor de ontwikkeling van nationaal besef.
roma capitale. italiÎ verovert zijn hoofdstad Zo was 1870 een keerpunt in de geschiedenis van de stad Rome maar evenzeer in die van Italië. In dat jaar was Rome van hoofdstad van de Pauselijke Staat, tevens residentie van de paus en centrum van de katholieke wereld, hoofdstad van het koninkrijk Italië geworden: de realisatie van een Italiaanse droom, maar dat gold zeker niet voor alle Romeinen. Het was het 49
Mondelinge mededeling van J. Damen, eertijds rector van het Nederlands Priestercollege in Rome die dit verhaal had vernomen van mgr. Eras, een van de betrokkenen en zijn voorganger als rector. 50 Zie noot 42. 51 A. Bastiaanse, Teodoro Ameyden (1586-1656): un Neerlandese alla corte di Roma, ’s-Gravenhage 1967 (Studiën van het Nederlands Historisch Instituut te Rome, 5).
23
P.J. van Kessel
sluitstuk van het Risorgimento, het proces van eenwording waaruit het nieuwe Italië ontstond, maar dat in 1870 nog niet werkelijk zijn voltooiing zou bereiken. In 1970 had die gebeurtenis herdacht moeten worden maar de algemene situatie liet daarvoor geen ruimte. De spanningen die in 1968 tot een uitbarsting waren gekomen waren allerminst verdwenen. Integendeel, het ergste moest nog komen: de tijd van de Rode Brigades, van bomaanslagen, van politieke moorden, van geweld over en weer. Regeringen van verschillende signatuur volgden elkaar snel op. Een climax werd bereikt met de ontvoering op 16 maart 1978 van Aldo Moro, een van de hoofdfiguren van de Christen-Democraten. Hij werd tenslotte vermoord en zijn lijk werd gevonden op 9 mei, achter in een rode Renault 4, in de Via Caetani, niet ver van waar wij woonden. Het waren de anni di piombo, de loden jaren. Stad en land verkeerden continu in een dodelijke spanning die de vormen kon aannemen van een totale politieke crisis. Pas toen een zekere stabiliteit was teruggekeerd, vijftien jaar later, kon 1870, Roma Capitale, worden herdacht. Dat gebeurde in een reeks van manifestaties en tentoonstellingen, met uitgebreide catalogi, publicaties, lezingen, colloquia, georganiseerd of gestimuleerd door de hoogste gemeentelijke autoriteiten, met de inbreng van individuele deskundigen en de deelname van alle instellingen die met cultuur te maken hadden: archieven, bibliotheken, musea, universiteiten.52 Uitgangspunt was een zo breed mogelijke terugblik op wat na 1870 met Rome was gedaan om er een moderne hoofdstad van te maken en het pauselijke karakter zoveel mogelijk naar de achtergrond te schuiven. Alles kwam aan de orde: de doorbraken, de ministeries, het parlementsgebouw, de nationale musea, het nationale monument, de andere monumenten, de nieuwe wijken, het paleis van justitie, de medische faculteit, het openbaar vervoer, maar ook de nieuwe mode, de literaire salons, de literatuur, de sport, het theater, de dierentuin. De eindconclusie was tweeledig. Allereerst dat het niet was gelukt een Roma Capitale te creëren dat op overtuigende manier de moderniteit van het Nieuwe Italië uitstraalde. Dat was de verantwoordelijke autoriteiten toentertijd vaak als een verzuim 52
Architettura e urbanistica. Uso e trasformazione della città storica, Venetië 1984. Dit was de catalogus van de laatste van totaal 12 tentoonstellingen. In een inleidend hoofdstuk ‘Per un museo di storia della città’ van Giorgio Ciucci en Vanna Fraticelli worden in noot 1 de titels van de andere catalogi opgesomd. De tentoonstellingen liepen zeer uiteen zowel wat onderwerp als wat omvang betrof. Aan de orde kwamen o.a. de mode, de salon van Giuseppe Primoli, de koetsen van het Quirinaal, de wordingsgeschiedenis van het museum van de Civiltà Romana, de bijdrage van het leger, de dierentuin, de natuurwetenschappen in Rome, de weg van opgraving naar museum.
24
Geschiedenis en geschiedschrijving in Italië
aangerekend. Men zou de kans hebben laten liggen om van Rome echt een moderne stad te maken met brede avenues, een efficiënt metronet en een moderne infrastructuur. Terwijl andere hoofdsteden in Europa door drastische afbraak en doorbraak een nieuw aanzien hadden gekregen met hooguit nog wat resten van een voorbije tijd in afgelegen pittoreske hoekjes was in Rome het barokke, pauselijke verleden overheersend gebleven. Maar er klonk nu ook een ander geluid: Rome was een hoofdstad geworden, Italië waardig, dank zij een belangrijk aantal exemplarische toevoegingen en doorbraken maar tevens dank zij het behoud van een uiterst kostbaar erfgoed en een uitzonderlijke continuïteit. Roma Capitale zou gezien kunnen worden als een politiek statement, krachtig ondersteund vanuit de gemeentelijke politiek en vervolgens gerealiseerd door een hechte en enthousiaste equipe van historici, kunsthistorici, archeologen, sociologen, planologen, architecten, letterkundigen, ingenieurs, afkomstig uit de universitaire wereld, uit ambtelijke instellingen, uit het vrije beroep, de journalistiek, de artistieke wereld. Voorop stonden deskundigheid, interesse, passie en bereidheid over de grenzen van het eigen vakgebied te kijken. De aanzet tot dat brede spectrum aan invalshoeken is te vinden in de eerste monografie over Roma Capitale uit 1956 van de hand van Alberto Caracciolo.53 Tien jaar later startte hij met enkele anderen het tijdschrift Quaderni Storici dat van meet af aan een stimulerende rol heeft gespeeld ook buiten Italië door telkens nieuwe wegen te zoeken en aanverwante disciplines bij het historisch onderzoek te betrekken. In het voorwoord van de tweede editie van zijn Roma Capitale in 1974 benadrukte Caracciolo dat urban history nauwelijks anders dan interdisciplinair beoefend kan worden. De drijvende krachten achter de manifestatie Roma Capitale hebben dit advies met veel succes ter harte genomen. Er deed zich nog iets anders voor. De geschiedschrijving over Rome was steeds gedomineerd door niet-Italianen, vooral Duitsers. Gregorovius54 bij voorbeeld voor het middeleeuwse, Von Pastor55 en Schmidlin56 voor het pauselijk Rome na de Middeleeuwen. Een degelijk soort geschiedver53
Alberto Caracciolo, Roma Capitale. Dal Risorgimento alla crisi dello Stato liberale, Roma 1956. In 1974 verscheen een herziene en aangevulde 2de druk. De 3de druk van 1984 is gebaseerd op de tekst van 1974. Zie ook noot 68. 54 Ferdinand Gregorovius, Geschichte der Stadt Rom im Mittelalter, 8 vols, Stuttgart 1859-1872. 55 Ludwig von Pastor, Geschichte der Päpste seit dem Ausgang des Mittelalters. Mit Benutzung des Päpstlichen Geheim-Archives und vieler anderer Archive, 22 vols. Freiburg 1886-1928. 56 Josef Schmidlin, Papstgeschichte der neuesten Zeit, 4 vols. München 1933-39.
25
P.J. van Kessel
haal gebaseerd op documenten, één meter boek met alleen tekst. Nu traden de Italianen zelf op de voorgrond met een geschiedbeeld van Rome gecreëerd vanuit een veelheid aan uiteenlopende soorten bronnen en uitgedrukt in woord en beeld, in publicaties en manifestaties. Roma Capitale bleek daardoor een historiografische verovering op de buitenlandse dominantie, een culturele afronding van het Risorgimento en ook nu onder het motto: Italia farà da se, Italië doet het zelf. Maar die afronding was niet compleet. Het Rome van vóór 1870, het pauselijke Rome bleef voor vele Italiaanse intellectuelen nog steeds omgeven met een ideologische muur. Na de Tweede Wereldoorlog, in reactie op het fascisme, was de Italiaanse intelligentsia overwegend van linkse, marxistische signatuur.57 Weliswaar deden de gebeurtenissen van 1956 in Hongarije en later, in 1968, de Praagse Lente velen de Communistische Partij de rug toekeren. Maar de sympathie voor links bleef overheersend. De afwijzing van alles wat maar rechts leek in combinatie met een visceraal anticlericalisme maakte tot in de jaren ’80 het pauselijke Rome van vóór 1870 tot een onderzoeksterrein vol ideologische mijnenvelden. Er moest nog eerst een Muur in Berlijn vallen voordat Italianen een bres durfden te schieten in hun ideologische muur rond het pauselijke Rome. De grote tentoonstelling in 1993 over het Rome van Sixtus v, de paus die als geen ander zijn stempel heeft gedrukt op het barokke Rome, kan gezien worden als het einde van een zelfopgelegde banvloek en de voltooiing van Roma Capitale : het Centro Storico met al zijn reminiscenties aan de Pauselijke Staat, aan een clericale cultuur en aan buitenlandse overheersing, werd nu in zijn geheel een geïntegreerd deel van de geseculariseerde stad.58 En dat bleef zo. Tekenend is de oprichting in datzelfde jaar van het interdisciplinaire tijdschrift Roma moderna e contemporanea waaraan diverse niet-Italiaanse onderzoekers meewerkten.59 Het hoofdthema in het eerste deel is Stranieri a Roma, buitenlanders in Rome. Ook zij maakten nu deel uit van de geseculariseerde geschiedenis van de hoofdstad van Italië.
57
Peter van Kessel, ‘De Italiaanse geschiedschrijving na 1945’, Tijdschrift voor Geschiedenis 97 (1984), 1-27. Van 21-24 september 2005 vond in Rome, in het Palazzo Barberini, een congres plaats georganiseerd door de ‘Unione Internazionale degli Istituti di Archeologia, di Storia e di Storia dell’Arte in Roma’ met als titel Un bilancio storiografico, een terugblik op het xe Internationale Historisch Congres dat in september 1955 in Rome was gehouden. Er werd onder meer gesignaleerd hoe Italiaanse historici tijdens dat congres de marxistische benadering van geschiedenis als de enig wetenschappelijke hadden verdedigd. 58 Roma di Sisto v. Arte, architettura e città fra rinascimento e barocco, Rome 1993. 59 Zie noot 46.
26
Geschiedenis en geschiedschrijving in Italië
op zoek naar ‘total history ’: italiÎ-studies Ik sta zo lang stil bij Roma Capitale omdat deze manifestatie aansloot bij de opzet die in het Nederlands Instituut te Rome voor de verschillende cursussen ontwikkeld werd. Het cursusprogramma was er in groeiende mate op gericht Rome in zijn uiterlijke verschijningsvormen te lezen als een document: de aanleg van nieuwe straten, pleinen, de restauraties, de monumenten, de versieringen, de culturele instellingen, de kerken, het theater, de muziek, de pers, de mode, de feesten, de nieuwe wijken, de inrichting van woningen en hotels, wie woonde waar, de literatuur. Kortom de reconstructie van een samenleving in al zijn uitingsvormen. Zo werden Nederlandse studenten van allerlei richtingen – geschiedenis, kunstgeschiedenis, Europese studies, culturele studies, italianistiek, sociologie, politicologie en meer – tezamen ondergedompeld in Rome met de opgave een enkel aspect te kiezen en nader te bestuderen. De meesten hebben er aanmerkelijk meer dan alleen een scriptie aan overgehouden. Het is moeilijk na te gaan wat hiervan heeft doorgewerkt in de Nederlandse academische wereld. Hier en daar meen ik bij diverse studierichtingen sporen te herkennen van wat ik dan maar de Romeinse School noem, van deze manier van omgaan met een stad, met zijn verleden, van deze aandacht voor beelden, beeldvorming en verbeelding, ontwikkeld door meerdere generaties onderzoekers aan het Nederlands Instituut te Rome. The Power of Imagery, aldus de titel van de bundel waarin een weerslag te vinden is van deze wijze van omgaan met historische wetenschappen.60 Het merendeel van de auteurs doceert sinds vele jaren aan Nederlandse universiteiten. De grenzen tussen geschiedenis en kunstgeschiedenis waren traditioneel binnen het Nederlands Instituut erg vaag. Een beleidsverschuiving en een personeelsinkrimping in 1984 voerden zelfs tot een organisatorische samensmelting van de historische en de kunsthistorische afdeling tot een geheel dat toen de naam Italië-studies kreeg. Om deze studiecombinatie in Nederland een platform te bieden werd in 1985 tevens een werkgroep met die naam opgericht. De oprichtingsbijeenkomst had plaats in Utrecht met als sprekers Sergio Romano, historicus en op dat moment ambassadeur bij de Nato in Brussel, en Romana Guarnieri, historica en dochter van Romano Guarnieri, de man die in Amsterdam en daarna in Utrecht als privaat-docent, later als bijzonder lector en bijzonder hoogleraar de 60
Peter van Kessel (ed.), The Power of Imagery, Sant’Oreste 1993.
27
P.J. van Kessel
leerstoel Italiaanse taal en literatuur een plaats gaf in het universitaire bestel.61 Annex aan de werkgroep ging een tijdschrift verschijnen, Incontri, rivista di studi italo-nederlandesi.62 In diezelfde periode werd gestart met een onderzoek naar theorie en praktijk van restaureren in Rome. Het was een project waaraan historici en kunsthistorici konden participeren en dat perfect paste in de opzet van de afdeling Italië-studies. Hier en daar waren zelfs natuurlijke openingen voor deelname door archeologen. Er was ook een inhoudelijk motief voor dit project. In Rome was het restaureren in een vroeg stadium, al eind achttiende eeuw, een overheidszaak geworden. De bemoeienissen met restaureren en de wetgevingen van bovenaf gingen gepaard met een ontwikkeling van monumentenzorg.63 Dat politieke doeleinden daarbij dikwijls een rol speelden maakte het onderzoek alleen maar interessanter. Vaak zijn monumenten gerestaureerd naar een bepaalde stijl toe. Onder Pius ix, die de christelijke traditie in Rome wilde benadrukken, zijn nogal wat middeleeuwse kerken gerestaureerd alsof ze een vroegchristelijke oorsprong hadden. Zo werd na het herstel van het pauselijk bewind door Franse troepen in 1850 onder druk van de Franse diplomatie de Santa Maria sopra Minerva omgevormd tot een Frans-gotische kerk.64 Onderzoek vraagt organisatie en continuïteit. Dikwijls spelen geluk en toeval eveneens een belangrijke rol. Zo werd bij dit restauratieproject maar ook bij andere ondernemingen veel steun ondervonden van de kant van een Italiaanse architectuurhistorica, Maristella Casciato, die bevangen was geraakt door een passie voor de moderne Nederlandse architectuur en in het bijzonder de Amsterdamse School.65 Zij had een belangrijke rol 61
Beide voordrachten zijn gepubliceerd in Incontri, rivista di studi italo-olandesi, I (19851986), no 2. Sergio Romano, ‘La restaurazione delle frontiere culturali europee: la frontiera Nord-Sud’, pp 45-30; Romana Guarnieri, ‘Ricordo di Romano Guarnieri’, pp 58-67. Over Romano Guarnieri zie ook Tamara van Kessel, ‘Difesa dell’italianità o propaganda fascista? Il comitato dell’Aia della ‘Dante Alighieri’nei Paesi Bassi dal 1914 al 1938’, Incontri. Rivista europea di studi italiani, anno 18 – 2003/2, 141-154. Zie ook noot 69. 62 Incontri, rivista di studi italo-nederlandesi, 0 (1985). Vanaf 1993 heet het tijdschrift Incontri. Rivista europea di studi italiani. Het wordt uitgegeven bij apa - Holland University Press, Amsterdam & Maarssen. 63 Suzanne Mulder, ‘La tutela del patrimonio culturale a Roma tra il 1800 e il 1870: legislazione e organizzazione burocratica’, Mededelingen van het Nederlands Instituut te Rome, Historical Studies, 53 (1994), 81-133. 64 Suzanne Mulder, ‘Image building by means of church restaurations’, The Power of Imagery, Sant’Oreste 1993, 83-97. 65 De bibliografie van Maristella Casciato laat haar belangstelling voor Nederlandse architectuur duidelijk uitkomen. Om een greep daaruit te doen: Maristella Casciato,
28
Geschiedenis en geschiedschrijving in Italië
gespeeld bij de organisatie van Roma Capitale en beschikte over een uitgebreid netwerk in universitaire kringen alsook bij gemeentelijke instanties. Haar belangstelling voor de Amsterdamse School had zij opgedaan aan de Scuola di Architettura waar Gaetano Minucci, toen hij daar in de jaren ’30 en ’40 docent was, een duurzame interesse voor het nieuwe Nederlandse bouwen had weten te wekken. Minucci was getrouwd met een Nederlandse, Iete van Beuge.66 Hij had met haar enkele jaren in Amsterdam gewoond en was daar onder de indruk geraakt van de Amsterdamse School en de sociale politiek die daarmee was verbonden. Dat de bibliotheek van het Nederlands Instituut, gelegen tegenover de Scuola di Architettura, goed voorzien is van litteratuur over Nederlandse architectuur droeg bij aan het levendig houden van deze interesse.
staat-kerk, man-vrouw, noord-zuid Nog steeds heersen er in Italië spanningen tussen laici en clericali. Vrij vertaald: tussen een geseculariseerde en een kerkelijk-confessioneel geöriënteerde cultuur. Deze spanningen speelden ook een rol in de Italiaanse variant van een wereldwijde omwenteling, de Tweede Golf van de feministische beweging. In het openbare leven van Italië lijken mannen de dienst uit te maken. De academische wereld vertoont een ander beeld. Vrouwen waren daar relatief vroeg in de hogere regionen present, zeker eerder dan in Nederland. Opmerkelijk is het aantal vrouwelijke hoogleraren en docenten bij de exacte wetenschappen. Aan de Sapienza, de grootste universiteit van Rome, was dat in de jaren ’90 meer dan 30%; bij de Letteren ruim 50%. Docenten, waaronder weinig leerstoelhouders, dat wel. Echter, bij bibliotheken en musea zaten vrouwen al opvallend vaak aan de top. Die presentie van academisch gevormde vrouwen, ook in leidinggevende functies, zou kunnen verklaren waarom er aan Italiaanse universiteiten weinig
Franco Panzini, Sergio Polano (eds.), Olanda, 1870-1940 : città, casa, architettura, Milaan 1980. Maristella Casciato (ed.), La Scuola di Amsterdam, Bologna 1987. Maristella Casciato, Wim de Wit, Le case Eigen Haard di De Klerk, 1913/21, Rome 1984. Maristella Casciato, The Amsterdam School, Rotterdam 1996. 66 Gaetano Minucci was getrouwd met Iete van Beuge. Zij was in eerste huwelijk getrouwd geweest met Romano Guranieri die in Nederland pionierswerk heeft verricht met betrekking tot het onderwijs in de Italiaanse taal en de belangstelling voor Italiaanse cultuur via de vereniging Dante Alighieri. Hij was direct betrokken bij de oprichting van leerstoelen Italiaanse taal- en letterkunde in Groningen, Amsterdam en Utrecht. Zie boven noot 61.
29
P.J. van Kessel
animo bestond voor het institutionaliseren van specifieke vrouwenstudies, waarover wél heftig gedebatteerd en veel gepubliceerd werd. Koploper was in 1975 het internationale tijdschrift voor antropologische, historische en sociologische studies betreffende vrouwen, DWF Donna Woman Femme. In 1981 startte een aantal historicae Memoria, een tijdschrift voor vrouwengeschiedenis. Tien jaar later, na 33 relatief gedegen afleveringen, legden zij het bijltje erbij neer. Inmiddels hadden ze posities in de academische wereld bemachtigd en waren ze doorgedrongen in de eertijds enkel door mannen bevolkte redacties van gezaghebbende tijdschriften, waar zij ruimte creëerden voor invalshoeken die in Memoria waren ontwikkeld. Bij deze ontwikkelingen waaraan Elisja Schulte van meet af aan participeerde, ook binnen de redactiegroep van Quaderni Storici, bleef de scherpe tegenstelling tussen laïci en clericali de geesten verdeeld houden. Onze ambitie om een bijdrage te leveren aan het overbruggen van deze kloof en van die tussen mannen- en vrouwengeschiedenis voerde in 1986 tot een internationaal colloquium over Women and men in spiritual culture. A meeting of South and North, over de relaties tussen vrouwen en mannen in de spirituele regionen van de vroegmoderne Westerse cultuur.67 Het werd opgezet in samenwerking met Alberto Caracciolo68 en ettelijke andere historici van de Sapienza en met de historica Romana Guarnieri,69 zowel boegbeeld als buitenbeen in de kring van historici van clericale signatuur. De belangrijkste bindende factor bleek de antropologische benadering van historische fenomenen als maagdelijkheid, heiligheid, heiligenverering en volksgeloof. Dit volkomen los van traditionele kerkhistorische benaderingen, ook in de bijdragen van deelnemers uit de clericale hoek. De afwezigheid van een theologische faculteit aan de Sapienza kan hier geholpen hebben. 67
Elisja Schulte van Kessel (ed), Women and Men in spiritual culture. xiv-xvii centuries. A meeting of South and North, ‘s-Gravenhage 1986. Op de stofomslag is de titel in het Italiaans weergegeven: Donne e Uomini nella cultura spirituale, xiv-xvii secolo. De teksten in dit boek zijn deels in het Engels deels in het Italiaans. 68 Caracciolo was ooit actief lid van de Communistische Partij. Hij was een maatschappelijk geëngageerd historicus die, zoals zoveel Italiaanse intellectuelen, zich in een moeizaam en pijnlijk proces los maakte van de Communistische Partij en haar ideologie. 69 Romana Guarnieri vestigde haar naam als historica door de identificatie van Marguerite Porete als auteur van het befaamde geschrift Le miroir des simples ames waarvan zij in 1946 melding maakte in de Osservatore Romano. Zie R. Guarnieri, ‘Il movimento del Libero Spirito. Testi e documenti’, Archivio Italiano per la storia della pietà, 4 (1965). Zij heeft zich veel beziggehouden met middeleeuwse mysticae. Ze vertaalde gedichten van Guido Gezelle en van Hadewijch in het Italiaans. In latere jaren verzorgde ze onder de naam La Beghina een column in de Unità, het dagblad van de Communistische Partij. Zie verder noot 61.
30
Geschiedenis en geschiedschrijving in Italië
De titel duidt op nog een andere ambitie die bij dit colloquium leefde: een ontmoeting tussen een Zuid- en een Noord-Europese cultuur. Zo vaak en in wisselende situaties zijn we geconfronteerd met een diepe kloof die Europa in tweeën deelt. Aan noordelijke zijde neigt men tot een gevoel van superioriteit, maar ziet men zich tevens geconfronteerd met een als bijna immoreel ervaren passie voor de zuidelijke cultuur en leefwijze. Aan zuidelijke kant overheerst ogenschijnlijk een minderwaardigheidscomplex dat zich uit in een erkenning van achterstand ten opzichte van het Noorden op velerlei gebied, maar deze erkenning gaat gepaard met een diep geworteld besef van eigenwaarde tegenover het noordelijk gebrek aan subtiliteit en verfijning. Wat het eigen vakgebied betreft is er voldoende aanleiding voor ons noorderlingen om kennis te nemen van de geschiedbeoefening in Italië. Bij de afsluiting van de ambtelijke relatie met het Nederlands Instituut in Rome hebben we nogmaals een ontmoeting tussen Zuid en Noord georganiseerd die uitliep op een boek, Rome * Amsterdam. Two growing cities in seventeenth-century Europe.70 Dat het boek snel was uitverkocht geeft aan dat belangstelling niet ontbreekt. De eerdere ontmoeting tussen Zuid en Noord, over vrouwen en mannen, had over belangstelling evenmin te klagen gehad. De deelname ook vanuit het Noorden was omvangrijk en intens, de discussie soms heftig en nauwelijks te stoppen. De grote zaal van het Nederlands Instituut leek te klein en het later verschenen boek raakte in Nederland eveneens snel uitverkocht.
fascisme: politiek engagement en historisch onderzoek Nu was het in Italië niet ongewoon dat bijeenkomsten van historici uitliepen op vlammende discussies. Geschiedenis werd in sterke mate beoefend vanuit een intense betrokkenheid bij maatschappelijke en politieke controverses. Voor een deel was dit het effect van de hegeliaans getinte filosofie van Benedetto Croce die het intellectuele leven in Italië vóór maar ook nog na de Tweede Wereldoorlog sterk had beïnvloed. Deze filosofie steunde op een filosofische traditie die al in de 19de eeuw als grondslag had gediend voor zowel liberale als voor marxistische en socialistische ideologieën. Croce, filosoof, historicus en politicus was via het marxisme in hegeliaans vaarwater terecht gekomen en had een filosofie ontwikkeld waarin maatschappelijk engagement als morele handeling een centrale plaats 70
Amsterdam, University Press, 1997.
31
P.J. van Kessel
innam. Zijn prestige was zo groot dat het fascistische regiem ondanks de kritiek die Croce erop uitoefende hem moest blijven ontzien. Van 1943 tot 1947 leidde hij de liberale partij en hij was zelfs nog even minister. Maar met de val van Mussolini had er in het Italiaanse intellectuele klimaat een wending naar links plaats. Het einde van het regiem werd door socialisten en communisten systematisch gepresenteerd als een overwinning van de linkse ideologie op rechts.71 De Resistenza, het verzet, werd door links afgeschilderd als een strijd van uitsluitend de arbeidersklasse, als een fase in de klassenstrijd, zodat met de overwinning ook de uiteindelijke zege van het proletariaat werd ingeluid. Vanuit de behoefte zich duidelijk van een fascistisch verleden te distantiëren sloten vele intellectuelen zich aan bij de Communistische Partij die er alles aan deed om zich te profileren als bij uitstek de partij waar wetenschap, cultuur en politiek in onderlinge samenhang de ideologie bepaalden. Deze visie op de oorlog als een overwinning van links voerde tot een dictatuur met betrekking tot de geschiedenis van het fascisme. Er werd geen andere interpretatie geduld dan die gebaseerd op een mixture van idealistische en marxistische ideologieën. Dit belemmerde het zicht op de historische werkelijkheid. Het was een vorm van niet kunnen of niet willen zien die, tragisch genoeg, in de jaren ’20 zelf de gevestigde politici in Italië, van links en van rechts, de greep op de ontwikkelingen had doen verliezen en die de weg had geëffend voor Mussolini en zijn aanhang. Pas in de jaren ’70, toen bij veel Italiaanse intellectuelen twijfels rezen met betrekking tot het communisme en de marxistische ideologie, vaak in hevige conflicten met zichzelf en met hun omgeving, ontstond er ruimte voor onderzoek gebaseerd op documenten. Een belangrijke rol in dit proces speelde Renzo De Felice die een biografie van Mussolini schreef in acht delen waarvan het eerste deel, Mussolini il rivoluzionario, in 1965 en het laatste postuum in 1997 verscheen.72 Deze biografie geeft in feite een totaalbeeld van Italië aan de hand van het leven van Mussolini, van 1883 tot 1945. De Felice koos de vorm van een biografie om zo het moeras te ontwijken van ideologische discussies waarin een geschiedenis van het fascisme hem zou hebben meegesleurd. 71 Zie noot 57. 72
Renzo de Felice, vol. i , Mussolini, il rivoluzionario, 1883-1920; vol. ii i, Mussolini, il fascista: La conquista del potere, 1921-1925; vol. ii 2, Mussolini, il fascista: L’organizzazione dello Stato fascista, 1925-1929; vol. iii 1, Mussolini, il duce: Gli anni del consenso, 1929-1936, vol. iii 2, Mussolini, il duce: Lo Stato totalitario, 1936-1940; vol. iv 1, Mussolini, l’alleato, 1940-1945: L’Italia in guerra, 1940-1943: Dalla guerra “breve” alla guerra lunga; vol. iv 2, Mussolini, l’alleato, 1940-1945: L’Italia in guerra, 1940-1945: Crisi e agonia del regime; vol. iv 3, Mussolini, l’alleato, 1940-1945: La guerra civile, 1943-1945. Turijn 1965-1997.
32
Geschiedenis en geschiedschrijving in Italië
Toch kon dit niet voorkomen dat hij van filofascisme en historisch revisionisme werd beschuldigd. De discussie zet zich voort tot op heden, ook op internet. Er gold voor hem echter nog een ander, zwaarder wegend motief voor de keuze van een biografische aanpak. Een moeilijkheid bij de bestudering van het Italiaanse fascisme is de ideologische onbestemdheid ervan. Mussolini heeft zelf ook met dit probleem geworsteld. In het lemma Fascismo in de Enciclopedia Italiana uit 1933 dat van zijn hand heet te zijn, wordt fascisme omschreven als een samengaan van denken en handelen maar dan in een vorm die afhankelijk is van de toevalligheden van plaats en tijd. Opvallend is hier de nadruk op de historische bepaaldheid van fascisme en de fascistische doctrine die ‘voortkomend uit een systeem van historische krachten, daarin ingevoegd blijft en daarin van binnenuit opereert’. Deze definitie sluit aan bij een van de meest klassieke definities van het Italiaans fascisme uit 1938, afkomstig van een socialist, Angelo Tasca: een definitie geven van het fascisme is in de eerste plaats de geschiedenis ervan schrijven.73 Volgens Renzo De Felice is er geen theoretische definitie van het Italiaanse fascisme te geven. Alleen een historische. Fascisme is onlosmakelijk gekoppeld aan de persoon van Mussolini en vindt zijn einde bij diens dood. De term fascisme toepassen op andere politieke situaties dan op die welke zich toen en in die specifiek Italiaanse omstandigheden hebben voorgedaan, werkt verduisterend en belet een correcte analyse van wat zich in werkelijkheid afspeelde en afspeelt. De Felice ging in deze opvatting heel ver. Ik heb meegemaakt dat hij bij de voorbereiding van een colloquium over fascistische bewegingen buiten Italië met het alternatieve voorstel kwam ons te concentreren op alle verschillende lokale en plaatselijke fascismen. Dit is een wel zeer extreme vorm van historisch nominalisme. Daar staat tegenover dat het woord fascisme veel te veel een dooddoener is geworden, een etiket dat op allerlei her en der optredende politieke groeperingen wordt geplakt met de suggestie dat daarmee de zaak is gedefinieerd en min of meer ook afgedaan. In feite is dikwijls sprake van onvermogen of onwil om onder ogen te zien wat zich werkelijk aan spanningen in een samenleving afspeelt.
73
Renzo De Felice, Le interpretazioni del fascismo, Bari 1977, 220.
33
P.J. van Kessel
nederland, italiÎ, europa en geschiedenis Italië is een middelgroot land met een lange en bewogen geschiedenis, mede doordat het een composiet is van enkele onderling zeer contrasterende staten met ieder een eigen, imposante geschiedenis: de Republiek Venetië, het hertogdom Milaan, het koninkrijk Piëmonte, het Groot-hertogdom Toscane, de Pauselijke Staat, het koninkrijk van de Beide Siciliën, en verder terug in het verleden de middeleeuwse stadsrepublieken, the Rise and Fall of the Roman Empire, de Etrusken, de Volsken en ga zo maar door. Van al deze geschiedenissen is bovendien nog zoveel zichtbaar, overeind, levend aanwezig. Maar wat zou dat nu allemaal, wat moeten wij daar nu mee? In ons eigen land hebben we ook heel wat geschiedenis en nog voldoende ongebruikt archiefmateriaal om onze historici in lengte van jaren bezig te houden, op zoek naar onze nationale, regionale en lokale identiteit. We hebben tevens een gloednieuw raamwerk waarin de meest bepalende elementen uit het nationale verleden een plaats vinden en tot uitdrukking worden gebracht: een canon van wat iedere Nederlander moet of wil weten van zijn geschiedenis.74 De geschiedbeoefening heeft in de 19de eeuw overal in Europa veel impulsen ondervonden vanuit het idee dat daardoor nationaal besef kon worden aangekweekt en bevorderd. Het instrumentarium daarvoor ontwikkeld omvatte van alles: instellingen, organisaties, verenigingen, leervakken en leeropdrachten in het onderwijs op verschillende niveaus, afdelingen in musea. Ook in de literatuur, de muziek en de beeldende kunsten konden via historische thema’s nationale gevoelens worden opgewekt. Dat is niet alleen in ons land zo gegaan. Het gevolg is dat nog steeds in de geschiedbeoefening overal het eigen land centraal staat, dikwijls zelfs met vrijwel onuitroeibare nationalistische vertekeningen en accentueringen. Dat is in Italië evengoed zo als in Nederland. Naarmate Europa echter meer en meer onze leefruimte wordt en nationalisme een obstakel in dat proces, moeten we onze horizon verbreden. Geschiedenis moet zich gaan ontwikkelen van een obstakel tot een stimulans op weg naar een Europese identiteit. De grote historische golfbewegingen hebben zich in vrijwel alle Europese landen op min of meer gelijke wijze voorgedaan. Er is een Europese geschiedenis naast alle nationale varianten daarop. Geschiedenis en geschiedschrijving in Italië hebben me geconfronteerd met die Europese context van zoveel nationale geschiedenissen. Bij 74
Jan Bank, Piet de Rooy, Canon van het Nederlands verleden, nrc Handelsblad, 30 oktober 2004.
34
Geschiedenis en geschiedschrijving in Italië
adere bestudering verschuift de aandacht gemakkelijk en steeds weer n van de overeenkomsten naar de verschillen. Dat maakt Europese geschiedenis zo fascinerend, al die verschillen op het thema. Verschillen die de noodzaak van nuancering doen voelen en van twijfels over wat we dachten te weten. Wetenschap is geen absoluut kennen en geschiedenis is misschien wel bij uitstek een wetenschap van de twijfel. The benefit of the doubt, maar dan in de meest letterlijke zin: de weldaad van de twijfel, de aanzet tot hernieuwd onderzoek.
35