De urgentie van oral history in de Surinaamse geschiedschrijving Chan E.S. Choenni Inleiding In de geschiedschrijving over het nabije verleden van Suriname en in het bijzonder de twintigste eeuw zijn enkele opvallende leemten te signaleren1. Ten eerste is in de Surinaamse geschiedschrijving de periode na de slavernij en in het bijzonder de geschiedenis van de vrijgemaakte tot slaaf gemaakten en hun nazaten nauwelijks op samenhangende wijze onderzocht en te boek gesteld. Daarom is er dus ook geen overzichtelijke en diepgaande studie beschikbaar over de ontwikkeling van de Creoolse groep door de tijd heen. Er zijn weliswaar verschillende studies verschenen waarin de Creoolse groep wordt beschreven maar deze beperken zich vaak tot één periode en/of een aspect (zie: Bushkens 1974, Van Lier 1978, Willemsen 1980,1983, Heilbron 1982, Helman 1995, Hira 1983). Ook met betrekking tot de geschiedschrijving over de Hindostanen na de immigratie en contracttijd kan hetzelfde worden vastgesteld. Deze studies beschrijven niet de ontwikkeling gedurende een langere historische periode en/of beperken zich meestal tot een thema (zie: De Klerk 1953, Speckmann 1965, Choenni 1982, Gobardhan & Hassankhan 1993, Hoefte 1990, Mitrasingh 1998, Bakker 1999). Onlangs is daar in enige mate verandering gekomen2. Met betrekking tot de geschiedschrijving van de nazaten van de andere contractarbeiders waaronder de Javanen is hetzelfde patroon waar te nemen. Er zijn belangwekkende studies verschenen over Javanen maar de ontwikkeling van deze groep en vooral de periode na 1975 is niet beschreven (zie: Ismaël 1949, Van Wengen 1973, Suparlan 1976, Derveld 1982, De Waal Malefijt 1983). Daardoor ontbreekt grotendeels een totaalbeeld van deze ontwikkeling van deze drie grote bevolkingsgroepen gedurende de twintigste eeuw. Dat er nauwelijks vervolgstudies zijn geweest die aansluiten op de bestudeerde periode in deze studies is ook een oorzaak van deze leemte. De 1
Ik dank dr. Hans Ramsoedh voor zijn commentaar en Gharietje Choenni voor haar redactionele adviezen. Met
nabije verleden bedoel ik de geschiedenis van de twintigste eeuw, zie ook Leyesdorff 2004:46. 2
Recent is met betrekking tot de Hindostaanse groep deels deze leemte opgevuld door de omvangrijke studie
getiteld Sarnami Hindostani 1920-1960 deel I. De studie is samengesteld door G.G. Choenni & C.E.S. Choenni. Deel II verschijnt naar verwachting in 2015.
Choenni 2014
periode na 1975 is bovendien nog niet in voldoende mate te boek gesteld. Een positieve uitzondering vormt wel de omvangrijke studie van L. Gobardhan over de geschiedenis van het onderwijs in Suriname. Zij schetst een historische ontwikkeling waarbij de verschillende bevolkingsgroepen aan bod komen (zie: Gobardhan 2001) . Een tweede opvallende leemte is het geringe aantal studies over het (dagelijks) leven van de Surinamers. In het bijzonder de beschrijvingen van de sociale en culturele aspecten in relatie tot de bestaansvoorwaarden (bijvoorbeeld de karige inkomsten) en de fysieke omgeving zijn schaars in de Surinaamse geschiedschrijving. Wat betreft Creolen zijn er enkele studies over het dagelijks leven (zie bijvoorbeeld: Brana Shute 1979, Wekker 1994, Bijnaar 2004). Ook in dit verband moet worden geconstateerd dat deze studies meestal een thema bespreken, bijvoorbeeld over het overleven in Paramaribo, beleving van seksualiteit of een bepaalde spaarvorm, zoals het zogeheten kasmonisysteem. Ook bestaan er studies die het dagelijks van verschillende bevolkingsgroepen bespreken, maar ook deze beperken zich echter tot een of enkele aspecten ( zie bijvoorbeeld: de Bruijne 1976, Van Gelder 1985). Een derde leemte is de relatief beperkte belangstelling die bestond en bestaat voor de afzonderlijke ontwikkeling van de (toenmalige) grote bevolkingsgroepen. Bovendien zijn veel van de studies over de bevolkingsgroepen gedateerd en er zijn geen vervolgstudies geweest. Studies over de ontwikkeling van deze bevolkingsgroepen gedurende een lange historische periode zijn dan ook niet talrijk. De ontwikkeling na slavernij van de Afro Surinamers (voorheen Volkscreolen) en na de contracttijd tot het jaar 2000 van de Hindostanen en Javanen in Suriname moet dan ook voor een groot deel nog te boek worden gesteld. Ik doel op overzichtsstudies waardoor een totaalbeeld ontstaat waarbij verschillende aspecten van het (dagelijks) leven aan bod komen. Vooral hun worteling en hoe de identiteit en gemeenschapsvorming zich heeft voltrokken is nog niet uitgebreid onderwerp van onderzoek geweest.
Choenni 2014
Marrons en Inheemsen Daarentegen is er verhoudingsgewijs veel onderzoek verricht onder Marrons (‘Bosnegers’) en Inheemsen (‘Indianen’). Dit heeft ook te maken met bijzondere -deels exotische- belangstelling van vooral cultureel antropologen voor deze ‘natuurvolken’3. Ik zal in dit artikel aangeven waarom deze leemten in de Surinaamse geschiedschrijving zijn ontstaan. Hoe kunnen deze leemten worden opgevuld? Welke methoden zijn het meest geëigend om deze leemten in de geschiedschrijving op te vullen? Aan welke beperkingen en belemmeringen is de Surinaamse geschiedschrijving in Suriname onderhevig? Welke urgentie bestaat om de gesignaleerde leemten op te vullen?Tenslotte zal ik aangeven welke thema’s de komende 5-10 jaar prioriteit dienen te krijgen. Politieke correctheid In de geschiedschrijving over de Creoolse groep is er veel aandacht voor de slavernijperiode. Hoe het de voormalige tot slaaf gemaakten 4.en hun nazaten is vergaan met name in de periode na het einde van het Staatstoezicht (na 1873) tot 1950 is nog niet voldoende onderzocht en beschreven. Dezelfde type constatering geldt met betrekking tot de nazaten van de Hindostaanse en andere contractarbeiders. Met betrekking tot de Hindostaanse groep is de focus sterk op de immigratie en contracttijd (1873-1920) gericht geweest. In dit verband kan worden gewezen op de studies van Bhagwanbali (Bhagwanbali 1996, 2010 en 2011). Wat betreft de Javaanse groep is ook weinig onderzoek gedaan naar de periode na de contracttijd dat overigens vergeleken met Hindostaanse groep bijna 20 jaar later begon en bijna 20 jaar later eindigde (1890-1939)5. Ter verduidelijking stip ik kort enkele specifieke onderzoeksvragen aan om de leemten in de Surinaamse geschiedschrijving te adstrueren. Hoe heeft de Creoolse groep en in het bijzonder de groep Volkscreolen (dat zijn Creolen vooral behorende tot de lagere klasse) of in eigentijdse termen de groep Afro Surinamers zich in 3
Ook wat betreft collectie van historische foto’s is dit patroon te signaleren. In het bestand van circa 6.000 foto’s van het KIT (Koninklijk Instituut voor de Tropen)is bijvoorbeeld een ondervertegenwoordiging van het aantal foto’s over de van oorsprong Aziatische groepen. 4 Het is opmerkelijk dat er zo weinig belangstelling is geweest voor het dagelijks leven na de slavernij van de voormalige tot slaaf gemaakten. 5 Ik laat in verband met de veel geringe omvang destijds van de Chinese groep contractarbeiders (1.400?) deze groep in dit bestek buiten beschouwing.
Choenni 2014
sociaal-economische én sociaal–culturele zin ontwikkeld vooral na de grote trek naar Paramaribo? Soortgelijke onderzoeksvragen kunnen voor de Hindostaanse en Javaanse groep worden geformuleerd. Hoe heeft zich na hun contracttijd de ontwikkeling van hun gemeenschap voltrokken in de districten en daarna in Paramaribo? In dergelijke onderzoeken zal de focus moeten liggen op de sociaal-economische én sociaal–culturele ontwikkeling. Verklaringen Waarom is er in de Surinaamse geschiedschrijving een sterke gerichtheid op de slavernij en immigratie naar Suriname en de contracttijd? Een verklaring kan worden gevonden in de voorkeur om de focus te leggen op onderdrukking en het kolonialisme en de strijd daartegen. Vooral linksgeoriënteerde historici en in het bijzonder marxisten benadrukken dit onderdeel van de Surinaamse geschiedenis. Maar deze politieke correctheid is niet de enige verklaring 6. De zoektocht naar de “roots” (afstamming, historische wortels) speelt ook een rol. Maar ook de beschikbaarheid en toegankelijkheid van schriftelijke documenten speelt een belangrijke rol. Er zijn immers ruimschoots documenten beschikbaar waaronder teksten van regelingen, rechtbankverslagen en niet te vergeten de koloniale verslagen. Er kan dan ook zinvol onderzoek worden gedaan in de archieven. Historici en onderzoekers kunnen deze bronnen raadplegen, omdat de meeste toegankelijk zijn. Oral history Voor het beschrijven van de periode na het Staatstoezicht en na contracttijd volstaan deze documenten echter niet. Het beschrijven van het (dagelijks) leven van Surinamers behorende tot de verschillende bevolkingsgroepen vereist een andere methode. Er moeten uitgebreide mondelinge interviews en groepsgesprekken worden gevoerd om het (dagelijks) leven te
6
Het is in Amsterdam gevestigde instituut NINSEE dat zich bezighoudt met het slavernijverleden heeft zich gefocust op onderzoek naar de slavernij en nauwelijks op de periode daarna. Het grootste deel van het jaarlijkse subsidiebudget van het NINSEE dat vooral bestemd was voor studie en onderzoek is echter met ingang van 2013 ingetrokken. Daardoor zal er ook nauwelijks meer historisch onderzoek kunnen worden uitgevoerd door het NINSEE. Het in Den Haag gevestigde Sarnami Instituut Nederland (SIN) en het daaraan gelieerde Sarnamihuis had de focus op de migratie van de Hindostaanse contractarbeiders en de contracttijd. Ook van het Sarnamihuis is de subsidie in 2012 ingetrokken. Deze instituten zullen nauwelijks in staat zijn om hun ambitie om historisch onderzoek te verrichten kunnen waarmaken. Er treedt dus verschraling op van onderzoek naar de Surinaamse geschiedenis.
Choenni 2014
reconstrueren. Het gaat om het systematisch verzamelen van informatie en deze controleren door met verschillende typen informanten te spreken. Ook liederen, gezegden (“odo’s”) en vertellingen zijn aanvullende bronnen. De methode van oral history is dan ook meer geëigend om de gesignaleerde leemten in het nabije verleden van de Surinaamse geschiedschrijving op te vullen. Delen van het verleden die in de collectieve herinnering of de “gevestigde” geschiedschrijving zijn verdrongen, over het hoofd zijn gezien of bewust niet te boek zijn gesteld kunnen in beeld worden gebracht door orale overlevering. Bovendien is in veel documenten niet altijd gedifferentieerd naar bevolkingsgroep. Het beschrijven van de geschiedenis van deze groepen van binnenuit (het insidersperspectief) vereist vaak etnische expertise. Er zijn echter nog betrekkelijk weinig Surinaamse historici met onderzoeks –en schrijfvaardigheden die deze etnisch specifieke expertise bezitten. Interviewen met informanten die boven de 70 jaar zijn vereist ook nog een bijzondere expertise, vooral ook wanneer hun herinneringen aan de oudere generaties worden geïnventariseerd. Men moet toegang weten te krijgen tot deze informanten en zich kunnen inleven in hun leefwereld. Gelet op deze vereisten is niet verwonderlijk dat het gebruik van oral history om het (dagelijks) leven te reconstrueren nog weinig als methode met betrekking tot de Surinaamse geschiedschrijving is gehanteerd. De historicus M. Hassankhan pleitte als bijna 20 jaar geleden om de oral history methode te hanteren (zie: Hassankhan 1993:30). Het moge echter duidelijk zijn dat het gebruiken van deze methode nog niet goed van de grond is gekomen in Suriname en dus de nodige investeringen vereist. Bovendien werd het dagelijks leven blijkbaar te alledaags en triviaal gevonden en kennelijk niet de moeite waard geacht om op te tekenen. In dit verband is het niet verwonderlijk dat er betrekkelijk weinig biografieën zijn verschenen in Suriname. Er was meer interesse voor politiek-bestuurlijke en sociaal–economische ontwikkelingen in de Surinaamse geschiedschrijving. Financiële problemen en infrastructurele werken kregen bijvoorbeeld veel aandacht in de koloniale geschiedschrijving. Het (dagelijks) leven van de grote groep Surinamers behorende tot de lagere klassen werd dus veel minder interessant gevonden. Etnische lens
Choenni 2014
Het gebruik van de oral history methode brengt met zich mee dat men niet ver terug in de geschiedenis kan gaan. Men kan informanten interviewen over hun herinneringen en over de generatie van hun ouders en grootouders. Dat houdt in dat wil men de komende 5-10 jaar aan de hand van oral history de Surinaamse geschiedenis schrijven deze geschiedschrijving zich zal moeten beperken tot de twintigste eeuw (het nabije verleden). Met betrekking tot het beschrijven van het (dagelijks) leven van de Surinamers in de twintigste eeuw moet ook meer dan voorheen de rol van etniciteit worden betrokken. Suriname was en is namelijk een plurale of scherper gesteld een multi-etnische samenleving. Met name in de eerste helft van de twintigste eeuw formeerden de bevolkingsgroepen zich tot groepen met een eigen etnische identiteit. Daarbij hebben de culturele heritage en de fysieke omgeving alsook de bestaansvoorwaarden een belangrijke rol gespeeld. De relatie tussen en (voor) oordelen over de bevolkingsgroepen was ook een bijzondere factor. Het (dagelijks) leven van Surinamers beschrijven met de focus op de etnisch specifieke aspecten geeft dan ook een betekenisvol inzicht7. Met andere woorden: de etnische lens is nodig om op betekenisvolle wijze de Surinaamse geschiedenis te schrijven. Het etnografisch perspectief is echter nog te weinig gehanteerd bij de Surinaamse geschiedschrijving. Vooral na de onafhankelijkheid van Suriname ontstond enige schroom om afzonderlijk over bevolkingsgroepen te schrijven, omdat er nadruk werd gelegd op natievorming en het Surinamer zijn . Al in 1990 stelde G. Oostindie echter dat: “ meer antropologische benadering van de verschillen in economisch gedrag van de drie grote etnische groepen (creolen, Hindostanen, Javanen) nauwelijks is beproefd. Onderzoekers zijn in dit opzicht wellicht wat al te huiverig voor verklaringen waarin etnisch/culturele factoren worden verdisconteerd”. Hij meende voorts: 7
Natuurlijk kan men betogen dat in Surinaamse samenleving -en dat geldt vooral in bepaalde mate voor de Creoolse groep- veel onderlinge verwevenheid was en etnische vermenging. Derhalve zouden geen aparte bevolkingsgroepen zijn te onderscheiden. Mede daarom zou de Surinaamse geschiedenis dus niet vanuit een etnografisch perspectief moet worden beschreven. Dit is echter niet geheel juist. Het feit dat er de laatste jaren de term Afro Surinamers opkomt en het gegeven dat in de volkstelling van 2004 een zinvol onderscheid gemaakt is tussen Gemengden en Creolen (eigenlijk Afro Surinamers) geeft aan dat sprake is van een relevant etnisch onderscheiding. En dus dat ook over de Afro Surinaamse groep een afzonderlijke geschiedschrijving mogelijk is. Dat geldt trouwens ook voor groep der Gemengden. Het zal overigens niet verbazen dat vooral degenen die tot de groep Gemengden behoren of zich er toe rekenen een etnografisch perspectief in de Surinaamse geschiedschrijving niet enthousiast zullen begroeten. In dit verband wil ik echter wijzen op het fenomeen dat de term Surinamer of Surinaams vaak primair betrekking heeft op de Creoolse groep. De van oorsprong Aziatische bevolkingsgroepen vallen meestal buiten deze duiding (zie verder Choenni 2009: 131). Derhalve is voor een evenwichtige geschiedschrijving van Suriname het belangrijk dat ook een etnografisch perspectief wordt gehanteerd. Dit laat onverlet dat daarnaast een algemeen perspectief wordt gehanteerd.
Choenni 2014
“ Het is duidelijk dat het gebruik van ‘oral history’ methoden veel mogelijkheden biedt, die thans echter nog nauwelijks zijn benut (zie Oostindie 1990:14 - 19). Er heerst zelfs enige angst omdat men denkt dat door nadruk op het etnische aspect het broze natievormingsproces wordt tegengehouden.8 Struisvogelhouding Het negeren van het etnografisch perspectief had mede tot gevolg dat vooral in de geschiedschrijving over de twintigste eeuw de geschiedenis van de van oorsprong Aziatische groepen die bijna de helft uitmaakten van de Surinaamse bevolking vaak beperkt bleef tot een paragraaf. Deze struisvogelhouding leidde er ook toe dat bepaalde ontwikkelingen en patronen in de Surinaamse geschiedenis grotendeels buiten beeld zijn gebleven in de geschiedschrijving. Bijvoorbeeld de etnische strijd rondom de politieke onafhankelijkheid van Suriname, de etnische redenen voor de grote uittocht naar Nederland en het effect op degenen die in Suriname zijn gebleven, zijn nog niet uitvoerig geanalyseerd en te boek gesteld9. Maar ook de schele onafhankelijkheid, de opkomst van de militaire periode en de terugkeer van de democratie in casu de depolitisering van de etnische politiekvoering kunnen vanuit etnografisch perspectief worden bestudeerd. Kortom, de geschiedenis van Suriname gedurende de twintigste eeuw moet ook vanuit een etnografisch perspectief geschreven worden. Dit perspectief is complementair aan de algemene geschiedschrijving waarbij vooral politiek–bestuurlijke en sociaal-economische processen zijn en worden beschreven. Voor alle duidelijkheid: ik pleit er niet voor om uitsluitend het etnografisch perspectief te hanteren bij de geschiedschrijving van Suriname over de twintigste eeuw, maar dit perspectief als een van de perspectieven te hanteren. Zo kan bijvoorbeeld de geschiedenis van een plaats worden geschreven zonder de etnische factor te betrekken. In dit verband zij verwezen naar de studie van A. De Koning over de bauxietstad Moengo. De Koning stelt echter ten onrechte dat deze vorm van geschiedschrijving de etnografische geschiedschrijving zou moeten 8
Zie in dit verband Menke 2008. Menke heeft het zelfs over natiecreatie. Alsof een natie kan worden geschapen. Ik heb in dit verband gewezen op het gevoel van verweesd zijn in Suriname bij bepaalde groepen en personen, zie Choenni 2009. Degenen die Suriname zijn ontvlucht en hun landerij voor een appel en ei hebben verkocht hebben trauma’s opgelopen. Deze geschiedenis is ook nauwelijks te boekgesteld.
9
Choenni 2014
vervangen (zie: De Koning 2011). Zoals eerder gesteld is dit regionaal perspectief geen vervanging maar een aanvulling op het etnografisch perspectief. De Surinaamse geschiedenis kan dus vanuit verschillende perspectieven worden geschreven die elkaar aanvullen. Ik betoog slechts dat het etnografisch perspectief nog te weinig is gehanteerd. Daarom is de geschiedenis van de grote bevolkingsgroepen in beperkte mate op betekenisvolle wijze te boek is gesteld. Frontstage en backstage Het etnografisch perspectief is ook belangrijk omdat in Suriname in het openbaar meestal politiek correct gedrag wordt geuit. Frontstage lijkt het dat etniciteit een beperkte rol speelt. Men gedraagt zich tolerant en meestal hoffelijk tegenover elkaar. Maar binnen de eigen vertrouwde etnische setting blijkt dat etnische belangen en rivaliteiten en (voor)oordelen een belangrijke rol spelen in het handelen en keuzen voor (politieke) besluiten (zie Choenni 2009: 8). Dit backstage gedrag blijft dan buiten beeld indien men slechts schriftelijke documenten zou gebruiken ten behoeve van de geschiedschrijving van Suriname. Wanneer alleen officiële toespraken en besluiten bijvoorbeeld als bron worden gehanteerd en geen oral history (diepte-interviews en diepgaande groepsgesprekken gevoerd) ontstaat dan ook geen adequaat beeld van de Surinaamse geschiedenis. Als voorbeeld moge dienen de verbroedering maar ook de competitie en rivaliteit tussen de twee grote bevolkingsgroepen. De enorme groei van Hindostaanse bevolkingroep en hun specifieke vorm van integratie -bijvoorbeeld vooral concentratie in de economische sector en minder penetratie in het politieke domein, waaronder ambtenarij en het leger- dient te worden beschreven en verklaard. Hun ethos, zoals het vooruitgangsstreven en de culturele heritage en sterke etnische identiteit zijn belangrijke verklarende factoren. De Hindostaanse groep werd in 1970 de grootste bevolkingsgroep en hun penetratie in verschillende sectoren werd zichtbaar. Het is niet onbegrijpelijk dat de gevestigde Creoolse groep zich bedreigd voelde en er politieke rivaliteit ontstond. De toenmalige leiders J. Lachmon en J. Pengel hebben door hun verbroederingspolitiek deze onderstroom van rivaliteit en competitie politiek gezien een decennium lang in toom kunnen houden. Maar vooral na de dood van Pengel en de opkomst van H. Arron en door de invloed E. Bruma was de etnische polarisatie onontkoombaar10. De pijnlijke 10
De politicoloog E. Dew heeft als een van de weinigen tot op zekere hoogte het etnografisch perspectief gehanteerd om de politieke ontwikkelingen in Suriname te analyseren. Dat heeft dan ook een betekenisvolle analyse opgeleverd, zie Dew 1977. Het is in dit verband illustratief dat wanneer niet-Surinamers kennis nemen over Surinaamse geschiedenis zij meestal pas daarna weten dat de helft van bevolking van Aziatische oorsprong is en een eigen
Choenni 2014
gebeurtenissen daarna, maar ook de veerkracht van de Surinaamse bevolking zijn nog niet op een samenhangende wijze uitgebreid te boek gesteld. Pijnlijke geschiedenis De pijnlijke geschiedenis rond de onafhankelijkheid en de periode daarna alsook de turbulente periode tijdens het militair regime leidt er mede toe dat vooral de contemporaine geschiedschrijving niet populair is in Suriname. Velen willen vergeten en bepaalde gebeurtenissen negeren of zoals soms wordt gezegd:het pijnlijke verleden niet oprakelen. Maar hoe de pijnlijk de geschiedenis ook is -denk bijvoorbeeld aan de slavernij- het verdringen ervan is fnuikend. Van historici mag dan ook worden verwacht dat zij op evenwichtige wijze de Surinaamse geschiedenis schrijven en bevorderen dat alle aspecten aan bod komen. Zowel de pijnlijke kanten maar ook de etnische aspecten en verhoudingen. De etnische geschiedschrijving zal complementair zijn aan de algemene geschiedschrijving van Suriname. Met evenwichtig wordt ook bedoeld dat niet eenzijdig de focus wordt gelegd op uitsluitend bepaalde aspecten zoals onderdrukking tijdens slavernij en de contracttijd. Dit kan immers uitmonden in overaccentuering van schuld en slachtofferschap. Er dient ook bestudeerd te worden hoe groepen gegeven de beperkingen - waaronder ook onderdrukking- toch in bepaalde opzichten gaandeweg succesvol zijn geworden of juist niet. Hun agency, dat wil zeggen dat zij als handelende personen medevormgever zijn van hun leven en omgeving dient ook te worden bestudeerd (zie ook: Leyesdorff 2004:25). In dit verband is bijvoorbeeld een relevante historische vraag waarom sommige groepen wel en andere niet succesvol waren in de kleinlandbouw. Etnische duiding
cultuur en bijzondere plek inneemt in de Surinaamse samenleving. Het niet hanteren van het etnografisch perspectief leidt ertoe dat deze groepen vaak buiten beeld blijven of niet optimaal worden gepresenteerd in de Surinaamse geschiedschrijving. Het is tekenend dat zowel in Suriname als in Nederland Hindostanen tegen mij als HindostaansSurinaamse onderzoeker vaak opmerkten: “wanneer gaat u over onze geschiedenis schrijven”. Expliciet wordt bedoeld de Hindostaanse geschiedenis. Het is ook illustratief dat tegen de auteurs van de studie Sarnami Hindostani 1920-1960 door Surinamers werd opgemerkt: jullie moet ook zo’n boek schrijven over Creolen. Een recente positieve uitzondering is de uitgebreide studie van L. Gobardhan-Rambocus over de geschiedenis van het onderwijs. Zij behandelt de ontwikkelingen bij de verschillende bevolkingsgroepen waar nodig afzonderlijk waardoor een adequaat beeld ontstaat (zie: Gobardhan 2005).
Choenni 2014
Als er geen etnische duiding plaatsvindt dan zullen vooral de van oorsprong Aziatische groepen in Suriname grotendeels uit beeld blijven in de Surinaamse geschiedschrijving. Omdat onder de noemer algemeen Surinaams werd -en nog steeds al dan niet bewust- gerefereerd wordt aan primair de Creoolse groep. Men zou kunnen beweren dat onder Surinamers alle bevolkingsgroepen worden verstaan. Dat is formeel ook zo, maar in de beeldvorming en het dagelijks spraakgebruik is dat niet het geval (zie ook: Choenni 2009) 11. Maar ook bestudering van de Surinaamse geschiedschrijving leidt tot geen andere conclusie12. Er zijn verschillende studies verricht over de periode na de slavernij en de contracttijd (zie voor een overzicht: Ramsoedh 2006). Deze meeste studies behandelen echter veelal algemene aspecten. Als wij de numerieke aantallen van de verschillende bevolkingsgroepen in ogenschouw nemen en ons beperken tot de geschiedschrijving over de twintigste eeuw dan komt de sterke ondervertegenwoordiging van Hindostanen en Javanen in de geschiedschrijving in beeld. Trouwens: ook de beschrijving van de verschillende aspecten van het (dagelijks) leven van Afro Surinamers is ook weinig aan bod gekomen. Behalve in romans van Edgar Cairo. Daarom verdient het beschrijven van de afzonderlijke bevolkingsgroepen zonder natuurlijk de fysieke omgeving en multi-etnische context uit het oog te verliezen verdient hoge prioriteit. Dat leidt tot een betekenisvol inzicht en zo adequate mogelijke reflectie van het (dagelijks) leven in de twintigste eeuw. Over de Surinaamse geschiedenis in de voorgaande eeuwen is al uitgebreid geschreven. De focus kan in dit verband meer liggen op herschrijven van deze geschiedenis. Maar de geschiedenis van twintigste eeuw is nog niet in voldoende mate geschreven. Een focus op het herschrijven van deze geschiedenis is dus grotendeels een loze pretentie.
11
In Nederland gebruik met de term Surinamer meestal voor de Creoolse groep, terwijl Hindo(e)stanen apart worden geduid. Tweede generatie Hindostaanse Surinamers lijken zich meer te identificeren met India dan met Suriname en beschouwen zich eerder als Hindostaan of Nederlander dan Surinamer.
12
Het is merkwaardig date een deel van de zogenoemde felle voorstanders van de onafhankelijkheid van Suriname zelf voorafgaande aan de daadwerkelijke onafhankelijkheid van Suriname ervoor kozen om zich te vestigen in het ‘veilige’ Nederland. Ook is het opmerkelijk dat vele voorstanders van de onafhankelijkheid zelf in Nederland woonden en daar bleven wonen. Deze ambivalentie onder een deel van de zogenoemde Creoolse nationalisten is een onderzoek waard. Terecht verbaasde de auteur W. Donner zich erover dat degenen die de mond vol hadden over onderdrukking door de blanke kolonisators zich vaak voorafgaand aan de onafhankelijkheid zich vestigden in het land van hun voormalige onderdrukkers.
Choenni 2014
Sub-altern benadering Hoe kan worden bevorderd dat het (dagelijks) leven van Surinamers in het bijzonder de eerste helft van de twintigste eeuw alsnog zo adequaat mogelijk wordt beschreven? Wij kunnen in dit verband aansluiten bij de zogeheten sub-altern benadering. Dat houdt is: “history from below, focused more on what happens among the masses at the base levels of society than among the elite” (zie Wikipedia).13 Om het leven van de gewone mensen te beschrijven is dus de oral history methode geschikt. Dat betekent dat informanten (uit de verschillende bevolkingsgroepen) moeten worden geïnterviewd en hun versie en beleving van de gebeurtenissen moet worden vastgelegd. De bestaande geschiedschrijving wordt ook als databron gebruikt. Nogmaals: oral history komt niet in de plaats van, maar is complementair aan de andere methoden. Wat is bijvoorbeeld het effect geweest op de gewone mensen van de grote infrastructurele werken en gerealiseerde plannen in Suriname. De aandacht wordt dus verplaatst naar de gewone mensen (in plaats van de bestuurders bijvoorbeeld), de helden van gewone mensen en het leven binnen de verschillende gemeenschappen. “Oral history is a history built around people. It thrusts life into history itself and it widens its scope…It allows heroes not just from the leaders but from the unknown majority of the people… It brings history into, and out of, the community”, aldus Thompson (zie: Thompson1998: 28). In Suriname en vooral in de eerste helft van twintigste eeuw (1900-1950) waren de etnische en regionale gemeenschappen het verband waarbinnen het sociaal en cultureel leven vorm kreeg. Het perspectief van de gewone mensen en dus niet van de bestuurders komt primair aan bod. Hun verhalen worden opgetekend, geanalyseerd en gecontroleerd en waar nodig gegeneraliseerd. 13
In the critical fields of post-colonialism, the term subaltern identifies and describes the person who is socially, politically, and geographically outside of the hegemonic power structure of the colony and of the colonial Mother Country. In describing “history told from below”, the term subaltern derived from the cultural hegemony work of Antonio Gramsci, which identified the social groups who are excluded from a society’s established structures for political representation, the means by which people have a voice in their society, zie: Wikipedia. Vooral ZuidAziatische historici hebben de subaltern benadering gekozen. Zij onderzoeken “the political-actor role of the men and women who are the mass population — rather than the political roles of the social and economic élites”, zie: Wikipedia.
Choenni 2014
Natuurlijk moet hierbij controle plaatsvinden van de gepresenteerde feiten en waarnemingen. Vooral oudere informanten hebben een selectief geheugen. Informanten kunnen hun eigen rol opblazen en /of .informatie vervormen en verdraaien. Verschillende bronnen moet worden betrokken om een evenwichtig beeld te krijgen van een bepaalde periode. Een belangrijk aspect is dat kritisch wordt gekeken naar de inhoud van de archieven. Waarover wordt er niet gerapporteerd? Is de rapportage in de documenten juist gegeven de informatie verkregen uit interviews en gesprekken? Verschillende bronnen moet worden betrokken om een evenwichtig beeld te krijgen van een bepaalde periode. Een belangrijk aspect is dat kritisch wordt gekeken naar de inhoud van de archieven. Waarover wordt er niet gerapporteerd? Is de rapportage in de documenten juist gegeven de informatie verkregen uit interviews en gesprekken. Hoe hebben zij gegeven de (economische) omstandigheden hun (dagelijks)leven vormgegeven? Dergelijke onderzoeken verdienen prioriteit. In dit verband is bijvoorbeeld het reconstrueren en het beschrijven van het (dagelijks) leven in de pras óso’s van Paramaribo tussen 1900-1950 een urgent onderzoek. Informatie verkregen via oral history de (officiële) archiefstukken aanvullen en leiden tot meer duidelijkheid of zelfs leiden tot correctie. “ The documentation favoured by traditional archival science yields an incomplete image of the institutions and actors in society and their interactions, emphasizing official instruments, to the detriment of informal processes” (zie: Walllot & Fortier 1998: 367). Bovendien moet de archieven kritisch worden geanalyseerd. Met betrekking tot koloniale archieven over Suriname schrijft M. Fokken: “The colonial reports are an interesting case for against the grain analysis, which is aimed at bringing out the colonial subjects’ point of view. The reports were written from the colonizers perspective, which makes it hard to discern experiences and views of colonial subjects” (Fokken 2011:2).
Choenni 2014
Een ander facet van oral history is het reconstrueren van levensgeschiedenissen, waarbij dus agency en niet het slachtofferschap centraal staat. Het individu wordt daarbij beschouwd als: a purposive social actor…. Personal narrative analysis demonstrate that human agency and individual social action is best understood in connection with the construction of selfhood in and through historically specific social relationships and institutions …Individual life stories are very much embedded in social relationships and structures and they are expressed in culturally specific forms… Historical time contextualizes a life course, and while the narrator’s moment in the life course affects how he of she experiences, remembers, and interprets historical events” (Maynes 2008:1-3). Bij oral history moeten niet alleen diepgaande interviews en groepsgesprekken worden gehouden maar studie van de betrokken historische periode en belangrijke gebeurtenissen is een noodzakelijke aanvulling om een intersubjectief beeld te reconstrueren. Voor de toepassing van de oral history methode met betrekking tot de Surinaamse geschiedschrijving verwijs ik naar de onlangs uitgekomen studie Sarnami Hindostani 1920-1960 van Choenni & Choenni (2012). Bijzondere Expertise Het hanteren van de oral history methode vereist veel inzet en bijzondere expertise. Het vereist intensief veldwerk en specifieke interviewvaardigheden. Voor het veldwerk onder de multietnische samengestelde bevolking zijn bepaalde etnische vaardigheden nodig waaronder ook beheersing van de spreektaal van de informanten behorende tot de betrokken bevolkingsgroepen. Het je kunnen inleven in het (dagelijks) leven van deze informanten is natuurlijk een belangrijke voorwaarde. Ritchie stelt in dit verband: “ attention to “reading” people is a key to an oral historian’s ability to guide the interview. The challenge for the oral historian is to build a level of trust that will facilitate openness, whether the two players share the most personal traits or are distinctly different…age, gender , ethnic background, religion, social status…relationship to each other, and even relative degree of emotional commitment to the project are among the key factors that can affect the interview dynamics.. how such characteristics play off against one another is a matter of endless debate” Choenni 2014
(Ritchie 2011:32). Daarnaast zijn ook rapportagevaardigheden van belang. Etnische expertise is hier niet van belang. Er kan samengewerkt worden met deskundigen die niet tot betreffende etnische groepen behoren bij de samenstelling van het artikel, boek of rapport. Een multi-etnisch samengesteld team eventueel ook bestaande uit autochtone Nederlandse deskundigen kan de kwaliteit ten goede komen. Tenslotte is ook nog enige kennis van de periode die wordt beschreven een vereiste. Kortom: de oral history methode is zeer bewerkelijk. De vraag is natuurlijk of er voldoende historici en onderzoekers in Suriname zijn om deze methode toe te passen in verband met de geschiedschrijving. Beperkingen Suriname is een klein land wat betreft de omvang van de bevolking. Er kan niet worden verwacht dat een bevolking van nauwelijks een half miljoen zielen een voldoende “massa” aan historici en onderzoekers genereert, die bereid is om intensief veldwerk te doen. Geschiedschrijving in Suriname vindt dan ook niet alleen door historici plaats maar ook door andere academici en hoger opgeleiden. Bovendien vindt nog steeds emigratie uit Suriname van studenten en hoger geschoolden plaats. Er zijn ook nauwelijks budgetten voor historisch onderzoek. Tevens zijn er weinig personen aangesteld om specifiek historisch onderzoek te verrichten. In Suriname hebben studenten meestal geen studiebeurs en werken zij vaak naast hun studie. De geschiedenisstudie doet men meestal “er bij”. Zij hebben dus nauwelijks voldoende tijd en middelen om oral history veldwerk te doen en daarover te rapporteren. Ook bestaat de attitude dat men zo snel mogelijk wil afstuderen; “de papieren halen” (diploma’s), zoals men pleegt te zeggen in bepaalde kringen. Het stapelen van diploma (actes behalen) is nog steeds een belangrijke reden voor studie. Men doet dan ook liever een literatuurstudie ten behoeve van het schrijven van een scriptie dan intensief informanten te interviewen en daarover te rapporteren.
Choenni 2014
“Het is algemeen bekend dat de geschiedschrijving van Suriname voor het grootste deel plaats vindt door wetenschappers, zowel historici als niet-historici, in het buitenland, met de nadruk op Nederland. Onder de in Suriname woonachtige wetenschappers, die over de geschiedenis van land en volk schrijven, zijn er ook veel niet-historici, zoals sociologen, economen, linguïsten, dichters, romanschrijvers, theologen, politicologen, juristen etc. Deze tendens in Suriname, waarbij vooral ook veel niet-historici over de Surinaamse geschiedenis schrijven heeft hoofdzakelijk te maken met het feit dat er weinig wetenschappelijk opgeleide historici in het land aanwezig zijn. Dit op zijn beurt is het gevolg van het feit dat tot 2010, het jaar van de herdenking van 35 jaar onafhankelijkheid, er geen wetenschappelijke opleiding geschiedenis in Suriname bestond, waar historici zouden moeten zijn opgeleid om onderzoek te doen en de geschiedenis van Suriname te schrijven of te herschrijven, zoals dat populair wordt uitgedrukt” (zie notitie IMWO 2012:1). In de notitie van IMWO lezen wij voorts dat er in maart 2011 een masteropleiding geschiedenis gestart aan het IGSR met de bedoeling academisch geschoolde historici op te leiden die hun bijdrage zullen leveren aan het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek op historisch gebied. Het is de vraag of deze historici na hun afstuderen in staat zullen zijn en over financiële middelen zullen beschikken om (voldoende) onderzoek te doen en daarover te rapporteren. Het is dus zaak gelet op deze beperkingen om de expertise vanuit Nederland zowel van Surinaamse alsook autochtoon Nederlandse deskundigen in te schakelen. Ook gezien de geringe budgetten die in Suriname beschikbaar zijn voor onderzoek. Belemmeringen Naast deze beperkingen zijn er ook belemmeringen. De geschiedenis van gewone mensen en het dagelijks leven wordt door velen en zeker de ouderen niet als belangrijk en belangwekkend gevonden om op te tekenen in verband met de geschiedschrijving. Het vereist dus een extra inzet om deze informanten zover te krijgen om hun verhaal te vertellen. Ook worden al te snel worden ambities geformuleerd over het herschrijven van de Surinaamse geschiedenis geïnspireerd op ontwikkelingen in voorheen gekoloniseerde landen. Maar in deze landen is er vaak in voldoende mate de geschiedenis te boek gesteld. Maar een groot deel van de (etnische) geschiedenis van Choenni 2014
Suriname in de twintigste eeuw is nog niet geschreven. Het schrijven van deze geschiedenis verdient prioriteit in plaats van herschrijven van geschiedenis dat vooral meer een ideologisch standpunt representeert14. Een andere belangrijke belemmering is dat in Suriname de medewerking aan onderzoekers woonachtig buiten Suriname vaak wordt onthouden en de toegang tot bronnen tegengewerkt of niet actief ondersteund. Men houdt data achter en er is ook enige mate sprake van jalousie de metier, terwijl de betreffende deskundige in Suriname expertise mist om zelf het onderzoek te doen. Het is beter om daarom met elkaar samen te werken, dan een dergelijk onderzoek tegen te werken. Vanwege de urgentie om de geschiedschrijving van Suriname over de twintigste eeuw aan de hand van oral history ter hand te nemen is inschakeling van alle expertise -dus ook uit het buitenland- dan ook noodzakelijk15. Samenwerking over de Surinaamse grenzen heen is dan ook geboden. Diasporastudies Het moge duidelijk zijn dat er uitwegen moeten worden gezocht voor de beperkingen en belemmeringen ten aanzien van oral history als methode voor geschiedschrijving in Suriname. Een uitweg biedt het zoeken naar aansluiting bij de zogeheten diasporastudies. Zowel wat betreft budgetten als expertise kan in internationaal worden samengewerkt. Bij de diasporastudies is de etnische lens en etnische groep echter belangrijk. De opkomst van diasporastudies bevestigt overigens de relevantie van het etnografisch perspectief . Suriname kan als multi-etnische samenleving profiteren van de opkomst van diasporastudies omdat er verschillende diasporagroepen in Suriname aanwezig zijn. Kleine samenlevingen als Suriname die meer dan honderd jaar diasporagroepen herbergen ondergaan steeds meer de invloed van de herkomstlanden. Dat geldt vooral voor de van oorsprong Aziatische groepen. India, Indonesië en China zullen impulsen geven en expertise
14
Ook doemt soms het beeld op van een eng nationalistische benadering. Er wordt impliciet de indruk gewekt dat uitsluitend historici en onderzoekers woonachtig in Suriname moeten worden ingeschakeld. Dit zal zeker wanneer men zich op oral history zou toeleggen een zelfdestructieve benadering zijn. Het is dan niet ondenkbaar dat men dan blijft steken in plannenmakerij en ideologische discussies. De uitvoering van het onderzoek krijgt daardoor nauwelijks een kans. 15 Mijn indruk is dat in landen zoals Mauritius en Trinidad die ik heb bezocht en waar ik lezingen heb verzorgd een veel grotere bereidheid is om onderzoekers en historici van buiten te interesseren voor hun geschiedschrijving. Men beseft dat er niet genoeg expertise is in eigen land en er geringe middelen beschikbaar zijn. In Suriname daarentegen lijkt er geringere bereidheid te zijn en wordt zelfs informatie achtergehouden. Dit is gebaseerd op mijn ervaringen in 2008 tijdens een onderzoek naar de sociale problematiek onder Hindostanen in Suriname en onderzoek in 20092011 ten behoeve van het onderzoek Sarnami Hindostani 1920-1960, zie ondermeer Choenni 2009 : 9.
Choenni 2014
beschikbaar stellen voor onderzoek. Veel lastiger is het voor de (zwart) Afrikaanse diaspora. Deze groep is wereldwijd weliswaar veel groter (meer 100 miljoen) maar ook veel diverser. Tegelijkertijd is er niet één herkomstland, maar zijn er verschillende landen. Deze (zwart Afrikaanse) landen zijn bovendien ook nog nauwelijks in staat om impulsen te geven en expertise beschikbaar te stellen. Wel kan worden aangesloten bij de studies over Black Atlantic en expertise uit Verenigde Staten en Groot Brittannië. Het is zaak om onderzoekers uit de herkomstlanden te interesseren en met hen samen te werken. Daarnaast kunnen in het kader van vergelijkende studies ook onderzoekers uit andere zogeheten diasporalanden worden betrokken in het kader van oral history. Vooral met betrekking tot culturele continuïteit en verandering kunnen zij een meerwaarde hebben. In dit verband zij verwezen naar de studie van U. Arya (Arya 1968)16. Urgentie Zoals eerder gesteld kan met name de geschiedenis van de eerste helft van twintigste eeuw via oral history in beeld worden gebracht. Er zijn nog informanten in leven die over deze periode kunnen vertellen en over hun herinneringen aan hun (groot)ouders aan de periode daarvoor. De generatie die herinneringen heeft aan vrijgemaakte tot slaaf gemaakten en contractarbeiders sterft echter de komende 5-10 jaar uit. Binnen 10 jaar echter zal het aantal dat uit eerste hand kan vertellen over deze historische periode zijn uitgedund. Het interviewen van ouderen is echter bewerkelijk. “While people are interviewed at different stages in their lives, many are more comfortable giving reflective interviews in their retirement rather than at midcareer….as people grow older they go through a mental process of “life review”. Long forgotten earlier memories return and grow vivid as people sort through their successes and failures. Such life review can cause depression and despair in some, and condor and serenity in other” ( Ritchie 2011:12).
16
De opkomst van diaspora’s en diasporastudies plaatst natuurlijk de groep van zogeheten Gemengden in de Surinaamse samenleving in een lastig parket. Vooral ook met betrekking tot het zoeken naar de ‘roots’. Men wie moet men zich identificeren? De Gemengden zijn goed vertegenwoordigd in de machtstructuur in Suriname. Zij zouden zich coöperatief moeten opstellen en het etnografisch perspectief met betrekking to de geschiedschrijving niet tegenwerken maar juist actief ondersteunen.
Choenni 2014
Het investeren in het interviewen van deze ouderen – liefst 75 plussers- moet prioriteit krijgen. De urgentie is daarom groot om oral history als speerpunt van geschiedschrijving te kiezen voor de komende jaren. Voor de toepassing van de oral history methode en rapportage zie de studie Sarnami Hindostani 1920-1960 deel I (Choenni & Choenni 2012). Ook de periode van 19501980 is inmiddels rijp voor geschiedschrijving volgens de oral history methode. De periode na 1980 is nog recent. Ook gelet op de turbulente periode na 1980 zullen onderzoekers zich beperkt voelen om over allerlei controversiële kwesties te schrijven. Het schrijven van de geschiedenis na 1980 aan de hand van oral history verdient vooralsnog minder prioriteit. Thema’s oral history Gelet op de beperkingen en mogelijke belemmeringen is enige bescheidenheid en realiteitszin geboden bij het opstellen van een onderzoeksprogramma met betrekking tot de geschiedenis van Suriname. Met betrekking tot de geschiedschrijving van Suriname over de twintigste eeuw aan de hand van oral history genieten de volgende tien thema’s op korte termijn -de komende 5-10 jaar- prioriteit. 1. Worteling, identiteit en gemeenschapsontwikkeling van Afro-Surinamers:1900-1950. 2. Worteling, identiteit en gemeenschapsontwikkeling van Javanen: 1930-1970. 3. Het (dagelijks) leven in pras’oso’s (erfwoningen): 1930-1970. 4. De trek naar en vestiging van vrijgemaakte tot slaaf gemaakten en hun nazaten in Paramaribo. 5. Etnische vermenging en Creolisering in Suriname: 1900-1970. 6. De interactie tussen en (voor)oordelen van bevolkingsgroepen: 1900-1960. 7. De beleving van de opkomst en teloorgang van de verbroederingspolitiek. 8. Etnische verhoudingen voor en na de onafhankelijkheid van Suriname: 1970-1980. 9. De gevolgen van de emigratie naar Nederland voor Suriname: 1970-1980. 10. Gevolgen van de slavernij op de nazaten met betrekking tot sociaal-economisch handelen en familieleven. Deze onderzoeken zijn omvangrijk en vereisen de inschakeling van academische gevormde onderzoekers. Analoog aan de geschiedschrijving over Hindostanen kan met betrekking tot de Choenni 2014
Afro-Surinamers en Javanen een onderzoek worden gestart en financiële middelen worden geworven. Teneinde oral history in beeld te brengen zou een cursus over oral history kunnen worden gestart voor bijvoorbeeld een groep geselecteerde studenten, die daarna onderzoek doen. Gedacht kan worden aan de reconstructie van de eigen familiegeschiedenissen of de familiegeschiedenissen van anderen. De studenten houden 8-10 diepgaande interviews en schrijven bijvoorbeeld een (master) scriptie. De verzamelde data door de studenten kan door de begeleiders samen met hen worden gebruikt voor een boek over de Surinaamse geschiedenis aan de hand van levensgeschiedenissen. Deze cursus en onderzoeksproject zou de naam project oral history Suriname kunnen dragen. Inschakeling van expertise buiten Suriname is geboden. Maar ook in dit verband is goede samenwerking van belang. Gelet op de eerdergenoemde beperkingen en belemmeringen moet een dergelijk project voor oral history goed doordacht zijn en duidelijke afspraken worden gemaakt over de wederzijdse verantwoordelijkheden.
Choenni 2014
Geraadpleegde literatuur Adhin, J.H. (red.) (1973), 100 jaar Suriname; gedenkboek i.v.m. een eeuw immigratie, Paramaribo: Nationale Stichting Hindostaanse Immigratie. Ahearn, Laura M. (2001), ‘Language and Agency’ in: Annual Review of Anthropology 30, 119. Azimullah, E. et al. (red.) (1963), Van Britsch-Indisch emigrant tot burger van Suriname, ’sGravenhage: Jongeren Vereniging Manan. Azimullah, E. (1986), Lachmon, een politieke biografie, Paramaribo: Vaco Press. Arya, Usarbodh (1968), Ritual folksongs of the Hindus of Surinam, Leiden: Brill. Bakker, F.L. [1999], Hindoes in een Creoolse wereld, Zoetermeer: Meinema. Benjamins, H.D. & Snelleman, J.F. (1917), Encyclopedie van Nederlandsch West-Indië 19141917, DBNL. Bhabha, Homi K, (1994), "The Postcolonial and Postmodern: The Question of Agency.", in: The Location of Culture. London: Routledge. Bhagwanbali, R. (1996), Contracten voor Suriname, Den Haag: Amrit. Bhagwanbali, R. (2010), De nieuwe awatar van slavernij: Hindoestaanse migranten onder het indentured labour systeem naar Suriname 1873-1916, Den Haag: Amrit. Bhagwanbali, R. (2011), Tetary, de koppige. Het verzet van Hindoestanen tegen het Indentured Labour Systeem in Suriname, 1873-1916, Den Haag: Amrit. Brana-Shute, C.,(1979) On the corner, male social life in Paramaribo creole neighbourhood, Utrecht Universiteit van Utrecht, . Breeveld, Hans (2000), Jopie Pengel 1916-1970, Paramaribo. De Bruijne, G.A. (1976), Geografische verkenningen Paramaribo 5, Bussum: Romen. Buddingh, H. (1998), Geschiedenis van Suriname, Utrecht: Het Spectrum. Bushkens, W.F. L (1974), The Family System of the Paramaribo Creoles, in: Proceedings of the American Ethnological Society, New York: Basis Books. Bijnaar, A (2004), Kasmoni. Een spaartraditie in Suriname en Nederland, Amsterdam; Bert Bakker. Chaturvedi, Vinayuk (1996), A related development, the publication of Subaltern Studies IX . Chaturvedi, Vinayak (2000), Mapping subaltern studies and the postcolonial. London, Verso. Choenni, C. (1982), Hindoestanen in de politiek, een vergelijking tussen Trinidad, Guyana en Suriname, Rotterdam: Futile. Choenni 2014
Choenni, C. & Adhin, K. (2003), Hindostanen: Van Brits-Indische emigranten via Suriname tot burgers van Nederland, Den Haag: Sampreshan. Choenni, C. (2005), Cultural identity and political development, the Indians of Suriname, in: La Guerre, John & Bissessar, Ann Marie (eds.), Calcutta to Caroni and the Indian Diaspora, St. Augustine, Trinidad: School of Continuing Studies Press. Choenni, C. (2009),
Madad Sahara Sahayta, analyse en aanpak sociale problematiek van
Hindostanen in Suriname, Haarlem: Seva Network foundation. De Klerk, C.J.M. (1953), De immigratie der Hindostanen in Suriname, Urbi et Orbi: Amsterdam. De Klerk, C.J.M. (1951), Cultus en ritueel van het orthodoxe Hindoeïsme in Suriname, Urbi et Orbi: Amsterdam. De Kom, Anton (2009), Wij slaven van Suriname, Amsterdam: Altlas Contact Derveld, F.E.R. (1982) Politieke mobilisatie en integratie van de Javanen in Suriname, Groningen:,Bouma. De Vraagbaak (1925), Almanak voor Suriname, 1925. Dew, E. (1978), The difficult flowering of Suriname, The Hague: Martinus Nijhoff. Donner, Don Walther (1993), Swietie Sranang, Rotterdam: Laetitia boeken. Encyclopedie van Suriname (1977), Amsterdam: Elsevier. Emmer, P.C. (1986), Colonialism and immigration; indentured labour before and after slavery, Dordrecht: Martinus Nijhoff Press. Fokken, Margriet (2011), Dutch Interest and South Asian men and women in the Suriname Colonial Reports between 1873-1917, Groningen: Universiteit Groningen. Ganga, Bish (2008), Lalbahadoer, een fatale liefde, Koopman & Kraaijenbrink Publishing. Gastmann, A.L. [1968], The Politics of Surinam and the Netherlands Antilles, Puerto Rico: Institute of Caribbean Studies. Gobardhan-Rambocus, L. & Hassankhan, M. (red.) (1993), Immigratie en ontwikkeling, Paramaribo: Anton de Kom Universiteit. Gobardhan-Rambocus, L, Hassankhan, M.S. en Egger, J.L. (1995), De Erfenis van de Slavernij, Paramaribo: Anton de Kom Universiteit. Gobardhan-Rambocus, L. (2001), Onderwijs als sleutel tot maatschappelijke vooruitgang. Een taal- en onderwijsgeschiedenis van Suriname, 1651-1975, Zutphen: Walburg Pers.
Choenni 2014
Gobardhan-Rambocus, L. (2009), Spiegel van een verdeelde samenleving, de pers in de jaren van sociale onrust, 1863-1937, in: K’ranti! De Surinaamse pers, 1774-2008, Amsterdam: KIT publishers. Gowricharn, R. (1990), Economische transformatie en de staat: over agrarische modernisering en economische ontwikkeling in Suriname, Den Haag: Uitgeverij Ruward. Grepen uit 125 jaar maatschappelijke ontwikkeling van Hindostanen (1998), Paramaribo/Den Haag: IMWO/Nauyuga, Amrit. Hamilton P. & Shopes, L. (2008), Oral History and Public Memoires, Philadephia; Temple University Press. Heilbron, Waldo [1982], Kleine boeren in de schaduw van de plantage, Rotterdam: Erasmus Universiteit. Helman, A. (1995), Kroniek van El Dorado, boek 1 en boek 2, Amsterdam: In de knipscheer. Helman, A. (red.) (1977), Cultureel Mozaïek van Suriname, Zutphen: Walburg Pers. Herskovitsch. Melville J. & Frances S. Herskovits 1936), Suriname Folk-Lore,. with transcriptions of Suriname Songs and musicological analysis by Dr. M. Kolinski. New York:, Columbia University Press. Hira, Sandew (1983), Van Priary tot en met De Kom: de geschiedenis van het verzet in Suriname 1630-1940, Rotterdam: Futile. Hoefte, Rosemarijn (1998), In place of Slavery; A social history of British Indian and Javanese Laborers in Suriname, University of Florida: Gainesville. Hoefte, Rosemarijn & Peter Meel (eds), (2001), 20th Century Suriname: Continuities and Discontinuities in a New World Society, Kingston: Ian Randle Publishers/Leiden: KITLV Press Ismaël, J. (1949), De immigratie van Indonesiërs in Suriname, Leiden: Luctor et Emergo. Jansen van Galen, John (2000), Hetenachtsdroom, Amsterdam: Contact. Hoogbergen, Wim (1990), The Boni Maroon Wars in Suriname, Leiden: E.J. Brill. Karsten, R. (1930), De Britsch-Indiërs in Suriname, een korte schets, ‘s Gravenhage: Martinus Nijhoff. Kempen van, M. (2002), Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur, deel IV, Paramaribo: Okopipi.
Choenni 2014
Kempen van, M. (2003), Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur, deel I en deel II, Breda: de Geus. Koloniaal Verslag, Jaargangen vanaf 1870 tot 1923. Koning, A. de (2009), Voorbij het multiculturele paradijs, in: OSO, nr. 1. Koning, A. de (2011), Shadows of the Plantations?, in: NWIG vol. 85, nr. 3 & nr. 4. Kopijn, Yvette & Henriëtte Mingoen (2008), Stille pasanten, Amsterdam: KIT Publishers. Kruijer, J.J. ( 1949), Landbouw-coöperatie onder de Aziatische Bevolkingsgroepen van Suriname en Brits Guyana, in: Nieuwe West-Indische Gids, nr. 31. Kruijer, J.J. ( 1968), Suriname en zijn buren, landen in ontwikkeling, J.A. Boom en Zoon: Meppel. Lampe, P.H.J. (1927), Suriname: sociaal-hygiënische beschouwingen, Amsterdam: J.H. de Bussy. Lamur, H.E. (1973), The Demographic Evolution of Surinam, Den Haag: Martinus Nijhoff. Legêne, P.M. (1950), Suriname, land mijner dromen, Den Haag: J.N. Voorhoeve. Mac Leod, Cynthia (1987), Hoe duur was de suiker< Paramaribo: Vaco. Mac Leod, Cynthia (2008), Elisabeth Samson, Schoorl: Conserve. Leyesdorff, Selma (2004), De mensen en de woorden. Geschiedenis op basis van verhalen, Amsterdam: Meulenhoff. Marshall, Edwin Kenneth (2003), Ontstaan en ontwikkeling van het Surinaams nationalisme: natievorming als opgave, Delft: Eburon. Maynes, Mary Jo, Jennifer L. Pierce & Barbara Laslett (2008), 'Telling Stories. The use of personal narratives in the social sciences and history', New York: Cornell University Press. Meel, P. (1994), Verbroederingspolitiek en nationalisme, in: Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden, nr. 4, vol. 109. Mencke, J. (2008), Natievorming en natiecreatie, Paramribo:SWI. Mitrasingh, F.E.M. (1956), Tien jaar Suriname: van afhankelijkheid tot gelijkgerechtigdheid, Leiden: Luctor et Emergo. Mitrasingh, B.S. [red.] [1998], Hindostanen, van contractarbeiders tot Surinamers, Paramaribo. Notitie (2012), Symposium Geschiedschrijving Suriname, Pamaribo: IMWO. Oostindie, G. (1990), De onvoltooide dekolonisatie, Leidschrift, Leiden: Subfaculteit Geschiedenis. Choenni 2014
Portelli, Allessandro (1998), ‘What makes oral history different?' in: Perks R. & Thomson A., The oral history reader, London: Routlegde. Price, Sally & Richard (1999), De kunst van de Marrons, Amsterdam: KIT. Rahman Khan, Munshi (2003), Het dagboek van Munshi Rahman Khan, Den Haag: Amrit. Ramsoedh, H. (1990), Suriname 1933-1944. Koloniale politiek en beleid onder gouverneur Kielstra, Delft: Eburon. Ramsoedh, H. (2006), Dertig jaar Surinamistiek 1975-2005, in: Een liber Amicorum voor André Loor, Paramaribo: IOL. Ritchie, D.A. (ed.) (2011), The Oxford handbook of Oral History, Oxford: Oxford University Press. Schalkwijk, J.M.W. (2010), The Colonial State in the Caribbean, Structural analysis and challenges elite networks in Suriname 1650-1920, Ninsee reeks, Den Haag: Amrit. Schalkwijk, Jan (2011), Ontwikkeling van de zending in het Zuid-Caribisch gebied, Den Haag: Amrit. Scholtens, Ben (1986), Opkomende arbeidersbeweging in Suriname, Nijmegen: Masusa. Scholtens, Ben (1985), Politieke ontwikkelingen in Suriname tijdens de Tweede Wereldoorlog, in: OSO, nr. 2. Schulte, G.J. (1980), A critical Survey of Studies on Dutch Colonial History, Den Haag: Martinus Nijhoff. Sedney, J. (1977 ), De toekomst van ons verleden, Paramaribo. Siwpersad, Jozef P. (1979), De Nederlandse regering en de afschaffing van de Surinaamse slavernij (l833-1863), Groningen: Bouma’s boekhuis. Smith, M G. (1965), The plural society in the British West Indies, Berkeley: University of California Press. Snellen, E. (1933), De aanvoer van arbeiders voor den landbouw in Suriname, proefschrift: Wageningen. Speckmann, J.D. (1963c), Enkele uitkomsten van een sociologisch onderzoek onder de Hindostaanse leerlingen van de muloschool in Nieuw Nickerie, in: Nieuwe West-Indische Gids, nr. 41. Speckmann, J.D. (1965), Marriage and kinship among Indians of Surinam, Assen: Van Gorcum.
Choenni 2014
Spivak, Gayatri Chakravorty (1988). " Can the Subaltern Speak?" in Marxism and the Interpretation of Culture. Eds. Cary Nelson and Lawrence Grossberg. Urbana, IL: University of Illinois Press. Spivak, Gayatri Chakravorty, and Rosalind C. Morris (2010 ), Can the subaltern speak?: reflections on the history of an idea. New York: Columbia University Press Stedman, J.G. (1796), Narrative of a five years' expedition against the revolted Negroes of Surinam uitgegeven in Londen in 1796. Suparlan, Parsudi (1976), The Javanese in Surinam: Ethnicity in an Ethnically plural Society, Illinois: University of Illinois Surinaamsch/Surinaams Verslag, nummers over de jaren 1930 tot en met 1949, Amsterdam: Royal Tropical Institute. Thomson, A. (2011), Memory and remembering in oral history, in: Ritchie, D.A. (ed.) The Oxford handbook of Oral History, Oxford: Oxford University. Thomson, Alistair (2007), 'Four paradigms in Oral History', in: Oral History Review 34 (1). Thompson, Paul (1998), 'The voice of the Past' in: Perks R. & Thomson A., The oral history reader, London: Routlegde. Tinker, H. (1974), A New system of Slavery: The Export of Indian Labour Overseas 1830-1929, London: Oxford University Press. Tjon Sie Fat, P.B. (2009), Chinese New Migrants in Suriname, Amsterdam: Amsterdam University Press. Van Dijk W.& J.G.F.Getrouw (1961), De ontwikkeling van de Surinaamse geschiedenis, Zeist: Dijkstra. Van Gelder, P. (1985), Werken onder een boom, Dordrecht:Foris. Van Lier, R. (1978), Samenleving in een grensgebied, Zutphen: Walburg Pers. Van Traa, A. (1946), Suriname 1900-1940, Deventer: Van Hoeve. Van Wengen, G.D. [1973], De Javanen in de Surinaamse samenleving, Leiden: stencil. Verkade-Cartier van Dissel, E.F. (1937), De mogelijkheid van landbouw-kolonisatie voor blanken in Suriname, Amsterdam: J.J. Paris. Vernooij, J. (1974), De Rooms-Katholieke Kerk in Suriname vanaf 1866, Paramaribo: Westfort. Waal Malefijt de, A. (1963), The Javanese of Surinam: Segment of a Plural Society, Assen: Van Gorcum. Choenni 2014
Walllot J.P. & N. Fortier (1998), Archival science and oral sources, in: Perks R & Thomson A., The oral history reader, London: Routlegde. Waller, Thomas (1965), Surinaamse herinneringen van boer Thomas, Paramaribo. Waltmans, H (2002), Suriname 1650-200, een politieke studie, Oosterhout Wekker, Gloria (1994), Ik ben een gouden munt, Amsterdam: Vita. Wikipedia. Willemsen, Glenn (1980), Koloniale politiek en transformatieprocessen in een plantageeconomie, Suriname 1873-1940, Amsterdam: Drukkerij De Kaal BV. Willemsen, Glenn (red.) (1983), Suriname, De schele onafhankelijkheid, Amsterdam: De arbeiderspers. Prof dr. Chan E.S. Choenni is bijzonder hoogleraar Hindostaanse Migratie aan Vrije Universiteit Amsterdam. Hij bekleedt de Lalla Rookh Leerstoel.
Choenni 2014