1091
PT
^
C 35
MAATSCH.' DER NEDERL. TE
LETTERK.
LEIDEN.
Catal. b l .
Geschenk van Tooneelstukken , 1841.
D R U K F O U T E N aldus te verbeeteren. Pag. Regel i S van boy, 3 6
n
i ran and, 3 5 6 van bov. 9 7 van ond. IO i o IS 8 ï 8 van bov. '9 3 5 van ond. Ï ö" van bov. 5 4 van ond. 40 9 42 s van bov. t van ond. 48 12 van bov. S7 4 ï (
9
2
Staat Lees den de ware was uwe uw geene geen eene een na naar drie, vier dria, vier, bloed, huisgezin huis doet u eer doet u eer aan Lysjen Lysje den de mijn mijne domme dommen kappen koppen beliefden beleefden en sn zo als dezelve 1ienzelven irme rm Jokbi/een < ok eene s
De overige Drukfouten, van minder belang- « . Iievende Lezers, zelfs te verbeeteren.'
D I
y R E E S A C H T I GE»
D E
VREESACHTIGE UIT
VOOROORDEEL,WEGENS Z I J N E G E B O O R T E OP
Z
O
N
B L
D IJ
A S
P
G E
, L
Vrij gevolgd naar het Hoogduitfche (Das Neue Sonntags Kind, van j .
PERINBTJ D O O R
Q, C. de
T E
GREUVE.
A M S T E R D A M ,
HENDRIK
CORNELIS
B Y
BERGVELDT
Boekverkoper, in dePieter Jacobsftraat, het 7de huis van de O. Z . Voorburgwal.
P E R S O O N E K D* Betr
V A »
H E H B I E T T B ,
HA
SE « K O F .
iijlU Docht»'.
ïujfr. c i , A R A i zijne Zuster. Capkein WAL L E B , Stiefzoon van juffr. Oateu Meet
VAN
H I I W Z E K F E L S .
LTs J E , Kamenier van Henriettt, I A » , foldaat, en oppas/er van Walkt, j A C O i , ten Kapper. lAMSMi,
Hofmeester van Hafenktf»
Bet Spel, fpeelt voor, en in buts van Hafiakofr
A A N
L
E
DE
D V A N
N
E H E T
TOONEELMINNEND
GEZELSCHAP,
TOT NUT EN VERMAAK9 WORD D E Z E
VERTALING
O P G E D R A G E N , D O O R .
G.
C.
de G R E U V
WEHKSKD LID
VAS GEMELDE
È,
CEÏELSCHAP.
D
E
V R E E S A C H T I G E B
L
JJ
S
EERSTE
P
E
L.
BEDRIJF.
Eene Jlraat, den dag begint aantébreekenl EERSTE
T O O NE
E L.
W A L L E R , J A N , die gaande jlaapu W A L
M a a k wat voort, —
L I ft, dat oneindig flaapen'
J A N .
Waarom Iaat gij mij niet flaapen ? w A L L £ R. Slaap niet, zeg i k , luie lummel! J A N .
A a h ! mijn alderliefïïe Lijfje! W A L L E R,
Schaamt u toch, zo gaande weg te flaapen ; gij kunt een Ducaat verdienen {hij vermat hem dezelve.) J A N .
6 Dan flaap ik nooit; {hij gaapt) ik kom, ik kom! A
WAL-
3
DE
VREESACHTIGE W A L L E K .
Word toch wakker; het begint reeds klaar dag te worden. J A N .
Het is nog zo donker, dat ik mii zelfs niet zien kan. W A L L E R.
Als ik u met de Rotting moet wekken; dan zal het zo gemakkelijk niet toegaan (hijfchudi hem.) J A N .
Laat ik mij nog maar eens uitrekken, dan ben ik zo wakker als een uil (hij rekt zich uit, en gaapt verscheidt maaien.) W A L L E S , fchudt hem bij de neut. Word toch wakker! gij flaapt als een Paard* J A N , rand tastende. Ja, ja; — waar is dan dat Paard? (hij grijpt zijn Heer) Hoo! Paardtje, hoo! Zljt gij het mijn Heer? W A L L E K .
Lompert! . . . . Gy laat u veel aan mijne liefde gelegen leggen. J A N .
Hebt gij dan overdag geen tijd genoeg ? Ik ben ook verlieft; maar des nachts flaap ik; dan heli ik over dag veel meer lust. W A L L E K .
Genoeg! D i i r ; hertel deezenBrtóf op antwoord.
en wachc JAM
S L
IJ S F E t.
3
J A K . ïïene fchoone boodfchap, die gemakkelijker ta gebieden, dan uittevoeren is. Ik durft mij naauw. lijks in dat huis te laatenzien , laat Maan een Brief brengen; als ik voorleeden niet uit vrees in den goot gevallen ware, dan had mi/' de oude Heer zonder twijfel denhals gebrookeni en de Hofmeester; o dat is eerst een buffel. W A L L E B.
Henriette moet dezen Brief hebben, het gaat hoe het wil. J A K . Dat geloof ik zeer w e l ! u kost het niets meer, als eenige regels op het papier; maar mij ten minften een douzijn armen o f beenen; en het is toch alles moeiten om niet. — Want pro primo zal uwe Stiefmoeder het Huwelijk nimmer toeftaan, proftcondo geeft de oude Ezelskop . . . . Hazenkop wilde ik zeggen, zijne Dochter, toch aan niemand, als aan den dommen Heinzenfeld, «n daar mede punctum. W A L L E K .
V o o r mijne moeder vrees ik n i e t , die zal ik wel tot reden brengen; Heinzenfeld zal mij geen kwaad doen; want Henriette bemint mij en hem n i e t ; en om haar Vader te bewegen, daar weet ik wel eene weg op. J A K . Als het maar geene dwaalweg is. West gij wel A 2 dat
4
DE
VREESACHTIGE
dat wij haast naar het garnifoen moeten ? en tegen dat wij terug komen, kan Henriette, als vrouw van Heinzenfeld, reeds mama van 40 of 50 Kinderen zijn; want ziet, die Heinzenfelds, vermeerderen hedendaags als de Konijnen. Laat haar loo. pen, de Soldaaten vinden overa! wat; ik zal mijn Lijsjen ook haar affcbeid geeven. W A L L E K .
In ons garnifoen , is niets beminnelijks te vinden. J A N ,
Dan zal 'er wel wat komen; als die lievertjes «ertt weeten, waar ons Batüillon is, dan zullen ze komen als trekvogels. W A L L E K .
Zwijg! — hier in dezen brief, flaa ik Henriette voor, om met mij doortegaan. J A N .
Maar . . . . W A L L E R.
Wat maar ? maak voort en bezorg deezen brief; ik beloof u 3 üucaaten. J A N .
Ttelooven? ja maar ook geeven ? nu dan zal ik het waagen. — Laat zien ; drie Ducaaten, bedragen ten naasten bij . . . 53 fchellingen; gefteld nu, de Oude geeft mij 35 ftokflagen, en de Hofmeester 3ofchoppen, dat maakt . laat zien, 30 en 25 maakt 55 — en 53 fchellingen voor 55 fchap-
B
L
IJ
S
P
E
L.
5
fchoppen of trappen, zo komt ieJer op een fche!ling en twee op den koop toe. — Welaan , mee. nig een krijgt ze wel voor niet : — (Hij niemt den brief driftig uit Wallers hand en wil heen gaan,) W A L L E K .
Waar wilt gij na toe ? J A N .
Naar den Smit, om het Hot te laaten openfteeken. W A L L E S .
Domkop! gij moet maar aankloppen, en als de Hofmeester voorkomt, dien flopt gij dan wat in de hand. J A N .
A l s hij mij dan maar niets onder de neus Hopt; want datfoort van menichen , is doorgaans zo vriendelijk, als de deur van 't Rasphuis. (Hij klopte T,WE
EDE
TOONEEL.
D e vorige,
j i s r i b
J A S P E R ,
van
linnen.
"Vfat is dat daar buiten voor een geraas! de gantfche nacht heb ik geen ogenblik rust, en nauwelijks begint de Haan te kraijen, of dat verdoemde gebulder, begint weer van buiten. J A N .
Hij is al o p , hij komt. A 3
J A * -
$
DE VREESACHTIGE.
J A s r E H , opendt de deur. Wat maakt gij voor een geraas ? wat moet gij hebben ? W A L L E K »
Goeden dag meester Jasper. J A S P E R .
Hoe! — wat zegt mijn Heer ? W A L L E S .
Ik zeg u goeden morgen, heer Hofmeester! zijt gij al op? J A S P E R .
Hoe? Wat? Eezelskop! en dat tegen mij? ziet mijn Heer! dat verdraag ik niet, al waart gij ook Koning van Elburg. J A N , tegen Waller. Wat harder mijn Heer! die kerel heeft een wind-deur voor de ooren. W A L L E R .
Ik vraag of gij mij niet ten gevallen J A S P E R .
Zijt gij gevallen, mijn Heer! o, dat fpijt mij; waar kwam dat dan bij toe ? W A L L E K .
Ik vraag of gij mij iets ten gevallen, zoud willen doen, Cameraad ? J A S P E R .
Hoe laat? zoflaathet vijf uuren. W A L L E K .
Hc zal mijn eedult verliefen! — ik vraag of gij de-
B
L
IJ
S
P
S
L.
9/
dezen brief aan Henriette wilt brengen ? dan geef ik u drie Ducaten. J A * f E B. Ducaten ? waarom niet, als ze gerand z i j n , w i l ik ze wel gaan wisfelen. W A L L E K .
N i e t wisfelen; ik w i l ze u vereeren. J A S P E R .
Z o , z o l dat is wat anders mijn Heer f gij moet niet kwalijk neemen, i k heb mijn gehoor niet al tewel; maar nu heb ik u begreepen, J A K .
0 1 die gaaudiefl J
A S P E K.
Hoe? Wat? W A L L E K .
W i l t gij? J A
S P E K ,
tegen Jan.
Wat zegt g i j , Heerfchap? J A K .
N u vraagt hij m i j , en ik heb geen woordgo> fprooken. J
A S P E B,
H o e ! wat zegt gij ? J A K , net eene buiging. I k z e g , gij zijt een dove jut. J A S P E R , insgelijks buigende. Gij hebt volmaakt gelijk. A 4. W A L .
£
DE
VREESACHTIGE:
W A L L
E R ,
vat
hem
bij
't oor,
en
houd hm de brief voor. Deze brief is voor Henriette; en hier zijn drie Ducaten. J A S P E R .
God bewaare mij! ik zou bet om de gantfche wereld niet durven doen. — Mijn Heer fmeet mij met zak en pak de deur uit. — Ik ben wel hofmeester; maar geen koppelaar. W A L L E K .
Een brievenbefteller.is geen koppelaar — maar zeg eens! flaapt de oude Heer nog? J A S P E R .
W a t , bedrog ! i k bedrieg geen mensch! ik ben een eerlijk man. w A L L E R. D o m beest van een kerel! — Henriette nog?
(hard) Slaapt
J A S P E R .
W e l zeeker flaapt zij nog! zij is zo even eerst naar bed gegaan; want wij hebben de gantfche nacht geen mondvol geflaapen. W A L L E K .
E n dat waarom niet? J A S P E R .
H o e ? wat zegt mijn H e e r ? W
A
L
L
E
R.
Dat gij een doof beest zijt! J A S -
R
L
IJ
S
P
S
Es.
o
J A S P E E , met eene buiging. Zeer zeeker mijn Heer, J A N , reept hard aan zijn oor. Waarom gij niet geflaapen hebt, vraagt mijn Heer ? J A S P E R .
Gij moet zo nist fchreuwen, ik ben niet doof! — (tegen Waller) wij mogten niet flaapen, om dat de oude Heer, voor fpooken bang i s , en die komen wel eens des nachts, om zo wat te harrewarren. — O ! deeze nacht was weer een bofe nacht; mijn Heer verwagte de nacht - merrij, en daarom moesten wij de gantfche nacht op blijven. — Onze Heer, o ! die heeft zo een verftandigc kat, die kan de hexen op hondert fchreden na ruiken; die zit dan bij mijn Heer o p ' t bed; en dan moet ik op hem pasfen, en de jonge Juffrouw op de kat. W A L L E R .
Wat
zotheid! J A S P E R ,
O , de merrij Komt nog al dikmaals bij mijn H e e r ; en dan klimt ze bovenop hem, en zuigt een pint o f d r i e , vier, uit zija l i j f ; na dat ze dorst heeft; dan gaat ze weer heen, en veegt den mond af. O ! dan word mijn Heer naderhand altijd verbaafend ziek. W A L L E R ,
H i e r is de brief; ik vraag voor de laatftemaal; wilt g i j , ja o f neen?
As
JAS-
io
DE
VREESACHTIGE. J A S P E R "
W e l zeker niet! wie zal mij daar toe dwingen; W A L L E R »
Gij zult aan de jonge Juffrouw dezen brief bren. gen, daarvoor geef ik u drie Ducaten. J A S P E R .
Ik zal zeker niet! Ik ben Hofmeester en Por* tier, en daar blijf ik bij. W A L L E S .
Dat is niet om uitteftaan. JASPER,
wijkt al bevende te
rug.
H o e ! wat! wie 1 waarom, w i l men mij Haan ? m i j , de Hofmeester 1 de Portier v a n ' t huis! kom maar op die durft; die zal geen lid heel aan zijn lijf blijven. W A L L E R .
Raas toch zo n i e t ! gij zult het gantfche huisgezin wakker maaken. J A K .
Geef maar toe, en laat hem loopen. J A S P E R , terwijl hij in huis Jluipt en de deur toe /mijt. K o m maar hier als gij durft; de eerfte die komt zal 'er van lusten (hij wijst zijn vuist) mij flaan! mij.de Hofmeester! de Portier van mijn Heer Ha» fenkop!
DER-
g
L
BERDE
IJ
S P
E
L.
n
TO O N E E L.
W A L L E R ,
J A N .
J A N .
T)aar ftaan Wij nu, als Piet fnot. W A L L E R .
Dat helpt niet; dan moet gij den brief zelf* brengen. J A N .
Dat zou eerst de rechte weg zijn! Jasper is zonder twijfel, recht toe, recht aan, naar zijn heer geloopen. — Laat ons liever heen gaan, het word al klaren dag > wat zullen de menfchen zeggen. — Daar komt Jacob, de kapper van 't huis! misfchien zal die zich laten vinden. W A L L E R .
Dat is best. VIERDE
T O O N E E L,
De vorigen,
J A C O B .
J A C O B .
O m vijf uuren, moest ik al bij Juffrouw Clara weezen, en het is op flag van zesfen. — Eij wat! nog groter knoeiers van kappers als ik ben, la.
12
DE
VREESACHTIGE
laten hunne beste klanten wel wagten, en dat moe.'t een domme kaerel wezen, die geen uicviugt kon bedenken, (hij wil in huis gaan.) W A L L E R .
Monfieur Jaques.' een woord jen. J A C O s .
Monfieur votre feryiteur , orders.
wat is 'er van uw
W A L L E R .
Zoud gij zo goed willen zijn, dezen brief aan Juffrouw Heniiette te bezorgen? het beftelloon, is drie Ducaten. J A C O B .
Waarom niet M y n Heer! ik en mynsgelijken, weeten met die dingen best omtegaan. K a m , poe. der en pomade, bezorgen niet genoeg, om fatzoenlijk daarvan te beftaan; daar moet altijd zo wat buiten af bij kornen; een domme Paruikendot, bhjft maar den gantfchen dag kapper; maar wy Heeren Ceeffreurs, die tegelyk voor Postillons d'amour fpeelen, lopen alleen des morgens met de poederzak onder den arm; 's avonds fpeelen wij Monfieur par ci, monfieur par la, en danfen met ds Dames die wij' des morgens gekapt hebben, en dan zijn wij zo wel Monfieur le Marquis als een ander. J A N , fiil. Die Kaerel kan meer als kappen ,• hij kan ook foappen» WAL"
B
L
JJ
S
P
E
L.
I
3
W A L L E R , geeft hem den brief en geld. Daar mijn Vriend ! maar aan niemand, als aan Henriette. J A C O B .
Votrc trés humble Serviteur , de teut men eieur,— dat verftaat z i c h ! ik weet mijn zaak w e l . Voorleeden bragt ik een billet deux aan Juffrouw van Zuchten, en terwijl zij het las, kwam een ander, van haare minnaars de kamer i n . Sans facon nam ik het haar uit de hand, maakte papillotten daarvan; en zo dra hij weg was, zette ik politement de ftukken weder bij malkander, en zij ging leezen. Was dat geen bon tour de main ? J A N .
Als ik eens trouw , moet mijn V r o u w eene quarée paruik dragen; op dat mij geen Kapper over de vloer kome. W A L L E R .
Ik maak 'er ftaat op. J A C O B .
Parole d'honneur, mon Capitaiue. J A N .
N o g een woordjen, mijn Heer de Coefreur! waarom noemt men u nu Monfieur Jaques, en nog maar kort geleeden, flegt weg Jacob. J A C O 3
Deeze vraag is trés hardiment; — evenwel zal ik ze beantwoorden. Geen mensch kan zich ima. gineeren,mt een delicaat ding een Coeffreur i s ; en wat
14
D E
VREESACHTIGE
wat het ergfte i s , hij moet ook een naam hebben, die bein doux in de ooren k l i n k t , als h j klanten hebben wil comme ilfaut, als Jimplement Jacob kon ik ze dus niet krijgen, en fukkelde miferablement; ik moest Dienstboden, Koetfiers, et neme descuiJU nières et des palefreniers bedienen: mais d la fin had Ik le bonheur, dat ik voor eene oude gouvernante franpife, eene T o u r moest maken die haar zo w e l beviel, dat ik haar te bedienen kreeg, en zij mij van toen a f , altoos haaren trés aimable Monfieur Jaques noemde. N u had ik geen gebrek meer, want zij recommandeerde mij, bij MevrouwCoquettt, en deeze al weder verder. Eindelijk nam ik o o k l'fffice de maquereauH] de hand, en ik wierd in korten tijd, de beste Poftülon d'amour van de waereld. Thans vragen alle fatfoenlijke lieden naar mij; want ik heb den naam, dat ik tout a fait vol vinding en fmaak ben; en dit alles heb ik alléén maar te danken , aan de franfche vertaling van mijn naam Jacob, in d i e , van Monfieur Jaques. J A N .
Als dat waar i s , zo Iaat ik mij morgen dien d a g , van 't hoofd tot de voeten in 't fransch vertaaien* W A L L E R .
N u , maak uwe zaken maar goed , dan zal ik niet ondankbaar zijn.
Ë VIJ
L
IJ
F D E
S TO
F
E
L.
O N E E
1$ L.
J A C O B , hen befpisdend nattende.
Ma foi! deeze Brief is in goedo handen. Panvre Diable\je fuis fdche; maiseen'est pasmqjaute, dat uwe mama mij als uw'befpiederaangeftelcf heeft. Het beste is dus , ik geef haar dezen brief, dart fnijd mijn mes a deux citet — maar Monfieur Jaquet, Monfieur Jaquet is dat wel zuiver ? als Jacob han* deldet gij veel eerlijker — en mijngeweeten ? — fcom, k o m , daar is zo menig een die de menfchen plukt; — waarom zou een Kapper hen niet ook een hairtjen mogen uittrekken, daar het toch zijn handwerk is? taistoi, conciencel — ik zal mijne noren toe Hoppen {hij doet zulks, en na eenigt Jiilte, met innerlijke zelfstevreedenheid) bravo ! dat doet u eer, wie zal zich ook aan dat malle geweeten ftooren; ik zeg en blijf'er b i j , die niet goed koppelen kan, is maar een knoeier, en een dief van zich zelfs — Geen der vrije kunften, is nodiger op de waereld als bet kappen; o ciel! waren 'er geene Kappers, hoe menig eene fchoonheii ging niet perdue, die wij nog met poeder en pomade aan malkander lappen.
TWEE-
16
DE
VREESACHTIGE
T W E E D E
BEDRIJF.
Slaapkamer van Hazenkop, met een Ledikant en lenige floelen , hij legd in zijn japon te bed. Henriette en Lijsjen zitten voor hem met kwispels en vliegen v/ijeu. EERSTE H A
TOONEEL.
z E K K o p in 't bed, H HENRIETTE
E N E I ETT E
«J L I J S J E N ,
en
L I J S J E rr.
Zingen.
E i j eija, popeija, eij eija, fafa! flaap zoetjes, flaap zachtjes, flaap oude papa. XL ij Eija, popeija, eij eija, fliap zacht ; flaap zoerjes, flaap zachtjes, flaap rustig bij nacht. L IJ s J E . D e Hemel zij gedankt 1 de oude Heer flaapt als een roos, H E N R I E T T E .
Hij heeft ook dc gantfche n a c h t , uit vrees, geen oog toe gehad. L IJ s j E . Ik ben aan mijn gantfche lighaam als geraadbraakt; in al mijn leven heb ik zo veele nachten niet op ftoelen doorgebracht, als in dit huis. HEN-
B
t
JJ
S
P
E
L:
17
H E N R I E T T E .
Wanneer flechts mijn Waller met mij waakte; dan kon men nog een woordjen zaaien fpreeken. L
Y S J
B.
A l ware het ook eene geheele Historij; niet waaf Juffrouw ? H E N R I E T T E .
M o g t ik maar overdag met hem verkeeren I dan wilde ik hem gaarne des nachts mi&fen; maar mijn vader wil volftrekt niet , dat hij de mijne z a l worden. Vader zegt, dat alle militairen vrijgeesten z i j n ; en hij wil volftrekt een geesten ziender, tot zijn Schoonzoon hebben D i e domme Heinzenfeld, veroorzaakt het ongeluk mijn'sleevens! hij geloofdt alles, uitgenomen; dat ik hem tiet beminnen kan. L
Y S J E.
N o o d breekt i j z ï r ; en wij vrouwen zijn evenwel niet van dien aart, dat het wonder zoude z i j n , als wij een onberaden ftap begingen. H A Z E N K O P , gaaf overend zitten. H a ! is 'er iemand ? H E N R I E T T E .
Ja papa! ik en Lijsja. II A S E N K
O P.
Waare het toch maar immer dag; o f dat 'er geena fpooken waren. Hebt gij deze nacht niets vernomen ? B
H E
H
.
DE
VREESACHTIGE. n i M E I X T T E .
Wat dan papa? L
Y S J E.
Ik heb niets gehoord, als de nachtwacht. H A S E N K O P ,
Gij lieden flaapt als osfen. Gij zoud 'er niee van weeten, al kwamen mij de fpooken levendig op eeten. Hebt gij dan dat gekerm ook niet gehoord? ' H E N R I E T T E .
Niets ter wereld. L
Y S J E.
Wie weet wat dat weer geweest is I voorleden hebt gij ook de paruikenbol voor een fpook aange. zien. H A S E N K O p .
Spot maar braaf, weerelds kind! G i j zult des nachts nog z o lang rond zwerven; tot dat u het een of ander fpook in de kluiven heeft; en da» aal fchreuwen geen gebrek wezen. L
Y S J E.
Geen n o o d , ik fchreeuw zo ligt niet." H A S E N K O P .
Lijfje ga heen, en zeg dat de Hofmeester m i j . ne zuster gaat vragen, o f haar ook bij geval d» flag getroffen heeft. L T I I I, O f mevrouw ook weer lagchen z a l ! K Ai
B
L
IJ
S
P
E
L.
a
H A S E N K O P .
Hebt gij weer wat intebrengen ? marsch fcheej> j e ! en zeg met een aan den Heer Heinzenfeld, dat hij ook hier kome. L Y S J E , ftil, Dan komt de eene hans bij den anJeren. T JV E E D E
T O O N E E L.
H A S E N K O P ,
H E N R I E T T E ,
H A S E N K O P .
L i e v e Henriette! het verwondert mij niet, dat ik zo alles alleen zien moet; terwijl ik met een H e l m geboren ben. H E N R I E T T E .
Maar waarom 2ien wij dan niets, vader ? H A S E N K O P .
O m dat gij onreine wezens zijt. N o g voorleden nacht, was uw moeder zaliger voor mijn bed. Dat wijf laat mij zelfs na haaren dood niet met vreden. H E N R I E T T E .
A c h ! vader lief! Iaat mijn goede moeder rusten ! H A S E N K O P .
A l s z i j , mij maar met rust liet! nog voorleden nacht, heb ik daar proef van gehad. Het was na JJ 2 mid'
tv
DE
VREESACHTIGE.
middernacht, dat ik nauwelijks den flaap gevat had ; daar kwam ze voor mijn bed, rukte de gordfjnen open, en zuchte drie maal : ,, A c h ! A c h l „ A c h ! " dat ik klaar wakker wierd. Hetkoude zweet brak mij aan alle kanten uit; vervolgens riep zij me: eene groffe item. ,, Slaap niet, luie trage ,, man! zo als gij bij mijne leeftijd gewent waart, „ anders zal ik u met gloeiende tangen knijpen." M e t een verdween zij voor mijne ogen; daar ik den Hemel voor dankte : maar zij liet een geweldigen flank achter na. H
E
N
E
t E T T E .
Lieve Vader! gij verbeeld u dat maar; 't zijn niet anders als ijdele harsfcnfchimmen, die van 't dikke bloed komen. H A S E N K O P .
M i j n H e m e l ! zijt gij ook al zo goddeloos, dat gij aan hexen noch fpooken geloofd? heb ik dik bloed? Z o r g maar dat uw bloed niet al te dun word. Ik wil en zal fpooken z i e n ; al ware ik ook fleeke blind. DERDE De
vcrigen,
T O O NE
E L
H E I N Z E N F E L D , naderhand
L i l H E I N Z E N F E L D ,
Jli tegen Henriette.
Ik viaag obfeauiaiiter, dat is zeer onderdanig; of
B
L
IJ
S
P
E
L,
ai
gy ook tucturnalüer wel geilapen hebt! en of gy nog totaliter, dat is te zegden: volmaaktelyk ia uw befluit blijft volharden ; want mijn hart zucht amicaliter naar u bezie, als een wolf naar het lam. (Vat haar by de hand.) O jéé! alderliefften engel, wat is dat voor een lekker handje»! laat ik daar een klijn kuschjen met mijne zuivere lipjens op drukk , O , jee! o jee! wat zijn dat aardige Vingertjens: (hij teltl uitdelend haart vhgers,) Het pinkjen. — gouJen ringjen — lange liere boom. — bedde maker — luifen kraker. — O ! als ik eens cor. dialiter, mij matrimonialiter, dat is te zeggen door den Huwelijks band, aan u alialiter, dat is verbonden zag; dan bragt ik momentaliter of ogenblikkelijker wijze, u mijn plichtelijien lief lens kusch. Gij kunt niet geloven hoe ik in omnibus paraat ben; fpecialiter mij zeer naturalfter of natuurlijker wijze met u martialiter te vereenigen. — Ftttuna cui favet, fponfa petita manet, dat w i l in goed hollandsch zo veel zeggen; die 't geluk heeft, leijd de bruid naar bed. Ik ben zser verheugd, mijn Engel l dat ik u carnaliter o f toevalliger wijze, nog quasi in neg. ligée ontmoete. e n >
H E N R I E T T E .
Voor mij mogt het wel minder zijn! H E I N Z E N F E L D .
W e l , wat wil dan dat exclamationalit er of uitroepings gewijze fpreeken beteskenen? Gij fpreektanders toch nooit jocaliter of fchertzender wijze.
B 3
H A
'
SS
DE
VREESACHTIGE. H A S E N K O P .
Laat dat maar zo goed zijn! zeg mij liever, bos gij deze nacht geflapen hebt. H E I N Z E N F E L D .
Integratialiter of volkomener wijze, niet al te wel. H A S E N K O P .
Heeft u misfchien ook de Merrij gereeden ? H E I N Z E N F E L D .
Men moet niet zo ten eerttenfuperftitionaliter of bijgeloviger wijze te werk gaan. H A S E N K O P .
Hebt gij dan de Uilen ook niet gehoord ? H E I N Z E N F E L D .
Dat zal eene kat, of een hond ge (veest zijn. en *'ie zal dan ratiomliter of verfhndi^er wijze, ten eerften geloven, dat het een fpook geweest i's. H A S E N K O P Jiil Die man hangt geheel van aliters aan malkander : (ttgn Heinzenfeld) ik wilde alleen maar weten, of u ook bijgeval de flag getroffen heeft. H E I N Z E N F E L D .
Is dat alles? (gemelyk) Ik vond daar zo even een dui/. ïüd voet, op welke ik met mijne vingers, occitentaïter of we:telij'ker wijze, en meriaionaliter of zuidelijker wijze, onentaliter of oostlijker wijze, lonaliter of noordlijker wijze, rond krabbelde: toen gebeurde het fataliter of verdrietelijker wijze , dat Lij'sje mij kwam roepen, om bij u te komen. '
* * 4
B
L
IJ
S
P
E
L,
ss
H A S E N K O P .
E n het geen gij daar voor den dag brengt, is êsinaliter o f ezelachtiger wijze. H E I N Z E N F E L D
toornig,
,
Dat is brutalitcr of buffïlachtiger wijze, z o als gij mij behandelt. H E N R I E T T E .
W o r d niet boos mijn Heer. H E I N Z
E N F E L D .
Alleen om uwentwil, zal i k mij pruientialiter o f verftandiger wijze gedragen; want ik heb offai' HST.
L Y S J E ktmt. Juffrouw Henriette, de Kapper is in de kamer, hij wagt naar u . H A S E N K O P .
Dat komt nu juist ongelegen. — Ga maar heen; doch kom ten eerften te rug. H E N R I E T T E , flil in 't heengaan. Ik zal mij toch niet laten bepraaten, H E I N Z E N F E L D , haar tegen houdende. Vergun mij, u nogmaals zeer cordialiter o f hartelijker wijze, mijne gevoelige aandoeningen, voortedragen; en u te conduifeeren, (Henriette en Lijsje gaan door de Zijdeur; en Heinzenfeld door de middendeur.) H A S E N K O P , alleen
Hoe veel zotten zijn 'er toch op de wereld ! H e » tiette heeft wel gelijk, dat zij die gek niet hebben * 4 wil;
tl
DE
VREESACHTIGE.
wil; maar hij heeft geld N u laten zcmij weer alleen R e i daar i Lijfje! Ho meester! daaraan de muur kraobe.'t weer wat — in 't bed verroerd zich iets — Hei daar — Help.', help! f
VTFDE
T O O N E E L.
H A S E N K O P , C L A
Juff. C L A E A t ft
At
fcheeït ' c aan, lieve Broeder! waarom maakt gij zulk een ueraas ? H A S E N K O P .
Goed dat gij komt. Heeft u ook bijgeval de (lag getroffen ? C L A ft A
a
Zijt gij gek geworden ? H A S E N K O P .
Hebt gij dan de Uilen niet hooren huilen? C L A E A.
Wanneer toch? H A S E N K O P .
Deze nacht van j2 tot 2 uuren. C L A E A.
Dat was de grote hond, van mijn zoon, dia men buiten geflooten hadt. H A S E N K O P .
Voor dit maal kunt gij gelijk hebben; maar als de
B
L
IJ
S
P
E
L.
35
de nachf.merrij eens over u heen komt; dan zult gij wel anders fLiiten. C L
A B A.
Gij zijt uw eigen niclumerrij, Zotskap ! I nt die gekheid vaaren, en ze^ mij in g >e len ernst. o f gij inderiaad uw Dochter aan dien domme Heinzenfeld wild geven? H A S E N K O P .
G i j denkt mij zekerlijk met uw ftiefzonn op te fchikken? — J a , als gij hem uw vermogen verzekerd dan. — Basta! C L A B A.
Maak u daar niet bezorgd o v e r ; in tegendeel, zal miji die jongen geen duit hebben, als hetgeen hem toekomt, en ik hem niet onthouden kan; want wie weet, o f ik niet nog zelfs ter eeniger tijd, erfgenamen zal krijger. H A S E N K O P .
Gij? — H a , ha, h l ! — M;nr het zij zo 't w i l ; ik ben geen zo gierige Duivel als g i j ! mijn Dochter zal met Heinzenfeld trouwen; ikwagtnog maar naar een ding. C L A R A.
E n dat is ? H A S E N K O P .
Ik zal mijn vrouw zaliger om raad v n g e . i , als zij mij weer verfchijnt. B s cLAr
95
D E
VREESACHTIGE. C i
i
1
Ai
Gij zijt en blijft een zot! met al uwe geesten en fpooken. H A S E N K O P .
Spot maar J — als de Nachtmerrij het h o o i t , das komt zij bij u afreekenen, C L A R A.
Zorg daar maar niet v o o r ; ik zal geen zier te minder daarom flaapen; en als zij bij mij komt zal ik ze bij u zenden. t
H A S E N K O P .
Z o waar ik ieef, i k betf aan armen en beenen,' als een riet, om die goddeloosheid. c L A R A , aan Hasenkops voorhoofd wijzende. Het manqueert u , daar men de Osfen doh;(zij geeft hem een Gulden ) d i a r , broer lief! neem aan. H A S E N K O P .
Een Gulden ? wat moet ik daarmede doen ? C L A R A.
' E r u voor doen Aderlaaten; want gij hebt het hoog nodig. In zulke hoofden draait het altijd, H A S E N K O P , geeft haar het geld terug. Neem uw geld maar weer te rug Zuster! want zulke grillige Dames hebben het nodiger als ik. G i j moest'er u voor laten kappen; dat is zeer goed voor de jeuk. (gaat af.) C L A R A.
U w Dienaresfe, mijn Heer Broeder! h a , h a , ha. ZES.
B
L
IJ
S
ZESDE
P
E
L.
T O O N E E
27 L.
c L A R A , alleen. N u is hij boos, en Iaat mij alleen; ik moest hem toch eens de waarheid zeggen. — Het fpijt m i j , hij is wel een zot; maar toch ook mijn broeder. — Als mijn Stiefzoon, mij maar geen ftreep door de rekening maakt; hij is v o l v u u r , en heeft ogen als een valk ! Het zou een Ieelijke grap zijn , als h j achter mijne ftreeken kwam. — ah l daar komt mijn alderlieffte Jacques. ZEVENDE Juff.
T O ON C
L
J
A
R
A
A
C
,
E E L.
'
J A C O B .
O
R.
j4 Merveille Madame! dat ik u hier rencontreet e. Ik breng u al weer des nouvelle*, (geefthaardonbrief.) C
X.
A
R
A.
Een brief van mijn ftiefzoon aan Henriette ? voortreflijk lieffte Jaques! daar! (geeft hem geld.) \
A
C
O
B.
Votre trés humbleftrviteur Madame-' je vous baisfe les imins. N u moet ik weer d mes affmes. Wanneer zal het u conveniesren dat ik u hair weer eens dresfeere. o,dan zal madame een chef d'oeuvredecoèf. fure z i e n : (gaat af.) AGT.
SS
DE
VREESACHTIGE.
A G TS TE
TOONEEL,
|
JufF. C L A R A . 't Is toch een alderliefst mensch! (zijbreekt den brief open) laat eens zien wat hierin Raat (leen) „ Lieffle Henriette! niets dan de vlucht kan ons red„ den ; alles is herteld. D e zotte vrees van uw vader „ geeft ons zelfs de gelegenthei.i aan de hand. „ Mijne moeder mag raaze^ zo hard ah z<j maar w i l ; „, ten laatften moetzijtoch toegeeven. en" Eij ziet eens die gauweJief!.. . Wat ui!dan date» toch zeggen? die fatanfche zinftreepen "Schep „ moed , rieezen nacht om 13 uren komen de fpooken Waller." E i , e i ' wacr maar ik zal u verlcsfer gelukkig dat ik den hrief, die ik in z j n naam aan Henriette fchreef, bij mij heb. . — Mijn hoofd ftaat 'er wel n a , om het voor een flkfzoon optenemen. Wagt maar.' (gaataf) n
NEGENDE
TOONEEL. (Straat.) J A M met een brief in de hand.
D e Satan weet, waar die Kapper met het antwoord blijft. Ondertusfchen bebik daar reeds weereen an« dere brief. . — Hemel en H e l ! daar komt mijn lieve Lijfje — ik ken haar aan haar vluggen g a n g . — j a , zij is 't. TIEN.
B
L
IJ
S
P
E
TIENDE J A N ,
L.
2»
TOONEEL.
LYSJE,
Juff. C L A E A ,
die gedurem..
de zamenfpraak uit bet huit komt en ken beluijlerd. L Y S J E .
G o e d e n dag! mijn alderlieffte gezuikerde heer Soldaat I J A N .
Aangenaam Pakhuis, der bevalligheden van mijn hart! zo hebben toch mijne agt ogen, alle zeven goed gezien? Hoe!
t Y s j i. hebt gij agt oogen? J A N ,
Ten naasten bij! twee in 't h o o f d , twee in 't h a r t , en vier exter oogen; want een minnaar moet overal ogen hebben, als een dobbelfteen, en toch word hij bedrogen M e i d lief! ik heb een brief van mijn H e e r , aan de jonge Juffrouw, om dat hij op den eerften , die hij door Jacob heeft laten befteU len, nog geen antwoord omfangen heeft. L
Wij
Y
S J
E.
hebben geen brief ontfangen. J A N .
Dat is een verdoemde Schurk hier in deze brief is het centrum zijner liefde. L T S -
3o
DE
VREESACHTIGE. i
n
j j.
Geef op das! Terwijl Jan den brief zoekt, zien beijdé aan weerzijden om, ofzijookbefpied worden; en terwijl Jan aan Lijsje den brief aanreikt; komt Clara , neemt hem denzelven af, geeft in hetzelve ogenblik aan Lijsje een ander, en fiuiptfiilin huis. J A N .
Heeft ons ook iemand gezien ? L Y S J E .
Geen mensen t (opend den brief.) J A N .
W a t doet gij daar? L
Y S ƒ
F.
W i j hebben geene geheimen voor elkander. Daoude Heer doorzoekt fomtijds de zakken van de jonge Juffrouw; maar aan mij denkt niemand. J A N .
Als dat zo i s , lees dan maar voort; gij zult verwondert ftaan. L Y s j E leest. , , Mejuffrouw!" — hoe k o e l . „ I n d i e n gij ooit „ hebt kunnen geloven, dat ik u beminde, dan „ hebt gij dwaas gedaan.'' — Wat fatan is dat? J A N .
Een paar blauwe fcheenen, i n optimef'oma maar dat
B
L
IJ
S
2»
E
L.
31
dat begrijp ik niet! — lees maar v o o r t , het zal wel beter komen L T s j E leest, „ Ik ben Soldaat, en kan mij dus niet zelfs een „ blok aan 't been leggen. D e mensch is tot gezelligheid geboren, die heb ik bij u gezocht en „ gevonden. Leef gelukkig en troost u ; 'er zijn „ meer officieren; en ieder zal nog zo iets hebben „ waarmede h i j uwe neigingen zal kunnen bevre„
digen. — Capitijn Waller."
E n gij befleld
zulke brieven? J A N .
D e Duivel zal mij tiktakken, en mijn Heer en 't gantfche Bataillon halen, als ik iets daarvan gewe^ ten heb! — Ik ben onfchuldig. L
Y S J E.
Laat zien daar is nog een nafchrift. J A N .
H a , h a ! daar zal het zich ontwikkelen. L Y s j E leest „ Mijn oppasfer Jan, laat uw kamenier weeten, '„ dat zij op een Soldaat, zo als hij i s , geen ftaat „ moet maaken: maar ten eerften , alvorens zij ge„ heel verroest, naar een Tamboer omziet." J
A N.
Neen dat zijn verdoemde leugens! dat heb ik nooit gezegd. Hoe kan ik zeggen: dat gij begint t9 veroestsn ? LTS*
32
DE
VREESACHTIGE. L
Y
S J
E,
Onbefchofre fchobbejak; zo beftaat dat manvolk! J a N. Ik bid u om alies in da wereld, de gantfche zaak is valse!-. i, Y s j E , houd hem den brief voor oogen.
W i e heeft dan dezen brief gefchreeven? j A N. Wijn dolle Heer! L
Y
S
J E .
E n wie heeft mij dien gebragt? J A N .
Dtó domme Ezel ben ik geweest! maar ik weet 'er niets van. L Y S J 2. Zwijg vlegel! zo een limmel van eenkerel, zal mij befchimpen, die niet eens naar een half mensen gelijkt. J A N .
Ik hid u lieve L i j ' j e ! maak toch zo een leven niet, ik ben volmaakt onfchuldig. L
W a t ' gij vogel! — roest ? — zal ik u de
Y
S J E.
durft zeggen dH ik verroest ben. Galge* Schelm! — Bedrieger! Ben ik verK o m maar weer over den trempsl, dan tón geboden op 't gezicht zetten. j
A N.
D e duivtl zal mij halen, als 'er é é n woord van waar i s ! L YS«
B
L
IJ
J
P
E
L.
33
L T S J E geeft hem een oorvyg en loopt weg. Daar bedrieger! dat is voor 't beftelloon van den brief, (gaat af.) E L F D E
T O O N E E L . J A N ,
alleen,
"Voor alle Duivels 1 een o o r v i j g , e n dat aan mij? D i e moet 'er af, al moest het mijn oor kosten: (neemt zijn zakdoek, vrij ft daarmeede aan zijn oor, neemt vervolgens de hoeken bij,malkander) zie z o ! die zal ik aan mijn Heer brengen. TWAALFDE
TOONEEL.
W A L L E R ,
J A N .
W A L L E R .
"Mv^aar gaat gij naar toe? J A N .
Naar u ! mijn Heer! W A L L E R .
Hebt gij antwoord ? J A N.
Ja, hier i n mijn zakdoek. W A L L E R .
Zot! J A N .
Zie maar eens o f het niet waar is. C
WAL'
34
DE
VREESACHTIGE. W A L L E R .
Laat zien. Terwijl hij daar na ziet,floothem Jan de zakdoek ii 't gezicht. J A N .
Daar vliegt ze heen. W A L L E R , Verdoemde Kerel 1
trekt zijn degen'.
J A N ,
Twee leven o f geen! Als gij Henriette wilt laten lopen; wat hebt gij dan in mijn naam, zulkeonbe» fchoftheeden, aan Lijsje te fchrijven. W A L L E R .
Kerel zijt gij dol? J A N .
In 't geheel niet Ik heb zeerwel gehoord, wat i n d i e n verdoemde brief Maat. En mijn arme Lijsje-, vergelijkt gij zelfs bij oud eizer. W A L L E R .
,
Gij raast I J A N .
Lijsje heeft mij voor 't beftellen van die duivelfche brief, een kostelijke oorvijg gegeven; waar van ik u de Copij, in mijn zakdoek gebragtheb. W A L L E R
D e duivel zal mij halen, a l s . . . . J A N .
Dat is een Soldaaten vloek, die zegt niets. WAL»
B
L
IJ
S
P
E
I~
55
W A L L E R .
Daar fchuilt bedrog achter; — Schurk gij zijt een kind des doods, als gij mij bedriegt {gaataf.) J A N .
Dat is mij te r o n d ! — lk heb van mijn l e v e n , veel verliefde zotten gezien, maar nog geen een zo als deze. — mijn Heer kon wel les in 't vrijen geven. DERTIENDE
TOONEEL.
Kamer van H E N R I E T T E ,
HASENKOP. L Y S J E ,
J A S P E R »
H A S E N K O P .
J A S P E R ' , draagt een pot met zout, muilen.' twee ftukken Bout, en twee Beezems. H A S E N K O P .
A l l e s maar h i e r , Hofmeester!
op dat wij van de
nacht alles bij de hand hebben. —
H o o r toch
naar mij, J A S P E R .
Wat belieft mijn Heer' H A S E N K O P , wijst naar 't bed. Zet het zout daar. C
a
JA*>
3<$.
DE VREESACHTIGE. J A S P E R .
Mijn Heer zal zeker, daarmeede een halve O s , willen in zouten, H A S E N K O P .
G i j zijt weer een domme ezel. J A S P E R .
Z o als mijn Heer beveeltH A S E K K O P , tietint hem alles af. D e Muilen omgekeerd voor't bed; het zout moet rond geftrooid worden; van de nacht rroet alles bij mij blijven , en dan kunt gij morgen vroeg gaan uit flapen ; terwijl ik in mijn Cabinet zit te fpeelen. H E N R I E T T E .
Zeer wel, Papa. ji
L T S J E , tegen Henriette. W i j zijn buiten dien niet flaperig. H A S E N K O P .
Het hout moet midden in de kamer gelegen, en rondom hetzelve moet een cirkel met houtskool getrokken worden; zo dra men mij hoordkermen, leg dan de bezems kruislings over malkander voor de deur, dan kan de nachtmerrij niet naar buiten. J A S P E R .
D e nachtmerrij is een verfchrikkelijk ding; zij had mij voorleedtn nacht bijna het hart af gefloten; ik kon buiten dien niet flapen, want ik had dien avond 24 Olij koeken gegeeten; en toen dagt i k , dat
B
L
JJ
S
dat het met mij gedaan
P
E
Li
37
was. {Henriette en Lijsje
lagcken.) H A S E N K O P .
Gij lacht; maar als gij ook eens zo gedrukt word!
— J A S P E R ,
Neen , neen ! zonder gekheid! het is niet o:n te lagchen; ik heb reeds veele dingen gehoord , boven op de derde verdieping , in de eijeren kamer. H A S E N K O P .
D o m o o r ! het is wonder, dat gij ook niet zegt: boter en kaaskamer. — De hilliard kamer is het. J A S P E R .
Ja op de brille kamer; daar fpookt het bij klaren lichten dag; de knuppels, fchaven, kogels, alles roldt daar door malkander, dat men zou zeggen, de brille tafel, moest tot gruis gaan. H A S E N K O P .
Daar ziet men 't n u , zo gaat het; als ik nog maar deze nacht goed flaap : — morgen maak ik het Huwelijk van Henriette klaar, en ga dan bij haar inwoonen. H E N R I E T T E ,
flil.
O , ik rampzalige L Y S J E , Jlil tegen Henriette. Knies 'er maarniet o v e r ; van dat Huwelijkzal niets worden.
C 3
VEER-
38
D E
VREESACHTIGE
FEERTIENDE De
vorigen,
TOONEEL. H E I N Z E N F E L D .
H A S E N K O P ,
Duizendmaal gegroetlmijn alderlieffte Heer fchoonzoon! gij zijt toch hoop ik niet meer boos ? gij bemint Henriette nog? H E I N Z E N F E L D .
O , i n ' t minfte niet! Henriette bemin ik ncgzo fterk, dat ik mementaliter o f ogenblikkel/jker wijze, zelfs het Huwelijks contract Uteraliter o f letterlijk geconcipieerd o f opgsl>eld heb Laat ons zamen tsa zien , o f alles formaliter of behoorlijker wijze gefield i s , en o f mijn Heer capitaliter o f hoofdzakelijker wijze, niets daar tegen in te brengen heeft, H A S E N K O P .
W i j zullen in uw kamer gaan. H E I N S E N F E L D , tegen Henriette. Wijn toekomend Huwelijks cieraad-! haast zal ik u , als mijne gemalinne, naar huis geleiden ; ik zal uw regialiter o f koningl ijker wijze vereren, en mijn liefde fteeds met nadruk doen gevoelen, H E N R I E T T E ,
koel.
Zee: wel mijn Heer: (fiil) die Schapenkop. H A S E N K O P .
Kom Heer fchoonzoon! laat ons gaan, onzen zaken in order brengen, HXIJ».
B
L
IJ
S
P
E
L.
33
H E I N Z E N F E L D .
Gij handelt zeer prudentialiter of verftandiger wijz e : 'tegen Henriette ik heb intusfchen de eer, mij complimentaliur in uw gunst en gratiamte recm» manderen, (gaat af) a A s E N K o p , in 't heengaan. Dat toch niemand alleen hier in de kamer blij ve 1 H O F M E E S T E R .
Zeerwel, mijn Heer! VTFTIENDE
TOONEEL.
HENRIETTE,
L ? SJ E,
JASPER.
L Y s j E , tegen Jasper, IVIarsch! Scheerje! J A S P E R .
H o e ? wat zegt gij ? I
M
J
E.
Dat gij heen zult gaan, zeg i k ! J A S P E R .
M o e t ik dan niet op de fpoken pasfen. L
Y S J E.
Ga maar heen, over dag komen ze niet. J A S P E R
Mijnentwegen, als gij het zo begeerd; maar als de fpooken komen, dan is het mijnfchuldniet. — Ik zal onderwijlen naar de keuken gaan, en drinken C 4 een
40
DE
VREESACHTIGE
een paar vlesfchen W i j n ; alsdan de fpooken hierko. men, dan vinden ze ten minften aan mij nog wat goeds. ZESTIENDE
TOONEEL.
H E N R I E T T E ,
L Y S J E .
H E N R I E T T E .
Eindelijk lieve Lijsje.' kan ik mijne zuchten den vrijen loop Iaaten. . — O , die verrader! dien ik boven alles beminde I — L Y S J E ,
Denk niet meer aan dat ondier. lees veel liever dezen in/amen brief, (zij wil haar denzelven geeven.) H E N R I E T T E .
Ik wil niet lezen. — A c h ! welkeTovernimpf heeft mij hem onttrokken.' L Y S J E .
E n welk beest, heeft mij mijn beliefden Tan, tot zulk een lompen buffel gemaakt ? O ! die val» fchen bedrieger! ik heb zo den nijd op die kaerel, als op een fpin, H E N R I E T T E .
Laat mij alléén, en zie of 'er niemand komt. L Y S J E .
O , als de mannen eens uit blijven , dan komen zij zo fchielijk niet weêrom (zij gaat-naar de deur.) HEN-
'
B
L
IJ
S
P
E
L.
41
H E N R I E T T E .
A c h Waller! Waller.' wie hadt ooit gedacht dat gij mij zo fnood behandelen zoudt; daar ik alles voor u wilde waagen, — Daar ik gereed was, om met u te ontvluchten, en u mijn hart en hand aanbood. — O , wreede liefde! wat heb ik u ge, daan, dat gij mij niet dan pijn en fmarten veroorzaakt? Zijn dan getrouwe en tedere harten, alléén tot uw vermaak gefchapen ? O , zo vliedt, vliedt ver van m i j , o f leer mij haaten; want de gedachte alléén dat ik den lieveling van mijn hart zal moeten verlaten, maakt mij reeds wanhopend. LYSJE,
Juffrouw! —
komt te
rug.
Juffrouw! hij komt, hij komt. HENRIETTE,
verlegen.
W i e komt ? L Y S J E .
Jan. H E N R I E T T E .
E n Waller niet? (kwaad.) O , Ik heb zo den nijd op de mannen, dat ik ze allen wilde verfcheuren, en op eeten.' ZEVENTIENDE D e vorigen,
TOONEEL, J A N .
J A N , die door de deur gezien heeft, onderwijlen Henriette de laatfle woordenfprak. Zigt.wat, Juffrouw! gij kond 'er aan eet iiever een taitai mannetje. C S
flikkenj LTS-
42
DE V R E E S A C H T I G E L Y S J E .
Wat komt gij hier doen ? J A N .
liecegnoceren, en mijn Heer . . . Hij doet de deur open; en ah Waller inkomt, gaat hij af, AGTTIENDE
TOONEEL.
WAL L E E ,
HENRIETTE,
LYSJE.
W A L L E R .
Vergeef, lieffte Henrietie! ik ben onfchuldig. H E N R I E T T E .
Pak u weg,
onbefchaamde! W
A I. L E R.
De brief is niet van mij; kent gij dan mijn hand niet? H E N R I E T T E .
Ik heb mij niet verwaardigd, dezelven telezen. W A L L E R .
Waar is die nootlottige brief? 'Lijsje geeft hem denzelven) Dat heeft de duivel gefchreeven! laat zien ? neen het is de hand mijner ftiefmoeder. W i e heeft u dien brief gebragt. L Y S J E .
Uw
oppasferl ,
WAL-
B
L
IJ
S
P
E
L.
43
W A L L E R .
Dan is die kerel een fchurk. L ij s j E. O , neen! als die brief van uw mama i s , dan is mijn Jan ook onfchuldig. W A L L E R .
Dat is mij een raadfel. -— A c h , Henriette! erkende gij mijn onfchuld? H E N R I E T T E .
O , hoe gaarne, mijn lieve Waller! (zij geeft hem de hand) als wij maar niet verraden z i j n ; om u , wilde ik alles wagen. W A L L E R .
U w Vader en Heinzenfeld zijn bézig om het onnutte huwelijks Contraü klaar te maken; Lijsje moet intusfehen op den uitkijk ftaan, op dat ons niemand verrast. — - V o o r ons is geene redding, als in de vlucht, H E N R I E T T E .
A c h , Waller! dit befluit. L IJ s j E . Eij wat,met mijn minnaar ga ik naar S i b e r i ë n , door de gantfche waereld ; maar niet naar Africa ; want daar hebben de huwelijken geen waarde. (Zij
vertrekt).
W A L L E R ,
V o o r ons blijft niets meer o v e r , als fcheiden, — . o f vluchten. H E N -
44
DE
VREESACHTIGE.
H
E
N
R
I
E
T
T
I'.
Ik geef m j volkomen aan u over,als onze liefile daar mede voldaan kan worden; op uw trouw maak ik ftaat. ;
W A L L E R .
Indien gij daar aan twijfelt], bedroeft gij m i j ; door uw bezit is mijn geluk volmaakt. H
E
N
R
I
E
T
T
E
.
In uw armen, zal ik mij gelukkig achten; offchoon een f h o o ë n h u t , onze woning ware. W A L L E R .
K o m , liefde Henriette! laat ons gaan , en alles tot onze vlucht bereiden. NEGENTIENDE J A N ,
TOONEEL.
naderhand
J A C O B .
J A N .
In 't gantfche huis, kan ik geen mensch v i n den! — Stil daar komt die fchelmfche kapper; laat ik hgm eens beloeren. (Hijfchuilt achter het led) J A C O B ,
komt.
Z o gaat het goed. {Terwijl hij zijn hoed open onder den arm houdt, komt Jan achter hem , en houdt den zijnen boven dezelve, waarin Jacob het geld teld) drie Ducaten van Capitijn Waller, en twee van zijn mama, maakt vijf Ducaten. — twee Ducaten zijn.dus voor toekomenden Zondag, als ik met
J5
L
IJ
S
P
E
L.
43
met de kamenier van Mevrouw Pompadoer naar het bal ga (Hij werpt ze in den hoed van Jan) E é n Ducaat is voor Juffrouw Sofril, de keukenmeid van mijn Heer Frats, die van haar volk het eeten voor mij fteeld — (als voeren.) Voor deze Ducaat, neem ik plaatfen in de Schouwburg, voor_mij en Juffrouw B a r d , als men de Deugdzname Armoede geeft; want zij heeft dat ftuk nog niet meer als 84 maal gezien — (als voeren ) E n voor deze Iaatfte Ducaat, zal ik zo wat fnoepperijtjes koopen, om hier en daar in de keukens rond te deelen, op dat ik zo veel te eerder, met het vuur ,om de ijzers te warmen geholpen word. (a/r vooren) Summa Summarum. (Jan gaat ftil met het geld aan de overzijde) Alle duivels! waar zijn mijne Ducaten gebleven ? (terwijl hij naar dezelve zoekt, komt Jan al tellende voorbij) Wat Satan! Jan? J A N , tellende. Summa Summarum, twee geef ik aan mijn bedrogen heer terug. (Hij ftsekt dezelve in zijnzak) Een daar van zal i k verdrinken, Een Ducaat voor een bos ftroo. Een Ducaat voor drinkgeld, aar twee Corporaals, die mijn Heer den Iuifen D r i l meester, armen en beenen aan itukken zullen flaan. Summa Summarum. Ik heb den fchurk geknipet (Hij pakt htm aan en trekt zijn fabel.) Breng uw paruikenmakers ziel in order, verdoemde fchurk! gij moet fterven. j A-
45
DE VREESACHTIGE. J A C O
Ah,
3.
mon Dieu i help! genade, pardon! J A N .
W a t , genade! verdoemde vagebond! tot poej der en pomade za] ik u bakken! J A C O B .
A c h ! ik heb ma foi niets gedaan, dan geen anderen nog twintig maal erger doen.
het
J A N .
Beest! gaauw dief! fchelm! bedrisger! zakkerolder! mijn H e e r , zo te bedriegen noemt gij dat n o g , niets te doen? (hij gaat weer op hem af>) J A C O B .
Genade, genade! —
help! — - help!
TWINTIGSTE
TOONEEL.
D e vorige, J A S P E R , vervolgens H E I N z E MÏELD,
W A L L E R , H A S E N K O P , C L AR A ,
HENRIETTE,
LYSJE,
de
een
na
den ander. J A S P E R .
Is het fpook 'er al? en mijn flesch ij nog niet leeg! J A C O B .
H e l p ! Heer Hofmeester! Jan w i l mij vermoorden. JAN.
3
L
IJ
3 J
*
P
E
L.
47
N.
Sterven, op het ©ogenblik ,verdoemde h o n d l J A S P E R »
H e » wat is dat?
Schielijk opgeftooken, dat
'er geene ongelukken gebeuren. J A N .
Armen en beenen moeten
'er af,
of ik ben
geen eerlijk Soldaat. H E I N Z E N F E L T , komt.
Qiice qualis quantum? welk een leven? hei daar, help • — help ! J A S P E R .
Jan heeft den kapper al een halfuur bij de lurv e n , en w i l hern neus en ooren afkappen. HEINZENFELD, Dat
trekt zijn degen.
is brutaliter, en in 't geheel niet legaliter,
Biet iemand gehandelt. Heinzenfeld, met den Degen. J A S P E R , met een bos Jleutels en Jacob met de poed'.r kwast, gaan op Jan los. JAN,
verweerdt zich met zijn fabel, tegen alle drie al rockende over
het Toneel, heen en weer. Allons, courage! pif! — paf; l i n g s , — r e c h t s , neus en ooren moeten af. WAL,
48
DE
VREESACHTIGE^
W A L L E R komt, ziet een oogenblik het gevecht aan, trekt zijn de. gen, en field zich tusjchen beiden. Wat is hier te doen ? — (tegen Jan) Domkop van een kaerel! Moet gij mij het gantfche fpel bederven, met uw onbezonnen gedrag ? J A S P E R .
Had ik maar een befem of luiwagen, wat z o u ik dat volk kwispelen •' J A C O B .
Help'. help! o mijn arme —
mijn hoofd!
W A L L E R ,
tegen Jan.
Houd o p , of het gaat 'er door. J A K , zonder zich aan zijn Heer te Jlooren, al rondjehermende. N u ben ik dol en rafend! die gauwdief! die bedrieger! die mijn Heer het geld ontflolen heeft. — Kappot, verdoemde hond .' o f ik ben geen Jan meer. Hafenkop en Juff: Clara, komen. H A S E N K O P .
W a t leven, wat geraas! is de merrij hier, of is 'er een fpook los gebrooken ? C L A R A .
Mijn Hemel ! bloote degens — mijn zoou hier ook ? W a t zal dat zijn ? — 6 Hemel
B
L
IJ
S
P
E
L*
49
mei help! mijn lieve Monfieur Jaques in gevaar? H E N R I E T T E en L v s j E , komen; het gevecht wordt algemeen, Clara zoekt Jacob te beJchermen; Henriette wil Waller, en Lysjt Jan tegen houden; alle hopen en flaan tenigen tijd als wild in 't rond. Het gordijn valt.
Einde van het Tweede Bedrijf.
D
DER-
5«
DE VREES A C H T I G E
D E R D E £
E RS
BEDRIJF.
T E
(Straat, WALLES,
T O O N E E L . het is nacht.)
JAN
en
L I J S J E , komen aan de
overzijde van het huis van Hazenkop ten voorfchijn, fluisteren /lil met elkander, en fluipen één voor één in 't huis van Hazenkop. TWEEDE
TOONEEL. JASPER,
met
een
lantaarn.
D i t is toch zeker! voor agt Stuivers, kan men onmogelijk een beter glas wijn hebben, als in dat nieuwe wijnhuis, daar ginder op den hoek van de dwarsftraar. —— Een w i j n ' — als melk —— dat is waar; — en zo goed — zo gezond als Haarlemmer Olij. — hij is zo nat, dat het een vermaak i s . — en wat het beste i s , men mag 'er zo veel van drinken als men wil — hij doet geen — kwaad. (Hij tuimeld.) M e n wordt 'er niet duifelig van — en de fiesch maar — agt Stuivers, — dat is onbegrijpelijk ! — Ik weet juist niet wat het voor wijn — . wijn i s ; maar een Koetfier die naast mij zat, zei m i j , dat hem dunkt, — dat het Bour. ieaux
2?
L
IJ
S
P
E
L.
si
— maar ik geloof, dat het van die — lek— lekkere: — nu j a , laat het zijn — wat voor wijn het w i l , hij was lek — lek _ ker. n fnaps had ik ee.i fissen o f vier agter mijne knopen; op andere tijden,drink ik juist niet meer . als een fles* of twee: maar om dat ik van de nacht weer op de merrij moet zo heb ik met voordacht iets meer gedronken • om mijn bloed wat zuur te maken, dat zij mij met rust laat; want de nacht merrij zoekt maar naar zoet bloed — zo als de Egels e n Weegluizen. — Ik b l i j f e r b i j — laateenieder d nken, zo veel hij w i l : maar men moet nooit meer drinken als man verdragen kan; of dat men zich als een zwijn volzuipt. . (Hij tuimdd),lk moet naar huis, — moet z i e n , of . . . wat w e e t i k , wie M e v . u u w Clara gezegd heeft dat — doorgaan w i l . Wat kan mij dat
tor!s
k e r e
I
n
e e
f e n
ri
verfcheekn! — l a a t doorgaan wie wil als maar de tapper uit de blaauwe druif niet doorgaat. haWe fnor, is 1 0 * bij mijn zondige -iel beter als de koorts. die nooit dron- n geweest is — weet maar half dat hij leefdten die met pinten — begint, — bederft^neigen gezondheid; maar die teveel d n n k t , « r E
e
n
k
liest zijn verftand , en deugd tot mets. — Niet beter als een halve fnor, dan is men op zijn vroen als men te veel drinkt — kan men het m
s
t
5»
DE
VREESACHTIGE.
flsutelgat niet vinden. (Hij wil de deur van 't huis openen; maarkan het Jlsutclgal niet vinden.) N u , wat i dat! alweer wat ingeftopt? die duivelfcbe jongens! 't is goed dat het nacht i s , de menfchen konden ligt denken, dat ik te veel gedronken had. Neen waarachtig, dat doet Jasper de portier van mijn Heer Hazenkop niet; die let op zijne dingen, zo als 't behoord; , geen mensch heeft hem nog anders als regt op zijne beenen gezien. Nuchteren en bekwaam, daar mede komt men het best door de waereld. (Hij gaat in huis,) s
D E R D E
TOONEEL.
Eene Kamer, in dezelve een Tafel, waarop etn onaangejloken nacht kaars. JufF: C L A B A ,
JACOB.
J A C O B .
~Patale
d'honneur Madame! zij zijn hier in buis, le Capitaine Waller, heeft voor den Spiegel, een wit laken omgepast; en Jan, zijn oppasfer, heeft zich als een duivel vermomdt. „ w i j zullenaar„ dige fpooken z i j n , " Zeiden ze. imaginez-vous, wat zij voor hebben. De oude heer kon van fchrik nerven. C L A-
B
L
IJ
S
P
E
L.
53
C L A R A.
Dat zal wel mis loopen. — het huwelijk van mijn zoon met Henriette, kan ik niet toeftaan; van hst huwelijksgoed kan ik geenafftand doen. Mijn zoon is Soldaat,laat hij voor'r.vaderland fterven! of ztchzel.s verzorgen. M i j n geld heb ik zelfs nodig; en wie w e e t . . . . n u , blijf mij maar getrouw Monfieur Jaques het zal uw fchade niet zijn. J A C O B .
Trés Hen, aimable Dame! ik verlaat mij op uwe dèlicieuse teniresfe. allons Madame anospostes! ik zal alles afloeren, en lukt het mij j'espera tout, de vos beaux yeux. (flU) en van de Di> caten uit haare beurs, (beiden af.) VIERDE
TOONEEL
HENRIETTE,
1YSJE.
L Y S J E .
G i j moest maar eens z i e n , hoe grappig mijn Jan, als duivel uitziet. H E N R I E T T E .
E n mijn Waller ? L Y S J E .
Een fpook, om te fteelen! H E N R I E T T E .
Dan ben ik bang voor hem. D 3
ITS'
DE
54
VREESACHTIGE. L Y S J E .
O , Juffrouw! mijn Jan heeft als duivel vleesch «n bloed. H E N R I E T T E .
Dan is 't wat anders. L Y S J E .
Ik ga intusfchen bij den ouden H e e r , ik moet hem helpen uitkleeden. Ik zal zeggen, dat gij een beeijen flaapt, om van de nacht, des te beter te kunnen waaken.
VTF
D E
TOONEEL]
H E N R I E T T E .
H oe nader het tijdftip komt, hoe meer angst ik g l ! ___ mijn hart klopt, als ik 'er aan denk. _ A c h ! — ik heb mij van mijn leven nog niet laten fchaaken. — Bij nacht, zo geheel alleen, met een officier op den postwagen. — Lijsje en Jan'zijn wel bij ons; maar de eene flaapt vast als een fleen; en de andere zit bij den voerman. — O v e r dag ben ik juist niet bang voor een officier; maar bij nacht. — • E i wat, mijn Waller is een eerlijk man, en ik een braaf mijsjen; en wat het beste i s , morgen vroeg reeds, trouwen w i j . e v o e
ZES.
B
L
IJ
ZESDE
S
P
E
L.
55
T O O N E E L .
HENRIETTE,
WALLER.
W A L L E R , fteekt zijn hooft door de deur, met een wit linnen doek daar over, en fpreekt met eenegroffe flem. O n z e tijd narterdt! H E N R I E T T E ziet om, en geeft een gil? Waller trek zijn doek af, geeft haar een teken om te zwijgen, en komt bij haar. W A L L E R .
Ik ben het, mijn engel!H E N R I E T T E .
H o e ! zijt gij het l u v e Waller ? G i j ziet 'er alderliefst uit. WALLER,
met verrukking.
Engelachtige Henriette! haast! haast flaat het uur van onze bevrijding! het geval gaf mij de wapens, tegen mijne ftiefmoeder in handen; —hier is de toeftemming (hij toondt haar een papier.) H E N R I E T T E ,
verblijdt.
Trouwen ? hoe is dat mogelijk ? W A L L E R .
D i t is het waare Testament, van mijno verleden D l Va.
DE
56
VREESACHTIGE.
Vader, hetwelk mijne ftiefmoeder verdonk;rJe. Het noodlot voerde mij in haare kamer, de fleutel ftak in den Secretaire, ik waagde h e t ; — mijn geluk deedt mij dit pak papieren in handen komen: — — de naam mijns vaders, • — het woörd Testament, trok mijne nieuwsgierigheid; ik las, wierd mijn geluk gewaar, en ontdekte teffens het fchandelijk bedrog > H E N R I E T T E .
Dat geeft lucht aan mijn hart! nu ga ik met veel meer gerustheid; en worden wij agterhaald , dan zal men ons niet gevangen nemen. W A L L E R .
D e liefde verlaat haare lievelingen niet. H E N R I E T T E .
Lieffte W a l l e r , ik ben tot alles bereid. W A L L E R .
Geen vrees mijn E n g e l ! de tijd nadert; ga intusfchen bij uw vader, dat hij geen erg opvat, ik zal het overige verder in order brengen. ZEVENDE JASPER,
3NJu
TOONEEL. met een lantaarn.
weet ik waarlijk niet, wie ik voorgelicht heb; mij zelfs, o f een ander. Die duivelfche Lantaren, zwaait ook zo. • wat Satans! nu ben ik zelfs in de kamer van Juffrouw Henriette, en ik meende bij Lijsje te gaan 't is goed dat 'zij
B
L
JJ
S
P
E
L.
57
!j niet hier is. — gaan zitten moet ik t o c h , een ogenblik; op dat ik Juffers rust niet wegdrage. \k zit hier heerlijk » — nu wenschte i k . ogenblikkelijk ook bij een jongejuffrouw te zijn , of. dat ik ten minden een vrouwtje had; dan bleef ik de gantfche nacht, voor mijn lantaren zitten, (hij zet de Lantaren voor zich op dm grond.) A c h ! als Lijsje maar wilde , ik trouwde haar ogenblikkelijk; mijn familje zou 'er niets tegen hebban. Z
AGTSTE
TOONEEL.
J A S P E R , L Y S J E , komt haastig de kamer in, Jasper ziende, deinst zij terug en zegt ter zijde.
ó , H e m e l ! wat of die dronken kaêrel hier komt doen ? (overluid) Wat doet gij hier — zeg ? — • marsch , haastig-de deur uit! J A S P E R .
Aah,
fervus, fervus, kostelijke Lijsje. L Y S J E .
Wat koomt gij hier zoeken ? J A S P E R , tuimelt tegen haar aan. Vloeken ? neen dat zou niet aardig wezen; ik heb maar de kamer gemist. L Y S J E .
Wat is die kaêrel weer bezopen! D
5
jus-
58
D E
VREESACHTIGE, J A S P E R .
Ja wel heb ik misgelopen! mijn Iantaaren heeft mij misleidt; maar als gij 't hebben wilt» doe ik ze uit. L Y S J E .
N e e n , neen, laat gij ze maar branden. J A S P E R .
A c h Juffertje l i e f ! ik ben zo raar, zo wonder, l i j k , het kruipt mij zo van onderen naar b o v e n — ik ben bang zo alleen bij mijn Heer te gaan. — H e , Lijsje, als gij met mij g i n g ; dan waren wij met ons beiden. L Y S J E ,
Jlil.
Ik moet maar zien , die gek kwijt te raken. (overluid) ik zal zien hoe gij u gedraagt; maar dat zeg i k , onbefchoftheid veel ik niet. J A S P E R .
Gelijk
hebt g i j , —
en beleeftheid veel ik
niet; zie z o , dan zijn wij ' t a l eens! kom kusch mij. L Y S J E .
Z o ver zijn wij nog niet, wij moeten eerst nog een zak o f wat z o u t , met malkander eeten. J A S P E R .
Dan wenschte ik een zoutberg te zijn, en dat gij aan mij likte. Gij zijt en blijft mijn lieve Lijsje, gij zijt de hoofd fleutel van mijn hart kamer; zeg lieve Lijsje, zeg wilje. LTS»
B
L
IJ
S
P
E
L.
59
L Y S J E .
Gij Hinkt-altijd zo naar bier en w i j n , en die lucht ftaat mij zo tegen. J A S P E R .
O , dan ben ik op zijn alderbest, en dan ben ik zo'teeder, — zo leeciig — als een bierboom. L Y S J E .
K o m , ga flaapen! en laat mij met rust. J A S P E R .
Rust had ik wel nodig; maar zeg lieve Lijsje, _ _ , wi'je? • — Ik moeteen vrouw hebben; want ik heb zulk een zwaar ampt; Als maar iemand klopt o f fcheld, dan moet ik voort bij de hand wezen; en daar toe behoort menfchen verftand. — h e , L i j s j e , wat zegje, — h e , wilje?
n
e
>
L
J a , j a , ga maar
Y ^
J E.
flapenl
morgen zien wij el-
kander weêr. J A S P E R .
Teer ? o , ik ben zo teer als rijnfche wijn : zie me eens aan hoe teer ik 'er uit zie. — o Ik hebje zo lief, — zo l i e f — als een aap zijne jonge. (Hij om armt haar ) L Y S J E .
Laat l o s , laat l o s , gij hebt mij overwonnen! (/pottende) Als gij zo begint, moet men u wel lief krijgen.
' JAS-
«o
D E
V R E E S A C H T I G E . J A S P E R .
Wat zal die Jan op zijn neus ftaan te kijken, als hij hoort, dat wij het zo zamen eens zijn. L y s j E. Jan is ook maar Soldaat; en gij zijt mijn Heer de Hofmeester, (Zij neigt ) J A S P E R .
Wat zullen wij faamen l e v e n , als wij bij malkander flapen; en w o r d ' e r geklopt, dan doet die geene, die 't eerfte wakker i s , open; en flapen wij beide, dan mag hij in godsnaam wagten. L Y S J E .
N u Jasper, zo als gezegd is. (Zij loopt haastig heen, en Jasper tuimelt haar na ) NEGENDE
TOONEEL.
Kamer van Hafenkop. H E I N Z E N F E L D .
Rijnaar had mij de vreesachtige kaerel Jimpathialiter in brand geftooken; gelukkig dat Lij.'jekwam, anders ware ik uit langwijl in flaap gevallen, —N u ik moet mijn Jetjen toch ook een klijn v e r maak aan doen. • reeds lang heb ik mij mufitaliter of toonmatiger wijze, op een inftrument ge. exerceert; dat nocturnaliter of nachtelijker wijze, een aangenaam geluit maakt. Laat ik het eens
di.
lt
L
IJ
S
P
E
L-
6i
düectantialiter o f vrljerachtiger wijze probeeren. (hij haak een klijn jluitjen uit zijn zak, en /peelt daar op) Z o , zo — O wat zal ik haar daar mede vermaker.. • (hij gaat aan een der zijdeuren luis. teren) Z o u zij mij gehoort hebben? Alderliefde Henriette! g'j zult in 't vervolg mijn fluitjen zijn. (Hij luisterd weer) heeft zij mij gehoord ? (hij fluit) Nihil audivit anima mea. Zij flaapt wel gerust, en denkt niets minder als aan mijn fluitjen. Ik zal u niet ftooren , flaap dulciter, of zoe'jes h e e n ; fchnurkfagottaliter, o f brommender wijze. Droom /omnialiter, o f droomender wijze een beeld; ik zal lectuali'.er, o f teggender wijze, tot uw aandenken, en in gedach« ten aan u , met mijn fiuiijen fpeelen. (Hij vertrekt.)
TIENDE H
A
S
E
N
K
H
TOONEEL. , met een lantaarn voorgelicht wordende door j A S P E B ; vervol, gens H E N R I E T T E f/i L Y S J E .
O
F
A
S
E
N
K
O
P
.
Cjij zwaait weer wat, met die lantaaren. Ik geloof gij zijt reeds weer dronken. J
A
S
P
E
R
,
Ik dronken, — i k ? — D e Hemel bewaaremij ik
62
D E V R E E S A C H T I G E
— ik dronken? — Ik weet alles wat ik d o e ; ik ken ieder een. Dat zijt g i j , mijn H e e r , > dat is de jonge Juffrouw; — dat is L y s j e , — en dat ben i k , de Hofmeester. H A S E N K O P .
J a , j a , ik weet w e l , dat gij mijn dronke Hofmeester zijt. ——— Laat ons nu maar de geesten bezweeren. (Hij legd het hout midden in de kamer, Jlrcoit het zout rond, maak; een cirkel n.et hiuts* kool, en zegt;) — Lachum, machum, kiri kari, Jca\i , wari en canari, Schales cales , vitfi putji, pitzi patfchi, quanium, quari, telkum tari; Vreet niet alles lieve merrij, laat ons deze nacht met rust. (hij geeft aan Jasper twee befems.) Z o dra de mcnij in de kamer komt, moeten wij deze list gebruiken; dat gij de befems over 't kruis voor de deur legt; dan kunnen de hexen de deur riet u i t , en moeten hier blijven. J A S P E R .
Laat de Merij maar komen, o f ik ze veegen za!! H
A
S
E
N
K
O
P
.
N u moet het licht uit, en de nachtkaars aangeflooken worden. L Y S J E , tegen Henriette, D e t i j l begint vast te naderen, (zij doet het licht uit, en fteekt de nachtkaars aar..) J A S P E R .
Dan zal ik de lantaren, ook maar uit d e e n ; god geeve de eeuwige rust. II A «
B
L
IJ
S
P
E
L.
63
H A S E N K O P .
Goed z o ! — nu fluit de deur, en gaat zitten. (hij legdt de bezems naast het bed, de lantaren daar naast, zet zijn Jlaapmuts op, gaat te bed leggen, en flaapt dat hij fnurkt. H E N R I E T T E .
Is 't nog geen i a uuren? —
wat valt mij de
tijd !ang. L Y S J E ,
W o r d maar niet ongeduldig; zij zullen niet lang meer uitblijven. H E N R I E T T E .
Ik wilde liever, dat zij al hier waren. Valt de tijd lang, voor verliefden !
O ! wat
—
J A S P E R , tastflapenderond, vind het bed, flapt'er in, en gaat bij Hasenkop leggen. H A S E N K O P .
H e l p , h e l p ! Lijsje! Henriette! Jaspsr he'p, de M e r r i j , de M e r r i j ! helpt, helpt! (hijfpringt het bed uit, en loopt rond.) en roept, Lachum mnchum, kiri kari, fcari wari, en canarij; pitfchi patfihi, quanium quari, teklum iari, HENRIETTE,
loopt hem
na.
H o o r toch vader. L Y S J E .
M i j n H e e r , wat is het? wat is het? HA-
«4
D E
VREESACHTIGE H A S E N K O P .
H e l p , help! de M e r r i j , de M e r r i j , ach zij zal mij dood drukken. H E N R I E T T E , brengt haar Vader bij 't bed. H o o r toch vader! de Merrij is hier niet; het is Jasper, die bij u in 't bed gekropen is. H A S E N K O P .
Neen dronken beest! dat is te e r g , dat zultgij betaalen, mij zo te doen fchrikken. L T s j E. Dat dronken fwijn ! die bezopen kaêrel! J A S P E R , komt het bed uit, en valt Hazenkop te voet. Genade mijn H e e r , genade! het zal zijn leven dagen, niet weer gebeuren. Ik had wat veel gedronken , om te meer courage te hebben: en toen ben ik in flaap gevallen, — en droomde dat ik een berg moest opklimmen;en zo ben ik bij mijn Heer in 't bed gekomen. H A S E N K O P ,
Moest gij dan d a a r o m . . . . (men hoort gerammel) wat is dat ? het lijkt gerammel van ketenen. • L Y S J E , tegen Henriette. Ik w i l wedden dat ze daar komen. H E N R I E T T E .
D e n Hemel geeve het! (men hoort gerammel.) H A S E N K O P ,
Hoord gij 't wel.? —
vol vrees.
(hij loopt in 't rond) en roept,
B
L
IJ
S
F
E
L.
nept) Uchum machum, kiri, karijcari.... maal) wari en canari. ELFDE
f
5
(mtu khpt 3
TOONEEL.
Be voiige,
als fpook, en Jan als duivel, kamen beijde onder een fomber gehuil en gekerm in de kamtr; Mafenkop valt van Jehrik op den grond; Henriette en Lijsje veinzen tent onmacht,
WALLER
j A s r s B, al te rug wijkende, roept zo hard hij kan. S t a a i duivel! Staa! ik en alle goede geesten prljaendenHeere. Genade, genade hoog wel gebooren Heer Duivel! (hij fpringt op 't bed, enhaaldtdt gordijnen digt.) H A S E N K O P , op den grond. Clara! Heinzenfeld! — Lachummachum, fca. ju gales - waar is dan toch Henriette en Lijsje , - help, help! (Waller btdast de nachtkaars uit.) W, kart, fuantiffli, gaart.
£
TWAALF.
66
DE
VREESACHTIGE.'
TWAALFDE
TOONEEL.
De vorige,
komt in zijn Japon, en de fliapmuts op, houdende eene brandende kaars in de hand.
HEINZENFELD,
H E I N Z E N F E L D -
Wie roept zo infetnaliter, of helfcherwijze; of 'er totaliter of gantfchelijker wijze brand i n , . . . (Waller blaast hem de kaars uit; en Jan geeft hem ten oorvijg, dat hij op den grond valt; gaan als dan met Henriette en Lijsje af) help 1 help! het fpook heeft mij lethaltter doodgeflagen. H A S E N K O P .
Help! help! Lochum, machum, kiri, fcwï./caj les kalot, quantum tuari. DERTIENDE De
vorige,
TOONEEL.
CLARA,
JLVSJE,
JACOB,
WALLER,
HENRIETTE^ JAN.
ClarafleeptHenriette en Lijsje linnen; voorgelicht door Jacob met twee brande kaarsfen, Wal' Ier en Jan volgen. C L A R A .
H * ik de fpooken geknipt? •
• 20, zo, da.
netjes! dat zal niet weer gebeuren. HA-
B
L
IJ
S
P
E
L.
63
H A S E N K O P .
H e l p , h e l p , daar zijn de fpooken weerom. Lathum machum, kiri kari. H E I N Z E N F E L D .
Ik beef totaliter aan armen en been en. c L A E A , tegen Hafenkop en Reinzenfeld, die langzaam opftaan. Sta op broeder I — - Sta op mijn Heer Heinzenfeld! ik heb de fpooken geknipt *t Is mijnor.: deugende ftiefzoon, met zijn kostelijken oppasfer. (tegen Waller) Gij Schobbejak! gij Vagabond! wat komt gij zo laat hier doen? om 't heele huis in rep en roer te brengen? (tegen Henriette) E n g i j , Juffertje! fchaamtgij u niet om zo maarte willen doorgaan? en de geheele famlelje fchande aandoen. M e n zou zeggen! zulk een nufje; wat dat niet al i n 't hoofd krijgt. HENRIETTE,
aan de voeten van
haar Vader. A c h , vaderlief! vergeef mij! ik zal 't van mijn leven niet weer doen. Maar de liefde heeft mij zo geplaagd, en gij. wildet niet toeftaan, dat ik met Waller trouwde. J A N ,
tegen Jacob.
Ik zal u de hairen uitkammen, vervloekte fmeer. lap!
E 2
I*'
CS
D E
VREESACHTIGE. J A C O B .
E n gij zult door de fpitsroeden lopen, dat 'er de lappen bij neer hangen. W A L L E K .
2wijg kaêrel! gij zult mijn gramfchnp..,. C L A R A , tegen Waller. Blijf bier, goddelooze z o o n ! is dat m'jn l o o n , Toor al het goede, dat ik u gedaan heb W A L L E R , toont baar het Testament. E n is dat mijns Vaders l o o n ! voor al het goede, dat hij u beweezen heeft? zeg, kent gij dat? (C/ara vijnst een onmacht, Jacob werpt een der kaarteen mg, tn onderjleund haar. tegen Hajenkop ) Mijn H e e r ! hier heb ik het Testament van mijn overleden Vader, waaruit gij zien z u l t , dat ik tot dusver op eene fchandelijke wijze, door mijne ftiefmoeder bedrogen ben; terwijl zij dit Testament voor mij verborgen hieldt.en zich op een valsch nagemaakt beriep; om mij daardoor van mijn vermogen te beroven. Daar ik dus zo arm niet ben, als men mij tot nu toe geloofde; zo vergun m i j , dat ik alles wat ik hierdoor ontfange, aan uwe voeten neder legge, als een onderpand mijner liefde, en achting, die ik aan uw beminnelijke Dochter Henriette toedrage. C L A R A ,
vliegt op.
H o e , wat! • — meent gij mij zo te bedriegen, terwijl gij ziet dat ik in onmacht legge ? W A L L E R .
M e v r o u w ! gij ziet dat alles ontdekt is; ik hek de
JS
L
JJ
S
P
E
L.
69
j e bewijzen mijner gezegdens in handen. Dus hebt gij niets meer te doen, als mijne verbintenis met Henriette goedwillig toeteftaan; dan zal van mijn k « n t , eene eeuwige ftilzwijgentheid, het gordijn, over alle uwe bedrijven fchuiven. C L A R A , verlegen.
Als mijn broeder het toeftemd, dan heb ik niets daar tegen. H A S E N I O r .
Wat zal ik doen ? daar alles nu zo ver gekomen i s , zal ik het toeftaan.— komt, mijne kinderen, ©ntfangt mijnen zegen. WALLER
en
HENRIETTE,
Eeuwig dankbaar, mijn vaderI H E I N Z E N F E L D .
Qua qualis quantum, wat hoor i k ? dat is fataliter en gantsch niet amlcaliter o f vriendfchappelijker wijze met mij gehandelt. Het is om zich disperatlisr o f onzinniger wijze te verdrinken, L I
! J
I.
Bedaar mijn Heer I 'er zijn nog meer meisjes in de wereld; daar onder zal nog wel eene gevonden worden, die met uwe «liter* gedient is, W A L L E R , tegen Jacob. N u nog een woordje met u , mijn Heer delcap. per! daar gij u zo verdienftelijk gemaakt hebt; met mijn Stiefmoeder in alles zo getrouw te helpen , en uwe bedriegerijen dus esnig loon verdie« £ i nen»
70
DE
VREESACHTIGE.
nen, zo. zal ik u een blauwen rok vereeren. — i Jan breng den nieuwen recruut naar 't BattaiHon. j A c o 3 , gtknielt. Genade mijn Heer! genade! vergeef mij. Ik zal u al mijn leven daarvoor dankbaar zijn. H A S E N K O P , tegen Waller, Laat den Schelm maar lopen; hij is niet waard, dat men zich met hem ophoud. {Jan en Lysje floten hem de Kamer uit.) E n daar zich nu alles naar genoegen gefchikt heeft, en H E I N Z E N F E L D .
Eehalven niet tot mijn genoegen. H A S E N K O P .
E n het reeds middernacht i s ; zo laat ons een ieder naar zijn kamer gaan, en den afgebrooken flaap hervatten; morgen zullen wij het geluk der twee gelieven volmaaken. (Zij gaan alle van het Tooneel, uitgezonden Heinzenfeld , die in gedachten ftaan blijft-) LYSJE,
hem ziende, keert te rug, en vat hem onder den am, K o m mijn Heer Heinzenfeld, ga ook maar flaé p e n ; als gij op uwe aliters gaat leggen, en u met uw taliters gaat toedekken, dan zult gij totaliter of volmaaktelijker wijze zeer goed flapen. (Zij gaan gearmt af.)
VEER-
S
L
IJ
fEERTIEND JA SPEK,
S E
P
E
L.
n
TOONEEL.
in't led langzaam werend komende , en de oogen vrijvende.
W a t Satan is rlat? — • geen mensen meer h i e r , en ik leg in 't bed te flaapen? zou de Duivel ze allen opgegeeten hebben ? (hij Jlaat op en gaapt.) Een goede flaap is toch beter ais g o u d , — en wat kan men al aardige droomen hebben , als men flaapt, — zo natuurlijk, o f men den hafenflaap gedaan had. Z o terftond droomde i k , als had ik op het T o o n e e l , i n het Blijfpel de Vreesachtige, tot vermaak der aanfehouwers, meede gefpeeld, en tot befluit bekent gemaakt; dat op aanftaanden (hier word geanonceert wat 'er de volgende keer gefpeeld zal worden.) en nu ik wakker ben, zie i k , dat het de waarheid is.
Einde van het Derde en laatfte Bedrijf.