NT00163_8
Nadere Toegang op inv. nr 8 uit het archief van het Gerechtsbestuur Doorn, 1649-1810 (163)
H.J. Postema November 2010
Inleiding Dit document bevat een complete transcriptie van de ingekomen stukken van de gemeente Doorn over 1807.
2
Transcriptie
Het Departementaal Bestuur ’s Lands van Utrecht. Aan Schout en Gerechte van Doorn Bij eene missive van Zijne Excellentie, den Minister van Finantiën van Zijne Majesteit, den Koning van Holland, geschreven in den Hage, den 2. January 1807, geleidende een aantal exemplaren van een Extract uit Deszelfs Besluiten van den 29. December laatstleden, No. 22., houdende: 1o. Dat de Patenten, door de daarbij belanghebbenden niet wederom, de novo, behooren te worden beëdigd, noch ter visie vertoond. 2o. Aanschrijving aan de Gemeente Bestuuren, betreffende het geven van gevraagde ophelderingen, en inlichtingen aan de Opzieners der Middelen te Lande, ten opzichte van de afgegevene Patenten, alles breder bij hetzelve Besluit vermeld. Laten Wij Ul. daarvan, bij deze, een gedrukt exemplaar toekomen, teneinde te strekken tot Ul. informatie, en om Ul., stiptelijk, daarnaar te richten. Hierop Ons verlatende, blijft Gode bevolen! Geschreven, te Utrecht, den 5. January, 1807. Het Departementaal Bestuur ’s Lands van Utrecht. (was geparapheerd:) W. van Dam, van Isselt, vt. (onderstond:) Ter Ordonnantie van Hetzelve. (was geteekend:) J. Hinlópen.
Het Departementaal Bestuur s’Lands van Utrecht. Aan Schout en Gerechte van Doorn. Aan Ons, uit een, bij Missive van Zijne Excellenie, den Minister Secretaris van Staat, als gechargeerd met de portefeuillie van Binnenlandsche Zaken, van den 16. dezer, aan Ons toegekomen Extract Verbaal van het Verhandelde bij het laatstgenoemde Ministerie, van diezelfde dagteekening, gebleken zijnde het zoo belangrijk als edelmoedig deel, dat Zijne Koninglijke Majesteit, heeft genomen in het schriklijk onheil, aan de Stad Leijden, den12. dezer, overgekomen, zoowel als Hoogstdeszelfs ernstig verlangen, dat aan de geheele Natie, welke zich de belangen haer ongelukkige Landgenooten zoo algemeen aantrekt, gelegenheid werde gegeven, om, ten behoeve derzelve, hare milddadige hulpvaardigheid te doen blijken, hebben Wij, ter voldoening aan dien last, nooig geoordeeld, Ul. ten ernstigsten aan te schrijven, om te zorgen, dat, op den 26 Januarij aanstaanden, ten overstaan eener Commissie uit Ul. midden, een Register van Inschrijving, hetzij op het Stads, Raads 3
of Gerechtshuis, respectivelijk, geopend zij, voor alle zoodanige Giften, als de Ingezetenen van Ul. Ressort, ten behoeve der Stad Leijden, zullen willen afstaan; gelijk mede, (ingevolge eene nadere aanschrijving van hetzelve Ministerie van gister,) teneinde zoodanige Ingezetenen, hoe zeer genegen om van het hunne daartoe iets bij te dragen, echter door ongesteldheid, ouderdom en kunne, of door denkbeelden van needrigheid en zedigheid, weêrhouden konden worden om te komen inschrijven, in staat te stellen om hunne Giften op eene verborgene wijze te konnen doen, Ul. te gelasten, om, behalve de voorschreven Inschrijving-Registers, ten Uwend, eenige der meest geaccrediteerde en hiertoe het meest geschikte Ingezetenen te qualificeeren, om bij alle de Inwooners Uwer plaats, met geslotene bussen, rond te gaan, ter dadelijke inzameling van pecunieele bijdragen; als ook, om, tenzelfden einde, onder Ul. bijzonder toezicht, op daartoe geschikte plaatzen, besloten kisten te doen stellen: Terwijl dezelve Bijdragen vervolgends zouden worden gesteld in handen van Zijne Excellentie, den gemelden Heer Minister, om daarvan het vereischte gebruik te maken, overeenkomstig de nadere in deze te beramen schikkingen. Wij meenen, geene bijzondere opgave van redenen noodig te hebben, om bij Ul. aan te dringen, op eene promte en efficacieuse uitvoering van eenen Maatregel, welken het gevoel van menschlijkheid niet alleen aanraad, maar ook de beginzelen eener oprechte Vaderlands liefde en Christelijke mededeelzaamheid, aan elk rechtgeaard gemoed, ten duidelijksten, voorschrijven. Wij hebben ook dienvolgende dienstig gevonden, de Leeraren van alle Gezindheden aan te manen, om hunne respective Gemeenten, tot de volvoering van deze plicht op te wekken, waartoe op den voorgaanden 25. Januarij en vroegere dagen geschikte gelegenheid zal konnen worden gevonden. Hierop Ons verlatende, blijft Gode bevolen! Gedaan, te Utrecht, den 18. Januarij 1807. (was geparapheerd) W. van Dam, van Issels, vt. (onderstond:) Ter Ordonnantie van het Departementaal Bestuur ’s Lands van Utrecht. (was getekend:) J. Hinlópen.
Het Departementaal Bestuur ’s Lands van Utrecht. Aan Schout en Gerechte van Doorn Ingevolge eene nadere aanschrijving van Zijne Excellentie, den Heere Minister van Binnelandsche Zaken, van den 20. dezer, heden bij Ons ingekomen, gelasten Wij Ul., bij deze, 1o. om de Registers van Inschrijving en Inzameling van Giften, ten behoeve der Stad Leyden, zoo ter leeniging als tot herstel van de aan haar op den 12. January jongstleden overgekomen ramp, onder zich te houden, totdat al het ingeschrevene zal zijn geïncasseerd, en dezelve vervolgends aan Ons over te zenden:
4
2o. Om inmiddels, successivelijk, aan onze Vergadering op te geven het Montant van het Ingeschrevene en van het Ingezamelde, zoo aan de huizen, als in de gestelde kisten, en, eindelijk, 3o. om almede successivelijk aan Ons in te zenden al hetgene, in papier, geldwaarde hebbende, mogt zijn gefourneerd. Bij deze gelegenheid hebben Wij goedgevonden, op voordragt van de Departementale Commissie tot de zaak der armen, Ul. aan te schrijven, om, wanneer Gijl., van wege dezelve, daartoe mogt worden aangezocht, na zorgvuldige inneming van bericht van de Armmeesteren der verschillende Gezindheden, of Bestierderen van Stichtingen ten behoeve der Armen, ter uwer Plaatze, met de voornoemde Departementale Commissie in briefwisseling te treden, en op alle aanvragen, daartoe betreklijk, welke dezelve zal noodig oordeelen Ul. te doen, geredelijk antwoord en onderrichting te geven. Hierop Ons verlatende, blijft Gode bevolen! Geschreven, te Utrecht, den 22. January, 1807. Het Departementaal Bestuur ’s Lands van Utrecht. (was geparapheerd:) W. van Dam, van Isselt, vt. (onderstond:) Ter Ordonnantie van Hetzelve. (was geteekend:) J. Hinlópen.
Het Departementaal Bestuur ’s Lands van Utrecht. Aan Schout en Gerechte van Doorn! Niettegenstaande Wij, bij Onze aanschrijving van den 16. December 1806. Ul., op de meest ernstige wijze, hebben aangespoord om, ten krachtigsten, mede te werken, dat de maatregel, vervat bij de Notificatie, ten gemelde dage bij Onze Vergadering geärresteerd, en bij dezelve aanschrijvinge aan Ul. toegezonden, wegens de overboeking der vaste Goederen binnen dit Departement, ten name der tegenwoordige Eigenaren, of bezitteren, werde uitgevoerd, en, binnen den gestelden termijn van tijd, bespoedigd, hebben Wij echter moeten ondervinden, dat Gijl., tot hiertoe, in gebreken zijt gebleven, om u van Uwe verplichting in deze te kwijten. Wordende Gijl. dienvolgends gelast en geordonneerd, gelijk geschiedt bij deze, om als nog, onverwijld, en zonder eenig verder uitstel, aan den inhoud dier Notificatie en aanschrijvinge, met de meeste promptitude, te voldoen, midsgaders daarvan aan Ons, uiterlijk, binnen den tijd van acht daen, na dato dezes, bericht in te zenden, terwijl Gijl., bij deze, verandwoordlijk wordt gesteld voor de gevolgen, welke uit zulk een plichtverzuim, noodwendig, zullen worden geboren. Hierop Ons verlatende, blijft Gode bevolen! Geschreven, te Utrecht, den 23. Januarij 1807. Het Departementaal Bestuur ’s Lands van Utrecht. (was geparapheerd:) W. van Dam, van Isselt, vt. (onderstond:) 5
Ter Ordonnantie van Hetzelve. (was geteekend:) J. Hinlópen.
Extract uit het Register der Besluiten van den Minister van Financien van Zijne Majesteit den Koning van Holland. Donderdag, den 29sten Januarij, 1807. In aanmerking zijnde genomen, dat, blijkens Art. 7 en Art. 16 van de Ordonnantie op het Beestiaal, eene onderscheiding is daargesteld tusschen Slagters en Vleeschhouwers, en deze distinctie echter bij de Ordonnantie op het Middel van Patent is geomitteerd, waar uit welligt ongelijke handelingen zouden kunnen ontstaan. IS besloten, tot wegneming van alle dubieteit in dezen, de respective Departementale - Besturen en het Landschaps – Bestuur van Drenthe aanteschrijven, zoo als geschiedt bij dezen, om in het vervolg, bij het uitreiken van Patenten, hier op te doen attendeeren, en el degelijk daarbij ook de voorschrevene onderscheiding, bij Art. 7 en 16 van de Ordonnantie op het Beestiaal vastgesteld, te doen observeeren, en, om mitsdien als Slagters en Vleeschhouwers gezamentlijk te considereeren alle de zoodanigen, die Runderen, Kalveren, Schapen of Lammeren slagten of doen slagten, om het Vleesch daarvan aan anderen, ook bij kleine stukken, of pondsgewijze, te verkoopen, en wijders, om als Slagters, zonder bijvoeging van het woord Vleesch-houwer, aantemerken alle de genen, die voor anderen Beesten slagten, zonder zelven eenige Nering in geslagt Vleesch of Spek te doen, en dien overeenkomstig voor deze beide soorten van Bedrijven de Patenten te doen vervaardigen en uitreiken, en wel de eersten, volgens de 4de, 5de en 6de Classe, en de tweeden, volgens de 8ste Classe van de 2de Afdeeling van de Ordonnantie op het Middel der Patenten. En zal Extract dezes worden gezonden aan de Heeren Advocaat-Fiscaal Generaal en Inspecteurs-Generaal der Middelen te Lande, en voorts bij Missive aan de onderscheidene Departementale Besturen en het Landschaps-Bestuur van Drenthe, en aan de Raden van Financiën in de respective Departementen en het Landschap Drenthe, tot narigt en informatie. Accordeert met voorsz. Register De Secretaris-Generaal. Canneman.
De Departementale Commissie tot de Zaak der Armen Aan Schout en Geregte van Doorn. Wij hebben noodig geoordeeld, ten einde aan den last, ons door het Departementaal Bestuur ’s Lands van Utrecht opgedragen, te kunnen voldoen, Ulieden de volgende vragen voortestellen, waarop Wij Ulieden verzoeken Ons, zoo spoedig een behoorlijk onderzoek zulks zal veroorlooven, uitvoerig berigt te willen geven: 6
1. Hoe groot is het getal der onderstand genietende Armen, van de verschillende Gezindheden in Ulieder District? 2. Welke zijn de Fondsen of Kassen, waaruit zij worden bedeeld, en komt men het somtijds ontbrekende aan dezelven, met buitengewone toelagen, omslagen, uitzettingen of anderszins te gemoet? 3. Op welke wijze geschiedt de bedeeling? In geld, eetwaren of kleeding, of door het verschaffen van inwoning? 4. Wordt er ook gelet op het goed gedrag en de werkzaamheid der Armen, en bijzonderlijk der Kinderen? 5. Waarmede verdienen de Armen de kost, boven hunne bedeeling? Kan men hun des noods daartoe werk verschaffen, en waarin bestaat dat werk? 6. Zijn er ook bedelaren, die niet in Ulieder District wonen, en er van tijd tot tijd weder komen? 7. Weet men ook van waar die komen, en weet men hen te noemen en uitteduiden? Wij twijffelen geenszins of Gijlieden zult bereidwillig medewerken tot het voortreffelijk doel, het welk het Departementaal Bestuur zich bij onze benoeming heeft voorgesteld, en bevelen Ulieden hier mede in de bescherming Gods. Van wege de Departementale Commissie tot de Zaak der Armen, AJW van Dielen Utrecht, den 2 February 1807.
Het Departementaal Bestuur ’s Lands van Utrecht. Aan Schout en Gerechte van Doorn Wij vinden Ons verplicht, aan Ul. eene dubbele Aanschrijving te doen toekomen, welke gelijkelijk allen spoed vordert, in de uitvoering, ofschoon zij zeer onderscheidene zaken behandelt. De eerste toch betreft de, wegens Leijdens ongeval, bij Ul. gecollecteerde Penningen, de andere eene opgave der gewezen Officieren van de Landmagt, binnen Uwe plaats zich bevindende. Wat dan de gemelde Penningen, ten behoeve der Leijdsche Ingezetenen, ingeschreven of ingezameld, aangaat, Wij schrijven Ul. bij deze nader aan, en gelasten Ul., om, nadat, ingevolge onze Missive van den 22. January jongstleden, aan Ons, door Ul., opgave zal zijn gedaan van het montant van het ingeschrevene en van het ingezamelde, zoo aan de huizen, als in de gestelde kisten, gelijk mede aan Ons zal zijn toegezonden, al hetgene, in papier, geldswaarde hebbende, zal zijn gefourneerd, alle de gefourneerde penningen en contanten, tegen behoorlijke quitantie, te storten in de kas van den Generalen Ontvanger der Middelen te Lande, waaronder Gijl. behoort, en telken reize van het bedragen der bij denzelven Ontvanger door Ul. alzoo gestorte sommen aan Ons kennis te geven; terwijl Gijl. de Registers der Inschrijvinge zelve, ter voldoening aan de aanschrijving van het Ministerie van Binnelandsche Zaken, nadat het ingeschrevene zal zijn geincasseerd, aan Ons zult moeten overzenden: teneinde dit geheele werk op eenen geregelden voet afloope en aan het billijke doel en verlangen van Zijne Majesteit, Den Koning, alzins, beantwoord werde. 7
Betreffende voorts het stuk der gewezen Officieren van de Landmagt, t’Uwend zich bevindende, schrijven Wij Ul. ten ernstigsten aan, en gelasten Ul. mede, bij deze, ingevolge eene Missive van Zijne Excellentie, den Minister van Oorlog van Zijne Majesteit, den Koning, van den 28. Januarij jongstleden, heden bij ons ontvangen, om, binnen den korst mogelijken tijd, immers en ten minsten binnen veertien dagen na dato dezer, aan Ons op te geven: of gewezen Officieren van de Landmagt t’Uwend hunne vaste woonplaatzen hebben gekozen, ofte zich werklijk aldaar ophouden: en, zoo ja, eene nauwkeurige Opgave te doen van derzelver Namen en Ouderdom, met verdere aanwijzing van den Rang en Qualiteit, welke zodanige Officieren bekleed hebben, van het Wapen, waarbij zij gediend hebben, en van het Gedrag, hetwelke zij, geduurende hunne inwoning bij Ul., of verblijf ter Uwer plaatze, gehuden hebben; opdat Wij hiervan een behoorlijk Raport konnen inzenden, en dezelve Minister in staat werde gesteld, om aan de duidlijke intentie van Hooggemelde Zijne Majesteit, in deze, te voldoen Ons op uwe prompte en stipte uitvoering, ten aanzien dezer dubbele Aanschrijving, verlatende, blijft Gode bevolen! Geschreven, te Utrecht, den 3. February 1807. Het Departementaal Bestuur ’s Lands van Utrecht. (was geparapheerd:) J.H. van Lynden, tot Lunenburgh, (onderstond:) Ter Ordonnantie van Hetzelve. (was geteekend:) J. Hinlópen. P.S. Wordt hier nevens tot Ul. naricht, aan U toegezonden het Extract besluit, van den 29. Januarij jongstleden, No. 26.
Het Departementaal Bestuur ’s Lands van Utrecht. Aan Schout en Gerechte van Doorn Bij eene Missive van Zijne Excellentie, den Minister van Finantiën van Zijne Majesteit, Den Koning van Holland, in dato 30. January 1907, aan Ons zijnde toegezonden het vereischte aantal exemplaren eener Notificate, ten zelven dage, bij Zijne Excellentie gearresteerd, betreklijk de overlegging van een Zegel, voor den 1. February aanstaanden, door alle Politieke of Militaire Landelijke, Stedelijke of Plaatslijke Ambtenaren en Geemploijeerden, wegens hunne tractementen en emolumenten, ter provisioneele voldoening aan $ 32. der Ordonnantie op het klein Zegel, gearresteerd den 28. November 1805., laten Wij Ul., bij deze, een exemplaar dier Notificatie toekomen, met last om dezelve te doen publiceren, en affigeeren, ter plaatze, daar men gewoon is pubicatie en affixie te doen, terwijl Wij, ter voldoeninge aan het oogmerk van Zijne Excellentie in deze, noodig hebben geoordeeld, Ul. tevens aan te schrijven, gelijk geschiedt bij deze, om daaraan, van Uwe zijde, door het invorderen der vereischte Zegels van alle de onder Ul. ressort behoorende, en in de termen van de opgemelde Notificatie vallende ambtenaren, de nodige executie te 8
geven, en om vervolgens, ten spoedigsten, en wel, voor, of uiterlijk, op den 15. Maart aanstaanden, aan Onze Vergadering in te zenden specifieke lijsten van alle zoodanige gezegelde Declaratoiren, als ter voldoening aan de intentie van Zijne Majesteit, Den Koning, door de Ambtenaren, en Geemploijeerden, onder Ul. ressort, aan Ul. zullen zijn ingezonden, midsgaders gelijke lijsten, ten aanzien van de nalatigen, en opgave van de middelen van contrainte, daaromtrend door Ul. bereids gebezigd, of als nog te adhibeeren; terwijl Gijl. voor de stipte uitvoering dezer word verandwoordelijk gesteld. Voorts maken Wij Ul., bij deze, ten ernstigsten, indachtig, het slot der voornoemde Notificatie, waarbij aan allen, dien het aangaat, in naam van Zijne Koninglijke Majesteit, wordt gelast, om te zorgen, dat de Commissien, welke gereekend zullen worden ingegaan te zijn met den eersten January 1807., voor den laatsten Junij dezes Jaars zijn uitgereikt, teneinde in de nakominge hiervan bij Ul. voorzien werde. Hierop Ons verlatende, blijft Gode bevolen! Geschreven, te Utrecht, den 10. February, 1807. Het Departementaal Bestuur ’s Lands van Utrecht. (was geparapheerd:) J.H. van Lynden, tot Lunenburgh, vt. (lagerstond:) Ter Ordonnantie van Hetzelve. (was geteekend:) J. Hinlópen. P.S. Hiernevens wordt aan Ul. nog toegezonden een Extract besluit van Zijne Excellentie, den Minister van Finantiën, in dato 5. February 1807. No. 30. teneinde te strekken tot Ul. informatie, en om U daar naar te reguleren.
Voor ’t Land. Extract uit de Resolutien van den Raad van Financiën in het Departement Utrecht. Vrydag den 13. February 1807. Op het door de Heeren Gecommitteerden tot de Middelen voorgedragene: dat, niet tegenstaande de stellige Aanschrijving van den Raad, van den 12. December jongstleden, aan de Gemeente Besturen en Gerechten, binnen dit Departement, gedaan, om aan den Raad eene specifieke Lijst intezenden, van zodanige gepatenteerde Personen onder hun ressort, die, volgens s’Lands Wetten, in de termen vallen, om, ter zake van het bij hun bekomen Patent, te gelijk den Eed, tot hun bedrijf betrekkelijk, te moeten afleggen, als mede hun Beroep en Bedrijf, van ieder van de voormelde gepatenteerden, - echter sommige derzelven als nog nalatig zijn gebleven, om aan deze hunne verpligting te voldoen. Is besloten: de zoodanige Gemeente-Besturen en Gerechten, op nieuw aanteschrijven en te gelasten, zoo als geschiedt bij deze, om, met den meesten spoed, en wel uiterlijk voor of op den 20 dezer lopende Maand February, de voorschrevene opgaven aan denRaad intezenden; dezelve verandwoordelijk
9
stellende, voor alle verdere vertraging, in het voldoen aan deze, hun bij de wet opgelegde, verpligting. Accordeert met voorschr. Resolutien. J. de Kock.
Voor ’t Land. Extract uit de Resolutien van den Raad van Financiën in het Departement Utrecht. Dingsdag den 17. February 1807. Is gehoord het Rapprt van de Heeren Gecommitteerden tot de Middelen, geëxamineerd hebbende, ter voldoening aan de Resolutie Commissoriaal van den 10. February 1807. een Besluit van den Minister van Financiën van den 30. January jongstleden No. 11, ten geleide van een Koninklijk Besluit van den 27. January bevorens, waarbij wordt bepaald de voet en wijze op welke alle, het zij politieke of militaire, landelijke of plaatselijke Ambtenaren, en Geëmploijeerden, zoo fungeerende als gedefungeerd hebbende, welke slechts eenigzints vallen in de termen van $.32. der Ordonnantie op het klein Zegel, in dato 28. November 1805, en aan wien tot nu toe geen Acte of Commissie, overeenkomstig die $. op behoorlijk Zegel geschreven, is uitgereikt, zullen verpligt zijn vóór den laatsten February dezes Jaars, aan het Politiek of Justitieel Collegie, of andere geconstitueerde, of tot de afgifte van zoodanige Acte of Commissie bevoegde magt, intezenden, een gewoon Zegel wegens de Tractementen en Emolumenten, of een van beiden, door hun, in derzelver respective Qualiteiten, over het Jaar 1806, genoten. En is, overeenkomstig het door welgemelde Heeren Gecommitteerden voorgedragene, besloten: het voormeld Koninklijk Besluit van den 27. January 1807, bij Extract dezes, te brengen ter kennisse van de respective ’s Lands Ambtenaren bij de Middelen binnen dit Departement, en dezelven daarbij tevens te kennen te geven: dat het voorschreven Zegel zal moeten berekend worden naar het navolgend tarif. Wanneer de Tractementen en Emolumenten, of een van beiden, hebben bedragen: Beneden de f 50-:- op een Zegel van f 0-2-:Tot 100-:0-5-:150-:0-10-:200-:0-15-:250-:1-0-:300-:1-10-:400-:2-0-:elke f 100 daarboven 0-10-:en dat dit Zegel zal valideeren voor zoodanig Zegel als waarop de Acte of Commissie van aanstelling, over het Jaar 1806, zoude hebben moeten worden geschreven. Terwijl de voornoemde Ambtenaren voorts zullen gehouden zijn, op het gemelde door hun intezenden Zegel te stellen, en met derzelver handteekening te bekrachtigen, het navolgende: “Ingevolge Koninklijk Besluit van den 27sten Januarij 1807. No. 38., wordt door mij als (a) en (b) overgelegd een Zegel groot f Berekend tegen het bij dat Besluit vastgesteld Tarif, van eene Somma van f 10
Welke ik in die qualiteit, aan Tractement en Emolumenten, over het jaar 1806., genoten heb, als: Aan Tractement (c) …f - Emolumenten (d) …f (Intevullen: (a) de qualiteit (b) de benoeming van het Collegie, of van den Persoon aan welke het Zegel wordt ingezonden. (c) Het beloop van het Tractement. (d) Het beloop der Emolumenten) NB. Wordende alle de gene welke meer dan ééne, in de termen van dit Besluit, vallende qualiteit bekleeden of bekleed hebben, verpligt, voor elke dier qualiteiten een afzonderlijk zegel over te brengen, en moeten de zoodanigen, welken in den loop van het Jaar 1806, hunne qualiteit tegens eene andere hebben verwisseld, hunne gezamentlijke inkomsten van alle de bekleedde Ambten over dat Jaar berekenen, en daarvan in het Declaratoir mentie maken Den Februarij 1807. En is voorts besloten. 1. &c. 2. &c. 3. De respective ’s Lands Ambtenaren, zo bij de middelen fungeerende, als gedefungeerd hebbende, aan te schrijven, zoo als geschiedt bij deze, om het gedachte Zegel, ingerigt op den voet als hiervoren is omschreven, ten spoedigsten in te zenden, aan den Opzieners in het ressort waar toe Zijl. Behoren. 4. De respective Opzieners der Nationale middelen binnen dit Departement, met toezending van een genoegzaam aantal exemplaren van deze resolutie, aanteschrijven, zoo als geschiedt bij deze, om, aan ieder van de s’Lands geëmploijeerden bij de middelen onder hun ressort, alsse daar zijn de gequalificeerden ter directie van de belasting op het regt van successie, de Ontvanger van het Zegel te Utrecht, de Ontvangers en Gaarders der beschrevene en onbeschrevene middelen; de Commisen en Adsistenten op de Kantoren van den Advocaat Fiscaal, van de Opzieners der Nationale middelen, en van de Ontvangers en Gaarders; de provisioneel fungeerende taxateurs van den Turf, de Ykmeesters, de Waagmeesters, Priseerders, Roeijers en Meters, Tonders, Hoofd- en mindere Bedienden ter recherche, en bij het officie Fiscaal, voor zoo verre zommigen dezer Ambtenaren niet zijn gepatenteerd, en dus, volgens de bepalingen daaromtrent bij Artikel 32. van de Ordonnantie van het klein Zegel voorkomende, van deze belasting zijn vrijgesteld, een Exemplaar van dezelve Resolutie uittereiken, en voorts van alle de genoemde s’Lands Ambtenaren de gedachte Zegels overtenemen. Met verdere aanschrijving, om de voorschreven door hun overgenomen Zegels, mitsgaders het Zegel het welk zij lieden zelve verschuldigen, met eene behoorlijke daarvan geformeerde specifieke Lijst zoo dra mogelijk, en wel uiterlijk vóór den 15 Maart aanstaanden, aan den Raad intezenden, met bijvoeging van gelijke Lijsten ten aanzien van de nalatigen. Accordeert met voorschr. Resolutien. J. de Kock.
11
Het Departementaal Bestuur ’s Lands van Utrecht. Aan Schout en Gerechte van Doorn Bij eene Missive van Zijne Excellentie, den Minister van Zijne Majesteit, Den Koning van Holland, tot de Binnenlandsche Zaken, geschreven in s’Hage, den 28. Februarij 1807., is aan Onze vergadering, kopijelijk, toegezonden het navolgend Extract uit het Register der Decreten en besluiten van Zijne Majesteit, Den Koning van Holland. Den 23. Februarij 1807. Is besloten. 1o. Aan de Ministers, en alle andere Autoriteiten, hoe ook genaamd, wordt verboden, zich, ten aanzien van hunne ondergeschikten, te bedienen van het Formulier, waarvan Zijne Majesteit zich bedient, bestaande in de woorden: Waarmede Wij U bevelen in de heilige bescherming Godes. 2o. Derzelver rapporten, berichten enz., welke aan Zijne Majesteit gedaan worden, zullen hetzelfde Formulier moeten inhouden, waarvan zij zich in hunne brieven bedienen. De Staatsraad, het Wetgevend Ligchaam, en andere Autoriteiten zullen zich naar deze bepalingen insgelijks gedragen. 3o. De onderscheidene Administratien, of Geëmploijeerden zullen, wanneer zij zich aan de Ministers, of Groot-Officieren adresseeren, hen den Titel moeten geven van Hoog Edele Gestrenge Heer, en in het vervolg hunner Brieven, en op het Adres, die van Excellentie. En zal extract dezes worden gezonden aan den Minister, Secretaris van Staat, met last, om dit Besluit te brengen ter kennisse van alle degenen, die zulks aangaat. Accordeert met voorschreve Register. (geteekend:) S. Dassevael, L.M. (onderstond:) Accordeert met het Origineel. (geteekend:) S. Dassevael, L.M. (lager stond:) Voor Kopij conform. (geteekend:) Wenckebach. Wij hebben noodig geoordeeld, het bovengemeld decreet van Zijne Koninglijke Majesteit te brengen tot Ulieder kennisse, met last en aanschrijvinge, om U daarnaar te gedragen, en tevens te zorgen, dat daaraan, door alle verdere van U dependeerenden of onder Ul. Ressorteerenden, worde voldaan. Wij blijven met achting. Geschreven, te Utrecht, den 6. Maart, 1807. Het Departementaal Bestuur ’s Lands van Utrecht. (was geparapheerd:) J.H. van Lynden, (onderstond:) Ter Ordonnantie van Hetzelve. (was geteekend:) J. Hinlópen.
12
Voor ’t Land. Extract uit de Resolutien van den Raad van Financiën in het Departement Utrecht. Donderdag den 26. February 1807. Is gehoord het Rapport van de Heeren Gecommitteerden tot de Middelen, ingevolge de Resolutie Commissoriaal van den 17. February laatstleden, hebbende geëxamineerd eene Missive van den Commissaris tot het Werk der Verponding in het Tweede Arrondissement van het Ressoort Hoofdplaats Utrecht, houdende verzoek, dat door de Geregten, onder zijn Arrondissement behorende, ten zijnen Kantore mogte worden ingezonden, 1o. Eene Lijst der Huizen en Eigenaars, aan welken eenige Afschrijving of Vrijdom is verleend, met aanteekening hoe lange zij daar nog genot van zullen hebben, en 2 o. Eene Lijst van Polder- en Dijklasten, Sluis- en Molengelden, welke onder ieder Geregt per Mergen worden betaald. En is, na deliberatie, besloten: De respective Schouten en Geregten ten platten Lande, en de Collecteurs en Uitmaanders in de Steden binnen dit Departement, zulks concerneerende, aan te schrijven: 1o. Om ten spoedigsten aan den Commissaris tot het Werk der Verponding, waaronder zij ressorteeren, intezenden eene Lijst der Huizen en van de Eigenaren, aan welken eene Afschrijving of Vrijdom van lasten is verleend, met aanteekening, hoe lang die daarvan nog genot zullen hebben. 2o. Om almede te formeeren, en aan gemelde Commissarissen intezenden eene behoorlijk geformeerde Lijst van de Polder- en Dijk-lasten, Sluis- en Molengelden, onder hun Geregt per Mergen betaald, zedert den Jare 1791. tot en met den Jare 1805; met opgave van de Namen der Eigenaars, en van de hoeveelheid der Mergentalen; alles ingerigt overëenkomstig het hier achter staande Model. Zullende Extract dezer worden gezonden aan de respective Commissarissen tot het Werk der Verponding binnen dit Departement, en aan de Schouten en Geregten, mitsgaders aan de Collecteurs en Uitmaanders, voor zoo verre die zulks concerneert, tot informatie en narigt. Accordeert met voorschr. Resolutien. J. de Kock. [hier volgt in het boek een model om de polderlasten en dergelijke in te vullen]
Extract uit het Register der Besluiten van den Minister van Financiën van zijne Majesteit den Koning van Holland. Maandag, den 22sten Februarij, 1807. Is gehoord het gerapporteerde, ingevolge van en ter voldoening aan het Besluitcommissoriaal van den 2den dezer maand No.31, op eene Missive van het Departementaal Bestuur van Braband van den 29sten Januarij laatstleden, daarbij, naar aanleiding van een gedaan verzoek van Schout en het Gemeente13
Bestuur van Lith, verzoekende, dat de Gaarders mogten worden geautoriseerd om aan de Gemeente-Besturen het beloop der respective ’s Lands Middelen op te geven, ten einde de Plaatselijke Belastingen te kunnen begrooten en inrigten. En wijders voorsz. Missive bij resumtie zijnde overwogen: Is besloten, de Raden van Financiën in de respective Departementen en het Landschap Drenthe aanteschrijven, zoo als geschiedt bij dezen, om de respective Ontvangers en Gaarders te gelasten, om, op behoorlijke aanvrage van de Gemeente-Besturen, aan dezelve opgave te doen van de rendementen der onderscheidene ’s Lands Middelen, door hun geadministreerd wordende, voor zoo verre zulks tot de regeling van de Plaatselijke Belastingen mogt benodigd zijn: met dien verstande echter, dat die opgaven niet dan voor ieder Middel globaal zullen behoeven te geschieden. En zal Extract dezes worden gezonden aan de Heeren Inspecteurs-Generaal der Middelen te Lande, en voorts, bij Missive, aan de respective Raden van Finantiën in de onderscheidene Departementen en het Landschap Drenthe, en eindelijk aan de Departementale Besturen en het Landschaps-Bestuur van Drenthe, respectivelijk tot narigt en informatie. Accordeert met voorsz. Register. De Secretaris-Generaal. Canneman.
Het Departementaal Bestuur ’s Lands van Utrecht. Aan Schout en Gerechte van Doorn Daar aan Ons, bij een Extract uit het Verbaal van het verhandelde bij Zijne Excellentie, den Minister van Zijne Majesteit, Den Koning van Holland, tot de Binnenlandsche Zaken, in dato 24. Februarij 1807. No.1. door gemelde Zijne Excellentie, bij eene geleidende Missive van dien dag, aan Onze Vergaderinge toegezonden, en heden bij Ons ontvangen, is te kennen gegeven, dat, bij gelegenheid van den, eenige dagen geleden, in de Stad Rotterdam ontstanen brand, Zijne Koninglijke Majesteit verlangde, dat van zoortgelijke extraordinaire ongevallen het Gouvernement dadelijk werde geinformeerd, hebben Wij, teneinde te voldoen aan den verderen inhoud van het bovengemeld Besluit, noodig geoordeeld Ul. aan te schrijven, gelijk geschiedt bij deze, om, ingeval onder Ul. ressort brand, of eenig ander buitengewoon ongeval heeft plaats gehad, daarvan, onverwijld, zoo wel aan het Ministerie van binnenlandsche zaken, als aan Onze vergaderinge kennisse te geven, met bijvoeging van de aanleiding, en verdere omstandigheden, tot zoodanig voorval betreklijk. Hierop Ons verlatende, blijft Gode bevolen! Geschreven, te Utrecht, den 27. Februarij, 1807. Het Departementaal Bestuur ’s Lands van Utrecht. (was geparapheerd:) J.H. van Lynden, vt. (onderstond:) Ter Ordonnantie van Hetzelve. 14
(was geteekend:) J. Hinlópen.
Extract uit het Register der Besluiten van den Minister van Financien van Zijne Majesteit den Koning van Holland. Maandag, den 2den Maart, 1807. Is gelezen 1o. Een Decreet Zijner Majesteit van den 10den Januarij laatstleden, No.1, waarbij door Hoogstdenzelven gearresteerd wordt eene Ordonnantie, volgens welke binnen het Koningrijk Holland zal worden geheven de Impost op den Turf, en 2o. Een Decreet van Zijne Majesteit van den 6den December 1806, No.26, waarbij door Hoogstdenzelven gearresteerd wordt eene provisioneele Instructie voor de Opzieners over het gezegde Middel. En wijders gehoord zijnde het gerapporteerde nopens de poincten van executie van gemelde Decreten. IS besloten: 1o. Enz. 7o. De Departementale Besturen in de respective Departementen en het Landschap Drenthe, met uitzondering van die van Zeeland, aanteschrijven en te verzoeken, zoo als geschiedt bij dezen, om de Gemeente-Besturen in hunne Departementen te injungeren: a. Om aan den Opziener van het Middel van den Turf in het Departement, de Opzieners der Ressorten, en laatstelijk aan den Ontvanger of Gaarder van dit Middel in hunlieder District, zoo dikwijls als deze zulks zullen verzoeken, inzage en visie te geven van zoodanig Register van het Lastgeld van den Turf, of andere Plaatselijke Lasten of Voorzieningen op de Verveening, als bij gezegde Gemeente-Besturen of wel derzelver Secretaris-Generaal worden gehouden. b. Om aan de Turftonders of Turftonsters in hunne respective Districten te gelasten, zoo dikwijls als een der hier boven sub Littera a opgenoemde Ambtenaren zulks van hun zullen requireren, ten kosten van ongelijk, of wel van hun die dezelve emploijeren, met een behoorlijk geijkte Ton, den Turf te tonnen, welke hun zal worden aangewezen, en het bedrag van dien, op den Eed bij den aanvang hunner bediening gedaan, op te geven. En zal Extract dezes, nevens een Exemplaar van de Ordonnantie en de Instructie voor den Opziener van den Turf, aan den Advocaat Fiscaal-Generaal en de Inspecteurs-Generaal der Middelen te Lande, als mede gelijk Extract bij Missive, benevens het noodige aantal Exemplaren der gemelde Stukken, aan de Raden van Financiën in de respective Departementen en het Landschap Drenthe, met uitzondering van die in het Departement Zeeland, en laatstelijk Extract van het 7 de lid van dit Besluit aan alle de Departementale en Landschaps Besturen, dat van Zeeland uitgezonderd, worden gezonden, ter informatie en narigt, respectivelijk. Accordeert met voorschreven Register. De Secretaris-Generaal. Canneman.
15
Het Departementaal Bestuur ’s Lands van Utrecht. Aan Schout en Gerechte van Doorn Bij twee onderscheidene Missives van Zijne Excellentie, den Minister van Finantiën van Zijne Majesteit, den Koning van Holland, aan Ons zijnde toegezonden een aantal exemplaren van twee Extracten uit het Register van Deszelfs Besluiten, in datis 23. Februarij 1807, No.60., en 26. Februarij, No.50., laten Wij Ulieden, bij deze, een exemplaar, van beide de voorschreve Resolutien toekomen, teneinde te strekken tot Ulieder informatie, en om U daarnaar te reguleeren. Geschreven, te Utrecht, den 3. Maart, 1807. Het Departementaal Bestuur ’s Lands van Utrecht. (was geparapheerd:) J.H. van Lynden, vt. (onderstond:) Ter Ordonnantie van Hetzelve. (was geteekend:) J. Hinlópen.
Het Departementaal Bestuur ’s Lands van Utrecht. Aan Schout en Gerechte van Doorn Bij eene missive van Zijne Excellentie, den Minister van Finantiën van Zijne Majesteit, den Koning van Holland, geschreven in den Hage, den 10. Maart 1807. aan Ons zijnde toegezonden een Extract uit het Register van Deszelfs besluiten van den 2e. dierzelver maand, betreffende het geven van inzage, en visie van de Reisters van het Lastgeld op den Turf aan den Opziener van dat Middel, en het tonnen van den Turf, breder bij hetzelve Besluit vervat, hebben Wij vermeend Ul. daarvan, met toezendinge van een exemplaar van het opgenoemd Besluit, midsgaders van eene provisioneele instructie voor de Opzieners van het gezegde Middel, kennis te geven, teneinde te strekken tot Ul. informatie, en om U daar naar te reguleeren. Wij blijven met achting. Geschreven, te Utrecht, den 13. Maart 1807. (onderstond:) Het Departementaal Bestuur ’s Lands van Utrecht. (was geparapheerd:) J.H. van Lynden, vt. (lagerstond:) Ter Ordonnantie van Hetzelve. (was geteekend:) 16
J. Hinlópen.
Het Departementaal Bestuur ’s Lands van Utrecht. Aan Schout en Geregte van Doorn Zijne Excellentie, de Minister van Zijne Majesteit, den Koning van Holland, tot de Binnenlandsche Zaken, heeft, bij een Extract uit het verbaal van Deszelfs verhandelde, in dato 27 Maart 1807, bij eene geleidende Missive van dien dag, aan Ons, ten fine van bericht en consideratien, toegezonden, en heden bij Onze Vergaderinge ontvangen, ter Onzer kennisse gebracht den inhoud eener requeste van Mr. Jacob Hendrik Onder de Wijngaart Cansius, Manufacturier des Konings, Opzichter en Eigenaar der Fabriek van Mathematische, Physische en andere Instrumenten, te Delft, aan Zijne Koninglijke Majesteit gepresenteerd, daarbij betogende het nut en de noodzaaklijkheid der algemeenmaking van de daarbij vermelde, in zijne Fabriek vervaardigd wordende, Draagbare Brandspuiten, bevestigd door Proefnemingen door Dr. M. van Marum, te Haarlem, op het brandblusschen genomen, en zulks, uit aanmerking, dat, door het gebruik dezer Brandspuiten, menige brand in zijne beginzelen is gestuit geworden, en daardoor aanmerklijke onheilen zijn voorgekomen, zoodanig, dat het altoos gereed hebben dezer werktuigen, in alle plaatzen van dit Koningrijk, tot wezenlijk heil van de Ingezetenen zoude verstrekken, vooral, daar de geringe prijs dezer werktuigen, welke, door de levering in menigte, per stuk op f 60-:-: anders f 70-:-: nederkomt, geen object van belang is voor ieder Plaatselijk Bestuur, in vergelijking van het voordeel, dat daardoor aan de Ingezetenen wordt toegebracht, indien de Buurten der Steden, en Plaatzen zich, in de aanwending dezer Brandspuiten, gedragen naar het voorschrift van Dr. M. van Marum, omschreven in het, door denzelven, door den druk gemeen gemaakt verslag, midsdien verzoekende, dat, ter algemeenmaking van dikwijls gemelde Draagbare Brandspuiten, mogte worden vernieuwd het Staats-Besluit van den 6 September 1805, No.36, ten opzichte van ’s Lands Gebouwen en., en dat voords, ter generale invoering van dezelve, in alle de Steden en Plaatzen van dit Koningrijk, mogte worden gedecreteerd: 1o Dat alle Plaatslijke Bestuuren in dit Koningrijk zich, voor hunne reekening, zullen moeten voorzien van Draagbare Brandspuiten, gemaakt in de Fabriek van Zijner Majesteits Manufacturier. 2o Dat in die Steden, alwaar dezelve nog niet, van Stadswege, voor handen zijn, in elke gewoone buurt, (op den voet, als door Dr. M. van Marum is aangewezen, te vinden in het verslag der proefnemingen van gemelde Dr. M. van Marum, op het brandblusschen genomen, en welk verslag bij den gemelden Manufacturier te bekomen is,) eene der bovengemelde Brandspuiten zal moeten gevonden worden; en voords, op de Dorpen en verdere Plaatzen, naar evenredigheid hunner grootte, een genoegzaam getal dezer Brandspuiten. 3o Dat wel, speciaal, wordt bevolen het schadeloos stellen der genen, die brand hebben geleden aan hunne panden, op die Plaatzen, alwaar geene der bovengemelde Brandspuiten, ten voorsz. Getale, konnen geproduceerd worden, 17
met aanwijzing van een Declaratoir van Eigendom, door gemelden Manufacturier Zijner Majesteit, den Koning, na de voldoening van dezelve af te geven, en zulks uit de Kas van het Gemeente-Bestuur eener zoodanige Plaats, alwaar de schade geleden is, onaangezien zelfs, dat de bedoelde panden waren geassureerd, zullende, in dit geval, de schadeloosstelling komen, ten voordeele der algemeene Armen dier Plaats. 4o Dat eindelijk, ter ontwijking van alle bedrog in deze, de gemelde Manufacturier worde gelast, om, van maand tot maand, ter Koninklijke Staats-Secretarije over te leggen eene lijst van die Plaatzen, welke aan het ten deze, door Zijne Majesteit, den Koning, te nemen, Decreet zullen hebben voldaan. Wij hebben noodig geoordeeld, UL. den inhoud van de voorsz. requeste van Mr.J.H. Onder de Wijngaard Cansius, bij deze, mede te deelen, met aanschrijvinge, om, zoo spoedig doenlijk, immers binnen den tijd van zes weken, UL. bericht daaromtrend aan Ons in te zenden. Wij blijven met achting. Geschreven te Utrecht, den 31 Maart, 1807. Het Departementaal Bestuur ’s Lands van Utrecht. (was geparapheert:) J.H. van Lijnden, vt. (onderstond:) Ter Ordonnantie van Hetzelve. (was geteekent:) J. Hinlópen.
Amersfoort den 12 Junij 1807. De Drost van het Eerste Kwartier Aan Schout en Gerechte van Doorn Ter voldoening aan eene Missive van den Heer Land-Drost van het Departement, Lande van Utrecht, dezen aangaande bij mij ontfangen, heb ik nodig geoordeeld, ter kennis van Ulieden te moeten brengen het Zevende Articul van een KopijDecreet van Zyne Majesteit den Koning van Holland, in dato 24 Maij 1807, aan welgemelde Land-Drost toegezonden, luidende aldus: “De Wette, Decreeten, of Acten, directelyk van ons geëmaneerd, zullen alleen op wit Papier worden gepubliceerd: alle andere Affixien, hoe ook genaamd, zullen moeten geschieden op gecouleurd Papier, of wel op wit Papier, doch van eene breede gecouleurde Streep omgeven. Met last en aanschryving, om de voorschreven bepalingen natekomen. Verders, heb ik nodig geoordeeld, Ulieden aanteschrijven, gelijk geschiedt bij deze, om Ulieder jaarlijksche Rekening en Begrooting tijdiglijk aan mij toetezenden, met bijvoeging van de geapprobeerde Zetting van het laatst voorgaande Jaar. Ook heb ik gemeend, bij deze gelegendheid, Ulieden ten ernstigste te moeten verzoeken, om door eene geregelde correspondentie, mij van alle voorvallen van eenig belang onder Ulieder Gerecht te informeeren, daaraan de nodige spoed
18
bijzettende, ingevalle van gewicht, en in de zodanigen, welken eene prompte communicatie vereischen. Ik blijve met achting De Drost voornoemd. S. Camp
Utrecht, den 24. Junij, 1807. De Land-Drost van het Departement, Lande van Utrecht, Aan Schout en Gerechte van Doorn Ter voldoeninge aan het verzoek van den Heere Staats-raad Cambier, gechargeerd met de Portefeuille van het Ministerie van Justitie en Politie, vervat bij Deszelfs Missive van den 20 Junij 1807, heb ik gemeend den inhoud van het 3e en 4e Artikel van het Besluit van Zijne Koninglijke Majesteit, in dato 25 Maij 1807, No. 28, betreffende de Notarissen, te moeten brengen ter uwer kennisse, gelijk geschiedt bij deze, teneinde te strekken tot Ul. informatie, luidende het gemelde 3. en 4. Art. van het voornoemde Koninglijk Decreet, woordelijk, als volgen: Art. 3. De Notarissen, tot heden toe, wettig benoemd, worden, als zoodanig, geconfirmeerd. In het vervolg, zullen zij onmiddelijk door Ons worden benoemd, op de voordragt der Land-drosten, en van Onzen Minister van Justitie. Art. 4. De Notarissen, zoo wel de thans bestaande, als die, welke, in het vervolg, zullen worden gecreëerd, zullen, van heden af, den titul voeren van Koninglijk Notaris. Ik blijve, met achting. De Land-drost voornoemd. (was geteekend:) J.H. van Lijnden.
Utrecht, den 27. Junij, 1807. De Land-Drost van het Departement, Lande van Utrecht, Aan Schout en Gerechte van Doorn Bij mij ontvangen zijnde eene Missive van Zijne Excellentie, den Minister van Zijne Majesteit, den Koning van Holland, tot de Binnenlandsche Zaken, ten geleide van een Extract uit het Verbaal van Deszelfs Verhandelde, beide gedateerd den 31. Maij 1807, daar bij aan mij doende toekomen Kopij Authentiek 19
van een Koninglijk Decreet van den 28. Maij bevoorens, waar bij, teneinde nauwkeurig kennis te hebben van de gesteldheid der Ingezetenen, en alzoo, met grond, te konnen oordeelen over de middelen, welke, tot soulagement van het Volk, zouden konnen worden aangewend, en om die modificatie in het stelzel van Finantien daar te stellen, welke zullen worden noodig geoordeeld, de Landdrosten worden verzocht tot het formeeren van zekere Registers, inhoudende diverse poincten, bij hetzelve Decreet omschreven, heb ik, ter voldoening aan den inhoud van hetzelve Koninglijk Decreet, zoodanige Registers doen opmaken, en drukken, waar van ik aan Ul., bij deze, het noodig aantal Exemplaaren doe toekomen, met aanschrijving, om dezelve in te vullen en te teekenen, midsgaders de aldus ingevulde en geteekende Lijsten, of Registers, binnen den tijd van ses weken, aan mijj te doen retourneeren. Ik blijve, met achting. De Land-drost voornoemd. (was geteekend:) J.H. van Lijnden.
Extract uit het Verbaal van het Verhandelde bij de Heeren Land-drost en Assessoren van het Departement, Lande van Utrecht. Mercurii, den 1. July 1807. Is gehoord het Rapport van de Heeren Assessoren van Bylevelt en van der Capellen, Gecommitteerden tot de Nationale Finantiën, die, ter voldoening aan de Resolutie Commissoriaal van den 17. Juny 1807, hadden geëxamineerd een Besluit van den Minister van Finantiën van den 11. Juny bevoorens, houdende, onder meerdere, Elucidatiën omtrent het recht verstand van Art. 27. der Ordonnantie op het Middel der Verponding, waarbij is bepaald, dat geen Transport of Hypothecatie van vaste Goederen vermag te geschieden, tenzij door Quitantien blijke, dat de Verponding over het naastvoorgaande Jaar behoorlijk is betaald, en zulks op het voorgedragene door de Hoofd Commissie tot de zaken der Verponding, dat, volgens bekomene informatien, bij zommige Gemeente Besturen, Gerechten of andere Collegien, Publieke of Particuliere Personen, ten wier overstaan de Acten van Transport, of Hypothecatie van vaste Goederen, worden gepasseerd, bedenkingen zijn ontstaan, ten anzien van het recht verstand van het voorsz. Art. der Ordonnantie op het Middel der Verponding, speciaal, in geval van Verkoopingen van vaste Goederen bij Executie, hetzij dat dezelve voor achterstallige Verpondingen, ofte wel wegens insolventie worden geëxecuteerd; - als mede met betrekking tot de Applicatie, in zoodanige gevallen, van de Boete, bij Publicatie van den 9. October 1806, bepaald, jegens die genen, welke de Anticipatie op de Verponding, over den Jare 1806, niet binnen den gespecificeerden Tijd hebben voldaan; En tevens het voorgemelde Besluit bij resumtie zijnde overwogen, Is besloten, ter voldoening aan het verzoek van den Minister, de onderscheidene pointen bij het voorschreven Besluit vervat, te brengen ter kennisse van de respective Plaatzelijke Besturen en Gerechts Collegien binnen dit Departement, en aan dezelve Collegien mits dien te kennen te geven: Vooreerst: dat van zoodanige vaste Goederen, die, bij executie, wegens 20
achterstallige Verponding, verkocht worden, en van welke alzoo mede niet is betaald de Anticipatie over den Jare 1806, niet kan worden gevorderd het gestatueerde bij Art. 27. der Ordonnantie op het Middel der Verponding, rakende de aanzuivering van dien, alvorens eenig Transport derzelve mag geschieden, daar het gemeld Artikel, sano sensu verstaan zijnde, niet anders statueert, dan hetgeen op vrijwillige Verkoopingen en daar uit voortvloeijende Transporten van Applicatie is; maar geenzins eenige betrekking heeft op Verkoopingen, die, bij Executie, tot de mogelijke verhaling van de Belasting der Verponding voor den Lande, geschieden. – Dat mitsdien door diegenen, ten wier overstaan, zoodanige Verkoopingen gedaan worden, bij de Acte van Transport, een Declaratoir moet worden gevoegd, houdende, dat al zulk Perceel, bestaande in Zijnde No. ten hunnen overstaan, bij Executie, wegens de achterstallige Verponding over Ao. en Anticipatie Verponding over Ao. is verkocht, of voor de Stad of Plaats blijven liggen. Dat, bijaldien dit laatste geval exteert, en het Plaatzelijk Bestuur de Amotie van zoodanig Perceel noodig vindt, tot voorkoming van ongelukken, die door bouwvalligheid en te vrezen instorting zouden konnen veroorzaakt worden, hetzelve zulks, bij een schriftelijk Adres, aan het Ministerie van Finantiën zal behooren te vertonen, en daar bij verzoeken, om alzulk Gebouw, zijnde No. te mogen laten amoveeren, zonder gehouden te zijn te voldoen aan het gerequireerde, bij Artikel 15. der Ordonnantie op het Middel der Verponding, dat dit Adres, van wege het plaatzelijk Bestuur ter verzending overgegeven zijnde, aan den Commissaris tot het werk der Verponding van het Arrondissement, door denzelven, met bijvoeging van zijne consideratien, zoo verre hij die mogt hebben, aan den Minister zal worden overgezonden, om daarop bij denzelven te worden gedisponeerd, zooals zal bevonden worden te behooren. Ten tweeden: dat, met betrekking tot zulke Perceelen, welke, wegens insolventie, bij executie worden verkocht, en waarvan de achterstallige en niet betaalde Anitcipatie Verpondingen, uit de Kooppenningen, zullen konnen gevonden worden, behoort te worden geobserveerd het gestatueerde bij Artikel 27. der Ordonnantie op het Middel der Verponding, als waarin ten dezen geene verandering kan worden gemaakt. Ten derden: dat, voor zoo veel betreft de geïncurreerde Boete, wegens de niet betaalde Anticipatie Verponding over 1806, het almede van zelve spreekt, dat dezelve op de Perceelen, welke wegens de achterstallige Verpondingen bij Executie verkocht worden, en uit welker Verkoopprijs dezelve achterstand niet kan gevonden worden, van geene Applicatie kan zijn, en alzoo daaraan niet kan verhaald worden. En dat, ten aanzien der Perceelen, wegens insolventie, bij Executie verkocht wordende, de Boete, wegens het niet betalen der Anticipatie-Verponding, niet behoort te worden gevorderd van alzulke Perceelen, welke tot en met den 15. November 1806, hebben gestaan onder de beheering van den na dien tijd insolvent geworden Eigenaar: vermits het verzuim van dezen niet behoort te worden gebracht ten laste van zijne respective Crediteuren; doch dat, ten aanzien van zoodanige Perceelen, die, uit hoofde van insolventie van den Eigenaar, vóór den 15. November 1806, onder beheering van Desolatie Boedelkamers, Sequestratie ofte eenige andere Administratie, zijn geweest, de Boete bij het 4. Artikel der Publicatie op de Anticipatie der Verponding, in dato 9 October 1806, bepaald, zoo veel zulks uit het Provenu der Koop-penningen zal konnen
21
geschieden, moet worden voldaan, tenware er voldoende redenen mogten aanwezig zijn, om daar van alsnog remissie te accordeeren. En is voords geresolveerd, naar aanleiding van de invitatie, dien aangaande, door den Minister, bij het 2de gedeelte van het voorsz. Besluit, aan den Heere LandDrost gedaan, en uit consideratie, dat niet overal naar behoren wordt geobserveerd het bepaalde bij Art. 15 der Ordonnantie op het Middel der Verponding, houdende, dat geene amotie van eenig Gebouw vermag te gescheiden alvoorens, ten genoegen van den Ontvanger van dat Middel, tot securiteit van de betaling der Verponding, sufficiënte cautie zal zijn gesteld, ofte wel de Verponding over de resteerende Jaren van het Tijdperk in eens gekweten, de Plaatzelijke Besturen binnen dit Departement ten sterksten te adhorteren, om toe te zien en zorg te dragen, dat binnen hunne Gemeente, geene Amotien van eenige Gebouwen, hoe genaamd, werden gedaan, tenzij daartoe alvoorens, door de Eigenaren, permissie zij verkregen van den Commissaris tot het werk der Verponding van het Arrondissement; welke dezelve permissie niet zal konnen verleenen, dan wanneer aan hem de Verponding van zoodanige Gebouwen over de resterende Jaren van het Tijdperk zal zijn betaald, of daarvoor, ten zijnen genoegen, sufficiente cautie zal zijn gesteld. – Zullende de aanslag van zoodanige Gebouwen in de Nieuwe Verponding, volgens welke de voorsz. betaling of cautie moet worden geregeld, geschieden door de Hoofd-Commissie tot de zaken der Verponding, op voordragt van den Commissaris. – En zal Extract dezer Resolutie worden gezonden aan ieder van de voormelde Plaatzelijke Besturen en Gerechten binnen dit Departement, om te strekken tot derzelver informatie en narigt, mitsgaders aan den Advocaat Fiscaal en aan den Inspecteur der Nationale Middelen te Lande in dit Departement, mede tot informatie. Accordeert met voorschr. Verbaal. De Secretaris Generaal. J. Hinlópen.
Amersfoort, den 15. July 1807. De Drost in het eerste kwartier Amersfoort Aan Schout en Gerechte van Doorn Van wege het Land-Drost Ambt van den Lande van Utrecht, aan mij zijnde toegezonden, eene Kopij van een Koninklijk Decreet van den 25. Juny 1807, is aan mij daar uit gebleken, de ernstige en dringende begeerte van Zijne Koninklijke Majesteit te zijn, dat, op de meest naauwkeurigste wijze, werde gewaakt op alle de Vreemdelingen, en onbekende personen, die geen beroep, of vaste woonplaats hebben, en die zich in de Departementen van dit Rijk mogten ophouden en bevinden, zonder dat zulke personen in staat zijn het oogmerk van hun verblijf aldaar te konnen aantonen, of van goede en behoorlijke Paspoorten voorzien te zijn, en dat, ten dieneinde, een naauwkeurig onderzoek zoude moeten geschieden, of, onder die Vreemdelingen, zich ook personen bevonden, die zich aan de Conscriptie, of aan den Militairen Dienst van het Fransche 22
Keizerrijk hadden onttrokken, en dat dezelve gevonden wordende dadelijk zouden worden gearresteerd, en, zonder eenig verwijl, overgeleverd aan de Geconstitueerde Magten van het Fransche Keizerrijk, die het naast aan onze Grenzen liggen, terwijl de Gemeente-Bestuuren mede, met alle mooglijke naauwkeurigheid, zouden behooren mede te werken, om dit Decreet te doen ter uitvoer brengen, zijnde de Commandanten en andere Militaire Chefs gehouden om, des verzocht, de sterke hand daar toe te leenen. Ik heb noodig geoordeeld Ul. van het voorsz. Koninklijk Decreet, bij deze, de vereischte kennisse te geven, met dringend en ernstig verzoek, om op de prompte executie van hetzelve Decreet behoorlijke en efficacieuse maatregelen daar te stellen, en, indien zich, in de executie van hetzelve, iets belangrijks aan Ul. mogt opdoen, als dan mij daarvan, ten spoedigsten, te informeeren, teneinde, langs dezen weg, het oogmerk van het Gouvernement, tot opsporing en ontdekking van Fransche Conscrits of Deserteurs, zoude konnen worden bereikt, en Gijl. van geene onachtzaamheid in deze beschuldigd. Ik blijve met achting. De Drost voornoemd. (was geteekend:) S. Camp.
Utrecht, den 31. Augustus 1807. De Land-Drost van het Departement, Lande van Utrecht, Aan Schout en Gerechte van Doorn Bij eene Missive van Zijne Excellentie, den Minister van Finantien van Zijne Majesteit, den Koning van Holland, geschreven in den Haag, den 28 Augustus 1807, aan Mij zijnde toegezonden, een extract uit het Register van deszelfs besluiten van dien dag, Litt. N.N. waarbij als gequalificeerden, van wege den Koning, tot de herzieninge over de richtige aangeving voor het middel, der Verponding van de Gebouwen in de Dorpen en ten platten Lande, in het Departement Utrecht, worden gecommitteerd de Heeren J. Collart, Commissaris tot het Werk der Verpondinge in het ressort en Arrondissement Meppel, en J. Heshusius, Commissaris tot het Werk der Verpondinge in het ressort Grave, Arrondissement Boxmeer, heb ik, ter voldoening aan het oogmerk van welgemelden Minister, noodig geoordeeld Ul. daarvan kennisse te geven, gelijk geschiedt bij deze, met uitdrukkelijke last, om de voornoemde gequalificeerden, in die qualiteit, te erkennen, en, zoo noodig, alle hulp en adsistentie in de uitoefening van hunne Commissie te verleenen, en speciaal ook om, op derzelver aanvrage, de vereischte ordres te stellen, teneinde de gequalificeerden van wege den Koning tot de algemeene tauxatie, welke aan hun lieden zullen worden toegevoegd, door de Ingezetenen, zonder hindernis, in hunne Gebouwen, en op hunne eigendommen worden toegelaten. Ik blijve met achting, De Land-Drost voornoemd. J.H. van Lynden. 23
Utrecht, den 5. September 1807. De Land-Drost van het Departement, Lande van Utrecht, Aan Schout en Gerechte van Doorn Bij eene missive van den Heere Staatsraad Cambier, gechargeerd met de Portefeuille van het Ministerie van Jusititie en Politie, geschreven in den Hage, den 3. September 1807, is aan mij toegezonden een kopij-extract uit het register der Decreten en besluiten van Zijne Majesteit, den Koning van Holland, in dato 2. September bevoorens, No. 1. waarbij is besloten, dat, in het vervolg, door alle personen, welke paspoort mogten verlangen, om zich naar buiten ’s Lands te begeven, opgave zal moeten worden gedaan, of zij voornemens zijn, de reize te Land, dan wel ter Zee te doen, en dat daarvan in het paspoort melding zal worden gemaakt, in diervoege, dat, wanneer de verzoekers om paspoort van voornemen zijn, te Land te reizen, in het paspoort, alleenlijk, zullen worden gesteld de woorden: te Lande, terwijl in het andere geval, en, wanneer hun oogmerk is ter Zee te reizen, door hen, eene specifieke opgave gedaan, en in het paspoort zal moeten worden uitgedrukt, zoo van den naam van het Schip en van den Schipper, als van de plaats, vanwaar zij zullen vertrekken, met juiste aanwijzing tevens van de plaats van destinatie. Ik heb, ter voldoening aan het oogmerk van den gemelden Heere Staatsraad Cambier, gemeend, den inhoud van het voorsz. Koninglijk Decreet bij deze te moeten brengen ter Uwer kennisse, ten einde bij het afgeven der Certificaten, tot bekoming van Koninglijk paspoort, al dat gene, wat bij opgemeld besluit gevorderd wordt, te observeeren, en naar te komen. Ik blijve met achting De Land-Drost voornoemd, J.H. van Lynden.
1 Oct. 1807. No. 31. Lodewijk Napoleon, door de gratie Gods en de Constitutie des Koningrijks, Koning van Holland. Gehoord de Staatsraad, hebben Wij gedecreteerd, en decreteren: Art. 1. Wordt gearresteerd de navolgende Verdeeling van het Koningrijk Holland in Jagt-Districten, over elk van welke, onder het oppertoezigt van den Opper-Jagermeester, een LuitenantJagermeester zal worden aangesteld, en zulks naar aanleiding van deszelfs ligging. Departement Stad en Lande van Groningen. 1ste Jagt-District, Hunsingo-Kwartier. 24
2de -Fivelingo-Kwartier. 3de -Stad Groningen en het Goregt. de 4 -Wester-Kwartier. 5de -Het Old-Ambt, en de 6 Wedde en Westwoldingerland. Departement Vriesland. 1ste Jagt-District, Hemelumer, Oldenphart, Gaasterland, Lemsterland, Doniawerstal, Haskerland, en de Steden Workum, Hindelopen, Sloten en Stavoren met derzelver Regtsgebied. 2de -Weststellingwerf, Ooststellingwerg en Schoterland. de 3 Jagt-District, Opsterland en Smallingerland. 4de -Angewierden, Utingeradeel, Ijdaarderadeel, Rauwederahem, Wimbritzeradeel, en de Steden Sneek en Ijlst met hun Regtsgebied. 5de -Wonseradeel, Hennaerderadeel, Barderadeel, Franekeradeel, met de Steden Bolsward, Franeker en Hindelopen met hun Regtsgebied. 6de -Barradeel, Oude en Nieuwe Bildt, Menuldumadeel, Leeuwarderadeel, Ferwerderadeel met de Stad Leeuwarden. 7de -Tietjerksteradeel, Dantumadeel, Acht Kerspelen, Kollumerland, Oostdongeradeel, Westdongeradeel en de Stad en Regtsgebied van Dokkum. 8ste-De Eilanden Ameland, Vlieland, Terschelling en Schiermonnikoog. Drenthe. 1ste Jagt-District, De Dingspellen Zuiderveld en Oostermoer. 2de -De Dingspellen Noorderveld en Rolde. 3de -Het Bijler Dingspel. de 4 -Het Drieverder Dingspel. Overijssel. 1ste Jagt-District, Drost-Ambt van Vollenhoven met Steenwijk en Steenwijkerwoldt. 2de -Het Nesselter Karspe, Mastenbroek en Genemuiden, voorts het Eiland Schokland. 3de -Zwol met deszelfs Schouts-Ambts, Stad Kampen, Kamperveen, DrostAmbt van Ijsselmuiden, Grafhorst en Zalk. 4de -De Schout-Ambten Wijhe, Oost en Raalte. de 5 -De Schout-Ambten Dalfsen en Heino. 6de -Deventer met de Schout-Ambten Colmschaten, Batmen en Holten. de 7 -Stad en Geregte van Almelo, Vrieseveen, Borne, Rijssen, Goor, Diepenheim en het Drost-Ambt van Haaxbergen. 8ste-Stad en Land-Geregt van Ootmarsum, Tubbergen, Dennekamp, Stad en Land-Geregt van Oldenzaal, Losser en Weersselo en het Stad en LandGeregte van Enschede, Delden en Hengelo. 9de Jagt-District, De Schout-Ambten van den Hardenberg, Ommen, den Ham, Hellendoorn en Gramsbergen. 10de -- De Schout-Ambten Staphort, Ijhorst en Roveen. Gelderland,. 1ste Jagt-District, Thielre en Bommelrewaarden met de Steden Thiel en Bommel. 2de -De Landen van Buren en Kuilenburg. 3de -Het Ambt van Nederbetuwe. 25
4de -Het Ambt van Overbetuwe. 5de -Het Ambt van Maas en Waal. de 6 -Stad en Schependom, mitsgaders het Rijk van Nijmegen en Groesbeek,. 7de -Stad en Schependom van Arnhem, Stad en Rigter-Ambt van Wageningen, Scholt-Ambt Renauw en Dorenweert. 8ste-Scholt-Ambten Eede, Barnevelt en Rheede met het District van Rozendaal, Scherpenzeel en Geldersch Veenendaal. 9de -Scholt-Ambt Brummen, Bannerije van Bahr en Lathum en het District Westervoort. 10de-Scholt-Ambt Apeldoorn en het Koninklijk Domein het Loo. de 11 -Scholt-Ambt Epe, en het Regter-Ambt het Oldebroek. 12de-Scholt-Ambt Voorst in het Regter-Ambt Nijbroek. de 13 -Scholt-Ambten Hattem en Heerde. 14de-Stad en District Elburg tot aan de Overijsselsche Grenzen. de 15 -De Scholt-ambten Doornspijk en Ermelo. 16de-Stad en Regtsgebied van Harderwijk en de Scholt-Ambten Putten en Nijkerk. 17de-Stad en Regter-ambt van Doesburg, Rigter-Ambten van Keppel en Didam, ’s Heerenberg, Genderingen en Etten, Netterden en Hurselo. 18de-Baanderije van Bronkhorst. 19de-Rigter-Ambten van Steenderen, Hengelo, Vorden, Warensveldt en Wigmondt. 20ste-Districten van Wisch, Ligtenberg en Bredevoort. ste 21 -De Stad en Rigter-ambten Deutichem, Rigter-ambten Zelhem en Roderlo. 22ste-Stad en Regtsgebied van Groenlo, benevens het Drost-ambt van Borculo. 23ste-Het Schout-ambt van Lochem, mitsgaders het Stadsgebied, zoo verre die beide aan de West-en Zuidzijde van de Rivier de Berkel zijn gesitueeerd, met het District den Wildenberg. 24ste-Stad en Scholt-ambt Lochem, voor zoo verre dezelve aan de Noord- en Oostzijde van de Berkel liggen, en het District Verwolde. 25ste-Stad en Schependom van Zutphen, met de Rigter-ambten Almen en Gorssel. 26ste-Kring van Dorth. Utrecht. 1ste Jagt-District, Het Kwartier van Eemland met het Domein van Zoestdijk, benevens de Stad en het Gebied van Amersfoort, en het District Hoevelaken. 2de -Het gedeelte van het Overkwartier, beginnende met de Bildt, en loopende aan de Oostzijde van den Krommen Rhijn, tot aan Eemland en de Geldersche Grenzen, voorts de Stad en het District van Rheenen. 3de -Stad Utrecht en deszelfs Vrijheid, mitsgaders het geheele District, liggende tusschen de Westzijde van den Krommen Rhijn, de Noordzijde van den Vaartschen Rhijn, en loopende tot aan den Rhijn, met de Stad en het Gebied van Wijk bij Duurstede. 4de -Het District gelegen tusschen den Vaartschen Rhijn en Leydsche Trekvaart, beide Westzijde tot aan de Grenzen van de Departementen
26
Amstelland en Maasland, voorts Stad en Lande van Montfoort, en Stad en Lande van Ijsselstein en onderhoorige Districten, mitsgaders Schoonhoven. 5de -Het Nederkwartier, voor zoo veel betreft de Landen, gelegen aan de Oost- en Zuidzijde der Vecht, wordende dit District wijders omgeven door de Grenzen van Amstelland en Maasland, Eemland en de Stad Utrecht. 6de -De Landen gelegen tusschen de Vecht en de Leydsche Trekvaart, Noordzijde, en ompaald door de Stad Utrecht en de Grenzen van Amstelland en Maasland. Amstelland. 1ste Jagt-District, Stad en Jurisdictie van Amsterdam en Amstelland. 2de -Het Gooiland, de Loosdrechten, Mynden, Tekkoop, Hollandsch Loenen, Weesp en Weesper Karspel, met de Stad en het Gebied van Naarden, en de Stad en het Gebied van Muyden. 3de -De Landen onder Kennemerland, ten Noorden en Oosten van het Haarlemmermeer gelegen, en beginnende aan het Gemeenelands Huis Zwanenburg, en loopende langs Amsterdam, Amstelland tot op de Grenzen van Maasland. 4de -Hillegom, Bennebroek en Heemstede, tot aan de vrijheid van de Stad Haarlem, met de Landen onder Noordwijkerhout, Vogelenzang en Langeveld, in het Departement Amstelland gelegen. 5de -Stad Haarlem en deszelfs Vrijheid, Zantvoort, Bloemendaal en de Landen in Kennemerland, tot en met Spaarndam. 6de -Velzen, Zandpoort en Brederoode. de 7 -Beverwijk, Assendelft, Wijk aan Duin, Wijk aan Zee, de Wijkermeer tot aan de Zaan, Westzijde. 8ste-Kastricum, Limmen en de overigen Landen onder Kennemerland, tot aan de Vrijheid van Alkmaar en de Egmonden. 9de -Stad en Vrijheid van Alkmaar, de Egmonden, Wimmenum, Berghem, Geestemer-Ambacht, Heerhuigenwaard, de Landen ten Noordwesten der Lange Reis, tot in het Meer bezuiden Wieringen, Wieringerwaard, de Zijpe, en de Landen aan de Noordzee, gelegen van de Egmonden tot aan Kalandsoog. 10de-Van Kalandsoog tot en met den Helder, de Eilanden Texel en Wieringen. 11de-De vier Coggen, met de Steden Hoorn, Enkhuizen en Medemblik, in de Landen, loopende tot aan de Oostzijde den Lange Reis, Heerhuigenwaard, Schermermeer en de Beemster. 12de-De Schermermeer, Schermer Eiland, de Beemster, Wormerban, Wormermeer en Oostzanen. 13de-Het Baljuwschap van Waterland, Purmerend, de Purmer, Purmerland, Katwoude, met de Steden en Regtsgebieden van Purmerend, Edam en Monnickendam, met het Eiland Marken en Urk. Maasland. 1ste Jagt-District, Den Haag, Haag-Ambacht, de Landen onder Loosduinen, aan de Zuid-Oostzijde der Weg, Wateringen, met de Landen, zoo aan de Westzijde der Lee of Lier, Wateringen en de Gaagh, tot aan Delft zijn gesitueerd, en Rijswijk, voor zoo verre zulks aan de Westzijde der Delftsche Trekvaart is gelegen, mitsgaders Voorburg.
27
2de Jagt-District, Stad Delft, mitsgaders het overige gedeelte van Delfland, voor zoo verre het aan Schieland sluit, en aan de Oostzijde der Trekvaart, waar Overschie is gelegen. Rijswijk voor zoo verre het aan de Oostzijde der Trekvaart ligt, Nooddorp tot aan de Grenzen van Rhijnland, Leydschendam en Veur. 3de -Voorschoten, Zuidwijk, Wassenaer, Valkenburg, en de beide Katwijken, tot aan de Westzijde van den Rhijn, en het nieuwe Kanaal, tot aan Zee, en van daar langs de Zee, tot aan den Haag, en de Noordzijde der Scheveningsche Weg. 4de -Scheveningen en de Duinen, van daartoe tot aan den hoek van Holland, mitsgaders de Landen, gelegen aan de Westzijde van den Loosduinschen en Monstersche Weg, met in begrip van Ter Heide en Staalduin. 5de -Het Dorp Loosduinen, Monster, Hondsholredijk, ’s Gravezande, Naaldwijk, Polanen, tot aan den Maasdijk bij de Orange Sluis. 6de -De Orange Sluis en Polder, met de Buitenlanden langs de Maas, voorts langs de Zuidzijde der Lee of Lier, Watering op Schipluiden, van daar langs de Zuid-Oostzijde der Vaart tot op Delft, en van daar langs de Westzijde der Trekvaart op Overschie, tot aan de Grenzen van Schieland, met de Steden Maassluis en Vlaardingen. 7de -Rotterdam, deszelfs Regtsgebied en de Baljuwagie van Schieland, met de Stad Schiedam. 8ste-De Noordzijde van het nieuwe Kanaal te Katwijk en den Rhijn op Leyden, de Stad Leyden, en van daar langs de Westzijde der Trekvaart op Noordwijkerhoek, Noordwijk Binnen, en Noordwijk aan Zee, tot aan de Grenzen van het Departement Amstelland, mitsgaders het District van Warmond. 9de -De Oostzijde van de Trekvaart op Haarlem, beginnende bij het Tolhek, Voorhout, Sassenheim, Lisse en Lisserpoel, tot aan de Meer met Vennip. 10de-De Oostzijde van de Kromme Zijl, voor zoo verre die niet door het District van Warmond loopt, Alkemade, Leyderdorp, Heer Jacobswoude en Esselijkerwoude, tot aan de Leydsche Meer. 11de-Oudshoorn, Aarlanderveen, Langeraar en Korteraar, Nieuwveen en de Landen verder aldaar onder Rhijnland gelegen, loopende tot aan de Grenzen van het Departement Amstelland van het Watergraafschap van Woerden, en tot aan de Westzijde van den Rhijn. 12de Jagt-District, De Landen gelegen tusschen den Rhijn en Leydsche Trekvaart van Delft, de Stad Gouda met het Watergraafschap van Woerden. 13de-Dordrecht met het Eiland, de Lande van Strijen, Ijsselmonde en de Krimpenerwaard. 14de-De Stad Brielle, het Land van Voorne, van Putten, de Beijerlanden, Goeree, Overflacquée en Rozenburg. 15de-De Stad Gorcum, Lande van Arkel, Alblasserwaard, Liesveld, met het Land van Altena, en het Land van Heusden, zoo verre het in ’t Departement Maasland ligt. 16de-Steden en Lande van Vianen, Leerdam, Heukelom en Asperen. Zeeland. 1ste Jagt-District, Het Eiland Walcheren met Noord-Beveland. 2de -Zuid-Beveland, Wolfaartsdijk en Oost-Beveland. 3de -Het Eiland Schouwen en Duiveland. de 4 -Stad en Lande van Tholen met Philipsland.
28
Braband. 1ste Jagt-District, Kwartier van Oosterwijk, met de Stad en vrijheid van ’s Bosch. 2de -Het Kwartier van Maasland met de Stad Heusden, en de Landen aan de Westzijde der oude Maas, nu bij Braband gevoegd. 3de -Het Kwartier van Kempeland, met de Stad en het Gebied van Eindhoven. 4de -Het Kwartier van Peelland, met de Stad en het Gebied van Helmond. 5de -Stad en Landen van Bergen op Zoom, bestaande uit de West- ZuidOost en Noorder-Kwartieren, voorts Stad en Lande van Steenbergen en Princeland met den Polder Hinkelenoord. 6de -Stad en Lande van de Willemstad, Klundert en Zevenbergen, Stad en Lande van Geertruidenberg en de Langestraat. 7de --Stad en Vrijheid van Breda, mitsgaders dat gedeelte der Baronnie, het geene aan de Westzijde der Merck gelegen is. 8ste Jagt-District, Het ander gedeelte van den Lande van Breda, het geen ten Noord-Oosten der Merck is gelegen. 9de -De Lande van Ravestein, Megen en Gemert. de 10 -Stad Grave en den Land van Kuijk. 11de-Boxmeer, Deffelt en St. Anthonis. Art. 2. Deze verdeeling wordt provisioneel gerresteerd voor de Jagtsaizoenen, in den jare 1807 en 1808. Art. 3. Onze Minister van Justitie en Politie en onzen Opper-Jagermeester, zijn belast met de executie van het tegenwoordig Decreet. Gegeven in ons Koninklijk Paleis in het Bosch, den 1sten October van het Jaar 1807, en van onze Regering het tweede. (Geteekend) Lodewijk (Onderstond) Wegens den Koning, De Minister Secretaris van Staat, (Geteekend) W.F. Röell. Zullende een afschrift van dit Decreet aan den Minister van Justitie en Politie, en den Opper-Stalmeester, als waarnemende de functiën van Opper-Jagermeester, en de eerste Sectie uit den Staatsraad worden gegeven. Conform aan het Origineel. De Minister-Secretaris van Staat, (Geteekend) W.F. Röell. Voor Kopij conform. [handtekening]
Utrecht, den 5. October, 1807. De Land-Drost van het Departement, Lande van Utrecht, Aan Schout en Geregte van Doorn 29
Bij eene Missive van Zijne Excellentie, den Minister van Oorlog van Zijne Majesteit, den Koning van Holland, geschreven in den Hage, den 2. Dezer maand, aan mij kennis zijnde gegeven, dat, bij een Koninglijk Decreet van den 30. September laatstleden, was bepaald: dat alle rekruteering voor ’s Konings Armée, provisioneel moet ophouden, en dat, uit kracht van dit Besluit, de in het werk gestelde middelen, ter bevorderinge van de kompleteeringe van het Corps Gendarmerie, moeten worden gefurcheerd: heb ik gemeend, Ul. daarvan kennis te moeten geven, gelijk geschiedt bij deze, teneinde te strekken tot Ul. informatie en naricht. Wordende midsdien mijne aanschrijvinge, in dato 31 Augustus 1807, aan Ul. ter bevordering der rekruteering van het voorsz. Corps Gendarmerie toegezonden, bij deze, provisioneel, ingetrokken, en buiten verder effect gesteld, tot nadere dispositie. Ik blijve, met achting. De Land-Drost voornoemd. J.H. van Lynden.
Utrecht, den 12. October, 1807. De Land-Drost van het Departement, Lande van Utrecht, Aan Schout en Geregte van Doorn Bij een Extract uit het Verbaal van Zijne Excellentie, den Minister van Zijne Majesteit, den Koning van Holland, tot de Binnenlandsche Zaken, in dato 9. October 1807, No 6, bij eene geleidende Missive heden ingekomen, is aan mij toegezonden een Kopij Authentiek van een Extract uit het Register der Decreten en Besluiten van Hoogstgemelde Zijne Majesteit van den 7. Dezer lopende maand No 4, waarbij, ter wegneminge der zwarigheden, welke aan ’s Lands Ambtenaren zouden konnen worden gemaakt, in het vorderen van Acten van Indemniteit, is besloten: Eerstelijk: dat een ’s Lands Ambtenaar, van geene Acte van Indemniteit voorzien, tot armoede vervallende, met zijn huisgezin zal komen tot laste van die Armenkas, tot welke hij, ten tijde van zijne benoeming tot armoede zijnde vervallen zoude hebben behoord. Ten tweeden: dat, bij overlijden van een zoodanig ’s Lands Ambtenaar, ingevalle hij eene Weduwe, Kind, of Kinderen mogt nalaten, die Weduwe, Kind, of Kinderen, ten laste van diezelve Godsdienstige Gezindheid komen, en door dezelve zullen moeten worden onderhouden of ondersteund, waar ter plaatze derzelver Man of Vader mogt overleden zijn, welk onderhoud en verzorging mede zullen plaats grijpen, ingevalle een dusdanig Ambtenaar, door ongesteldheid van Geest of Ligchaam, buiten staat mogt zijn, daar in zelve te voorzien, althans, voor zoo verre hij bevonden mogt worden de kosten, tot dat einde noodig, geenzins te konnen supporteeren. Ik heb gemeend den inhoud van het voorsz. Koninglijk Decreet te moeten brengen ter Uwer kennisse, gelijk geschiedt bij deze, teneinde te strekken tot Ul. informatie, en om u, bij voorkomende gevallen, daar naar te gedragen. 30
Ik blijve, met achting. De Land-Drost voornoemd. J.H. van Lynden.
Utrecht, den 17. October, 1807. De Land-Drost van het Departement, Lande van Utrecht, Aan Schout en Geregte van Doorn Uit een Besluit van Zijne Excellentie, den Minister van Finantien van Zijne Majesteit, den Koning van Holland, van den 8. October 1807, No. 41, aan mij zijnde gebleken, dat de Directeur van het Kantoor ter vervaardiging van het Klein Zegel op de Acten en Patenten was geautoriseerd, om met den aanvang van het jaar 1808, en vervolgens jaarlijks, een stel Zegel-Stempels, ten minsten 14 dagen na den eersten Januarij, onverbroken, ten Kantore voorhanden te houden, ten einde, gedurende dien tijd, alle zoodanige Françijnen, welek uit de respective Departementen, ter zegeling met Zegels van het afgelopen jaar, om te dienen tot Acten of Instrumenten, welke in de laatste dagen van zoodanig jaar gepasseerd zijn, worden ingezonden, met Zegels van het afgelopen jaar, voor zulke Acten of Instrumenten gevraagd wordende, te doen voorzien, geve ik Ul. daar van, bij deze, kennis, met aanschrijving om de noodige zorge te dragen, dat, uiterlijk binnen den gestelden termijn van veertien dagen, na den eersten Januarij van ieder jaar, de bij opgemeld ’s Ministers Besluit bedoelde Françijnen, aan het Kantoor ter vervaardiging van het Klein Zegel op Acten en Patenten, zijn bezorgd. Ik blijve, met achting. De Land-Drost voornoemd. J.H. van Lynden.
Utrecht den 27 October 1807 Fischer Agent van ’t Ministerie van Oorlog Aan Het Gemeente Bestuur van Doorn Daar ten mijnen Bureele alhier, aanstaande Zaturdag, den 10e dezer maand, de gedane wagen vragten geduurende de maand september 1806 betaald zullen worden, neeme ik de Vryheid UL: te verzoeken, mij op voornoemd dag des morgens tusschen 10 en 12 Uuren, Een gevolmagtigde te zenden tot den ontvangst van Ul: Competeerende gelden. Jk hebbe Eer mij met Achting te noemen Den Agtent voornoemd. Fischer.
31
Extract uit het Verbaal van het Verhandelde bij den Minister van Zijne Majesteit den Koning van Holland, tot de Binnenlandsche Zaken. Vrijdag den 13 November 1807. Gehoord het gerapporteerde van den Hoofd-Commis J.D. Janssen, als volgens des Ministers Besluit van den 10den September No. 11 gelast, om te dienen van advis, omtrent het geene zoude behooren verrigt te worden, ten gevolge van het Koninklijk Besluit van den 5de bevorens No. 21; waarbij de Minister is geautoriseerd, om bij voorkomende vacaturen van Predikants plaatsen bij de Hervormde Gemeenten in Steden, welke gevoeglijk door een minder getal Leeraars kunnen bediend worden; als mede op Dorpen, die zonder wezenlijk nadeel voor de belangen van den openbaren Eeredienst met anderen kunnen worden gecombineerd, het getal der Predikanten en daar door ’s Lands uitgaven te verminderen, en om tot dat einde convenabele schikkingen te beramen, naar aanleiding der Besluiten van den 28ste Februarij ll. No. 28, en 25ste Maart daaraanvolgende No. 20; met verderen last om van deszelfs verrigtingen, ten gevolge dezer autorisatie, ieder half jaar aan Zijne Majesteit verslag te doen. En in aanmerking genomen, dat de vermindering van ’s Lands uitgaven het hoofddoeleinde is van de gemelde op den Minister verstrekte autorisatie, en dienvolgens alleen in dit geval in aanmerking kunnen komen zoodanige Hervormde Gemeenten, wier Leeraars geheel of gedeeltelijk van den Lande of uit andere publieke Kassen betaald worden, en wier inkomsten niet geheel profluëren uit Plaatselijke Pastorij-goederen, of toelagen der respective Hervormde Gemeenten. Wijders dat des Konings intentie is, dat deze vermindering van het getal der Predikanten geschiedde zonder wezenlijk nadeel voor de belangen van den openbaren Eeredienst, en dat dus geen besluit daartoe behoort genomen te worden, voor en al eer ten dezen alle vereischte informatiën zijn ingewonnen en overwogen. Eindelijk, dat bij gelegenheid van zoodanige verminderingen in het getal der Predikanten, of bij het vaststellen van combinatiën, aan die genen, welken daardoor een bezwaar of meerdere arbeid zoude worden opgelegd, in redelijkheid eenige vergoeding behoordt bezorgd, of andere convenabele schikkingen tot verligting gemaakt te worden. Is besloten: Vooreerst, ten regelmaat der in deze te houdene handelwijze, provisioneel en behoudens nadere dispositie, vasttestellen de navolgende bepalingen omtrent de Nederduitsche Hervormde Gemeenten, wier Leeraren geheel of gedeelteijk uit publieke, dat is, Lands, Stads of Dorps-Kassen, bezoldigd worden; met uitzondering der Gemeente in het Departement Braband en de bezuiden de Waal gelegene Dorpen onder het ressort der Classis van Nymegen. 1o. Wat het Platte Land en alle Stand-plaatsen van één’ Predikant betreft: Ingeval van vacature, zullen alleen zoodanige Gemeenten gecombineerd of vereenigd worden, welke wegens derzelver geringheid, ter vervulling harer behoeften, niet volstrektelijk eenen afzonderlijken Leraar vereischen, en wier locale situatie van dien aard is, dat een naburig Predikant den dienst aldaar kan waarnemen, of ingeval van volkomene vereeniging der herderlijke functiën voegzaam kan vervullen. 32
Gemeenten derhalve die niet meer dan 200 Zielen behelzen, worden als combinabel beschouwd, ten zij gewigtige omstandigheden de afzonderlijke vervulling derzelve mogten vereischen. Daarentegen zal ten aanzien van Gemeenten boven de 200 Zielen, nog? worden besloten om dezelve met andere te combineren, ten zij zeer gunstige omstandigheden, b.v. eene bijzondere nabijheid en goede gelegenheid bij andere plaatsen, oorzaak was, dat zulks gevoegzaam, zonder nadeel voor die Gemeenten, kon plaats hebben. 2o. Wat aangaat de Steden en groote Gemeenten, door meer dan één’ Leraar bediend wordende: Elke Gemeente, die 2000 Zielen bevat, en thans in het bezit is van twee Predikanten, zal dezelve behouden, zonder dat nogtans hier uit eenige consequentie zal kunnen getrokken worden voor Gemeenten van die grootte, welke thans maar door één’ Leeraar bediend worden. Aan Gemeenten van minder dan 2000 Zielen zal alleen dan het behouden van een tweeden Predikant worden toegestaan, wanneer bijzondere omstandigheden zulks vorderen, speciaal indien de dienst niet door een’ Predikant kan worden vervuld, en tevens niet gevoeglijk kan verminderd of verligt worden. Grootere Gemeenten zullen een meerder getal Predikanten behouden, naar evenredigheid van derzelver talrijkheid, en zal daaromtrent, voorbehoudens de consideratie van omstandigheden die ten dezen uitzonderingen zouden kunnen noodig maken, in acht worden genomen, dat voldoende zal worden geacht: 1 voor Gemeenten beneden 2000 Zielen één Predikant. 2 -van omtrent 2000 tot 4000 Zielen twee Predikanten. 3 --4000 6000 drie 4 --6000 8000 vier 5 8000 10000 vijf 6 10000 13000 zes 7 13000 16000 zeven 8 16000 20000 acht 9 20000 Zielen en daar boven negen Wat betreft de drie aanzienelijke Hervormde Gemeenten in de Steden Amsterdam, Rotterdam en den Haag, alvorens te bepalen het getal waarop de Predikanten in dezelve Steden respectivelijk bij eventuële vacature zouden kunnen worden gereduceerd, worden de respective Klassen, waaronder de gemelde Steden ressorteren, aangeschreven: om den Minister ten spoedigsten en na verhoor der belanghebbenden te dienen van berigt en informatiën, wat daaromtrent met in het oog houding der bovengemelde principes zouden kunnen gedaan worden. Ten tweeden, ten aanzien der Nederduitsche Hervormde Gemeenten in het Departement Braband, en onder het ressort der Klassis van Nymegen bezuiden de Waal, in acht te nemen de bijzondere omstandigheden dier Gemeenten, als welke de volstrekte toepassing der vermelde bepalingen, zonder wezenlijk nadeel [rest van dit extract ontbreekt helaas.]
In den Haag, den 27sten November 1807. De Minister van Oorlog van Zyne Majesteit den Koning van Holland 33
Aan het Gemeente-Bestuur van Doorn Mijne Heeren! Hier nevens bekomt Gijlieden het door mij, met Willem van Ryn, wonende in den Haag, aangegaan Contract tot de Leverancie van de Vivres en verdere benoodigdheden voor de Armée van het Rijk, Hospitalen en Militaire Wachten gedurende den jare 1808. De elucidatiën, welke ik bij mijne Missive van den 24sten December 1806 No. 12, de vrijheid nam, Ulieden mede te deelen, zijn ook weder op deze entreprise toepasselijk, en refereren mij, kortheidshalve, en om in geene herhalingen te vallen, aan dezelve; alleen acht ik het noodig, Ulieden te doen opmerken, dat, met relatie tot de uitdeeling van Vuur en Licht aan de Wachten, door gewapende Burgers bezet, de intentie door verre de meeste Gemeente-Besturen niet volledig begrepen wordt, en gestadig Vuur en Licht voor Wachten requireren, aan wien dezelve niet kunnen worden verleend. Door pure Militaire diensten, welke door de Burgers verrigt worden, Mijne Heeren! worden alleen de zoodanige verstaan, welke door de Burgermagt verrigt worden, op eene daar toe expresselijk ingerigte schritelijke requisitie van den Plaatselijken Militairen Kommandant, of commanderenden Officier van het Arrondissement, en welke requisitie aan mij moet worden ingezonden, tot het betrekken van Wachten, om daar uit de noodige Posten voor ’s Rijks Gebouwen en Goederen uittezetten; daar het van zelve spreekt, dat indien dezelve niet aanwezig zijn, het bezetten van Wachten door Burgers niet anders kan worden beschouwd, dan als een maatregel van Ulieden tot handhaving der goede Orde, Rust en Politie, waar omtrent de kosten, die daar op vallen, ten lasten der Gemeente moeten koen. Ik verzoek Ulieden, het bovengemelde, zoo wel als de bepalingen van het Contract, voor zoo veel Ulieden aangaat, getrouw naar te komen, en verwacht van Ulieden alle mogelijke medewerking en behulpzaamheid in het strikt uitvoeren dier bepalingen. Ik heb de eer mij met achting te noemen. De Minister voornoemd. D. van Hogendorp.
34