Informatienotitie AAN
gemeenteraadsleden
VAN
College van Burgemeester en Wethouders
ONDERWERP
Informatienotitie Besluit Wmo en Jeugdzorg 2015
DATUM
29 januari 2015
KOPIE AAN
S. Rijninks, H.van den Warenburg
BIJLAGE
Besluit Maatschappelijke Ondersteuning Culemborg 2015 (reg. 713, doc 713_3_2) Besluit Jeugdwet Culemborg 2015 (reg. 713, doc 713_2_2) GEM ‐ 1421769/ 11707
REGISTRATIENUMMER
Aanleiding De gemeenteraad heeft 30 oktober 2014 ingestemd met de verordeningen Wmo en Jeugdzorg. Het College heeft vervolgens met instemming van de raad het uitvoeringsbesluit Wmo en Jeugd vastgesteld en zich verplicht de Raad te informeren over de opgenomen nadere regels. Deze informatienotitie gaat hierop in. Besluit Wet maatschappelijke ondersteuning In het Besluit Wmo staan nadere regels over het Persoonsgebonden budget (Pgb), melden van calamiteiten, betrekken van ingezetenen bij het beleid. Daarnaast staan er de gebruikelijke hoogten van de financiële tegemoetkoming bij maatwerkvoorzieningen en de bepaling en inning van de eigen bijdrage in vermeld. Nieuw is het artikel over het trekkingsrecht Pgb. Persoonsgebonden budget Er is een onderverdeling gemaakt in de hoogte van een pgb‐tarief voor dienstverlening. a. Als de dienstverlening wordt uitgevoerd door een aanbieder betreft het tarief per uur of per resultaat maximaal 100% van het laagste tarief van een door gemeente gecontracteerde aanbieder die een vergelijkbare vorm van dienstverlening biedt. b. Als de dienstverlening wordt uitgevoerd door een zzp’er betreft het tarief 90% van het laagste tarief van een door de gemeente gecontracteerde instelling/aanbieder met vergelijkbare dienstverlening. c. Als de dienstverlening wordt uitgevoerd door een persoon uit het sociaal netwerk dan bedraagt het uurtarief voor hulp bij het huishouden: 50% van het van toepassing zijnde producttarief hulp bij het huishouden; voor kortdurend verblijf € 30,‐ per etmaal; voor overige maatwerkvoorzieningen binnen de Wmo 2015: 50% van het laagste tarief per uur of per resultaat van een door de gemeente gecontracteerde instelling die een vergelijkbare vorm van dienstverlening biedt tot een maximum van € 20,‐ per uur. Melden van calamiteiten en geweld Er is een verplichting tot melden van calamiteiten aan de toezichthoudende ambtenaar door aanbieders, natuurlijke personen en zzp’ers die een algemene voorziening of maatwerkvoorziening leveren op basis van de Wmo. De melding dient uiterlijk binnen drie dagen na calamiteit te geschieden. In het Besluit staat welke items er in de melding moeten staan. Op verzoek van de toezichthoudende ambtenaar stuurt de aanbieder binnen twee weken na melding een feitenrelaas over de calamiteit toe Gemeente Culemborg Ridderstraat 250
Postbus 136 4100 AC Culemborg
Tel 0345 477 700 Fax 0345 477 950
[email protected] www.culemborg.nl
Vervolgblad Informatienotitie Pagina 2 aan de toezichthoudend ambtenaar. De ambtenaar geeft aan uit welke elementen het feitenrelaas moet bestaan. De toezichthoudend ambtenaar kan een verzoek doen tot een onafhankelijk onderzoek. Opzet van het onderzoek moet goedgekeurd worden door toezichthoudend ambtenaar. Betrekken ingezetenen bij beleid De Wmo raad vertegenwoordigt de Wmo doelgroep en adviseert het college in haar beleid. Zij hebben thema’s verdeeld in 7 werkgroepen/klankbordgroepen, te weten: jeugd, communicatie, vervoersstromen, sociale wijkteams, huishoudelijke hulp, participatiewet en uitvoeringsplannen t.a.v. beleidsplan Wmo en Jeugd. Zij worden voorzien van informatie vanuit beleidsambtenaren. Besluit Jeugdwet Het besluit Jeugdwet heeft nadere regels over het Persoonsgebonden budget, individuele en overige (vrij toegankelijke) voorzieningen zoals sociale wijkteams en Centrum Jeugd en Gezin en de kaders van het woonplaatsbeginsel. Persoonsgebonden budget Er is een onderverdeling gemaakt in de hoogte van een pgb‐tarief voor dienstverlening. d. Als de dienstverlening wordt uitgevoerd door een aanbieder betreft het tarief per uur of per resultaat maximaal 100% van het laagste tarief van een door gemeente gecontracteerde aanbieder die een vergelijkbare vorm van dienstverlening biedt. e. Als de dienstverlening wordt uitgevoerd door een zzp’er betreft het tarief 90% van het laagste tarief van een door de gemeente gecontracteerde instelling/aanbieder met vergelijkbare dienstverlening. f. Als de dienstverlening wordt uitgevoerd door een persoon uit het sociaal netwerk dan bedraagt het tarief ; voor kortdurend verblijf € 30,‐ per etmaal; voor overige diensten: 50% van het laagste tarief per uur of per resultaat van een door de gemeente gecontracteerde instelling die een vergelijkbare vorm van dienstverlening biedt tot een maximum van € 20,‐ per uur. Indeling in individuele en overige voorzieningen 1. Overige voorzieningen bedoeld als informatie, advies en kortdurende ondersteuning, zoals geboden door instellingen die door de gemeente worden gesubsidieerd, te weten: ‐ het Sociaal Wijkteam ‐ het Centrum voor Jeugd en Gezin ‐ de Jeugdgezondheidszorg ‐ het Welzijnswerk (inclusief jongerenwerk) ‐ het Schoolmaatschappelijk werk ‐ het Algemeen Maatschappelijk werk 2. Individuele voorzieningen,. Dit is een jeugdhulpvoorziening die op de jeugdige of zijn ouders is toegesneden. Deze voorziening wordt via een verleningsbeschikking in natura of bij pgb door het College verstrekt. Tevens wordt met de term verleningsbeschikking bedoeld een verwijzing door een organisatie of rechtspersoon die daar wettelijk toe bevoegd is op grond van de jeugdwet. In het Besluit zijn de organisaties terug te vinden, met een nadere uitleg in bijlage 2 van het besluit.
Vervolgblad Informatienotitie Pagina 3 Onderzoek en advisering In de verordening is aangegeven dat het College professionals kan aanwijzen voor het uitvoeren van het onderzoek en/of advisering. In het besluit is opgenomen dat dit de volgende professionals zijn: ‐ Wmo consulenten ‐ Leden van het Sociaal Wijkteam ‐ Maatschappelijk werkers ‐ Schoolmaatschappelijk werkers ‐ Jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen vanuit de jeugdgezondheidszorg Woonplaatsbeginsel Ingevolgde de jeugdwet wordt het woonplaatsbeginsel toegepast bij de inzet van de individuele voorzieningen. De kaders zijn per situatie nader uitgewerkt in bijlage 3.
Besluit maatschappelijke ondersteuning Culemborg 2015 Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Culemborg gelet op de Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015, het uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de Verordening maatschappelijke ondersteuning Culemborg, Besluit vast te stellen: Het Besluit maatschappelijke ondersteuning Culemborg 2015 Artikel 1. Begripsbepalingen In deze nadere regelingen de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. Aanbieder: rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. b. Dienstverlening: hulp die een persoon, instantie of onderneming biedt aan de cliënt. c. Persoonsgebonden budget (pgb): bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren en die een cliënt van derden heeft betrokken; d. Hulp bij het huishouden: het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden vaneen persoon dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort. e. Kortdurend verblijf: logeren gedurende maximaal drie etmalen per week met als doel het overnemen van de zorg ter ontlasting van de persoon die gebruikelijke zorg of mantelzorg aan de cliënt biedt f. Tarief of kostprijs: het bedrag dat de gemeente aan een aanbieder moet betalen voor de verstrekking van een voorziening in natura. g. Zzp’er :een ondernemer die geen personeel in dienst heeft, waarbij voor de vaststelling of er sprake is van een ondernemer de volgende criteria gelden: zelfstandigheid bij de inrichting van de eigen werkzaamheden en het uitvoeren daarvan; het voor eigen rekening en risico verrichten van werkzaamheden; het gericht zijn op en het perspectief hebben van het maken van winst; bekendmaking van het ondernemerschap; het streven naar meerdere opdrachtgevers. h. Inkomen: 1. Het verzamelinkomen of het belastbare loon van de aanvrager; 2. Het gezamenlijk verzamelinkomen of belastbare loon van de ouders of pleegouders van de persoon waarvoor een voorziening wordt aangevraagd indien deze persoon jonger is dan 18 jaar en geen echtgenoot heeft in de zin van artikel 1, lid 2 van de wet.; 3. Het gezamenlijk verzamelinkomen of belastbare loon van de aanvrager en zijn echtgenoot, indien de aanvrager een echtgenoot heeft in de zin van artikel 1, lid 2 van de wet. i.
Verzamelinkomen:Fiscaal begrip; het totaal van inkomsten en aftrekposten van de drie belastingboxen. De belastingdienst vermindert dit verzamelinkomen met een bepaald bedrag waarna het gecorrigeerde verzamelinkomen resteert. Dit staat vermeld op voorlopige teruggaaf, op de beslissing tegemoetkoming in de bijdrage kinderopvang, en de berekening/beslissing van de belastingdienst over de toezegging teruggaaf. Het betreft refertejaar 2.
j.
Belastbaar loon: Fiscaal begrip; loon voor de loonheffing. Indien er geen aangifte is gedaan dan via de jaaropgave het belastbaar loon gebruiken, of middels het loonstrookje; loon voor de loonheffing x 12 (of 13) x 1,08 (vakantiegeld).
k. Eigen bijdrage/eigen aandeel: Een door het college vast te stellen bijdrage, die bij resp. de verstrekking van een wmo- voorziening in natura, het persoongebonden budget (eigen
bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (eigen aandeel) betaald moet worden. De regels van de verordening Wmo en beleidsregels zijn hierbij van toepassing. De eigen bijdrage wordt bepaald en geïnd door het CAK (art. 16 Wmo) en is afhankelijk van het verzamelinkomen van de cliënt en de anticumulatie toetsing van Wmo- en AWBZ voorzieningen. De vaststelling van de hoogte van de eigen bijdrage/eigen aandeel staat niet in de gemeentelijke beschikking vermeld.
Hoofdstuk 1. Procedure en hoogte van het pgb Artikel 2: Hoogte persoonsgebonden budget (pgb) 1.
De hoogte van een pgb-tarief voor dienstverlening wordt bepaald op basis van de dienstverlening die anders als zorg in natura zou zijn geleverd. Hierin onderscheidt het college de volgende onderverdeling: a.
Als de dienstverlening wordt uitgevoerd door een aanbieder betreft het tarief per uur of per resultaat maximaal 100% van het laagste tarief per uur of per resultaat van een door de gemeente gecontracteerde aanbieder die een vergelijkbare vorm van dienstverlening biedt.
b. Als de dienstverlening wordt uitgevoerd door een zzp’er betreft het tarief per uur of per resultaat maximaal 90% van het laagste tarief per uur of per resultaat van een door de gemeente gecontracteerde instelling die een vergelijkbare vorm van dienstverlening biedt; c.
Als de dienstverlening wordt uitgevoerd door een persoon uit het sociaal netwerk dan bedraagt het uurtarief: Voor hulp bij het huishouden: 50% van het van toepassing zijnde producttarief hulp bij het huishouden; Voor kortdurend verblijf: € 30,- per etmaal; Voor de overige maatwerkvoorzieningen binnen de Wmo 2015: 50% van het laagste tarief per uur of per resultaat van een door de gemeente gecontracteerde instelling die een vergelijkbare vorm van dienstverlening biedt tot een maximum van € 20,- per uur.
Artikel 3: Toetsing motivatie eis, bekwaamheid en kwaliteit Een persoonsgebonden budget wordt na toetsing verstrekt, indien de cliënt aan alle onderstaande voorwaarden voldoet: a. Motivatie-eis: de cliënt stelt zich gemotiveerd op het standpunt dat hij de maatwerkvoorziening als pgb geleverd wenst te krijgen; hiertoe dient de cliënt een persoonlijk pgb-plan in bij de gemeente. Tevens wordt gewaarborgd dat het de beslissing van de aanvrager zelf is om een pgb aan te vragen en dat de aanvrager zich voldoende heeft georiënteerd op de voorzieningen in natura. b. Bekwaamheid: de cliënt dient naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat te worden geacht zijn belangen te kunnen behartigen en op eigen kracht dan wel met hulp uit zijn sociaal netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat worden geacht de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.
c.
Kwaliteit: naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren en die de cliënt van het budget wil inkopen, van goede kwaliteit (veilig, doeltreffend en cliëntgericht) zijn. De kwaliteit wordt benoemd in het persoonlijk pgb-plan.
Artikel 4: Persoonlijk plan bij pgb aanvraag 1. Een cliënt die een aanvraag doet voor een pgb heeft de verplichting een pgb-plan in te dienen bij de aanvraag. Het pgb-plan wordt in het onderzoeksdossier gevoegd en wordt gebruikt bij de beoordeling of de cliënt in aanmerking komt voor een pgb. 2. De cliënt geeft - al dan niet tezamen met zijn sociaal netwerk - in het pgb-plan tenminste de volgende onderdelen aan: Wat de motivatie is om een aanvraag voor een pgb in te dienen; • Hoe hij de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit gaat voeren; • Welke ondersteuning hij zou willen inkopen met het budget; • Op welke manier deze ondersteuning bijdraagt aan zijn participatie en zelfredzaamheid; • Hoe de kwaliteit van de ondersteuning is gewaarborgd; • Hoe eventuele meerkosten van de ondersteuning worden bekostigd; • Artikel 5: Trekkingsrecht pgb Het bedrag voor PGB wordt overgemaakt op rekening van de Sociale Verzekeringsband (SVB). De budgethouder geeft het te betalen bedrag (bon/factuur) door aan de SVB. Vervolgens verzorgt de SVB, na diverse controles, de betalingen aan de zorgverlener of zorginstelling. Zowel de budgethouder als de gemeente krijgt inzicht in de besteding van het PGB en ontvangen overzichten, waarin duidelijk wordt hoeveel van het PGB waaraan is besteed en wat er nog over is. Niet bestede bedragen worden teruggestort aan de gemeente. De volgende afspraken zijn gemaakt met de SVB: 1. Budget dat niet rechtstreeks aan zorg wordt uitgegeven, zoals administratiekosten, bemiddelingskosten, een eenmalige uitkering en een feestdagenuitkering niet uit het PGB te vergoeden. 2. Vergoeding van reiskosten aan de zorgverlener uit het PGB toe te staan. 3. Na einde PGB buiten schuld om van de budgethouder wordt maximaal één volledig maandsalaris uitbetaald (bij voldoende budget) ter compensatie van het verlies van inkomsten van de particuliere zorgverlener. 4. Mandaat aan de SVB te verstrekken om incidentele betalingen voor eenmalige verstrekkingen uit te voeren.
Hoofdstuk 2. Melden van calamiteiten en geweld Artikel 6. Verplichting tot melden 1. Aanbieders, natuurlijke personen en zzp’ers die een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening leveren op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning,dienen calamiteiten te melden aan de toezichthoudende ambtenaar. 2. De melding aan de toezichthoudende ambtenaar dient onverwijld, maar uiterlijk binnen drie werkdagen na de calamiteit te geschieden.
Artikel 7. Inhoud melding Een melding bevat: a. De dagtekening van de melding; b. Gegevens over de aanbieder en de betrokken zorgverleners, zoals de naam van de aanbieder, de locatie of de afdeling, de naam en hoedanigheid van de melder, de naam van de betrokken zorgverlener(s); c. Gegevens over de betrokken cliënt(en) zoals de naam en de geboortedatum van de cliënt(en), geslacht, verblijfplaats; d. Gegevens over betrokken gemeenten bij de calamiteit (plaats gebeurtenis, vestigingsplaats aanbieder, woonplaats betrokkene) e. Gegevens over de inhoud van de calamiteit; f. Informatie over de actuele veiligheid van de cliënt en eventuele anderen; g. Informatie over het afhandelen van de calamiteit; hieronder valt ook de informatie of, en zo ja, welke belanghebbenden zijn geïnformeerd over de melding aan de toezichthoudend ambtenaar. h. Inschatting van de mogelijkheid dat de calamiteit leidt tot maatschappelijke onrust of de mate waarin deze publiciteitsgevoelig is. Artikel 8. Feitenrelaas Op verzoek van de toezichthoudende ambtenaar stuurt de aanbieder binnen twee weken na de melding een feitenrelaas over de calamiteit toe aan de toezichthoudend ambtenaar. De toezichthoudend ambtenaar geeft aan uit welke elementen het feitenrelaas moet bestaan. Artikel 9. Verzoek tot het doen van onderzoek Op verzoek van de toezichthoudende ambtenaar voert de aanbieder een onafhankelijk onderzoek uit naar de calamiteit. De aanbieder legt binnen drie weken na het verzoek de opzet van het onderzoek aan de toezichthoudende ambtenaar voor en wacht op goedkeuring van de toezichthoudende ambtenaar. Na deze goedkeuring voert de aanbieder het onderzoek uit en stuurt de rapportage binnen uiterlijk zes weken na goedkeuring naar de toezichthoudende ambtenaar. De aanbieder draagt er zorg voor dat de opzet en uitvoering van dit onderzoek van verantwoord niveau zijn.
Hoofdstuk 3: Maatwerkvoorzieningen Artikel 10: Tarieven hulp bij het huishouden Uurtarief HH1: € 20,95 Uurtarief HH2: € 25,90 Deze uurtarieven gelden voor de cliënten in de gewenningsperiode (6 maanden tot 1 juli 2015) naar productfinanciering. De tarieven voor de gewenningsperiode Pgb bedraagt voor: nivo 1: € 15,83 nivo 2: € 19,56 Producttarief HH1 per zorgperiode van 4 weken bedraagt: € 167,61 Producttarief HH2 per zorgperiode van 4 weken bedraagt: € 259,08
Artikel 11. Bijdrage voor maatwerkvoorzieningen of pgb’s De bedragen per vier weken, de inkomensbedragen en de percentages die gelden voor de berekening van de eigen bijdrage zijn gelijk aan die genoemd in artikel 3.1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.
Gezinsamenstelling
A
B
C
1.
Niet-pensioengerechtigd ongehuwd
2.
Pensioengerechtigd ongehuwd
19,40
€ 22.331
15 %
19,40
€ 16.634
15 %
3.
Niet-pensioengerechtigd gehuwd
27,60
€ 27.917
15 %
4.
Pensioengerechtigd gehuwd
27,60
€ 23.046
15%
A. Laagst mogelijke eigen bijdrage; B. Startpunt inkomensafhankelijke eigen bijdrage (inkomensbedrag); C. Marginaal tarief (percentage op basis waarvan de eigen bijdrage voor de hogere inkomens wordt berekend). Omvang eigen bijdragen Het CAK bepaalt en int de eigen bijdrage aan de hand van verzamelinkomen van belanghebbende en eventuele inwonende partner. Het CAK vraagt de inkomensgegevens en de gegevens van eventuele partner op bij de Belastingdienst. Bij het verzamelinkomen wordt gekeken naar het totaal van de inkomsten en aftrekposten uit: werk, uitkering, aandelen en dividenden, opbrengsten uit beleggingen en spaargeld. De hoogte wordt als volgt berekend: De eigen bijdrage die ongehuwde personen niet-pensioengerechtigd dienen te betalen bedraagt € 19,40 per vier weken. Indien het inkomen meer bedraagt dan € 22.331 wordt deze eigen bijdrage verhoogd met 1/13 van 15 % van het verschil tussen het van toepassing zijnde verzamelinkomen en € 22.331. Dit bedrag is de hoogte van de eigen bijdrage per 4 weken. 3.2 De eigen bijdrage die ongehuwde personen pensioengerechtigd dienen te betalen bedraagt € 19,40 per vier weken. Indien het inkomen meer bedraagt dan € 16.634 wordt deze eigen bijdrage verhoogd met 1/13 van 15 % van het verschil tussen het van toepassing zijnde verzamelinkomen en € 16.634. Dit bedrag is de hoogte van de eigen bijdrage per 4 weken. 3.3 De eigen bijdrage die gehuwde personen niet pensioengerechtigd dienen te betalen bedraagt € 27,60 per vier weken. Indien het inkomen meer bedraagt dan € 27.917 wordt deze eigen bijdrage verhoogd met 1/13 van 15 % van het verschil tussen het van toepassing zijnde verzamelinkomen en € 27.917. Dit bedrag is de hoogte van de eigen bijdrage per 4 weken. 3.4 De eigen bijdrage die gehuwde personen pensioengerechtigd dienen te betalen bedraagt € 27,60 per vier weken. Indien het inkomen meer bedraagt dan € 23.046 wordt deze eigen bijdrage verhoogd met 1/13 van 15 % van het verschil tussen het van toepassing zijnde verzamelinkomen en € 23.046. Dit bedrag is de hoogte van de eigen bijdrage per 4 weken.
Door een wetswijziging telt vanaf 2013 een extra deel van het vermogen van klanten mee bij de berekening van de eigen bijdrage Wmo. Vanaf 2013 geldt de ‘vermogensinkomensbijstelling’. Het gaat hierbij om 8% van de grondslag sparen en beleggen. De grondslag sparen en beleggen is het deel van het vermogen boven het heffingsvrije vermogen. Deze wijziging geldt zowel voor de eigen bijdrage Wmo als voor de eigen bijdrage Zorg zonder Verblijf en Zorg met Verblijf. Artikel 12. Duur opleggen eigen bijdrage en eigen aandeel 1. De maximale duur van de oplegging van de eigen bijdrage is als volgt: a. Een schoon en leefbaar huis: de eigen bijdrage wordt per 4 weken voor de totale duur van de verstrekking in rekening gebracht; b. Wonen in een geschikt huis tot de maximale duur van het gebruik, mits de eigen bijdrage niet hoger is dan de kostprijs van de maatschappelijke ondersteuning; c. Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften: de eigen bijdrage wordt per 4 weken voor de totale duur van de verstrekking in rekening gebracht; d. Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding: de eigen bijdrage wordt per 4 weken voor de totale duur van de verstrekking in rekening gebracht; e. Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren: de eigen bijdrage wordt per 4 weken voor de totale duur van de verstrekking in rekening gebracht; f. Zich verplaatsen in, om en nabij de woning voor zover het geen rolstoel betreft, de maximale duur van het gebruik betreft, mits de eigen bijdrage niet hoger is dan de kostprijs van de maatschappelijke ondersteuning; g. Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel voor de maximale duur van het gebruik met uitzondering van de regiotaxi, mits de eigen bijdrage niet hoger is dan de kostprijs van de maatschappelijke ondersteuning; h. De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten voor de maximale duur van het gebruik, mits het niet een sportrolstoel betreft en de eigen bijdrage niet hoger is dan de kostprijs van de maatschappelijke ondersteuning. 2. De eigen bijdrage bedraagt nooit meer dan de kostprijs van de voorziening. Artikel 13. Geen eigen bijdrage of aandeel Geen eigen bijdrage of eigen aandeel is verschuldigd voor: De regiotaxi Kindervoorzieningen < 18 jaar, behalve woningaanpassingen Rolstoelvoorzieningen Gebruikers van scootmobielpool Gebruikers van rolstoeluitleenpunt Algemene voorzieningen
Artikel 14. Tegemoetkoming voor kosten taxi, rolstoeltaxi, verhuiskosten, sportrolstoel en bezoekbaar maken woning De tegemoetkoming voor: a. taxikosten bedraagt jaarlijks € 519,45; b. rolstoeltaxikosten bedraagt jaarlijks € 776,95; c. verhuiskosten bedraagt: € 2819,91; d. aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel bedraagt maximaal: € 2.528,48 voor periode van 3 jaar en e. het bezoekbaar maken van een woning bedraagt maximaal: € 2819,91.
Artikel 15. Financiële tegemoetkoming bij woningaanpassing 1 De financiële tegemoetkoming die het college verstrekt voor de kosten van het verwerven van grond bedoeld in artikel 12 van de verordening voorzieningen Wmo bedraagt de werkelijke kosten, waarbij het maximum aantal vierkante meters geldt per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning, zoals vermeld in de beleidsregels. 2. De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening als bedoeld in de beleidsregels financiële tegemoetkoming tijdelijke huisvesting bedraagt de werkelijke kosten met een maximum van € 501,19 per maand. Het betreft de tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van een woonruimte en het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte. Het college brengt geen eigen betaling in de kosten bij tijdelijke huisvesting. 3. De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonwagen of woonschip bedraagt maximaal € 1113,40. 4. Indien een eigenaar-bewoner zijn woning verkoopt binnen 5 jaar na gereedmelding van een woningaanpassing waarvoor een financiële tegemoetkoming is verleend als bedoeld in artikel 12 verordening voorzieningen Wmo, die meer bedraagt dan € 5070,43, is de eigenaar bewoner verplicht tot terugbetaling van een deel van de aanpassingskosten indien en voor zover de aanpassing heeft geleid tot waardestijging van de woning. De waardestijging van de woning wordt vastgesteld conform de WOZ waarde. 5.. Het college geeft opdracht tot het verrichten van een waardebepaling van de woning direct voorafgaand aan de verstrekking van de financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid en binnen 6 maanden na gereedmelding van de aanpassing. Het positieve verschil in waarde tussen beide waardebepalingen is beschouwd als waardestijging als gevolg van de aanpassing van de woning. 6. Het bedrag van de waardestijging, conform de WOZ waarde, tot een maximum van het als financiële tegemoetkoming verstrekte bedrag, dient als volgt te worden terugbetaald: a. bij verkoop van de woning in het eerste jaar na gereedmelding 100% van de waardestijging van de woning; b. bij verkoop van de woning in het tweede jaar na gereedmelding 80% van de waardestijging van de woning; c. bij verkoop van de woning in het derde jaar na gereedmelding 60 % van de waardestijging van de woning; d. bij verkoop van de woning in het vierde jaar na gereedmelding 40% van de waardestijging van de woning; e. bij verkoop van de woning in het vijfde jaar na gereedmelding 20% van de waardestijging van de woning. 7. Direct na voltooiing van de werkzaamheden van een woningaanpassing, maar uiterlijk binnen 12 maanden na het verlenen van de financiële vergoeding/ persoonsgebonden budget, verklaart de woningeigenaar aan het college dat bedoelde werkzaamheden zijn voltooid. De gereedmelding gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend. De gereedmelding als bedoeld in het eerste lid is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming.
Subsidiabele kosten De volgende kosten in het kader van een woningaanpassing kunnen in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming: 1. De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening; 2. De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991; 3. Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 2011 van de DNE. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen. 4.De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom; 5. De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening; 6. De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting; 7. Renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen; 8. De prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, volgens bijgaande tabel. 9. De door burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn; 10. De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing; 11. De kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening, indien noodzakelijk voor de voorziening; 12. De administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de gehandicapte, voor zover de kosten onder 1 tot en met 11 meer dan € 1000,-- bedragen, 10% van die kosten, met een maximum van € 350,--.
Artikel 16. Criteria autoaanpassingen Ten aanzien van auto-aanpassingen gelden de volgende criteria: Het persoonsgebonden budget dat wordt toegekend voor een autoaanpassing bedraagt 7 maal de vergoeding voor een (rolstoel)taxi (artikel 3); De auto mag niet ouder zijn dan 3 jaar; De autoaanpassing wordt in principe voor de periode van 7 jaar verstrekt. Artikel 17. Roerende woonvoorzieningen Roerende woonvoorzieningen die uitsluitend in natura worden aangeboden zijn - mobiele tilliften - trapliften Het niet bieden van een keuze voor een persoonsgebonden budget hangt samen met het herverstrekkingsbeleid. Artikel 18: Betrekken van ingezetenen bij het beleid De Wmo raad vertegenwoordigt de Wmo doelgroep en adviseert het college in haar beleid. Zij hebben verdeeld in 7 werkgroepen/klankbordgroepen, te weten: jeugd, communicatie, vervoersstromen, sociale wijkteams, huishoudelijke hulp, participatiewet en hand -en uitvoeringsplannen.
Artikel 19. Inwerkingtreding en citeertitel 1. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2015 2. Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit Wmo Culemborg 2015.
Besluit Jeugdwet Culemborg 2015 Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Culemborg gelet op de Jeugdwet, het Besluit jeugdwet en de Verordening jeugdhulp Culemborg 2015 besluit: vast te stellen: Het Besluit Jeugdwet Culemborg 2015 Artikel 1. Begripsbepalingen In deze nadere regelingen de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. Aanbieder: de rechtspersoon die bedrijfsmatig jeugdhulp doet verlenen onder verantwoordelijkheid van het college; b. Dienstverlening: hulp die een persoon, instantie of onderneming biedt aan de jeugdige. c. Individuele voorziening: op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening. d. Ouder: gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder. e. Overige voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is. f. Persoonsgebonden budget (pgb): budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de Jeugdwet. g. Sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de jeugdige een sociale relatie onderhoudt; a. Tarief of kostprijs: het bedrag dat de gemeente aan een aanbieder moet betalen voor de verstrekking van een voorziening in natura. b. Zzp’er :een ondernemer die geen personeel in dienst heeft, waarbij voor de vaststelling of er sprake is van een ondernemer de volgende criteria gelden: zelfstandigheid bij de inrichting van de eigen werkzaamheden en het uitvoeren daarvan; het voor eigen rekening en risico verrichten van werkzaamheden; het gericht zijn op en het perspectief hebben van het maken van winst; bekendmaking van het ondernemerschap; het streven naar meerdere opdrachtgevers. Hoofdstuk 1. Procedure en hoogte van het pgb Artikel 2: Hoogte persoonsgebonden budget (pgb) 1. De hoogte van een pgb wordt bepaald op basis van de dienstverlening die anders als zorg in natura zou zijn geleverd. Hierin onderscheidt het college de volgende onderverdeling: a.
Als de dienstverlening wordt uitgevoerd door een aanbieder betreft het tarief per uur of per resultaat maximaal 100% van het laagste tarief per uur of per resultaat van een door de gemeente gecontracteerde aanbieder die een vergelijkbare vorm van dienstverlening biedt.
b. Als de dienstverlening wordt uitgevoerd door een zzp’er betreft het tarief per uur of per resultaat maximaal 90% van het laagste tarief per uur of per resultaat van een door de gemeente gecontracteerde instelling die een vergelijkbare vorm van dienstverlening biedt;
c.
Als de dienstverlening wordt uitgevoerd door een persoon uit het sociaal netwerk dan bedraagt het tarief: - Voor kortdurend verblijf: € 30,- per etmaal; - Voor overige diensten: 50% van het laagste tarief per uur of per resultaat van een door de gemeente gecontracteerde instelling die een vergelijkbare vorm van dienstverlening biedt tot een maximum van € 20,- per uur.
Artikel 3 Overige voorwaarden betreffende betaalde inzet sociaal netwerk De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt kan,naast de in artikel 2, derde lid sub c genoemde voorwaarde betreffende het tarief, de jeugdhulp onder de volgende voorwaarden betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk: a. dat deze persoon heeft aangegeven dat de zorg aan de belanghebbende niet tot overbelasting leidt, en b. dat tussenpersonen of belangenbehartigers niet uit dit pgb mogen worden betaald. Artikel 4: Toetsing motivatie eis, bekwaamheid en kwaliteit Een persoonsgebonden budget wordt na toetsing verstrekt, indien voldaan is aan alle onderstaande voorwaarden: a. Motivatie-eis: de jeugdige of zijn ouders stellen zich gemotiveerd op het standpunt dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, niet passend achten. Hiertoe dient men een pgb-plan in bij de gemeente. Tevens wordt gewaarborgd dat het de beslissing van de aanvrager zelf is om een pgb aan te vragen en dat de aanvrager zich voldoende heeft georiënteerd op de voorzieningen in natura . b. Bekwaamheid: de jeugdige of zijn ouders zijn naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat tot een redelijke waardering van de belangen ter zake dan wel met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde, in staat de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. c. Kwaliteit: naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige of zijn ouders van het budget willen betrekken, van goede kwaliteit(veilig, doeltreffend en cliëntgericht) is. Artikel 5: Persoonlijk plan bij pgb aanvraag 1. De jeugdige of zijn ouders die een aanvraag doen voor een pgb hebben de verplichting een pgbplan in te dienen bij de aanvraag. Het pgb- plan wordt in het onderzoeksdossier gevoegd en wordt gebruikt bij de beoordeling of de cliënt in aanmerking komt voor een pgb. 2. De jeugdige of zijn ouders geven - al dan niet tezamen met zijn sociaal netwerk - in het pgb- plan tenminste de volgende onderdelen aan: Wat de motivatie is om een aanvraag voor een pgb in te dienen; • Hoe men de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit gaat voeren; • Welke ondersteuning men zou willen inkopen met het budget; • het gewenste resultaat van het verzoek om het pgb; • Hoe de kwaliteit van de ondersteuning is gewaarborgd; • Hoe eventuele meerkosten van de ondersteuning worden bekostigd • Artikel 6. Trekkingsrecht pgb Het bedrag voor PGB wordt overgemaakt op rekening van de Sociale Verzekeringsband (SVB). De budgethouder geeft het te betalen bedrag (bon/factuur) door aan de SVB. Vervolgens verzorgt de SVB, na diverse controles, de betalingen aan de zorgverlener of zorginstelling. Zowel de budgethouder als de gemeente krijgt inzicht in de besteding van het PGB en ontvangen overzichten, waarin duidelijk
wordt hoeveel van het PGB waaraan is besteed en wat er nog over is. Niet bestede bedragen worden teruggestort aan de gemeente. De volgende afspraken zijn gemaakt met de SVB: 1. Budget dat niet rechtstreeks aan zorg wordt uitgegeven, zoals administratiekosten, bemiddelingskosten, een eenmalige uitkering en een feestdagenuitkering niet uit het PGB te vergoeden. 2. Vergoeding van reiskosten aan de zorgverlener uit het PGB toe te staan. 3. Na einde PGB buiten schuld om van de budgethouder wordt maximaal één volledig maandsalaris uitbetaald (bij voldoende budget) ter compensatie van het verlies van inkomsten van de particuliere zorgverlener. 4. Mandaat aan de SVB te verstrekken om incidentele betalingen voor eenmalige verstrekkingen uit te voeren. Artikel 7. Bijdrage individuele voorziening en pgb Als een kind hulp met verblijf buiten het gezin krijgt, zijn ouders verplicht bij te dragen in de kosten. Gemeenten leggen de ouderbijdrage op, maar het CAK stelt de hoogte vast en int de bijdrage. De wettelijke verplichting is opgenomen in de Jeugdwet. Een ouderbijdrage is in 2015 verschuldigd voor: Alle jeugdhulp waarbij een jongere een etmaal of een deel daarvan bij een pleegouder of in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verblijft. Verblijf (gedurende een etmaal of een dagdeel) in een ggz-instelling. De desbetreffende artikelen uit het besluit Jeugdwet zijn vermeld in bijlage 1, behorend bij dit besluit. Hoofdstuk 2: Indeling in individuele en overige voorzieningen Artikel 8. Vormen van jeugdhulp 1. De volgende overige voorzieningen als bedoeld in artikel 2 lid 3 van de Verordening Jeugdhulp Culemborg 2015 zijn beschikbaar. Informatie, advies en kortdurende ondersteuning zoals geboden door instellingen die door de gemeente worden gesubsidieerd: - het Sociaal Wijkteam - het Centrum voor Jeugd en Gezin - de Jeugdgezondheidszorg - het Welzijnswerk (inclusief jongerenwerk) - het Schoolmaatschappelijk werk - het Algemeen Maatschappelijk Werk 2.
De volgende individuele voorzieningen als bedoeld in artikel 2 lid 3 van de Verordening Jeugdhulp Culemborg 2015 zijn beschikbaar: - Generalistische basis-ggz voor jeugdigen; - Extramurale begeleiding; - Vervoer gerelateerd aan dagbesteding; - Behandeling Jeugd (L)VG; - Kortdurend verblijf; - Intramuraal (L)VG ZZP 1 t/m 3; - Gespecialiseerde Jeugd GGZ ambulant; - Ondersteuning bij ernstig enkelvoudige dyslexie (EED); - Open verblijf 24 uur residentieel JGGZ; - Gesloten psychiatrisch (BOPZ) - Crisis 24 uur residentieel JGGZ; - Drang trajecten SAVE; - Jeugdbescherming; - Jeugdreclassering; - Spoedeisende zorg; - Spoedhulp; - Ambulante Jeugd en Opvoedhulp (J&O);
- Verblijf deeltijd residenteel J&O - Verblijf pleegzorg - Gezinshuizen - Gesloten jeugdzorg (JeugdzorgPlus) - Open verblijf 24 uur residentieel terreinvoorzieningen J&O - (L)VB jongeren ZZP4 en 5/OBC’s en MFC - Crisis 24 uur residentieel (bedden) (L)VG en J&O - Academische JGGz - Alle zorg die valt onder het Landelijk Transitiearrangement Jeugd 2015 3. individuele voorzieningen zijn via een verleningsbeschikking toegankelijke op de jeugdige of zijn ouders toegesneden jeugdhulpvoorziening die door het College in natura of bij PGB wordt verstrekt. Tevens wordt met de term verleningsbeschikking bedoeld een verwijzing door een organisatie of rechtspersoon die daar wettelijk toe bevoegd is op grond van de jeugdwet. 4. individuele voorzieningen als bedoeld in het vorige lid zijn nader uitgewerkt in de bijlage 2, behorend bij dit besluit. Hoofdstuk 3. woonplaatsbeginsel Artikel 9. Woonplaatsbeginsel Ingevolge de jeugdwet wordt het woonplaatsbeginsel toegepast bij de inzet van de voorzieningen zoals genoemd in artikel 6 van dit besluit. De kaders per situatie zijn nader uitgewerkt in bijlage 3, behorend bij dit besluit. Hoofdstuk 4. onderzoek Artikel 10. uitvoering onderzoek 1. De volgende deskundigen mogen middels een gesprek onderzoek doen naar de in artikel 7 lid 1 a tot en met j (de Verordening Jeugdhulp Culemborg 2015) genoemde omstandigheden: - wmo consulenten - leden van het Sociale Wijkteam - Algemeen Maatschappelijk Werk - Schoolmaatschappelijk werk - Jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen Jeugdgezondheidszorg Hoofdstuk 6. advisering Artikel 11. advisering 1. de volgende instanties kunnen het College adviseren als dit van belang wordt geacht voor de beoordeling van de aanvraag voor een individuele voorziening: - wmo consulenten - leden van het Sociale Wijkteam - Algemeen Maatschappelijk Werk - Schoolmaatschappelijk werk - Jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen Jeugdgezondheidszorg
Artikel 12. Inwerkingtreding en citeertitel 1. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2015 2. Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit Jeugdwet Culemborg 2015.
Bijlage 1 bij besluit: Artikelen besluit Jeugdwet betreffende inning ouderbijdrage
Artikel 8.1
Ouderbijdrage
Artikel 8.1.1 1. De hoogte van de ouderbijdrage als bedoeld in artikel 8.2.1 van de wet is: a. indien het verblijf gedurende het etmaal betreft: 1°. van een jeugdige van 0 tot en met 5 jaar: € 73,75 per maand; 2°. van een jeugdige van 6 tot en met 11 jaar: € 101,41 per maand; 3°. van een jeugdige van 12 tot en met 20 jaar: € 129,06 per maand; b. indien het verblijf gedurende een deel van een etmaal betreft: de helft van het voor de jeugdige ingevolge het eerste lid geldende bedrag per maand. 2. Bij regeling van Onze Ministers worden de bedragen, genoemd in het eerste lid, onder a, jaarlijks met ingang van 1 januari aangepast aan de ontwikkeling van de consumentenprijsindex. Artikel 8.1.2 1. Geen ouderbijdrage is verschuldigd indien aan een jeugdige nog jeugdhulp wordt geboden als bedoeld in artikel 8.2.1, eerste lid, van de wet, nadat bezwaar is gemaakt tegen het besluit tot verlening van deze jeugdhulp. Het college stelt het bestuursorgaan dat met de inning is belast onverwijld in kennis van het bezwaar. 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het een jeugdige betreft ten aanzien van wie een kinderbeschermingsmaatregel is getroffen die tot verlening van zodanige jeugdhulp strekt of die deze noodzakelijk maakt. 3. Geen ouderbijdrage is verschuldigd door de ouder of stiefouder ten aanzien van wie de rechter op de voet van de artikelen 406 en 407 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek of van artikel 822, eerste lid, onder c, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een bedrag heeft bepaald dat hij periodiek moet betalen ter voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn kind of stiefkind. Artikel 8.1.3 Onverminderd artikel 8.2.3, tweede lid, van de wet, stelt het bestuursorgaan dat met de inning is belast de verschuldigde ouderbijdrage buiten invordering, indien de bijdrageplichtige: a. algemene bijstand ontvangt als bedoeld in artikel 20, eerste lid, of artikel 23, eerste lid, onder a, van de Wet werk en bijstand; b. een verstrekking ontvangt als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 en geen ander inkomen heeft; c. zak- en kleedgeld ontvangt op grond van artikel 41 van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden, of d. een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel ondergaat in een penitentiaire inrichting, in een inrichting voor de verpleging van ter beschikking gestelden, in een inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen of in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder h, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen en geen inkomen heeft. Artikel 8.1.4 1. De ouderbijdrage is verschuldigd over elke dag dat het verblijf heeft geduurd, daarbij inbegrepen de dag van aankomst en niet inbegrepen de dag van vertrek. Wordt het verblijf beëindigd op de dag waarop deze is aangevangen, dan is over deze dag de bijdrage verschuldigd. 2. Indien de bijdrage over een gedeelte van een maand is verschuldigd, bedraagt zij het voor een maand geldende bedrag, gedeeld door dertig en vermenigvuldigd met het aantal dagen dat het verblijf heeft geduurd. Artikel 8.1.5 1. De bijdrageplichtige betaalt de ouderbijdrage binnen dertig dagen nadat de beschikking is bekend gemaakt, tenzij de beschikking een later tijdstip vermeldt. 2. Indien de ouderbijdrage geheel of gedeeltelijk niet tijdig is betaald, kan het bestuursorgaan dat met de inning is belast van een bijdrageplichtige als bedoeld in artikel 8.2.1 van de wet het verschuldigde bedrag invorderen. Onverminderd het eerste lid is titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.
Artikel 8.1.6 1. De ouderbijdrage, bedoeld in artikel 8.2.1 van de wet, wordt vastgesteld uiterlijk 24 maanden na het tijdstip waarop het CAK ervan in kennis is gesteld dat een ouderbijdrage is opgelegd. 2. Indien het CAK heeft verzuimd de ouderbijdrage vast te stellen binnen de in het eerste lid bedoelde periode, kan deze ouderbijdrage op een later tijdstip alsnog worden vastgesteld, met dien verstande dat de ingangsdatum van de periode waarover de ouderbijdrage wordt betaald niet kan worden gesteld op een datum die is gelegen meer dan 24 maanden voor de dag waarop het besluit waarin de ouderbijdrage wordt vastgesteld, aan die persoon is verzonden. Artikel 8.1.7 1. De ouderbijdrage, bedoeld in artikel 8.2.1 van de wet, wordt herzien uiterlijk 24 maanden na het tijdstip waarop het CAK ervan in kennis is gesteld van de omstandigheid die aanleiding geeft tot de wijziging. 2. De herziene ouderbijdrage wordt voor zover mogelijk verrekend met de eerder vastgestelde ouderbijdrage. 3. Indien het CAK heeft verzuimd de ouderbijdrage vast te stellen binnen de in het eerste lid bedoelde periode, kan deze ouderbijdrage op een later tijdstip alsnog worden vastgesteld, met dien verstande dat de ingangsdatum van de periode waarover de ouderbijdrage wordt betaald niet kan worden gesteld op een datum die is gelegen meer dan 24 maanden voor de dag waarop het besluit waarin de ouderbijdrage wordt vastgesteld, aan die persoon is verzonden. 4. Voor zover de bevoegdheid tot herziening van de ouderbijdrage is vervallen op grond van het eerste lid, wordt de eerder vastgestelde ouderbijdrage van rechtswege definitief.
Bijlage 2 bij besluit: Toelichting op individuele voorzieningen Nadere definiëring van individuele voorzieningen Doelgroep Via inkoop lokaal Generalistische basis GGz Kinderen en jeugdigen tot 18 jaar met psychische problemen
Via inkoop regionaal Extramurale begeleiding - begeleiding individueel - dagbesteding - persoonlijke verzorging
Vervoer gerelateerd aan dagbesteding
Behandeling Jeugd (L)VG - individueel - groep
Kinderen en jeugdigen tot 18 jaar met een beperking
Kinderen en jeugdigen tot 18 jaar met een beperking die als gevolg van hun beperking (met hulp van omgeving) niet in staat zijn om op de locatie van de dagbesteding te geraken krijgen een indicatie voor vervoer. Kinderen en jeugdigen tot 18 jaar behorend tot de doelgroep (L)VG
Definitie Om gebruik te maken van de generalistische basis GGz is een verwijzing nodig van de wettelijke verwijzer. Een behandeling start als er sprake is van een vermoeden van een DSM-benoemde stoornis (DSM is handboek psychiatrische aandoeningen) in combinatie met een gemiddeld tot lage beperking van het functioneren. Hierbij gaat het om lichte tot matige, niet te complexe problematiek met laag en matig risico, waarbij sprake is van een goed sociaal netwerk en met een grote kans op herstel. Het kan ook gaan om patiënten met ernstige maar stabiele psychische problematiek die geen gespecialiseerde behandeling nodig hebben, maar wel langdurige monitoring. Generalistische Basis GGZ (GB-GGZ) zoals door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in de beleidsregel BR/CU-5109 of de opvolger daarvan is omschreven.
Activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven. Persoonlijk verzorging alleen zover het ondersteuning bij algemeen dagelijkse levensverrichtingen betreft. Het betreft vervoer van huis naar de dagbesteding en van de dagbesteding naar huis.
Behandeling is gericht op herstel of het voorkomen van verergering van gevolgen/ complicaties van de aandoening of het ontstaan van een met de aandoening gerelateerde stoornis, al dan niet door het aanleren van vaardigheden/gedrag. De behandeling kan individueel of in een groep plaatsvinden.
Kortdurend verblijf
Kinderen en jeugdigen tot 18 jaar met een beperking die: - chronische complexe problemen hebben door een somatische, zintuiglijke, verstandelijke of lichamelijk beperking, een psychische- of cognitieve aandoening; en - gezien hun zorgbehoefte aangewezen zijn op zorg gepaard gaand met permanent toezicht; en
Kenmerkend voor de behandeling is dat het gaat om gerichte professionele interventies op het niveau van een behandelaar zoals een arts verstandelijk gehandicapten. Behandeling vindt plaats vanuit een instelling, onder coördinatie van een hoofdbehandelaar, met specifieke deskundigheid. Bij kortdurend verblijf gaat het om logeren gedurende maximaal drie etmalen per week met als doel het overnemen van de zorg ter ontlasting van de persoon die gebruikelijke zorg of mantelzorg aan de Cliënt biedt. Het verblijf is ter aanvulling op het wonen in de thuissituatie en niet als wonen in een instelling voor het grootste deel van de week. De duur is afhankelijk van de individuele situatie en bedraagt maximaal drie etmalen per week. Kortdurend verblijf betreft de mogelijkheid voor de Cliënt om ergens te logeren waar permanent (24-uurs) toezicht wordt geboden en waarbij zorg en ondersteuning geboden wordt.
- dagelijks worden ondersteund door een (mantel)zorger die tijdelijk ontlast moet worden. Intramuraal (L)VG ZZP 1 t/m 3 Gespecialiseerde JeugdGGZ ambulant
Kinderen en jeugdigen tot 18 jaar behorend tot de doelgroep (L)VG Kinderen en jeugdigen tot 18 jaar met psychische of psychiatrische problemen
ZZP 1 t/m 3 zijn de lage ZZP's voor licht verstandelijk beperkte jeugdigen. Intramurale zorg voor deze jongeren (bedden) Het gaat hierbij om diagnostiek en specialistische behandeling van complexe en/of risicovolle psychische (DSM-IV) stoornissen door Gespecialiseerde J-GGZ-Zorgaanbieders. De behandeling vindt plaats in een multidisciplinaire context. Voor behandeling in de gespecialiseerde GGz is een verwijzing van een wettelijke verwijzer nodig. Gespecialiseerde Jeugd GGZ omvat zorg, die gericht is op herstel of voorkoming van verergering van een psychische stoornis. Onder herstel of voorkoming van verergering is het leren omgaan met de (gevolgen van een) aandoening begrepen, voor zover de interventie is gestructureerd, programmatisch is en zich richt op een specifiek geneeskundig doel. De gevraagde prestaties richten zich uitsluitend op de Diagnose Behandelcombinaties. Voor de beschrijving daarvan wordt aansluiting gezocht
Ernstig enkelvoudige dyslexie (EED)
Open verblijf 24 uur residentieel JGGZ
Kinderen en jongeren tot 18 jaar met EED. Het kind/ de jongere moet naast de dyslexie geen GGZstoornis, beperking of andere taal- of leerstoornissen hebben die belemmerend is voor dyslexieonderzoek en/of behandeling (comorbiditeit). Kinderen en jeugdigen tot 18 jaar met psychische of psychiatrische problemen
Gesloten psychiatrisch (BOPZ)
Jeugdigen tot 18 jaar met psychiatrische problematiek
Crisis 24 uur residentieel (bedden) JGGZ Drang trajecten SAVE
Kinderen en jeugdigen tot 18 jaar met psychische of psychiatrische problemen Jeugdigen tot 18 jaar
Jeugdbescherming
Jeugdigen tot 18 jaar
Jeugdreclassering
Jeugdigen tot 18 jaar die in aanraking met justitie zijn gekomen
Spoedeisende zorg (SEZ)
Jeugdigen tot 18 jaar in een crisissituatie waarbij acuut moet worden gehandeld
bij de betreffende begripsomschrijving in Beleidsregel BR/CU 5103, opgesteld door de NZa. initiële DBC's vervolg-DBC's Ondersteuning op het gebied van dyslexie kan plaatsvinden door hulp en aanpassingen in het onderwijs. Samenwerking met scholen op dit onderwerp is dan ook van groot belang. De gevraagde prestaties richten zich uitsluitend op de Diagnose Behandelcombinaties. Voor de beschrijving daarvan wordt aansluiting gezocht bij de betreffende begripsomschrijving in Beleidsregel BR/CU -5094, opgesteld door de NZa. Verblijfszorg welke voorziet in een therapeutische context bestaande uit een stabiele ontwikkelings- en opvoedingsomgeving. Naast deze therapeutische context ontvangen jongeren individuele behandeling, en in sommige gevallen is er ook zorg voor de ouders en de verdere familiecontext. Residentiële zorg omvat verzorging en opvoeding (care) en behandeling (cure) Specialisatie van gesloten zorg bij psychiatrische problematiek. Opname is mogelijk via een rechterlijke machtiging die wordt aangevraagd bij de rechter,bij gevaar voor de gezondheid en veiligheid van de jeugdige en/of de omgeving Verblijf bij crisis, wordt ingezet als een kind acuut uit huis geplaatst dient te worden Jeugdigen bij wie de vrijwillige hulpverlening niet tot de gewenste resultaten leidt of niet gemotiveerd zijn voor hulp, maar die nog niet in aanmerking komen voor jeugdbescherming of jeugdreclassering Jeugdigen die onder toezicht zijn gesteld door de kinderrechter (OTS): gedwongen hulpverlening. Jeugdigen die door de kinderrechter een jeugdreclasseringsmaatregel opgelegd hebben gekregen, omdat zij met justitie in aanraking zijn gekomen. Crisisinterventie is het maken van een inschatting van de ernst van een crisis na melding en het zo nodig direct handelen in een crisissituatie. Deze dienst wordt verleend door
Spoedhulp
Via subsidiering regionaal Ambulante jeugd- en opvoedhulp (J&O)
Verblijf deeltijd residentieel (J&O)
Verblijf pleegzorg, inclusief taken als werving en matching
Gezinshuizen; (open verblijf residentieel in de wijken)
Jeugdigen tot 18 jaar
Jeugdigen tot 18 jaar en hun ouders
Jeugdigen tot 18 jaar die niet (meer) thuis kunnen wonen Jeugdigen tot 18 jaar die niet (meer) thuis in het gezin kunnen wonen en (potentiële) pleegouders
Jeugdigen tot 18 jaar die niet (meer) thuis kunnen wonen
Bovenregionale vormen van zorg JeugdzorgPlus (incl. Jeugdigen tot 18 jaar met toegang JeugdzorgPlus) ernstige gedragsproblemen
Open verblijf 24 uur
Jeugdigen tot 18 jaar
de crisisdienst, hier komen de crisismeldingen binnen. Spoedhulp is het bieden van hulp direct aansluitend op een crisisinterventie, omdat deze hulp niet uitgesteld kan worden. Deze hulp wordt in Gelderland verleend door zorgaanbieders, waarbij de jeugdzorg zo veel mogelijk gebruik maakt van het cliëntnetwerk of de pleegzorg als 24-uurs opvang nodig is. Als dit niet mogelijk is, is residentiële spoedhulp binnen een jeugdzorginstelling mogelijk. BJzG heeft consensusafspraken met de zorgaanbieders over spoedhulp.
Specialistische ambulante opvoedhulp bij langdurige complexe problematiek; Jeugdigen met opvoed-/opgroeiproblemen en hun ouders worden in de thuissituatie begeleid en ondersteund met als doel dat zij op eigen kracht verder kunnen en zich gezond kunnen ontwikkelen Jeugdigen met opvoed-/opgroeiproblemen die in deeltijd in een zorginstelling verblijven
Pleegzorg is een vorm van zorg waarin pleegouders het pleegkind verblijf, verzorging en vervanging of aanvulling op de oorspronkelijke opvoedingssituatie bieden, in combinatie met professionele begeleiding van het pleegkind, pleegouders en biologische ouders door de hulpverleningsorganisatie Een gezinshuis is een kleinschalige vorm van jeugdhulp waarin gezinshuisouder(s) op professionele wijze vorm geven aan de verzorging, behandeling, opvoeding en begeleiding van een aantal kinderen die geplaatst worden in het gezin van de gezinsouder(s). Voor sommige kinderen met meervoudige en ernstige problematiek is het opgroeien in het eigen gezin of een pleeggezin geen optie meer JeugdzorgPlus ofwel gesloten jeugdzorg. Zorg en behandeling voor jongeren met ernstige gedragsproblemen. Jongeren worden gedwongen opgenomen en krijgen in hun eigen belang hulp in een gesloten omgeving. JeugdzorgPlus is niet bedoeld als straf Jeugdigen met opvoed-/opgroeiproblemen die
residentieel terreinvoorzieningen J&O (L)VB jongeren ZZP 4 en 5/OBC’s en MFC
Crisis 24 uur residentieel (bedden) (L)VG en J&O
Landelijk ingekochte zorg Zie LTA (muv academische JGGz Karakter, daarvoor zijn we aangemerkt als Thuisregio en daarmee regionale inkoop)
24 uur in een zorginstelling verblijven Kinderen en jeugdigen tot 18 jaar met een (licht) verstandelijke beperking (LVG) Kinderen en jeugdigen tot 18 jaar in een crisissituatie waarbij acuut moet worden gehandeld
Jeugdigen tot 18 jaar met ernstige, complexe problemen die specialistische hulp nodig hebben
(L)VB ZZP 4 betreft het zorgzwaarte pakket 'wonen met zeer intensieve behandeling en begeleiding' ZZP 5 betreft 'besloten wonen met zeer intensieve behandeling en begeleiding' Verblijf bij crisis, wordt ingezet als een kind acuut uit huis geplaatst dient te worden
Voor een aantal functies zijn landelijke inkoopafspraken gemaakt namens alle gemeenten. Deze afspraken gelden in beginsel voor drie jaar. Het gaat om de functies: 1. Huidige landelijke specialismen JeugdzorgPlus JeugdzorgPlus voor jongeren onder de 12 jaar: gesloten opvang van kinderen onder de 12 jaar met zeer ernstige gedragsproblemen (Horizon Jeugdzorg) Zeer Intensieve Kortdurende Observatie en Stabilisatie: op ZIKOS worden jongeren opgenomen die zich in een ernstige (psychiatrische) crisis bevinden en wier veiligheid in de andere JeugdzorgPlus aanbieders onvoldoende is te garanderen. De cliënten hebben over het algemeen een combinatie van ernstige psychiatrische problematiek gecombineerd met ernstige gedragsproblematiek. Deze cliënten krijgen een individuele behandeling met een intensieve begeleiding (minimaal 1 op 1, vaak meer) waarbij een psychiater 24/7 oproepbaar is (Horizon Jeugdzorg) Gesloten opname van tienermoeders tijdens zwangerschap of met pasgeboren kind (Intermetzo) 2. GGZ met een landelijke functie Eetstoornissen (Altrecht GGZ –
3.
4.
5.
Rintveld – Rivierduinen – Ursula) Autisme. Tot de doelgroep horen kinderen en jongeren met ernstige en/of complexe ASS problematiek al dan niet met psychiatrische comorbiditeit waarbij sprake is van een vastgelopen ontwikkeling op meerdere levensterreinen, klinische opname (Dr. Leo Kannerhuis) Persoonljkheidssstoornissen. Tot de doelgroep behoren jongeren met ernstig anto sociaal gedrag, jongeren met forse borderline problemen en jongeren met complexe afhankelijke en ontwijkende problemen (De Viersprong) GGZ voor doven en slechthorenden (GGMD) Psychotrauma (Centrum '45) Eergerelateerd geweld/loverboys en prostitutie (Fier Fryslân) Expertise en behandelcentrum op het terrein van geweld in afhankelijksheidsrelaties onder 18 jaar Eergerelateerd geweld/loverboys en prostitutie (Kompaan en De Bocht) Jeugd sterk gedragsgestoord licht verstandelijk gehandicapt (j-sglvg). Intramurale (besloten) behandeling van jongeren met een licht verstandeljke beperking en complexe, meervoudige prolematiek. Er is sprake van BOPZ toepassing. Het zorgaanbod betreft een woonvoorziening, dagbesteding inclusief onderwijs en vrijetijdsbesteding. Vaak is intensieve begeleiding nodig. (Ambiq, 's HeerenLoo, Groot Emaus, Koraal Groep, De La Salle, Pluryn, De Beele) Gespecialiseerde diagnostiek, observatie en exploratieve behandeling aan (L)VB jeugd met bijkomende complexe problematiek. Cliënten kennen een complexe problematiek die ligt op het snijvlak van jeugdzorg,
6.
orthopedagogische zorg en LVG zorg. De Hondsberg levert als enige aanbieder in Nederland gespecialiseerde diagnostiek, observatie en exploratieve behandeling aan (L)VB jeugd met bijkomende complexe vaak psychiatrische problematiek. Cliënten hebben al een traject van (veelal vastgelopen) hulpverlening achter de rug. (De Hondsberg) Forensische jeugdzorg: inzet van erkende gedragsinterventies gericht op het verminderen van de recidive bij schorsing voorlopige hechtenis, voorwaardelijke veroordeling of gedragsmaatregel Functional Family Therapy Multidimensional Treatment Foster Care Multidimensionele Familietherapie Multisysteem Therapie Ouderschap met Liefde en Grenzen (De Waag)
Bijlage 3 bij besluit: De toepassing van het woonplaatsbeginsel in de jeugdwet De verantwoordelijke gemeente is in beginsel de gemeente waar de ouder met gezag (gezagsdrager) woont. Als een jeugdige en zijn of haar ouders hulp nodig hebben, wordt eerst bekeken waar het gezag ligt. Daarna wordt vastgesteld wat het adres is. Zo wordt duidelijk welke gemeente verantwoordelijk is voor de desbetreffende jeugdige. Bij een verhuizing, een wijziging in het gezag of als de jeugdige meerderjarig wordt, verandert de situatie. Voor de nieuwe situatie moet opnieuw met behulp van het stappenplan worden bepaald welke gemeente op dat moment de verantwoordelijke gemeente is. Stap 1 Het vaststellen van de woon- of verblijfplaats Bij het bepalen van het woonadres wordt aangesloten bij de inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP). Als een jeugdige zelf, of zijn of haar gezagsdrager, niet heeft gezorgd voor de inschrijving in de BRP, moet hij of zij gewezen worden op zijn of haar wettelijke plicht om zich in te schrijven. Als er geen inschrijving in de BRP is, wordt gekeken naar het werkelijke verblijf van de gezagsdrager. In sommige gevallen is het werkelijke verblijfplaats van de jeugdige bepalend voor de verantwoordelijke gemeente. Soms komt het voor dat het werkelijke verblijf van een jeugdige bij een nevenvestiging van een jeugdhulpaanbieder is. In die gevallen is het adres van de nevenvestiging het adres dat geldt. Als het moment van de hulpvraag wordt gehanteerd, geldt het eerste contact van de jeugdige bij de toegang. Stap 2 Verhuizing Een wijziging van de inschrijving in de BRP betekent de start van overleg tussen gemeente die verantwoordelijk was en de gemeente die verantwoordelijk wordt. Dit overleg is gericht op de feitelijke overdracht. Hulp bij acute situaties Bij acute situaties wordt direct jeugdhulp aan de jeugdige geleverd of een kinderbeschermingsmaatregel uitgesproken. De gemeente die de acute hulp levert, stelt via het stappenplan vast welke gemeente formeel verantwoordelijk is. De kosten van alle geleverde acute hulp zijn immers voor rekening van die gemeente. Wanneer de Jeugdwet niet van toepassing is, is er geen gemeente direct verantwoordelijk voor de desbetreffende jeugdige. Gemeenten die kosten voor jeugdhulp hebben gemaakt moeten in die uitzonderlijke gevallen de kosten verhalen op de reisverzekering, de desbetreffende buitenlandse verzekeraar of via de gezagsdrager van de jeugdige. Stap 3 Overgangsrecht in 2015 Met betrekking tot het overgangsrecht geldt de situatie zoals deze op 31 december 2014 bekend is. Waar in het stappenplan het moment van de hulpvraag staat, geldt ten aanzien van het overgangsrecht de situatie op 31 december 2014. Een jeugdige heeft recht op (jeugd)hulp tot het moment waarop een indicatie of verwijzing of strafrechtelijke beslissing eindigt, tot maximaal het einde van 2015. Bij langdurige pleegzorg geldt het overgangsrecht tot het moment dat de jeugdige 18 jaar wordt. Stap 4 Gescheiden ouders in verschillende gemeenten Als ouders na een echtscheiding in verschillende gemeenten wonen en de jeugdige bij beide ouders woont, moet er een hoofdverblijf worden aangewezen. De rechter kan bij de scheidingsuitspraak het hoofdverblijf bepalen. Als het hoofdverblijf niet door de rechter is bepaald, geven de ouders aan wat het hoofdverblijf van de jeugdige is. Kunnen of willen de ouders dit niet aangeven dan gaan de twee desbetreffende gemeenten met elkaar in overleg. Daarbij hanteren zij het criterium: de verantwoordelijke gemeente is die gemeente waar de jeugdhulp in het belang van de jeugdige binnen zijn sociale netwerk (school, sport en vriendenkring) georganiseerd kan worden. Stap 5 Voorlopige voogdij
De kinderrechter kan om verschillende redenen een voorlopige voogdij uitspreken. Het gaat daarbij altijd om acute noodsituaties waarin een snel ingrijpen ter (tijdelijke) bescherming van de minderjarige nodig is. Zo kan het nodig zijn om een medische behandeling voor een kind mogelijk te maken, als toestemming door de ouder(s) wordt geweigerd. Voorlopige voogdij kan ook een tussenmaatregel zijn wanneer deze wordt uitgesproken gedurende het onderzoek naar een beëindiging van het ouderlijk gezag. Dan is het gezag van de ouder(s) geschorst, in afwachting van een definitieve maatregel. Bij de situatie van voorlopige voogdij is voor het bepalen van de woonplaats gekozen voor een praktische oplossing. Uitgangspunt is de situatie die gold voordat sprake was van voorlopige voogdij. De gemeente waar de ouder die het gezag had woont is verantwoordelijk. Als die ouder tijdens de duur van de situatie van voorlopige voogdij verhuist, wordt de gemeente waar deze ouder naar toe gaat verantwoordelijk. Stap 6 Tijdelijke voogdij Bij de situatie van tijdelijke voogdij is er tijdelijk in de voogdij voorzien. Deze situatie kan onbeperkt duren, tot het moment waarop ouders terugkeren, bijvoorbeeld na het uitzitten van een gevangenisstraf in het buitenland, of totdat een jeugdige terugkeert naar het land van herkomst (Nidos heeft dan meestal de tijdelijke voogdij) of tot het moment waarop een jeugdige meerderjarig wordt. De verblijfplaats van de jeugdige is in deze situaties bepalend. Stap 7 Instellingsvoogdij Als de voogdij door een gecertificeerde instelling wordt uitgeoefend is het werkelijke verblijf van de jeugdige bepalend. Vaak woont deze jeugdige in een pleeggezin of in een residentiële instelling. Als de jeugdige in een residentiële instelling woont, geldt niet het adres van de hoofdvestiging van de jeugdhulpaanbieder maar het werkelijke verblijf van een jeugdige bij de nevenvestiging. Stap 8 Meerderjarige jeugdige Als een jeugdige 18 jaar wordt, is er volgens het burgerlijk wetboek geen gezagsrelatie meer. Daarom wordt in dat geval uitgegaan van het adres van de jeugdige. Stap 10 Woonplaats van gezagsdrager(s) onbekend of in het buitenland Als de woonplaats van de gezagsdrager(s) onbekend is, geldt het werkelijk verblijf van de jeugdige op het moment van de hulpvraag. Als de gezagsdrager(s) in het buitenland wonen en de jeugdige in Nederland verblijft, geldt het werkelijk verblijf van de jeugdige. Er is dus altijd een gemeente verantwoordelijk. Stap 11 Woonplaats gezagsdrager en jeugdige in buitenland Als ouders en jeugdige in het buitenland wonen, is er geen recht op jeugdhulp. Gemeenten hoeven dan geen jeugdhulp te leveren. Stap 12 Woonplaats gezagsdrager in Nederland en jeugdige in buitenland De gemeente waar de gezagsdrager woont is verantwoordelijk. Stap 13 Briefadres Soms wordt iemand op een briefadres en niet op een woonadres ingeschreven in de BRP. Dit kan voorkomen als iemand bijvoorbeeld in een psychiatrische instelling, een Blijf van mijn Lijf-huis of in een gevangenis verblijft. Bij een briefadres geldt het werkelijke verblijf van de jeugdige op het moment van de hulpvraag. Wanneer zowel het briefadres als het woonadres bekend zijn in de BRP, wordt het woonadres gehanteerd.
Artikelgewijze toelichting
Artikel 1. Begripsbepalingen De begripsbepalingen behoeven geen nadere toelichting. Er zijn alleen begripsbepalingen opgenomen die: Bewust afwijken van die in de Jeugdwet Nodig zijn om het Besluit goed te begrijpen. of die daarin ontbraken, maar wel nodig zijn voor de uitvoering van dit besluit.
Artikel 2: Wijze waarop de hoogte van het pgb wordt vastgesteld Lid 1 en 2 behoeven geen nadere toelichting. Lid 3 In de memorie van toelichting op de Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 39) is vermeld dat de gemeente bijvoorbeeld kan bepalen dat het pgb niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura. Gemeenten hebben daarmee ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het pgb. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. Gemeenten kunnen bij het vaststellen van tarieven voor het pgbWmobijvoorbeeld onderscheid maken tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk, door hulpverleners die werken volgens de kwaliteitsstandaarden en hulpverleners die dat niet doen (zoals werkstudenten, zzp’ers zonder diploma’s e.d.). Eenzelfde systematiek is voor de hoogte van het pgb voor de jeugdhulp toegepast. Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de individuele voorziening (artikel 8.1.1 lid 5 Jeugdwet). De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Lid 3, sub c De regering heeft aangegeven dat onder het sociale netwerk ook mantelzorgers kunnen vallen. Wel is de regering van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. Lid 4 De budgethouder hoeft over de besteding van het vrij besteedbaar bedrag geen verantwoording af te leggen aan de gemeente. Hij kan dit bedrag inzetten voor o.a. administratiekosten of telefoonkosten. Artikel 3 Waar bij de Wmo 2015 bij de inzet van iemand vanuit het sociale netwerk door middel van het pgb alleen voorwaarden mogen worden gesteld die betrekking hebben op het tarief, mogen gemeenten op basis van de Jeugdwet bepalen onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het [zijn] sociale netwerk (zie artikel 8.1.1, lid 4 Jeugdwet).
Artikel 4 Deze eisen zijn genoemd in de Jeugdwet (zie artikel 8.1.1). We hebben de motivatie-eis en de kwaliteits-eis iets verder geconcretiseerd ten opzichte van de wetstekst. Sub a Motivatie-eis: Bij de motivatie van het standpunt van de aanvrager dat hij de maatwerkvoorziening als pgb geleverd wenst te krijgen kan het gaan om de aard van de hulpvraag, waarbij godsdienstige, levensbeschouwelijke of culturele overwegingen een rol kunnen spelen, omdat zij met het budget een aanbieder kunnen contracteren passend bij de eigen levensovertuiging. Wanneer een aanvrager van oordeel is dat hij de onderbouwing in redelijkheid heeft beargumenteerd, is deze voorwaarde geen grond voor de gemeente om een pgb te weigeren, mits ook wordt voldaan aan de tweede en derde voorwaarde: bekwaamheid en kwaliteit. Dit geldt ook wanneer de gemeente in haar ogen een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod in natura heeft gedaan aan de aanvrager. Sub b Bekwaamheid Bij het toetsen van de bekwaamheid van de aanvrager om zijn eigen belangen te kunnen behartigen, verwacht de gemeente dat deze op eigen kracht of met hulp van andere in de wet genoemde partijen een redelijke waardering kan maken van zijn belangen ten aanzien van de ondersteuningsvraag. Daarbij kan gevraagd worden: duidelijk te maken welke problemen de jeugdige heeft, • hoe deze problemen zijn ontstaan en • bij welke ondersteuning de aanvrager gebaat zou zijn. • Bij het toetsen van de bekwaamheid om de pgb-taken op een verantwoorde wijze uit te voeren, kan gevraagd worden hoe men denkt over: het kiezen van een zorgverlener die in de ondersteuningsvraag voldoet, • het aangaan van een contract, • het in de praktijk aansturen van de hulpverlener en • het bijhouden van een juiste administratie. • Door de invoering van het trekkingsrecht, waarbij het belangrijkste deel van het budgetbeheer wordt overgenomen door de SVB, gaat het bij het toetsen van de bekwaamheid niet om de vaardigheden van de aanvrager om een budget te beheren, maar wel om de bekwaamheid van het voeren van een gedegen administratie. Het is wettelijk bepaald dat een pgb-houder die voor 4 dagen of meer per week ondersteuning inkoopt een werkgever is, met de werkgeversplichten die hierbij horen. De aanvrager dient hierbij te denken aan onder meer het overeenkomen van een redelijk uurloon, het doorbetalen van loon bij ziekte en het hanteren van een redelijke opzegtermijn. Sub c Kwaliteit Om in aanmerking te komen voor een pgb dient de kwaliteit van de individuele voorziening naar het oordeel van het college gewaarborgd te zijn. Het college kan op basis van deze bepaling vooraf toetsen of de veiligheid, doeltreffendheid en cliëntgerichtheid voldoende is gegarandeerd. Voor de ondersteuning die ingekocht wordt met het pgb gelden waar mogelijk dezelfde kwaliteitseisen als voor voorzieningen in natura.
In het geval van een pgb heeft de pgb-houder zelf de regie over de ondersteuning die hij contracteert. Daarmee krijgt hij de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geleverde ondersteuning en kan hij deze zo nodig bijsturen. De gemeente kan periodiek in gesprek gaan met de pgb-houder over de behaalde resultaten met het pgbof (steekproefsgewijs) toezicht houden op de daaraan verbonden voorwaarden, waaronder de vraag of de ingekochte ondersteuning aan de kwaliteitseisen voldoet. Artikel 5 In dit artikel geven we aan dat bij de aanvraag voor een pgb het een verplichting is een pgb-plan op te stellen en geven we aan uit welke onderdelen zo’n plan minimaal moet bestaan. Artikel 8 Anders dan in de Wmo 2015, waarin is gekozen voor een maatwerkvoorziening, wordt in de Jeugdwet onderscheid gemaakt tussen een individuele jeugdhulpvoorziening en een overige jeugdhulpvoorziening. Een individuele voorziening is een op de jeugdige of zijn ouders toegesneden vorm van jeugdhulp, waartegen bezwaar en beroep openstaat. Daarvoor is het nodig een beschikking af te geven. Overige voorzieningen zijn vrij toegankelijk voor degenen die zich voor ondersteuning of hulp wenden tot de betreffende voorziening. Gemeenten kunnen zelf bepalen welke vormen van jeugdhulp zij ‘achter een beschikking’ zetten, en welke vrij toegankelijk zijn (overige voorziening, geen beschikking vereist). Overigens blijft het mogelijk dat huisarts, medisch specialist en jeugdarts direct, dus zonder gemeentelijke beschikking, doorverwijzen naar de voorzieningen die in dit besluit door de gemeente zijn benoemd als individuele voorzieningen (waarvoor een beschikking nodig is). De eis om een beschikking op te stellen geldt namelijk alleen als een jeugdige via de gemeentelijke toegang zich meldt met een hulpvraag. Het feit dat de gemeente geen directe invloed kan uitoefenen op de verwijzing door de huisarts, wil overigens niet zeggen dat de gemeente geen afspraken kan maken met de huisarts over zijn of haar doorverwijzingen naar jeugdhulp en de rol van het wijk- of gebiedsteam hierin. Een gemeente kan dergelijke afspraken alleen niet afdwingen, maar is afhankelijk van de bereidheid bij huisartsen om tot dergelijke afspraken te komen.