GEMEENTERAAD VAN DONDERDAG 22 OKTOBER 2015 Aanwezig: Marc De Pauw, voorzitter. Liliane Lebon, schepen/ocmw voorzitter. Raymond Luyckx, Rose Leirens, André De Groote, Yves De Lausnay, schepenen. Roger Lybeer, Etienne Balcaen, Williame Raman, Blijde Vercamer, Guy Colpaert, Renaat De Sutter, Alain Torcq, Lien Vercruysse, Sofie Vanden Hove, Eva Rombaut, Emmanuel Anciaux, Gabrielle Geldolf, Dorothea Van Lyssebettens, Mia Vantomme, Kristof Vercruyssen, Marieke Kindt, Elsie Sierens, Jan De Witte, raadsleden. Gert Deryckere, gemeentesecretaris. Schepen Carolien Ongena (CD&V) is verontschuldigd. Raadslid David De Baere (N-VA) is verontschuldigd.
AGENDA Punten van de openbare zitting Vastgesteld door voorzitter Marc De Pauw (Open VLD). Punten 1 tot en met 7 werden hem meegedeeld door het college van burgemeester en schepenen. 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Aktename kwartaalrapportage 2015 - Q2 Aktename budget 2016 - Kerkfabriek Pius X Aktename budgetwijziging 2015 - Kerkfabriek OLV ter Sneeuw Aktename budget 2016 - Kerkfabriek OLV ter Sneeuw Goedkeuring forfaitaire bijdrage brandweer 2014. Goedkeuring politieverordening voor de Hulpverleningszone Centrum inzake brandpreventie met betrekking tot publiek toegankelijke inrichtingen (PTI). 7. Goedkeuring terbeschikkingstelling grond elektriciteitscabine Acacialaan Bijkomende punten van de openbare zitting Vastgesteld door voorzitter Marc De Pauw (Open VLD). Punt 8 werd hem meegedeeld door raadslid Kindt (SP.a). 8. Sociale tewerkstelling op onze gemeente. Punten van de besloten zitting Vastgesteld door voorzitter Marc De Pauw (Open VLD). Punt 9 werd hem meegedeeld door het college van burgemeester en schepenen. 9. Aanstelling provinciaal GAS-ambtenaar
OPENBARE ZITTING Punten van de openbare zitting Financiën Beheer- en beleidscyclus 1.
Aktename kwartaalrapportage 2015 - Q2
Raadslid Torcq (CD&V) licht als voorzitter van de commissie financiën het voorbereidend werk toe. Raadslid Rombaut (N-VA) zegt: “Er werd een volledig nieuw rapport opgemaakt waarbij het jaarbudget werd vergeleken met de werkelijke uitgaven. Bij de grote posten hebben we een aanvaardbare uitleg ontvangen waarom de opbrengsten en uitgaven niet de verwachte 50% van het budget omvatten. Zo bijvoorbeeld bij de onroerende voorheffing en de personenbelasting worden pas vanaf juli voorschotten ontvangen. Bij andere zaken blijven we toch een beetje op onze honger zitten en kwam er geen uitleg bij het feit dat er voor bepaalde zaken budgetten voorzien zijn maar halfweg het jaar nog niets is uitgevoerd. Aangezien de financieel beheerder er niet kon op antwoorden wegens geen bevoegdheid, hebben we nog deze vragen: bij investeringen in gebouwen hebben we nog voor ongeveer 220.000€ aanpassingswerken aan het gemeentehuis voorzien. Worden deze investeringen nog gerealiseerd en heeft dit een meerwaarde voor de burger? Ten tweede was er 1.238.000€ voorzien voor studies omtrent de heraanleg van wegen, KWS, voetpaden en fietspaden. Daarvan is nog maar 139.000€ uitgevoerd. Er is dus in het voorjaar nog niets gerealiseerd terwijl het mooi weer is geweest en ook is in verband met deze studies op de mobiliteitscommissie nog niets besproken. In september hebben we wel gezien dat o.a. de Steenvoordestraat heraangelegd is maar worden ook de andere plannen rond de heraanleg van straten, voetpaden en fietspaden nog gerealiseerd dit jaar? Hetzelfde geldt voor het onderhoud van de wegen. Daar is nog maar 100.000€ van de voorziene 300.000€ uitgegeven. Wat staat er nog op stapel? Voor prestaties van derden voor sportpromotie en jeugdactiviteiten is ook nog 100.000€ niet uitgegeven. Hieraan zijn in de rekeningen wel specifieke acties gekoppeld maar wat precies moet nog uitgevoerd worden? Deze vragen hebben allemaal betrekking op uitgaven die nog niet gebeurd zijn. We willen er op letten dat er niet méér wordt uitgegeven dan hetgeen voorzien is maar als er iets voorzien is moet het wel uitgevoerd worden en ten goede komen van de burger.” Schepen Leirens (Open VLD) antwoordt: “De 300.000€ van het KWS is effectief uitgegeven. Waarschijnlijk was bij het opstellen van de documenten de betaling nog niet uitgevoerd. Voor de voetpaden is het inderdaad zo dat wij een bedrag van 100.000€ per jaar hebben voorzien. In het kader van de meerjarenbegroting hebben wij dit bedrag telkens meegenomen. Zo komen we nu aan een bedrag van 284.000€ dat we wensen integraal uit te geven volgend jaar omdat ons Voetpaden InformatieSysteem (VIS) nu eindelijk klaar is. Het klopt dat de diensten niet altijd alles kunnen volgen. Dat betreur ik ook maar daar wordt verder werk van gemaakt. Voor het gemeentehuis zelf wordt ook een deel over gedragen naar het volgende jaar, maar dat gaat voornamelijk over investeringen in het kader van een studie rond rationeel energieverbruik die we hebben laten uitvoeren. Het gaat specifiek over dubbele beglazing van deuren en ramen die gefaseerd aangepakt worden. Dit onderwerp is vandaag nog behandeld tijdens de budgetbesprekingen. Dit volgt zijn weg en vraagt opnieuw heel wat voorbereidend werk. Inderdaad, de realisaties volgen misschien niet snel genoeg maar daar wordt aan gewerkt.” Raadslid Rombaut (N-VA) zegt: “We hadden graag eenzelfde rapport ontvangen per jaareinde zodat er ook meer uitleg kan gegeven worden in het geval er verschillen zijn en bedragen worden overgedragen. Zodoende kan de financieel beheerder terugkoppelen naar de schepen en bijkomende uitleg geven.” Schepen Leirens (Open VLD) zegt: “De vertraging heeft ook te maken met het feit dat we nu nog veel gewerkt hebben aan het mobiliteitsplan zodat sommige uitvoeringen even on hold zijn komen te staan. Het gaat om twee verschillende diensten maar we kregen vaak het advies van Davy om bepaalde zaken af te wachten, bijvoorbeeld m.b.t. de heraanleg van voetpaden in Heusden.” Raadslid Raman (N-VA) zegt: “ We waren verheugd om die cijfers deze week te ontvangen. Zoals Eva aanhaalt zijn er veel vragen en er is op veel vragen een antwoord gegeven maar het stukje beleid dat erachter schuilt was niet aan de orde tijdens de bespreking. Op de cijfers die van de overheid komen is het soms wachten en ze komen niet altijd tijdig door maar voor sommige zaken was het ons niet duidelijk welke de beslissing was die erachter schuilt. Ik denk dus dat het voor de volgende halfjaarlijkse oefening goed zou zijn om de cijfers en de beleidsbeslissingen naast elkaar te leggen.” DE GEMEENTERAAD Gelet op het gemeentedecreet van 15 juli 2005 en latere wijzigingen, artikel 43 §2 3° stellende dat de gemeenteraad de jaarrekening vaststelt;
Gelet op het gemeentedecreet van 15 juli 2005 en latere wijzigingen, artikel 165 betreffende de jaarlijkse rapportering aan de gemeenteraad, waarin een overzicht van de thesaurietoestand, de liquiditeitsprognose, de beheerscontrole, alsook de evolutie van de budgetten minstens wordt opgenomen. Gelet op het gemeentedecreet van 15 juli 2005 en latere wijzigingen, artikel 178bis betreffende de kwartaalrapportage ten aanzien van de Vlaamse Regering; Gelet op het Besluit van de Vlaamse Regering van 25 juni 2010 betreffende de beleids- en beheercyclus van de gemeenten, de provincies en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, en latere wijzigingen; Gelet op het ministerieel besluit van 1 oktober 2010 en latere wijzigingen tot vaststelling van de modellen en de nadere voorschriften van de beleidsrapporten en de toelichting ervan en van de rekeningstelsels van de gemeenten, de provincies en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn; Gelet op het ministerieel besluit van 9 juli 2013 betreffende de digitale rapportering van gegevens van de beleids- en beheercyclus van de gemeenten, de provincies en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn; Gelet op de Ministeriële Omzendbrief ABB 2006/19 van 1 december 2006 betreffende de inwerkingtreding van sommige bepalingen van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005 en ter uitvoering van artikel 160 en 179 van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005; Gelet op de Ministeriële Omzendbrief BB 2013/7 van 6 september 2013 betreffende Digitale rapportering over de beleids- en beheerscyclus; Gelet op de gemeenteraadsbeslissing van 19 december 2013 betreffende de goedkeuring van het meerjarenplan 2014-2019; Gelet op de gemeenteraadsbeslissing van 18 december 2014 betreffende de goedkeuring van het budget 2015; Op voorstel van het college van burgemeester en schepenen; BESLUIT: Artikel 1. Kennis te nemen van de kwartaalrapportering 2015 – Q2, zoals voorgesteld; Artikel 2. Afschrift van deze beslissing wordt digitaal doorgezonden naar het Agentschap voor Binnenlands Bestuur, overeenkomstig de artikelen 2 en 3 van het besluit van de Vlaamse regering houdende de vaststelling van de wijze van communicatie in het kader van het bestuurlijk toezicht op de lokale overheid, de provincieoverheid en de intergemeentelijke overheid. Artikel 3. Afschrift van huidige beslissing wordt eveneens overgemaakt aan de financieel beheerder.
Openbare besturen Kerkfabriek 2.
Aktename budget 2016 - Kerkfabriek Pius X
Schepen De Groote (CD&V) licht toe en vult aan met toelichting bij punten 3 en 4. Raadslid Kindt (SP.A) vraagt: “Ik wil van de gelegenheid gebruik om te vragen wat de stand van zaken is m.b.t. Pius X als ontmoetingsruimte. Dat was oorspronkelijk voorzien in de TAE site, vervolgens was het idee om dat te voorzien in de Pius X kerk. Ik zie inderdaad dat er maar een heel beperkt budget voorzien is voor 2016 en dat er ook slechts een zeer beperkt aantal gelegenheidsdiensten zouden zijn.” Schepen De Groote (CD&V) antwoordt: “Pius X is een uitdovend verhaal, dat weten we allemaal. Bij vorige gemeenteraden gaf ik al aan dat alles zal afhangen van de beslissing van de bisschop zelf. De jongste dagen zijn er beslissingen genomen rond de kerken van Gent en Drongen. Er zullen in totaal 17 kerken gesloten worden of een andere bestemming krijgen. Ik had gedacht voor deze gemeenteraad meer zicht te hebben over de definitieve bestemming van Pius X. Ik ben daarvoor in
contact met de vicaris maar weet helaas nog niets meer. Bijkomende informatie wordt op korte termijn verwacht. Afhankelijk daarvan kan de kerk herbestemd worden. De herbestemming die u suggereert zou een logische herbestemming zijn.” Raadslid Raman (N-VA) vraagt: “Moet er ook niet met de mensen van de Kerkfabriek rond de tafel gezeten worden om de herbestemming van Pius X te bespreken?” Schepen De Groote (CD&V) antwoordt: “Daarover wordt met de Kerkfabriek overlegd. Het is inderdaad zo dat de Kerkfabriek Pius X daar een stem in heeft, net als het centrale kerkbestuur. Het gaat uiteindelijk om hun kerk. Toch kan men niet ontkennen dat er bijna geen diensten meer worden gehouden in het gebouw. Men kan uitzonderlijk nog een begrafenis aanvragen maar er zijn geen andere diensten meer in Pius X. Vandaar dat de beslissing wellicht in de richting zal gaan van een herbestemming.” Raadslid Raman (N-VA) zegt: “Ik denk dat het ook een punt is van eigendomsrecht.” Schepen De Groote (CD&V) antwoordt: “Wij zijn geen eigenaar. Dat is de vzw Parochiaal Werk.” Raadslid Raman (N-VA) zegt: “Ik heb de indruk dat met die instantie nog geen overleg is gebeurd. Ik heb ook de indruk dat de schoolgemeenschap interesse zou hebben in het gebouw. Dat baart me zorgen. U wacht nog rustig de beslissing af van het bisdom m.b.t. de kerkdiensten maar ik denk dat de gemeente dringend met de eigenaar van het gebouw moet gaan samenzitten. We hebben immers als gemeente fondsen geïnd voor de inrichting van een ontmoetingsruimte, maar we zien nog helemaal niet wat daarmee gaat gebeuren.” Schepen De Groote (CD&V) antwoordt: “Er moet inderdaad met de eigenaar gesproken worden maar alles hangt af van het bisdom. Die beslissing zal niet lang meer op zich laten wachten. Dan kunnen we die verdere stappen zetten, zodat dat gebouw - dat er zich makkelijk toe leent om een andere bestemming te krijgen - ten goede komt van de gemeenschap.” Raadslid Raman (N-VA) vraagt: “Bevestigt u hiermee dat het initiatief hiervoor van de gemeente gaat komen?” Schepen De Groote (CD&V) antwoordt: “Uiteraard, samen met de bisschoppelijke overheid en de eigenaars.” Raadslid Raman (N-VA) zegt: “Eens de beslissing genomen is dat er geen diensten meer zijn denk ik dat de bisschoppelijke overheid geen betrokken partij meer is en men moet samenzitten met de eigenaars van de kerk.” Burgemeester De Pauw (Open VLD) meldt dat het gebouw eerst moet worden ontkerstend. Raadslid Raman (N-VA) zegt: “Uiteraard maar eens die stap gezet is moet is enkel de eigenaar nog betrokken partij. En dan zou het natuurlijk kunnen dat het te laat is om er een ontmoetingsruimte van te maken en dat het al verkocht is.” DE GEMEENTERAAD Overeenkomstig artikel 28 van het Gemeentedecreet in openbare zitting vergaderd; Gelet op het gemeentedecreet van 15 juli 2005 inzonderheid artikel 42 en artikel 43, betreffende de bevoegdheden van de gemeenteraad; Gelet op het decreet van 7 mei 2004, artikel 48 tot en met 50, betreffende de materiële organisatie en werking van de erkende erediensten betreffende de opmaak van het budget van de kerkfabrieken; Gelet op het Ministerieel Besluit van 27 november 2006 houdende vaststelling van de modellen van de boekhouding van de besturen van de eredienst; Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 5 september 2008 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 13 oktober 2006 houdende het algemeen reglement op de boekhouding van de besturen van de erkende erediensten en van de centrale besturen van de erkende erediensten; Gelet op het ministerieel besluit van 5 september 2008 tot wijziging van het ministerieel besluit van 27 november 2006 tot vaststelling van de modellen van de boekhouding van de besturen van de eredienst en ter uitvoering van artikel 46 van het besluit van de Vlaamse regering van 13 oktober 2006 houdende het algemeen reglement op de boekhouding van de besturen van de eredienst en van de centrale besturen van de eredienst; Gelet op omzendbrief BB-2007/01 van 12 januari 2007 betreffende de boekhouding van de besturen van de eredienst;
Gelet op omzendbrief BB 2008/06 van 18 juli 2008 betreffende de boekhouding van de besturen van de eredienst; Gelet op de gemeenteraadsbeslissing van 12 september 2013 waarin het meerjarenplan 2014 -2019 van de kerkfabrieken werd goedgekeurd; Overwegende dat de budgetwijzigingen voor 15 september van het lopend jaar gecoördineerd door het centraal kerkbestuur moeten worden ingediend bij de gemeenteoverheid waaronder de kerkfabrieken ressorteren; Overwegende dat het budget 2016 van de Kerkfabriek Pius X op 29 juli 2015 werd ingediend door het Centraal Kerkbestuur bij het gemeentebestuur; Gelet op het advies van het erkend representatief orgaan betreffende budget 2016/0 van 14/07/2015; Overwegende dat het budget 2016 van de Kerkfabriek Pius X past in het goedgekeurde meerjarenplan zodat de gemeenteraad er enkel kennis moet van nemen. Overwegende dat het budget 2016 voorziet: a) exploitatietoelage Aangevraagd Voorzien meerjarenplan 18 810,59 26 330,57 b) investeringstoelage Aangevraagd Voorzien meerjarenplan 0,00 0,00 Gelet op het gunstig advies van het erkend representatief orgaan van 14 juli 2015; Overwegende dat de gemeentelijke bijdrage het in het meerjarenplan opgenomen bedrag niet overschrijdt; Op voorstel van het college van burgemeester en schepenen; BESLUIT: Artikel 1: Akte te nemen van het budget 2016 van de Kerkfabriek Pius X. Artikel 2: Van deze beslissing kennis te geven aan de provinciegouverneur, het centraal kerkbestuur, de kerkfabriek en het bisdom Gent. 3. Aktename budgetwijziging 2015 - Kerkfabriek OLV ter Sneeuw DE GEMEENTERAAD Overeenkomstig artikel 28 van het Gemeentedecreet in openbare zitting vergaderd; Gelet op het gemeentedecreet van 15 juli 2005 inzonderheid artikel 42 en artikel 43, betreffende de bevoegdheden van de gemeenteraad; Gelet op het decreet van 7 mei 2004, artikel 48 tot en met 50, betreffende de materiële organisatie en werking van de erkende erediensten betreffende de opmaak van het budget van de kerkfabrieken; Gelet op het Ministerieel Besluit van 27 november 2006 houdende vaststelling van de modellen van de boekhouding van de besturen van de eredienst; Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 5 september 2008 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 13 oktober 2006 houdende het algemeen reglement op de boekhouding van de besturen van de erkende erediensten en van de centrale besturen van de erkende erediensten; Gelet op het ministerieel besluit van 5 september 2008 tot wijziging van het ministerieel besluit van 27 november 2006 tot vaststelling van de modellen van de boekhouding van de besturen van de eredienst en ter uitvoering van artikel 46 van het besluit van de Vlaamse regering van 13 oktober 2006 houdende het algemeen reglement op de boekhouding van de besturen van de eredienst en van de centrale besturen van de eredienst; Gelet op omzendbrief BB-2007/01 van 12 januari 2007 betreffende de boekhouding van de besturen van de eredienst;
Gelet op omzendbrief BB 2008/06 van 18 juli 2008 betreffende de boekhouding van de besturen van de eredienst; Gelet op de gemeenteraadsbeslissing van 12 september 2013 waarin het meerjarenplan 2014-2019 van de kerkfabrieken werd goedgekeurd; Gelet op de gemeenteraadsbeslissing van 25 september 2014 waarin de wijziging van het meerjarenplan 2014-2019 van Kerkfabriek O.L.V. ter Sneeuw werd goedgekeurd; Gelet op de gemeenteraadsbeslissing van 16 september 2014 waarin akte werd genomen van het budget 2015 van de Kerkfabriek O.L.V. ter Sneeuw; Overwegende dat de budgetwijzigingen voor 15 september van het lopend jaar gecoördineerd door het centraal kerkbestuur moeten worden ingediend bij de gemeenteoverheid waaronder de kerkfabrieken ressorteren; Overwegende dat de budgetwijziging 2015-1 van de Kerkfabriek O.L.V. ter Sneeuw op 29 juli 2015 werd ingediend bij het gemeentebestuur; Overwegende dat de budgetwijziging 2015-1 van de Kerkfabriek O.L.V. ter Sneeuw past in het gewijzigde meerjarenplan zodat de gemeenteraad er enkel kennis moet van nemen. Overwegende dat de budgetwijziging 2015-1 voorziet: a) exploitatietoelage
Aangevraagd 21 043,73
Voorzien meerjarenplan 22 271,00
b) investeringstoelage
Aangevraagd 0
Voorzien meerjarenplan 0
Overwegende dat hierdoor de gemeentelijke bijdrage het in het meerjarenplan opgenomen bedrag niet overschrijdt; Op voorstel van het college van burgemeester en schepenen; BESLUIT: Artikel 1. Akte te nemen van de budgetwijziging 2015-1 van de Kerkfabriek O.L.V. ter Sneeuw. Artikel 2. Van deze beslissing kennis te geven aan de provinciegouverneur, het centraal kerkbestuur, de kerkfabriek en het bisdom Gent. 4. Aktename budget 2016 - Kerkfabriek OLV ter Sneeuw DE GEMEENTERAAD Overeenkomstig artikel 28 van het Gemeentedecreet in openbare zitting vergaderd; Gelet op het gemeentedecreet van 15 juli 2005 inzonderheid artikel 42 en artikel 43, betreffende de bevoegdheden van de gemeenteraad; Gelet op het decreet van 7 mei 2004, artikel 48 tot en met 50, betreffende de materiële organisatie en werking van de erkende erediensten betreffende de opmaak van het budget van de kerkfabrieken; Gelet op het Ministerieel Besluit van 27 november 2006 houdende vaststelling van de modellen van de boekhouding van de besturen van de eredienst; Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 5 september 2008 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 13 oktober 2006 houdende het algemeen reglement op de boekhouding van de besturen van de erkende erediensten en van de centrale besturen van de erkende erediensten; Gelet op het ministerieel besluit van 5 september 2008 tot wijziging van het ministerieel besluit van 27 november 2006 tot vaststelling van de modellen van de boekhouding van de besturen van de eredienst en ter uitvoering van artikel 46 van het besluit van de Vlaamse regering van 13 oktober 2006 houdende het algemeen reglement op de boekhouding van de besturen van de eredienst en van de centrale besturen van de eredienst;
Gelet op omzendbrief BB-2007/01 van 12 januari 2007 betreffende de boekhouding van de besturen van de eredienst; Gelet op omzendbrief BB 2008/06 van 18 juli 2008 betreffende de boekhouding van de besturen van de eredienst; Gelet op de gemeenteraadsbeslissing van 12 september 2013 waarin het meerjarenplan 2014 -2019 van de kerkfabrieken werd goedgekeurd; Gelet op de gemeenteraadsbeslissing van 25 september 2014 waarin de wijziging van het meerjarenplan 2014 -2019 van de Kerkfabriek O.L.V. ter Sneeuw werd goedgekeurd; Overwegende dat het budget 2015 van de Kerkfabriek O.L.V. ter Sneeuw op 29 juli 2015 werd ingediend bij het gemeentebestuur; Overwegende dat het budget 2016 van de Kerkfabriek O.L.V. ter Sneeuw past in het goedgekeurde meerjarenplan zodat de gemeenteraad er enkel kennis moet van nemen. Overwegende dat de budgetwijziging 2016 voorziet: a) exploitatietoelage
Aangevraagd 8 239,46
Voorzien meerjarenplan 22 687,18
b) investeringstoelage
Aangevraagd 0,00
Voorzien meerjarenplan 0,00
Gelet op het gunstig advies van het erkend representatief orgaan van 28/07/2015; Overwegende dat de gemeentelijke bijdrage het in het meerjarenplan opgenomen bedrag niet overschrijdt; Op voorstel van het college van burgemeester en schepenen; BESLUIT: Artikel 1: Akte te nemen van het budget 2016 van de Kerkfabriek O.L.V. ter Sneeuw. Artikel 2: Van deze beslissing kennis te geven aan de provinciegouverneur, het centraal kerkbestuur, de kerkfabriek en het bisdom Gent.
Openbare veiligheid Brandweer 5. Goedkeuring forfaitaire bijdrage brandweer 2014. DE GEMEENTERAAD Overeenkomstig artikel 28 van het Gemeentedecreet in openbare zitting vergaderd; Gelet op artikel 135§2 van de Nieuwe Gemeentewet; Gelet op artikel 10 §4, 3° van de Wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming, gewijzigd door de Wet van 14 januari 2013; Gelet op de Wet van 15 mei 2007 betreffende de Civiele Veiligheid; Gelet op de artikelen 26, 28, 34, 35 en 196 van het Gemeentedecreet; Gelet op het Decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking; Gelet op de brief dd. 10 september 2015 van de Provinciegouverneur waarbij het voorstel tot afrekening van de forfaitaire bijdrage voor het dienstjaar 2014 wordt meegedeeld; Overwegende dat de gemeentebesturen over 60 dagen beschikken om over dit voorstel een advies uit te brengen;
Besluit: Unaniem Artikel 1. Gunstig advies wordt uitgebracht betreffende de onderstaande bijdragen verschuldigd aan de brandweerdienst van het centrum van de gewestelijke groep Gent: - Forfaitaire bijdrage 2014: 507 682 EUR Artikel 3. Afschrift van deze beslissing zal worden toegestuurd aan: - De Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken, Algemene Directie Civiele Veiligheid; - De heer Provinciegouverneur; - Het College van Burgemeester en Schepenen van de Stad Gent; - Het Beheercomité OPZ, p/a Brandweerdienst Gent. - De financieel beheerder
Mia Vantomme (Raadslid, N-VA) komt de zitting binnen.
Reglementen 6.
Goedkeuring politieverordening voor de Hulpverleningszone Centrum inzake brandpreventie met betrekking tot publiek toegankelijke inrichtingen (PTI).
Burgemeester De Pauw (Open VLD) licht toe en vraagt de goedkeuring. Raadslid Torcq (CD&V) vraagt: “In artikel 4 en ook verder spreekt men steeds over melding aan de burgemeester. Daarbij staat telkens het adres van de brandweer. Is dat correct, of moet die info naar het gemeentehuis komen?” Burgemeester De Pauw (Open VLD) antwoordt: “Het opgegeven adres is het adres waar de administratie van de brandweer zit. In het nieuwe reglement is ook voorzien dat de administratie voortaan zal gecentraliseerd worden in Gent. Vandaar dat ook alle briefwisseling en correspondentie naar daar moet gericht worden.” Raadslid Rombaut (N-VA) vraagt: “We vragen ons af waarom hotels en winkels niet in het reglement zijn opgenomen. Deze zijn toch ook publiek toegankelijk?” Burgemeester De Pauw (Open VLD) antwoordt: “Voor winkels en hotels geldt een specifiek reglement. Daar wordt ook naar verwezen in dit reglement.” Raadslid Rombaut (N-VA) vraagt: “Bestaat er een overzicht van alle inrichtingen die onder deze reglementeringen vallen?” Burgemeester De Pauw (Open VLD) antwoordt: “Ja, dat bestaat. Net daarom dat we zeer voorzichtig zullen moeten omspringen met dit reglement. In de praktijk is immers niet alles in orde. We gaan dit geleidelijk moeten aanpakken. Maar niet doen is geen optie.” Raadslid Rombaut (N-VA) vraagt: “Zal dan de link hiernaartoe gelegd worden bij bouwaanvragen of herbestemmingsaanvragen? En doet de gemeente dat of de brandweer?” Burgemeester De Pauw (Open VLD) antwoordt: “Sowieso moet in het geval van bepaalde types bouwaanvragen een advies zijn van de brandweer. Dat gebeurt vandaag ook al.” Raadslid Rombaut (N-VA) vraagt: “Zullen de formulieren voor meldingen en aanvragen ook beschikbaar gesteld worden op onze website?” Burgemeester De Pauw (Open VLD) antwoordt: “Dat zou moeten, ja.” Raadslid Rombaut (N-VA) vraagt: Is het de bedoeling om dan systematisch de opvolging van dat reglement na te gaan?” Burgemeester De Pauw (Open VLD) antwoordt: “Het handhavingsbeleid is een logisch gevolg van het reglement maar volgt in een latere fase. Maar dat is wel de bedoeling, ja.” Raadslid Rombaut (N-VA) zegt: “Vooral omdat de attesten onbeperkt geldig zijn in tijd en er na verloop van tijd aanpassingen kunnen gebeuren. En wordt het veiligheidsregister dat beschikbaar moet gehouden worden vanuit de gemeente of vanuit de brandweer gecontroleerd? In het reglement staat dat dit ter beschikking moet zijn voor de burgemeester, of zijn afgevaardigde.”
Burgemeester De Pauw (Open VLD) antwoordt: “Bedoeling is om dat centraal te doen vanuit de brandweer. Zij hebben daar ook mensen voor.” Raadslid Rombaut (N-VA) zegt: “En worden de voorschriften in het reglement voor de gemeentelijke gebouwen wel al nageleefd?” Burgemeester De Pauw (Open VLD) bevestigt. Raadslid Balcaen (SP.A) vraagt: “In het reglement is er sprake van publiek toegankelijke inrichtingen, gevolgd door een opsomming op bladzijde 7: restaurants, bioscopen, etc. Ik stel me de vraag waar de mobiele locaties worden ondergebracht. Daarmee bedoel ik de tenten die worden verhuurd aan jeugdverenigingen, scholen en feestcomités. Zij moeten toch ook voldoen aan een aantal voorwaarden rond brandveiligheid. Dat vind ik hier niet terug.” Burgemeester De Pauw (Open VLD) antwoordt: “Het gaat hier enkel over vaste inrichtingen die publiek toegankelijk zijn. De zaken die u vermeldt vallen onder een andere categorie en worden wel degelijk gecontroleerd, bijvoorbeeld m.b.t. gasaansluitingen.” Raadslid Balcaen (SP.A) vraagt: “Is er dan een reglement voor mobiele locaties?” Burgemeester De Pauw (Open VLD) antwoordt: “Dat is een goede vraag. Ik zou dat moeten nakijken. In ieder geval valt dat hier niet onder, omdat het niet gaat om vaste inrichtingen.” Raadslid Vercruyssen (Open VLD) vraagt: “Ik zie bij handhaving dat er gevangenisstraffen kunnen opgelegd worden en boetes tussen 1€ en 25€. Om een gebouw niet brandveilig te maken lijkt een boete van 1€ toch wel heel weinig.” Burgemeester De Pauw (Open VLD) antwoordt: “Dit bedrag wordt verhoogd met een bepaald aantal opdeciemen.” DE GEMEENTERAAD Overeenkomstig artikel 28 van het Gemeentedecreet in openbare zitting vergaderd; Gelet op de nieuwe gemeentewet; Gelet op de bevoegdheden van de gemeenteraad, zoals bepaald in het artikel 119 van de nieuwe gemeentewet en in de artikelen 42, 186 en 187 van het gemeentedecreet; Gelet op art. 135 §2,5° van de Nieuwe Gemeentewet, waarin bepaald wordt dat het nemen van passende maatregelen om rampen, en plagen, zoals brand, epidemieën en epizoötieën te voorkomen en het verstrekken van de nodige hulp om ze te doen ophouden, aan de waakzaamheid en het gezag van de gemeenten wordt toevertrouwd; Gelet op de wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen, inzonderheid artikel 4; Gelet op de Wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid, artikel 26. Gelet op het politiereglement inzake brandveiligheid in publiek toegankelijke inrichtingen, goedgekeurd door de gemeenteraad in zitting van 20 september 2007 en gewijzigd bij gemeenteraadsbesluiten van 20 september 2012 en 18 oktober 2012; Gelet op het voorstel van de Zoneraad van de Hulpverleningszone Centrum dd. 01 oktober 2015, om de gemeentelijke politieverordeningen inzake brandpreventie met betrekking tot publiek toegankelijke inrichtingen te uniformiseren; Overwegende dat de 18 gemeenten die deel uitmaken van de Hulpverleningszone Centrum elk een politieverordening inzake brandpreventie met betrekking tot publiek toegankelijke inrichtingen aangenomen hebben naar het provinciaal model van de provincie Oost-Vlaanderen. Overwegende dat de bestaande politieverordeningen aan herziening toe zijn omdat ze enerzijds anomalieën bevatten en anderzijds niet helemaal up-to-date meer zijn: - het toepassingsgebied van de bestaande verordeningen is niet volledig in overeenstemming met het K.B. van 28 februari 1991 betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechterlijke aansprakelijkheid, gezien dit gericht is op het aantal personen en niet, zoals het KB bepaalt, uitgaat van de oppervlakte van de inrichting - Publiek toegankelijke inrichtingen die geëxploiteerd worden van voor de inwerkingtreding van de bestaande politieverordeningen en nog niet over een brandveiligheidsattest beschikten, zijn niet
allemaal binnen de wettelijk voorziene termijn van 12 maanden na de inwerkingtreding van de verordening aangemaand om zich in regel te stellen, waardoor ze strikt gezien niet meer moeten voldoen aan de bepalingen van het reglement - de bestaande politieverordeningen vermelden oude normen inzake brandklasse van materialen, brandweerstand en stabiliteit bij brand, die niet volledig conform zijn met de huidige Europese normen - nieuwe technologieën vereisen aangepaste beoordelingscriteria - er zijn nieuwe regelgevingen verschenen met betrekking tot het periodieke onderhoud en keuringen van bepaalde installaties Overwegende dat de actueel gevolgde procedure voor aanvraag en behandeling van een brandveiligheidsattest soms onnodig arbeidsintensief is en niet noodzakelijk een meerwaarde vormt voor de brandveiligheid; Overwegende dat het evident is om kleine inrichtingen (< 100 m² en een capaciteit van < 100 personen) aan minder strenge normen en een eenvoudigere procedure te onderwerpen dan grote inrichtingen (≥ 100 m² en een capaciteit van ≥ 100 personen) Overwegende dat de centrale administratieve verwerking van de dossiers PTI de efficiëntie en uniformiteit in behandeling van de brandpreventiedossiers binnen de Zone ten goede komt; Overwegende dat onderhavige politieverordening kadert in de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de publieke veiligheid. Op voorstel van het college van burgemeester en schepenen, Besluit: Unaniem Artikel 1. Doel en toepassingsgebied 1.1. Dit reglement heeft tot doel om minimale brandveiligheidsvoorschriften op te leggen aan publiek toegankelijke inrichtingen, in uitvoering van artikel 4 van de wet van 30 juli 1979. 1.2. Deze verordening is van toepassing op de volgende inrichtingen: a) volgende publiek toegankelijke inrichtingen, zoals vermeld in het KB 28.02.1991: - dancings, discotheken en alle openbare gelegenheden waar gedanst wordt - restaurants, frituren, eet- en drankgelegenheden, wanneer de totale voor het publiek toegankelijke oppervlakte minimum 50 m² bedraagt - bioscopen en theaters - casino’s - culturele centra - polyvalente zalen - sportzalen en -complexen - handelsbeurzen en tentoonstellingszalen b) andere inrichtingen: - clubhuizen en dienstencentra - jeugdhuizen en jeugdontmoetingscentra - schouwspelzalen In deze verordening worden al de hoger vermelde inrichtingen “publiek toegankelijke inrichtingen” genoemd. Deze bepalingen zijn niet van toepassing op de inrichtingen waarvoor een specifieke reglementering inzake brandveiligheid van toepassing is. Artikel 2. Definities In dit reglement hebben de onderstaande termen de ernaast vermelde betekenis. Nieuwe publiek toegankelijke inrichting: een publiek toegankelijke inrichting waarvan de exploitatie een aanvang neemt na het eerste jaar na de inwerkingtreding van dit reglement.
Bestaande publiek toegankelijke inrichting: een publiek toegankelijke inrichting die in exploitatie is genomen voor het einde van het eerste jaar na de inwerkingtreding van dit reglement. De voor het publiek toegankelijke oppervlakte: de som van de vloeroppervlaktes van alle binnenruimtes van de inrichting, voor zover die toegankelijk zijn voor het publiek, inclusief de voor het publiek toegankelijke gang(en), trap(pen), liften, inkomhal, en vergelijkbare ruimtes, en exclusief het voor het publiek toegankelijke sanitair. Volledig omsloten terrassen aansluitend bij de inrichting waarvan de evacuatie verloopt via de uitgang(en) van de inrichting, worden meegerekend. Uitbreiding van een publiek toegankelijke inrichting: het vergroten - door inrichtingswerken of verbouwingswerken – van de voor het publiek toegankelijke oppervlakte van de publiek toegankelijke inrichting Evacuatieweg: een maximum 10% hellende weg, binnen het gebouw, die toegang geeft tot trappenhuizen, vluchtterrassen of uitgangen. Uitgang: leidt de aanwezigen ofwel rechtstreeks naar de openbare weg ofwel naar een plaats van waaruit de openbare weg bereikbaar is, via een veilige plaats, via een ander compartiment, via een trap of via een evacuatieweg. Artikel 3. Brandveiligheidsnormen 3.1. De exploitant bepaalt op eigen verantwoordelijkheid het maximum aantal toegelaten personen met naleving van de criteria vermeld in artikel 3.2., behalve wanneer de inrichting beschikt over een brandveiligheidsattest waarin het maximum aantal toegelaten personen is vermeld. Het is verboden om meer personen tegelijk toe te laten in de inrichting dan het maximum aantal toegelaten personen, zoals bepaald in het vorige lid. Het maximum aantal toegelaten personen, zoals bepaald in het eerste lid, moet door de exploitant worden aangeduid op een bord bij de hoofdingang dat duidelijk leesbaar is en zichtbaar voor iedereen die zich in de inrichting bevindt. 3.2. Het maximum aantal personen dat tegelijk in een inrichting mag aanwezig zijn, is het kleinste resultaat van de hierna vermelde berekeningen: a) Het aantal toegelaten personen bedraagt maximaal 2 personen per m² voor het publiek toegankelijke oppervlakte. b) Het maximum aantal toegelaten personen is bovendien gelijk aan de nuttige doorgangsbreedte, uitgedrukt in centimeters, van de evacuatieweg of de deur(en) van de uitgang. Bij de berekening wordt steeds rekening gehouden met de smalste doorgang. Bij aanwezigheid van meerdere uitgangen, wordt de totale nuttige doorgangsbreedte in rekening gebracht door de som te nemen van de nuttige doorgangsbreedte van elke uitgang. c) Vervolgens wordt – indien van toepassing – volgende correctiefactor toegepast: Indien een evacuatieweg daalt, wordt een verminderingsfactor 1,25 toegepast. Het aantal centimeters beschikbare doorgangsbreedte wordt dan gedeeld door 1,25. Indien een evacuatieweg stijgt, wordt een verminderingsfactor 2 toegepast. Het aantal centimeters beschikbare doorgangsbreedte wordt in dit geval gedeeld door 2. d) Tenslotte wordt – indien van toepassing – het maximum aantal toegelaten personen beperkt in functie van het aantal uitgangen: o o o o
Een inrichting met één uitgang kan maximum 99 personen toelaten. Een inrichting met twee uitgangen kan maximum 499 personen toelaten. Een inrichting met drie uitgangen kan maximum 999 personen toelaten. Per bijkomende uitgang kan een inrichting maximum 500 extra personen toelaten.
3.3. Een publiek toegankelijke inrichting waarvan de voor het publiek toegankelijke oppervlakte kleiner is dan 100 m² én waarbij het maximum aantal toegelaten personen minder dan 100 personen bedraagt, moet voldoen aan de bepalingen van bijlage 1 van dit reglement. In alle andere gevallen moet een publiek toegankelijke inrichting voldoen aan de bepalingen van bijlage 2 van dit reglement. 3.4. Artikel 3.3. is niet van toepassing op bestaande inrichtingen die beschikken over een brandveiligheidsattest dat is uitgereikt in toepassing van de politieverordening inzake brandpreventie met betrekking tot publiek toegankelijke inrichtingen, goedgekeurd in de gemeenteraad van 20 september 2007. Voor deze bestaande inrichtingen blijven de bepalingen van de politieverordening
inzake brandpreventie met betrekking tot publiek toegankelijke inrichtingen, goedgekeurd in de gemeenteraad van 20 september 2007 van kracht en dit zolang het brandveiligheidsattest van die inrichting niet is vervallen in toepassing van artikel 5.3.2. van het huidige reglement. 3.5. De burgemeester kan – bovenop de voorschriften vermeld in de bijlage 1 of 2 – veiligheidsmaatregelen opleggen waaraan de inrichting moet voldoen, alsook de termijn bepalen binnen de welke deze aanvullende maatregelen moeten uitgevoerd zijn. Artikel 4. Meldingsplicht Elke nieuwe publiek toegankelijke inrichting waarvan de voor het publiek toegankelijke oppervlakte kleiner is dan 100 m² - ongeacht het aantal toegelaten personen – moet aangemeld worden bij het stadsbestuur door middel van een meldingsformulier. Deze meldingsplicht geldt tevens - bij wijziging van exploitatie of exploitant - voor alle bestaande publiek toegankelijke inrichtingen, en dit ongeacht de grootte van de voor het publiek toegankelijke oppervlakte, tenzij de inrichting beschikt over een brandveiligheidsattest dat is uitgereikt in toepassing van de politieverordening inzake brandpreventie met betrekking tot publiek toegankelijke inrichtingen, goedgekeurd in de gemeenteraad van 20 september 2007 - bij uitbreidingen van een publiek toegankelijke inrichting, indien de voor het publiek toegankelijke totale oppervlakte < 100 m² blijft. De aanmelding moet gebeuren met een formulier waarvan de vorm en de inhoud wordt bepaald door de Burgemeester. Het meldingsformulier, gericht aan de burgemeester, wordt door de aanvrager aangetekend verstuurd naar Roggestraat 70 te 9000 Gent, of schriftelijk ingediend tegen ontvangstbewijs. De aanmelding moet gebeuren uiterlijk binnen de drie maanden na de opening van de inrichting. Voor bestaande inrichtingen moet de aanmelding gebeuren binnen de drie maanden na de inwerkingtreding van dit reglement. Artikel 5. Brandveiligheidsattest bij nieuwe publiek toegankelijke inrichtingen ≥ 100m² 5.1. Exploitatieverbod Het is verboden om een nieuwe publiek toegankelijke inrichting, waarvan de voor het publiek toegankelijke oppervlakte gelijk is aan of groter is dan 100 m², open te stellen voor het publiek zolang de inrichting niet beschikt over een brandveiligheidsattest. Voor de publiek toegankelijke inrichtingen die uitbreiden en hierdoor een nieuw brandveiligheidsattest dienen aan te vragen, heeft het exploitatieverbod enkel betrekking op het gedeelte “uitbreiding”. 5.2. Procedure Het brandveiligheidsattest wordt aangevraagd aan de burgemeester d.m.v. een formulier, waarvan de vorm en de inhoud wordt bepaald door de burgemeester. Het aanvraagformulier wordt door de aanvrager aangetekend verstuurd naar Roggestraat 70 te 9000 Gent, of schriftelijk ingediend tegen ontvangstbewijs. De burgemeester neemt een beslissing over de aanvraag op grond van het advies van de brandweer. Het brandveiligheidsattest of het besluit van de burgemeester tot weigering van aflevering van een brandveiligheidsattest, wordt aangetekend opgestuurd aan de aanvrager. Bij gebrek aan verzending van het brandveiligheidsattest binnen de 30 dagen aan de aanvrager, te rekenen vanaf de postdatum van de aangetekende verzending of van de datum van het ontvangstbewijs bij schriftelijke indiening van het aanvraagformulier, wordt het exploitatieverbod vermeld in artikel 5.1. tijdelijk opgeschort tot op de dag dat de beslissing van de burgemeester aangetekend wordt verzonden aan de aanvrager. De exploitatie moet in die periode van tijdelijk opschorting van het exploitatieverbod voldoen aan de voorschriften vermeld in dit reglement en de bijlagen. 5.3. Geldigheidsduur 5.3.1. Een brandveiligheidsattest is onbeperkt geldig in de tijd. Een brandveiligheidsattest dat is uitgereikt in toepassing van de politieverordening inzake brandpreventie met betrekking tot publiek toegankelijke inrichtingen, goedgekeurd in de gemeenteraad van 20 september 2007, blijft eveneens onbeperkt geldig in de tijd.
5.3.2. In afwijking van 5.3.1. vervallen de hoger vermelde brandveiligheidsattesten, indien de volgende werkzaamheden zich voordoen: - verbouwingswerken die de draagstructuur van het gebouw wijzigen, verbouwingen waardoor de compartimentering van het gebouw wijzigt, verbouwings-en/of inrichtingswerken waarbij bekledingsmaterialen worden vervangen door materialen van een minder gunstige brandklasse - uitbreiding van de voor publiek toegankelijke oppervlakte - wijzigingen aan evacuatie- of vluchtroutes - bestemmingswijziging Het verval gaat in na afloop van dertig dagen na beëindiging van de werkzaamheden. Indien een nieuwe aanvraag uiterlijk binnen een periode van dertig kalenderdagen na de beëindiging van de werkzaamheden wordt ingediend op de wijze, vermeld in artikel 5.2, wordt de geldigheidsduur van het bestaande brandveiligheidsattest verlengd tot aan de beslissing van de burgemeester over de nieuwe aanvraag. Bestaande publiek toegankelijke inrichtingen die reeds over een brandveiligheidsattest beschikten en waarvan de voor het publiek toegankelijke totale oppervlakte na uitbreiding < 100 m² blijft, dienen geen nieuwe aanvraag in te dienen, maar slechts een melding overeenkomstig artikel 4. 5.3.3. De burgemeester kan een brandveiligheidsattest intrekken indien hij vaststelt dat de exploitant de brandveiligheidsvoorschriften in de bijlagen vermeld in artikel 3.3. niet naleeft, of eventuele voorwaarden vermeld in het brandveiligheidsattest, niet heeft uitgevoerd binnen de opgelegde termijn. De intrekking van het brandveiligheidsattest is slechts mogelijk nadat de burgemeester de exploitant schriftelijk in gebreke heeft gesteld m.b.t. vastgestelde inbreuken, en indien de exploitant geen gepaste maatregelen heeft getroffen binnen de in de ingebrekestelling verleende termijn. Deze termijn mag niet minder bedragen dan 14 kalenderdagen. Artikel 6. Handhaving Overtredingen van onderhavig reglement worden gestraft met politiestraffen, namelijk een gevangenisstraf van één tot zeven dagen en een geldboete van één tot vijfentwintig euro of slechts één van deze straffen. Artikel 7. Afwijkingen Indien het onmogelijk is te voldoen aan één of meerdere vereisten van deze reglementering, kan de burgemeester, op advies van de brandweer, afwijkingen toestaan voor zover deze in overeenstemming zijn met de bepalingen van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, beantwoorden aan het algemene beveiligingsprincipe en een veiligheidsniveau bieden dat ten minste gelijk is aan het niveau beoogd met deze reglementering. Artikel 8. Inwerkingtreding en opheffingsbepalingen Onderhavig reglement treedt in werking op 1 januari 2016. Met ingang van dezelfde datum wordt de politieverordening inzake brandpreventie met betrekking tot publiek toegankelijke inrichtingen, goedgekeurd in de gemeenteraad van 20 september 2007, opgeheven. Artikel 9. Afschrift van dit besluit zal worden overgemaakt aan: -
de Provinciegouverneur, het parket van de Procureur des Konings, de griffies van de Rechtbank van Eerste aanleg van het arrondissement en van de Politierechtbank van het kanton, de Zonecommandant van de Hulpverleningszone Centrum de Zonechef van de lokale politie,
Bijlagen: 1. Brandveiligheidsnormen voor publiek toegankelijke inrichtingen met een voor het publiek toegankelijke ruimte kleiner dan 100m² én met maximum 100 toegelaten personen
2. Brandveiligheidsnormen voor publiek toegankelijke inrichtingen met een voor het publiek toegankelijke ruimte groter dan 100m² of met meer dan 100 toegelaten personen
Politieverordening inzake brandpreventie met betrekking tot publiek toegankelijke inrichtingen (Gemeenteraadsbesluit 20 oktober 2015) BIJLAGE 1 Specifieke bepalingen van toepassing op publiek toegankelijke inrichtingen waarvan de voor het publiek toegankelijke oppervlakte kleiner is dan 100 m² en het maximaal aantal toegelaten personen minder dan 100 personen bedraagt.
Artikel 1. – Inplanting, toegangswegen en bereikbaarheid voor de brandweer Als de publiek toegankelijke inrichting zich bevindt in een gebouw met één bouwlaag moeten de voertuigen van de brandweer ten minste tot op 60 m van een gevel van het gebouw kunnen naderen. Voor de gebouwen met meer dan één bouwlaag moeten de voertuigen van de brandweer ten minste in één punt een gevel kunnen bereiken die op herkenbare plaatsen toegang geeft tot iedere bouwlaag. Daartoe moeten de voertuigen beschikken over een toegangsmogelijkheid en een opstelplaats: - ofwel op de berijdbare rijweg van de openbare weg; - ofwel op een bijzondere toegangsweg vanaf de berijdbare rijweg van de openbare weg en die de volgende karakteristieken vertoont: - minimale vrije breedte: 4 m - minimale draaistraal: 11 m aan de binnenkant en 15 m aan de buitenkant - minimale vrije hoogte: 4 m - maximale helling: 6% - draagvermogen: derwijze dat voertuigen, zonder verzinken, met een maximale asbelasting van 13 t er kunnen rijden en stilstaan, zelfs wanneer ze het terrein vervormen. Bijgebouwen, uitspringende daken, luifels, uitkragende delen of andere dergelijke toevoegingen zijn enkel toegelaten indien daardoor noch de evacuatie, noch de veiligheid van de gebruikers, noch de actie van de brandweer in het gedrang komen. Artikel 2. – Evacuatie §1 Aantal uitgangen De inrichting beschikt over minimum één uitgang welke rechtstreeks of via een evacuatieweg uitgeeft naar buiten en leidt naar de openbare weg. Indien een deel van het gebouw waarin de publiek toegankelijke inrichting is gelegen gebruikt wordt door de exploitant voor privé doeleinden, mag een uitgang van de inrichting ook dienst doen als uitgang van dit privé gedeelte. Indien een deel van het gebouw, waarin de inrichting is gelegen, door derden wordt gebruikt mag dit gedeelte niet evacueren door de publiek toegankelijke inrichting. §2 Eigenschappen van de uitgangen en evacuatiewegen Automatische schuifdeuren moeten zodanig zijn uitgerust dat in een noodsituatie de deuren slechts door lichte druk en in de vluchtzin naar buiten geduwd kunnen worden (= break-out beslag). Ofwel moeten de automatische schuifdeuren zijn uitgerust met een inrichting die, bij aanwezigheid van publiek, de deur automatisch in werking stelt wanneer de energiebron weg valt, of bij detectie van brand, of bij evacuatiealarm, zodanig dat de deur automatisch opent in functie van de totale nuttige breedte (= type fail-safe).
Carrousel deuren, draaipaaltjes en manueel bediende schuifdeuren worden niet toegelaten op een weg die leidt naar de uitgang. De glazen wanden en vleugels van glazen deuren moeten een merkteken dragen dat volstaat om zich rekenschap te geven van hun aanwezigheid. Voor inrichtingen met een bezetting vanaf 50 personen geldt dat alle deuren welke deel uitmaken van een evacuatieweg in de vluchtrichting moeten opendraaien over een minimale hoek van 90°. Elke uitgang bezit een minimum nuttige breedte van 0,80 m. De vrije hoogte bedraagt minstens 2 m. De trappen moeten een totale breedte hebben die, uitgedrukt in centimeters, ten minste gelijk is aan dat aantal personen, vermenigvuldigd met 1,25 indien ze afdalen naar de uitgang of 2 indien ze er naar opstijgen. Het berekenen van de nuttige breedte moet gesteund zijn op de veronderstelling dat, bij het verlaten van het gebouw, alle personen van een verdieping samen de naburige verdieping vervoegen en dat deze ontruimd is als zij er aankomen. Bovengrondse of ondergrondse lokalen die voor het publiek toegankelijk zijn, moeten via vaste trappen bereikbaar zijn. De evacuatiewegen moeten zo kort en rechtlijnig mogelijk gehouden worden. De lengte van eventueel doodlopende delen in de evacuatiewegen mag niet meer dan 15 m bedragen. De af te leggen afstand vanaf elk punt van de publiek toegankelijke inrichting bedraagt maximum 30 m tot de dichtstbijzijnde uitgang. Er mogen zich op een vluchtweg geen voorwerpen bevinden die de evacuatie kunnen belemmeren en er mogen geen spiegels worden aangebracht die het publiek kunnen misleiden. Artikel 3. – Voorschriften voor sommige bouwelementen Doorvoeringen door wanden Doorvoeringen doorheen wanden van leidingen voor fluïda of voor elektriciteit en de uitzetvoegen van wanden mogen de vereiste brandweerstand van bouwelementen niet nadelig beïnvloeden. Artikel 4. – Signalisatie en verlichting §1 Signalisatie Iedere uitgang en nooduitgang, evenals de wegen die ernaar toe leiden moeten aangeduid worden met pictogrammen zoals bepaald in bijlage II van het KB van 17 juni 1997 betreffende de veiligheidsen gezondheidssignalering op het werk. Deze pictogrammen moeten zichtbaar zijn zowel bij normale verlichting als bij veiligheidsverlichting. Vanaf om het even welk punt van de inrichting moet steeds minstens 1 aanduiding van uitgang of nooduitgang zichtbaar zijn. §2 Verlichting De lokalen toegankelijk voor het publiek moeten behoorlijk verlicht zijn. Alleen elektriciteit is toegelaten als kunstmatige verlichtingsbron. In de inrichting moet veiligheidsverlichting aangebracht zijn met een voldoende lichtsterkte om een veilige en snelle ontruiming te verzekeren. Deze veiligheidsverlichting omvat minstens één veiligheidsverlichtingsarmatuur geplaatst ter hoogte van de uitgang en conform NBN EN 60598-2-22. Artikel 5. - Verwarming en gasinstallaties §1 Stookplaats §1.1 algemeen Een stookplaats mag enkel voor desbetreffend doel worden aangewend.
Onder vermogen van een verwarmingsinstallatie wordt verstaan het nominaal vermogen van de installatie. Gasketels met een nominaal vermogen kleiner dan 70 kW van het type C (gesloten verbrandingsruimte) moeten niet in een stookplaats worden opgesteld. Er moet geen extra verluchting voorzien worden. Verplichtingen inzake ingebruikname, onderhoud en nazicht van een centrale stookplaats dienen te gebeuren conform het Besluit Vlaamse Regering van 8 december 2006 betreffende het onderhoud en het nazicht van stooktoestellen voor de verwarming van gebouwen of voor de aanmaak van warm verbruikswater. §1.2 Vermogen kleiner dan of gelijk aan 30kW Indien het vermogen van de centrale stookinstallatie kleiner dan of gelijk aan 30 kW is, is een stookplaats niet vereist, toch dient de ruimte voorzien te zijn van voldoende verluchting. §1.3 Vermogen groter dan 30kW en kleiner dan 70kW Indien het vermogen van de centrale stookinstallatie groter dan 30 kW en kleiner dan 70 kW bedraagt, moet deze ondergebracht worden in een technisch lokaal met wanden van minstens (R)EI 60; de toegang tot dit lokaal geschiedt via een zelfsluitende deur met minstens EI1 30. De verluchting van het lokaal moet voldoen aan de norm NBN B61-002. §1.4 Vermogen groter dan of gelijk aan 70kW Centrale stookinstallaties met een vermogen ≥ 70 kW, worden ondergebracht in stookplaatsen waarvan de opvatting en uitvoering voldoen aan de voorschriften van de norm NBN B61-001. Deze conformiteit moet worden geattesteerd. De stookplaats mag niet rechtstreeks uitgeven in een ruimte toegankelijk voor het publiek. In afwijking op deze norm mogen de stookafdelingen en hun bijvertrekken verbonden worden met de andere gedeelten van het gebouw via een zelfsluitende deur EI1 60 op voorwaarde dat deze niet uitgeeft op een trappenhuis noch op een liftoverloop noch in een lokaal met bijzonder risico. De deur draait in de vluchtzin. Een stookplaats met een verwarmingsinstallatie op gas, dient uitgerust te zijn met een gasdetector, gekoppeld aan een buiten deze ruimte voorziene automatische gasafsluiter. §2 Lokale verwarmingstoestellen met verbranding Deze verwarmingstoestellen moeten aangesloten zijn op een schoorsteen of een speciale inrichting voor de afvoer van verbrandingsgassen. Tevens dient elk toestel minstens voorzien te zijn van een duidelijk gesignaleerde, manueel bedienbare kraan die de brandstoftoevoer afsluit. Bijkomend gelden volgende voorwaarden: a) Open haard De vloer moet minimum 50 cm rond de openhaard bestaan uit onbrandbaar materiaal. Binnen een zone van 50 cm rondom de openhaard mogen er zich geen meubelen of ander brandbaar materiaal bevinden. De open haard dient afgeschermd door middel van een brandscherm. De rookafvoerbuis/schouw mag nergens in contact komen met brandbare stoffen. b) Kachel De vloer moet minimum 50 cm rond de kachel bestaan uit onbrandbaar materiaal. Binnen een zone van 50 cm rondom de kachel mogen er zich geen meubelen of ander brandbaar materiaal bevinden. De rookafvoerbuis mag nergens in contact komen met brandbare stoffen. De totale horizontale lengte van een rookafvoerbuis mag nooit meer dan 2 m bedragen.
§3 Verwarmingsinstallaties met warme lucht Deze installaties moeten aan volgende voorwaarden voldoen: -
de temperatuur van de warme lucht mag op de verdelingspunten 80°C niet overschrijden; de kanalen van de warme lucht moeten volledig uit onbrandbare materialen vervaardigd zijn; doorvoeringen doorheen wanden met een brandwerendheid (R)EI 60 mogen deze brandwerendheid niet reduceren of teniet doen; bij abnormale stijging van de temperatuur in de luchtkanalen moet de verwarmingsinstallatie automatisch stilgelegd worden zowel ventilatoren als warmtegeneratoren; de te verwarmen lucht mag niet aangezogen worden uit de stookplaats.
§4 Gastellers en gasinstallaties De gasteller(s) moet(en) geplaatst worden conform de richtlijnen van de gasmaatschappij. Ze moeten ontoegankelijk zijn voor het publiek. Er moet zowel onder- als bovenverluchting voorzien worden met een minimale oppervlakte van elk 150 cm². De gastellers mogen nooit in een stookplaats worden geplaatst. Buiten het gebouw moet een afsluitkraan aangebracht worden op de hoofdtoevoerleiding. De plaats ervan moet aangeduid zijn met de letters “Gas” en de coördinaten. De Brandweer moet te allen tijde deze afsluitkraan gemakkelijk kunnen bedienen. Installaties voor brandbaar gas verdeeld door leidingen moeten voldoen aan de reglementaire voorschriften en de regels van goed vakmanschap. Installaties moeten conform zijn met de norm NBN D51-003, D51-004 en D51-006 en gasdicht zijn. §5 Brandstofvoorraad stookolie In de inrichting moet de niet-ingegraven brandstofvoorraad in een afzonderlijk goed verlucht lokaal geplaatst worden. De binnenwanden van dit lokaal moeten minimaal een brandwerendheid van (R)EI 60 hebben. De deuren in die wanden moeten zelfsluitend zijn en moeten een brandwerendheid EI1 30 hebben. §6 Rookkanalen De afvoer van de verbrandingsgassen moet gebeuren langs vaste, onbrandbare rookkanalen. De rookkanalen mogen nergens in aanraking komen met brandbare materialen. Een veiligheidsafstand van 15 cm moet worden aangehouden tenzij een effectieve, brandveilige thermische isolatie is aangebracht. §7 Sfeerhaarden Sfeerhaarden zijn toegestaan voor zover er bij de installatie en het gebruik wordt voldaan aan de richtlijnen van de fabrikant. Artikel 6. – Keukens Bij gebruik van gasfornuizen moet de afsluitkraan van de energietoevoer van de betrokken keukeninstallaties gemakkelijk bereikbaar zijn. De keuken met eventueel inbegrip van de restaurant/gelagzaal moet van de andere gebouwdelen gescheiden worden door wanden EI 60 waarbij elke doorgang afgesloten moet worden door een zelfsluitende of bij brand zelfsluitende deur EI1 30. Deze deuren draaien in de vluchtrichting van de keuken. In elke keuken worden minimum een branddeken en een aangepaste snelblusser geplaatst. Artikel 7. - Gasrecipiënten De aanwezigheid van gasrecipiënten met vloeibaar gemaakte petroleumgassen is binnen publiek toegankelijke gebouwen en plaatsen verboden.
Deze gasflessen moeten in open lucht "staande” worden gestockeerd en er moeten voldoende voorzorgsmaatregelen tegen omkantelen worden genomen. Alle gasrecipiënten worden fysisch en visueel afgesloten van het publiek. De voedingsleidingen naar de verbruikstoestellen zijn vast. Enkel de laatste 2 meter naar het verbruikstoestel kunnen bestaan uit soepele leidingen die moeten voldoen aan NBN EN 559. Flessen met koolzuurgas (CO2) moeten steeds rechtop geplaatst worden, en stevig vastgemaakt zodat zij niet kunnen omvallen. De ruimte waarin deze flessen zich bevinden, moet steeds voldoende geventileerd zijn. In de opslagruimte wordt een CO2-detector voorzien op maximaal 1,5 meter boven het vloeroppervlak. Artikel 8. - Principe van goed vakmanschap De technische uitrusting van de inrichting moet ontworpen, geplaatst en onderhouden worden volgens alle geldende regels van goed vakmanschap. Artikel 9. - Elektrische installaties voor drijfkracht, verlichting en signalisatie De volledige elektrische installatie moet worden gekeurd door een vanwege de FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie erkend keuringsorganisme: -
bij haar inbedrijfstelling; bij belangrijke uitbreidingen of wijzigingen; om de vijf jaar, met uitzondering van de hoogspanningsinstallaties en neonverlichting werkend op hoogspanning die conform het AREI, jaarlijks moeten gekeurd worden.
Artikel 10. - Brandbestrijdingsmiddelen Er dient minstens voorzien te worden in een minimum van twee blustoestellen per inrichting. Handsnelblussers moeten CE gemarkeerd zijn en moeten in overeenstemming zijn met de Europese normenreeks EN3. Het brandbestrijdingsmaterieel moet goed onderhouden worden, beschermd tegen vorstgevaar, doelmatig gesignaleerd, gemakkelijk bereikbaar en oordeelkundig verdeeld. De aanwezige snelblussers moeten goed zichtbaar en bereikbaar zijn opgehangen. Zij moeten steeds onmiddellijk in werking kunnen worden gebracht. In publiek toegankelijke lokalen mogen als handblussers enkel schuim- of aquablussers gebruikt worden. Poeder- en CO2-blussers worden enkel toegelaten in technische of in niet publiek toegankelijke lokalen. Artikel 11. – voorwaarden die continu moeten nageleefd worden De voorschriften vermeld in dit artikel moeten door de uitbater steeds nageleefd worden. 10.1 Technische controles De exploitant moet volgende installaties periodiek laten nazien: Installatie
Controleorgaan
Document
periodiciteit
Centrale verwarming Periodiek onderhoud (gebruiker) -
Vloeibare brandstoffen (o.a. stookolie) vanaf 20 kW
-
Gasvormige brandstoffen (o.a. aardgas) vanaf 20 kW
- Erkende technicus vloeibare brandstof
Reinigings- en verbrandingsattest
Jaarlijks
- Erkende technicus gasvormige brandstof G1/G2/G3*
Reinigings- en verbrandingsattest
2- jaarlijks
-
Vaste brandstoffen (o.a. steenkool, pellets). Alle ongeacht het vermogen Schouwen
- Geschoold vakman Reinigingsattest (geen erkenning nodig) Schoorsteenveger Reinigingsattest vakbekwaam (geen erkenning vereist)
Jaarlijks
Jaarlijks (vloeibare- en vaste brandstoffen) 2- jaarlijks (aardgas)
Individuele verwarmingstoestellen
Geschoold vakman1
Onderhoudsattest
Jaarlijks voor vloeibare en vaste brandstoffen 2- jaarlijks voor aardgas
Dichtheidsproef gasinstallatie
EDTC of Cerga-gasinstallateur
Keuringsattest of controleverslag
5- jaarlijks
Gashouders (tanks 300 l)
EDTC
Keuringsattest of controleverslag
5- jaarlijks
Brandbestrijdingsmiddelen - handsnelblussers
Gespecialiseerde onderneming door BELAC geaccrediteerd of gespecialiseerde personen EDTC
Onderhoudsattest
Jaarlijks
Keuringsattest of controleverslag
5- jaarlijks laagspanning
- haspels
Elektrische installaties incl. veiligheidsverlichting
Jaarlijks hoogspanning Controle goede werking veiligheidsverlichting Alarminstallatie
Exploitant of zijn aangestelde competent persoon Geschoold vakman2
Registratie van 3-maandelijks testresultaten in een logboek Onderhoudsverslag Jaarlijks
BELAC geaccrediteerde controle-instelling (EDTC) of gespecialiseerde onderneming gecertificeerd door BOSEC of een Europees equivalent
Goedkeuringsverslag met de NBN S 21-100
Bij ingebruikname
Keuringsattest
3-jaarlijks
Onderhoudsverslag en verklaring van overeenkomst van goede werking
Jaarlijks
Branddetectie Gelijkvormigheid nieuwe installatie
Periodieke keuring BELAC geaccrediteerde controle-instelling (EDTC) Branddetectie onderhoudsbeurten
Gespecialiseerde onderneming gecertificeerd door BOSEC of een
Europees equivalent Personenliften
Goederenliften Neonverlichting, werkend op hoogspanning
EDTC
Keuringsattest
3-maandelijks door niet-gecertificeerde onderhoudsdienst 6-maandelijks door gecertificeerde onderhoudsdienst
EDTC
Keuringsattest
Jaarlijks
EDTC
Keuringsattest of controleverslag
Jaarlijks
EDTC: Externe Dienst voor Technische Controle, BELAC geaccrediteerde controle- instelling. BELAC: Belgische Accreditatie- instelling. Cerga gasinstallateur (voorheen ook genoemd “gehabiliteerde gasinstallateur”): is een erkende vakman die beschikt over een kwaliteitslabel voor gasinstallaties. * G1: stooktoestel waarvan de verbrandingslucht ontnomen wordt uit het stooklokaal (atmosferische gasketel), G2: stooktoestel waarvan de verbrandingslucht niet ontnomen wordt uit het stooklokaal maar rechtstreeks van buiten (gasunit), G3: gasketel met ventilatorbrander. BOSEC: is een organisatie van verzekeringsmaatschappijen die een norm hebben opgesteld betreffende branddetectiesystemen. Deze norm is een kwaliteitssymbool van degelijkheid. Geschoold vakman1: persoon die vakbekwaam is in het onderhouden van een individueel gasverwarmings-toestel. Geschoold vakman2: persoon die vakbekwaam is in het onderhouden van een alarminstallatie. Competent persoon: persoon die de exploitant aanwijst om supervisie te doen en hem de nodige toestemming geeft om het onderhoud te doen. Van deze persoon wordt verwacht dat hij/zij de wetten en normen kent en daarnaar handelt.
11.2 Veiligheidsregister In elke inrichting dient een veiligheidsregister ter inzage te liggen voor de burgemeester of zijn afgevaardigde. Dit register bevat informatie met betrekking tot de bij dit reglement opgelegde veiligheidscontroles en verificaties, wettelijk opgelegde periodieke controles, brandveiligheidsattest en eventuele milieuvergunning, stappenplan, aantal toegelaten personen, verzekeringspolis objectieve aansprakelijkheid in geval van brand en ontploffing (indien van toepassing) e.d. De exploitant dient de gegevens van het veiligheidsregister op te volgen en indien nodig te actualiseren. Telkens en van zodra een inrichting wordt opengesteld voor het publiek moet de exploitant minimaal en wanneer van toepassing over de hierna vermelde documenten beschikken: -
kopie keuringsattest elektrische laagspanningsinstallatie, afgeleverd door een EDTC; kopie keuringsattest elektrische hoogspanningsinstallatie, afgeleverd door een EDTC; kopie dichtheidsproef gasinstallatie, afgeleverd door een EDTC of een Cerga- gasinstallateur; kopie conformiteit gasinstallatie, afgeleverd door een EDTC of een Cerga- gas-installateur; kopie onderhoudsattest jaarlijks nazicht van de aanwezige brandbestrijdingsmiddelen, afgeleverd door een gespecialiseerde onderneming door BELAC geaccrediteerd of gespecialiseerde personen; - kopie van het reinigings- + verbrandingsattest van de centrale verwarmingsketels, afgeleverde door een erkende technicus; - kopie reinigingsattest van alle in gebruik zijnde schouwen, afgeleverd door een schoorsteenveger; - kopie verklaring van een deskundige dat de stookplaats conform is met de norm NBN B61-001 (indien ≥ 70 kW); - een schriftelijk bewijs inzake de goede werking van de veiligheidsverlichting; - goedkeuringsverslag gelijkvormigheid nieuwe branddetectie-installatie met de NBN S 21-100 en zijn addenda, afgeleverd door een BELAC geaccrediteerde controle-instelling of gespecialiseerde onderneming gecertificeerd door BOSEC of een Europees equivalent; - periodiek keuringsattest branddetectie-installatie, afgeleverd BELAC geaccrediteerde controleinstelling (EDTC); - onderhoudsverslag en verklaring van overeenkomst van goede werking van de branddetectieinstallatie, afgeleverd door een gespecialiseerde onderneming gecertificeerd door BOSEC of een Europees equivalent; - kopie keuringsattest personen- en goederenliften, afgeleverd door een EDTC. De bovenvermelde opsomming is niet limitatief. Uit de documenten moet blijken dat een installatie in gebruik mag worden genomen en dat een installatie voldoet aan de geldende normen of wetten. 11.3 Evacuatiebeleid Alle uitgangen en nooduitgangen moeten bij aanwezigheid van publiek steeds onmiddellijk bruikbaar zijn en een snelle en gemakkelijke ontruiming van de aanwezigen mogelijk maken. De exploitant, of bij afwezigheid zijn aangestelde, neemt alle nodige maatregelen om overschrijding van het vastgelegde maximaal aantal personen te voorkomen. De exploitant zal het publiek slechts toelaten na zich er telkens van vergewist te hebben dat alle uitgangen goed zichtbaar en onmiddellijk bruikbaar zijn. 11.4 Bescherming tegen brand en paniek Onverminderd de bepalingen van dit reglement dient de exploitant alle nodige maatregelen te nemen om brand te voorkomen en de aanwezigen te beschermen tegen de gevolgen van brand en paniek. De exploitant en zijn medewerkers moeten beschikken over duidelijke, schriftelijke instructies in verband met de taakverdeling bij brand en evacuatie en over het gebruik van de aanwezige brandbestrijdingsmiddelen. Alle aangebrachte materialen, zoals doeken versieringen, mogen geen bijzonder risico voor de brandveiligheid met zich mee brengen. Velums en andere horizontaal aangebrachte doeken op het evacuatietraject, zijn verboden.
Verticaal hangende doeken mogen geen deuren of uitgangen aan het zicht onttrekken of het gebruik ervan bemoeilijken. Gemakkelijk brandbare materialen als rietmatten, stro, karton, boomschors, papier, evenals gemakkelijk brandbare textiel en kunststoffen mogen niet als versiering worden aangewend.
Politieverordening inzake brandpreventie met betrekking tot publiek toegankelijke inrichtingen (Gemeenteraadsbesluit 20 oktober 2015) BIJLAGE 2 Specifieke bepalingen van toepassing op alle publiek toegankelijke inrichtingen andere dan bijlage 1.
Artikel 1. – Inplanting, toegangswegen en bereikbaarheid voor de brandweer Als de publiek toegankelijke inrichting zich bevindt in een gebouw met één bouwlaag moeten de voertuigen van de brandweer ten minste tot op 60 m van een gevel van het gebouw kunnen naderen. Voor de gebouwen met meer dan één bouwlaag moeten de voertuigen van de brandweer ten minste in één punt een gevel kunnen bereiken die op herkenbare plaatsen toegang geeft tot iedere bouwlaag. Daartoe moeten de voertuigen beschikken over een toegangsmogelijkheid en een opstelplaats: - ofwel op de berijdbare rijweg van de openbare weg; - ofwel op een bijzondere toegangsweg vanaf de berijdbare rijweg van de openbare weg en die de volgende karakteristieken vertoont: - minimale vrije breedte: 4 m; - minimale draaistraal: 11 m aan de binnenkant en 15 m aan de buitenkant; - minimale vrije hoogte: 4 m; - maximale helling: 6%; - draagvermogen: derwijze dat voertuigen, zonder verzinken, met een maximale asbelasting van 13 t er kunnen rijden en stilstaan, zelfs wanneer ze het terrein vervormen. Bijgebouwen, uitspringende daken, luifels, uitkragende delen, terrassen of andere dergelijke toevoegingen zijn enkel toegelaten indien daardoor noch de evacuatie, noch de veiligheid van de personen, noch de actie van de brandweer in het gedrang komen. Artikel 2. – Compartimentering en evacuatie 2.1 Compartimentering De hoogte van een compartiment stemt overeen met de hoogte van één bouwlaag. Een compartiment mag zich echter uitstrekken over twee boven elkaar gelegen bouwlagen met een binnenverbindingstrap (duplex), indien de gecumuleerde oppervlakte van die bouwlagen niet groter is dan 2.500 m². De wanden tussen compartimenten hebben ten minste de brandwerendheid van de structurele elementen en zelfsluitende of bij brand zelfsluitende deuren met een brandwerendheid EI 1 30. De publiek toegankelijke inrichting moet brandwerend gecompartimenteerd te zijn van de rest van het gebouw, met wanden die ten minste de brandwerendheid van de structurele elementen bezitten en zelfsluitende of bij brand zelfsluitende deuren met een brandwerendheid EI 1 30. In de publiek toegankelijke inrichting mogen zich geen lokalen met nachtverblijf bevinden.
2.2 Evacuatie en maximaal aantal toegelaten personen §1 Aantal uitgangen Elk compartiment en/of elk lokaal en/of elk niveau van een duplex hebben minimum: - één uitgang indien de maximale bezetting maximum 99 personen bedraagt; - twee uitgangen indien bezetting maximum 499 personen bedraagt; - drie uitgangen indien bezetting maximum 999 personen bedraagt. Per 500 extra personen moet er een bijkomende uitgang aanwezig zijn. Als de totale oppervlakte van een duplexcompartiment kleiner of gelijk aan 300 m² is én als de oppervlakte van een bouwlaag van de duplex die rechtstreeks evacueert via een uitgang, groter is dan de oppervlakte van de andere bouwlaag van het duplexcompartiment, moet enkel het niveau van de duplex met de grootste oppervlakte over het vereiste aantal uitgangen beschikken. Rol- en spiltrappen, evenals hellende vlakken met een hellingsgraad groter dan 10% komen niet in aanmerking voor de berekening van het vereiste aantal uitgangen. Het minimum aantal uitgangen kan door de brandweer in haar advies aangepast worden in functie van het risico en de configuratie van de lokalen. Indien een deel van het gebouw waarin de publiek toegankelijke inrichting is gelegen gebruikt wordt door de exploitant voor privé doeleinden, mag een uitgang van de inrichting ook dienst doen als uitgang van dit privé gedeelte. Indien een deel van het gebouw, waarin de inrichting is gelegen, door derden wordt gebruikt mag dit gedeelte niet evacueren door de publiek toegankelijke inrichting. §2 Eigenschappen van de uitgangen en evacuatiewegen De uitgangen, evacuatiewegen en deuren in de evacuatiewegen moeten samen een totale breedte hebben die ten minste gelijk is, in centimeters, aan het aantal personen. Met dien verstande dat elke uitgang apart een minimum nuttige breedte van 0,80 m. De breedte bedraagt minstens of 0,70 m voor op 1 juni 1972 bestaande of in opbouw zijnde gebouwen. De vrije hoogte bedraagt minstens 2 m. De trappen moeten een totale breedte hebben die, uitgedrukt in centimeters, ten minste gelijk is aan dat aantal personen, vermenigvuldigd met 1,25 indien ze afdalen naar de uitgang of 2 indien ze er naar opstijgen. Het berekenen van de nuttige breedte moet gesteund zijn op de veronderstelling dat, bij het verlaten van het gebouw, alle personen van een verdieping samen de naburige verdieping vervoegen en dat deze ontruimd is als zij er aankomen. Bij de berekening wordt steeds rekening gehouden met de smalste doorgang op een evacuatieweg. Bovengrondse of ondergrondse lokalen die voor het publiek toegankelijk zijn, moeten via vaste trappen bereikbaar zijn. De binnenwanden van evacuatiewegen moeten minstens de brandwerendheid van de structurele elementen hebben. Op een evacuatieniveau mogen geen uitstalramen van bouwdelen met een commerciële functie, die geen brandwerendheid hebben, uitgeven op de evacuatieweg die de uitgangen van andere bouwdelen verbindt met de openbare weg, met uitzondering van de laatste 3 m van deze evacuatieweg. De deuren die op deze evacuatiewegen uitgeven moeten EI1 30 hebben. De deuren van lokalen voor sanitaire voorzieningen moeten geen brandwerendheid hebben. De evacuatiewegen moeten zo kort en rechtlijnig mogelijk gehouden worden. De af te leggen afstand vanaf elk punt van de publiek toegankelijke bedraagt: - 30 m tot de dichtstbijzijnde uitgang; - 60 m tot een tweede uitgang.
De lengte van eventueel doodlopende delen in de evacuatiewegen mag niet meer dan 15 m bedragen. De uitgangen mogen bij aanwezigheid van publiek niet op slot zijn. Ze moeten uitgerust zijn met een openingssysteem zodat de deuren in slechts één handeling te openen. Er mogen zich op een vluchtweg geen voorwerpen bevinden die de evacuatie kunnen belemmeren en er mogen geen spiegels worden aangebracht die het publiek kunnen misleiden. §3 Trappenhuizen Trappenhuizen welke dienst doen als vluchtweg van een inrichting moeten toegang geven tot een evacuatieniveau. Op een evacuatieniveau leidt iedere trap naar buiten, hetzij rechtstreeks, hetzij via een evacuatieweg. De binnentrappenhuizen moeten een brandwerendheid bezitten van minstens (R)EI 60, de deuren die erop uitgeven bezitten minstens EI1 30 en zijn zelfsluitende of bij brand zelfsluitend. De buitenwanden van een trappenhuis mogen beglaasd zijn indien deze openingen over ten minste 1 m zijdelings afgezet zijn met een element E 30. §4 Trappen De trappen welke dienst doen als vluchtweg van een inrichting moeten de volgende kenmerken hebben: 1. evenals de overlopen hebben de binnentrappen R 30 of zijn ze vervaardigd uit beton. Als de graad van brandwerendheid niet kan bewezen worden moet de trap brandwerend beschermd worden, buitentrappen zijn opgebouwd uit materiaal A1 volgens de Europese classificatie; 2. ze zijn aan beide zijden uitgerust met leuningen. Voor de trappen met een nuttige breedte, kleiner dan 1,20 m, is één leuning voldoende, voor zover er geen gevaar is voor het vallen. Vanaf een breedte van 2,40 m dienen de trappen voorzien te zijn van een bijkomende leuning in hun as; 3. de aantrede van de treden is in elk punt op de looplijn ten minste 20 cm bij rechte trappen en ten minste 24 cm bij wenteltrappen; 4. de optrede van de treden mag niet meer dan 18 cm bedragen; 5. de minimum vereiste nuttige breedte is 0,80 m of 0,70 m voor op 1 juni 1972 bestaande of in opbouw zijnde gebouwen. §5 Deuren Alle deuren welke deel uitmaken van een evacuatieweg moeten in de vluchtrichting opendraaien over een minimale hoek van 90°. Automatische schuifdeuren moeten zodanig zijn uitgerust dat in een noodsituatie de deuren slechts door lichte druk en in de vluchtzin naar buiten geduwd kunnen worden (= break-out beslag). Ofwel moeten de automatische schuifdeuren zijn uitgerust met een inrichting die, bij aanwezigheid van publiek, de deur automatisch in werking stelt wanneer de energiebron weg valt, of bij detectie van brand, of bij evacuatiealarm, zodanig dat de deur automatisch opent in functie van de totale nuttige breedte (= type fail-safe). Carrousel deuren, draaipaaltjes en manueel bediende schuifdeuren worden niet toegelaten op een weg die leidt naar de uitgang. De glazen wanden en vleugels van glazen deuren moeten een merkteken dragen dat volstaat om zich rekenschap te geven van hun aanwezigheid. Artikel 3. – Voorschriften voor sommige bouwelementen
3.1 Doorvoeringen door wanden Doorvoeringen doorheen wanden van leidingen voor fluïda of voor elektriciteit en de uitzetvoegen van wanden mogen de vereiste brandweerstand van de bouwelementen niet nadelig beïnvloeden. 3.2 Structurele elementen De structurele elementen beschikken, in functie van hun situatie, over een brandweerstand zoals weergegeven in onderstaande tabel, waarin Ei het laagst gelegen evacuatieniveau voorstelt.
Structurele elementen van het dak
Overige structurele elementen
Eén bouwlaag
R 30 (*)
R 30
Meerdere bouwlagen
R 30 (*)
R 60
Niet van toepassing
R 60
Boven Ei
Onder Ei met inbegrip van de vloer van Ei
(*) Geen eisen voor de structurele elementen van het dak indien het aan de binnenkant beschermd is door middel van een bouwelement EI 30. Voor verandadaken worden geen eisen gesteld aan de stabiliteit indien gelijktijdig aan volgende voorwaarden wordt voldaan: 1. de oppervlakte van de veranda is beperkt tot maximaal 100 m²; 2. zowel de veranda als de aanpalende publieke ruimte beschikken elk over minstens één uitgang. 3.3 Plafonds en verlaagde plafonds In de evacuatiewegen, de voor het publiek toegankelijke lokalen en de keukens hebben de verlaagde plafonds EI 30 (a b), EI 30 (b a) of EI 30 (a b) volgens NBN EN 13501-2 en NBN EN 1364-2 of hebben een stabiliteit bij brand van ½ h volgens NBN 713-020. De ruimte tussen het plafond en het verlaagde plafond wordt onderbroken door de verlenging van alle verticale wanden waarvoor een brandweerstand vereist is. Artikel 4. – Uitrusting van de gebouwen 4.1 Liften en goederenliften Het geheel bestaande uit één of meer liftschachten en liftmachinekamer(s) zijn omsloten door wanden met (R)EI 60. Op de ondergrondse bouwlagen moeten de liftbordessen een sas vormen. Voor oleohydraulische liften vormt de liftmachinekamer een afzonderlijk lokaal omsloten door wanden met (R)EI 60, met zelfsluitende deuren EI1 30. Liftdeuren mogen rechtstreeks uitgeven op een evacuatieweg. Een liftdeur mag echter niet rechtstreeks uitgeven in een publiek toegankelijke ruimte, anders dan een evacuatieweg. Hiertoe moet er tussen de liftdeur en de publieke ruimte een sas worden gevormd met omsloten wanden (R)EI 60. De toegangsdeuren tussen het compartiment en het sas zijn zelfsluitend of zelfsluitend bij brand en hebben EI1 30. Het geheel van de schachtdeuren moet een brandweerstand E 30 hebben, volgens de norm NBN EN 81-58.
Wanneer de lift slechts één compartiment aandoet, moeten de wanden van de schacht en de schachtdeuren, niet voldoen aan de vereisten van brandweerstand. 4.2 Inrichtingen voor melding, waarschuwing, alarm en detectie Het plaatsen van een al dan niet algemene automatische branddetectie kan door de bevoegde brandweerdienst worden geëist, afhankelijk van de aanwezige risico’s en de configuratie van de gebouwen. De activering van het auditieve alarmsysteem en/of een automatische branddetectie moet gepaard gaan met het automatisch stoppen van de muziekinstallatie en stilleggen van verluchtingsinstallaties. § 1 Melding en waarschuwing De melding bestaat erin de brandweer te informeren over de ontdekking of de detectie van een brand. De waarschuwing behelst het doorgeven van de ontdekking of de detectie van een brand aan de verantwoordelijken van de exploitatie of de organisatorisch daarbij betrokken personen. Hiertoe moet de exploitant of zijn afgevaardigde bestendig kunnen beschikken over een telefoontoestel, of elk ander systeem dat dezelfde waarborgen biedt. Bij het gebruik van een toestel dat een verbinding tot stand kan brengen mits menselijke interventie, dient in de inrichting een duidelijke vermelding van de oproepnummers van de hulpdiensten aanwezig te zijn. De vermelding omvat minimaal de volgende gegevens: naam en adres van de inrichting. § 2 Alarm en detectie a. Alarm De brandweer kan in haar advies een auditief alarmsysteem, geactiveerd door branddetectie en/of alarmdrukknoppen, opleggen dat een alarmsignaal in werking stelt dat de aanwezigen er op een duidelijke wijze toe aanzet de inrichting onmiddellijk te verlaten. Het auditieve alarmsignaal moet niet alleen hoorbaar zijn in de inrichting zelf maar ook in het deel van het gebouw waarin de inrichting is gelegen of, indien nodig, zelfs in gans het gebouw. b. Automatische branddetectie Indien een deel van het gebouw waarin de inrichting is gelegen lokalen bevat voor nachtverblijf, moet steeds een automatische branddetectie geplaatst worden, gekoppeld aan een auditief alarmsysteem dat hoorbaar is in het volledige gebouw. De installatie omvat een algemene automatische branddetectie van het type permanente bewaking. De installatie moet voorzien zijn van een detectiecentrale waaraan branddetectoren, handmelders en akoestische signaalgevers worden gekoppeld. De volledige installatie moet voldoen aan de regels van goed vakmanschap zoals de norm NBN S21-100 en zijn addenda(*) en EN 54. Dit moet samen met de goede werking worden geattesteerd. (*) Alle producten met dezelfde functie, zoals beschreven in de norm NBN S 21-100, die rechtmatig in een andere lidstaat van de Europese Unie of in Turkije zijn vervaardigd en/of in de handel zijn gebracht of die rechtmatig zijn vervaardigd in een EVA-land (4) dat partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, worden eveneens aanvaard. 4.3 Signalisatie Iedere uitgang en nooduitgang, evenals de wegen die ernaar toe leiden moeten aangeduid worden met pictogrammen zoals bepaald in bijlage II van het KB van 17 juni 1997 betreffende de veiligheidsen gezondheidssignalering op het werk. Deze pictogrammen moeten zichtbaar zijn zowel bij normale verlichting als bij veiligheidsverlichting. Vanaf om het even welk punt van de inrichting moet steeds minstens 1 aanduiding van uitgang of nooduitgang zichtbaar zijn.
4.4 Verlichting De lokalen toegankelijk voor het publiek moeten behoorlijk verlicht zijn. Alleen elektriciteit is toegelaten als kunstmatige verlichtingsbron. In de inrichting moet veiligheidsverlichting aangebracht zijn met een voldoende lichtsterkte om een veilige en snelle ontruiming te verzekeren. Deze veiligheidsverlichting moet conform de norm NBN EN 1838 zijn. Ze bestaat minstens uit een evacuatieverlichting om een veilige evacuatie van het gebouw te verzekeren en het gebruik van de aanwezige brandbestrijdingsmiddelen mogelijk te maken. Lokalen met een bezetting van 100 of meer personen dienen tevens met een anti-paniekverlichting uitgerust worden om de verplaatsing van de aanwezigen naar de evacuatieweg mogelijk te maken en de kans op paniek te verkleinen. De veiligheidsverlichtingsarmaturen moeten conform zijn aan NBN EN 60598-2-22. Artikel 5. - Verwarming en gasinstallaties §1 Stookplaats §1.1 Algemeen Een stookplaats mag enkel voor desbetreffend doel worden aangewend. Onder vermogen van een verwarmingsinstallatie wordt verstaan het nominaal vermogen van de installatie. Gasketels met een nominaal vermogen kleiner dan 70 kW van het type C (gesloten verbrandingsruimte) moeten niet in een stookplaats worden opgesteld. Er moet geen extra verluchting en geen gasdetector voorzien worden, tenzij de plaatsing ervan wordt opgelegd in het advies van de brandweer. Verplichtingen inzake ingebruikname, onderhoud en nazicht van een centrale stookplaats dienen te gebeuren conform het Besluit Vlaamse Regering van 8 december 2006 betreffende het onderhoud en het nazicht van stooktoestellen voor de verwarming van gebouwen of voor de aanmaak van warm verbruikswater. §1.2 Vermogen kleiner dan of gelijk aan 30kW Indien het vermogen van de centrale stookinstallatie kleiner dan of gelijk is aan 30 kW, is een stookplaats niet vereist, toch dient de ruimte voorzien te zijn van voldoende verluchting. §1.3 Vermogen groter dan 30kW en kleiner dan 70kW Indien het vermogen van de centrale stookinstallatie groter dan 30 kW en kleiner dan 70 kW bedraagt, moet deze ondergebracht worden in een technisch lokaal met wanden van minstens (R)EI 60; de toegang tot dit lokaal geschiedt via een zelfsluitende deur met minstens EI1 30. De verluchting van het lokaal moet voldoen aan de norm NBN B61-002. §1.4 Vermogen groter dan of gelijk aan 70kW Centrale stookinstallaties met een vermogen ≥ 70 kW, worden ondergebracht in stookplaatsen waarvan de opvatting en uitvoering voldoen aan de voorschriften van de norm NBN B61-001. Deze conformiteit moet worden geattesteerd. De stookplaats mag niet rechtstreeks uitgeven in een ruimte toegankelijk voor het publiek. In afwijking op deze norm mogen de stookafdelingen en hun bijvertrekken verbonden worden met de andere gedeelten van het gebouw via een zelfsluitende deur EI1 60 op voorwaarde dat deze niet uitgeeft op een trappenhuis noch op een liftoverloop noch in een lokaal met bijzonder risico. De deur draait in de vluchtzin. Een stookplaats met een verwarmingsinstallatie op gas, dient uitgerust te zijn met een gasdetector, gekoppeld aan een buiten deze ruimte voorziene automatische gasafsluiter.
§2 Lokale verwarmingstoestellen met verbranding Deze verwarmingstoestellen moeten aangesloten zijn op een schoorsteen of een speciale inrichting voor de afvoer van verbrandingsgassen. Tevens dient elk toestel minstens voorzien te zijn van een duidelijk gesignaleerde, manueel bedienbare kraan die de brandstoftoevoer afsluit. Bijkomend gelden volgende voorwaarden: c) Open haard De vloer moet minimum 50 cm rond de openhaard bestaan uit onbrandbaar materiaal. Binnen een zone van 50 cm rondom de openhaard mogen er zich geen meubelen of ander brandbaar materiaal bevinden. De open haard dient afgeschermd door middel van een brandscherm. De rookafvoerbuis/schouw mag nergens in contact komen met brandbare stoffen. d) Kachel De vloer moet minimum 50 cm rond de kachel bestaan uit onbrandbaar materiaal. Binnen een zone van 50 cm rondom de kachel mogen er zich geen meubelen of ander brandbaar materiaal bevinden. De rookafvoerbuis mag nergens in contact komen met brandbare stoffen. De totale horizontale lengte van een rookafvoerbuis mag nooit meer dan 2 m bedragen. §3 Verwarmingsinstallaties met warme lucht Deze installaties moeten aan volgende voorwaarden voldoen: -
de temperatuur van de warme lucht mag op de verdelingspunten 80°C niet overschrijden; de kanalen van de warme lucht moeten volledig uit onbrandbare materialen vervaardigd zijn; doorvoeringen doorheen wanden met een brandwerendheid (R)EI 60 mogen deze brandwerendheid niet reduceren of teniet doen; bij abnormale stijging van de temperatuur in de luchtkanalen moet de verwarmingsinstallatie automatisch stilgelegd worden zowel ventilatoren als warmtegeneratoren; de te verwarmen lucht mag niet aangezogen worden uit de stookplaats.
§4 Gastellers en gasinstallaties De gasteller(s) moet(en) afgeschermd worden conform de richtlijnen van de gasmaatschappij. Ze moeten ontoegankelijk zijn voor het publiek. Er moet zowel onder- als bovenverluchting voorzien worden met een minimale oppervlakte van elk 150 cm². De gastellers mogen nooit in een stookplaats worden geplaatst. Buiten het gebouw moet een afsluitkraan aangebracht worden op de hoofdtoevoerleiding. De plaats ervan moet aangeduid zijn met de letters “Gas” en de coördinaten. De Brandweer moet te allen tijde deze afsluitkraan gemakkelijk kunnen bedienen. Installaties voor brandbaar gas verdeeld door leidingen moeten voldoen aan de reglementaire voorschriften en de regels van goed vakmanschap. Installaties moeten conform zijn met de norm NBN D51-003, D51-004 en D51-006 en gasdicht zijn. §5 Brandstofvoorraad stookolie In de inrichting moet de niet-ingegraven brandstofvoorraad in een afzonderlijk goed verlucht lokaal geplaatst worden en vloeistofdicht, met een volume van 100% van de tank, ingekuipt zijn. De binnenwanden van dit lokaal moeten minimaal een brandwerendheid van (R)EI 60 hebben. De deuren in die wanden moeten zelfsluitend zijn en moeten een brandwerendheid EI1 30 hebben. §6 Rookkanalen De afvoer van de verbrandingsgassen moet gebeuren langs vaste, onbrandbare rookkanalen.
De rookkanalen mogen nergens in aanraking komen met brandbare materialen. Een veiligheidsafstand van 15 cm moet worden aangehouden tenzij een effectieve, brandveilige thermische isolatie is aangebracht. §7 Sfeerhaarden Sfeerhaarden zijn toegestaan voor zover er bij de installatie en het gebruik wordt voldaan aan de richtlijnen van de fabrikant. Artikel 6 - Constructievoorschriften voor lokalen met een verhoogd veiligheidsrisico Lokalen met een verhoogd veiligheidsrisico, zoals lokalen waarin zich technische installaties of goederen bevinden die de gevolgen van een brand ernstig kunnen verhogen, moeten uitgerust zijn met wanden met een minimale brandweerstand van (R)EI 60 en zelfsluitende deuren EI130. De brandweer bepaalt of er in een concrete situatie al dan niet een verhoogd veiligheidsrisico aanwezig is. Artikel 7. - Keukens Bij gebruik van gasfornuizen moet de afsluitkraan van de energietoevoer van de betrokken keukeninstallaties gemakkelijk bereikbaar zijn. De keuken moet brandwerend gescheiden worden door wanden EI 60 waarbij elke doorgang afgesloten moet worden door een zelfsluitende of bij brand zelfsluitende deur EI1 30. Deze deuren draaien in de vluchtrichting van de keuken. Een open keuken in de inrichting is toegestaan wanneer elke bakplaat, fornuis en vast frituurtoestel voorzien is van een vaste automatische blusinstallatie die gekoppeld is aan een toestel dat de toevoer van energie onderbreekt. In elke keuken worden minimum een branddeken en een aangepaste snelblusser geplaatst. Artikel 8. - Gasrecipiënten De aanwezigheid van gasrecipiënten met vloeibaar gemaakte petroleumgassen is binnen publiek toegankelijke gebouwen en plaatsen verboden. Deze gasrecipiënten moeten in open lucht "staande” worden gestockeerd en er moeten voldoende voorzorgsmaatregelen tegen omkantelen worden genomen. Alle gasrecipiënten worden fysisch en visueel afgesloten van het publiek. De voedingsleidingen naar de verbruikstoestellen zijn vast. Enkel de laatste 2 meter naar het verbruikstoestel kunnen bestaan uit soepele leidingen die moeten voldoen aan NBN EN 559. Flessen met koolzuurgas (CO2) moeten steeds rechtop geplaatst worden, en stevig vastgemaakt zodat zij niet kunnen omvallen. De ruimte waarin deze flessen zich bevinden, moet steeds voldoende geventileerd zijn. In de opslagruimte wordt een CO2-detector voorzien op maximaal 1,5 meter boven het vloeroppervlak. Artikel 9. - Principe van goed vakmanschap De technische uitrusting van de inrichting moet ontworpen, geplaatst en onderhouden worden volgens alle geldende regels van goed vakmanschap. Artikel 10. - Elektrische installaties voor drijfkracht, verlichting en signalisatie De volledige elektrische installatie moet worden gekeurd door een vanwege de FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie erkend keuringsorganisme: -
bij haar inbedrijfstelling; bij belangrijke uitbreidingen of wijzigingen; om de vijf jaar, met uitzondering van de hoogspanningsinstallaties en neonverlichting werkend op hoogspanning die conform het AREI, jaarlijks moeten gekeurd worden.
Artikel 11. - Brandbestrijdingsmiddelen §1 algemeen De brandweer kan in haar advies het aantal en het type blusmiddelen bepalen. Het brandbestrijdingsmaterieel moet goed onderhouden worden, beschermd tegen vorstgevaar, aangeduid door geschikte pictogrammen, gemakkelijk bereikbaar en oordeelkundig verdeeld. §2 Brandblustoestellen Er dient minstens voorzien te worden in één bluséénheid per 150 m² vloeroppervlakte met een minimum van twee blustoestellen, per inrichting. Handsnelblussers moeten CE gemarkeerd zijn en moeten in overeenstemming zijn met de Europese normenreeks EN3. De aanwezige blusmiddelen moeten goed zichtbaar en bereikbaar zijn opgehangen. Zij moeten steeds onmiddellijk in werking kunnen worden gebracht. In publiek toegankelijke lokalen mogen als handblussers enkel schuim- of aquablussers gebruikt worden. Poeder- en CO2-blussers worden enkel toegelaten in technische of in niet publiek toegankelijke lokalen. §3 Muurhaspels Muurhaspels met axiale voeding, conform NBN EN 671-1, zijn verplicht in ieder compartiment dat groter is dan 500 m². Ieder punt in het compartiment moet bereikt kunnen worden door de waterstraal van de straalpijp. Artikel 12. - Rook- en warmteafvoerinstallaties De brandweer kan in haar advies in grote onverdeelde ruimten vanaf 500 m² eisen opleggen met betrekking tot de rook- en warmteafvoer. Artikel 13. – Voorwaarden die continu moeten nageleefd worden De voorschriften vermeld in dit artikel moeten door de uitbater steeds nageleefd worden. 13.1 Technische controles De exploitant moet volgende installaties periodiek laten nazien: Installatie
Controleorgaan
Document
periodiciteit
Centrale verwarming Periodiek onderhoud (gebruiker) -
Vloeibaar brandstoffen (o.a. stookolie) vanaf 20 kW
-
Gasvormige brandstoffen (o.a. aardgas) vanaf 20 kW
-
Vaste brandstoffen (o.a. steenkool, pellets). Alle ongeacht het vermogen Schouwen
- Erkende technicus vloeibare brandstof
Reinigings- en verbrandingsattest
Jaarlijks
- Erkende technicus gasvormige brandstof G1/G2/G3*
Reinigings- en verbrandingsattest
2- jaarlijks
- Geschoold vakman (geen erkenning nodig) Schoorsteenveger vakbekwaam (geen erkenning vereist)
Jaarlijks Reinigingsattest
Reinigingsattest
Jaarlijks (vloeibare- en vaste brandstoffen) 2- jaarlijks (aardgas)
Individuele verwarmingstoestellen
Dichtheidsproef gasinstallatie Gashouders (tanks 300 l) Brandbestrijdingsmiddelen - handsnelblussers
Jaarlijks voor vloeibare en vaste brandstoffen 2- jaarlijks voor aardgas
Geschoold vakman1
Onderhoudsattest
EDTC of Cerga-gasinstallateur EDTC
Keuringsattest of controleverslag
5- jaarlijks
Keuringsattest of controleverslag
5- jaarlijks
Gespecialiseerde Onderhoudsattest onderneming door BELAC geaccrediteerd of gespecialiseerde personen
Jaarlijks
Elektrische installaties incl. veiligheidsverlichting en productie-installaties
EDTC
Keuringsattest of controleverslag
5- jaarlijks laagspanning Jaarlijks hoogspanning
Veiligheidsverlichting
EDTC of gespecialiseerde onderneming
Goedkeuringsversla g met de norm NBN EN 1838 en goede werking
Bij ingebruikname
Controle goede werking veiligheidsverlichting
Exploitant of zijn aangestelde competente persoon Geschoold vakman2
Registratie van 3- maandelijks testresultaten in een logboek Onderhoudsverslag Jaarlijks
BELAC geaccrediteerde controle-instelling of gespecialiseerde onderneming gecertificeerd door BOSEC of een Europees equivalent
GoedkeuringsverBij ingebruikname slag: bewijs goede werking en plaatsing volgens goed vakmanschap zoals de NBN S 21-100
BELAC geaccrediteerde controle-instelling (EDTC)
Keuringsattest
- haspels
Alarminstallatie Branddetectie Gelijkvormigheid nieuwe installatie
Periodieke keuring
3-jaarlijks
Branddetectie onderhoudsbeurten
Gespecialiseerde onderneming gecertificeerd door BOSEC of een Europees equivalent
Onderhoudsverslag en verklaring van overeenkomst van goede werking
Jaarlijks
Personenliften
EDTC
Keuringsattest
3-maandelijks door niet-gecertificeerde onderhoudsdienst 6-maandelijks door gecertificeerde onderhoudsdienst
Goederenliften
EDTC
Keuringsattest
Jaarlijks
Neonverlichting, werkend op hoogspanning
EDTC
Keuringsattest of controleverslag
Jaarlijks
EDTC: Externe Dienst voor Technische Controle, BELAC geaccrediteerde controle- instelling. BELAC: Belgische Accreditatie- instelling. Cerga gasinstallateur (voorheen ook genoemd “gehabiliteerde gasinstallateur”): is een erkende vakman die beschikt over een kwaliteitslabel voor gasinstallaties. * G1: stooktoestel waarvan de verbrandingslucht ontnomen wordt uit het stooklokaal (atmosferische gasketel), G2: stooktoestel waarvan de verbrandingslucht niet ontnomen wordt uit het stooklokaal maar rechtstreeks van buiten (gasunit), G3: gasketel met ventilatorbrander. BOSEC: is een organisatie van verzekeringsmaatschappijen die een norm hebben opgesteld betreffende branddetectiesystemen. Deze norm is een kwaliteitssymbool van degelijkheid. Geschoold vakman1: persoon die vakbekwaam is in het onderhouden van een individueel gasverwarmings-toestel. Geschoold vakman2: persoon die vakbekwaam is in het onderhouden van een alarminstallatie. Competent persoon: persoon die de exploitant aanwijst om supervisie te doen en hem de nodige toestemming geeft om het onderhoud te doen. Van deze persoon wordt verwacht dat hij/zij de wetten en normen kent en daarnaar handelt. 13.2 Veiligheidsregister In elke inrichting dient een veiligheidsregister ter inzage te liggen voor de burgemeester of zijn afgevaardigde. Dit register bevat informatie met betrekking tot de bij dit reglement opgelegde veiligheidscontroles en verificaties, wettelijk opgelegde periodieke controles, brandveiligheidsattest en eventuele milieuvergunning, stappenplan, aantal toegelaten personen, verzekeringspolis objectieve aansprakelijkheid in geval van brand en ontploffing (indien van toepassing) e.d. De exploitant dient de gegevens van het veiligheidsregister op te volgen en indien nodig te actualiseren Telkens en van zodra een inrichting wordt opengesteld voor het publiek moet de exploitant minimaal en wanneer van toepassing over de hierna vermelde documenten beschikken: -
-
-
kopie keuringsattest elektrische laagspanningsinstallatie, afgeleverd door een EDTC; kopie keuringsattest elektrische hoogspanningsinstallatie, afgeleverd door een EDTC; kopie dichtheidsproef gasinstallatie, afgeleverd door een EDTC of een Cerga- gasinstallateur; kopie conformiteit gasinstallatie, afgeleverd door een EDTC of een Cerga- gas-installateur; kopie onderhoudsattest jaarlijks nazicht van de aanwezige brandbestrijdingsmiddelen, afgeleverd door een gespecialiseerde onderneming door BELAC geaccrediteerd of gespecialiseerde personen; kopie van het reinigings- + verbrandingsattest van de centrale verwarmingsketels, afgeleverde door een erkende technicus; kopie reinigingsattest van alle in gebruik zijnde schouwen, afgeleverd door een schoorsteenveger; kopie verklaring van een deskundige dat de stookplaats conform is met de norm NBN B61-001 (indien ≥ 70 kW); een schriftelijk bewijs inzake de goede werking van de veiligheidsverlichting en bewijs conformiteit met de norm NBN EN 1838; goedkeuringsverslag gelijkvormigheid nieuwe branddetectie-installatie met de NBN S 21-100 en zijn addenda, afgeleverd door een BELAC geaccrediteerde controle-instelling of gespecialiseerde onderneming gecertificeerd door BOSEC of een Europees equivalent; periodiek keuringsattest branddetectie-installatie, afgeleverd BELAC geaccrediteerde controleinstelling (EDTC);
-
onderhoudsverslag en verklaring van overeenkomst van goede werking van de branddetectieinstallatie, afgeleverd door een gespecialiseerde onderneming gecertificeerd door BOSEC of een Europees equivalent; - kopie keuringsattest personen- en goederenliften, afgeleverd door een EDTC. - geldige attesten betreffende de reactie bij brand van materialen en brandweerstanden.
De bovenvermelde opsomming is niet limitatief. Uit de documenten moet blijken dat een installatie in gebruik mag worden genomen en dat een installatie voldoet aan de geldende normen of wetten. 13.3 Evacuatiebeleid Alle uitgangen en nooduitgangen moeten bij aanwezigheid van publiek steeds onmiddellijk bruikbaar zijn en een snelle en gemakkelijke ontruiming van de aanwezigen mogelijk maken. De exploitant, of bij afwezigheid zijn aangestelde, neemt alle nodige maatregelen om overschrijding van dit vastgelegde maximaal aantal personen te voorkomen. De exploitant zal het publiek slechts toelaten na zich er telkens van vergewist te hebben dat alle uitgangen goed zichtbaar en onmiddellijk bruikbaar zijn. 13.4 Bescherming tegen brand en paniek Onverminderd de bepalingen van dit reglement dient de exploitant alle nodige maatregelen te nemen om brand te voorkomen en de aanwezigen te beschermen tegen de gevolgen van brand en paniek. De exploitant en zijn medewerkers moeten beschikken over duidelijke, schriftelijke instructies in verband met de taakverdeling bij brand en evacuatie en over het gebruik van de aanwezige brandbestrijdingsmiddelen. 13.5 Reactie bij brand van materialen Alle aangebrachte materialen, zoals doeken versieringen, mogen geen bijzonder risico voor de brandveiligheid met zich mee brengen. Gemakkelijk brandbare materialen als rietmatten, stro, karton, boomschors, papier, evenals gemakkelijk brandbare textiel en kunststoffen mogen niet als versiering worden aangewend. 13.6 Vast bevestigde bekledingen Vast bevestigde bekledingen mogen geen risico vormen in functie van de brandveiligheid. Voor vast bevestigde bekledingen van technische lokalen, stookplaatsen, keukens, evacuatiewegen, zowel voor de horizontale als voor de verticale, en voor de publiek toegankelijke lokalen gelden de beproevingsmethoden en de onderverdeling in brandklassen uit bijlage 5 van het KB van 07/07/1994 en latere wijzigingen, en de norm NBN EN 13501-1 ”Vuurindeling van bouwwaren en bouwdelen Deel 1: Indeling berustend op uitkomsten van de proeven op de tegenwerking tegen vuur van bouwwaren.” Massief parket (minstens 1,8 cm) op betonnen ondergrond is toegestaan. 13.7 Niet-vastbevestigde bekledingen De niet-vastbevestigde bekledingen moeten op zodanige wijze zijn aangebracht dat de mogelijkheid niet bestaat tot ophoping van stof of afval achter de bekledingen. Velums en andere horizontaal aangebrachte doeken zijn verboden. Verticaal hangende doeken mogen geen deuren of uitgangen aan het zicht onttrekken of het gebruik ervan bemoeilijken. Voor doeken en (over)gordijnen geldt klasse M2 conform NF P 92501-7 of Class 2 conform NBN EN 13773 opleggen in haar advies. 13.8 Beklede meubelen
De brandweer kan bijkomende eisen opleggen betreffende het vereiste brandgedrag van de beklede meubelen in functie van het risico van de inrichting. De volgende normen zijn hierbij van toepassing:
NBN EN 1021-1 “Meubelen - Beoordeling van de ontvlambaarheid van beklede meubelen - Deel 1: Smeulende sigaret als ontstekingsbron”.
NBN EN 1021-2 “Meubelen - Bepaling van de ontsteekbaarheid van beklede meubelen - Deel 2: Equivalent van de lucifervlam als ontstekingsbron”.
Crib 5 volgens BS 5852 “Methods of test for assessment of the ignitability of upholstered seating by smouldering and flaming ignition sources”.
Technische zaken Patrimonium 7. Goedkeuring terbeschikkingstelling grond elektriciteitscabine Acacialaan DE GEMEENTERAAD Overeenkomstig artikel 28 van het gemeentedecreet in openbare zitting vergaderd; Overwegende dat de terbeschikkingstelling van een perceel in de Acacialaan door Imewo is aangevraagd voor de vernieuwing van een elektriciteitscabine; Gelet op de overeenkomst dd. 4 juni 2013 voor kosteloze terbeschikkingstelling van een perceel grond in de Acacialaan, kadastraal gelegen 1e afdeling, sectie A, deel van openbaar domein; Gelet op het plan dd. 15 juni 2015, opgemaakt door bvba studiebureau Buyens, waarbij de oppervlakte volgens meting 20,48 m2 bedraagt; Gelet op het voorstel van ontwerpakte opgemaakt door notaris Moulin – Van Der Straeten gevestigd te Destelbergen; Gelet op de artikelen 26, 27§1, 28, 34 en 35 van het gemeentedecreet; Besluit: Unaniem Artikel 1. De kosteloze terbeschikkingstelling van een perceel grond gelegen te Destelbergen, Acacialaan, gekend op het kadaster, 1e afdeling, sectie A, deel openbaar domein met een oppervlakte volgens meting van 20,48 m2 met het oog op de oprichting van een elektriciteitscabine, wordt goedgekeurd. Artikel 2. De burgemeester en gemeentesecretaris worden gemachtigd om in naam van de gemeente de akte te ondertekenen. Artikel 3. Afschrift van deze beslissing zal aan Imewo en de notaris worden overgemaakt.
Bijkomende punten van de openbare zitting Openbare besturen OCMW 8. Sociale tewerkstelling op onze gemeente. Raadslid Kindt (SP.A) licht de vragen toe. De toelichting wordt aangevuld door vragen van raadslid Lybeer (Groen). “Sociale tewerkstelling is een belangrijke hefboom om uit de armoede te geraken, om zich te herintegreren in de maatschappij, als hefboom naar werk op de reguliere arbeidsmarkt. Het is dus heel belangrijk dat daarin geïnvesteerd wordt.
Op onze gemeente staan er verschillende diensten in voor die sociale tewerkstelling zoals de PWA, de dienstenchequeondernemingen en het OCMW. Nu horen we de laatste tijd alleen maar verontrustende berichten uit die verschillende diensten. De dienstenchequeondernemingen hebben financiële problemen. Infano zou geen PWA’ers willen inschakelen in de buitenschoolse kinderopvang. En binnen het OCMW is er een besparingsronde bezig, ook op sociale tewerkstelling, zoals de stopzetting van het project rond WEP+ en de ‘herschikking’ van het RAK. Onze vraag is: welke visie heeft het bestuur op sociale tewerkstelling op onze gemeente? Hoe zullen ze sociale tewerkstelling concreet vorm geven? Welke doelstellingen willen ze daarbij bereiken, welke middelen zullen ze daarvoor inzetten en welke acties zullen ze daarvoor ondernemen? Graag hadden wij daarbij een overzicht gekregen van de bestaande initiatieven en de resp. toekomstsperspectieven. Concreet voor de PWA/DCO stellen we ons volgende vragen: - hoe kunnen de verliezen van de PWA/DCO weggewerkt worden? - welke zijn de mogelijke samenwerkingsverbanden voor deze diensten? - hoe zal de (sociale) tewerkstelling in het algemeen en binnen de PWA/DCO in het bijzonder verhoogd worden? Als gemeenteraad dragen we een verantwoordelijkheid inzake sociale tewerkstelling, in het bijzonder in de PWA. 50 % van de bestuurders zit daar met een mandaat van de gemeenteraad. We vragen welke maatregelen u zal nemen om de gemeenteraad beter en regelmatiger te informeren over beslissingen en acties die daar ondernomen worden.” OCMW-voorzitter Lebon (Open VLD) antwoordt: “Het is zo dat wij even bezorgd zijn als jullie allemaal over de sociale tewerkstelling binnen onze gemeente, maar we mogen het kind niet met het badwater weggooien. Daarom zou ik toch algemeen het volgende willen stellen: door de zesde staatshervorming heeft Vlaanderen de bevoegdheid gekregen over de subsidies rond de sociale tewerkstelling. Er zijn heel wat maatregelen genomen om dat te bevorderen en daarin hebben we de art. 61 rond GESCO, PWA en WEP+. Wat is er komen te vervallen? De GESCO’s zijn gestopt moet ingang van 1 april. Wij hebben daar een tegemoetkoming gekregen bij de verloning van het GESCO-personeel; het zijn contractuelen geworden. Als we het hebben over WEP+: daar hebben wij als OCMW geen enkele mogelijkheid om dat in stand te houden, omdat Vlaanderen beslist heeft om deze maatregel stop te zetten. Wij vonden dat een zeer goede maatregel maar ook een zeer dure. Er is een versnippering van al deze mogelijkheden tot ondersteuning van tewerkstelling. Vlaanderen wil dat herstructureren, herverdelen en maatregelen nemen die echt ten goede komen aan diegenen die echt kansen missen op de arbeidsmarkt. Wat blijft er dus behouden nu, vandaag, binnen het OCMW? Art. 60 en art. 61. Artikel 60 gaat over leefloon en een bijkomend deel aan loon. Wij stellen die mensen tewerk binnen onze eigen organisatie. Hetzelfde kan voor mensen die een beroep doen op het OCMW en die in een bedrijf kunnen tewerkgesteld kunnen worden. Wij noemen dat art. 61. Wat biedt de toekomst? Werkplekleren: daarbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen opleidingsstages, instapstages en beroepsinlevingsovereenkomsten. In het eerste geval krijgt een werkzoekende de kans om in een bedrijf gedurende een korte periode stage te lopen. Daarbij wordt hij niet vergoed. Het gaat over een korte periode van 3 maand zonder vergoeding. Dan hebben we de instapstage voor jongeren die het secundair onderwijs niet afgerond hebben. Ze kunnen in een bedrijf een stage lopen om te ervaren waar ze in de toekomst tewerkgesteld willen of kunnen worden. En dan hebben we de beroepsinlevingsovereenkomst. Dat is ook een stage voor werkzoekenden die gedurende 6 maanden een betaalde stage doen, met de verplichting dat het bedrijf ze aanneemt en verder ondersteunt in hun loopbaan. Dat laatste punt wordt volgende week geagendeerd op het OCMW en waarbij we uitvoerig gaan bekijken hoe we de afbouw van WEP+ kunnen opvangen met 1 van deze mogelijkheden.” Schepen Luyckx (CD&V) geeft een historisch overzicht van de initiatieven op vlak van sociale tewerkstelling onder de vorm van het Plaatselijk WergelegenheidAgentschap (PWA) en wijst op het feit dat de financiële vooruitzichten niet goed zijn. “Wat doet zich immers voor? Men mag niet meer zoveel kosten aftrekken, de markt is verzadigd, er is minder vraag... De enige oplossing zien we in besparen, alleen zien we niet hoe. We vragen dan ook aan de afgevaardigden van de gemeenteraad om de vergaderingen bij te wonen zodat we een oplossing kunnen vinden voor die PWA’ers. Van de overkoepelende orgaan ontving ik een mail en lees u een stukje voor: ‘...de huidige, serieuze uitdagingen die de DCO sector kent, o.a. de zeer sterk
dalende rendabiliteit van de PWA’s en DCO’s (0,37% verlies in 2014), effectief gepresteerde duur van de PWA’ers in Vlaanderen, lage winstmarge (gemiddeld 0,04€ per cheque), ... Over 2013 en 2014 is het aantal DCO’s met circa 20% gedaald, deels door faillissementen, doch voornamelijk door overnames en fusies...’ Stoppen we ermee, dragen we dat over of werken we verder? Dat is een vraag voor onze Raad van Bestuur. We stellen 19 mensen tewerk. Komen zij op straat te staan? Dat is de stand van zaken vandaag.” Vervolgens antwoord schepen Luyckx (CD&V) op de vragen van raadslid Kindt (SPa): “Ten eerste heeft Infano enkel de PWA’ers overgenomen die reeds in dienst waren. Een aantal van hen levert niet de gewenste kwaliteit en dat weerhoudt er hen van om nieuwe PWA’ers aan te werven. Momenteel komen 149 mensen in aanmerking om in een PWA systeem te werken. Daarvan werken slechts 25 mensen effectief in dat systeem, vaak slechts gedurende een aantal uren per week. Vroeger was men vrijgesteld van aanmelding bij de RVA vanaf een aantal uur per week werk in een PWA statuut. Nu geldt dat niet meer en moet een PWA’er zich ook aanmelden bij de RVA. Hoe gaan we de verliezen wegwerken? Momenteel zijn er nog geen verliezen. Alleen in de begroting komen we niet toe. We slagen er wel nog steeds in alle lonen uit te betalen. Een bijkomend probleem in de sector is ziekteverloven. Momenteel moeten we 14 dagen betalen zonder daarvoor cheques binnen te krijgen. Dat is minder een probleem wanneer iemand langdurig ziek is maar iemand die 14 dagen ziek is, vervolgens terug komt werken, dan terug ziek wordt enzovoort, wordt dat onhoudbaar. We plannen nu alle medewerkers samen te roepen om hen op hun plichten te wijzen. Enkel als ook zij meewerken kunnen we hieruit geraken. De beslissing over de verderzetting zal dus mee van hen afhangen. Mogelijke samenwerkingsverbanden: RVA stopt met PWA’s en deze worden overgedragen naar de VDAB vanaf 1 januari 2016. PWA'ers mogen dus vanaf dat moment niet meer werken in DCO’s. (Momenteel wordt gekeken naar hoeveel cheques men uitgeeft in DCO en hoeveel in PWA. Dat bepaalt uiteindelijk het bedrag waarvoor de RVA tussenkomt voor uitbetaling van weddes aan PWA’ers. 80% Van de weddes (ongeveer 52.000€ per jaar) wordt door de RVA teruggevorderd van de DCO.) De PWA beambte wordt dus teruggetrokken. Ons voorstel was dan ook de administratie te centraliseren en daarvoor een beroep te doen op de DCO van het OCMW. Dat zou ons een grote som geld besparen maar gaat voorlopig niet door. Alle PWA’ers worden dan ook overgedragen naar de VDAB, die al aangaf niet alle functies te kunnen behouden. Het is wel de bedoeling dat we nogmaals samenzitten met het OCMW om samen oplossingen te vinden. Wat de sociale tewerkstelling in het algemeen betreft denk ik dat we alles doen wat mogelijk is maar het is duidelijk dat iedereen moet willen meewerken. We kunnen eventueel een jobbeurs overwegen waarbij we de middenstand en de werkzoekenden samenbrengen. Veel alternatieven zie ik echter momenteel niet. Het is aan de mensen van de Raad van Bestuur en de vakbonden om uit te diepen hoe en of we hiermee verder moeten. Vanaf het moment dat we echt verlies maken en de medewerkers niet meer kunnen betalen dan kunnen we er beter mee stoppen. Dat zou ik uiteraard willen vermijden. Ondanks het feit dat gemeenteraadsleden in de Raad van Bestuur zitten, heeft de gemeente er eigenlijk weinig mee te maken. Wat de gemeente kan doen, doet ze ook. Het kan niet de bedoeling zijn van een vzw om steeds te blijven terugvallen op de gemeente.” Raadslid Lybeer (Groen) zegt: “Het is in ieder geval een uitbundige uitleg, waarvoor dank. Het is inderdaad belangrijk voor ons om de context te kennen. Voor ons is het belangrijk dat de gemeente haar verantwoordelijkheid niet gaat afschuiven. Sociale tewerkstelling is uiteindelijk een belangrijke pijler is voor wat de gemeente moet verwezenlijken. In die zin denk ik dat we als gemeente moeten zien welke de mogelijkheden zijn om de tewerkstelling te verhogen. Ik denk bijvoorbeeld aan de locatie. Als men met een mand strijk naar kwartier Beervelde moet... dat is op zich al een handicap natuurlijk. Misschien moeten we daarrond in een werkgroep samenzitten.” Schepen Luyckx (CD&V) antwoordt: “Langs een kant klopt dat wel. Anderzijds is het voor de mensen die in de Bommels wonen bijvoorbeeld wel zeer voordelig. Kort na de verhuis is er inderdaad een terugval geweest, maar dat heeft zich hersteld. Het gebeurt natuurlijk ook vaak dat mensen die thuis een poetsvrouw hebben haar gewoon thuis laten strijken. Die strijk komt dus ook niet binnen.” Raadslid Kindt (SP.A) zegt: “Het was inderdaad een lange uitleg maar op de één of andere manier volstaat dat niet. Het is belangrijk dat sociale tewerkstelling wordt gecreëerd, ongeacht de manier waarop dat gebeurt. De samenwerking vanuit de globale visie ontbreekt nog. Men spreekt wel bijvoorbeeld van werkplekleren maar uiteindelijk heeft dat helemaal niets te maken met PWA. Kunnen de verschillende systemen niet geïntegreerd worden? Ten tweede hoor ik van de DCO’s dat er minder
klanten zijn, terwijl de PWA’s het omgekeerde beweren. Kunnen die twee systemen niet naast elkaar gelegd worden en kan niet één systeem uitgedoofd worden ten voordele van het andere? Wat is de meerwaarde van het ene systeem? En van het andere systeem? Ik geloof dat díe oefening ten gronde moet gebeuren. Sociale tewerkstelling blijft belangrijk. De vraag is dus hoe we dat kunnen realiseren en op welke manier. Ik denk dat er teveel in hokjes gedacht wordt.” Schepen Luyckx (CD&V) antwoordt: “U heeft misschien gelijk maar alle suggesties zijn welkom. Ik heb trouwens ook gecheckt hoeveel mensen uit de gemeente bij ons tewerkgesteld zijn: slechts 6 van de 19 mensen wonen in Destelbergen. Anders raken die plaatsen niet ingevuld. Zo ziet u dat we sociale tewerkstelling moeten realiseren maar dat daar toch iets dubieus in zit.”
MONDELINGE VRAGEN Raadslid Rombaut (N-VA) vraagt: “3 Zaken uit het laatste collegeverslag leken ons nogal kort omschreven. We zouden er dan ook graag wat extra uitleg bij willen. Er staat ‘een aangepast voorstel van de TAE site fase 2 opgemaakt door Durabrik.’ Wat is er gewijzigd en waarom? Schepen Luyckx (CD&V) antwoordt: “Het is zo dat er een RUP is opgemaakt. Daarin staat hoeveel woningen per fase er kunnen gebouwd worden en hoeveel % daarvan sociale woningen moeten zijn. De eerste fase is rond en de meeste woningen zijn verkocht. Nu wil men versneld de tweede fase aanpakken. Durabrik heeft een voorstel gedaan waarbij de woningen rond een perceel openbaar groen worden voorzien. Vanuit de dienst werd de opmerking gemaakt dat een vreemde niet tussen de huizen gaat lopen om bij dat perceel groen te komen en gesuggereerd om binnenin toe te bouwen en vooraan, aan de Nijverheidsstraat, een grote openbare groenzone te creëren die gunstig is voor iedereen. Dat zou betekenen dat er minder huizen kunnen gebouwd worden. Daarop is Durabrik met een aangepast voorstel gekomen; ze stellen kleinere huizen voor. Zodoende blijft er voldoende ruimte voor de groenzone. Durabrik dient nog te bekijken of die groenzone kan passen binnen de voorschriften van het RUP. Over de uitvoering is nog geen beslissing genomen.” Raadslid Rombaut (N-VA) vraagt: “Een tweede puntje gaat over ‘verslagen van de provinciaal stedenbouwkundige ambtenaar ivm de Okay.’ Waar gaat dit over?” Schepen Luyckx (CD&V) antwoordt: “Okay had een bouwaanvraag ingediend. Die werd goedgekeurd door de gemeente. De buren zijn in beroep gegaan bij de deputatie en na de goedkeuring door de deputatie ook naar de raad van vergunningenbetwistingen. Daar is nu de vergunning opgeschort. Afkeuren kunnen ze niet. Daardoor valt de vergunning terug op de deputatie. Zij moeten nu binnen de 60 dagen opnieuw een advies geven aan de raad van vergunningenbetwistingen. Eens daar goedgekeurd dienen de buren te beslissen of ze akkoord kunnen gaan of teruggaan naar de raad van vergunningenbetwistingen. Momenteel lijkt alles gunstig te verlopen. In principe zou Okay kunnen bouwen.” Raadslid Rombaut (N-VA) vraagt: “Het laatste puntje in verband met het gemeentelijk RUP van het Eendenmeer. Een bepaald aantal adviezen waren ongunstig en de MER-screening was onnodig. Wat is de link?” Schepen Luyckx (CD&V) antwoordt: “We wisten op voorhand dat dat een zeer moeilijk RUP zou worden omdat die parking in landbouwzone ligt. Vanuit de diensten oordeelt men dat de kant van Harry Malter recreatiezone is en het dus mogelijk moet zijn om daar een parking te realiseren alvorens nog landbouwzone in te nemen. Vanuit het college is gesteld om dat wel toe te laten mits compensatie vanuit de recreatiezone. De waardeverschillen dienen uiteraard geregeld te worden tussen de eigenaars van de gronden. We wisten dat alle diensten hierop ongunstig zouden stemmen. Het is nu aan ons om aan te tonen dat er geen alternatief is.” Raadslid Kindt (SP.A) vraagt: “Ik heb een vraag over de trage weg naar het zwembad Rozebroeken vanuit Destelbergen. Daar zijn serieuze werken gaande. Op de plantenbeurs had ik gevraagd aan de verantwoordelijke van de groendienst wat er gaande was. De informatie die ik kreeg was dat het ging om werken van Aquafin met betrekking tot die beek. Er zouden ook een aantal bomen gekapt worden, voornamelijk populieren
die sowieso weg moeten. Toen waren de werken nog vrij beperkt, maar als je nu ziet wat er gebeurd is... Quasi alles is gekapt en verhakseld. Welke verantwoordelijkheid heeft de gemeente daarin en in welke mate heeft de gemeente daar iets over te zeggen. Als een particulier een boom velt moet hij een vergunning krijgen en heel dikwijls heraanplanten. Wat daar momenteel aan het gebeuren is is eigenlijk wel verregaand.” Schepen Leirens (Open VLD) antwoordt: “Het gaat hier over de Rozebroekcollector, een project van Aquafin dat een aantal maanden geleden is gestart. Je spreekt, denk ik, over een stuk grond dat niet meer op ons grondgebied ligt. Net wel? Dan zal ik dat navragen. Maar wees gerust, zoiets valt onder een heel strenge wetgeving en ik kan me niet voorstellen dat Aquafin zulke dingen zou gaan doen zonder voorafgaande vergunning. Ik zal navragen in hoeverre heraanplanting voorzien is. Het gaat om een regenwatercollector en dat zijn natuurlijk om serieuze werken. Er moeten immers buizen van 1 m diameter in de grond. Die diameterbuizen moeten trouwens ook onder de Dendermondesteenweg, vandaar dat dat zo lang duurt. Dat is wat ik u kan meegeven. Het gaat om zware collectorwerken maar ik vraag het na.” Raadslid Kindt (SP.a) zegt: “Ik wil vooral weten of het toegelaten is wat men daar aan het doen is. De werken grenzen aan de trage weg en dat is toch een belangrijke weg voor de gemeente. Schepen Leirens bevestigt het belang van de trage weg. Raadslid Anciaux (N-VA) vraagt: “In afwachting van het antwoord op de vraag die we niet gesteld hebben, heb ik nog een vraag over het meest recente collegeverslag, punt 22, vrije tijd. Daar staat dat u een brief zou ontvangen hebben omtrent de bijdrage voor het zwembad van Wetteren. Kadert dat in schoolzwemmen?” Schepen De Lausnay (Open VLD) antwoordt: “Dat was een vraag van de gemeente Wetteren om eventueel bij te dragen aan hun zwembadfactuur.” Raadslid Anciaux (N-VA) vraagt: “Waarom stellen zij die vraag aan ons? Wat doen wij met het zwembad van Wetteren.” Burgemeester De Pauw (Open VLD) zegt: “We wilden inderdaad nagaan hoeveel mensen van onze gemeente gaan zwemmen in Wetteren.” Raadslid Anciaux (N-VA) zegt: “Het kan misschien gekoppeld worden aan schoolzwemmen. Maar ik begrijp dat het ging om een vrijblijvende vraag.” Raadslid Anciaux vraagt: “Dan punt 29, lokale economie. Daar staat ‘het college neemt kennis van de uitbreiding van een handelsgeheel.’ Dat handelsgeheel ligt in de Botestraat 14 in Wondelgem, dat is de Delhaize. Moeten jullie dat weten dat er in Wondelgem een winkel gaat uitbreiden?” Schepen Leirens (Open VLD) antwoordt: “Dat is een procedure in het kader van de socioeconomische vergunning.”
MEDEDELINGEN Schepen Leirens (Open VLD): Vorige week heeft de curator de werf vrijgegeven omdat we niet tot een akkoord gekomen zijn over de verderzetting van de werken door aannemer Verhelst. Dat wil zeggen dat we vanaf nu met 2 parallelle procedures verdergaan. Enerzijds de afrekening met de curator en een oplijsting van de vorderingen en de schulden die wij nog hebben op het faillissement. Anderzijds starten we op korte termijn en in afwachting van een nieuwe aanbesteding, voorlopige bewarende maatregelen voor de werf. Ik denk dat dat de juiste beslissing is: Eerst en vooral uit financieel oogpunt. Er wordt een schuldvordering tegenover de schulden gezet. Als er een positief saldo is ten aanzien van het faillissement kunnen de werken verdergezet worden. In het omgekeerde geval wordt alles stopgezet. Er was een positief saldo, maar dat was gebaseerd op zaken die voor ons niet correct geraamd waren en was gestoeld op teveel onbekenden. Dat risico wilden we niet nemen. Financieel is dat ook goed omdat, indien wij een akkoord hadden gehad met de curator over de verderzetting van de werken, we geen aanspraak meer konden maken op de bankwaarborg die in functie van deze werken nog open staat. Ten tweede is dat ook technisch de beste oplossing omdat er nog zoveel onbekenden zijn. We hebben wel camera-onderzoeken laten verrichten over de laatste strengen, die overigens niet zo slecht zijn, maar er zijn nog teveel zaken waar wij ons vragen over stellen, bijvoorbeeld putdeksels die niet goed geplaatst zijn.
Ten derde, gelet op de weerstand tegen de aanleg van de kasseien is dit ook de goede beslissing die ons in staat stelt om nog eens met de mensen van het laatste stuk in gesprek te gaan. Vorige week hebben we een infovergadering georganiseerd naar aanleiding van de aanwezigheid van de bewoners op de gemeenteraad. De powerpoint presentatie die we daarvoor gemaakt hebben is vandaag op de website geplaatst. We hebben er de beslissing en de stand van zaken aangaande het faillissement meegedeeld en de bewarende maatregelen die in en buiten de werfzone gaan genomen worden besproken. In het stuk dat nu in de werfzone ligt gaan we een asfaltlaag van 6 cm aanleggen zodat iedereen in de winterperiode op een deftige manier zijn woning kan bereiken. Dit in afwachting van de heraanvang van de werken in maart. Een andere bewarende maatregel is de aanvulling van de reeds geplaatste kasseien met kift, zodat de kasseien stevig blijven zitten en de lawaaihinder tot een minimum wordt beperkt. We hebben ook nog eens heel duidelijk de 4 doelstellingen van het project toegelicht. We hebben ook de resultaten van de eerste geluidsmetingen en snelheidsmetingen te kennen gegeven waaruit de eerste besluiten kunnen getrokken worden. Toch voor ons geven deze eerste resultaten nog te weinig informatie om duidelijke gevolgtrekkingen te nemen. Het besluit dat ik heb voorgesteld aan het college en dat vanavond zo werd aanvaard is om het dossier op te splitsen in 2 twee dossiers. Enerzijds ‘Wellingstraat 1 en 2’, zijnde het deel dat reeds aangelegd is. Daar gaan we verder onderzoeken of het inderdaad zo is dat er bijkomende kift moet aangevuld worden of bepaalde stukken moeten heraangelegd worden. We hebben hieromtrent het studiebureau gevraagd om bijkomend onderzoek te doen en alles nog eens heel nauwgezet te controleren. Anderzijds is er ‘Wellingstraat 3’, waar wij dringend willen samenzitten met de bewoners alvorens met de werken verder te gaan. Het college heeft vanavond goedkeuring gegeven om het studiebureau de opdracht te geven om de alternatieven uit te werken in functie van de nieuwe aanbesteding. Dit omwille van het feit dat we in het kader van het mobiliteitsplan gezien hebben dat dat derde stuk van de Wellingstraat een iets andere functie heeft dan de twee eerste stukken. Voor Wellingstraat 1 en 2 zijn we vrijwel zeker dat we die veel verkeersluwer kunnen maken met circulatiemaatregelen en zeker met een totaalverbod voor vrachtwagens. Voor Wellingstraat 3 kan dat ook gebeuren, al zal het niet in dezelfde mate zijn als voor Wellingstraat 1 en 2. In het geval van Wellingstraat 3 moeten immers de Bommels ontsloten worden en is er natuurlijk de brug naar Melle. Ook al gaan we bijkomende circulatiemaatregelen nemen, we kunnen hier dus geen verkeersluwe weg garanderen in vergelijking met Wellingstraat 1 en 2. Het gevolg daarvan is dat het niet onlogisch is dat we gaan uitkijken naar andere mogelijke manieren van aanleg.” Raadslid Torcq (CD&V) vraagt: “Vorige gemeenteraad is er gesteld dat we het zouden objectiveren. Is er intussen een objectieve meting gegrond? Zijn die klachten gegrond? Ik neem aan van wel. In welke mate liggen die buiten de normen die gelden voor kasseiwegen?” Schepen Leirens (Open VLD) antwoordt: “Voor wat betreft de objectieve metingen kan ik bevestigen dat er snelheidsmetingen zijn gebeurd. Voor zover we besluiten kunnen trekken, en ik wil daar heel voorzichtig mee zijn, kunnen we stellen dat de gemiddelde snelheid met 10 km/u naar gedaald is. Dat blijkt uit het verschil tussen de metingen vóór de werken en de metingen nu. Wat betreft de geluidsmetingen is het zo dat er geen wettelijke norm bestaat m.b.t. geluidshinder op basis van verkeerslawaai. Wat we wel kunnen doen is afgaan op onderzoeken die daarrond al gevoerd zijn. Op basis daarvan kunnen we stellen dat de normering is dat 50 decibel zeer goed is. Vanaf 60 decibel kan men stellen dat er enige vorm van hinder zal zijn. Vanaf 65 decibel is er echt een probleem. Wetende dat de decibels algoritmisch moeten bekeken worden. Als men dus spreekt van 60 decibel of 63 decibel, is dat eigenlijk 2 keer luider. Metingen die gebeurd zijn over 45 minuten gaven 61 decibel aan op elk van de stukken. In het geval van normering moet men gaan meten over 24u (Day-Evening-Night) en komen we dus zeker onder de 60 decibel. Maar ik vind als het gaat over hinder, er altijd een subjectieve factor aan vasthangt. De ene ervaart veel hinder, de andere niet. Er zijn veel mensen die aangeven hinder te ervaren. Dat kunnen we niet zomaar naast ons neerleggen en terugvallen op de metingen. We moeten luisteren naar die mensen en naar oplossingen zoeken in samenwerking met onze diensten en het studiebureau. Het is vervolgens aan Aquafin om daar samen met ons beslissingen in te nemen.” Raadslid Anciaux (N-VA) vraagt: “In geval van geluidshinder gaat het natuurlijk niet alleen over luid of minder luid, maar ook om het soort geluid. Het soort geluid kan storend zijn. Bij de ene persoon kan een haan erg vervelend klinken, bij een andere een huilend kind. Ik denk dat we kunnen stellen dat de gemeente proactief aan het werken is m.b.t. Wellingstraat 3. Voor 1 en 2 is dat natuurlijk jammer, want in hun geval gaat het slechts om oplapwerk. Toch kwamen vanuit die hoek de meeste klachten rond snelheid en lawaai.”
Schepen Leirens (Open VLD) antwoordt: “Wij hebben een duidelijk beeld van de aanwezigheid op de gemeenteraad. De helft komt van het stuk van de werfzone, de helft van de niet-werfzone. Daarvan waren slechts 3 personen van Park Ter Kouter. Dat geeft toch een beeld van waar de klachten zitten.” Raadslid Anciaux (N-VA) vraagt: “Over de aanwezigheid die avond gesproken; kunnen we als raadsleden in het vervolg wat vroeger op de hoogte gebracht worden van de aanwezigheid van zo’n groep bewoners? En hoe verloopt de communicatie met de bewoners nu verder?” Schepen Leirens (Open VLD) antwoordt: “De bewoners worden ervan op de hoogte gebracht dat we in twee werkgroepen willen starten. We willen prioritair starten met Wellingstraat 3 omdat we daar die bewarende maatregelen willen treffen en voor 1 en 2 nog geen bijkomende informatie hebben.” De raad vergadert vervolgens in besloten zitting.