Gemeenten, een toekomst Verslag van een intergemeentelijke avond over de VNG resolutie Het perspectief van gemeenten m.m.v. D.J. Elzinga, R.J. in ‘t Veld, A.P.M. Krouwel
Haarlemmermeer, oktober 2010
Gemeenten, een toekomst Verslag van een intergemeentelijke avond over de VNG resolutie 2010 Het perspectief van gemeenten
Op 7 oktober 2010 organiseerde de gemeenteraad van Haarlemmermeer op initiatief van burgemeester Theo Weterings een minisymposium met als thema Het perspectief van gemeenten in het licht van bezuinigingen, schaalvergroting en participatie van burgers. Aanleiding voor het symposium was de ontwerp resolutie van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) ‘Het perspectief van gemeenten’ (geagendeerd voor de bijzondere algemene ledenvergadering van de VNG, 12 november 2010) en de VNG discussienotitie over de vernieuwing van het lokaal bestuur Thorbecke 2.0. (voorjaar 2010). Uitgenodigd waren raadsleden, wethouders en burgemeesters van de gemeenten in de vier Haarlemmermeer omringende regio's: Holland-Rijnland, Kennemerland, AmsterdamAmstelland en Zaanstreek-Waterland. Inleiders waren prof. dr. D.J. Elzinga, prof. dr. R.J. in ’t Veld en de gastheer van het symposium, drs. Th.L.N. Weterings, burgemeester van Haarlemmermeer. Gespreksleider was dr. A.P.M. Krouwel. Meer dan 120 personen uit de vier genoemde regio’s namen deel aan het symposium. Deze reader bevat de volledige tekst van de inleidingen, een woordelijk verslag van het debat over stellingen na de inleidingen, alsmede relevante stukken over het thema.
Haarlemmermeer, oktober 2010
Inhoud
Gemeenten, een toekomst Verslag van een intergemeentelijke avond over de VNG resolutie 2010 Het perspectief van gemeenten
Verslag Minisymposium Haarlemmermeer, 7 oktober 2010 5 9 15 22 40
Inleiding drs. Th.L.N. Weterings Inleiding prof. dr. D.J. Elzinga Inleiding prof. dr. R.J. In ’t Veld Verslag van het debat over de stellingen Het laatste woord
Stukken VNG 2010 43 51 60 61 75 77 79 83 117
Thorbecke 2.0: naar een vernieuwde Nederlandse overheid (discussienotitie VNG, voorjaar 2010) Ontwerp resolutie Het perspectief van gemeenten Hoofdstuk 5 uit de Resolutie ná de Algemene Ledenvergadering van 8 juni 2010 Verslag van de Algemene ledenvergadering 8 juni 2010, agendapunt 7 (Resolutie) Brief van de VNG aan de informateur mr. I.W. Opstelten, 5 augustus 2010 Regeerakkoord, Hoofdstuk 1, Bestuur (Rijksoverheid.nl > Het Kabinet > Regeerakkoord) Brief van de VNG aan de leden van de Tweede Kamer n.a.v. het regeerakkoord, 8 oktober 2010 Reactie van de VNG op het regeerakkoord Toekomst bestuurlijke organisatie Nederland, memo met gevraagde beslispunten, VNG bureau, 15 oktober 2010
Achtergrondinformatie 119 121 129
Gemeente bindt burger en bestuur, Th.L.N.Weterings, burgemeester Haarlemmermeer de Volkskrant 7 juni 2010 Samenvatting van de beschouwing over interbestuurlijke verhoudingen. Eerste periodieke beschouwing van de Raad van State over interbestuurlijke verhoudingen (wrr.nl) Code Interbestuurlijke Verhoudingen (Rijk-InterProvinciaalOverleg-VNG)
Relevante websites -
www.haarlemmermeer.nl/gemeenteraad voor het verslag in beeld, woord en geluid van het Minisymposium van 7 oktober 2010 www.rob-ffv.nl Raad voor het openbaar bestuur www.wrr.nl Wetenschappelijke Raad voor het regeringsbeleid www.vng.nl
Burgerzaal raadhuis Haarlemmermeer, 7 oktober 2010
6
Minisymposium Haarlemmermeer 7 oktober 2010
Verslag Minisymposium Haarlemmermeer 7 oktober 2010 Het perspectief van gemeenten in het licht van bezuinigingen, schaalvergroting en participatie van burgers Gastheer: drs. Th.L.N. Weterings, burgemeester Haarlemmermeer Inleidingen door prof.dr. D.J. Elzinga en prof. dr. R.J. in ’t Veld Voorzitter: dr. A.P.M. Krouwel
Opening door de heer Krouwel Goedenavond, welkom bij een debat met een heel lange naam: Perspectief van gemeenten in het licht van bezuinigingen, schaalvergroting en participatie van burgers. We hebben vanavond een vol programma met drie sprekers, want burgemeester Weterings, professor Elzinga en professor In ’t Veld zullen hier vanavond spreken. En als u denkt dat u alleen maar kunt consumeren dan heeft u het mis, want u moet ook allemaal aan de bak. In de pauze hebben wij een verrassing voor u en daar ga ik u straks meer over uitleggen. Na de pauze staan de stoelen er niet meer en moet u staan, behalve de mensen die dat echt niet kunnen. Die kunnen dat aangeven en voor hen zetten we dan een paar stoelen aan de kant neer. U zult straks echt kleur gaan bekennen, want u ziet op de grond onder u gekleurde vakken. Groen en rood, staan voor voor en tegen en er is ook een neutraal vak voor de twijfelaars. Ik ga u straks uitleggen wat voor spel we daarmee gaan spelen, maar het is dus niet alleen consumeren. Dat is het in het begin wel, want we gaan naar drie sprekers luisteren. Ik heb begrepen dat u bij de heer In ’t Veld mag interrumperen en ik kijk even naar de heer Elzinga of het daar ook mag? Nee, bij de heer Elzinga mag het niet. Maar gelukkig ben ik de baas en als u tussendoor vragen wilt stellen dan mag dat van mij! Allereerst komt echter burgemeester Weterings aan het woord die u welkom gaat heten.
drs. Th.L.N. Weterings Inleiding burgemeester Weterings Dames en heren, geachte gemeenteraadsleden, beste mede-dagelijksbestuurders uit de brede regio, uit Zuid-Holland en uit Noord-Holland, hartelijk welkom in Haarlemmermeer. Fijn dat u in zo grote getale bent ingegaan op onze uitnodiging om vanavond met elkaar te discussiëren over die onderwerpen die ons bezig moeten houden. Het stond op de eerste sheet: bezuinigingen, perspectief van gemeenten, taakoverheveling en last but not least de positie van de burger daarin. Wij zijn blij dat het gelukt is vanavond voor u een aantal eminente sprekers te regelen en zij zijn al geïntroduceerd. Ik mag een korte aftrap
Minisymposium Haarlemmermeer 7 oktober 2010
7
voor u verzorgen. De raad van Haarlemmermeer heeft bewust het tijdstip voor deze bijeenkomst gekozen en dat heeft te maken met het feit dat over vijf weken de bijzondere ledenvergadering van onze belangenvereniging de VNG gaat plaatsvinden waarin we het ook over dit onderwerp gaan hebben. Bovendien presenteerden 1 oktober jl. VVD en CDA hun conceptregeerakkoord en daarin kunnen we in ieder geval duidelijk lezen dat er bezuinigingen aankomen en dat de efficiencykortingen bij de decentralisatie van een aantal taken naar gemeenten een behoorlijke omvang zullen hebben. Je zou, ietwat ironisch, ook kunnen zeggen: ‘so what’s new?’ We hebben dit tenslotte allemaal al vaker meegemaakt en waarom zou het dit keer anders zijn? Maar het is dit keer wel anders en daarom zijn we nu hier. Het is anders omdat er enerzijds sprake is van de financiële crisis en de economische recessie die we nog niet geheel achter ons hebben, maar tegelijkertijd hebben we in onze samenleving in de afgelopen tien jaar te maken gekregen met een meer fundamentele crisis. Een crisis die de verhouding tussen burger en bestuur betreft. Een crisis die het wezen van onze democratie dreigt aan te tasten, omdat steeds meer burgers afstand nemen van de politiek, of geen of maar heel weinig vertrouwen hebben in het functioneren van hun overheid. Anders gezegd, steeds meer burgers staan onverschillig tegenover wat de overheid doet. We horen en lezen het allemaal: 'ze doen maar wat, daar in Den Haag of hoe verzinnen ze het toch, daar op het gemeentehuis’. Dat zeggen steeds meer burgers. En dat zijn de burgers voor wie wij als gemeentebestuurders de eerste overheid willen zijn. Burgers die zodra ze hun huis verlaten, in de openbare ruimte stappen en dan dus bij hun gemeente binnenstappen. De openbare ruimte waar de gemeenten het als democratisch gekozen lokaal bestuur voor het zeggen hebben. En over die openbare ruimte hebben burgers een mening: over het kwaliteitsniveau, over gewenste en ongewenste ontwikkelingen. Net zoals ze een mening hebben over aspecten van onze dienstverlening en ons brede scala aan gemeentelijke producten. Is onze dienstverlening echt zo slecht dat steeds meer burgers denken ‘dat we maar wat doen’? Volgens mij niet, want we doen niet zomaar wat. We besteden onze tijd en energie aan verbetering van onze producten en diensten. We willen onze burgers klantgericht onze diensten en producten – of beter gezegd hun diensten en producten – aanbieden op een manier die zo veel mogelijk rekening houdt met hun wensen. We zijn echter geen bedrijf en we produceren niet voor een ‘markt’, nee, we willen een verantwoordelijke overheid zijn die voor haar burgers goede dienstverlening vooropstelt. Die burger heeft het overigens als klant en als kiezer bij ons voor het zeggen en daarom zijn participatie en betrokkenheid bij de totstandkoming van onze producten zo belangrijk. Participatie door individuele burgers, groepen burgers, wijkorganen, ondernemers en ondernemersverenigingen, etc. Ik bedoel dan participatie bij zaken die op gemeentelijk niveau spelen, maar ook bij die op dorps-, buurt- en straatniveau spelen. Net als in andere gemeenten stelt Haarlemmermeer participatie voorop bij de ontwikkeling en uitvoering van het beleid en ik citeer daarover uit ons coalitieakkoord 2010-2014: "Voor de ontwikkeling van de gemeente en voor het verkrijgen van draagvlak is participatie van essentieel belang. Zo veel als mogelijk realiseert dit college participatie op maat conform het daartoe afgesloten participatieconvenant. Per project bekijken we welke vorm van participatie op welk moment geschikt is." Ik maak me sterk dat soortgelijke teksten in veel meer collegeakkoorden of raadsnota’s staan. Deze participatie moet en kan ook steeds meer gaan plaatsvinden via de digitale snelweg, via zogenoemde social communities waarop betrokkenen met elkaar, met bestuurders
8
Minisymposium Haarlemmermeer 7 oktober 2010
maar ook met experts van buiten in gesprek kunnen gaan om te zoeken naar oplossingen voor zaken die voor hen en ons allemaal van belang zijn. De vraag die zich dan opdringt is de volgende: als wij die burgers een herkenbaar lokaal bestuur willen bieden en als we hen direct willen laten participeren, is er dan sprake van een optimale schaal voor dat lokale bestuur om een en ander vorm te kunnen geven? Een schaal die zo effectief en efficiënt mogelijk is. Dus een schaal die bijdraagt aan goede dienstverlening tegen zo laag mogelijke kosten voor de burger. Dit is zeker relevant in het licht van de komende discussie over de extra taken die naar ons toekomen zoals aangekondigd in het regeerakkoord. De discussie over schaalgrootte heeft ons in VNG-verband in de afgelopen vijf jaar ook al beziggehouden. En dat is te zien aan de verschillende resoluties die VNG-congressen de afgelopen jaren hebben aangenomen. Wellicht kent u ze, maar ik loop ze toch nog even langs om een beeld te geven van het perspectief waarin we vandaag staan. In 2006 was volgens de commissie Bovens taakdifferentiatie op gemeentelijk niveau het uitgangspunt. Niet elke gemeente hoefde in staat te zijn elk takenpakket uit te voeren want grotere of centrumgemeenten zouden voor de regio taken kunnen uitvoeren. De kern was lokaal maatwerk om te kunnen anticiperen op de eisen van de opkomende netwerksamenleving. Ik vind het hoopgevend dat in het regeerakkoord van CDA en VVD staat dat taakdifferentiatie tussen gemeenten mogelijk moet zijn en het is een logische keuze als het nieuwe kabinet als uitgangspunt neemt dat taken van het bestuur zo dicht mogelijk bij de burger moeten worden belegd en dat gemeentelijke herindeling alleen van onderop kan plaatsvinden. Mijn advies aan het VNG-bestuur ten behoeve van de resolutie die aan het congres van 12 november a.s. wordt voorgelegd is het volgende: haal het rapport van de commissie Bovens maar weer eens uit de boekenkast! Op het VNG-congres een jaar later stond onder het begrip ‘De Eerste Overheid’ het versterken van de lokale slagkracht centraal. In het toen vastgestelde rapport Van Aartsen werd de taakdifferentiatie tussen gemeenten weer losgelaten. De VNG ging de weg op van schaalvergroting en dat is geen gelukkige keuze gebleken. Wat wel goed is aan het rapport van de commissie Van Aartsen is het pleidooi voor een groter autonoom belastinggebied voor gemeenten en voor minder specifieke uitkeringen. Op die manier kunnen gemeenteraden daadwerkelijk de afweging maken of de prijs van gemeentelijke taken het waard is om door te belasten aan burgers en bedrijven. Meer taken erbij doen, dus decentralisatie, is wat mij betreft onder voorwaarden bespreekbaar. Dat kan namelijk alleen als de gemeenteraden ook redelijk autonoom zijn bij de beleidsbepaling en bij voorkeur ook zelf de afweging moeten maken wat betreft eventuele belastingheffing bij de burger en bedrijven. Zo wordt voorkomen dat gemeenten slechts uitvoeringskantoren worden van het rijk. In 2008 ging het op het VNG-congres onder leiding van de heer D’Hondt, vooral om vertrouwen en verantwoorden, om transparantie in prestaties, benchmarken, kwaliteitshandvesten en standaarden. Dat leidde in 2009 tot de oprichting van KING, het Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten. Minstens zes keer woordwaarde, maar dat terzijde. Want we moesten gaan voor uitmuntende dienstverlening: de gemeente als hét loket van de overheid. In 2008 en 2009 bevonden we ons dus min of meer op een niet onbelangrijk zijspoor in de discussie. Het ging toen over kwaliteit en uniformiteit van de gemeentelijke dienstverlening. Sinds Van Aartsen gaat de discussie echter meer en meer over de schaalgrootte van gemeenten. En dat was ook zo tijdens het recente congres in Friesland. In de toen voorliggende ontwerpresolutie staat daarover de volgende paragraaf die het bestuur schielijk heeft teruggetrokken: "Een stap richting het eindperspectief, Thorbecke 2.0, is een sterkere inzet van gemeenten op het niveau van de regio." Velen van ons hebben dat geplaatst in het
Minisymposium Haarlemmermeer 7 oktober 2010
9
perspectief van het rapport van de commissie Kalden over de rijksbezuinigingen waarin staat dat in plaats van de huidige 430 gemeenten er ongeveer 25 tot 30 regiogemeenten nodig zijn. Wat betreft die schaalgrootte heersen er volgens mij twee misverstanden. Ten eerste dat klein fijn is en beter dan groot en ten tweede dat hoe groter des te efficiënter een organisatie is. Natuurlijk heeft het kleinschalige iets aangenaams: een herkenbare overheid dicht bij de burger. Men kent elkaar, spreekt elkaar eerder aan en komt misschien sneller tot aanvaardbare oplossingen, maar tegelijkertijd mist het soms de kwaliteit en de deskundigheid om iets goed op te kunnen lossen. Een grootschalige lokale overheid heeft die kwaliteiten misschien eerder in huis en kan daar in de backoffice de noodzakelijke kennis en schaalvoordelen realiseren, maar daar dreigt juist weer de afstand met de burger te groot te worden. Naar mijn stellige overtuiging wordt hier een schijntegenstelling gecreëerd, want het is immers de opgave van elke gemeente, als eerste overheid, om de voor de burger wezenlijke taken klantgericht uit te voeren. Dat geldt in de openbare ruimte en aan het loket, digitaal, fysiek en aan de telefoon. Tegelijkertijd moet de gemeente de organisatie en de schaal van de organisatie zo kiezen dat de burger het beste pakket voor de laagste prijs krijgt en ook kan profiteren van de schaalvoordelen binnen de organisatie en van de noodzakelijke kennis die een gemeentelijke organisatie in huis kan halen. In dat verband ga ik graag nader in op de situatie in de gemeente Haarlemmermeer waar u vanavond te gast bent. U bent hier in Hoofddorp, ook wel de hoofdstad van Haarlemmermeer genoemd, want met 70.000 van de in totaal 140.000 inwoners in onze gemeente is het een stad. En daarmee ook de grootste van de 26 dorpen, kernen en één stad dus, waaruit deze poldergemeente bestaat. Kernen variërend van enkele honderden inwoners in Buitenkaag of Weteringbrug, tot 35.000 inwoners in Nieuw-Vennep. Kleinschalig en grootschalig tegelijkertijd. Eigenlijk dus de gemeente als een regio. Het is voor mij de ideale schaal: voldoende groot om kwaliteit te kunnen leveren en voldoende klein om dicht bij de burger te kunnen staan; dus om herkenbaar te blijven en om een aangename overheid te kunnen zijn, aangenaam voor de burger en de ondernemer. Vanavond aan ons de taak om onder leiding van de heer Krouwel samen met de heren Elzinga en In ’t Veld in deze discussie een slag te maken. En ik dank hen bij voorbaat voor hun eruditie, tijd, energie en voor hun beider reflectie op ‘Het perspectief van gemeenten’. Professor doctor Douwe Jan Elzinga zal ingaan op de relatie met het staatsrecht en organisatiebeginselen, het onderscheid tussen de gemeente als bedrijf en de gemeente als politiek instituut. Professor doctor Roel in ’t Veld gaat in op het onderwerp ‘Gemeenschap en participatie, participatieve democratie?’ Dus op de gemeente als platform van de gemeenschap. En aan de hand van stellingen, zoals al gezegd is door de voorzitter, kunnen wij later op de avond discussiëren en daarin wordt van ons een actieve betrokkenheid verwacht. Ik ga ervan uit dat u ook aan dat deel van de avond met plezier wilt meedoen en dat het zal zorgen voor een actieve bijdrage van ons allen ten behoeve van die discussie in VNG-verband. De heer Krouwel: Dank u wel, burgemeester Weterings. U hebt ons gewezen op de dubbele crisis en op wat de optimale schaal voor een optimale overheid moet zijn. Ik denk dat niet veel burgers op dit moment de overheid met aangenaam associëren dus daar ligt een mooie taak. U noemde een aantal rake punten waar professor Elzinga straks op in zal gaan, zoals taakdifferentiatie, meer taken naar gemeenten door decentralisatie, het verhogen van bevoegdheden en het belastinggebied dat de gemeenten krijgen. Ik hoef de heer Elzinga nauwelijks bij u te introduceren want toen ik veertien jaar was en nog op een scholengemeenschap zat, schreef hij al artikelen in Binnenlands Bestuur. Dat was in 1978 en dan weet u ook hoe oud ik ben. Professor Elzinga komt natuurlijk
10
Minisymposium Haarlemmermeer 7 oktober 2010
nooit meer los van dat ene rapport dat hij heeft geschreven en dat in 2000 is uitgekomen, maar al in 1998 gestart was. Het gaat natuurlijk om het rapport van de Staatscommissie Dualisme en Lokale Democratie. In het laatste jaar werd daar nog de provincie aan toegevoegd, dus het regionale bestuur is er ook in meegenomen. Op basis van dat rapport zijn gemeenten echt anders gaan functioneren, of in ieder geval is er een proces van dualisering ingezet dat met name het werk is geweest van professor Elzinga en zijn medeonderzoekers. Lees dat rapport nog eens, is mijn advies, want er staan prachtige schetsen in van alternatieve modellen. Het is een heel erg uitgebreid rapport, waarvan we vaak alleen de conclusie gebruiken, alleen daarnaar wordt vaak verwezen. Maar lees het rapport zelf nog eens, want er staat heel interessante informatie in en heel veel meer modellen die u ook eens kunt proberen. Dat zeg ik altijd tegen allerlei gemeenten. Ik houd u niet langer op en ga het woord geven aan professor Elzinga.
prof. dr. D.J. Elzinga Inleiding prof. dr. D.J. Elzinga Dames en heren, graag houd ik een korte presentatie waarin we kunnen nagaan hoe we tegen de benadering van de VNG die in de resolutie is neergelegd zouden kunnen aankijken. De gemeenten in Nederland staan op een kruispunt. Er komt van alles naar de gemeenten toe in de vorm van grote bezuinigingen en nieuwe vormen van decentralisatie. En het is onduidelijk wat er precies met de positie van de provincie gaat gebeuren. Het voortbestaan van de waterschappen stond heel erg ter discussie, maar volgens het regeerakkoord valt dat wel weer een beetje mee. Maar er staat wel in dat de gemeenteraden de waterschapsbesturen zouden moeten gaan kiezen, wat een hele bijzondere taak zal zijn voor u; taakdifferentiatie dus. Kortom er zullen heel wat zaken gaan veranderen in de komende jaren. Het is goed dat de VNG daarop inspeelt met resoluties en dergelijke, maar dan is het voor u ook heel goed om een uitgangspunt te hebben om een dergelijke resolutie goed te kunnen beoordelen. Dat is een van de doelen die we ons vanavond hebben gesteld en ik zal proberen daar een kleine bijdrage aan te leveren. De gemeenten zoals die er nu voorstaan in Nederland, zowel de grote als de kleine, hebben een soort januskop, twee gezichten. De gemeente is traditioneel een politiek instituut volgens het partijpolitieke stelsel waar kiezers nog steeds een belangrijke rol in spelen, waar politieke partijen nog steeds heel belangrijk zijn. Gemeenteraden worden gekozen en collegeprogramma’s worden gemaakt. De dualisering heeft daar het een en ander aan veranderd, maar het beginsel van partijpolitiek instituut is tot op de dag van vandaag gebleven. Daarnaast is het zo dat door de vele vormen van decentralisatie in de afgelopen jaren het bedrijfsmatige karakter van de gemeente veel groter is geworden. Daar wil ik eerst even op ingaan en daar heb ik de begrippen autonomie en medebewind bij nodig. Dat zijn weliswaar vaktermen, maar die geven wel precies aan waar het probleem zit. De gemeentelijke taken kunnen verdeeld worden in vrije autonome taken aan de ene kant en medebewindstaken aan de andere kant, en 80% van de taakstelling van gemeenten beweegt zich in de sfeer van het medebewind. Ik moet u dan even uitleggen wat medebewind is. Medebewind is de verplichte tenuitvoerlegging van hogere regelingen. Dat kunnen provinciale verordeningen zijn, maar het zijn meestal maatregelen en wetgeving van de nationale overheid die op lokaal niveau moeten worden uitgevoerd. In dat medebewind zijn twee vormen te onderscheiden: het zogenaamde mechanische medebewind en het iets meer vrije medebewind.
Minisymposium Haarlemmermeer 7 oktober 2010
11
Mechanisch medebewind betreft hogere regelingen die exact en tot op de letter nauwkeurig door alle gemeenten gelijk moeten worden uitgevoerd, bijvoorbeeld de Kieswet. Het kan natuurlijk niet zo zijn dat gemeenten daarin gaan differentiëren en wat in de Kieswet gaan rommelen want de Kieswet moet in Nederland in alle gemeenten exact op dezelfde manier worden uitgevoerd. Het wat meer vrije medebewind geeft iets meer ruimte aan gemeenten want daar zitten soms wat meer mogelijkheden in om eigen keuzes te maken. Volgens mij zijn echter in dat vrije medebewind de keuzes de afgelopen decennia aanzienlijk afgenomen. Daarbij speelt ook het gelijkheidsbeginsel en daar hebben we in Nederland iets mee. We hebben bijvoorbeeld de WMO gedecentraliseerd en naar de gemeenten toegebracht met in beginsel wel wat ruimte voor gemeenten om daar enig eigen beleid in te voeren. Als echter het resultaat van de beleidsvoering van de gemeenten is dat er in de uitvoering grote verschillen ontstaan en iemand in de ene gemeente veel sneller en makkelijker een voorziening krijgt dan in de andere gemeente, dan zijn er al heel gauw toezichtmechanismen en juridische procedures waardoor burgers ertegen in het geweer kunnen komen, met als gevolg dat die vrije keuze in het geven van voorzieningen aan burgers heel snel afneemt. Een gemeente moet dus de wetgeving netjes uitvoeren, en in het ambtelijk apparaat moet ook alles op alles gezet worden om de uitvoeringstaak die de gemeente heeft gekregen goed en netjes te doen. De gemeenteraden kunnen dat ook controleren. Een groot probleem bij de decentralisatie van dat soort taken is dat het politieke element, dus die vrije beleidsvorming, eigenlijk volkomen uit het zicht is verdwenen. In de ambtelijke apparaten is de verdeling van 80% en 20% ook terug te zien en dat heeft gevolgen. Vroeger waren er algemene beleidsambtenaren die ook op de politiek georiënteerd waren, dus op de vrije keuzes van de gemeenteraden. Nu hebben in de bezetting van de ambtelijke apparaten de meeste ambtenaren niets van doen met de gemeenteraden en de gemeenteraden niet met die ambtenaren, om de doodeenvoudige reden dat het apolitieke mechanismen zijn, die de voorzieningen goed moeten uitvoeren. Dicht bij de burgers, eerste overheid is allemaal prima, maar daar gaat spanning ontstaan en dat is de spanning van de gemeente als bedrijf aan de ene kant en de gemeente als partijpolitiek instituut aan de andere kant. De spanning dat decentralisatie misschien wel leuk is, maar dat de gemeenteraad zich afvraagt of die daar iets mee kan anders dan controleren of het allemaal keurig in orde is. De principiële vraag dient zich dan ook aan of wij de gemeente als partijpolitiek instituut nog wel boven water kunnen houden. Er is nog een andere belangrijke factor en dat weet u ook. Vroeger was het zo dat politieke partijen een dominante positie innamen en een hoge organisatiegraad hadden. Veel burgers waren ook actief binnen partijpolitieke gremia, maar u weet allemaal dat dat tegenwoordig niet meer zo is want heel veel burgers laten de partijpolitiek in de steek. Het wordt dus ook steeds moeilijker om via politieke partijen de legitimatie van het lokale bestuur te laten verzorgen. Ook dat speelt een rol bij het langzamerhand wegzakken van de gemeente als (partij)politiek instituut. Tegenover het medebewind is er nog de autonomie. Ik noemde daarvoor 20%, maar dat zal een beetje grof gesteld zijn want in het medebewind, die 80% dus, zit natuurlijk ook nog wel wat vrijheid. Echte autonomie betekent dat de gemeenteraad op basis van de algemene uitkeringen uit het Gemeentefonds een vrije politieke keuze heeft om te zeggen of er een nieuw zwembad gebouwd wordt of een nieuwe stadsschouwburg, of andere voorzieningen voor de burgers. Als de gemeente een eigen belastinggebied zou hebben, zou de mogelijkheid voor en de vrije ruimte waarop politiek bedreven kan worden nog groter zijn. Bij wat eraan komt aan bezuinigingen zullen die niet zozeer worden gezocht in de sfeer van de specifieke uitkeringen, maar zullen die vooral worden gezocht in de sfeer
12
Minisymposium Haarlemmermeer 7 oktober 2010
van de algemene uitkeringen. Dat betekent dat in de komende periode de ruimte voor gemeenteraden om vrije politieke beslissingen te nemen weer verder zal afnemen. De positie van de gemeente als uitvoeringskantoor van de nationale overheid wordt ook nog eens steeds groter, want eigenlijk wordt er elk halfjaar wel een nieuwe taak over de schutting van de gemeente gegooid, waarbij de gemeente de hele organisatie opnieuw moet inrichten. De gemeente moet zich op die nieuwe taak voorbereiden. De vrije ruimte neemt af en de gemeente als partijpolitiek instituut is langzamerhand aan het wegzakken, ondanks alle activiteiten die in het kader van de dualisering zijn ondernomen om het politieke debat wat te verlevendigen, etc. De principiële vraag is nu of dat erg is. Zouden we de Nederlandse gemeenten niet naar een ander model kunnen organiseren? Het antwoord is: dat kan. We kunnen de gemeente wel degelijk sturen zoals een waterschap. Waterschappen proberen weliswaar een beetje gemeente te worden met directe verkiezingen en dergelijke, maar dat is een heel slechte ontwikkeling en het is ook heel dom geweest dat u dat destijds heeft toegestaan! Het wordt nu ook gecorrigeerd want de directe verkiezingen voor de waterschappen verdwijnen weer. De waterschappen zijn altijd rustige functionele besturen geweest, waar een goed product door werd en wordt geleverd. De waterschappen gaan dus weer terug in de oude plooi. Maar de gemeente is natuurlijk ook heel goed als een waterschap te besturen. De gemeente zou ook heel goed als een bedrijf kunnen worden bestuurd met een Raad van Toezicht, met commissarissen, met een directie en een Raad van Bestuur. Dat is geen enkel probleem en er zijn ook landen waar dat gebeurt, zoals in de Angelsaksische wereld, bepaalde delen van Zweden. Ook in andere Europese landen worden modellen gehanteerd waarbij wel een soort verkiezing plaatsvindt maar er geen grote partijpolitieke arena is op basis waarvan het lokale bestuur is ingericht. Is dat voor Nederland een begaanbaar pad? Het zou kunnen, maar wij kiezen in Nederland al sinds jaar en dag voor een figuur waarin wij onze partijpolitiek niet alleen op het nationale en op het provinciale niveau bedrijven, maar ook op lokaal niveau. Wij vinden namelijk dat partijpolitiek liefst ook een lokale basis moet hebben en dat juist vrije keuzes ook in de lokale gemeenschappen gemaakt moeten kunnen worden. Dat vinden wij principieel buitengewoon belangrijk. En als we dat dan zo belangrijk vinden, zal daar ook in de taaktoedeling rekening mee moeten worden gehouden. Er moet dus voor gezorgd worden dat de autonomie substantieel is en dat gemeenten de ruimte hebben om voor hun eigen burgers in hun eigen gebied die keuzes te maken. Maar wat doen we in de praktijk? We leggen het hoofdaccent op het medebewind, op de uitvoering van hogere regelingen en dat brengt raadsleden zeer in verwarring, bijvoorbeeld over wat er nu eigenlijk met de WMO en straks met de jeugdhulpverlening moet worden gedaan. De gemeenteraad moet controleren of dat allemaal in orde is, maar dat is geen politiek bedrijven. Daar heeft de gemeente dus geen partijpolitici voor nodig want dat kan ook door een Raad van Toezicht worden gedaan. Als we partijpolitiek willen bedrijven en de gemeente als partijpolitieke arena overeind houden – wat volgens mij ook van grote betekenis is – dan moet je daar bij de taakverdeling rekening mee houden. Een van mijn stellingen is dan ook dat het wellicht tijd is om te stoppen met het over de schutting van de gemeente gooien van allerlei taken en eerst maar eens te kijken of we de autonomie kunnen vergroten, want die autonomie is de crux, de kern van het lokale bestuur in Nederland. We moeten via de partijpolitieke lijnen, maar ook via allerlei nieuwe vormen van participatie burgers betrekken bij besluiten. Maar als er geen besluitvormingsruimte is dan kunnen we wel geweldige vormen van participatie in elkaar steken, maar moeten we aan het eind van het traject aan de burger melden dat hij wel leuk geparticipeerd heeft over iets waar wij eigenlijk niet over gaan: we moeten toch precies volgens de nationale richtlijnen de regelingen uit gaan voeren. De participatiedemocratie heeft dus geen enkele betekenis als er geen ruimte is om eigen lokale keuzes te maken. Ik stel
Minisymposium Haarlemmermeer 7 oktober 2010
13
het een beetje scherp en realiseer mij dat het beeld zeker kan worden genuanceerd. Er zijn namelijk ook binnen de regelingen voor medebewind nog wel marges, hoewel met de grote bezuinigingen die op komst zijn die marges verder zullen afnemen. Een ander belangrijk punt is dat schaalvergroting daaraan gekoppeld is. Het is het streven van de VNG zo veel mogelijk taken naar de gemeente te krijgen en het betreft dan voor 90% de bekende medebewindstaken. En dat betekent dat het proces dat ik u schets zich alleen maar zal voortzetten. Ik denk dan ook dat de VNG ernstig op de verkeerde weg is en dat de VNG juist als belangenbehartiger van de Nederlandse gemeenten in moet zetten op meer lokale autonomie en op een eigen lokaal belastinggebied. Dat zouden de hoofdpunten moeten zijn, want als de huidige route bewandeld wordt, dan leidt dat automatisch tot schaalvergroting. Als namelijk de gemeente iedere keer een nieuwe blik ambtenaren moet opentrekken, dan kan zo’n gemeente dat meestal maar een paar keer doen. Vervolgens wordt geconcludeerd dat die gemeente eigenlijk te klein is om dat te kunnen doen en dat er dus opgeschaald moet worden. Opschaling is voor het partijpolitieke stelsel ook weer schadelijk. De verbindingen van de partijpolitiek met de samenleving zijn namelijk al zo ingewikkeld, dat het nu al heel moeilijk is om dicht bij de plaatselijke gemeenschap te blijven. Als er opgeschaald wordt, zal dat probleem alleen maar groter worden. Wat doet nu de VNG? Die neemt eigenlijk afscheid van de gemeente als partijpolitieke arena. De VNG gaat voor een andere participatie, met wijkbudgetten, dorpsraden, wijkraden en dergelijke; daar zal de heer In ’t Veld overigens straks ook meer over zeggen. Op zichzelf genomen is het prima de burgers op die manier te betrekken, maar het is apolitiek. Het heeft ook niet te maken met partijpolitiek want het is pure belangenbehartiging. Als u kijkt naar waar gemeentelijke herindeling heeft plaatsgevonden, dan ziet u dat de afdelingen van plaatselijke partijen die er nog waren meteen zijn omgevormd tot een dorpsbelangenvereniging of een dorpsraad, dus apolitieke groepen. Het partijpolitieke element is na zo’n herindeling verdwenen en het aantal politici dat actief blijft in een heringedeelde gemeente blijkt vaak even groot te zijn als in de voormalige gemeente. Er komen dus geen mensen bij en het aantal mensen neemt eigenlijk alleen maar af. Dat is uit onderzoek duidelijk geworden. We zouden na een goede analyse de keuze moeten maken waar we als gemeente voor kiezen. En de VNG zou dat ook moeten doen. Als we ervoor kiezen een efficiënt uitvoeringskantoor van de nationale overheid te zijn dat op een behoorlijk niveau met allemaal keurige dorpsraden en dergelijke overlegt, dan moeten we eigenlijk ook het lef hebben om afscheid te nemen van de partijpolitieke arena: die kunnen we dan namelijk niet meer goed overeind houden. Of, en dat zou mijn keuze zijn, moeten we voorzichtig zijn met decentralisatie, een pas op de plaats maken, goed op de partijpolitieke arena’s letten en proberen de politieke partijen mee te nemen in nieuwe vormen van participatie. Mijn waarschuwing is: pas op met het vormen van dorpsraden en dergelijke want die constructie is schadelijk voor de partijpolitieke arena. Kies een beetje voor de oude plooi en probeer dan een aanvulling te maken met allerlei moderne vormen van betrokkenheid van burgers. Taakdifferentiatie is daar een heel goede oplossing voor. De VNG wil eigenlijk ook de provincie opheffen en dat legt ook weer grote druk op de schaalvergroting. Er wordt door heel veel gemeenten al keurig samengewerkt in goede samenwerkingsverbanden op regionaal niveau en daar is helemaal niets mis mee. Dat kan ook heel goed blijven voortbestaan. Mijn eindconclusie is dan ook dat de VNG op de verkeerde weg is.
14
Minisymposium Haarlemmermeer 7 oktober 2010
(Onderstaande stellingen waren tijdens de inleiding van professor Elzinga op het scherm te zien, maar zijn niet door hem uitgesproken) 1. De gemeente dreigt een uitvoeringskantoor te worden van de rijksoverheid, vooral door ondoordachte vormen van decentralisatie. 2. Er moet meer aandacht worden geschonken aan de gemeente als politiek bestuurlijke gemeenschap, dat kan mede door de autonomie te vergroten en het medebewind voor een deel af te bouwen 3. Schaalvergroting is gekoppeld aan de vraag naar de aard van de gemeente: hoe meer nadruk er wordt gelegd op de gemeente als bedrijf en uitvoeringskantoor, hoe sterker de neiging tot schaalvergroting over te gaan.) De heer Krouwel: Dank u wel, professor Elzinga. Dat was volgens mij een heel mooie aanzet om de volgende spreker in te leiden want die zal volgens mij ongeveer het tegenovergestelde beweren. Ik zie hem nee schudden en ik weet ook wel dat wetenschappers nuanceren en dat zij ook wel het positieve van de ander meenemen. Wij gaan vanavond nog over de onderwerpen en stellingen in debat, en het is ook wel interessant om straks de bedreiging van gemeenten als politieke arena daarin mee te nemen. Het is inderdaad zo dat in het beleid van de VNG waar nu op ingezet wordt steeds meer taken zonder dat de autonomie wordt aangeboden naar de gemeente gaan en dat is een verkeerde route. We zitten hier natuurlijk vanwege de VNG-resolutie, maar gaan natuurlijk ook discussiëren over zaken waar wij over willen discussiëren. Ik had nog beloofd dat u over dit onderwerp nog vragen mocht stellen aan professor Elzinga.
Vragen naar aanleiding van de inleiding van Elzinga De heer Berkhout, raadslid gemeente Rijnwoude: Ik herken het betoog van de heer Elzinga, maar vroeg mij af waarom hij niet als oplossing aandraagt de medebewindstaken vooral in regio’s als Holland Rijnland te concentreren. En daarbij kan dan sprake zijn van een Raad van Toezicht en die kan heel goed worden vormgegeven door bijvoorbeeld wethouders. Dat zou de druk op schaalvergroting aanzienlijk laten afnemen. Professor Elzinga: Er is nog een ander en mooier voorbeeld. We kennen in Nederland ook deconcentratie. Dat betekent dat we zo efficiënt mogelijk en dicht bij de burgers nationale taken uitvoeren. Hét voorbeeld is het belastingkantoor. We zouden ook kunnen zeggen dat de belastingheffing aan de gemeente zou moeten worden gegeven, maar dan krijgen we er wel een aantal van die tollenaars bij. Deconcentratie van taken waarin heel weinig ruimte is voor afwijking gaat heel goed. We kunnen die taken aan de provincie toevertrouwen, maar we kunnen ze ook door samenwerkingsverbanden laten doen. Laten we het zo zeggen: bij iedere taak die aan de gemeente wordt overgedragen, moet er gekeken worden of het wel nuttig is om die aan de partijpolitieke arena te geven. Als het loket voor die taak inderdaad zo dicht mogelijk bij de burgers moet blijven, dan moet er een decentralisatie plaatsvinden, maar als gemeenteraden er toch niets over te vertellen hebben, dan moet een dergelijke taak niet bij de gemeente komen te liggen. Maak er dan gewoon een ambtelijke dienst van, zoals de rechtbanken en de belastingkantoren want dat zijn keurige vormen van deconcentratie. Er is weleens wat kritiek op de belastingkantoren, maar de belastingkantoren in Nederland functioneren perfect. Als de WMO geen ruimte kent voor differentiatie vanwege het gelijkheidsbeginsel, organiseer die regeling dan gewoon als een belastingkantoor. De gemeente heeft er dan geen last van. Als er echter wel ruimte is voor differentiatie moet de gemeente de taak wel op zich nemen. De VNG wil overigens dat alles in de gemeentelijke context komt. De heer Botter, wethouder in Heemstede: Wat betreft de WMO, maar dan niet wat betreft de hulpmiddelen en de huishoudelijke hulp heeft u zeker gelijk, want dat is een beetje een uitvoeringsorganisatie, maar juist binnen de WMO zijn er ontzettend veel mogelijkheden
Minisymposium Haarlemmermeer 7 oktober 2010
15
voor lokale verscheidenheid en kunnen ook politieke partijen zich daar heel erg sterk op profileren. Dat is overigens ook een van de doelstellingen geweest bij de WMO: ervoor te zorgen dat er weer wat op dat terrein te kiezen valt. Professor Elzinga: U moet dan wel een onderscheid maken tussen uitvoeringsdifferentiatie en politieke differentiatie. Er is in de WMO heel weinig mogelijkheid voor gemeenteraden om te bepalen waar het accent op gelegd wordt. Wel wat betreft de participatie, maar ook daar gaat het vooral om klanten en dergelijke. De politieke dimensies daarvan zijn er wel, dat erken ik, maar ze zijn gering. En zo gauw de gemeente iets te ver gaat en in de ene gemeente iets aan de burger gegeven wordt dat in een andere gemeente niet kan, dan is er meteen het toezicht, enzovoort, enzovoort. De heer Botter: Maar dat is ook juist het doel. In de WMO mogen lokale verschillen bestaan. Professor Elzinga: Als de conclusie daarbij is dat er substantiële ruimte is voor de gemeenteraad om beleid te bepalen en politieke keuzes te maken is dat prima. En als dat niet het geval is, zoals bij belastingheffing en allerlei andere uitvoeringsconstructies dan moeten we het niet doen. Dat zou het criterium moeten zijn. Integraliteit is vaak wel een belangrijk aspect, dus het in verband met elkaar zien van zaken, maar ik denk dat u het met mij eens bent dat dat juist een maatgevend criterium zou moeten zijn. De heer Krouwel: Nog een laatste vraag en dan gaan we naar professor In ’t Veld, want ik zie dat hij zijn jasje al heeft uitgedaan en zijn stropdas heeft afgedaan en dus al in gevechtshouding klaar zit. Mevrouw Rietveld, griffier stadsdeelraad Centrum Amsterdam: Wat vindt u van de tendens dat er steeds meer lokale politieke partijen komen? Zijn dat belangenbehartigers of zijn het politieke organisaties? Professor Elzinga: Dat verschilt heel erg. In heel veel gemeenten zijn er lokale partijen die alle karaktertrekken hebben van gewone politieke partijen. Het gaat mij ook niet om de klassieke politieke partijen want iedere politieke organisatie die een programma heeft en die meedoet aan het politieke debat en aan de vormgeving van politieke keuzes is prima. Er zijn mensen die hebben gezegd dat de dualisering een soort monumentenrestauratie is om de jaren ’70 weer een beetje terug te halen en dan vooral wat betreft de oude bestuurspartijen, maar ik vind principieel dat alle politieke groeperingen betrokken moeten worden. We hebben in Nederland natuurlijk wel de keuze gemaakt voor verkiezingen en politieke partijen en collegevorming en wethouders op basis van politieke uitgangspunten. Als we dat willen, moeten we dat ook waarmaken en moeten we alle vormen van partijvorming stimuleren. Er zijn ook partijen waar ik iets minder van gecharmeerd ben zoals u zult begrijpen en dat brengt mij bij een mooi bruggetje. Populisme is zo afwijkend van de meer klassieke manier van politiek bedrijven dat die stroming nog wel een probleem kan vormen. Maar dat is een onderwerp voor de heer In ’t Veld. De heer Krouwel: Dank u wel. U krijgt straks nog alle ruimte om te discussiëren. Dank u wel, professor Elzinga. Ik heb mij altijd afgevraagd, jaloers als ik ben, wat deze beide hoogleraren nu tot goede hoogleraren maakt en ik heb het antwoord gevonden. Want toen ik hun achtergrond bestudeerde, bleek dat een goede hoogleraar een baan moet hebben op Aruba of de Nederlandse Antillen. Beide heren hebben namelijk een baan op de Antillen en dat is dus blijkbaar wat een goede hoogleraar kenmerkt. Zo herkent u dus in het vervolg een goede hoogleraar: hij heeft niet alleen in Nederland een baan maar reist ook af en toe heerlijk naar de zon! Ik ga nu Roel in ’t Veld introduceren als iemand die u eigenlijk wel moet kennen, want ik heb nog nooit zo’n lang cv gezien met zoveel posities. Het is dan ook onmogelijk dat
16
Minisymposium Haarlemmermeer 7 oktober 2010
u hem nooit in een of andere capaciteit zou zijn tegengekomen. Het meest interessant zijn natuurlijk zijn uitspraken. Hij is iemand die bijvoorbeeld zegt dat de representatieve democratie de burger minacht. We zijn nu natuurlijk allemaal heel erg benieuwd wat er allemaal mis is met de representatieve democratie en hopen dat we daar een antwoord op krijgen. We hopen ook dat u ingaat op de vraag wat er allemaal aan de hand is met het populisme. Mag ik u vragen het woord te nemen.
Prof. dr. R.J. in ‘t Veld Inleiding prof. dr. R.J. in ‘t Veld Er is mij inmiddels al veel toegeschreven, bijvoorbeeld dat het uitdoen van je jasje betekent dat je een vechthouding aanneemt. Maar mensen doen juist meestal hun wapenuitrusting áán als ze een vechthouding innemen. Er is mij ook toegeschreven dat ik een verhaal zou brengen tegenover het verhaal van de heer Elzinga. Niets is mij echter vreemder dan dat. Een groot gedeelte van zijn verhaal vind ik volstrekt acceptabel en dat zal ik even toelichten. In het krantenmateriaal bij de griffie zag ik een bericht dat deze mooie gemeente tot 2014 ` 18 miljoen gaat bezuinigen. Dat is een heel interessant getal waar ik even een rekensommetje mee heb gemaakt. In deze gemeente woont grofweg 1% van de Nederlandse bevolking, de gemeente gaat ongeveer 1‰ bezuinigen van wat het rijk gaat bezuinigen, en als de bezuinigingsintensiteit even groot is, dan betekent dat dat het rijk negen keer zo veel beslist als u. De heer Elzinga had het over 80/20, maar ik ben nog iets pessimistischer, dus wie zou ik zijn om zijn betoog te ontkennen. Wat wil ik doen in de mij toegemeten tijd? Ik wil inderdaad met u verkennen of dat fantastische bouwwerk van de representatieve democratie nog toekomstwaarde heeft. Ik wil een beetje aandacht schenken aan de mogelijkheden van participatieve democratie en ik wil tot slot een voorbeeld geven dat mij erg dierbaar is, als een uitwerking van participatieve democratie. Dat is heel veel in twintig minuten en ik wil niet de fout maken heel snel te gaan spreken, en dat betekent dat mijn betoog wat minder genuanceerd is dan wanneer ik het op schrift zou stellen. Het is ook geen materie die voor mij zonder emotie is. Niet alleen was ik ooit een tijdje gemeentebestuurder, maar ik heb ook nogal wat met democratie. 35 jaar en vier dagen geleden promoveerde ik op iets waar ik u niet mee zal vermoeien, namelijk wiskundige democratietheorie. En toen was ik er al tien jaar mee bezig. In februari 2002, het gedenkwaardige jaar dat u zich nog wel kunt herinneren, schreef ik een klein stukje in de NRC samen met een promovendus waarin in een milde vorm is weergegeven wat ik u zo direct ga vertellen. Het was op een vrijdag, 22 februari 2002 en op de maandag daarna belde de secretaris-generaal van het eerbiedwaardige ministerie van BZK namens de minister naar mijn werkgever met de vraag of ik niet ontslagen kon worden! Omdat ik toch wel blijk had gegeven van totaal antidemocratische opvattingen. Het heeft nog maanden van stille diplomatie gevergd om ervoor te zorgen dat het ontslag in de vorm van een ‘Berufsverbot’ niet doorging, maar het tekent wel enigszins de houding van de gevestigde posities tegenover betogen waarin wordt getornd aan de eeuwigheidswaarde van de representatieve democratie. En ik zal de laatste zijn om niet respectvol te praten over de fantastische ontwikkeling die in de afgelopen twee eeuwen gestalte heeft gekregen. Representatieve democratie is natuurlijk een uitvinding zonder weerga geweest en maakt het mogelijk om in samenlevingen tegen beheersbare kosten aanvaardbare besluiten te nemen. In de achttiende eeuw kon je moeilijk meer vragen of de hele bevolking bij elkaar wilde komen om te beslissen, dus representatie was een noodzakelijke figuur. En bovendien was er het idee dat de degenen die als vertegenwoordiger werden
Minisymposium Haarlemmermeer 7 oktober 2010
17
gekozen, misschien een beter oordeelsvermogen hadden over de publieke zaak, dan de vertegenwoordigden. Dat was het tweede machtige argument om de representatieve democratie te schragen. En het derde argument was dat die vertegenwoordigende lichamen goed in staat waren integrale besluiten te nemen en goede afwegingen konden maken. Dat is eigenlijk het hoofdargument en dat heeft natuurlijk ook heel veel overtuigingskracht geschonken aan wat er werd opgetuigd aan parlementaire democratie, aan gemeentebestuur. Ik zal dus ook de laatste zijn om niet respectvol met die historische erfenis om te gaan. Mijn vraag is ook niet of het verleden misschien een verkeerd verleden is, maar mijn vraag is of die representatieve democratie in de huidige vorm toekomstwaarde heeft. Ik meen dat er verandering nodig is en ik zal ook proberen te beargumenteren waarom er verandering nodig is. Ten eerste was daar het argument van het betere oordeelsvermogen, maar onze hele samenleving heeft inmiddels een fantastische sprong gemaakt qua opleidingsniveau. Ik weet dan ook niet of je nog vol kunt houden dat het oordeelsvermogen van representanten beter is ontwikkeld dan dat van de burger. Ik zeg ook niet dat het omgekeerde het geval is. Ik weet het gewoon niet. Er is in ieder geval meer reden voor twijfel dan twee eeuwen geleden. Ik denk ook dat het kostenargument niet echt meer geldt, want je kunt als je dat wilt vrijwel kosteloos in gesprek gaan met miljoenen mensen met behulp van moderne informatietechnologie. Dat kostenargument is dus ook niet meer zo dringend en overweldigend overtuigend als het vroeger was. Het derde argument ging over het integrerend vermogen van de representatieve democratie. Het gaat daarbij om het idee dat de representatieve organen namens de burgers beslissingen kunnen nemen die overtuigend zijn, gezag kweken en die berusten op integrale afwegingen. En dat is het meest fundamentele dat er volgens mij veranderd is. Toen ik meer dan veertig jaar geleden lid van een partij werd, wist ik vrij goed hoe het met de wereld moest. Er was in die partij ook een ideologisch erfgoed, dat het mogelijk maakte te programmeren en dat was ook de voornaamste functie van de politieke partij, het herprogrammeren. En die herprogrammering leidde tot activiteiten van de representanten. Dat ideologisch beginsel gold als bindweefsel. Als ik nu bij mezelf naar binnen kijk dan heb ik nog veel waarden op tal van domeinen, maar het bindweefsel kan ik niet meer vinden. Ik kan bijvoorbeeld niet meer ontdekken hoe mijn ecologische waarden verbonden zijn met mijn waarden over onderwijs. Veertig jaar geleden kon ik dat wel. De sociaaldemocratie bood uitkomst, maar biedt nu geen uitkomst meer, want de partij of partijen die zich onder die noemer scharen, zijn niet meer in de eerste plaats herprogrammeringsinstituut. Die zijn namelijk in de eerste plaats marketeer geworden. De vraag die voor hen het belangrijkst is, gaat over welk programma zij moeten kiezen om de kiezersgunst te verwerven. Dat is de grote transformatie op het middenniveau en dat betekent ook dat zij het vermogen tot integreren hebben verloren. Maar ik zeg u ook dat het niet meer nodig is dat die representatieve organen die integrale beslissingen alleen nemen. En daaraan is het laatste deel van mijn betoog gewijd. (deze tekst stond tijdens het voorgaande betoog geprojecteerd, maar werd niet uitgesproken door professor In ’t Veld) De gemeente als platform van de gemeenschap: - de positie van de burger in de gemeente en het perspectief van de burger als uitgangspunt voor de lokale overheid minder overheid, meer aan burgers en bedrijven; - vertrouwen in de samenleving; - de nieuwe overheid.)
18
Minisymposium Haarlemmermeer 7 oktober 2010
Wat is er nu eigenlijk in de wereld veranderd? Hieronder staat de driehoek van mijn denken, om het maar even zo te zeggen. Ik ga u niet vermoeien met alle uitwassen daarvan, want het gaat over de verhoudingen tussen politiek, media en wetenschap. representative democracy
top down media
disciplinary science
In dit betoog laat ik de wetenschap een beetje terzijde en wil daar graag een andere keer op terugkomen. De verhouding tussen politiek en media is natuurlijk buitengewoon interessant geweest in de afgelopen eeuw. De politici konden de kiezer eigenlijk alleen bereiken via de media en de media hadden de politici broodnodig voor hun nieuws, hun voornaamste product. Dus die wederzijdse afhankelijkheid samengebald in de uitdrukking mediapolitiek heeft enorm veel invloed gehad op de ontwikkeling van de representatieve democratie, niet alleen op nationaal niveau, maar ook in tal van gemeenten is die relatie heel erg belangrijk. Dat betekent ook dat er allerlei nieuwe verschijnselen in omloop zijn gekomen, bijvoorbeeld dat de politieke agenda’s mede door media werden bepaald. Men ging zelfs vragen wie er nu eigenlijk baas was: de media over de politiek of de politiek over de media. Het was een heel intense relatie, losgezongen van de bevolking. Maar wat is er sindsdien in elk van die drie hoeken gebeurd? In de hoek van de media is iets heel fundamenteels gebeurd, waarvan ik de consequenties maar een heel klein beetje kan overzien, en dat is de ontwikkeling van de sociale media. De meerderheid van de Nederlandse bevolking maakt deel uit van de sociale media. Dat is ongelooflijk want tien jaar geleden was dat nog nul! En nu is het meer dan negen miljoen mensen. Wat doen mensen op sociale media? Men is daar prosumer. Hij consumeert informatie, maar kan ook informatie produceren. Morgen kun je wereldberoemd zijn als je het goede YouTubefilmpje maakt. Dus het idee dat de productie van informatie in de media voorbehouden is aan ondernemingen in massamedia en dergelijke geldt niet langer in dezelfde absoluutheid. Er is voor de politiek ook iets heel belangrijks veranderd, namelijk de politicus hoeft zich niet langer te bedienen van de klassieke media om bij de kiezer te komen. Hij kan ook direct naar die kiezer toe en niet alleen via Twitter, maar ook via tal van andere middelen. Ik denk dat dat een fundamentele verandering brengt in de verhouding tussen de representatieve organen, de burgerij en de media. Het is aan de gang en het gaat bliksemsnel. Het heeft natuurlijk ook grote nadelen want er wordt kennis geproduceerd in de sociale media waarvan we het gehalte niet kunnen beoordelen omdat er geen redacties zijn. Redacties hadden de functie van filter, van selector van informatie op waarheidsgehalte, geldigheid en dergelijke. Er is dus ook een enorme proliferatie van verwarring, van veelvormigheid en daar helpt geen moedertje lief aan. Als u mij nu vraagt in welke situatie de democratie verkeert dan antwoord ik dat het bindweefsel eigenlijk verdwenen is. De wetenschap produceert niet langer waarheid, maar alleen maar conflicten. Ik ga daar nu niet op in maar verwijs even naar de discussies
Minisymposium Haarlemmermeer 7 oktober 2010
19
over het klimaatbeleid, over de Q-koorts, vaccinatie voor baarmoederhalskanker en ga zo maar door. De klassieke media zijn in een doodsstrijd gewikkeld met de sociale media en dat wordt allemaal verliesgevend als we niet uitkijken. Het gaat allemaal helemaal of bijna failliet. En dat is allemaal nog in transitie, niets is klaar, niets is voltooid. Ik vind dat we eens goed moeten kijken of ook de politiek niet een evolutie moet doormaken. Of we de bestaande structuur van de vertrouwde representatie kunnen bestendigen of dat er aanvullingen nodig zijn. De burgemeester had een buitengewoon interessante redenering, hij zei dat de gemeente niet geïnteresseerd is in de kiezer, maar in de klant, in het streven naar excellente dienstverlening en dat daarom dus participatie nodig is. Dat moge een wens zijn, maar mijn beschrijving van de empirische werkelijkheid, dus van de werkelijkheid zoals die zich heeft ontwikkeld, zou precies het omgekeerde suggereren, namelijk dat we de kiezer heel hoog in het vaandel hebben, want die kiezersgunst is ons centrale verlangen. Wij hebben het streven naar excellente dienstverlening heel hoog in het vaandel staan, maar de burger willen we liever niet zien. En met die burger bedoel ik dan dezelfde mensen die kiezer en dienstontvanger zijn, maar dan in hun capaciteit van schepper en van medebeslisser. Beide relaties, kiezer en klant, vergen namelijk passiviteit: je ontvangt een dienst, je mag stemmen. Die burger als creatief wezen is iemand die in directe concurrentie is met de andere scheppers. En representatieve politici willen natuurlijk ook scheppen. Ik denk dat het nodig is dat we die burger ruimte geven want de verschijnselen die beschreven zijn door professor Elzinga, zoals het verlies aan gezag en verlies aan legitimiteit van de klassieke politiek, zijn natuurlijk helemaal niet te ontkennen. Dus als we die brave burger ruimte willen geven, dan zullen we ons moeten afvragen hoe de verhouding wordt tussen kiezer, klant en burger en hoe de verhouding wordt tussen representatieve elementen van democratie en participatieve elementen van democratie. Dat wordt een cruciale kwestie. Ik ga me daar niet eenvoudig van afmaken, ik ga niet zeggen dat dat wel geregeld wordt omdat we de participatieladder hebben. De door de voorzitter geciteerde uitlating van mij, namelijk dat de overheid de burger minacht, had betrekking op debiliserende exercities met participatie. Aan u allemaal is nog geen vijf jaar geleden de vraag voorgelegd of u voor of tegen een boek met 350 pagina’s was, te weten de Europese constitutie. Daar moest u antwoord op geven, maar ik vind dat een debiliserende vraag. Die vraag hoort thuis in debatten waar religieuze dogmatiek domineert, maar niet in een redelijke discussie met burgers want die kan niet voor of tegen een boek van 350 pagina’s zijn. Het product van zo’n vraag is baldadigheid. Als je een debiliserende vraag stelt aan normale mensen worden ze baldadig en gaan ze ‘nee’ zeggen. Het ligt dus heel gevoelig hoe je met die participatie omgaat. En mijn advies bij de metafoor van de participatieladder die suggereert dat je zou moeten beginnen met een beetje advies vragen, en dan geleidelijk zou kunnen opklimmen op de ladder om ten slotte bij meebeslissen uit te komen, zou zijn dat die ladder op de grond gelegd moet worden. Ga op grond van heel andere overwegingen kiezen hoe je participatie wilt benutten, bijvoorbeeld op basis van de volgende vragen. Mis ik informatie die ik nodig heb van burgers? Heb ik de passie van burgers nodig? Heb ik het creatief vermogen van burgers nodig? Dat zijn redelijke vragen die natuurlijk van onderwerp tot onderwerp verschillen want het is niet zo dat over alle onderwerpen is te zeggen dat het vooral om creatief vermogen gaat, want creatief vermogen zegt niet alles. Ik ben ook niet van de romantiek van de ‘wisdom of crowds’, dus dat iedere ‘crowd’ die je kunt raadplegen ‘wisdom’ produceert: er zijn zelfs heel veel ‘crowds’ die dwaasheden produceren. Het gaat om nuance en het gaat om heel goed nadenken over de verhouding tussen participatie en representatie.
20
Minisymposium Haarlemmermeer 7 oktober 2010
emerging particapitive democracy
representative democracy
top down media
emerging bottom-up media
disciplinary science
emerging transdisciplinary science
Wat mij bezighoudt in deze figuur zijn de buitenste, lange pijlen. Als we representatie en participatie gaan vermengen en als we de sociale media gaan benutten voor ons stadsbestuur, hoe gaan die groene relaties er dan uitzien? Tot slot zou ik u graag een stuk van een droom voor willen houden en wel een over de gemeentelijke begroting. Ik zou graag de begroting van de gemeente maken met burgers samen, maar dan niet op een dwaze manier. Ik zou namelijk beginnen met de nota waarin burgemeester en wethouders aangeven wat er gebeurt als we niets veranderen en alles blijven doen zoals nu gedaan wordt. Er gebeuren namelijk een heleboel dingen en er zijn verplichtingen aangegaan. Daarin moet ook staan wat voor dingen we echt nodig vinden en we niet willen opofferen, zelfs niet als er sprake is van een gepassioneerde burgerij: we moeten het riool tenslotte wel blijven onderhouden. Ik voorzie een heel interessante discussie tussen burgemeester, wethouders en raad over die nota Ongewijzigd beleid. En ik denk dat in die discussie de raad ook een aantal randvoorwaarden zou moeten formuleren voor het participatieproces. Bijvoorbeeld: als de intensiteit van participatie beneden een bepaald niveau blijft, dan vinden we die niet zo serieus en voelen we ons er niet aan gebonden. Als bepaalde spelregels niet in acht worden genomen tijdens het participatieproces dan wordt er vals spel gespeeld. Als bepaalde algemene randvoorwaarden die de raad van belang vindt niet worden geëerbiedigd in het participatieproces, dan legt de raad zich er ook achteraf niet bij neer, maar als de spelregels en de randvoorwaarden wel worden geëerbiedigd, dan zal de raad achteraf niet tornen aan de resultaten van het participatieproces. Als de raad die afspraken niet maakt, dan wordt de bevolking eigenlijk bedrogen, want dan doen we alsof we ze serieus nemen, maar gaan we achteraf – en dat heeft het rijk vaak gedaan in het verleden – uitvoerig zitten amenderen en zijn we vervolgens heel verbaasd dat al die mensen die zich hebben ingespannen in dat participatieproces zeggen: ‘eens, maar nooit weer’. We moeten het proces ter wille van continuïteit zo inrichten dat er geen
Minisymposium Haarlemmermeer 7 oktober 2010
21
rancune ontstaat in de verhouding tussen representatie en participatie. Ik denk dat we de creativiteit van de bevolking zouden moeten oproepen in de beginfase, dat we de rijkdom van de ambtelijke organisatie en van de representatieve organen zouden moeten inweven in de beoordeling van de voorstellen die op tafel komen. Ik denk dat we met internetdialogen een heel eind kunnen komen, dat we daar amendering toelaten en dat ook de klassieke media in de stad hun gang kunnen gaan met het recenseren van het participatieve proces en daar eventueel op kunnen inbreken of suggesties kunnen doen. Als we daar vier of vijf maanden voor nemen, dan zal het volgens mij in eerste instantie mogelijk zijn dat bijvoorbeeld 20% van de bevolking actief meedoet en dat zou geweldig zijn, U weet misschien dat in de vijftig grootste Braziliaanse steden deze vorm van participatie toegepast wordt voor het vaststellen van de begroting. Daar doet tussen de 10% en 15% van de bevolking mee. Dat betekent dat 300.000 mensen in een stad als Porto Alegre, een van de kleinere grote steden, meedoen. En dat geeft natuurlijk echt legitimiteit, en ook binding van de burgerij aan het resultaat. Daar kun je volgens mij ook allerlei expert opinions heel goed in gebruiken. Daarbij stel ik mij voor dat er een rekenbureau is dat de consequenties voor de lokale belastingdruk steeds in beeld brengt en terugspiegelt naar de bevolking wat er bijvoorbeeld met de tarieven van onroerendgoedbelasting gebeurt bij bepaalde wensen. Ik denk dat er een bureau Verbindingen zou moeten zijn dat de kwaliteit van de internetdialoog beheerst en bewaakt en ik denk dat er een bureau zou moeten zijn dat de kosten-batenanalyses doet. Allemaal samen te stellen uit representatieve organen en experts, waarbij de definitie van expert wat ruimer gekozen wordt dan die van ambtelijke organisatie. Er wonen namelijk heel wat CEO’s in Haarlemmermeer en die zou u heel goed in panels een plek kunnen geven. En die zouden dat nog doen ook, daar zou u verbaasd over zijn, tenminste, als ze zich serieus genomen voelen. Dus ik hoop dat uw fantasie met u aan de loop gaat en dat ik het nog mag meemaken – want dat lange cv betekent ook dat het toekomstige cv heel kort is – dat er een echte participatieve gemeentelijke begroting komt. Dank u wel.
Vragen naar aanleiding van de inleiding van in ‘t Veld De heer Krouwel: Ik zal proberen nog een aantal vragen te laten beantwoorden, voordat we aan de pauze toe zijn. De heer Meijer, Forza! Haarlemmermeer: Wat denkt u dat de rol is geweest van uw goede vriend wijlen professor Pim Fortuyn inzake de ontwikkeling van de representatieve democratie. Professor In ‘t Veld: Er worden hem nu enige kwaliteiten toegedicht, zoals voormalige vriend. In zijn oratie zei hij aan het slot dat hij het ontzettend fijn zou vinden om samen met mij een boek te schrijven. Ik heb toen op de receptie tegen hem gezegd dat ik dat goed vond, dat hij dan eerst nog wel een paar boeken moest lezen. En toen hadden we weer drie jaar ruzie. Maar misschien kenmerkt vriendschap zich wel daardoor! Ik vind uw vraag boeiend en interessant en die geeft mij ook de gelegenheid een lacune in mijn betoog alsnog aan te vullen. Ik weet niet zeker of Pim Fortuyn een populist was want mijn definitie van populisten is – en ze zijn in dit land ook niet in een enkele partij te vangen – dat het mensen zijn die niemand hoeven te raadplegen omdat ze ervan overtuigd zijn dat ze de stem van het volk al zijn. En als je ervan overtuigd bent dat je de stem van het volk al bent, hoef je dus ook geen participatie toe te laten. Aangezien ik populisme nogal als een bezwaar beschouw, denk ik dat als we er niet in slagen om die representatieve democratie te transformeren in een rijkere, meer eigentijdse vorm van democratisch bestuur waarin meer elementen van participatie zijn verankerd het
22
Minisymposium Haarlemmermeer 7 oktober 2010
populisme weleens een dominante stroming zou kunnen worden. Anders gezegd, ik denk dat participatie eigenlijk de enige goede remedie is tegen populisme. De heer Krouwel: We komen op dit punt nog terug want een van de stellingen gaat over populisme. We komen daar dus nog uitgebreid over te spreken. Zijn er nog andere vragen? De heer Kellenaar, CDA Beverwijk: U hebt gesproken over participatie en daarover heb ik een kleine casus die ik u zou willen voorleggen en misschien wilt u daarop reageren. Toen wij vier jaar geleden ons verkiezingsprogramma gingen samenstellen, hebben we allerhande groeperingen in de gemeente aangeschreven met de vraag of zij aan wilden geven wat voor hen belangrijk was. De meesten reageerden niet, sommigen kwamen met een verhaal waar overigens vaak het woord hondenpoep in voorkwam en er was één die ik heel mooi vond. Die luidde namelijk: ‘Waarom vraagt u dat aan mij? Ik krijg om de haverklap post van de gemeente met de vraag of ik over van alles en nog wat wil meedenken en of ik naar bijeenkomsten kom. Maar daar heb ik u toch voor?’ Dat vond ik een aardig standpunt waarop ik graag uw reactie hoor. Professor In ‘t Veld: Dit is het betoog van professor Anton Zijderveld, ook CDA waarin hij precies die opvatting van de democratie heel serieus weergeeft. Waarom moet ik lastig gevallen worden met allerlei vragen over participatie als ik mijn representant vertrouw? Als u liever voortleeft in de illusie dat u wordt vertrouwd als representant dan gun ik u dat, maar ik zou de ‘proof of the pudding in the eating’ wel eens willen nemen. Ik heb hier altijd discussies over met mijn vrouw. Mijn vrouw stemt SP – en ik zal u niet vertellen wat ik tegenwoordig stem – en zij deelt eigenlijk uw opvatting. Zij zegt als er een groepje mensen op tv komt: ‘Zou je die mensen laten participeren?’ En dan zeg ik ‘ja’. En waarom? Omdat die mensen op tv worden getoond in hun kwaliteit of hun gebrek aan kwaliteit. En ik denk dat voor iedereen geldt dat als iemand zegt: ‘Ik bestuur jou, ik ben er voor jou’, dat jij dan gaat denken: ‘Hij zegt dat hij bestuurt, nou laat hem dan maar besturen’. Dus de pretentie een vertrouwenwekkende bestuurder te zijn lokt passiviteit uit, en vervolgens wantrouwen. In die passiviteit voel je je namelijk niet aangesproken op je creatieve vermogens. Er zijn altijd twee verwijten na mijn betoog. Het ene verwijt is dat ik heel erg pessimistisch ben over de representatieve democratie en het andere verwijt is dat ik buitengewoon naïef optimistisch ben over de potentie van burgers. Nou, ik voel me bij beide goed thuis. De heer Nobel, wethouder Haarlemmermeer: We hebben nog niet zo heel erg lang geleden een memo gemaakt, in het kader van de burger dichterbij de bestuurder brengen of de bestuurder dichter bij de burger. Degene die voor u sprak en een aantal andere wetenschappers hadden bedacht dat we het dualisme zouden moeten gaan invoeren bij de lokale overheden en bij de provinciale overheden. En u komt vanavond met een nieuwe stap in dat proces, om het nog dichter bij de burgers te brengen. Ik heb daarover twee vragen. Kunt u ons misschien meenemen naar hoe u destijds stond in dat hele debat over dualisme bij de lokale overheden? En mijn tweede vraag is hoe representatief die 20% is die meedoet in dat Braziliaanse model. Professor In ‘t Veld: Zal ik eens even heel eerlijk zijn? Ik heb dat betoog over dualisering nooit begrepen. Ik was namelijk fractievoorzitter van een zeer grote fractie in een stad die toen iets groter was dan Haarlemmermeer en wij zaten in de oppositie met de helft min één zetel. Dat was een fantastische tijd! En we hebben volgens mij ook heel veel bijgedragen aan het stadsbestuur. Voor mij was dat dualisme er al, want het was het college tegen ons. De twee CDA-wethouders kwamen elke vrijdag bij mij om te vertellen wat er aan de gang was, en om te vragen hoe we redelijke verhoudingen konden bewaren. Dat vond ik een heel prettige vorm van dualisme, maar ik heb wel begrepen dat een van de majeure doelstellingen van de dualisering verlevendiging van de lokale
Minisymposium Haarlemmermeer 7 oktober 2010
23
democratie was. Mijn pretentie zou zijn dat als we een keer op deze manier met de begroting aan de gang gaan er dan echt sprake is van verlevendiging. De heer Krouwel: U bent niet helemaal overtuigd, maar we hebben de rest van de avond nog dus dat komt helemaal goed. Of niet, maar dan moet u de heer In ’t Veld gewoon even in de pauze aanschieten. We gaan namelijk nu pauze houden. In die pauze mag u niet alleen maar met elkaar netwerken, hoewel we weten dat u daarvoor eigenlijk bent gekomen! Maar daar hebben we dus gedeeltelijk een stokje voor gestoken. Op de tafels die u achter in de zaal ziet waar u koffie kunt krijgen, liggen de stellingen die we straks gaan bespreken. We gaan straks deze stoelen weghalen, u gaat dan staan in de zaal en bij elk van de stellingen die we laten zien, moet u aangeven of u voor of tegen bent of dat u het niet weet. De twijfelaars hebben namelijk ook een plek, op deze wereld en dat vind ik altijd mooi. Ik ga u vervolgens vragen waarom u staat waar u staat. En om u dan niet helemaal te overvallen liggen de stellingen al voor u klaar zodat u zich kunt voorbereiden. Ik ga natuurlijk ook juist degenen die achteraan staan, ondervragen, dus u kunt niet schuilen, en ik bepaal dus of u straks een argument moet laten horen. U moet dus allemaal op alle stellingen goed voorbereid zijn. Het gaat om verdieping, we gaan eigenlijk een soort begrotingsronde doen, maar dan over deze onderwerpen. Gaat u even iets te drinken nemen, lees de stellingen en bedenk argumenten.
Debat in de Burgerzaal van Haarlemmermeer Voorzitter: dr. A.P.M. Krouwel De voorzitter: Dames en heren, als ik heel even uw aandacht mag hebben? We gaan nu een heel simpel spel spelen. U gaat namelijk stemmen met uw voeten. Dat doen heel veel burgers ook tijdens de verkiezingen en u gaat het dus vanavond ook doen. Er is een rood vak en als u daarin gaat staan wil dat zeggen dat u tegen bent. Er is ook een groen vak en als u daar staat, bent u voor. Er is ook nog een oranje, neutraal vak voor de twijfelaars, maar waarom dat zo’n groot vak is, weet ik ook niet! Men verwacht blijkbaar heel veel twijfel. Laten we naar de eerste stelling gaan: Stelling Couleur Locale: taakdifferentiatie ‘Om de politiek-bestuurlijke lokale gemeenschap levend te houden moeten gemeenten meer autonomie krijgen en het medebewind worden afgebouwd’ De voorzitter: Als u tegen deze stelling bent, gaat u op rood staan, als u voor deze stelling bent, op groen en als u twijfelt, op oranje. We zien veel mensen in het vak voor en we zien ook dat geprobeerd wordt mensen uit het groene vak te trekken naar rood. Ik ga eerst even naar het rode vak. U staat hier met weinigen, mag ik vragen waarom u tegen deze stelling bent? Tegenstemmer: Ik ben altijd heel volgzaam en heb altijd colleges gevolgd, maar ik sta nu wel in het rode vak. Volgens mij moeten we gewoon de lokale politiek opheffen. Waarom? We hebben het gezien tijdens de afgelopen verkiezingen en we zullen het ook in de komende zien: de landelijke politiek is bepalend. Laten we er dus voor zorgen dat er lokaal een uitvoeringsorganisatie komt met dorpsraden en dergelijke. Hef mij maar op als raadslid en dan de politiek. De voorzitter: Er moet dus één verkiezing komen en die is landelijk. De landelijke regering mag verder alles gaan uitvoeren en de u wordt gewoon een functioneel
24
Minisymposium Haarlemmermeer 7 oktober 2010
uitvoeringsorgaan. Ik ga eens even aan de andere kant kijken of zij het daarmee eens zijn. Mag ik u vragen of u ook vindt dat de lokale politiek maar moet worden opgeheven? Voorstemmer: Nee, beslist niet. Juist dicht bij de mensen die in een plaats wonen, moet je die politiek vormgeven die voor die gemeenschap van belang is. En dat is heel vaak een hele andere politiek dan de landelijke. De voorzitter: Het is een andere politiek, maar er komen wel veel minder mensen op bij de lokale verkiezingen dan bij de landelijke. Voorstemmer: Dat vraag ik mij eerlijk gezegd af. Het hangt van de plaats af of er veel mensen opkomen of niet en het hangt ervan af of die mensen voor de verkiezingen betrokken zijn geweest bij datgene wat er speelt binnen de gemeenschap. De voorzitter: Maar er is wel altijd een lage opkomst in de grote steden. Is het een probleem dat naarmate de stad groter is de opkomst lager is? Bent u daar dan niet ongerust over? De lokale politiek moet dus niet opgeheven worden, maar moeten we die dan juist versterken? Voorstemmer: Ik denk dat versterken op lokaal niveau zinvol is, zeker voor de niet grote steden. Misschien moeten de grote steden zich ook een beetje opsplitsen, zodat de mensen die daar wonen zich echt betrokken voelen bij datgene wat in de directe omgeving gebeurt. De voorzitter: Dus geen schaalvergroting. Mag ik u vragen waarom u in het vak voor staat? Voorstemmer: Ik vind het een groot probleem dat we als gemeente steeds meer geconfronteerd worden met samenwerkingsverbanden waar we minder makkelijk invloed op hebben. En als het rijk gaat vertellen dat we als gemeente steeds meer moeten gaan doen en we eigenlijk alleen maar een doorvoerluik of uitvoerluik zijn, maar geen invloed hebben op dat verhaal, dan vraag ik mij af of Den Haag kan bepalen wat wij allemaal moeten gaan doen. Ik denk dat wij als wij het geld en de middelen zouden krijgen en de randvoorwaarden zouden weten waarbinnen we moeten werken, zelf zeer goed in staat zouden zijn om zeer juiste lokale beslissingen te nemen. De voorzitter: Vanuit die grote torens in Den Haag kunnen ze dus helemaal niet zien wat hier nodig is. Voorstemmer: Dat denk ik inderdaad. Ik ben dertig jaar rijksambtenaar geweest en ik heb me altijd verbaasd over wat wij allemaal zouden moeten weten van het land. Ik vond het zelfs bedroevend hoe wij daar bedachten hoe wij het lokaal veel en veel beter zou kunnen oplossen, met name als het gaat om onderwijs en bouwen. Duizenden ambtenaren zitten te bedenken hoe we in de polder moeten gaan bouwen. Ik denk dat we daarmee op moeten houden. De voorzitter: Dat is heel duidelijk. U kreeg ook applaus en zelfs van mensen die in het neutrale vak staan. Als u het met hem eens bent, waarom staat u dan hier? Twijfelaar: Ik ben raadslid namens een lokale partij en het sprak mij enorm aan wat er zojuist gezegd werd. Bij de stelling waar wij op moesten reageren door ja of nee te zeggen, trekt het ja mij meer dan het nee, maar ik zeg toch nee omdat ik de stelling eigenlijk in tweeën had willen knippen. Het stukje ‘en het medebewind worden afgebouwd' vind ik er niet bij horen. De voorzitter: Dus als er had gestaan dat de gemeente meer autonomie moet krijgen, had u ja gezegd? Twijfelaar: Inderdaad. De voorzitter: Maar als de gemeente meer autonomie krijgt, wordt het medebewind automatisch wat minder. Dat staat hier niet, maar dat bedoelen we natuurlijk wel! We zijn hier niet taalkundig bezig, toch? Twijfelaar: We zijn met politiek bezig en wat we bedoelen, moeten we zeggen.
Minisymposium Haarlemmermeer 7 oktober 2010
25
De voorzitter: Precies. Dat was heel duidelijk. Mag ik weten waarom u nog twijfelt? Twijfelaar: Ik ben leerling in dit metier en weet het dus nog niet. De voorzitter: De twijfel is dus nog fundamenteel. Mag ik dan u vragen waarom u helemaal niet in een vak staat. Uit de zaal: Ik stond het eens te bekijken. Wat er voor werd gezegd, vond ik aardig maar wat er tegen werd gezegd ook, dus ging ik in het midden staan. De voorzitter: Ik ga nog twee argumenten hier halen waar de mensen eigenlijk zeggen dat de gemeente niet meer autonomie moet krijgen. Tegenstemmer: Ik sta hier omdat ik denk dat als gemeenten heel veel autonomie krijgen, er heel veel ongelijkheid ontstaat. Een voorbeeld is de uitvoering van de Bijstandswet. Mensen in Nijmegen zouden dan bijvoorbeeld allemaal extra’s kunnen krijgen en mensen in Bloemendaal niet. De voorzitter: Alle linkse gemeenten gaan veel te veel uitgeven en de rechtse gaan juist beknibbelen. U wilt eigenlijk bewaken dat Nederland een eenheidsstaat blijft. Tegenstemmer: Ik vind dat burgers gelijk moeten worden behandeld in gelijke gevallen en niet volgens de willekeur van gemeenten. De voorzitter: Maar als de regering straks enorm gaat bezuinigen, waarom mag de Amsterdamse bevolking die vooral links stemt dan niet zeggen dat er wel meer aan cultuur mag worden uitgegeven of meer aan de mensen in nood? U was vooral verontrust over de dreigende ongelijkheid, maar het idee achter de lokale verkiezingen is toch ook juist dat mensen in de ene stad iets anders willen dan die in de andere? Waarom zouden de grote steden waar meer links gestemd wordt niet een andere keuze mogen maken en meer aan cultuur of onderwijs mogen uitgeven? Tegenstemmer: Die mogelijkheid moet ook blijven bestaan, maar het is niet zo dat iedereen per se aan cultuur moet doen als hij dat niet wil. De voorzitter: Meer autonomie betekent meer een eigen keuze kunnen maken. U zegt dat u dan bang bent dat er meer ongelijkheid gaat ontstaan, maar als men lokaal echt iets anders wil, dan mag die ongelijkheid toch ontstaan of niet? Tegenstemmer: Er mag verschil zijn in hoeveel geld je wilt uitgeven aan cultuur, maar in bepaalde wetten moet er sprake zijn van gelijkheid. De voorzitter: Als straks de rollators worden wegbezuinigd, mag een gemeente niet besluiten alsnog rollators te verstrekken? Tegenstemmer: Nee, inderdaad. De voorzitter: Zijn er mensen die heel enthousiast zijn over juist heel veel autonomie voor hun gemeenschap en ook weten waar die autonomie dan als eerste zou moeten beginnen? Heeft iemand een idee over waar je als gemeente nu echt autonomie in moet hebben omdat het echt nodig is daar meer zeggenschap in te krijgen en een eigen belastinggebied? Voorstemmer: Politie-inzet. De voorzitter: Op politie-inzet moet u dus meer autonomie krijgen. Voorstemmer: In ieder geval meer zeggenschap, zodat je die capaciteit die in je gemeente nodig is, kunt bewerkstellingen in plaats van dat er in een regionaal college wordt bepaald dat bepaalde gemeenten meer krijgen om diverse redenen. Misschien is dat terecht, maar je hebt daar nu als burgemeester in ieder geval te weinig zeggenschap in. De gemeente is dus ook afhankelijk van een burgemeester die goed kan onderhandelen of niet. De voorzitter: U doelt dan op de politie in uw gemeente. Voorstemmer: De politie Hollands Midden. De voorzitter: En u zegt dat u daar eigenlijk veel meer controle over zou willen hebben. Zou u een gemeentelijke politie willen hebben?
26
Minisymposium Haarlemmermeer 7 oktober 2010
Voorstemmer: Je wilt altijd zo veel mogelijk politie hebben in de gemeente. De voorzitter: Niet iedereen blijkbaar, maar u wilt meer politie. Voorstemmer: In onze gemeente hebben we overlast van bepaalde verslaafden, laat ik het maar voorzichtig zeggen, en daar is niet altijd voldoende capaciteit voor vanuit de politie. De voorzitter: Ik vroeg naar een terrein waarop meer autonomie moet komen en eigen belastingen. Vindt u dan ook dat u in uw gemeente extra belasting zou mogen heffen om die extra veiligheid te regelen? Voorstemmer: Dat is een goede vraag. Het mag natuurlijk nooit te veel kosten. Aan alles zit een prijskaartje, dat is waar, en we proberen natuurlijk altijd dat prijskaartje zo laag mogelijk te houden. De voorzitter: Dat probeert iedereen, maar het gaat om de fundamentele keuze dat als de gemeente meer autonomie krijgt en een eigen belastinggebied dat de gemeente dan ook de tarieven vast mag stellen en de belastingen eventueel mag verhogen en verlagen. Dus vindt u dat ook het belastinggebied moet meegaan met die autonomie en u daarin ook echt zelf dingen moet kunnen bepalen? Voorstemmer: Dan zit je in ieder geval echt aan de knoppen. En als de tarieven dan toch verhoogd moeten worden – liever niet – dan is het wel comfortabel dat we daar de zeggenschap over hebben. De voorzitter: Dank u wel. We hebben duidelijke argumenten voor en tegen gehoord. Overigens is een meerderheid voor autonomie, dat is duidelijk. We gaan naar de volgende stelling.
Stelling Regent of Dienaar der gemeenschap ‘Voor lokale politici is efficiëntie belangrijker dan participatie van burgers’
De voorzitter: Ik loop even naar de twee experts toe. Wat is uw mening? Is het inderdaad zo dat voor lokale politici efficiëntie belangrijker is dan participatie? Professor Elzinga: Dat lijkt mij niet. Ik zou zeggen dat betrokkenheid en legitimatie van burgers dominant zouden moeten zijn en dat het vervolgens vanzelfsprekend is dat je doelmatig bestuurt. De voorzitter: Dus participatie zou belangrijk zijn. Toch zijn er blijkbaar mensen die dat niet met u eens zijn. Ik ga bij de minderheid beginnen want de minderheidsopinies vind ik altijd veel interessanter dan de meerderheidsopinies. U hebt op deze stelling gezegd dat u voor bent. U zegt dus dat efficiëntie belangrijker is dan participatie. Het is maar onzin wat die burgers inbrengen, of niet? Voorstemmer: Juist niet, als je hier voor bent, geloof je in participatie van burgers. Maar als ik nu zou moeten kiezen op basis van hoe het nu is… (gaat naar het vak tegenstemmers). De voorzitter: Als u vindt dat participatie belangrijk is, moet u tegen zijn. Ik stel voor dat we de stelling nog één keer voorlezen en dat u oplet hoe die luidt.
‘Voor lokale politici is efficiëntie belangrijker dan de participatie van burgers.’ De voorzitter: Dus hier staat u als je efficiëntie belangrijker vindt, daar als u participatie belangrijker vindt. Staat iedereen goed nu? U staat in het midden? Alweer een twijfelaar? Twijfelaar: Volgens mij is deze stelling niet compleet. Er moet namelijk nog gedefinieerd worden wat efficiëntie is. Is het de efficiëntie van besluitvorming, is het de efficiëntie van
Minisymposium Haarlemmermeer 7 oktober 2010
27
machtsuitoefening, is het de efficiëntie van uitvoering van besluiten? De voorzitter: Laten we dan even voor uitvoering kiezen. Typisch politici die gaan lopen zeuren over de taal: ik vul hem dus maar even in. Nog erger zijn wetenschappers die politici zijn. Daar wordt ik zo boos van! Ik vul in: efficiëntie van uitvoering. U gaat veel meer doen voor veel lagere kosten; u verlaagt de belastingen enorm en burgers staan juichend aan de kant van de weg als u naar uw werk gaat. Dus dat is goed. Professor In ‘t Veld: Ik houd wel van een beetje opstandigheid, maar ik vind wel dat die mijnheer groot gelijk had met zijn commentaar op de stelling, want als we de stelling zo formuleren als die hier staat, dan nemen we kennelijk aan dat participerende burgers geen ideeën over efficiëntie hebben. De voorzitter: Nu moet u niet allemaal mij aanvallen! Ga door, want dit is interessant. Hebben burgers dan ideeën van efficiëntie? Professor In ‘t Veld: Nee, maar degene die het commentaar leverde, vroeg zich af wiens efficiëntiebegrip we eigenlijk dominant vinden. De voorzitter: En ik legde daar toen een kostenbatenfactor in: namelijk dat de gemeente veel meer diensten gaat leveren voor niet hogere, maar zelfs lagere belastingen. Dus de straat wordt beter geveegd, er wordt sneller vuil opgehaald en er komt een metrosysteem waardoor er minder stank is. Geweldig en het kost ook nog minder. Die efficiëntie. Moeten burgers bijvoorbeeld meepraten over welk vuilophaalsysteem gebruikt moet worden, of vindt u dat bestuurders dat beter kunnen bepalen en er helemaal geen burgers bij betrokken moeten worden? Professor In ‘t Veld: Mijn idee is niet of/of, maar en/en. Er zijn altijd aspecten waarbij de voorkeuren van burgers nodig zijn of de informatie van burgers nodig is, maar ik heb ook opinies van deskundigen nodig over beheervormen. Het idee is dat we een werkelijkheid van besluitvorming construeren waarin beide aan bod komen. Voorstemmer: Ik wil de stelling wel verdedigen, want voor lokale politici is efficiëntie belangrijker dan participatie van burgers. Participatie van burgers is een middel, terwijl het efficiënt werken en handelen juist een doel is. Ik denk dat het daarom veel verstandiger is om efficiënter te gaan werken, want de burger participeert mede omdat hij wil dat politici efficiënter gaan werken. De voorzitter: En als dat doel is bereikt dan is participatie niet meer of minder nodig? Zegt u maar waarom u aan deze kant staat en het volstrekt oneens bent met die mijnheer. Tegenstemmer: U gaf net het voorbeeld van vuil ophalen. Wij hebben eerst uitgerekend wat het meest efficiënt was in het ophalen van afval en zijn dat gaan doen. Maar de mensen zijn nu zo kwaad dat ze het allemaal fout gaan doen, uit protest. Dus wat is dan die efficiëntie? Ik heb toen gevraagd hoe men het anders wilde, bijvoorbeeld vaker de bakken ophalen. Daar moest dan wel voor betaald worden. Dat lijkt mij de juiste methode, met elkaar beslissen. De voorzitter: Dus als ik burger ben in Amstelveen moet ik omdat u een verkeerd besluit heeft genomen meer gaan betalen om het nu goed te laten doen. Tegenstemmer: Nee, het ging om de efficiëntie. Wij kwamen er kostenneutraal uit en dat legden we voor aan de burger, hij hoefde dus niet extra te betalen, maar moest wel meer dingen zelf doen. De burger heeft daarop gezegd dat hij dat niet pikte, maar als hij het anders wilde, moest hij daarvoor gaan betalen. Er moest dus extra opgehaald worden en op een betere manier die de burger aankan. Want als die het tegenwerkt, halen wij ons rendement in de afvalophaaldienst niet. De voorzitter: Waarom heeft u het niet eerst aan die burger gevraagd? U hebt het eerst ingevoerd, vervolgens worden ze boos en dan gaat u met ze praten. Tegenstemmer: Deze stelling ga ik dan ook verdedigen! De voorzitter: Amstelveen komt er nu achter dat het handig is de burgers te raadplegen
28
Minisymposium Haarlemmermeer 7 oktober 2010
voordat er besluiten genomen worden. Hier is een bekend gezicht, waarom sta jij aan deze kant? Je vindt participatie dus heel belangrijk, maar waarom eigenlijk? Wat weten de burgers eigenlijk van het openbaar bestuur? Tegenstemmer: Ik ben het hiermee oneens want ik vind dat we de burgers heel gericht vragen moeten stellen. Het is zoals die mevrouw al aangaf, als we beleid efficiënter willen maken, dan moeten we er ook voor zorgen dat mensen daar hun invloed op kunnen hebben. En dat is de reden waarom participatie belangrijk is. Dus aan de ene kant om mensen te horen, maar ook om het beleid zo goed mogelijk aan te passen op de wensen van burgers. En soms is dat efficiënt en soms is dat minder efficiënt, maar het gaat er wel om dat wij als lokale politici juist het geluid van die burgers moeten meenemen. De voorzitter: Mag het ook minder efficiënt worden, omdat dat beter aansluit bij wat burgers willen? Mag het dan ook best wat kosten? Tegenstemmer: En dat is wat die mevrouw net heel goed in haar voorbeeld aangaf. Iets kan misschien ontzettend efficiënt zijn, maar als we daarbij geen rekening houden met de persoonlijke maat van individuen dan lossen we ook de problemen niet op. De voorzitter: Ik moet even naar de professor terug want die staat nee te schudden. Ik doe het niet goed, zegt u? Professor In ‘t Veld: Waarom denk je dat als ik nee knik over het heelal, dat ik denk dat jij het niet goed doet? Omdat ik nog steeds het eerste commentaar steun dat de definitie van efficiëntie varieert met de vraag wiens efficiëntie het betreft. En dat zegt deze mevrouw eigenlijk ook: onze efficiëntie was niet de efficiëntie die de burger wenste. Het ging dus om een andere vorm van doelmatigheid. De voorzitter: Maakt dat het ook niet heel problematisch om burgers te betrekken? We weten tenslotte niet welke uitruil we met burgers in de participatie aan het sluiten zijn. Professor In ‘t Veld: Het laten meebeslissen van burgers is voor een regent een risico, omdat hij dan niet zijn eigen zin kan doen. De voorzitter: Als u hoort dat het een risico is, blijft u dan toch nog hier staan? Voorstemmer: Ik blijf hier zeker staan, want de twee onderdelen in de stelling hebben helemaal niets met elkaar te maken. De voorzitter: Kunt u uitleggen waarom ze niets met elkaar te maken hebben, want we zijn hier op zoek naar argumenten waarbij wij hier centraal stellen dat er een soort uitruil tussen verschillende soorten plaatsvindt, want het raadplegen van burgers kost ook gewoon geld, En waarom zouden burgers het beter weten dan experts of vertegenwoordigers? Voorstemmer: Dat is heel simpel: het een sluit het ander niet uit. Makkelijker kun je het niet zeggen. De voorzitter: U vindt efficiëntie wel belangrijker dan participatie? Voorstemmer: Uiteindelijk is efficiëntie belangrijker dan participatie. De voorzitter: Net werd al even de interessante opmerking gemaakt dat het doel bereiken belangrijker is dan de participatie. Dat staat blijkbaar centraal in de argumenten, maar u bent het daar niet mee eens omdat u hier staat en omdat u naar mij staat te zwaaien. Tegenstemmer: Ik denk dat er eerst een gedeelde visie moet zijn over hoe we iets gaan doen, en dat we daarna kunnen kijken hoe efficiënt we het gaan doen. Dan kunnen we gelijk doorschakelen naar de volgende stelling over het betrekken van burgers bij de begroting. De voorzitter: Is het zo dat u die participatie nodig hebt omdat u de burger niet meer kent en niet meer echt vertegenwoordigt en niet echt meer van tevoren weet wat ze nodig hebben? Dus dat u de participatie nodig heeft omdat u als partij zo losgezongen bent van uw achterban en de samenleving dat u bij iedere vraagstelling opnieuw die burger erbij wilt betrekken?
Minisymposium Haarlemmermeer 7 oktober 2010
29
Tegenstemmer: Natuurlijk niet. Maar ik zou het wel een heel naar gevoel vinden als ik het idee heb dat ik niet met last en ruggespraak mijn uitspraken doe. Dus ik ben voor regelmatige check-up en participatie met de burgers. De voorzitter: U mag daar nog even op reageren. Voorstemmer: Ik zie daar vooral mensen van partijen staan die tegen een gekozen burgemeester zijn. En als er één vorm van burgerparticipatie is dan is dat het wel. Dat verbaast me. De voorzitter: Ik begrijp dat u hier een straatgevecht wilt uitlokken, maar dat gaan we niet doen! Dit is een heel beschaafde gemeente en we zullen het ook beschaafd houden vanavond. We gaan naar de volgende stelling.
Stelling Participatie als keuze of populisme als effect ‘Participatie is dé remedie tegen populisme’
De voorzitter: Mag ik even uw aandacht? Hier staan de voorstanders van de stelling. Zijn er hier vertegenwoordigers van een populistische partij? Niet? Staan er bij de tegenstemmers mensen van een populistische partij? Tegenstemmer: Wat wij altijd zeggen is liever een populist dan een socialist. De voorzitter: U staat aan de andere kant dus u bent niet zo voor populisme, begrijp ik. Voorstemmer: Ik ben meer voor integer bestuur, en dat mensen zich inzetten voor de samenleving in plaats van dingen te roepen over de samenleving en het vervolgens niet doen. De voorzitter: Dat moet u even uitleggen. Wat bedoelt u daarmee? Voorstemmer: De populisten waar ik op doel, zeggen bepaalde dingen om gevoelens onder de bevolking aan te spreken en om zo dus de volksvertegenwoordiging in te komen, maar ze zitten er in wezen meer voor hun eigen belang dan voor dat van het volk. Daarom denk ik dat als het volk beter participeert en dus meer kennis krijgt er meer met verstand dan met gevoel gestemd zou worden. De voorzitter: Dus u zegt dat participatie de remedie tegen populisme is omdat het de kennis van de burgers vergroot over de keuzes die voorliggen, over de onderwerpen en daardoor positief werkt. Kennis en betrokkenheid. Tegenstemmer: Dat is wel leuk om te horen, maar dat is niet waar het om gaat. Er wordt nu alweer gesproken over populisme en ik heb het net nog gehad over Pim Fortuyn en heb het daar ook met de professor nog even over gehad in de pauze. Pim Fortuyn werd weggezet als populist, maar als er iemand geen populist was dan was dat Fortuyn. Die benoemde de zaken, maar loste ze ook op. Nu hebben we dan mijnheer Wilders, maar die man heeft wel anderhalf miljoen mensen achter zich staan. Zijn dat dan allemaal idioten? Ik zie helemaal niets verkeerds aan populisme. Wat is er dan mis mee? De voorzitter: U zegt dus dat het populisme niet ernstig is en u ontkent zelfs het bestaan, ondanks dat u uw partij net zelf een populistische partij noemde. Participatie is geen remedie want er is geen populisme. Dat is eigenlijk uw stelling. Zijn er hier mensen die zeggen dat er wel populisme is, maar dat participatie daar niet tegen helpt. Tegenstemmer: Ik denk dat participatie voor een deel een remedie kan zijn tegen populisme, maar met participatie krijgen we toch maar een beperkt deel van de
30
Minisymposium Haarlemmermeer 7 oktober 2010
bevolking in beweging. Er worden voorbeelden genoemd dat we al blij mogen zijn als we 15 of 20% van de bevolking actief mee laten participeren in de besluitvorming, maar dan blijft altijd nog het restant over dat te beïnvloeden is op basis van die prachtige marketingboodschap. We lossen het er dus niet mee op, maar we moeten het wel doen. De voorzitter: Zouden we nog meer moeten doen dan mensen betrekken bij besluitvorming? Wat moeten we met die andere 85% doen? Tegenstemmer: Blijven proberen om ze te interesseren voor kwesties waar ze wel degelijk belang bij hebben. We moeten ervoor zorgen dat we die onderwerpen kiezen waar mensen vanzelfsprekend een mening over zouden moeten hebben. We moeten dus dingen bij ze brengen waar ze over mogen beslissen en die heel dicht bij hen liggen, dus niet te moeilijke dingen. Professor In ‘t Veld: Mag ik nog even proberen om de definitie van populisme aan te scherpen? Ik denk niet dat het rechtvaardigend of juist is om populisme toe te schrijven aan één partij of één figuur. Ik heb voor de pauze in mijn voordracht ook al gezegd dat ik eraan twijfelde of Fortuyn wel een populist was Als ik populisme zou moeten definiëren, dan zou ik zeggen dat het een politieke stijl is die een paar kenmerken heeft. Ten eerste dat hij zich bedient van de vereenvoudiging als wapen. Dus dingen eenvoudig en dogmatisch maken. Het tweede element is de pretentie dat de populist de stem van het volk vertolkt. De vereenvoudiging betekent dat nuance verdwijnt, dat variëteit verdwijnt en dat differentiatie verdwijnt. Al die dingen waar eerder steun voor was en ook het profileren van passies en voorkeuren van burgers. Als we het populisme op de troon zetten, dan verdwijnt de nuance. Dan wordt alles eenvoudig en dogmatisch. Ik denk dat als we participatie als proces een belangrijke plaats geven dat die variëteit en die differentiatie vanzelf daaruit voortvloeit. Professor Elzinga: Ik wil daar iets aan toevoegen, want ik ben het daar niet helemaal mee eens. Populisme is altijd een tijdelijk verschijnsel. Populisme heeft ook iets met emancipatie te maken. Heel veel mensen die tegenwoordig op populistische partijen stemmen, stemden vroeger niet. Dat waren toen de klagende thuisblijvers, maar nu is er een vorm van emancipatie waarbij ook die groeperingen hun stem laten horen. De grote uitdaging is om die mensen te integreren in het politieke stelsel, bij participatie te betrekken en dergelijke. Ik denk dus dat populisme van specifieke bewegingen altijd tijdelijk is en dat integratie noodzakelijk is. De voorzitter: Ik ga nog even naar de twijfelaars. Nu we het begrip wat beter ingevuld hebben, zou u dan nu bij deze stelling kunnen kiezen? Twijfelaar: Ik vind de stelling vooral te ongenuanceerd en daarom sta ik in dit vak. Ik trek even een parallel naar de rechtspraak. Denk aan het moment dat je op een verjaardagsfeestje bent en het gaat over een moordenaar die acht jaar heeft gekregen dan is dat altijd te weinig, de rechters snappen er niets van, etc. Op het moment dat diezelfde burgers, zoals dat in sommige tv-programma/s gebeurt, betrokken worden bij de specifieke casuïstiek met alle ins en outs dan krijgen ze ook een genuanceerder oordeel. In die zin kan participatie bijdragen aan het verminderen van populisme. Maar dat zijn dan ook de mensen die toch al wat meer genegen zijn om wat genuanceerder na te denken. De echte hardnekkige populisten moeten we medeverantwoordelijk maken, want alleen door medeverantwoordelijkheid worden ze gedwongen om nog verder na te denken dan op het moment dat ze mogen participeren als ze zin hebben. Verder denk ik dat er nog te weinig aandacht wordt besteed, maar dat gaat helemaal buiten de politiek om, aan gewoon zelf nadenken. En dat je op het moment dat je echt iets vindt, daar ook gewoon uiting aan geeft en dan niet in de achterkamertjes maar in het openbaar. Ik ben het niet helemaal eens met professor Elzinga als hij populisme heel specifiek benoemt als een politieke stroming, want het maakt voor mij niet uit of die mensen in hun eigen woonkamer tegen de eigen buren zitten te klagen over de islamitische wijkbewoners of
Minisymposium Haarlemmermeer 7 oktober 2010
31
dat zij iemand gevonden hebben die in de politiek diezelfde stem voor hen uit. Het zijn of verborgen of niet verborgen populisten. En de enige manier waarop dat bestreden kan worden, is volgens mij niet alleen door participatie, maar ook door hen zelf te laten nadenken en hun verantwoordelijkheid te geven, want als je geen verantwoordelijkheid hebt, dan kun je allerlei dingen uitkramen. De voorzitter: Maar volgens mij was het argument dat het een vorm van emancipatie is. Professor Elzinga: Op zichzelf genomen is het toch prima dat heel grote groepen van de Nederlandse samenleving die nooit iets met het politieke stelsel te maken wilden hebben nu articuleren wat zij vinden? Dat wordt wel vrij grof gearticuleerd en daar kun je bezwaren tegen hebben, maar het wordt gearticuleerd. Het blijft niet meer achter de voordeur, maar het komt naar buiten. En dat is op zichzelf genomen een element van participatie dat heel goed is. Vervolgens is het dan de uitdaging het te integreren. Dus niet in te pakken, maar het gewoon een plek te geven zodat we met zijn alleen weer verder kunnen. En dus is het ook altijd een tijdelijk verschijnsel. De voorzitter: Ik weet zeker dat het laatste woord over populisme nog niet is gezegd, maar ik ga proberen u nog het laatste woord te geven. Voorstemmer: Volgens mij is het kiezerspercentage niet zo erg omhooggegaan, maar is er meer sprake van een verschuiving. Professor Elzinga: De opkomst in Nederland is sowieso de hoogste in de wereld. De opkomstcijfers in het buitenland liggen lager. Ook de opkomstcijfers bij de gemeenteraadsverkiezingen zijn de hoogste ter wereld. Wij hebben dus een heel hoge opkomst. Als we kijken naar de cijfers van 2002 en de verkiezingen daarna dan is na Fortuyn de opkomst alleen maar omhooggegaan, niet naar beneden. De voorzitter: Dank u wel. Er zijn hier een heleboel mensen die of populist zijn omdat ze zijn afgehaakt in de participatie of omdat ze het heel erg zat zijn. Als u echt moe bent en niet langer kunt staan, dan kunt u natuurlijk achterin gaan zitten, maar ik wil u toch vragen zo veel mogelijk mee te doen. Laten we naar de volgende stelling gaan.
Stelling Schaalgrootte ‘Overheveling van meer taken naar gemeenten leidt tot te veel schaalvergroting’
De voorzitter: Hier staan de mensen die zeggen dat overheveling van taken niet leidt tot te veel schaalvergroting. Mag ik u vragen waarom u aan deze kant staat? Tegenstemmer: Ik ben het hiermee oneens omdat taken ook vaak regionaal weggezet kunnen worden in samenwerkingsverbanden. Dan kan de gemeente zich juist meer en beter op de autonomie concentreren. En dat kan ook wel efficiënt zijn. De voorzitter: U ziet geen risico in het feit dat als te veel taken naar de gemeenten gaan, kleine gemeenten dat niet aankunnen en er daar heel veel druk ontstaat op de organisatie die met grote marktpartijen om moet gaan en steeds maar moet groeien om de taken aan te kunnen. U denkt dat dat niet gebeurt of u ziet daar geen probleem. Tegenstemmer: Ik werk nu voor een redelijk kleine gemeente in deze omgeving, namelijk Aalsmeer, en daar is te zien dat het best goed wordt opgepakt door regionaal samen te werken. En ik denk dat het altijd heel gunstig is als we ons niet alleen als gemeente zien, maar in een groter verband. In die zin moeten we altijd onze keuze maken. Er is nu trouwens wel sprake van dat Aalsmeer in ieder geval qua organisatie samen zou moeten gaan met Uithoorn. De voorzitter: Dus toch schaalvergroting. Tegenstemmer: Ik denk niet dat er doordat er meer taken komen per se schaalvergroting nodig is. 32
Minisymposium Haarlemmermeer 7 oktober 2010
De voorzitter: Het zijn dus twee dingen. Het gaat niet alleen om die overheveling van taken, maar schaalvergroting vindt ook plaats zonder die overheveling van taken. Maar u bent ook niet tegen schaalvergroting. U steekt uw hand op. Bent u het eens met de stelling? Voorstemmer: Ik ben het helemaal eens met deze stelling alleen sta ik hier omdat ik vind dat het goed is dat het leidt tot schaalvergroting. De voorzitter: U zegt dus dat er meer schaalvergroting moet komen. Moeten er maar dertig gemeenten overblijven? Voorstemmer: Dat is een bepaalde vorm van schaalvergroting waarin er ook minder gemeenteraden komen. Schaalvergroting kan echter ook inhouden dat gemeenten gaan samenwerken. En dat zei de vorige spreker ook. Ik zeg dus niet dat de autonomie van kleinere gemeenten aangetast zou moeten worden, maar ik vind wel dat het moet kunnen leiden tot meer schaalvergroting. Hoe meer hoe beter. Dat kan tot een bepaalde grens want anders wordt het toch weer duurder, maar het leidt in ieder geval tot minder kosten. De voorzitter: Bent u niet bang dat door die schaalvergroting en de regionale samenwerkingsverbanden de democratische controle voor gemeenteraadsleden minder makkelijk wordt? Voorstemmer: Nee, maar ik lees dan ook het woord taken echt als uitvoeringstaken. Als het om dat soort dingen gaat, ben ik voorstander van het eenloketsysteem, dus de gemeente als eerste overheid. En dan vind ik ook dat de gemeente de taken kan uitvoeren, dus ook al de taken die vroeger bij de rijksoverheid of provinciaal lagen. De burger heeft dan in ieder geval één loket. De voorzitter: U bent het daar niet mee eens? Voorstemmer: Ja. En het gaat dan om het volgende. Over te veel kun je twisten, maar het is een heel rare situatie dat nu vanuit de VNG is gezegd dat taken over mogen worden gedragen naar het lokale niveau. Nu komt men er echter achter dat het lokale niveau dat niet allemaal aankan, en daarom moet er gesproken worden over schaalvergroting en is er een ideale omvang van een gemeente nodig. Ik vind de discussie die gevoerd wordt niet meer zuiver. Ik heb bijvoorbeeld enorm grote problemen met de gemeenschappelijk regelingen omdat er een groot democratisch tekort zit bij bepaalde gemeenschappelijke regelingen. Ik vind het erg ingewikkeld als een organisatie aangestuurd wordt door tien verschillende gemeenten waarvan er twee een dominante partner zijn die misschien een andere koers willen varen. Voor een kleine gemeente die in zo’n heel veld opereert, is het heel moeilijk om daar nog een geluid te laten horen en de raad nog invloed te laten uitoefenen. De voorzitter: Ik zie daar de burgemeester staan en die zei net dat klein niet per se fijn is. Waarom twijfelt u nu, want dat was toch een heel duidelijk standpunt. Burgemeester Weterings: Dat was inderdaad een heel duidelijk standpunt dus zou je ook kunnen zeggen dat ik tegen deze stelling ben. Een ander aspect is, en dat heb ik in mijn korte toespraak ook gezegd, dat als taakdifferentiatie wordt toegestaan het geen probleem hoeft te zijn. Ik had dus ook in het andere vak kunnen gaan staan, maar in deze stelling zat wat mij betreft onvoldoende de oplossing. Voor of tegen maakt mij niet zoveel uit, want in ieder geval is mijn stelling dat die taakdifferentiatie het mogelijk maakt taken dichter bij de burger uit te voeren en daar zouden volgens mij vertegenwoordigers van de lokale overheid in principe ook voor moeten strijden. En dat strijden, betekent ook de keuze maken dat als je een kleine schaalgrootte, dus een kleine gemeente apprecieert een aantal taken wel in regio moeten worden uitgevoerd. De voorzitter: Wat we langzamerhand gaan zien in deze discussie is dat als we een bepaalde schaalvergroting niet wensen het betekent dat bepaalde taken ook niet uitgevoerd kunnen worden. En dat betekent, weer dat gemeenten verschillende dingen gaan doen. Als een burger dan verhuist naar een andere gemeente, kan het zijn dat die
Minisymposium Haarlemmermeer 7 oktober 2010
33
gemeente andere of minder taken uitvoert en de andere taken aan grotere steden of aan regionale organisaties overlaat. Wie vindt het echt een groot probleem dat gemeenten gaan differentiëren, dus eigenlijk asymmetrisch worden in hun taken? Tegenstemmer: Daar ben ik het niet mee eens. Ik ben echt voor autonomie van gemeenten, ook van kleine gemeenten. En volgens mij is het heel goed zo te organiseren dat een gemeente die taak wel op zich kan nemen en het in de samenwerking tot stand brengt. Dat zou ook taakdifferentiatie kunnen zijn. De voorzitter: Dat is dan ook taakdifferentiatie want de taak wordt deels overgedragen. Tegenstemmer: Het beleid wordt gewoon door de gemeente gemaakt, maar in de uitvoering kan er met anderen samengewerkt worden. De gemeente blijft echter verantwoordelijk. De voorzitter: Maar bent u niet bang voor de situatie dat een kleine gemeente te maken krijgt met allerlei grote partijen in de zorg, de jeugdzorg, het bouwen, etc. Ik heb het zelf meegemaakt in een kleine gemeente. En grote bouwpartijen zijn veel handiger dan die kleine gemeente die ook niet de expertise in huis kan halen. Bent u daar niet bang voor? Tegenstemmer: Volgens mij onderschat u de capaciteit van gemeenten. Kennis is namelijk ook te organiseren. En als een gemeente op een slimme manier probeert daarin samen te werken met andere gemeenten, dan is het heel goed zelf te organiseren. Ik ben er niet bang voor. De voorzitter: Wie is er wel groot voorstander van taakdifferentiatie? Professor Elzinga? Professor Elzinga: Taakdifferentiatie bestaat al in Nederland. De grote steden hebben in de bevoegdheden al een surplus van 20%, dus nu is vooral de vraag aan de orde of er nog meer taakdifferentiatie moet worden toegestaan. Ik denk dat daardoor het palet veel rijker wordt en dat er dan ook veel meer autonomie is voor de gemeente. Dat staat namelijk ook in het regeerakkoord: ‘herindeling alleen met draagvlak van beneden’. Als een gemeente de mogelijkheid heeft om zelfstandig te blijven met iets minder taken, dan is dat een heel groot goed en is er veel meer autonomie op de grondkeuze of de gemeente wel of niet zelfstandig blijft. Nu is die grondkeuze er eigenlijk niet want er is voortdurend pressie en die komt er straks ook nog van de provincie bij, want de rol van de provincie wordt belangrijker bij herindelingsprocessen. Ik denk daarom dat beperkte vormen van taakdifferentiatie op de autonomie van de gemeente van invloed zal zijn. Professor In ‘t Veld: Misschien dat de kwaliteit van het gesprek nog wat kan toenemen als we de koppeling losmaken tussen de schaal van besluitvorming en de schaal van professionele processen. Want alleen als die een-op-een genomen worden, ontstaan er problemen. De heer Elzinga heeft het over een wat ingewikkelder vraag, namelijk hoe kan de gemeente als die een bepaalde politieke voorkeur heeft voor een bepaalde schaal maar wel een grotere professionele organisatie nodig heeft ervoor zorgen dat de verscheidenheid in politieke voorkeuren goed tot uitdrukking komt in het functioneren van die grotere professionele organisatie. Volgens mij zijn daar heel veel concepten voor beschikbaar, ook in de private sector waar een shared service center precies dat doet, namelijk gedifferentieerde taakuitvoering voor verschillende opdrachtgevers vanuit één professionele kern. Dat is voor mij de reden de vragen te willen ontkoppelen. De gemeente moet zich dan richten op de vraag wat het geschikte arrangement is en dan hoeven er geen onnatuurlijke schaalvergrotingen in de politieke besluitvorming tot stand te worden gebracht. Door die ontkoppeling kun je ook het verwijt ontgaan dat bepaalde taken op een te kleine schaal professioneel niet goed kunnen worden uitgevoerd. De voorzitter: Maar dat leidt toch ook weer tot problemen? Als die kleine units van politieke gemeenschappen allemaal verschillende dingen willen en die moeten worden uitgevoerd door één organisatie, dan wordt het heel moeilijk die organisatie zo aan te sturen dat die verschillende politieke wensen in de uitvoering tot stand komen. Professor In ‘t Veld: Dat kan heel goed worden geregeld in servicelevel agreements. Er zijn al verschillende experimenten in Nederland, onder andere in de Drechtsteden waar
34
Minisymposium Haarlemmermeer 7 oktober 2010
ik eerder dit jaar behoorlijk heb rondgekeken, waar het aardig lukt om precies dat te doen wat jij zegt. De voorzitter: Ik wilde het even kritisch proberen! We gaan door naar de volgende stelling.
Stelling Verlevendiging van de democratie ‘De begroting moet door burgers tot stand worden gebracht’
De voorzitter: En we rekenen gemeenteraadsleden nu even niet tot de burgers! Hoewel het totale aantal stemmers steeds minder wordt, zien we hier een aantal voorstanders en een groter aantal tegenstanders en een flink aantal twijfelaars. Mag ik u vragen waarom u aan deze kant staat? Voorstemmer: Ik was 61 jaar burger en ben nu amper een jaar raadslid. Een van de redenen waarom ik raadslid geworden ben, is dat ik, als burger, de begroting tot stand wilde brengen. De voorzitter: Dus u hebt de ultieme stap genomen en bent raadslid geworden en zo kreeg u die bevoegdheid. Maar vindt u dat andere burgers zonder dat ze raadslid worden ook mee moeten werken aan het tot stand komen van de begroting? Voorstemmer: Jazeker, want ik ken heel veel kundige burgers die de raadsleden kunnen helpen om dit tot stand te brengen. De voorzitter: Hier staat een aantal tegenstanders. Ik loop even naar achter want degenen die achter schuilen, wil ik er ook altijd even bij betrekken. Waarom staat u hier? Begrijpen burgers niets van de begroting? Tegenstemmer: Ik wil niet zeggen dat ze er helemaal niets van begrijpen, maar ik vind dat de stelling wat doorslaat met de tekst ‘de begroting moet door burgers (..)’ Participatie is prima, maar een groot deel van de begroting is niet beïnvloedbaar en dan heeft het ook weinig zin om de burger erbij te betrekken, want dan maken we hem blij met een dode mus. Dus ik denk dat het beperkt moet plaatsvinden en zeker niet zo ruim als het hier geformuleerd is. De voorzitter: En voor het deel dat geen dode mus is, maar dat wel beïnvloed kan worden? Moeten die twee delen losgemaakt worden, en mag dan de burger voor het deel waar we echt wel politieke beweging in kunnen krijgen het budget vaststellen? Tegenstemmer: Vaststellen weet ik niet, maar ik vind wel dat de burger bijvoorbeeld een stem kan hebben in het bepalen van de richting waarin de begroting moet worden omgebogen. Ik denk dat het heel goed is om daar waar keuzes gemaakt kunnen worden en waar sprake is van autonomie de burger daarin mee te nemen. De voorzitter: Zou u er voorstander van zijn om aan de groep burgers die deelneemt zes of zeven bezuinigingen voor te leggen waar ze er drie van moeten kiezen. Is dat een goed idee? Tegenstemmer: Dat lijkt me prachtig. De voorzitter: En zegt u dan ook dat wat die burgers zeggen, bindend is ook al is de groep burgers die deelneemt niet representatief? Tegenstemmer: Daar zullen we van tevoren goede afspraken over moeten maken, bijvoorbeeld door plafonds in te stellen. Waarom niet? De voorzitter: Het probleem van de representativiteit van de burgers die deelnemen kwam net ter sprake en dan gaat het eigenlijk over de participatie-elite. Het zijn altijd dezelfde burgers die je tegenkomt, de beroepsinsprekers doen weer mee. Dat is toch een
Minisymposium Haarlemmermeer 7 oktober 2010
35
groot probleem als we de burgers de begroting laten vaststellen? Professor In ‘t Veld: Dat is een groot probleem als die participatie een momentopname is. Ten eerste is het niet mijn idee om burgers maar in het wilde weg een begroting te laten maken. Het moet een heel goed georkestreerd proces zijn waarbij precies de randvoorwaarden in acht worden genomen die de commentator noemde, zoals geen inspraak op onderdelen waar toch niet over besloten mag worden. Of op onderdelen waar het idioot zou zijn om iets anders te beslissen dan de verplichting al met zich meebrengt. Vandaar dat de discussie die de heer Elzinga aansneed waarom de verhouding tussen autonomie en medebewind zo belangrijk is, omdat de ruimte bepaalt waar eventuele participatie mogelijk is. Bij de bezuinigingen van de omvang en aard die we nu tegemoet gaan zien op alle niveaus in de Nederlandse besturen kunnen we volgens mij met de klassieke processen nog wel tot een beslissing komen, maar zal het onmogelijk blijken die uit te voeren. En dat komt omdat er zoveel rancune en vijandschap ontstaat uit die passieve attitude van mensen die dat over zich heen zien komen dat die al hun sabotage potentieel mobiliseren om de consequenties te verhinderen. En dat zullen ze winnen. Participatie ter wille van bezuinigen is dus geen vrijwilligersdaad, want ik denk dat we er alleen in slagen om die omvangrijke bezuinigingen tot een goed einde te brengen als we aan de voorkant van het proces burgers al veel meer ruimte geven voor herontwerp van de voorzieningen waar het over gaat. De voorzitter: Eigenlijk wordt er gezegd dat de burgers erbij betrokken moeten worden omdat ze anders massaal in opstand komen als u over die begroting beslist. Waarom staat u niet in een van de keuzevakken? Twijfelaar: Ik moet de professor wel gelijk geven wat de sabotage betreft en volgens mij is dat ook al een beetje aan het gebeuren. Ik sta hier, omdat ik wel geloof dat het goed is de burger erbij te betrekken, maar ook omdat ik die modellen nog niet zie werken. Ik heb daar nog geen goede voorstelling van en twijfel dus. De voorzitter: Dus niet zozeer vanwege het principe, maar hoe het zou moeten worden gedaan. En u ziet ook het gevaar dat burgers massaal in opstand komen en het hele politieke proces kunnen boycotten? Twijfelaar: Het goede ervan is dat als je de burgers erbij betrokken krijgt, ze zich ook deels verantwoordelijk voelen voor de maatregel. Dat is weer het positieve ervan. Het zou dus de goede kant op kunnen gaan, maar ik zie het nog niet. De voorzitter: En mag ik vragen waarom u hier in het vak van de twijfel staat? Twijfelaar: Omdat ik twijfel, dat mag duidelijk zijn. Ik zou het een uitdaging vinden de creativiteit te bevorderen en om een proces op gang te laten komen om de burger wat meer te betrekken en om dat dan op een zodanige manier te doen dat we daar voordeel van kunnen hebben. Ik denk dat het te complex is om het op deze manier in de stelling neer te zetten. Ik heb bijvoorbeeld bij begrotingswijzer.nl gezien dat er gemeenten zijn die op deze manier aan de slag zijn gegaan. Er zijn dus begrotingen tot stand gekomen waarbij burgers een paar maanden lang via social media hebben kunnen chatten, en hebben kunnen schuiven met bedragen. Het heeft een proces op gang gebracht dat wel degelijk kan werken. Ik zie dus de voordelen van die creativiteit wel en om daarmee aan de slag te gaan en te kijken wat daaruit komt. Participatie mag dus best wel een kans krijgen om de uitdaging aan te kunnen gaan en ervaring op te doen en te zien of de burger er inderdaad dichter door bij de politiek komt te staan. Ik zou dus die uitdaging wel aan willen gaan. De voorzitter: We komen in het twijfelvak dus twee mensen tegen die het wel zien zitten, maar nog twijfelen over hoe het moet worden uitgevoerd. De voorzitter: Mag ik u nog even vragen waarom u aan deze kant staat en dus tegen bent? Tegenstemmer: Ten eerste vind ik dat de begroting moet binden. Dat wil zeggen dat
36
Minisymposium Haarlemmermeer 7 oktober 2010
er een afweging van alle inspraak moet worden gemaakt en dat het een evenwichtig verhaal moet worden. Als je daar groepen in toelaat, denk ik dat de bindende kracht een beetje weg is. Het tweede punt is dat er over volksopstanden wordt gesproken, oude sociaaldemocratische modellen. Daar ben ik niet zo bang voor want op het moment dat er gesaboteerd dreigt te worden, gaan we gewoon beprijzen en draaien we de kraan dicht, dan mag de burger kaartjes gaan kopen en regelt het zichzelf voor een groot deel. Maar het belangrijkste is volgens mij het volgende. Ik kijk soms naar Amerika en volgens mij komt wat daar gebeurt over twintig jaar hier, dus ook de tea party. Je ziet dat de burgers inspraak krijgen in de begroting en dan niet het geld willen herverdelen, maar in een spiraal komen waarin ze zeggen dat ze het geld niet meer naar de overheid laten gaan maar dat ze het anders willen doen. Ik vind dat in Nederland, het Nederlandse model, de overheid ook de rol heeft om die dingen te doen die misschien niet door de burgers bedacht worden. Daarom ben ik tegen. De voorzitter: U bent bang dat de burgers, zoals in Amerika gebeurt, zo massief tegen verhoging van belastingen zijn en tegen allerlei overheidsuitgaven dat het niveau van de voorzieningen naar beneden zal gaan. En u zag ook nog een ander probleem, namelijk dat de integrale afweging in gevaar komt. Klopt dat? Tegenstemmer: Dat klopt. De voorzitter: Mijnheer In ’t Veld, dit zijn de opmerkingen en u bent een ouderwetse sociaaldemocraat die dat soort modellen nog op de moderne wereld probeert te plakken. Professor In ‘t Veld: Dat begrijp ik niet, want socialisten hebben nooit uitgeblonken door het toestaan van participatie in het representatieve model. Die waren daar eigenlijk altijd tegen, maar ik vind het prachtig om het verwijt te krijgen. Als die mijnheer zegt dat we allerlei risico’s lopen dan heeft hij daar gelijk in. Ik zie echter op voorhand nog helemaal niet waarom het risico voorspelbaar is. Ik denk dat in een verantwoord proces waarin de consequenties van bepaalde wensen steeds teruggelegd worden in termen van belastingdruk of tariefstellingen de mensen heel verstandelijk daarop kunnen reageren, ook collectief. En ik denk niet dat burgers minder integrerend beoordelingsvermogen hebben dan volksvertegenwoordigers. Dus de pretentie dat een volksvertegenwoordiging als enige die integrale, intersectorale belangenafweging kan maken, verwerp ik omdat ik denk dat een groot deel van de burgerij dat ook kan. Er was een vraag die ik voor de pauze niet goed beantwoord heb en die ging over de kwaliteit van de resultaten van het participatieproces. De Wereldbank, en dat is bepaald geen linkse instelling, heeft een studie gedaan naar de kwaliteit van de besluitvorming die het gevolg was van die massieve participatie in Braziliaanse steden. De Wereldbank heeft over de kwaliteit van die besluiten in economisch opzicht een heel gunstig oordeel en zegt dat als de besluitvorming in die grote steden in Brazilië overzien wordt over een decennium, er eigenlijk gezegd moet worden dat de kwaliteit van die besluiten vanuit economisch gezichtspunt ten minste even goed was als de resultaten van de vroegere representatieve democratie. En dan komt er voor mij nog één ding bij en dat is een humanistisch uitgangspunt en niet noodzakelijkerwijs een sociaaldemocratisch uitgangspunt – ik zou het ook een eer vinden in dat opzicht een liberaal genoemd te worden – namelijk dat het nu eenmaal een fundamentele behoefte van mensen is om vorm te geven aan hun maatschappelijke omgeving. Ze waarderen een bepaalde omstandigheid ook positiever als ze daar zelf aan bij hebben gedragen dan wanneer het door anderen voor ze georganiseerd is. En dat is een van mijn motieven om te zeggen dat ik een heilig geloof heb – en dat mag u naïef noemen en dat vind ik ook een eer – dat toekomstige samenlevingen op dat punt meer ruimte zullen maken voor het creatief vermogen van de mensen omdat ze het belangrijk vinden dat mensen hun eigen maatschappelijke omgeving vormgeven. Wij gaan nog naar de laatste stelling. Die gaat over het punt dat net is aangedragen door een sociaaldemocraat die niet cynisch is geworden.
Minisymposium Haarlemmermeer 7 oktober 2010
37
Stelling Participatieladder inclusief directe democratie ‘Burgers moeten overal over mee kunnen beslissen’
De voorzitter: Nu gaan we het kaf van het koren scheiden. Ik ga natuurlijk eerst naar de twijfelaars. Als u hier staat dan twijfelt u of de burgers over alles mee kunnen beslissen. Wat is volgens u een onderwerp waar burgers absoluut niet over mee mogen beslissen omdat ze daar helemaal niets van weten? Twijfelaar: Bij de eerste vier stellingen kon ik duidelijk kiezen tussen ja of nee en heb ik voor groen of voor rood gekozen. Bij de laatste twee stellingen twijfel ik in ernstige mate. Ik vind wel dat burgers overal op mogen inspreken en ik ben voor participatie, maar de beslissing moeten we toch overlaten aan de representatieve democratie. De voorzitter: En waarom is dat en van welke onderwerpen bent u bang dat de burgers een grote puinhoop maken? Twijfelaar: Er moet een keuze gemaakt worden in de beslismomenten en tussen de verschillende inbreng van de verschillende burgers. Er is namelijk nooit één partij voor of één partij tegen iets. Die afweging moet vanuit de insprekers gewogen gemaakt kunnen worden en daar moet dan door de raad over besloten worden. De voorzitter: In de inleiding werd gesteld dat het slecht gesteld is met de belangenafweging door de volksvertegenwoordigers; die kunnen dat namelijk ook niet meer. Waarom denkt u dat de volksvertegenwoordigers het beter zouden kunnen dan de burgers? Twijfelaar: Ik ga van het systeem uit zoals we dat nu in Nederland kennen en dat moeten we toch respecteren. De voorzitter: Dat hoeft niet en er zijn mensen die zeggen dat het systeem op de schop moet. Weg met de representatieve democratie en veel meer burgers moeten gaan beslissen! Twijfelaar: Daar ben ik het dus niet mee eens. De voorzitter: Ik ga even naar iemand die dat wel vindt. Mag ik vragen waarom u vindt dat burgers overal over mee mogen beslissen? Ze weten het net zo goed als u, toch? Voorstemmer: Nee, er staat: ‘overal over mee kúnnen beslissen’. En die keuze vind ik heel erg mooi. Als een burger mee wil doen moet daar de gelegenheid voor zijn, en daarmee zeggen we nu ook nog niet op welke manier dat is. Hij kan zich verkiesbaar stellen, in raden toetreden, of het kan op een andere manier georganiseerd worden. Dat ‘kunnen’ vind ik dus wel heel erg belangrijk. De voorzitter: Maar dit is standpunt via de politieke manier namelijk via een soort taalexegese. Ik ga u dwingen wat duidelijker uw mening te geven. Het gaat er hier over dat burgers nu over een aantal dingen kunnen meebeslissen en dat in de representatieve democratie allerlei finale besluiten voorbehouden zijn aan de representanten. Deze stelling gaat erover dat het niet alleen over meepraten en inspreken gaat, maar dat de burgers beslissingsbevoegdheid krijgen. Bent u het daarmee eens? Voorstemmer: Op een heleboel punten kan dat inderdaad meer zijn, maar het zal nooit lukken iedereen mee te krijgen, want wat ik niet hoor is dat er een heleboel mensen zijn die dat ook niet willen. Die kiezen iemand om het voor zich te laten doen en gaan lekker op de bank zitten zappen. Die hebben helemaal geen zin om mee te doen. De voorzitter: Dus burgers willen niet allemaal altijd overal over meebeslissen. Mag ik u vragen waarom u hier staat? Tegenstemmer: Ik twijfel over de zinsnede ‘over alles meebeslissen’. Participeren lijkt me goed, maar over alles meebeslissen leidt volgens mij tot een soort Poolse landdag waar we niet meer uit komen.
38
Minisymposium Haarlemmermeer 7 oktober 2010
De voorzitter: Waar moeten volgens u burgers echt vandaan blijven? Waar moet het aan de representanten in de democratie blijven? Tegenstemmer: Bijvoorbeeld de begroting. Ik vind niet dat burgers dat echt moeten beslissen. Ik denk dat we dan de continuïteit van de begroting erg aan zouden tasten. Ik denk dat we belangengroepen wel moeten horen als er zaken spelen. Die kunnen zich aansluiten door in wijkraden op te treden, maar ik denk niet dat we iedereen moeten laten meebeslissen. De voorzitter: Ik hoor twee argumenten. Het gaat over de continuïteit en u bent bang dat beleid iedere keer als er een nieuw beslismoment komt overhoop wordt gehaald en dat daardoor de overheid onbetrouwbaar wordt. Tegenstemmer: Dat lijkt mij ook. Niemand kan er dan meer op aangesproken worden, want de mensen die nu beslissen, zijn over een jaar misschien verhuisd. Een volksvertegenwoordiging kan er wel op afgerekend worden ook al is het een eenmansfractie. De voorzitter: Dat zijn twee heel goede argumenten. Ik ga even naar u toe voor een reactie op deze argumenten. Dus als je burgers overal inspraak in geeft, dan ontstaan er enorme wijzigingen in beleid en wordt de overheid volkomen onbetrouwbaar. En het kan ook zijn dat burgers verhuizen en de consequenties niet meemaken van hun inspraak en besluiten. Klopt dat? Voorstemmer: Ja, De voorzitter: Maar waarom staat u dan hier? Voorstemmer: Dan had u eerst moeten vragen waarom ik hier sta. De voorzitter: Ik wil graag dat u met elkaar in gesprek gaat. Voorstemmer: Dat wil ik ook wel. Vanavond is participatie de panacee voor de hele wereld. Participatie kan op heel veel manieren ingevuld worden en ik heb ook niets tegen participatie, maar dan wel participatie op maat. Dus soms niet, soms heel veel en vaak ook ergens daartussenin. Ik ben ook groot voorstander van de representatieve democratie en sta dus terecht in dit vak. Lokaal mogen burgers één keer in de vier jaar overal over meebeslissen en dat is geen flauw argument. Ik vind dat participatie niet moet doorslaan en dat is precies de reden waarom ik hier sta en toch ja kan antwoorden op de vraag die u stelde. De voorzitter: U verdedigt de representatieve democratie, dus er zijn voor u ook grenzen aan waar burgers over mee mogen beslissen. Wat zijn voor u zaken waarover een burger echt niet mag meebeslissen, maar waarvoor hij een representant moet kiezen?. Voorstemmer: Als je beslissen definieert als niet naar de omgeving luisteren, dan formuleer je dat heel erg krap. Een beslissing over de begroting in formele zin gebeurt gewoon in de gemeenteraad, maar dat wil niet zeggen dat al de mensen die in gemeenteraden zitten niet luisteren naar hun omgeving. Luisteren naar de omgeving en praten met mensen is ook een vorm van participatie. Maar op uw vraag antwoord ik dat de begroting formeel door de gekozen vertegenwoordigers wordt vastgesteld. Die beslissen daarover. De voorzitter: Is er iemand die ook het gevoel heeft dat de betrouwbaarheid van de overheid sowieso in het geding is? Als je namelijk de kant op gaat dat je burgers laat meebeslissen, dan kun je een heel grillige overheid krijgen. Als je het aan representanten overlaat, kan het probleem ontstaan dat die representanten helemaal niet goed kunnen aggregeren en de belangen helemaal niet kennen en de partijen helemaal niet goed ingebed zijn in de samenleving. Eigenlijk is de overheid in ieder geval al ten dode opgeschreven? Twijfelaar: Ik wil eerst even zeggen dat ik een populist ben, ik heb PVV gestemd. Ik vergelijk de samenleving met een onderneming, desnoods een multinationale, maar in ieder geval een nationale onderneming waar aan de top bepaalde beslissingen genomen
Minisymposium Haarlemmermeer 7 oktober 2010
39
worden, denk aan Ahold, maar daar ging het fout, of aan de HEMA. Aan de basis in de filialen van die firma’s werd een heleboel ruimte gelaten. In onze samenleving is het rijk de top van de onderneming en dat heeft een aantal filialen. Dat zijn de gemeenten die al of niet met elkaar samenwerken net als filialen dat kunnen doen. En dan zijn er ook nog de klanten. Die zijn belangrijk en in dit geval zijn het de kiezers. Die klant komt bij de onderneming omdat hij er een product kan krijgen dat hij wil hebben, dat in kwaliteit voldoet en dat ook qua prijs nog interessant is. Die filialen hebben ook klantenraden die kijken of er bijvoorbeeld goed geëtaleerd wordt. Als je de Nederlandse samenleving als een onderneming ziet, dan kun je de differentiatie van inspraak aangeven. De voorzitter: Maar er is wel een heel groot verschil tussen gemeenten. Ik woon in de ene gemeente want ik heb daar een huis gekocht. Ik kan niet zeggen dat het filiaal, bijvoorbeeld de gemeente Amsterdam, me niet bevalt en dat ik naar een ander filiaal ga want dan moet ik gaan verhuizen. Bij een bedrijf ligt dat toch anders. Ik kan naar de HEMA gaan of naar de Blokker of naar de Wibra want die liggen allemaal aan de Kinkerstraat, maar ik kan niet naar een andere gemeente dan Amsterdam toe. Ik heb dan toch geen keuze in gemeenten? Twijfelaar: In zoverre, dat u via de wijkraad of het wijksteunpunt van de wijk waar u woont een aardige inspraak kunt krijgen. Maar ik wil ook nog even zeggen dat de vierde macht van de ambtenaren niet onderschat moet worden. En wij maken het mee, in bepaalde raden en ook in de gemeente, dat er wel inspraak is, maar dat we het idee hebben dat de ambtenaren grote invloed hebben. En ik generaliseer ik niet, want het is wel de vierde macht. Zo zie ik bijvoorbeeld op het ministerie van WVS dat op het gebied van welzijn ambtenaren hebben bedacht dat er een nieuwe vorm van welzijn te creëren is. Een organisatie heeft onderzoek gedaan en heeft geconstateerd dat 10% kan worden bezuinigd op de ambtenaren. Die ambtenaren zijn nu al bezig om in de samenleving situaties te creëren waardoor er nog meer werk komt. Het klinkt wat negatief, maar onderschat de vierde macht niet. Overigens heb ik ook waardering voor de deskundigheid van die ambtenaren. De voorzitter: Dat is een goed punt. We hebben de hele tijd de dichotomie gesteld dat burgers beslissen of vertegenwoordigers beslissen. U wijst er nu op dat er ook beslissingen worden genomen door de vierde macht, de ambtenaren. We moeten tot een afronding komen. Als er iemand is die vindt dat een heel belangrijk punt nog naar voren gebracht moet worden, dan wil ik die nog de kans geven dat punt te maken. Uit de zaal: Mijn probleem is over de jaren heen geweest dat de overheid de gemeenten taken oplegt, maar dat die taken niet worden vergoed. De voorzitter: De gemeenten krijgen meer taken zonder dat ze de benodigde budgetten krijgen. Uit de zaal: Dat zou een keer moeten stoppen en de gemeente zou wat mij betreft echt een keer burgerlijk ongehoorzaam mogen zijn. Als u weet wat de WMO gaat kosten ten opzichte van wat er uit het Gemeentefonds komt, dan is dat waanzinnig, dat kan de gemeente niet opbrengen. Dus het vrije stukje begroting wordt steeds kleiner. En dat is volgens mij verkeerd. De voorzitter: En daar ziet u een gevaar in voor het voorzieningenniveau, maar ook voor wat burgers nog kunnen zeggen over de lokale overheid. Dat lijkt mij een heel duidelijk punt. Ik wil even de hoogleraar de kans geven om een slotwoord uit te spreken en dat geeft mij de gelegenheid om een samenvatting te formuleren voor de afronding
40
Minisymposium Haarlemmermeer 7 oktober 2010
Conclusies/afsluiting Professor In ‘t Veld: Dat is goed. Dagsluitingen zijn ook aan universiteiten gemeengoed. Wat ik wil zeggen is dat een aardige bijeenkomst als deze een beetje de indruk vestigt dat voor- of tegenstanders van participatie het zouden willen afdoen met ja of nee, of zwart of wit, of wat dan ook. Ik ben het eens met alle mensen die gezegd hebben dat het participatieproces in aanvaardbare verhouding tot representatieve democratie moet komen te verkeren en dat we die processen ook moeten differentiëren naar gelang het doel van de participatie. Dus willen we de kwaliteit van de besluitvorming verhogen, willen we meer informatie, willen we meer passie, willen we een voorkeur of willen we differentiatie. En ten slotte is the proof of the pudding in the eating. Als we vanwege allerlei bezwaren besluiten om er nooit aan te beginnen op een serieuze manier, dan gaat het afkalvingsproces van de bestaande democratie gewoon door. Dat vind ik buitengewoon gevaarlijk en daarom roep ik u op om het in eigen kringen er nog eens over te hebben of we toch niet het gesprek zouden moeten beginnen over de verhouding tussen representatieve democratie en participatieve democratie. Dank u wel. De heer Krouwel: Ik wil allereerst de twee hooggeleerde heren danken voor hun mijns inziens zeer interessante bijdragen. En het is ook prettig dat zij allebei los spreken zonder dat ze een tekst oplezen, want dat heb ik veel te veel meegemaakt van hoogleraren. We zijn wel aan het denken gezet. Ook door het allereerste begin van de burgemeester. Dat heeft mij enorm aan het denken gezet. Hij zag twee crises: de economische crisis en de democratische crisis die eigenlijk in elkaar grijpen. En in de twee lezingen was te zien dat de economische crisis leidt tot enorme bezuinigingen die gevolgen zullen hebben voor de gemeenten. En daar hebben we ook over gesproken, wat zal er gebeuren bij gemeenten. Er wordt gezegd dat er taken zullen worden overgedragen zonder de benodigde budgetten, dat de ontevredenheid van burgers over het afnemende voorzieningenniveau groter zal worden en dat een aangename overheid een minder aangename overheid wordt. De economische crisis zal dus effect hebben op de democratische crisis. Ik noem mezelf altijd een beetje een expert op die democratische crisis want ik ben heel erg geïnteresseerd in politieke partijen. De crisis van de democratie zit hem volgens mij vooral in de politieke partijen. Dat hebben we vanavond weliswaar niet zo heel duidelijk neergelegd, maar wat ik zie is dat wat in de ene lezing het verlies van bindweefsel van de samenleving wordt genoemd ook in de politieke partijen terug te zien is. We hadden in Nederland eigenlijk een heel goede situatie in de democratie. Maar niet omdat we zo heel democratisch waren, want Nederland is volgens internationale standaarden eigenlijk helemaal niet zo’n democratisch land en onze politieke elite is enorm regentesk en de burgers hebben heel weinig te zeggen. Een CDA-congres waarbij leden mogen meebeslissen over kabinetsdeelname, geloof me, is zeer uniek. Normaal heeft de politieke elite van de drie grote volkspartijen, PvdA, CDA en VVD enorme controle over beslissingen of ze deelnemen aan kabinetten, wat voor beleid ze voeren en welke kandidaten er op lijsten staan. Nederlands was dus helemaal niet zo democratisch, maar onze politieke partijen hadden wel enorme maatschappelijke tentakels en waren heel goed in staat politici te rekruteren die heel breed gezag kregen in de samenleving en die mensen mee konden krijgen op een gigantisch politiek project. Als je kijkt wat door Nederland, wat toch eigenlijk een heel erg zompige delta is, wordt neergezet, dan is dat heel veel. Ik geloof dat we het op elf of twaalf na rijkste land ter wereld zijn met een enorm hoog voorzieningenniveau en een economie die internationaal meetelt. Vroeger hadden we ook nog onderwijs dat nog enigszins goed was en onderzoek, maar dan wordt minder. Met een investering is dat wel weer terug te halen. En dat alles is te danken aan een aantal grote volkspartijen die het gelukt was een sociaal vergelijk te bewerkstelligen en verschillende groepen in de samenleving niet alleen aan die partij te binden maar ook
Minisymposium Haarlemmermeer 7 oktober 2010
41
met elkaar een zeker compromis te laten sluiten. Wat je nu ziet is dat het bindweefsel in de samenleving aan het vervallen is en dat het compromis niet meer door politieke partijen wordt geformuleerd. Het wordt voor partijen heel moeilijk om een groot verhaal neer te zetten waarop die burger meegesleept kan worden. Vervolgens is het idee de burger meer en meer te laten deelnemen. En daar hebben we het vanavond ook over gehad. U bent daar optimistisch over, want het verhoogt het burgerschap en omdat de burgers een grote sprong hebben gemaakt in kennis en onderwijs kan die het ook zelf gaan doen. Maar uit het debat kwam ook heel duidelijk de vraag naar voren of de burger dan niet overvraagd wordt, moet de burger dan niet veel te vaak komen opdraven. Wil de burger dat wel? Er is nog ongeveer 2,3% van de Nederlandse bevolking lid van een politieke partij en dat betekent dat er maar een paar honderdduizend mensen lid zijn van een politieke partij. En daar is maar 10% van actief. Op het CDA-congres zag je dus bijna alle actieve leden van het CDA, maar dit was natuurlijk ook wel het moment voor CDA-leden om wat te doen. Het is volgens mij een heel groot probleem, en dat kwam vanavond ook een aantal keren in het debat naar voren, dat de burgers niet alleen de overheid gaan overvragen in het voorzieningenniveau, maar dat de overheid ook de burgers gaat overvragen in hun burgerschap en participatie. En dat is een centraal probleem dat vandaag naar voren kwam heel sterk gerelateerd aan het verlies van bindweefsel. Als je burgers alleen maar vraagt om deel te nemen zonder dat er politici zijn met een heel duidelijk verhaal en een heel duidelijke visie waartoe die burgers zich met al hun burgerschap kunnen verhouden, dan is er geen debat, maar zijn er schreeuwende burgers die ontevreden zullen zijn over de uitkomst, ongeacht wat die uitkomst is. Dat komt dan omdat er niet heel duidelijk een lijn wordt gezet en niet heel duidelijk de alternatieven worden geformuleerd die nodig zijn om een goed debat te voeren. Een goed debat bestaat niet alleen maar bij deelname en het burgerschap en de kennis en energie die burgers hebben, maar ook bij heel duidelijke alternatieven die worden voorgelegd en die komen volgens mij nog steeds van heel duidelijk geformuleerde politieke groeperingen met een verschillende visie op waar de samenleving heen moet. En als we dat verliezen in Nederland heeft het hele verhaal van vanavond heel weinig zin meer. Met die optimistische woorden wil ik u allemaal danken dat u hier vanavond was. U mag nog niet gaan borrelen, want de burgemeester neemt nog afscheid. Ik wil u in ieder geval hartelijk danken voor uw deelname aan mijn idiote spel met de vakken op de grond. Het woord is aan de burgemeester.
Het laatste woord: burgemeester Weterings Burgemeester Weterings: Dat geeft mij in ieder geval de gelegenheid om ook u, mijnheer Krouwel, heel hartelijk te bedanken voor de wijze waarop u deze discussie heeft geleid en iedereen letterlijk en figuurlijk tot het uiterste heeft bewogen om een standpunt in te nemen. Ik dank ook de beide inleiders, professor In ’t Veld en professor Elzinga, voor hun bijdrage aan deze discussie. De aanleiding was dus een vraag in de gemeenteraad van Haarlemmermeer toen we nog bezig waren met de voorbereiding van het VNG-congres in Friesland, namelijk of de raad niet een keer een stuk van het college kon krijgen waarin wordt ingegaan op de notitie die toen voorlag. De burgemeester had ergens een artikel in geschreven en een standpunt ingenomen, en dat is goed want dat bevordert de discussie, maar vervolgens vroeg de raad om een standpunt van het college. Toen heb ik besloten dat niet te doen, want als er één onderwerp is waar u zich als politieke partijen over moet uitspreken – en dat hoeft helemaal niet aan de hand van een stuk van het college – dan is dat juist over dit onderwerp, de toekomst en het perspectief van de gemeente. Wat betekent het als er fors bezuinigd moet gaan worden en wat betekent het als we de discussie moeten voeren over wel of niet meer taken erbij? De discussie over de schaalgrootte hoorde ook
42
Minisymposium Haarlemmermeer 7 oktober 2010
daarbij en daarover werd gevraagd of het wel of niet bedreigend zou zijn voor de kleinere gemeenten in de omgeving van Haarlemmermeer als de discussie over schaalgrootte gevoerd gaat worden. Toen hebben we besloten niet alleen de buren van Kennemerland, maar ook van Amstelland Meerlanden, de Duin- en Bollenstreek en de Rijnstreek uit te nodigen om mee te doen aan de discussie. En volgens mij hebben we vandaag die discussie gehad. De gemeenteraad van Haarlemmermeer zal in ieder geval ter voorbereiding van het congres op 12 november a.s. zeker nog een keer over de resolutie spreken en ik ga ervan uit dat alle politieke partijen dan ook hun standpunt innemen. Dat moet juist bij deze discussie gebeuren, want als wij niet als politieke partijen, dus u als vertegenwoordigers in de gekozen organen, een standpunt innemen over de wezenlijke vragen die hier voorliggen, dan gaat het volgens mij mis met de vertegenwoordigende democratie. Ik wil graag de aandacht vragen voor een aantal heel belangrijke opmerkingen die de hooggeleerde heren aan het begin van de avond hebben gemaakt en wij zullen er dan ook voor zorgen dat u van ons een boekje krijgt waarin u het allemaal nog eens kunt nalezen. Ik vind het bijvoorbeeld zeker de moeite waard om nog eens na te denken over de stelling van professor Elzinga of wij moeten ermee doorgaan al die taken in medebewind te aanvaarden. Of moeten we zeggen dat we het alleen doen als we als gemeente er ook werkelijk iets over te zeggen krijgen want wij moeten aan de burgers uitleggen waarom wij de taak zo gaan uitvoeren en kunnen niet zeggen dat we de taak uitvoeren omdat men in Den Haag bedacht heeft dat wij die taak zo moeten uitvoeren. Ik koppel daaraan dat ook de discussie over het belastingbeleid van de gemeente dat gevoerd moet gaan worden, want die discussie in de gemeenteraad en met de burgers krijg je alleen maar als je als raadslid ook meteen moet verklaren of je wel of niet bereid bent voor de uitvoering van die taak op het niveau zoals jij het wilt hebben de prijs aan de burger wilt vragen. Ik wil bij u ook graag nadere aandacht vragen voor datgene wat professor In ’t Veld terecht te berde heeft gebracht. Het zijn hele existentiële vragen als er gesteld wordt dat de representatieve democratie wellicht zijn langste tijd heeft gehad. De analyse van de heer In ’t Veld over wat er anders is dan twee eeuwen geleden is volgens mij glashelder. De vraag of er een ander systeem mogelijk is, is relevant. De wens om aan te sluiten bij een meer participatieve democratie is ook herkenbaar. Je zou ook kunnen zeggen dat de verandering in het CDA waarbij het opeens mogelijk is dat 5000 leden zich wel uit kunnen spreken over wat er gebeurt in ieder geval ook die participatieve democratie in het oude, al dan niet vermolmde, partijenstelsel van Nederland heeft gebracht. Dat zijn ontwikkelingen die je in ieder geval in die drie grote partijen terugziet. Ook andere partijen hebben die ledendemocratie al ingevoerd. Een punt dat onderbelicht is gebleven, maar dat volgens mij zeker nog eens goed bekeken moet worden – en de heer In ’t Veld heeft daar ook artikelen over geschreven die ik bij u wil aanbevelen – is het punt van de media. Als er gekeken wordt naar de ontwikkeling binnen de media – en hier in de gemeente zijn allemaal politici en bestuurders actief die weten hoe ragfijn dat spel is en hoe belangrijk dat ook kan zijn – waarbij het niet meer top-down is en er herkenbare (hoofd)redacteuren zijn die iets vinden en de publieke opinie mede bepalen, blijkt dat het veel meer bottom-up is en dat wij inderdaad te maken hebben met negen miljoen Nederlanders die actief zijn op de social media en mede beïnvloeden wat wij vinden en hoe wij daarmee verdergaan. Het is volgens mij echt tijd om in de raden en niet alleen die van Haarlemmermeer, maar ook bij buren die discussie verder met elkaar te voeren. Wij hebben u dit in ieder geval graag aangeboden. En dan kan het ook gebeuren dat wij gezamenlijk vanuit dit gebied in het westen van Nederland die discussie ook binnen de VNG voeren. Voor dit moment wil ik de discussie zeker ook bevorderen aan de bar die is geopend. Het officiële gedeelte van de avond is gesloten (22.40 uur). Dank u wel.
Minisymposium Haarlemmermeer 7 oktober 2010
43
Links D.J. Elzinga, rechts Th.L.N. Weterings
R.J. in 't Veld
A.P.M. Krouwel
Thorbecke 2.0: naar een vernieuwde Nederlandse overheid Discussienotitie Twee crises tegelijkertijd nopen tot een fundamentele herbezinning op de manier waarop maatschappij en overheid zich in Nederland tot elkaar verhouden. Waar de gevoelde crisis in de verhouding burger – overheid al langer speelde, is daar het afgelopen jaar de financieeleconomische crisis bijgekomen. Niets doen is ècht geen optie. Als er een moment voor een koerswijziging is, dan is dat nu. Een koerswijziging in de verhouding burger-overheid, én een koerswijziging in de inrichting van het openbaar bestuur. Niet in de laatste plaats omdat bezuinigingen in voorzieningen voor burgers bij diezelfde burgers de vraag oproepen waar en hoe de overheid zèlf de broekriem aantrekt.
1. NIEUWE WAARDEN Laat meer aan burgers en bedrijven en minder aan de overheid Het motto van de komende tijd is onvermijdelijk: laat het meer aan de mensen zelf. Ten eerste omdat we eerlijk moeten zijn: de overheid kan nooit beantwoorden aan de groeiende vraag naar zekerheden die domweg niet geboden kùnnen worden. Dit ondanks haar omvang en de professionaliteit van haar ambtenaren. Bovendien moet de overheid keuzes maken omdat zij – zeker de komende tijd - haar middelen zal zien afnemen. Die keuzes maken de overheid hoe dan ook vatbaar voor kritiek, en dat tegen de achtergrond van toch al grote vertrouwenscrisis. Maar wanneer keuzes uitblijven, wordt die crisis nóg groter. Het afnemen van middelen voor de overheid is deels een onafwendbaar proces door de economische omstandigheden. Het is echter ook noodzakelijk om het economische herstel niet af te remmen door een (te) hoge belasting- en premiedruk. En tot slot zijn door de vergrijzing de arbeidskrachten juist búiten de overheid hard nodig. Dat alles vereist een nieuw perspectief. Het perspectief van de burgers en bedrijven geldt als vertrekpunt. En dat perspectief is gericht op de maatschappelijke prestaties van de overheid.
Besturen is vertrouwen in de samenleving Internationaal wordt wel onderscheid gemaakt tussen high trust en low trust societies. High trust societies, waarin burgers elkaar redelijk vertrouwen, hebben een ongekend concurrentievoordeel omdat de bureaucratie beperkt blijft. De overheid hoeft immers niet alles te controleren. Hoewel Nederland in internationaal perspectief behoort tot de high trust samenlevingen, is onze overheid georganiseerd als in een low trust society.
VNG – Discussiestuk – 23 maart 2010
45
Nederland moet daarentegen weer de volle vruchten gaan plukken van het feit dat het nog steeds een high trust society is. Dat betekent ruimte voor de burger en een bescheiden opstelling van de overheid. Dat gebeurt overigens reeds. In de afgelopen decennia zijn participatie en co-productie van beleid, in elk geval op lokaal niveau, begrippen die inwoners en ondernemers in staat te stellen hun eigen zaken in eigen hand te nemen. Budgetten worden in toenemende mate ter beschikking gesteld van (groepen van) inwoners die daarmee zelf aan de slag kunnen. Daarmee worden delen van gemeenschapszorg dus ‘buiten het huis’ geplaatst. Deze ontwikkeling zou met kracht moeten worden doorgezet. Niet ‘de overheid’ is verantwoordelijk voor veel zaken in de buurt en straat van de inwoners en ondernemers, maar diegenen moeten zelf het heft in handen nemen. In staat worden gesteld om dat te doen. Zeer veel overheidstaken kunnen de inwoners en ondernemers best zelf uitvoeren. Sterker: dat kunnen ze vaak beter en goedkoper dan de huidige overheid. Wel moeten uiteraard de basisvoorzieningen voor met name de kansarmen in stand worden gehouden.
Back to basics: de overheid gefocust op haar kerntaken Een fundamentele herbezinning is nodig op de taken van de overheid. De overheid legt haar rol als ‘alleseter’ af en ontwikkelt zich tot een sterke speler met een meervoudige missie: Mensen de ruimte geven. Het komt op hen neer. Dat vereist dat ook verantwoordelijkheden worden (terug)gegeven aan mensen om die ruimte te benutten. Zij moeten daar ook aan worden gehouden. En daarin worden tegemoetgekomen. Dus: vraagsturing; klantgericht en efficiënt. Plus de ruimte om – ook collectieve - zaken zélf op te pakken middels particulier initiatief; een eeuwenoud Nederlands fenomeen. Hier wordt niet eenvoudigweg gepleit voor meer marktwerking, maar wel voor een minder versnipperde overheid die de eigen taken goed doet en de burger minder beknelt door middel van allerlei toezicht- en handhavingsvormen. De focus ligt hier juist op ontwikkeling. Als mensen verantwoordelijk zijn, moeten zij sterk genoeg zijn om die verantwoordelijkheid te dragen. Dat betekent een voldoende opleidingsniveau en integratie in de samenleving. Bied steun als het niet gaat. Sociale voorzieningen en zorg zijn adequaat en garanderen een minimumstandaard die past in een 21e-eeuwse ontwikkelde samenleving. Ook hier: klantgericht en efficiënt. Betalen, bepalen en genieten van de dienst liggen in één hand: die van de burger zelf. Straal gezag uit als overheid om een samenleving te creëren waarin het recht geldt en veiligheid wordt geboden. Ook internationaal. En tot slot: geef gehoor. Democratische legitimatie is fundamenteel. Er is behoefte aan identificatie en herkenbaar leiderschap, aangevuld met vormen van directe democratie.
De nieuwe overheid Wat vraagt dit van de overheid als organisatie? Essentieel is de aansluiting bij burgers en bedrijven. Dat betekent dat de overheid dichtbij de burgers en bedrijven staat als het gaat om te leveren maatschappelijke prestaties. Hóe die tot stand komen interesseert deze minder dan dàt ze tot stand komen. Waar burgers en bedrijven nu mee worden geconfronteerd, is een veelheid aan overheidsorganisaties die allemaal een beetje en dus geen van alle ècht verantwoordelijk zijn voor hun taakgebied. Dat leidt binnen en tussen deze overheden tot een worsteling op alle niveaus: waar zijn wij van; wat doen wij eigenlijk voor wie, en wie is verantwoordelijk? De versnippering van de overheid leidt tot afstemmingsproblemen en dubbel werk. Als gevolg hiervan blijft de arbeidsproductiviteit van de overheidssector fors achter bij de stijging van de welvaart. Het spreekt voor zich dat moet worden gestreefd naar een efficiënt overheidsapparaat.
46
VNG – Discussiestuk – 23 maart 2010
Een slank en kwalitatief sterk Openbaar Bestuur biedt ruimte en maakt geen overbodige aanspraak op het economisch potentieel. Om ruimte te bieden maakt controle plaats voor vertrouwen. Richting burgers en bedrijven maar ook tussen bestuurslagen. Zo kunnen we het dan ook af met minder ambtenaren. Niet onbelangrijk, want Nederland kent inmiddels bijna één miljoen ambtenaren, waardoor 12,7 % van de Nederlandse beroepsbevolking als ambtenaar zijn salaris verdient. Dè overheid bestaat niet. Toch kan het huidige ondoorzichtige en diffuse conglomeraat worden ontvlochten tot een samenspel van organisaties die ieder ownership tonen en resultaatgericht zijn. Je gaat erover of niet. Daarbij zijn er geen tussenstructuren en dus ook geen bestuurlijke drukte. Daarbij past ook een sterke afbouw van het huidige overdadige toezicht van en tussen overheden. Ook hier zijn de voordelen evident. Zo doorbreken we immers de spaghetti van overleggen tussen overheidslagen, interdepartementale vergaderingen en breed samengestelde commissies. Dubbel werk wordt voorkomen en overheden werken niet meer langs elkaar heen. De verantwoordelijkheden zijn duidelijk èn bij één overheidslaag belegd. Een versnelling van besluitvorming is dan het resultaat. En dat is een must, want op dit moment worden geen heldere besluiten genomen en wordt te weinig tempo gemaakt. De nieuwe overheid zal eerdere en betere resultaten leveren.
2. NAAR EEN NIEUW BESTUUR Doorontwikkeling naar een nieuw bestuur Thorbecke geloofde in een dynamisch proces van interactie en aanpassing, in een samenspel tussen delen en geheel. Nu is het tijd om daarin door te pakken. Het perspectief op een nieuw bestuur betekent vooral een herschikking van taken en verbinding tussen bestuurders en inwoners. Daarbij wordt nadrukkelijk het uitgangspunt van de burgers en bedrijven gekozen; de blik gaat van daaruit naar de overheid.
Zeggenschap en organisatie De relatie tussen de burger en de overheid is op twee manieren te definiëren. Ten eerste in termen van zeggenschap: hierin is de burger iemand die zijn of haar omgeving mede-bepaalt. Dit kan via of met de overheid, die daarvoor dicht bij de burger moet staan en wordt gestuurd door de (samengestelde) wensen van deze burger. Burgers zien zichzelf in dit verband in de eerste plaats als wijk- en dorpsbewoner. Zij zoeken het vooral in de nabije leefomgeving en ervaren daarbij steeds minder relatie met de overheid. Dus als het gaat om een leefbare en veilige woonomgeving, fietspaden en straten, het schoolplein en dergelijke zijn het de burgers die leidend zijn. Daarvoor is een overheid nodig die als partner dichtbij hen staat. Daarnaast is er de ‘front-office’-functie, waarvan de burger wil dat die gewoon goed geregeld is, hoe het ook is georganiseerd. Dit is een relatie die als een cliëntrelatie kan worden gezien. Hier is de burger vragende partij, maar wel bij een enkele aanbieder. Hier spelen aspecten als klantvriendelijkheid en efficiency een rol. Dit zijn overheidstaken die optimaal en daarmee noodzakelijkerwijs op een grotere schaal moeten worden georganiseerd, zonder daarbij uiteraard de toegankelijkheid uit het oog te verliezen. Op dit moment worden reeds veel diensten op maat, en steeds meer elektronisch, geleverd. Overwegingen van optimale zeggenschap als het gaat om de directe leefomgeving en optimale organisatie als het gaat om dienstverlening moeten leidend zijn in de gedachtevorming over een nieuw bestuur. De grote uitdaging is dus om op een slimme manier schaalvergroting èn schaalverkleining tegelijkertijd te organiseren. De maatschappelijke schaal van problemen en efficiënte oplossingen wordt manifest, en tegelijkertijd krijgt de burger de plaats die hem toekomt.
VNG – Discussiestuk – 23 maart 2010
47
Organisatorische consequenties Welke organisatorische consequenties kunnen hieruit worden getrokken, als stip op de horizon? Het uitgangspunt van de burger betekent dat die overheid die het dichtst bij die burgers en bedrijven staat, leidend is. Dat is de eerste overheid. Deze overheid moet het waarmaken. De andere overheden treden terug uit dit domein. Dat voorkomt onnodige bestuurlijke drukte en verwarring, die ontstond omdat de ‘hogere verdiepingen in het huis’ steeds vaker activiteiten gingen ontplooien op de ‘begane grond’. Maar vooral zal er veel meer dan nu het geval is aan de inwoners (en mogelijk ondernemers) overgelaten moeten worden. De directe leefomgeving wordt weer het domein van de burger zelf, die met en via een overheid als partner daaraan vorm geeft. De uitvoering van overheidstaken die geen onmiddellijk verband houden met de directe leefomgeving, geschiedt op die schaal waar dit het meest efficiënt is. Die wordt aangestuurd door de eerste overheid of de Rijksoverheid. Ook samenwerking met de markt in PPSconstructies komt vaak voor. De Rijksoverheid is in de toekomst met name dienstbaar aan deze eerste overheid, en voert coördinatie in gebiedsoverstijgende grote vraagstukken. Plus vanzelfsprekend activiteiten richting de EU.
Meer inzet op het buurt-, dorps- en wijkniveau De schaal van de directe leefomgeving is er een van de lokale gemeenschap. Het lokaal bestuur heeft reeds ervaring in het geven van verantwoordelijkheden en beslissingsvrijheid op dit niveau, het dichtst bij de burger. Hier is sprake van een scala aan vergaande en minder vergaande vormen. Gesproken wordt over burgerparticipatie op diverse niveaus op de ‘participatieladder’: van ‘slechts’ informeren tot de ultieme vorm, het meebeslissen door burgers. Hierin moet worden doorgezet om burgers zoveel mogelijk zeggenschap over de eigen leefomgeving te geven. Zonder daarmee een nieuwe bestuurslaag met bijbehorende bureaucratie te creëren. Burgers krijgen de mogelijkheid om zelf het heft in handen te nemen. Met dorps-, wijk- of buurtbudgetten krijgen burgers of burgerorganisaties bevoegdheden die daarvoor uitsluitend aan volksvertegenwoordigers en gemeentebestuurders werden voorbehouden. Mensen die de buurt kennen, kunnen zaken voor en in de buurt realiseren. Samen ontwikkelen zij een gemeenschappelijke visie op buurt, dorp of wijk. Zo worden mensen betrokken bij de inrichting van hun samenleving, en moet de overheid zich reorganiseren van een aanbod naar vraaggerichte organisatie: op kleine schaal en voor overzichtelijke problemen wordt het contact tussen burger en bestuur hersteld. De voorwaarde is wel dat in deze vorm ook vrijheid wordt geboden. Van de betrokken bewoners wordt enige scholing en inzet verwacht. Voorts moet de afspiegeling in het oog worden gehouden, en de mate van democratische besluitvorming en verantwoording.
Ontwikkelingslijnen Hoe vertalen we deze uitgangspunten in een concrete verandering in het openbaar bestuur? De geschiedenis leert dat opgelegde blauwdrukken zeer vaak niet worden ingezet, en hoogst zelden worden voltooid. Toch moet een consequente innovatie worden ingezet in het Openbaar Bestuur. Een innovatie die concrete vorm krijgt via de onderstaande ontwikkelingslijnen. Thorbecke ging in zijn staatsvorming uit van drie lagen van sterke, autonoom opererende eenheden in een onderlinge afhankelijkheidsrelatie. Nog steeds gaan wij uit van drie krachtige, autonome lagen, al zijn dat anno 2010 Europa, Rijk en decentraal.
48
VNG – Discussiestuk – 23 maart 2010
Met name op het vlak van het decentrale territoriale bestuur kunnen grote slagen worden gemaakt naar een overheid die dichtbij de burger staat én in staat is haar dienstverlening effectief en efficiënt te organiseren. Hoe zien die slagen er precies uit, gezien vanuit het perspectief van burgers? s /NDEROP MOET DE OVERHEID WEER AANSLUITEN BIJ HET LOKALE BELANG $IRECT OP DE SCHAAL boven die van individuele burgers is er de lokale gemeenschap. Hier organiseren burgers zich zelf, langs lijnen van dorpen en buurten. Dit proces van onderaf kan worden ondersteund door de overheid, zowel organisatorisch als met dorps- en wijkbudgetten. Het is een appèl op de eigen inzet. Het effect zou moeten zijn dat mensen zich weer betrokken voelen. s "EKEKEN VANUIT DE BURGER ZIJN DE OVERHEIDSACTIVITEITEN OP DE SCHAAL BOVEN DIE VAN DE directe omgeving een wirwar van loketten, organisaties, samenwerkingsverbanden en bestuurslagen. Hier moet een stroomlijning plaatsvinden naar een manier van organiseren waarbij integraal taken worden behartigd op een effectieve en efficiënte schaal. Zo ontstaan overheden waar de burger echt op kan bouwen, overheden die in uitvoering dichtbij de burger opereren, deze centraal stellen en waar een integraal pakket diensten op professionele wijze wordt geleverd. Deze nieuwe overheid heeft een belastinggebied dat aansluit bij de nieuwe taken. Dat is óók een onderdeel van de aansluiting van de overheid bij de burger. s $E BESTUURLIJKE ORGANISATIE VAN HET WATERBEHEER KAN HIER WORDEN INGEPAST :O KUNNEN kennis en capaciteit van de uitvoering van beheertaken worden gebundeld. Ook de kennis en capaciteit rond de regierol, planvorming en beleidsvoorbereiding kan worden gestroomlijnd. Binnen de regionale schaal kan meer worden samengewerkt. s -ET EEN EFFECTIEVE EN EFlCIÑNTE OVERHEID OP DEZE SCHAAL KAN DE 2IJKSOVERHEID meer loslaten. Zowel beleidsmatig als in de uitvoering is er immers een hele sterke eerste overheid. Dan is de vraag is of ministers voor sommige terreinen, waar ze nog systeemverantwoordelijk voor zijn, dat nog langer moeten blijven. Bovendien kunnen inspecties en toezicht danig worden gereduceerd. We zouden toe kunnen gaan naar zes à zeven departementen, zogeheten ‘kerndepartementen’. Naast het stellen van nationale wettelijke kaders houden deze departementen zich bezig met die vraagstukken die de territoriale grenzen van de eerste overheid overschrijden; met name op het gebied van ruimtelijke ordening en infrastructuur. Met andere woorden: het middenbestuur, dat is de Rijksoverheid! Een andere hoofdtaak is de nationale vertegenwoordiging in ‘Brussel’ en de rest van de internationale wereld. s $E %5 WORDT n OOK WEER VANUIT HET PERSPECTIEF VAN DE BURGER TEGEMOET GETREDEN door een zelfbewuste, krachtige Nederlandse (Rijks)overheid die achter zich de zaken goed op orde weet. Zo kan zij onze wensen en behoeften richting Europa vertalen in plaats van andersom de Europese agenda vertalen in (uitvoerings)eisen richting burger en decentrale overheden. Deze ontwikkelingslijnen kunnen los van elkaar worden ingezet.
Het proces De hierboven geschetste ontwikkelingslijnen betekenen een innovatieproces in het openbaar bestuur. Dat proces zal in de verdere toekomst leiden tot een beeld dat sterk verschilt van het huidige. Om daar te komen, moeten betekenisvolle stappen worden gezet op het niveau van de huidige gemeenten, samenwerkingsverbanden en provincies. Daar moet uiteindelijk een nieuwe, sterke eerste overheid tot stand komen zoals hierboven is aangegeven. Hoe dan ook zullen we in de toekomst een ander openbaar bestuur zien dan nu. De ontwikkeling richting een sterke(re) eerste overheid is al lang ingezet. De vraag is niet of,
VNG – Discussiestuk – 23 maart 2010
49
maar hóe deze ontwikkeling verder zal gaan. Daarbij zijn drie scenario’s denkbaar: 1. Verder gaan op de huidige weg van versterking van de lokale overheid, maar zonder verdere ingrijpende wijzigingen. De verwachting is dat de gemeenten (mede tegen de achtergrond van de heroverwegingen van het Rijk) meer taken toebedeeld zullen krijgen. Daarnaast doemt zowel een autonome als een door het Rijk ingegeven financiële taakstelling op. De gevolgen laten zich raden. 2. Een andere denkbare toekomst is er een waarbij regio’s zich doorontwikkelen tot die eerste overheid door een substantieel takenpakket voor hun rekening te nemen. Het gaat daarbij om een bundeling van beleid en uitvoering, op diverse taakgebieden waar nu soms autonoom wordt geopereerd en soms wordt samengewerkt, soms wordt gedelegeerd of gemandateerd, soms is gedecentraliseerd of gedeconcentreerd. Denk aan:
s s s s s s s s s
6ERKEER EN VERVOER 6EILIGHEID 'EZONDHEID /NDERWIJS !RBEIDSMARKT *EUGD %CONOMIE 7ATER -ILIEU
Het zijn terreinen waar nu nog sprake is van die bijna spreekwoordelijke lappendeken van regelingen, organisaties en verantwoordelijkheden. En dat terwijl de maatschappelijke vraagstukken vaak dwarsverbanden kennen: arbeidsmarkt én onderwijs, veiligheid én gezondheid, verkeer én economie. Het is de overheid die als frietsnijder optreedt door deze samenhangende problemen verkokerd te benaderen! Dat kan beter door de grenzen congruent te maken en daarbinnen de krachten te bundelen. Zo kunnen gemeentelijke, provinciale en waterschapstaken worden gestroomlijnd en uitgevoerd op een nieuw slagvaardig niveau: dat van de regio. Het verder integreren van processen levert ook besparingen op; de huidige gemeenschappelijke regelingen geven efficiencyvoordelen met name in de primaire processen. Daar zit de winst. Daarom moeten de samenwerkingsvormen worden ontdaan van de huidige complexe bestuurlijke aansturingsvorm. Dat regio’s reeds nu een belangrijk integrerend kader kunnen vormen, wordt bijvoorbeeld bewezen door de huidige grensregio’s. Letterlijk en figuurlijk op afstand van de departementen wordt zelfs over de grenzen intensief samengewerkt op terreinen die regionaal spelen. 3. Het is ook denkbaar dat bestaande gemeenten alleen of met elkaar versmolten de bovengenoemde opgave aan kunnen. Ook in dat geval ontstaat een krachtige eerste overheid, die we regio-gemeenten kunnen noemen. Ook deze regio-gemeenten kunnen taken op alle bovengenoemde taakvelden voor hun rekening nemen. Dit levert ook nóg meer besparingen op, omdat niet alleen de primaire processen worden gestroomlijnd maar ook de ingewikkelde bestuurlijke aansturing via regio-verbanden wordt vereenvoudigd. In die gemeenten waar die taken strak worden uitgevoerd, heeft de provincie geen toegevoegde waarde meer.
50
VNG – Discussiestuk – 23 maart 2010
Bij deze drie scenario’s wordt binnen de grenzen van de huidige Grondwet gewerkt aan een innovatie van bestuurlijk Nederland. In sommige delen van het land kan daarmee meteen worden begonnen. Voor een langere termijn zal het misschien niet voldoende zijn en moeten wijzigingen in de Grondwet de dan reeds gegroeide situatie recht doen. Maar hoe dan ook kan en moet nu worden begonnen met de noodzakelijke innovatie van bestuurlijk Nederland.
VNG – Discussiestuk – 23 maart 2010
51
Ontwerp resolutie ‘Het perspectief van gemeenten‘
1.
Dit is het moment
1.1
Twee crises tegelijkertijd versterken de urgentie om tot merkbare verbeteringen te komen in het openbaar bestuur in Nederland. Waar de gevoelde crisis in de verhouding burger – overheid al langer speelde, is daar het afgelopen jaar de financieel-economische crisis bijgekomen. Er moet iets gebeuren. Dit is het moment daarvoor. Het perspectief van de burger staat centraal; dat betekent dat er meer aan de mensen zelf moet worden overgelaten. De overheid kan nu eenmaal niet op alle terreinen aan het groeiende en uiteenlopende verwachtingenpatroon van haar burgers tegemoetkomen. Wel worden uiteraard de basisvoorzieningen voor met name de kansarmen in stand gehouden. Ook de financieel-economische situatie noopt tot maatregelen. De overheid maakt keuzes omdat zij – zeker de komende tijd – haar middelen zal zien afnemen. Bovendien roepen bezuinigingen in voorzieningen voor burgers bij diezelfde burgers de vraag op waar en hoe de overheid zèlf de broekriem aantrekt.
1.2
1.3
2.
Gemeenten geven ambities vorm
2.1
Mensen moeten weer meer zelf het heft in handen krijgen, al naar gelang hun mogelijkheden. Veel huidige overheidstaken kunnen best door inwoners en ondernemers zelf worden uitgevoerd. De overheid legt dus haar rol als ‘alleseter’ af, en vindt aansluiting bij burgers en bedrijven. Dat betekent dat de overheid dichtbij de burgers en bedrijven staat als het gaat om te leveren maatschappelijke prestaties. Wanneer dit perspectief van de burgers en bedrijven als vertrekpunt wordt genomen, is de gemeente de dichtstbijzijnde overheid. Dat is de positie van de gemeenten als ‘eerste overheid’. De ambities van de overheid in de komende tijd worden dan ook via de gemeenten vormgegeven. Dat kan door het uitvoeren van meer taken dicht bij de burger. Op lokaal niveau kan dat beter én efficiënter dan door Rijk of provincie. Andere overheden kunnen beter terugtreden uit het domein dicht bij de burger. Dat voorkomt onnodige bestuurlijke drukte en verwarring over verantwoordelijkheden.
2.2
2.3
2.4
2.5
Ontwerpresolutie - ‘Het perspectief van gemeenten‘
53
2.6
Gemeenten staan dus voor de dubbele uitdaging om de relatie tussen overheid en burgers te verbeteren en hun bestuurlijke taken slagvaardig en efficiënt uit te voeren.
3.
De taken van gemeenten
3.1
Overheidstaken moeten zo dicht mogelijk bij de burger worden belegd. Dáár kan het best de afweging worden gemaakt wat aan de burger zelf kan worden overgelaten en wat de overheid moet doen. Met gevoel voor de lokale situatie, maatwerk en doortastendheid. Wij pleiten dan ook voor een verdere versterking van het takenpakket van de gemeente. Met name op het terrein van werk, zorg, jeugd, veiligheid, gebiedsontwikkeling en water moeten daarin stappen worden gemaakt. Dit zijn vanzelfsprekend niet de enige terreinen waar gemeenten stappen voorwaarts willen zetten. Ook wonen is een voorbeeld van een terrein dat bij uitstek gebaat is bij ruimte voor de gemeenten en decentralisatie van mogelijkheden en middelen. Bij werk (o.a. Wajong, SW, WWB) moet worden gekozen voor een integrale benadering voor de verschillende doelgroepen ongeacht hun uitkeringsrechten. Met decentralisatie en maatwerk kunnen dan veel kosten worden bespaard en wordt de effectiviteit van re-integratie verhoogd. Participatiebeleid begint bij de lokale agenda voor maatschappelijke participatie en activering. Bundeling van krachten is nodig via werkpleinen en arbeidsmarktregio’s, onder bestuurlijke regie van gemeenten. Gemeenten worden belast met de uitvoering van een geïntegreerde regeling gericht op activering en participatie. Teneinde gemeenten in staat te stellen hun lokale zorgtaken nog doelmatiger uit te voeren, moeten onderdelen uit de AWBZ (en deels zorgverzekeringswet) met de daarbij behorende middelen naar de Wmo worden overgeheveld. Het gaat daarbij om de mobiliteitshulpmiddelen en –voorzieningen, de gelden voor de MEE-organisaties (de cliëntondersteuning), de persoonlijke verzorging en de begeleiding. Effectieve preventie draagt bij aan het beheersen van de kosten van de zorg; met een verschuiving van middelen van het eind naar het begin van het zorgtraject kunnen gemeenten dit effectief organiseren. Op het gebied van jeugdzorg is nieuwe wetgeving nodig en een nieuwe financieringsystematiek, die gemeenten in staat stellen de verantwoordelijkheid voor samenhangende ondersteuning en hulp aan kinderen en hun gezinnen vorm te geven en waar te maken. Effectief veiligheidsbeleid vergt een integrale aanpak door politie (en brandweer), justitie en gemeente. Gebiedsgebonden politiezorg, waarbij opsporen, signaleren en handhaven worden gecombineerd, is zeer effectief. Bij de hervorming van de politie moet dan ook worden gekozen voor versterking van lokale sturing en blijvende verbinding met de bestuurlijke regio. Gemeenten willen tempo maken met gebiedsontwikkeling. Grote projecten hebben vaak te maken met onaanvaardbare vertragingen. De complexiteit van de regelgeving en de veelvuldige wijzigingen creëren een bijna onwerkbare situatie. Daarnaast kan de samenwerking tussen overheden beter. Wat nodig is, is een compacte en efficiënte projectprocedure die zorgt voor bundeling van de procedures van alle uitvoeringsbesluiten (inclusief de rechtsbescherming). Waterveiligheid, een goed waterbeheer in de stad en het landelijk gebied en een kosteneffectieve (afval)waterketen zijn van groot belang op lokaal niveau. Een versterking van de relatie tussen gemeenten en waterschappen, zowel bestuurlijk in de beleidsvorming en programmering als organisatorisch in de uitvoering, biedt meer efficiency en doelmatigheid. Het bestuur van de waterschappen kan worden ondergebracht bij de gemeenten. De waterschappen kunnen als publiek lichaam blijven bestaan.
3.2
3.3
3.4
3.5
3.6
3.7
3.8
3.9
54
Ontwerpresolutie - ‘Het perspectief van gemeenten‘
4.
Wat dit vergt van gemeenten en het rijk
4.1
Gemeenten ontwikkelen zich verder naar een lokaal bestuur dat dichtbij de burger staat én in staat is zijn dienstverlening effectief en efficiënt te organiseren. Dat vergt het nodige van henzelf en van de rijksoverheid. Op lokaal niveau vraagt het bovenstaande: - sterke gemeenten die zelfstandig of door samenwerking zorgen voor voldoende bestuurskracht; - voldoende handelingsruimte voor gemeenten bij de uitvoering; - duidelijke bevoegdheden van gemeenten richting maatschappelijke organisaties; - en voldoende financiële middelen voor nu en in de toekomst. Het grotere takenpakket van gemeenten rechtvaardigt een groter lokaal belastinggebied. Een deel van het rijksbelastinggebied moet daarom worden verschoven naar het gemeentelijk belastinggebied. Deze verschuiving mag per saldo niet tot een lastenverhoging voor de burger leiden. De normeringsystematiek (‘samen trap op, samen trap af’), waarbij de algemene uitkering in het gemeentefonds is gekoppeld aan de rijksuitgaven, wordt hervat. Daarbij wordt bij het instapniveau rekening gehouden met het ‘tussen haakjes plaatsen’ van deze systematiek in de afgelopen jaren. Cumulatie-effecten voor de gemeentefinanciën ten gevolge van bezuinigingen bij het rijk moeten worden voorkomen.
4.2
4.3
4.4
5. Hoe dit in de toekomst te organiseren: Thorbecke 2.0 5.1
5.2 5.2.1
5.2.2
5.2.3
5.2.4
Wat nu moet worden ingezet, is een innovatieproces in het openbaar bestuur. Dat proces zal in de verdere toekomst leiden tot een beeld dat sterk verschilt van het huidige. Om daar te komen, moeten betekenisvolle stappen worden gezet op het niveau van de huidige gemeenten, samenwerkingsverbanden en provincies. Daar moet uiteindelijk een nieuwe, sterke eerste overheid tot stand komen. De ontwikkeling richting een sterke(re) eerste overheid is al lang ingezet. De vraag is niet of, maar hóe deze ontwikkeling verder zal gaan. In ons eindperspectief zien wij drie krachtige, autonome bestuurslagen: Europa, rijk en decentraal. Direct op de schaal boven die van individuele burgers is er de lokale gemeenschap. Hier organiseren burgers zich zelf, langs lijnen van dorpen en buurten. Dit participatieproces van onderaf kan - zonder te komen tot een nieuwe bestuurslaag - worden ondersteund en versterkt door de overheid, zowel organisatorisch als bijvoorbeeld met dorps- en wijkbudgetten. Op de schaal boven die van de directe omgeving moet een stroomlijning plaatsvinden naar een manier van organiseren waarbij integraal taken worden behartigd op een effectieve en efficiënte schaal. Zo ontstaan overheden die in uitvoering dichtbij de burger opereren, deze centraal stellen en waar een integraal pakket diensten op professionele wijze wordt geleverd. Met een effectieve en efficiënte overheid op deze schaal kan de rijksoverheid meer loslaten. Zes à zeven kerndepartementen zijn dan genoeg, en ook inspecties en toezicht kunnen danig worden gereduceerd. Naast het stellen van nationale wettelijke kaders houden de departementen zich bezig met die vraagstukken die de territoriale grenzen van de eerste overheid overschrijden; met name op het gebied van ruimtelijke ordening en infrastructuur. Met andere woorden: het middenbestuur, dat is de rijksoverheid! Een andere hoofdtaak is de nationale vertegenwoordiging in ‘Brussel’ en de rest van de internationale wereld. De EU wordt – ook weer vanuit het perspectief van de burger - tegemoet getreden door een zelfbewuste, krachtige Nederlandse (rijks)overheid die achter zich de zaken goed op orde weet. Zo kan zij onze wensen en behoeften richting Europa vertalen in plaats van andersom het vertalen van de Europese agenda in
Ontwerpresolutie - ‘Het perspectief van gemeenten‘
55
5.3
5.4
5.5
56
(uitvoerings)eisen richting burger en decentrale overheden. Een stap richting dit eindperspectief is een sterkere inzet van gemeenten op het niveau van de regio. Hetzij via opschaling op regionaal niveau, hetzij via regionale samenwerking. In dat laatste geval moet, níet vrijblijvend, bundeling plaatsvinden van beleid en uitvoering op diverse taakgebieden. Taakgebieden waar nu soms autonoom wordt geopereerd en soms wordt samengewerkt, soms wordt gedelegeerd of gemandateerd, soms is gedecentraliseerd of gedeconcentreerd. Het zijn terreinen waar nu nog sprake is van die bijna spreekwoordelijke lappendeken van regelingen, organisaties en verantwoordelijkheden. Het verder integreren van processen levert ook besparingen op; de huidige gemeenschappelijke regelingen geven efficiencyvoordelen met name in de primaire processen. Daar zit de winst. Daarom moeten deze samenwerkingsvormen transparanter, slagvaardiger en slanker worden. De democratische verankering krijgt vorm in een directe(re) bestuurlijke verbinding met de gemeenten. Waar op regionaal niveau intensieve samenwerking dan wel schaalvergroting heeft geleid tot een voldoende sterk decentraal bestuur, wordt overgegaan tot de overdracht van provinciale taken. Zo wordt binnen de grenzen van de huidige Grondwet gewerkt aan een innovatie van bestuurlijk Nederland. In sommige delen van het land kan daarmee meteen worden begonnen. Voor een langere termijn zal het misschien niet voldoende zijn en moeten wijzigingen in de Grondwet de dan reeds gegroeide situatie recht doen. Maar hoe dan ook kan en moet nu worden begonnen met de noodzakelijke innovatie van bestuurlijk Nederland.
Ontwerpresolutie - ‘Het perspectief van gemeenten‘
Toelichting VNG-RESOLUTIE ‘HET PERSPECTIEF VAN GEMEENTEN’ (INZET VOOR DE KABINETSFORMATIE) De ambities van de gemeenten Burger en overheid in een veranderende samenleving De relatie tussen burger en overheid staat reeds langere tijd sterk onder druk en noopt tot een fundamentele herbezinning op de manier waarop maatschappij en overheid zich in Nederland tot elkaar verhouden. De recente financieeleconomische crisis versterkt de urgentie om op korte termijn tot zichtbare en voelbare verbeteringen te komen. Behalve een koerswijziging in de verhouding tussen burger en overheid, is een koerswijziging in de inrichting van het openbaar bestuur noodzakelijk. De samenleving is door trends als informatisering, internationalisering en individualisering, ingrijpend veranderd. De overheid moet zo spoedig mogelijk de juiste antwoorden weten te vinden op nieuwe vragen. Daarbij moet het perspectief van de burger centraal staan. Het motto van de komende tijd is onvermijdelijk: laat meer aan mensen zelf over, al naar gelang hun kunnen. De overheid kan nu eenmaal niet op alle terreinen aan het groeiende en uiteenlopende verwachtingenpatroon van haar burgers tegemoetkomen. Bovendien moet de overheid keuzes maken omdat zij – zeker de komende tijd – haar middelen zal zien afnemen. Dit alles laat vanzelfsprekend onverlet dat basisvoorzieningen voor kansarmen in stand moeten blijven. Meer taken naar de gemeenten Ook gemeenten staan voor de dubbele uitdaging om de relatie met de burgers te verbeteren en hun bestuurlijke taken slagvaardig en efficiënt uit te voeren. Gemeenten hebben als de overheid die het dichtst bij de burger staat, de ambitie om hun takenpakket verder uit te breiden. Het gaat immers om taken op het terrein van werk, zorg, gebiedsontwikkeling, veiligheid en jeugd, die vragen om lokale affiniteit, maatwerk en doortastendheid. Concreet pleiten de gemeenten voor (verdere) decentralisatie van de AWBZ, jeugdzorg en arbeidsmarktbeleid (o.a. Wajong, SW, WWB). Daarnaast is een snellere uitvoering van grote gemeentelijke projecten van cruciaal belang en dient de aansturing en het beheer van de politie lokaal verankerd te blijven.
Werk Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor de participatie van alle burgers. Dat is terecht omdat juist gemeenten in staat zijn mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt op maat te bedienen met lokale inkleuring. Op dit moment bestaan echter teveel regelingen voor gelijksoortige doelgroepen, die een grote afstand tot de arbeidsmarkt gemeen hebben en niet op eigen kracht een reguliere baan kunnen vinden. Dat leidt enerzijds tot veel procesdrukte, een onheldere taakverdeling en georganiseerd wantrouwen aan de kant van de verantwoordelijke organisaties (ministeries, UWV, SVB en gemeenten) en anderzijds tot onduidelijkheid en onbegrip aan de kant van burgers. Deze bezwaren worden weggenomen door te kiezen voor een integrale benadering voor de verschillende doelgroepen ongeacht hun uitkeringsrechten. Dan kunnen veel kosten worden bespaard en wordt de effectiviteit van re-integratie verhoogd. Belangrijkste onderdelen van deze integrale benadering zijn: - arbeidsmarktbeleid door samenwerkende gemeenten;
Ontwerpresolutie - ‘Het perspectief van gemeenten‘
57
-
-
minder top-down sturing vanuit ministeries en ZBO’s; één aanpak voor verschillende doelgroepen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt; in het eerste jaar na beëindiging van een dienstverband is de werkgever verantwoordelijk voor re-integratie en activering; na het eerste jaar gaat deze verantwoordelijkheid over naar de gemeenten; vereenvoudigen van administraties door stroomlijning van begrippen en bevoegdheden en op termijn één administratie; komen tot een heldere verantwoording. Laat de werkpleinen functioneren op basis van jaarplannen, op te stellen door gemeenten in de regio en UWV samen. Laat de wethouders in de regio van de 100 werkpleinen verantwoordelijk zijn voor de sturing op het werkplein; Decentralisatie en maatwerk is het devies. Participatiebeleid begint bij de lokale agenda voor maatschappelijke participatie en activering. Bundeling van krachten van gemeenten is nodig op de schaal van 100 werkpleinen, als het gaat om toeleiding naar (regulier) werk. Voor afspraken met branches/sectoren biedt een grotere opschaling naar 30 arbeidsmarktregio’s zeker voordelen.
Wmo en preventie; decentralisatie AWBZ In Nederland worden de meeste financiële middelen voor zorg besteed aan het einde van het zorgproces. Voorkomen is beter dan genezen. Desondanks is de preventieve inzet zeer beperkt. Daarnaast wordt de overtuiging dat het huidige zorgsysteem op termijn niet houdbaar is, steeds sterker. De gevolgen van de vergrijzing moeten echter wel worden opgevangen. Een forse inspanning op preventie kan daartoe bijdragen. Effectieve preventie kan veel geld besparen. Gemeenten willen en kunnen dat organiseren. De middelen voor preventie zijn tot nog toe zeer beperkt. Een substantiële verschuiving van middelen van het eind van het zorgproces naar het begin zal macro forse besparingen opleveren, terwijl de zorg voor degenen die er op aangewezen zijn betaalbaar blijft. De VNG bepleit dan ook realisatie op korte termijn van de genoemde verschuiving. Bezuinigingen op de AWBZ en de Zorgverzekeringswet leiden rechtstreeks tot een groter beroep op de gemeentelijke verantwoordelijkheid in het kader van de Wet Publieke Gezondheid en de Wmo. Gemeenten hebben eerder succesvol de Wmo ingevoerd en staan klaar om een bredere verantwoordelijkheid op zich te nemen. Teneinde gemeenten in staat te stellen hun lokale zorgtaken nog doelmatiger uit te voeren, moeten onderdelen uit de AWBZ (en deels Zorgverzekeringswet) met de daarbij behorende middelen naar de Wmo worden overgeheveld. Het gaat hierbij om de mobiliteitshulpmiddelen en – voorzieningen, de gelden voor de MEE-organisaties (de cliëntondersteuning), de persoonlijke verzorging en de begeleiding.
Jeugdzorg Gemeenten willen, mede op basis van het rapport “Van klein naar groot” van de commissie Zorg om jeugd (commissie Paas), werken aan de verdere ontwikkeling en uitbouw van centra voor jeugd en gezin, die verantwoordelijk worden voor: - Jeugdgezondheidszorg en preventie; - Opvoed- en opgroeiondersteuning; - Eerstelijns ambulante hulp, inclusief laagfrequente en langdurige hulp aan multiprobleemgezinnen; - Het inroepen van kortdurende gespecialiseerde jeugdzorg via een verwijzing; - Coördinatie en casemanagement; - Samenhang met het lokale jeugdbeleid; - Afstemming met de school gefinancierde leerlingenzorg. Hiervoor is nieuwe wetgeving nodig en een nieuwe financieringsystematiek, die
58
Ontwerpresolutie - ‘Het perspectief van gemeenten‘
gemeenten in staat stellen de verantwoordelijkheid voor samenhangende ondersteuning en hulp aan kinderen en hun gezinnen vorm te geven en waar te maken.
Veiligheid Effectief veiligheidsbeleid vergt een integrale aanpak door politie (en brandweer), justitie en gemeente. Gebiedsgebonden politiezorg, waarbij opsporen, signaleren en handhaven worden gecombineerd is zeer effectief. Door de lokale verankering zijn handhavingarrangementen met andere toezichthouders als BOA’s en particuliere beveiligers onder regie van de gemeenten realiseerbaar. Het rijk dient bij de hervorming van de politie dan ook te kiezen voor versterking van lokale sturing. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten: - het lokale veiligheidsplan moet een wettelijke status krijgen; - de gemeente heeft recht op inzicht in de beschikbaarheid en inzet van de politie en het beslag dat het Openbaar Ministerie daarop legt; - het OM moet meer ruimte krijgen om in de lokale driehoek afspraken te maken; - veiligheidsregio’s moeten verlengd lokaal bestuur blijven. Helaas speelt het rijk op dit moment volledig de centralistische kaart en levert ieder stap meer centrale sturing op. Een veiligheidsorganisatie waar de lokale politiek niet bij kan zal echter weinig effect sorteren. Gemeenten blijven alles in het werk stellen om hun positie in het veiligheidsdomein te verstevigen.
Gebiedsontwikkeling In iedere gemeente moet worden geïnvesteerd in ruimtelijke ontwikkelingen. Mede hierdoor nemen gemeenten het grootste deel van de publieke investeringen voor hun rekening. Gemeenten willen tempo maken met gebiedsontwikkeling. Grote gemeentelijke projecten hebben, net als rijksprojecten, vaak te maken met onaanvaardbare vertragingen. Vertragingen van tien jaar zijn geen uitzondering en besluitvorming verloopt stroperig en complex. Vooral de samenwerking tussen overheden kan beter. Gemeenten, provincies en rijksoverheid werken langs elkaar heen en elkaar tegen. Gezamenlijk overleg tussen alle betrokken partijen moet ervoor zorgen dat iedereen tijdig en gecoördineerd aan het werk gaat. De Crisis- en herstelwet biedt een mogelijkheid voor gemeentelijke projecten met nationale betekenis, maar er is meer nodig. Voor alle complexe ruimtelijke projecten is een goed gestructureerde voorbereidingsprocedure nodig om het risico op juridische fouten te verminderen. Gelet op de complexiteit, is naast een goede samenwerking van de verschillende gemeentelijke onderdelen goede afstemming met de andere overheden noodzakelijk. Daarbij gaat het niet alleen om juridische vraagstukken, maar vooral om de houding om samen maatschappelijk belangrijke voorzieningen te realiseren. Complementair bestuur is een absolute voorwaarde voor het verhogen van het tempo in de gebiedsontwikkeling. De besluitvorming wordt daardoor transparanter en kwalitatief beter. Een goed gestructureerde voorbereiding biedt meer duidelijkheid en participatiemogelijkheden voor burgers. Voorwaarden voor decentralisatie Gemeenten willen en kunnen taken op lokaal niveau beter én efficiënter uitvoeren. Om gemeenten daartoe in staat te stellen moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan: - sterke gemeenten moeten zelfstandig of door samenwerking zorgen voor voldoende bestuurskracht; - handelingsruimte voor gemeenten bij de uitvoering; - duidelijke bevoegdheden richting maatschappelijke organisaties; - voldoende financiële middelen voor nu en in de toekomst.
Ontwerpresolutie - ‘Het perspectief van gemeenten‘
59
Financiële ruimte voor gemeenten Wat hun middelen betreft zijn gemeenten voor een belangrijk deel afhankelijk van het rijk. Gemeenten willen die afhankelijkheid van het rijk beperken door een verschuiving van een deel van het rijksbelastinggebied naar het gemeentelijke belastinggebied. Een verschuiving die niet tot lastenverhoging voor de burger mag leiden. Het grotere takenpakket van gemeenten rechtvaardigt een groter gemeentelijk belastinggebied. Daarnaast dient de normeringsystematiek, de “samen trap op, samen trap af” afspraak waarbij de algemene uitkering in het gemeentefonds is gekoppeld aan de rijksuitgaven, te worden hervat. De normeringsystematiek heeft in de afgelopen jaren zijn waarde bewezen en garandeert een rechtvaardige en evenredige verdeling van lasten en lusten voor gemeenten en rijk. Bij het instapniveau moet rekening worden gehouden met het ‘tussen haakjes plaatsen’ van deze systematiek in de jaren 2009, 2010 en 2011.
Noodzaak van gelijktijdige schaalverkleining en schaalvergroting Schaalverkleining: terug naar de burger Er is sprake van een te lage betrokkenheid van burgers bij het lokaal bestuur, weinig inzet van de eigen capaciteiten van burgers en bedrijven voor het oplossen van problemen in de eigen (leef)omgeving en een bovenmatig grote bureaucratie. Dit is niet alleen een probleem voor het benodigde vertrouwen en de samenwerking tussen burger en bestuur, maar ook een probleem in het licht van de huidige financiële crisis. We moeten burgers en bedrijven meer ruimte geven om zaken zelf op te pakken. En hen meer invloed geven en betrokken krijgen bij het beleid, de besluiten en de uitvoering door de overheid. Gemeenten hebben reeds aanzienlijke ervaring met het geven van verantwoordelijkheden aan burger en bedrijf en het organiseren van inspraak en participatie. Gemeenten moeten hiermee aan de slag om de komende jaren de relatie met hun burgers te verbeteren en samen met hen de opgaven voor de toekomst aan te pakken. De schaal van de directe leefomgeving is er een van de lokale gemeenschap. Het lokaal bestuur heeft reeds ervaring in het geven van verantwoordelijkheden en beslissingsvrijheid op dit niveau, het dichtst bij de burger. Hier is sprake van een scala aan vergaande en minder vergaande vormen. Gesproken wordt over burgerparticipatie op diverse niveaus op de ‘participatieladder’: van ‘slechts’ informeren tot de ultieme vorm, het meebeslissen door burgers. Hierin moet worden doorgezet om burgers zoveel mogelijk zeggenschap over de eigen leefomgeving te geven. Zonder daarmee een nieuwe bestuurslaag met bijbehorende bureaucratie te creëren. Burgers krijgen de mogelijkheid om zelf het heft in handen te nemen. Met dorps-, wijk- of buurtbudgetten krijgen burgers of burgerorganisaties bevoegdheden die daarvoor uitsluitend aan volksvertegenwoordigers en gemeentebestuurders werden voorbehouden. Mensen die de buurt kennen, kunnen zaken voor en in de buurt realiseren. Samen ontwikkelen zij een gemeenschappelijke visie op buurt, dorp of wijk. Zo worden mensen betrokken bij de inrichting van hun samenleving, en moet de overheid zich reorganiseren van een aanbod naar vraaggerichte organisatie: op kleine schaal en voor overzichtelijke problemen wordt het contact tussen burger en bestuur hersteld. De voorwaarde is wel dat in deze vorm ook vrijheid wordt geboden. Van de betrokken bewoners wordt enige scholing en inzet verwacht. Voorts moet voor zover relevant de afspiegeling in het oog worden gehouden, en de mate van democratische besluitvorming en verantwoording. Schaalvergroting: organisatie en schaal vloeien logisch voort uit de taken Nu bestaat bestuurlijk Nederland uit een veelheid aan overheidsorganisaties met deels overlappende verantwoordelijkheden. Er is sprake van overlap bij zowel de
60
Ontwerpresolutie - ‘Het perspectief van gemeenten‘
verschillende formele bestuurslagen (rijk, provincies en gemeenten) als een groot aantal tussenstructuren. Deze versnippering van de overheid leidt tot afstemmingsproblemen en dubbel werk. Kortom het kan en moet efficiënter en transparanter. Taken die geen onmiddellijk verband houden met de directe leefomgeving, dienen op de meest efficiënte schaal te worden georganiseerd, waarbij ook de samenhang met andere beleidsterreinen in het oog moet worden gehouden. Kortom: organisatie en schaal moeten logisch en efficiënt voortvloeien uit het samenhangende takenpakket van de decentrale overheid. Het streven moet daarom zijn de inspanningen op beleidsterreinen die gemeenten binnen samenwerkingsverbanden doen, te bundelen. Op deze wijze vindt stroomlijning plaats van de regionale besluitvorming en de aanpak van maatschappelijke vraagstukken op het terrein van arbeidsmarkt, onderwijs, veiligheid, gezondheid, verkeer en economie. Veel overheidstaken betreffen een ‘front-office’-functie, waarvan de burger wil dat die gewoon goed geregeld is, hoe het ook is georganiseerd. Hier is de burger vragende partij, maar wel bij een enkele aanbieder. Hier spelen aspecten als klantvriendelijkheid en efficiency een rol. Dit zijn overheidstaken die optimaal en op een grotere schaal kunnen worden georganiseerd, zonder dat daarbij de toegankelijkheid verloren gaat. De backoffice voor deze ’dienstverleningstaken’ kan dus ook op deze grotere en congruente schaal worden georganiseerd. Tegelijkertijd moeten de front-offices goed blijven aansluiten bij de directe leefomgeving. Elektronische dienstverlening speelt daarbij een belangrijke rol. Verdere integratie van processen leidt ook tot besparingen. Gemeenschappelijke regelingen leveren immers bewezen efficiencyvoordelen op, met name in de primaire processen. Deze samenwerkingsvormen moeten transparanter, slagvaardiger en slanker worden. De democratische verankering krijgt vorm in een directe(re) bestuurlijke verbinding met de gemeenten.
Toekomst gemeenten, provincies en waterschappen Goed functionerende regionale samenwerking of gemeenten op regionale schaal leiden ertoe dat het takenpakket van provincies verder kan worden beperkt, en – bij een krachtig regionaal bestuur – kan worden ondergebracht bij regio’s. Ook de rijksoverheid kan verder decentraliseren onder het motto “vertrouwen en loslaten”. Zowel beleidsmatig als in de uitvoering is er met goed functionerende regionale samenwerking immers een slagvaardige eerste overheid. Deze eerste overheid opereert waar mogelijk dichtbij en in samenwerking met de burger en waar nodig op regionaal niveau. Een en ander leidt ertoe dat ook de rijksoverheid compacter kan worden vormgegeven. Zes à zeven ‘kerndepartementen’ zouden zich naast het stellen van nationale wettelijke kaders bezig kunnen houden met die vraagstukken die de territoriale grenzen van de eerste overheid overschrijden, met name op het gebied van ruimtelijke ordening en infrastructuur. Inspecties en toezicht vanuit de rijksoverheid zouden verder kunnen worden gereduceerd. Gemeenten en waterschappen zijn de laatste decennia steeds meer elkaars partners geworden. Gemeenten zien daarbij het belang om afwegingen in het waterbeheer steeds meer op elkaar af te stemmen. Waterveiligheid, een goed waterbeheer in stad en landelijke gebied en kosteneffectieve afvalwaterketen zijn van groot belang op lokaal niveau. Daarbij wordt ten behoeve van effectieve en doelmatige uitvoering van overheidstaken op lokaal en bovenlokaal niveau gehecht aan verdere integratie en versterking van de onderlinge relatie, zowel bestuurlijk in de beleidsvorming als organisatorisch in de uitvoering. Het bestuur van de waterschappen kan worden ondergebracht bij de gemeenten. De waterschappen kunnen als publiek lichaam blijven bestaan.
Ontwerpresolutie - ‘Het perspectief van gemeenten‘
61
Hoofdstuk 5 uit de resolutie Het perspectief van gemeenten ná de ALV van 8 juni 2010: Epiloog: Hoe dit in de toekomst te organiseren a. De VNG vraagt van het komende kabinet een duidelijke visie op de toekomst van het openbaar bestuur, op korte en lange(re) termijn. b. In de vormgeving van het proces waarlangs veranderingen tot stand komen, dienen de gemeenten als medeoverheid te worden betrokken. c. De omvang en met name de complexiteit van de huidige bestuurlijke organisatie van Nederland dient te worden teruggebracht. d. Het rijk ontwikkelt geen nieuwe structuren en doet geen nieuwe bestuurlijke inrichtingsvoorstellen, zoals de inrichting van elf veiligheids- of politie-regio’s. e. Gemeenten willen doorgaan met de invulling van hun ambitie als eerste overheid. Dat doet een onverminderd beroep op het vergroten van de bestuurskracht van gemeenten. Daarom gaan gemeenten door met het versterken van de onderlinge regionale samenwerking en met schaalvergroting door gemeentelijke herindeling. In dit proces gaat het om een goede balans tussen kwaliteit en bestuurlijke slagkracht aan de ene kant, en herkenbaarheid en verbondenheid voor de inwoners van gemeenten, aan de andere kant.
Vereniging van Nederlandse Gemeenten
62
Agendapunt 7 Resolutie ‘Het perspectief van gemeenten’ De voorzitter kondigt agendapunt 7 aan, de resolutie ‘Het perspectief van gemeenten’. Zij geeft een toelichting op het traject van het moment van vastlegging door het bestuur tot aan deze Algemene Ledenvergadering. De voorzitter “Op de resolutie zijn de nodige amendementen en moties en ook andere reacties ontvangen. Wij hebben u vorige week deze reacties toegezonden en ik heb zonet in mijn jaarrede ook aangegeven dat er binnen en tussen de gemeenten heel wisselend wordt gedacht over de resolutie. En dat kan ik heel goed begrijpen. Met name overigens over hoofdstuk vijf, Thorbecke 2.0, over de bestuurlijke inrichting van Nederland. Dat was en dat is onderwerp van uitvoerige en diepgaande discussies. Wij nemen die signalen, dames en heren, heel serieus. Hoe de discussie ook inhoudelijk verloopt, het feit alleen al dat dat zoveel losmaakt betekent dat we er verder over moeten praten. En ik ben heel blij dat wij dat gesprek ook doen. En niet zoals zovelen in de beslotenheid van eigen kring, maar gewoon in het openbaar, transparant en in alle openheid. Daar kunnen andere bestuurslagen in mijn ogen wel een voorbeeld aan nemen, als ik zo eens om mij heen kijk. Naast inhoudelijke opmerkingen bij de resolutie komt ook in heel veel reactie naar voren dat de tijd om de resolutie met de leden voor te bereiden te kort is geweest. Dat neem ik mijzelf en dat nemen wij ons als bestuur kwalijk dat we dat niet hebben onderkend op een tijdiger moment. Maanden – en ik probeer uit te leggen hoe wij daar wellicht een lichte tunnelvisie hebben gehad – voor het uitkomen van de heroverwegingsvoorstellenrapp orten van begin mei was natuurlijk al bekend dat de werkgroep Kalden zou komen met mogelijk verstrekkende voorstellen voor de inrichting van het openbaar bestuur. Toen hebben we al ons als bestuur in de werkgroep Thorbecke 2.0 uitvoerig gesproken. Wat zou daarbij nu onze inzet moeten zijn? En na de val van het kabinet van februari jl. raakte het denken over een resolutie inclusief de toekomst van de bestuurlijke organisatie van ons land in een stroomversnelling. Om in de kabinetsformatie ook onze inzet te kunnen formuleren was het noodzakelijk om vandaag in die ledenvergadering te komen tot besluitvorming over de resolutie. We wisten dus wel dat de voorbereidingstijd krap was en hebben geprobeerd zo voortvarend mogelijk om over de resolutie op een goede manier met u te spreken en dat in een periode dat u als gemeente nog volop bezig was met de start van de nieuwe raden en ook met de vorming van de nieuwe colleges.
Agendapunt 7 (Resolutie) - ‘Het perspectief van gemeenten‘
63
Op 23 maart heeft het bestuur de notitie Thorbecke 2.0 vastgesteld en op 9 april is die naar de leden toegezonden ter bespreking in een Flitscongres dat we op 12 april jl. in Amersfoort hebben gehouden. Mede op basis van het gesprek in Amersfoort is de resolutie ‘Het perspectief van gemeenten’ opgesteld en die resolutie is op 7 mei als een voorstel aan de Algemene Ledenvergadering aan de leden toegezonden. En vervolgens heeft de VNG in samenwerking met een aantal provinciale afdelingen ledenconsultaties georganiseerd in Barneveld op 11 mei en in Rotterdam op 20 mei jl. Tot 26 mei konden de leden amendementen indienen op de resolutie. Daar hebben negentien gemeenten gebruik van gemaakt, zowel met amendementen als met moties en ook andere reacties. Op 31 mei hebben wij die aan u gezonden vergezeld van een brief waarin we hoofdstuk 5 van de resolutie terugtrekken om aan te houden om daar op een later moment verder over te praten. Op 3 juni hebben wij u overigens per ledenbrief nog een aantal reacties van de gemeenten toegezonden. Vandaag heeft u als het goed is bij de stembalie de volledige set met alle reacties ontvangen. Ondertussen hebben interviews van mijzelf op 11 mei met www.nu.nl en met Ralph Pans op 19 mei in de Volkskrant de discussie over de resolutie op scherp gezet. Behalve de gemeenten is dat overigens ook de provincies niet ontgaan. Inmiddels hebben ook enkele provincies zich in de discussie gemengd. En dat is hun goed recht. Al met al dreigt de gedachtewisseling zich nu toe te spitsen op, zoals ik het maar noem, de bestuurlijke vergezichten. Want dat waren het. Bestuurlijke vergezichten op lange termijn, die zeker niet in de volgende kabinetsperiode ook tot uiting zullen komen en die ook wat ons betreft natuurlijk ongewis zijn. Terwijl juist de concrete opgave die nu spelen onze echte volledige inzet ook vragen. En dat is de reden waarom wij als bestuur hebben gezegd dat het niet zo mag zijn dat we het vandaag alleen maar over de bestuurlijke vergezichten gaan hebben en we vergeten dat we overmorgen aan tafel moeten in de formatie om te zorgen dat een kabinet goede dingen in zijn kabinetsakkoorden opneemt. Wij willen meer tijd om in de discussie der fundamenten over de lange termijn met u te voeren. Wij willen het graag hebben over de bestuurlijke toekomst van Nederland en waarschijnlijk u ook. Maar wij willen daar geen besluiten nemen op basis van een onbevredigend korte periode van het debat. Ons voorstel is gewoon verder praten over dit onderwerp in de komende tijd. Ik hoop dat u danondertussen het rapport dat de commissie Talent! heeft gemaakt en wat Roger van Boxtel vanochtend heeft aangeboden ook tot u wilt nemen. En ik hoop dat we dan ook echt een open gesprek zullen voeren. Ik zei het al in mijn jaarrede: zonder mes op de keel en zonder loopgraven te betrekken. Ik zou zeggen dat het juist sterk is al een vereniging als de onze – in Amersfoort heb ik gezegd dat we uiteindelijk een stelletje kalkoenen zijn, want we spreken wel over onze eigen toekomst – ook bereid is om te kijken hoe het er in de verre toekomst ook met ons zal uitzien. We hebben er overigens nadrukkelijk voor gekozen om niet de hele resolutie terug te nemen. We vinden het namelijk met het oog op de kabinetsformatie wenselijk om wel een aantal uitgangspunten vast te stellen. Laten we wel wezen, er komt een kabinetsformatie
64
Agendapunt 7 (Resolutie) - ‘Het perspectief van gemeenten‘
aan en daarna volgen onderhandelingen over een eventueel bestuursakkoord. Hoe je het ook went of keert, daar moeten wij de ambities van gemeenten wel in verwoorden. En wat we voor ogen moeten houden zijn de ambities op beleidsinhoudelijke vakgebieden die dus los staan van welke bestuurlijke toekomst of eindperspectief dan ook. En waar gaat het dan om? Ik noem de plannen zoals ze ook in de resolutie vermeld staan. Op het werk, om de belangrijke positie van gemeenten op dat vlak te versterken, om lokale zorgtaken, om onderdelen van de AWBZ over te hevelen en in te zetten op preventie, om de jeugdzorg om de verantwoordelijkheid naar de gemeente toe te halen, om het veiligheidsbeleid om met name de lokale aansturing te versterken in plaats van het veiligheidsbeleid echt op afstand te plaatsen, om op het gebied van gebiedsontwikkeling de procedures te stroomlijnen, en bij water om efficiency en doelmatigheid te verbeteren. Bovendien hebben we natuurlijk de nodige randvoorwaarden die we verbinden aan decentralisatie en een aantal financiële uitgangspunten die we richting het rijk willen uitdragen. Het zijn uitgangspunten die we los van welke bestuurlijke toekomst dan ook willen uitdragen in onze rol bij de kabinetsformatie en de daaropvolgende onderhandelingen over een eventueel nieuw bestuursakkoord. En een duidelijk mandaat terzake verstevigt onze onderhandelingspositie daarin zeer. In die onderhandelingen, dames en heren, hebben we natuurlijk niet zelf in de hand of de bestuurlijke inrichting van Nederland aan de orde komt. Het is een onderwerp dat in de aandacht staat. We kunnen natuurlijk ook niet tegenhouden dat er buiten de VNG over wordt gesproken en beslist. En tegen die achtergrond heeft het bestuur teruggegrepen op een aantal uitgangspunten die wij met elkaar in eerdere ledenvergaderingen hebben vastgesteld. En die uitgangspunten hebben wij verwoord in de ledenbrief van 31 mei jl. Ik zeg het nog maar een keer: dat zijn uitgangspunten die wij al in eerdere ledenvergaderingen gezamenlijk hebben vastgesteld en die we voorstellen waar mogelijk vandaag te herbevestigen. Met die uitgangspunten kunnen we dus de onderhandelingen in met een inhoudelijk verhaal over wat we willen, wat we er voor nodig hebben en hoe we dat willen doen. Resumerend stellen wij dus voor om de discussie over de bestuurlijke organisatie van Nederland op de lange termijn voort te zetten na deze ledenvergadering. Daar nemen wij vandaag nadrukkelijk geen besluit over. Er is een aantal beleidsinhoudelijke ambities die we willen uitdragen in de komende periode. Het bestuur wil daarmee aan de slag met het oog op de komende kabinetsformatie en de daaropvolgende onderhandelingen over een eventueel nieuw bestuursakkoord. En als de VNG wordt gevraagd om een uitspraak over de bestuurlijke organisatie, dan hanteren wij gewoon de uitgangspunten zoals we die eerder samen met u hebben geformuleerd. Dat zou ik nu verder in bespreking willen geven. Er is een aantal mensen dat zich heeft aangemeld als inspreker. Ik zou hier weer willen vragen dat diegenen die het woord willen voeren zich begeven naar één van de tafels daar. Als inspreker hebben zich in elk geval gemeld de heer Luesink – de burgemeester van Doesburg, de heer Kleijngeld – de burgemeester van Waalwijk, de heer Wienen – de burgemeester van Katwijk, en de heer Goedhart – de burgemeester van Noordwijkerhout. Als er meer zijn die willen spreken, dan kunnen zijn zich ook naar die tafel begeven en zich daarna bij mij melden. Dan begin ik bij de heer Luesink.”
Agendapunt 7 (Resolutie) - ‘Het perspectief van gemeenten‘
65
De heer Luesink, burgemeester van de gemeente Doesburg “Voorzitter, goedemorgen. Namens de afdeling Gelderland van de VNG wil ik het bestuur complimenteren met de openheid en de zorgvuldigheid waarmee het in de omstandigheden zoals zich die hebben voorgedaan hebben door de kabinetscrisis, de versnelling zoals die al is aangegeven door de voorzitter, heeft geprobeerd te acteren op dat wat in bestuurlijk Nederland en dat wat binnen onze vereniging aan de orde is. Dat is goed. De voorzitter heeft gezegd bestuurlijke vergezichten te hebben willen neerzetten. De afdeling Gelderland van de VNG vindt het vergezicht vergezocht. Althans, de eindlijn die daar gezocht wordt ligt een eind verder dan waar wij als leden zijn. Het is net geconstateerd door de voorzitter dat er sprake is van een gezocht draagvlak, dat het veel losmaakt en dat we met elkaar wat te doen hebben. Reden waarom de VNG Gelderland een brief heeft gestuurd die ook naar alle gemeenten in Nederland bekend is gemaakt waarin wij verzocht hebben de resolutie in te trekken. Niet in te trekken als inhoud, maar in te trekken om hem vervolgens in te zetten als agenda voor een intensief proces met de leden op de korte termijn. De afdeling Gelderland heeft in september inmiddels een bijeenkomst georganiseerd waarin wij met onze leden en met het bestuur van de landelijke VNG nadrukkelijk in gesprek willen over alles dat er in die resolutie staat. Het bestuur heeft daarop gereageerd met hoofdstuk vijf buiten de besluitvorming te brengen. Dat is mooi, dat is een reactie, dat is luisteren, dat is iets doen met wat in de vereniging aan de orde is. Maar wij vinden dat te weinig. Niet omdat wij alles willen hebben wat we beogen, maar omdat wij een samenhang veronderstellen. Het bestuur heeft een resolutie opgesteld als een bundeling van opvattingen en visies die resulteren in hoofdstuk vijf waar het gaat over de bestuurlijke inrichting. Wij zijn van mening dat ook in die eerste vier hoofdstukken elementen aan de orde zijn die discussie behoeven. Niet tot in de fundamenten, maar wel in de samenhang naar die bestuurlijke vormgeving. Reden waarom wij het bestuur alsnog vragen – en wij hebben ook de motie ingediend – de resolutie als geheel buiten de besluitvorming te houden en die vervolgens in te zetten als agenda voor gesprek. Ik wil kort reageren op de commissie Talent! De verbinding tussen Talent! en de presentatie van de heer Van Boxtel moet ik zoeken. Maar mogelijk heeft dat te maken met ruisend gruis. Wij in de Achterhoek kennen dat anders. Bij ons blinken sikkels, klinken sikkels en valt ruizend het graan. Ruis kan kwaliteit zijn. Er wordt gesuggereerd in het verhaal van de heer Van Boxtel dat vooral de burger last heeft van onze complexiteit en last heeft van de bestuurlijke drukte. Volgens mij hebben wij bestuurders vooral last van bestuurlijke drukte. En terecht, daar moet ook het een en ander gebeuren. Maar wij zijn heel goed in staat op de lokale schaal om die eerste overheid voor die burger goed en adequaat vorm en inhoud te geven. Ik vraag nadrukkelijk het congres, maar ook het bestuur om de resolutie heel nadrukkelijk als agenda neer te zetten en niet de discussie te sluiten door een stuk van de besluitvorming nu al voor te leggen en te laten afwikkelen. Dank u wel.”
66
Agendapunt 7 (Resolutie) - ‘Het perspectief van gemeenten‘
De heer Kleijngeld, burgemeester van de gemeente Waalwijk “Mevrouw de voorzitter, dames en heren, De resolutie is ingetrokken. In die zin is het een vrij moment om een aantal dingen te zeggen. Dat is ook goed, denken we. Ik vond het wat eufemistisch toen u zei ‘tunnelvisietje’. We gebruikten gemakkelijk verkleinwoorden waar het volgens mij geen verkleinwoorden zijn. Het proces. Als wij als gemeenten de gemeenteraad serieus nemen, dan moet je bij zo’n discussie absoluut permanent ruimte inruimen voor een rol van de gemeenteraad. Als je dat niet doet, vind ik dat je zeer ernstig moet twijfelen of we goed bezig zijn. Dat is een procesmatige opmerking. Ik vind dat u dat ook had moeten aanvoelen. Het tweede punt. Volgens mij zijn we ook wel erg sterk in Nederland om als het zo uitkomt vooral structuurdiscussies te voeren en ik vind dat dit hier een typisch voorbeeld van is. Een paar jaar geleden, gemeenten zestigduizend inwoners minimale schaal, nu de regio. En wat triggert bij die regio is toch met name de opmerking van de heer Pans, en wat in persconferenties gezegd wordt is op zich altijd wel interessant, ‘voor mijn part noem je dan die regio gemeente’. Gaan we dan niet heel erg gemakkelijk om met dat wat we een paar jaar geleden in Maastricht met elkaar bespraken onder de noemer van Eerste overheid? Gaan we dan niet heel gemakkelijk om met dat waar wij als gemeenten, juist wij als eerste overheid van zeggen: wat is het belangrijkste? Wat is ons eerste bestaansrecht? Ons contact met inwoners. Het heeft toch alles bij elkaar wel sterk het gehalte van vooral een systeemdisussie over structuren en systemen. Waar het volgens mij veel meer om moet gaan is om de democratische context. Hoe bewaar je in deze ingewikkelde samenleving toch uiteindelijk het contact met onze inwoners? En u gaat daar veel te gemakkelijk aan voorbij. Vergeeft u mij overigens een opmerking over dit geheel. Als wij praten over contributieverlagingen, misschien kan dit congres ook wel wat simpeler en wat minder graaierig. Dank u wel.”
De heer Wienen, burgemeester van de gemeente Katwijk “Voorzitter, U begon met een mooi beeld. U zei: het congres danst. En dat is mooi, maar het is ook een historische vergelijking, want dat was het Congres van Wenen. En terwijl het Congres danste, rukte Napoleon op. En de vraag is: wie is onze Napoleon? Het gaat om de toekomst van het bestuur dichtbij burgers. En die inzet van de resolutie, dat is een inzet waar ik me in herken, waarin de gemeente Katwijk zich herkent. Het gaat om bestuur dat zich bezighoudt met de directe leefomgeving van burgers en om bestuurders die werkelijk in gesprek zijn met burgers. En dat is tegelijkertijd ook onze hele grote zorg. Want het nu door u verwijderde vijfde hoofdstuk van de resolutie is wel het sluitstuk van een manier van denken over bestuur die naar onze overtuiging uiteindelijk in strijd is met de oorspronkelijke inzet. De oorspronkelijke inzet is: gemeenten zijn de eerste overheid, dichtbij burgers, dus zoveel mogelijk taken daar naartoe. Vervolgens om
Agendapunt 7 (Resolutie) - ‘Het perspectief van gemeenten‘
67
die taken goed te doen, opschalen, en uiteindelijk overhouden een bestuur dat ver van burgers af zit en waar taken worden weggehaald bij bestuurders en de democratie omdat het een schaal krijgt waardoor bestuurders niet meer dat directe contact met burgers over die directe leefomgeving hebben. Het is minder efficient, het wordt ambtelijker, het wordt bureaucratischer, het wordt zelfs niet beter. Nu hebt u gezegd: wij halen dat vijfde hoofdstuk weg. Want daar moeten we inderdaad toch eigenlijk wel een betere discussie over voeren. Het probleem is een beetje: tegelijkertijd zegt u, gezien het kabinet dat straks gevormd wordt, wij willen bij de kabinetsformateur iets neerleggen, en wij willen met dat kabinet weer een bestuursakkoord sluiten. Dus we hebben dus toch wel richting nodig, dus laten we die eerste delen van de resolutie wel vasthouden, want dat geeft ons een agenda. De vraag is nu: is de denkwijze zoals u die voorstaat er een waarvan u weliswaar het sluitstuk hebt weggehaald, maar waarvan je aanvoelt: eigenlijk is dat toch de inzet die onze vertegenwoordigers dan straks zullen hebben. Dat willen we in ieder geval toch niet en ik wil dat u daar heel duidelijk ook iets over zegt zo meteen. En als ik dan toch nog één punt kan maken: ik denk dat het pogen om zoveel mogelijk taken bij het lokaal bestuur neer te leggen ertoe leidt dat we het lokaal bestuur verliezen. Wat wij nodig hebben is naast sterkere gemeenten ook sterke regio’s, dus niet het afschaffen van een middenbestuur in Nederland. En ik denk dat u de mogelijkheid van differentiatie tussen gemeenten een plek moet geven in uw manier van denken. En wellicht dat die regio’s daar ook een rol in kunnen spelen. Dank u wel.”
De heer Goedhart, burgemeester van de gemeente Noordwijkerhout “Dank u wel voorzitter, Ik wil beginnen met u te complimenteren dat u de discussie over de bestuurlijke inrichting van Nederland verder hebt willen voeren. Maar mij moet van het hart dat u daarin wel wat hard van stapel bent gelopen en ook misschien wel iets te veel hebt laten beïnvloeden door wat in Den Haag bedacht wordt. Wij kunnen ons vinden in de lijn die we hebben ingezet met zijn allen dat wij meer bevoegdheden naar ons toe willen halen als gemeenten. Wij geloven ook in de efficiency daarvan, in het dichtbij de burger afhandelen van een aantal zaken die op landelijk niveau veel minder goed kunnen worden behandeld. Maar in een omgekeerde benadering terecht te komen waarin vierhonderd – als je het chargeert – van de vierhonderddertig gemeenten als een obstakel voor de bestuurlijke efficiency en effectiviteit worden neergezet, dat gaat ons wat te ver. En wat ons ook te ver gaat, is de gedachte dat het werk in de buurten en de wijken aan de burgers zelf zou kunnen worden overgelaten. Wij geloven wel in participatie, maar wij geloven juist in een overheid die ook in de wijken en de buurten dichtbij is en een sterke overheid is. Dus dat zijn twee lijnen waar wij niet aanleiding toe moeten geven dat wij denken dat gemeenten zich daar zouden moeten terugtrekken. Ik vind ook eerlijk gezegd dat als je als VNG je op dit terrein uitspreekt, je dan moet voorkomen dat je over de gemeenten heen gaat spreken. Ik denk dat wij de gemeenten moeten neerzetten als de eerste actor van de bestuurlijke verandering in Nederland. De praktijk leert dat vele gemeenten in hun samenwerkingsverbanden en de wijze waarop
68
Agendapunt 7 (Resolutie) - ‘Het perspectief van gemeenten‘
zij de taken op zich nemen die naar ze toe komen dat gemeenten, dat op een actieve en op een creatieve manier doen. Wat zich daar in de praktijk vormt moet natuurlijk wel gestructureerd worden. Dat moet in gesprek met de rijksoverheid in Den Haag gebeuren. Maar het zal niet zo moeten zijn wat u net in uw inleiding zei dat wij het ook niet zouden kunnen helpen wanneer in Den Haag buiten ons om daarover besloten wordt. Want dat is juist bij uitstek de functie van de VNG dat er niet op Haags niveau buiten ons om wordt besloten. Dus ik zou zeggen: leer de rijksoverheid dat de gemeenten de eerste actoren zijn in de bestuurlijke verandering van Nederland en garandeer ook dat gemeenten zelf de ruimte krijgen om die bestuurlijke verandering vorm te geven. Dank u wel.”
De heer Van Veldhuizen, burgemeester van de gemeente Hoorn “Dank u wel, mevrouw de voorzitter, Collagae, ik wil toch nog even iets zeggen en u complimenteren. Ik heb wat zoet en ik heb wat zuur. Ik begin voor de verandering eens met het zoet. Ik heb veel liever een VNG-bestuur dat voorop loopt en volgens sommigen af en toe wat te hard dan een VNGbestuur dat wacht op wat komen gaat. De nieuwe tijden zijn zo niet. Ik vind het verstandig dat na de flitscongressen en de reacties hoofdstuk vijf eruit genomen is en nog even in de wacht staat. Ik vind het buitgewoon onverstandig wat uit het Gelderse wordt voorgesteld: één tot en met vier niet doen. Echternach is geen Gelderse uitvinding, maar het lijkt dat men die gewoonte daar nu wenst te introduceren. Staat er nu in hoofdstuk één tot en met vier zo heel veel geks? Nee, naar mijn mening niet. Want drie jaar geleden waren wij ook bij elkaar en toen hebben wij gezegd: ja, wij zijn de eerste overheid. En ik kan het niet anders begrijpen dan wat daar staat in die hoofdstukken één tot en met vier, nu precies een uitwerking ervan is om die eerste overheid te zijn. Ik ga niet allemaal herhalen wat vandaag al door verschillende sprekers al gezegd is. En ik zou het eigenlijk wel verdrietig vinden wanneer vandaag nu hier de conclusie zal worden getrokken dat we dat samen ook niet kunnen doen. Zijn wij nu de eerste overheid die het eigen verdeel en heers organiseert? Dwingen we dat nu met elkaar af? In deze nieuwe tijden waar het er echt om gaat? Gaan we zo beginnen? Nee, we hebben toen ook gezegd drie jaar geleden: geen differentiatie, gemeente blijft gemeente, samen uit, samen thuis. En er zal mij veel aan gelegen zijn als het bestuur en de vergadering dat samen thuis en samen uit kunnen doen. Stelt u zich voor als bestuurslid: u moet zo meteen gaan praten. En u mag ten strijde voor de gemeenten met een wel uiterst lichte wapenuitrusting en eigenlijk zonder verhaal. Dat kunnen we toch niet maken? Niet alleen voor ons als gemeente, maar zeker ook niet naar onze inwoners. Ik denk dus echt: hoofdstuk één tot en met vier gewoon doen. Niet te dogmatisch over zijn, pragmatisch over zijn. We hebben het al beslist, het is uitwerking, en hoofdstuk vijf, daarvan duurt de voorpret nog wat langer. Daar kunnen we ons op verheugen. Dan heb ik nu nog één kiezelsteentje, mevrouw de voorzitter. Dat is 3.9. En dat vind ik niet heel consequent. Nu ben ik in het geweld van alle papieren een amendement kwijtgeraakt. Thuis dacht ik: daar is een amendement over. Maar vandaag leek dat slechts in mijn hoofd te zijn. Dus ik wil graag uw reactie daar op hebben. 3.9 Gaat over waterveiligheid, en dan de laatste twee zinnen daarvan: het bestuur van de waterschappen kan worden ondergebracht bij de gemeenten. De waterschappen kunnen
Agendapunt 7 (Resolutie) - ‘Het perspectief van gemeenten‘
69
als publiek lichaam blijven bestaan. Ja, dat kan allemaal, maar daar staat ook een wens achter. Ik weet niet of nu we nu met zijn allen vandaag die wens moeten uitspreken als wij wel hoofdstuk vijf nog even in de wacht hebben gezet. Dat vind ik ook naar de waterschappen niet zo correct. Die kunnen we vandaag er niet even bij doen. Dat is niet zo serieus, dus ik zou zeggen: neemt u van 3.9 die laatste twee zinnen nu ook mee naar hoofdstuk vijf. Dan zijn we consequent bezig. Dank u.”
De voorzitter geeft aan dat de desbetreffende twee zinnen betrekking hebben op de bestuurlijke toekomst, daarmee behoren bij hoofdstuk vijf en op een later moment in de discussie moet komen.
De heer Van de Groep, burgemeester van de gemeente Bunschoten “Dank u voorzitter, Ik denk dat het goed is dat we vandaag nadenken over welke besluitvorming nodig is. U heeft aangegeven dat deel vijf wordt teruggetrokken; één tot en met vier van de resolutie blijft staan. We hebben daar toch behoorlijke bedenkingen bij. Niet alleen omdat 3.9 dan ook teruggenomen zou moeten worden, maar omdat er twee dingen zijn. In de eerste plaats verwijst u naar besluiten die in het verleden al zijn genomen. Die besluiten zijn al genomen en vergen daarom geen nieuw besluit. En de besluiten die vandaag dan zouden moeten worden genomen, dat is dan toch een vertaling van een eerder genomen besluit. Zo zien we bijvoorbeeld een tekst staan in 4.1: ‘gemeenten ontwikkelen zich verder naar een lokaal bestuur dat dichtbij de burger staat en in staat is zijn dienstverlening efficient en effectief te organiseren.’ Dat is op zichzelf denk ik een zin die een belediging kan zijn voor die gemeenten die al een lokaal bestuur zijn dat dichtbij de burger staat en in staat is zijn dienstverlening efficient en effectief te organiseren. Het tweede is dat iedere keer in teksten onderscheid wordt gemaakt tussen samenwerken of eventueel opschaling. En zolang dat daar dan ‘of’ staat is dat prima. Want dan heeft de gemeente zelf de keuze. Maar nu krijgen we dan in de ledenbrief voorgelegd dat we natuurlijk klaar zijn met de resolutie, één tot en met vier, maar dan moet wel besluitvorming over een aantal richtinggevende uitgangspunten gedaan worden. En er wordt in de ledenbrief voorgelegd, en dan lezen we weer bij uitgangspunt vijf, versterken van onderlinge regionale samenwerking én met schaalvergroting door gemeentelijke herindeling. En hadden we juist afgesproken dat we dat niet van elkaar zouden vragen? Dus voorzitter, graag op dit punt duidelijkheid. Anders zullen wij het voorstel van Gelderland steunen om vandaag in het geheel geen resolutie vast te stellen. Dank u wel.”
De voorzitter Dat stukje in het vijfde punt van de ledenbrief is het letterlijke dat u zelf al twee jaar geleden in de Algemene Ledenvergadering heeft vastgesteld. En ik wil ook gewoon wel even kijken naar de realiteit. Want wij zeggen hier niet dat een ander dat moet doen, maar namelijk dat u zelf kiest. En er zijn gemeenten in dit land die daar voor kiezen. Sommigen
70
Agendapunt 7 (Resolutie) - ‘Het perspectief van gemeenten‘
kiezen voor regionale samenwerking, anderen kiezen voor herindeling. En wij vinden dat dan nog steeds wel een goed recht van gemeenten om dat zelf te doen, hoop ik. Dat staat in deze laatste zin.”
De heer Van de Groep, burgemeester van de gemeente Bunschoten “Voorzitter, Als ik nog even mag reageren, het gaat mij in dit geval bij de ledenbrief van 31 mei bij punt 5 om het woordje ‘en’ waar in andere stukken die wij besloten hebben het woordje ‘of’ heeft gestaan. Want dat is de vrije keuze waar we het steeds over hebben gehad. Bij dit gebruik van het woord ‘en’ – het kan een klein woord zijn – betekent het dus dat ook die schaalvergroting op deze manier moet worden ingezet. En dat is de afspraak.”
De voorzitter “Met alle respect, maar het is niet altijd ‘of’. Want ik ben ervan overtuigd dat diegenen die kiezen voor schaalvergroting door samenwerking ook nog kunnen opschalen.”
De heer Van de Groep, burgemeester van de gemeente Bunschoten “Maar daarin vinden wij elkaar. Want dan is het een keuze. En daar gaat het dan toch om. Maar dit geeft wel een beetje aan, voorzitter, dat de teksten die over tafel gaan op dit punt nog niet duidelijk zijn, dat er niet goed over de tekst van de resolutie is nagedacht. Er liggen ook verschillende amendementen. Ook zijn de gesprekken met de raden nog niet af. Daarom toch maar uitstel en op een algemene ledenvergadering verder.”
De heer Koen, burgemeester van de gemeente Capelle aan den IJssel “Voorzitter, dank u wel. Als voorzitter van de Vereniging van Zuid-Hollandse Gemeenten en als burgemeester van Capelle aan den IJssel zou ik nog enkele opmerkingen willen maken. In de eerste plaats dank voor het feit dat u inderdaad het initiatief heeft genomen om de discussie aan te gaan met ons en alle andere overheden om na te denken hoe de eerste overheid in Nederland eruit moet zien de komende jaren. Dat is een belangrijke discussie waar inderdaad behoefte aan is en waar het momentum ook voor bestaat. Goed ook dat u naar de leden tot nu toe heeft geluisterd door het vijfde onderdeel van de resolutie nu in ieder geval terug te trekken. In de eerste vier hoofdstukken beschrijft u inderdaad een aantal praktische politieke zaken die we eerder met elkaar hebben besproken en waarvan we het eigenlijk in grote lijnen met elkaar eens zijn. Echter, erin ligt neergelegd – en in die zin zou ik me toch graag willen aansluiten bij bijvoorbeeld de woorden van de heer Wienen en de heer Goedhart – een gedachte vastgelegd door de commissie Van Boxtel wat we hebben gehoord vanochtend, wat in de notitie Thorbecke 2.0 ook is neergelegd en waar we wat mij betreft echt eerst met elkaar de discussie moeten over willen voeren: of dat de vorm is zoals wij met elkaar als eerste overheid zouden willen zijn. Hoe wij met onze burgers zouden willen omgaan en de rol van burgerparticipatie die daarin beschreven is. Dus wanneer u de
Agendapunt 7 (Resolutie) - ‘Het perspectief van gemeenten‘
71
eerste vier hoofdstukken wil uitleggen zoals collega Van Veldhuizen van Hoorn dat deed, pragmatisch door vooral die inhoudelijke thema’s in de kabinetsformatie vanuit de VNG mee te nemen kan ik mij daar goed in vinden. Maar echter alleen een voorwaarde wat mij betreft: wanneer de dieperliggende idealen, ideologieën, de droom van Van Boxtel, dat u die toch de komende tijd vooral in de discussie wilt neerleggen en dat die nog geen onderdeel is als wij hoofdstuk één tot en met vier besluiten vast te leggen. Dank u wel.”
De heer Weterings, burgemeester van de gemeente Haarlemmermeer “Voorzitter, dank u wel. Goed dat u ook nog even de ontstaansgeschiedenis van deze resolutie heeft toegelicht. En gemeenten gaan over heel veel zaken, maar gemeenten gaan niet over de momenten waarop kabinetscrises ontstaan en dat betekent dat inderdaad de besluitvorming over de resolutie wat in een stroomversnelling dreigde te komen. Dan zou wel de conclusie moeten zijn: we hebben hier nog onvoldoende over kunnen spreken. Ik vind het een verenging – en u heeft het zelf gezegd ‘door mij is de discussie wat op scherp gesteld’als de discussie over de resolutie alleen maar zou gaan over de schaalgrootte van de gemeente. En dat is een punt dat niet moet gebeuren en daarom is het goed dat u met het voorstel bent gekomen om het vijfde hoofdstuk nu niet vast te stellen. Ik zou het zeer teleurstellend vinden als het congres de hoofdstukken één tot en met vier niet vaststelt. Want volgens mij is dat een misser van de eerste orde als de VNG aan de vooravond van een nieuwe kabinetsformatie niet in ieder geval de richting waar zij tot nu toe in verschillende congressen wel over eens is geweest: hoe gemeenten in het landelijke bestel moeten staan, willen staan. Als de gemeenten daar niet die uitspraak over doen die samenvattend in de hoofstukken één tot en met vier ligt. Het gaat zeker niet alleen of eigenlijk helemaal niet over de schaalgrootte van gemeenten. Het gaat om de vraag welk antwoord wij hebben. Gemeenten als eerste overheid, hoe gaan wij meer taken doen als in het kader van de bezuinigingen er in ieder geval ook weer een discussie zal plaatsvinden met het rijk of die eerste overheid niet beter een aantal taken kan doen. Ze zijn ook genoemd op het congres vandaag, bijvoorbeeld op het gebied van de jeugdzorg of de werkgelegenheid, en wij willen dat. Wij hebben dat ook eerder uitgesproken. Wij zijn ervan overtuigd dat gemeenten dat goed kunnen doen. Daarnaast – en dat vind ik minstens zo belangrijk – is er al heel lang een discussie in het land gaande die ik zou willen samenvatten als de discussie over hoe levend onze democratie is. Wat is het antwoord dat wij hebben op al die burgers die al dan niet rechtstreeks in het gezicht van ons als bestuurders of indirect via internet zeggen van ‘ja, jullie doen maar wat in het gemeentehuis’ of ‘jullie doen maar wat in Den Haag’. Ik denk dat het onze taak is om als eerste overheid een antwoord te hebben op hoe wij burgers ook in de toekomst kunnen blijven betrekken bij het bestuur. We trekken ons naar mijn mening niet terug uit de wijken of de buurten, maar wij zoeken nadrukkelijk naar mogelijkheden om die contacten met de burgers te hebben en te zorgen dat wij een levende democratie hebben. Wij gaan over zaken die in de wijken en buurten spelen en wij zoeken ook naar nieuwe mogelijkheden om burgers daarbij te betrekken. En die burgers willen er ook bij betrokken worden en dat ligt naar mijn mening ook goed in de resolutie vast.
72
Agendapunt 7 (Resolutie) - ‘Het perspectief van gemeenten‘
Als we dan hoofdstuk vijf nu niet vaststellen, nogmaals ik vind dat een zeer verstandige lijn, zou ik wel twee zaken nog willen meegeven voor het vervolg van de discussie. De discussie over de schaalvergroting, daar mag wat mij betreft ook nadrukkelijk het uitgangspunt bij dat die beweging van onderop moet komen. Dat gemeenten ook zelf heel goed in staat zijn om te bepalen wat de optimale schaalgrootte in hun gebied is. En ik zou het bestuur ook heel nadrukkelijk willen meegeven om dat ook verder in de uitwerking van een hoofdstuk vijf mee te nemen. En een laatste punt dat ik wil noemen – het zit ook in het amendement dat de G32 hadden voorbereid voor de discussie over het hoofdstuk vijf – ook het punt van de taakdifferentiatie moet dan weer bespreekbaar worden. Ook daar hebben we in het verleden een rapport als VNG over aangenomen. Volgens mij was het van de commmissie-Bovens. We hoeven niet allemaal als gemeenten dezelfde taken te doen. Ook gemeeenten kunnen regionaal afspraken maken dat bepaalde taken door een beperkt aantal gemeenten gedaan kan worden. Dank u wel.”
De heer Apotheker, burgemeester van de gemeente Sneek “Mevrouw de voorzitter, dank u wel. Een Vereniging van Nederlandse Gemeenten is een vereniging van krachtige gemeenten. Krachtige gemeenten hebben opvatting en over hoe gezamenlijk en individueel ombuigingen naar een nieuw Nederland moeten worden gestructureerd. Krachtige gemeenten hebben een krachtige agenda. Krachtige gemeenten zijn het die als eerste die agenda bepalen. Een dag vóór de parlementsverkiezingen en vier maanden voor de coalitievorming. Een krachtige agenda is hoofdstuk één tot en met vier. Ik dank u voor uw aandacht.”
De heer Van den Bergh, burgemeester van de gemeente Ferwerderadiel “Mevrouw de voorzitter, dames en heren, Graag maak ik van de gelegenheid gebruik om nog een aantal opmerkingen te maken over het door u van de agenda gehaalde onderwerp betreffende het huis van Thorbecke. Allereerst wil ik opmerken dat het een goede zaak is dat u dit onderdeel van de agenda heeft afgehaald voor nader beraad en overleg. Duidelijk kan ik mij nog herinneren de bijeenkomst die u ik meen vorig jaar organiseerde in de gemeente Hattem. Dat was een bijeenkomst voor de kleinere gemeenten. U was daar zelf, alsook uw directeur de heer Pans, bij aanwezig. Na die bijeenkomst had ik weer echt een VNG-gevoel. Dat wil zeggen: de VNG is er niet alleen voor de grotere gemeenten en verbanden, maar ook voor de bestuurskrachtige kleinere gemeenten. Kortom, voor álle gemeenten. Ook uw rapport aangaande de stand van zaken betreffende de monitoring van het bestuursakkoord van juli 2009, derhalve nog van geen jaar geleden, gaf niet alleen de gemeentebestuurder maar ook de burger moed. Immers, gemiddeld een zeven voor de individuele overheidsorganisaties als het gaat om de dienstverlening naar de burger. Op naar de acht op het volgende rapport. Maar van een crisis tussen gemeentelijke overheidsorganisaties en burger is dan in ieder geval in onze optiek geen sprake.
Agendapunt 7 (Resolutie) - ‘Het perspectief van gemeenten‘
73
En dan dit voorstel dat nu is teruggenomen. Onze conclusie is dat het op belangrijke punten zal moeten worden bijgesteld. Om het in goed Nederlands te zeggen: Sa kin it net. Oftewel: zo kan het niet. In uw nieuwe voorstel zal ruime aandacht moeten worden gegeven aan de bestuurskrachtige gemeente ongeacht haar omvang. Individueel maar ook in samenwerking met anderen, voor nu en voor de toekomst. U zult daarbij moeten ingaan op de uitkomsten van de groep-Kalden enerzijds en het rapport van het Centrum voor Onderzoek van van Economie van de Lagere Overheden (COELO) anderzijds. De conclusies van dat laatste rapport zijn helder: zowel het aantal ambtenaren als de uitgaven per inwoner liggen juist hoger in de grotere gemeenten. Ook in recent heringedeelde gemeenten liggen de uitgaven in de meeste gevallen hoger. Groot, groter, grootst is niet gelijkwaardig aan goed, beter, best. Richt u daarom op de terugdringing van de ingewikkeldheid en de omvang van wetgeving en uitvoeringsvoorschriften. Dat moet uw onderhandelingsuitgangspunt zijn bij een nieuw te vormen regering. Zijn bijvoorbeeld de vele bezwaar- en beroepsmogelijkheden zonder ook maar één geldelijke eigen bijdrage bij het ongelijk van de bezwaarde nog wel van deze tijd gezien de vertraging en daarmee de schade die daaruit vaak voor belangrijke projecten ontstaat. De vraag of gemeenten in hun huidige omvang nog voor hun taak berekend zijn hangt voor wat betreft iedere taak af van de vragen wie, wat, waar, hoe, wanneer en tegen welke kosten. En dan ook met name tegen welke budgetten die daarbij van rijkswege worden verstrekt. Maak dat concreet en de gemeentebestuurders in deze vergadering zullen u vertellen dat ze het kunnen doen. Of alleen, of in samenwerking met anderen. De komende jaren zullen we met man en macht moeten proberen Nederland uit het economisch dal te halen. Het gaat ook stormen op het gemeentelijke zeilschip. Alle hens aan dek. Er is dan geen tijd om de mast, de verstaging, de giek en het roer op volle zee te vervangen door iets waarvan het resultaat op zijn zachtst gezegd twijfelachtig is. Daar dient u bij de structuurdiscussies rekening mee te houden. Vergeet daarbij ook de provincies niet als positief middenbestuur. Uw nadere voorstellen wachten wij af en wij zullen ze kritisch beoordelen op uw validiteit. In het najaar spreken we hierover verder. Ik dank u voor uw aandacht.”
De heer Teeven, wethouder van de gemeente Waalre “Ook wij zijn blij dat we even mogen reageren op de resolutie en het voorgenomen standpunt van u om inderdaad van Thorbecke 2.0 het vijfde agendapunt te laten vervallen. Maar ik heb nog een paar andere zaken. Ik heb gisteren Guy Verhofstadt horen vertellen over Europa. Ik heb vanochtend een aantal sprekers gehoord die gereageerd hebben over een verandering die gaande moet zijn in overheidsland. Ik sluit me daar van harte bij aan bij al die elementen die daarin genoemd zijn. Die discussie moet wat mij betreft gewoon gevoerd worden. Maar om dan op voorhand te zeggen dat schaalvergroting een richting is, ik vind dat geen goed uitgangspunt. Zoals de vorige spreker ook al aangaf, heeft COELO aangetoond dat in een onderzoek grote gemeenten vaak meer kosten dan kleine gemeenten. Voor
74
Agendapunt 7 (Resolutie) - ‘Het perspectief van gemeenten‘
de gemeente Waalre betekent kostenbesparing maar slechts één deel van waarom je als kleine gemeente zou willen blijven voortbestaan. Wij willen ook blijven anticiperen op relevante maatschappelijke ontwikkelingen. Een eigen identiteit is dan belangrijk, ergens bijhoren. Samenwerken vinden wij gewoon noodzakelijk. Alleen schaalvergroting per definitie niet. Gelukkig heeft het bestuur besloten hoofdstuk vijf te schrappen en meer tijd te nemen voor de discussie met de leden. Ik vind dat gewoon positief. Toch heeft het voorstel een bijsmaak voor ons. Komt de VNG wel voldoende op voor ons kleine gemeenten. In feite verwachten wij van u dat u die rol oppakt, bijvoorbeeld door samen met ons een visie of een discussie aan te gaan over hoe kleine gemeenten naast grote gemeenten kunnen blijven bestaan. Het is voor iedereen duidelijk dat we gewoon moeten veranderen. Laten we ervoor zorgen dat die verandering ook toekomstbestendig is. Maak gebruik van reeds bestaande instrumenten. Alleen sturen op efficiency en effectiviteit is dan onvoldoende wat mij betreft. Dit loopt vast in economische en juridische structuren die alleen maar tot meer regelgeving en bureaucratie leiden. Hoezo een high trust society? Die wordt dan wat mij betreft onhaalbaar. De gemeente Waalre verwacht van u dat u oplossingsmogelijkheden zoekt in de kracht van kleine, regionale gemeenschappen. Die zorgen samen met bewoners voor continue interactie, sociale cohesie en lokale ruimtelijke samenhang. Hierdoor kunnen wij onze identiteit behouden, dichter bij de bewoners staan en werken aan een high trust society. Dus ik zou u graag willen voorstellen: werk gewoon samen met ons aan de toekomst. Dan doen we graag mee. Dank u wel.”
De heer Koelewijn, burgemeester van de gemeente Kampen “Mevrouw de voorzitter, Wij kunnen ons verenigen met de hoofdstukken één tot en met vier. Waar het ons om gaat, juist als het gaat om hoofdstuk vijf, is dat wij de VNG graag zouden willen uitnodigen met een uitgebalanceerd procesvoorstel te komen in die zin dat we ook onze gemeenteraden inhoudelijk bij deze discussie kunnen betrekken. Het gaat hier om heel wezenlijke zaken waar wij als gemeentebesturen voor willen staan. Integraliteit, democratie dicht bij de burger, in de top als het gaat om dienstverlening, hoe we dat gaan doen en welke vorm we dat willen geven, dat zijn zaken waar ook onze raadsleden zeer bij betrokken zijn. Het is ons er veel aan gelegen om dit proces zorgvuldig te voeren op een manier waarin ook onze raadsleden zich zullen herkennen. Vandaar deze uitnodiging. Ik dank u.”
De voorzitter “Ik denk dat ik u een voorstel ga doen. Ik heb goed naar alle insprekers geluisterd en als ik het goed begrijp, dan zou u kunnen leven met de hoofdstukken één tot en met vier om die ook als inzet voor de onderhandelingen met het kabinet te gebruiken, mits daar nadrukkelijk bij hoort dat dat niet betekent dat het een automatische oploop is naar datgene dat er thans in hoofdstuk vijf van de resolutie staat vermeld is. En ik ben het daarmee eens. Dat kan niet zo zijn, want u bent niet akkoord gegaan met hoofdstuk vijf en op hoofdstuk vijf moet daarom volop amendering mogelijk zijn. Bijvoorbeeld
Agendapunt 7 (Resolutie) - ‘Het perspectief van gemeenten‘
75
amenderingen in de zin zoals door een aantal van u is aangegeven. Die discussie gaan wij op een later moment met elkaar voeren en ik hoop nog steeds dat we uiteindelijk een gedragen voorstel voor de lange toekomst over het bestuur in Nederland op tafel kunnen leggen. Daar zetten wij geen stap op vooruit. Dan nog even in de richting van datgene door de burgemeester van Bunschoten werd opgemerkt. In dat vijfde punt dat in de ledenbrief staat vermeld, daar zeggen wij slechts – en niet uitsluitend en insluitend – dat sommige gemeenten voor schaalvergroting kiezen en andere gemeenten voor een meer intensieve samenwerking en dat ook als een voldoende oplossing zien. Dat is dus de inzet zoals wij hem twee jaar geleden met elkaar hebben afgesproken. Dat betekent niet automatisch dat je altijd moet herindelen, maar je moet wel altijd samenwerken. Met andere woorden: soms wordt er heringedeeld, daar kiest men zelf voor omdat men denkt dat men dan krachtiger kan besturen. Anderen zeggen: nee, we gaan het in een andere vorm van samenwerking intensief in de regio doen. Daarom is het woordje ‘en’, het gebeurt beide, ook bedoeld en niet dat je of het een of het ander doet. Ik hoop dat u dat met mij mee kunt voelen. Het is precies datgene dat u altijd heeft gevonden. Als we dat gaan doen, dan meld ik u nog even dat er een aantal amendementen was ingediend bij de hoofdstukken één tot en met vier. Wij nemen die allen over, behalve de eerste van de gemeente Rijswijk die zegt dat de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten tillen. Wij vinden dat een te politieke uitspraak. Dat is er eentje die typisch thuishoort bij politieke partijen en niet bij de VNG. Dus dat amendement zouden wij u willen ontraden, omdat datgene dat wij erin vermeld hebben een evenwichtige opmerking van VNG-zijde is. Kunt u daarmee instemmen? (Applaus volgt) En dan was er nog eentje. Ik heb u gemeld dat wij die van Ferwerderadiel overnemen. Beter gezegd, ze hebben het niet voorgesteld als amendement, maar dat de laatste twee zinnen van 3.9 eruit gaan. Die gaan mee naar de discussie. Delft heeft een amendement ingediend waar we het in grote delen mee eens zijn en nemen we graag over. Maar er is één deel waar gezegd wordt dat wij extra rijkssteun moeten vragen vanwege de financieel-economische crisis. Wij zijn van mening dat het vragen om extra rijkssteun de gemeente als zelfstandige en zelfbewuste autonome overheid niet past. Die formulering suggereert een vorm van afhankelijkheid. Dat deel zou ik u willen ontraden. Voor het overige zouden we ook die willen overnemen. Kunt u daarmee instemmen? (Applaus volgt) Mag ik dan concluderen dat u wél kunt instemmen om hoofdstuk één tot en met vier niet als oploop naar hoofdstuk vijf maar als inzet voor de formatie te kiezen? (Applaus volgt) Als u daarmee in kunt stemmen, dan dank ik u daarbij hartelijk. Dan hebben we dat onderdeel afgehandeld.”
76
Agendapunt 7 (Resolutie) - ‘Het perspectief van gemeenten‘
De heer mr I.W. Opstelten Informateur Postbus 20008 2500 EA 'S-GRAVENHAGE
doorkiesnummer
uw kenmerk
(070) 373 8684
bijlage(n)
1
betreft
ons kenmerk
datum
Informatie
BB/U201001726
05 augustus 2010
Geachte heer Opstelten, In opdracht van Hare Majesteit de Koningin onderzoekt u de mogelijkheid van een spoedige totstandkoming van een regeerakkoord tussen de VVD en het CDA alsmede een gedoogakkoord van deze coalitie met de PVV. Veel van de ambities van het nieuwe kabinet zullen door of samen met de gemeenten moeten worden waargemaakt. Immers, de gemeente is op veel terreinen de werkvloer van de overheid. Als erevoorzitter van de VNG weet u dat als geen ander. De gemeenten hebben zich de afgelopen tijd inhoudelijk voorbereid op de komst van een nieuw kabinet en hebben daartoe een inzet geformuleerd, getiteld 'Het perspectief van gemeenten'. Deze inzet is door onze Algemene Ledenvergadering vastgesteld en kent daarmee een groot draagvlak in onze lokale bestuurslaag. Wanneer het perspectief van de burgers en bedrijven als vertrekpunt wordt genomen, is de gemeente de meest nabije, de eerste overheid. De ambities van de overheid worden vooral via de gemeenten vormgegeven. Wij pleiten dan ook voor een verdere versterking van het takenpakket van de gemeente, met name op de volgende terreinen: - Werk: Een integrale benadering is nodig voor de verschillende doelgroepen ongeacht hun uitkeringsrechten. Dat vergt bundeling van krachten via werkpleinen en arbeidsmarktregio's. Gemeenten kunnen deze geïntegreerde regeling gericht op activering en participatie uitvoeren. - Wmo: Onderdelen uit de AWBZ (en deels zorgverzekeringswet) met de daarbij behorende middelen en bevoegdheden moeten naar de Wmo worden overgeheveld. - Jeugdzorg: Nieuwe wetgeving moet gemeenten in staat stellen samenhangende ondersteuning en hulp aan kinderen en hun gezinnen te bieden.
VNG Postbus 30435, 2500 GK Den Haag Tel 070-373 83 93 www.vng.nl
77
- Veiligheid: Effectief veiligheidsbeleid vergt een integrale gebiedsgebonden aanpak. Bij de hervorming van de politie moet dan ook worden gekozen voor versterking van lokale sturing en blijvende verbinding met de bestuurlijke regio. - Water: Waterveiligheid, een goed waterbeheer en een kosteneffectieve (afval)waterketen vragen om een versterking van de relatie tussen gemeenten en waterschappen. Dat biedt meer efficiency en doelmatigheid. Deze taken vragen voldoende handelingsruimte voor gemeenten bij de uitvoering, duidelijke bevoegdheden van gemeenten richting maatschappelijke organisaties en voldoende financiële middelen. Voor dit laatste pleiten wij voor een hervatting van de huidige normeringsystematiek, dat wil zeggen de accres methode van 'samen de trap op, samen de trap af’. Wij wijzen in dit kader dus andere varianten voor de normering af. Van de zijde van gemeenten kunt u rekenen op een onverminderde inzet op het vergroten van de bestuurskracht. In de Code Interbestuurlijke Verhoudingen tussen rijk, provincies en gemeenten is de afspraak vastgelegd dat de kabinets(in)formateur de provincies en gemeenten consulteert wanneer de bestuurlijke en financiële verhoudingen bij de formatie onderwerp van gesprek zijn. Wij zien vanzelfsprekend uit naar dit gesprek, zoals wij uiteraard graag met het nieuwe kabinet afspraken maken.
Namens het bestuur van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Hoogachtend,
A. Jorritsma-Lebbink Voorzitter
78
VNG resolutie regeerakkoord 2010
79
80
VNG resolutie regeerakkoord 2010
Tweede Kamer der Staten-Generaal t.a.v de leden Postbus 20018 2500 EA 'S-GRAVENHAGE
doorkiesnummer
bijlage(n)
(070) 373 8001
1
betreft
ons kenmerk
datum
Regeerakkoord
BB/U201002176
08 oktober 2010
Geachte dames, heren, In het regeerakkoord dat vorige week is gepresenteerd, wordt gemeenten een grote rol toegedicht in het oplossen van maatschappelijke problemen. Via deze weg schetsen wij u in grote lijnen onze visie op de uitwerking die daaraan in het regeer- en gedoogakkoord wordt gegeven. Centraal daarbij staat de positie van de gemeenten als overheid het dichtst bij de mensen. Zij moeten wel de ruimte en middelen krijgen om die positie geloofwaardig te kunnen invullen. Grotere rol gemeenten Veel van de ambities van de overheid moeten door of samen met de gemeenten worden waargemaakt. Immers, de gemeente is voor veel terreinen de werkvloer van de overheid. Vanuit het perspectief van burgers en bedrijven is de gemeente de meest nabije, de eerste overheid. De VNG pleit voor een sterke gemeente als ‘eerste overheid’ dichtbij burgers door een versterking van het takenpakket. In het regeerakkoord wordt aangesloten bij dat principe door de taken van het bestuur op een zo dicht mogelijk bij de burger gelegen niveau te leggen. Er worden dan ook zeer veel taken en verantwoordelijkheden bij de gemeenten gelegd. De VNG juicht toe dat in de komende periode ook de jeugdzorg, werkgelegenheidstaken en delen van de AWBZ bij gemeenten worden ondergebracht. Wel betreurt zij dat het principe om het bestuur zo dicht mogelijk bij de burger te brengen juist bij de politie niet wordt gevolgd. De voorstellen hieromtrent leiden er toe dat er een enorm kostbare reorganisatie, in tijd en in middelen, op gang zal komen. Gevraagd: vertrouwen, ruimte en middelen om die rol waar te maken De taken en verantwoordelijkheden die op gemeenten afkomen, moeten wel kunnen worden waargemaakt. De gemeenten pleiten daarbij voor meer bestuurlijke ruimte om zelf lokale invulling te geven zonder stringente opdrachten vanuit het rijk die financieel onvoldoende worden gedekt. De taken kunnen alleen worden ingevuld indien gemeenten hiertoe ook de financiële ruimte krijgen. Het motto van het regeerakkoord geldt zeker ook voor de relatie van het kabinet met de gemeenten:
Brief regeerakkoord
81
vrijheid en verantwoordelijkheid! Gemeenten moeten beleidsvrijheid én het bijbehorende vertrouwen krijgen om verantwoordelijkheid te kunnen dragen voor taken die het rijk wil overdragen. Zonder deze noodzakelijke randvoorwaarden wordt de slagkracht van gemeenten aangetast, en daarmee de slagkracht van de overheid dicht bij de burger. Zorgen om de stapeling van de kortingen Net als het rijk worden de gemeenten rechtstreeks geconfronteerd met de gevolgen van de financieeleconomische crisis. Met het herstel van de ‘trap op, trap af-systematiek’ lopen de inkomsten van de gemeenten uit het gemeentefonds deze periode gelijk op met de Rijksuitgaven. Daarbovenop echter worden de gemeenten geconfronteerd met tal van kortingen op specifieke beleidsterreinen, met een concentratie in werkgelegenheidstaken, jeugdzorg en delen van de AWBZ. De VNG maakt zich zorgen over deze concentratie. De bijlage illustreert dit beeld. Er is geen ruimte om deze kortingen op te vangen met eigen middelen; deze staan toch al onder druk. Bovendien worden mogelijke effectiviteitsvoordelen van decentralisaties op voorhand door het Rijk afgeroomd. Gezien het bovenstaande vraagt de VNG zich ernstig af of de middelen die in het regeerakkoord aan de taak- en verantwoordelijkheidsuitbreiding worden gekoppeld, toereikend zijn om op die gebieden iets te kunnen betekenen. Zonder scherpe keuzes van het rijk over welke taken wel en welke taken niet meer uitgevoerd hoeven te worden, lopen gemeenten vast in de uitvoering. Reactie op deelgebieden !
De VNG is voorstander van één regeling voor de onderkant van de arbeidsmarkt. De plannen in het regeerakkoord geven een aanzet daartoe. Daar zijn wij blij mee, maar er is ook reden tot grote zorg. Er wordt fors bezuinigd op re-integratie, waarmee gemeenten worden beperkt in de mogelijkheden om op maat gesneden trajecten in te zetten. Het akkoord spreekt immers van het selectief inzetten van re-integratiemiddelen voor alleen kwetsbare groepen. Dit gaat ten koste van re-integratie van mensen die een beperkt extra zetje nodig hebben om op de arbeidsmarkt te komen. Ook de beleidsvrijheid van gemeenten staat onder druk.
!
Door samenvoeging van de verschillende financieringsstromen en het laten vervallen/anders vormgeven van het recht op zorg zijn gemeenten in staat maatwerk te leveren en kan het stelsel van zorg voor jeugdigen doelmatiger en doeltreffender worden vormgegeven. Gemeenten willen deze transitie van de jeugdzorg zorgvuldig vorm geven, in nauwe samenwerking met de jeugdzorgsector, de provincies en grootstedelijke regio's. Gemeentelijke beleidsvrijheid en individueel maatwerk zijn daarbij essentieel. Ook hier is echter sprake van forse bezuinigingen waarvan de effecten moeilijk zijn in te schatten.
!
De functies dagbesteding en begeleiding worden vanuit de AWBZ overgeheveld naar de maatschappelijke ondersteuning vanuit gemeenten (Wmo). Dit is een logisch vervolg op de overheveling van de huishoudelijke hulp in 2007 en de pakketmaatregel in 2009. De ambitieuze bezuinigingsdoelstelling die eraan gekoppeld is, is alleen te bereiken is als gemeenten voldoende beleidsruimte krijgen om de nieuwe taak overeenkomstig de wmo-beginselen uit te voeren en niet worden gedwongen in een pseudo AWBZ keurslijf met verzekerde individuele rechten. Bovendien constateren we dat het nieuwe kabinet helaas niet voornemens is de ongerechtvaardigde en ongefundeerde bezuiniging van €200 miljoen op de huishoudelijke hulp terug te draaien.
!
In de vormgeving van een nationale politie in tien regio’s zijn geen concrete maatregelen uitgewerkt om de lokale verankering van de politie te versterken. Eens te meer bepleiten wij ruimte voor lokale afwegingen, in plaats van dat taken op het terrein van de openbare orde alsnog ondergeschikt raken aan de justitiële taken.
!
Op het gebied van immigratie en integratie hangt veel af van de concrete uitwerking van de maatregelen in de praktijk. De VNG kan zich vinden in de voorgestelde intensivering van
82
Brief regeerakkoord
terugkeer- en uitzetbeleid en rekent erop dat dit op dezelfde humanitaire wijze wordt voortgezet als thans het geval is. Naar de mening van de VNG lost strafbaarstelling van illegaliteit niets op in die gevallen dat mensen technisch niet verwijderbaar zijn omdat het land van herkomst niet meewerkt aan terugkeer. Gemeenten zullen vanaf 2014 geen geld meer krijgen voor inburgering. Nieuwkomers zullen de kosten van het inburgeringstraject zelf moeten betalen. Veel minder mensen zullen dan ook een inburgeringscursus volgen. Dat heeft gevolgen voor de kwaliteit van de participatie van burgers. !
Samenhangend bestuur in de grootstedelijke regio's was en is van groot belang. Dit geldt met name voor de ruimtelijk-economische vraagstukken. De WGR+ heeft zich bewezen als het juiste bestuurlijke niveau om dergelijke beheersaspecten te regelen zonder extra bureaucratie.
Deze lijst van aandachtspunten is niet uitputtend. Wij wijzen erop dat het regeerakkoord een reeks van bezuinigingen bevat die indirect neerslaan op gemeenten, bijvoorbeeld de BTW-verhoging op podiumkunsten en de heffing op corporaties. Gemeenten moeten hun eigen kracht kunnen inzetten om lokaal een probleem op te kunnen lossen. Wij zien ernaar uit daar in de komende periode op constructieve wijze verder aan te kunnen werken. Niet alleen met het nieuw te vormen kabinet, maar zeker ook met u.
Hoogachtend, Vereniging van Nederlandse Gemeenten
A. Jorritsma-Lebbink, voorzitter
Brief regeerakkoord
83
84
VNG reactie op het regeerakkoord BIJZONDERE LEDENBRIEF
85
Inhoudsopgave Woord vooraf
3
I. Financiën
4
II. Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
7
III. Justitie
14
IV. Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
15
V. Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
18
VI. Wonen, Wijken en Integratie
21
VII. Verkeer en Waterstaat
22
VIII. Sociale Zaken en Werkgelegenheid
25
IX. Volksgezondheid, Welzijn en Sport
31
X. Economische Zaken
34
86
VNG Ledenbrief regeerakkoord
Woord vooraf Het regeerakkoord dicht gemeenten een grote rol toe bij de aanpak van maatschappelijke vraagstukken. In onze brief aan de Tweede Kamer van 8 oktober jl. hebben wij in grote lijnen onze visie geschetst op de uitwerking die het regeerakkoord daaraan geeft. In deze bijzondere ledenbrief informeren wij u nader over het regeerakkoorden gaan wij in op de betekenis van specifieke maatregelen voor de gemeenten. Inmiddels is duidelijk dat de verslechtering van het accres van het gemeentefonds tot 2015 van beperkte aard is en de normeringssystematiek, “samen trap op, samen trap af”, wordt hersteld. Dat is op zich goed nieuws voor de gemeenten. Het beeld van de specifieke uitkeringen en de decentralisatie van taken, hoewel nog niet helemaal helder, is echter aanzienlijk minder rooskleurig. Positief is dat in het regeerakkoord het uitgangspunt wordt gehanteerd dat taken zo dicht mogelijk bij de burger moeten worden belegd. Zo worden in de komende periode de jeugdzorg, werkgelegenheidstaken en delen van de AWBZ bij de gemeenten ondergebracht. Op andere onderdelen, waarbij de organisatie van de politie het meest in het oog springt, wordt helaas van dit uitgangspunt afgeweken. Daarbij komt dat gemeenten niet in alle gevallen voldoende bevoegdheden en middelen ontvangen voor de optimale invulling van de nieuwe taak. Tijdens de ALV van 8 juni jl. heeft de VNG aan decentralisatie van taken duidelijke voorwaarden verbonden, te weten: !" sterke gemeenten die zelfstandig of door samenwerking zorgen voor voldoende bestuurskracht; !" voldoende handelingsruimte voor gemeenten bij de uitvoering; !" duidelijke bevoegdheden van gemeenten richting maatschappelijke organisaties; !" voldoende financiële middelen voor nu en in de toekomst. Dat is nodig omdat veel van de ambities van de overheid door of samen met de gemeenten moeten worden waargemaakt. Vanuit het perspectief van burgers en bedrijven is de gemeente nu eenmaal de meest tastbare en zichtbare overheid. Gemeenten willen blijven investeren in de toekomst: in kansen voor werkloze jongeren en bijstandsgerechtigden, in woningbouw en ruimtelijke projecten en in een schone en veilige samenleving. Tegelijkertijd zien en voelen ook gemeenten nog steeds de gevolgen van de economische crisis. De combinatie van crisis en ambitie stelt gemeenten voor de grootste uitdaging van de afgelopen decennia. Wij willen zo spoedig mogelijk met het kabinet het gesprek aangaan om gezamenlijk te komen tot de verdere versterking van de gemeente als ‘eerste overheid’. Een overheid die gezaghebbend, efficiënt en op maat opereert. Dat is geen wens, maar noodzaak, willen ook gemeenten in “vrijheid en verantwoordelijkheid” kunnen doen. hun werk kunne
mr. R.J.J.M. mr R. Pans, voorzitter directieraad d
VNG Ledenbrief regeerakkoord
87
I. Financiën GEMEENTELIJKE FINANCIËN Wat staat er in het regeerakkoord? Het regeerakkoord bevat een groot aantal maatregelen die effect hebben op de gemeentelijke financiën. Dat geldt niet alleen de ontwikkeling van het accres, maar ook de overheveling van taken en de kortingen op de specifieke uitkeringen. Hieronder een eerste inventarisatie. Rijksbegroting 2011: kortingen Al in de aanloop naar het regeerakkoord van het nieuwe kabinet heeft het kabinet Balkenende een deel van de bezuinigingsopgave op zich genomen door op een aantal terreinen forse kortingen door te voeren. Niet alleen is op de Wmo gekort (€ 200 miljoen), ook op inburgering (€ 333 miljoen structureel) en re-integratie (€ 142 miljoen structureel) is gekort. Daarnaast lopen de gemeenten tegen forse tekorten aan bij het verstrekken van bijstandsuitkeringen: bovenop het eigen risico van € 169 miljoen euro worden gemeenten nog geconfronteerd met een extra tekort van € 133 miljoen. Ontwikkeling van het gemeentefonds Wat de ontwikkeling van het gemeentefonds betreft, ziet het beeld er anders uit. In 2012 wordt de normeringsystematiek in het gemeentefonds hersteld nadat deze voor 2009, 2010 en 2011 is bevroren. Dat betekent dat de groei van het gemeentefonds met ingang van 2012 weer gelijk ‘trap op’ en ‘trap af’ gaat. Met andere woorden, vanaf 2012 delen gemeenten weer mee in de extra uitgaven op de rijksbegroting èn in de bezuinigingen. In de zogenaamde horizontale toelichting bij de Miljoenennota 2011 staat een overzicht van de groei van het accres in de jaren tot en met 2015 (zie www.rijksbegroting.nl). Deze groei komt voort uit toepassing van het trendmatig begrotingsbeleid bij het rijk. Daartegenover staat het aandeel van de gemeenten in de € 18 miljard bezuinigingen van het nieuwe kabinet zoals gemeld in het regeerakkoord. Belangrijk is dat de bezuinigingen plaatsvinden tegen de achtergrond van een groeiend rijksbudget. Het gaat dus over ‘minder meer’. In onderstaande tabel worden beide ontwikkelingen in beeld gebracht. Tabel 1. Ontwikkeling nominaal accres gemeentefonds (in miljoenen euro’s)
Effect groei rijksbegroting Effect aandeel bezuinigingen Accres cumulatief Accres jaarlijkse groei Accres jaarlijkse groei in procenten
2012 331 -287 44 44 0,3%
2013 854 -647 207 163 1,0%
2014 1.482 -980 502 295 1,9%
2015 2.228 -1.240 988 486 3,0%
Belangrijk is dat het in de tabel om nominale accressen gaat. Door twee oorzaken zijn deze accressen ontoereikend om de koopkracht van gemeenten in de komende jaren op peil te houden. Het gaat om de stijging van de lonen en prijzen en om de weglek van een deel van het accres naar de groeiende gemeenten (ca. 0,5%). Kortom, het reële accres valt in de komende jaren licht negatief uit. In het regeerakkoord worden de omvangrijke bezuinigingsvoorstellen van de commissie Kalden niet uitgevoerd. Zo stelde de commissie Kalden bezuinigingen voor van € 1,5 miljard (betrekken overige eigen middelen bij de omvang naar het gemeentefonds) en € 1,7 miljard (op basis van kostenverschillen tussen gemeenten).
88
VNG Ledenbrief regeerakkoord
Decentralisatie van taken In het regeerakkoord van het nieuwe kabinet wordt stevig ingezet op de overheveling van taken naar gemeenten. Twee grote operaties betreffen de jeugdzorg en de dagbesteding en begeleiding AWBZ. Met de taakoverdracht worden grote bedragen naar het gemeentefonds overgeheveld, waarvan de precieze omvang nog niet bekend is. In de bijlage bij het regeerakkoord zijn wel de volgende efficiencykortingen ingeboekt. Tabel 2. Efficiencykortingen bij decentralisatie van taken (in miljoenen euro’s)
2011
2012
2013
2014
Jeugdzorg AWBZ-taken
10
60
40
-140
2015
Struct.
-80
-300
-140
-140
Voor de jeugdzorg geldt dat het structureel te bezuinigen bedrag pas na 2015 wordt bereikt. Voor de AWBZtaken geldt dat de eerste jaren voor het Rijk geen netto besparing oplevert, maar juist geld kost. In 2014 komt de omslag. Overige kortingen In het regeerakkoord staan meer maatregelen die waarschijnlijk zullen leiden tot kortingen in het gemeentefonds. In een aantal gevallen zullen de maatregelen leiden tot minder uitgaven van de gemeenten bijv. voor politieke ambtsdragers. Het gaat om de volgende onderwerpen: Tabel 3. Overige effecten voor het gemeentefonds (in miljoenen euro’s)
2011
2012
2013
2014
2015
Struct.
Regionale uitvoeringsdiensten
-50
-80
-100
-100
-100
Normeren lokaal inkomensbeleid
-40
-40
-40
-40
-40
-120
-120
-20
-20
Minder politieke ambtsdragers Gerichte schuldhulpverlening
-20
-20
-20
Ontwikkelingen in specifieke uitkeringen In het Regeerakkoord wordt aangekondigd dat specifieke uitkeringen worden gestopt of verlaagd. Ook hier geldt dat de maatregelen in sommige gevallen kunnen leiden tot minder uitgaven. Voor het primair onderwijs komt extra geld voor de voor- en vroegschoolse educatie. Bij elkaar gaat het gaat om de volgende uitkeringen. Tabel 4. Mutaties in specifieke uitkeringen (in miljoenen euro’s)
2011 Van Montfransgelden + leefbaarheidsgel-
2012
2013
2014
2015
Struct.
-80
-80
-80
-80
-80
-230
-230
-60
-60
-120
-120
-30
-100
-650
-200
-290
-420
-490
-300
30
50
50
50
50
den Stopzetten ISV/BLS Aanbesteden OV in G3 Beperken nieuwe instroom WSW Gerichte re-integratie en begeleiding ontschotte WWB, Wajong etc. Uitbreiding doelgroep VVE
VNG Ledenbrief regeerakkoord
89
Overige onderwerpen De volgende posten laten zich niet eenvoudig rubriceren: Tabel 5. Overige maatregelen (in miljoenen euro’s)
2011
2012
-30
-60
Bijdrage afvalfonds Bijdrage BDU/regionaal OV
2013
2014
2015
Struct.
-120
-120
-120
-120
-90
-120
-160
-200
Sociale zekerheid Op het gebied van de sociale zekerheid worden vele maatregelen aangekondigd die grotendeels hun neerslag vinden in versobering van de uitkeringen. Hoe dit de gemeentelijke financiën raakt is nog niet duidelijk.
Wat betekent dit voor de gemeenten? De ontwikkeling van het accres gemeentefonds is hoger dan verwacht. Mega-kortingen die door de commissie Kalden naar voren zijn gebracht, blijven achterwege. Daar staat echter tegenover dat naast de stijging van het accres van het gemeentefonds er sprake is van een groot aantal minposten waarvan nu al vaststaat dat zij de gemeenten voor problemen plaatsen. Enkele minposten worden veroorzaakt door de forse kortingen op de specifieke uitkeringen zoals die op de WSW en WWB. Ook de decentralisatie van taken naar gemeenten kan gemeenten voor grote financiële problemen stellen indien deze decentralisatie financieel niet goed wordt afgehecht. In het regeerakkoord van het nieuwe kabinet wordt stevig ingezet op de overheveling van taken. Twee grote overhevelingsoperaties betreffen de jeugdzorg en de dagbesteding en begeleiding AWBZ. Als deze overheveling niet gepaard gaat met voldoende financiële middelen, alsmede voldoende beleidsvrijheid en uitvoeringsruimte, kan dit tot aanzienlijke financiële risico’s voor gemeenten leiden. Uit de nu bekende cijfers wordt duidelijk dat de verwachte verslechtering van het accres van het gemeentefonds tot 2015 uitblijft. Wat betreft de specifieke uitkeringen en de decentralisatie is het beeld, hoewel nog niet helemaal helder, minder rooskleurig. Veel maatregelen die in het regeerakkoord worden aangekondigd, vergen echter nog nadere invulling. Dat betekent dat de in het akkoord genoemde maatregelen en bijbehorende bedragen nog kunnen wijzigen. Het is goed om daarmee rekening te houden. Wanneer bij belangrijke decentralisaties, zoals Wmo en WWB, uiteindelijk onvoldoende middelen en beleidsruimte overgaan naar de gemeenten, zullen gemeenten hun medewerking aan deze decentralisatieoperaties serieus moeten heroverwegen. In de volgende hoofdstukken gaan wij in op de specifieke gevolgen van kortingen, efficiencymaatregelen, verlagingen van specifieke uitkeringen en overige maatregelen.
90
VNG Ledenbrief regeerakkoord
II. Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties BESTUUR Bestuurlijke organisatie Wat staat er in het regeerakkoord? Gemeentelijke herindeling vindt slechts van onderaf plaats. Taakdifferentiatie op gemeentelijk niveau wordt meer mogelijk gemaakt. Provincies beperken zich tot de kerntaken: natuur, ruimtelijke ordening en economie. Het provinciaal bestuur in de Randstad wordt opgeschaald. Vermindering van de interbestuurlijke lasten, hooguit twee bestuurslagen per taak. Wat betekent dit voor de gemeenten? Gemeenten houden zelf de ruimte om al dan niet het initiatief te nemen voor een herindeling. Dit is conform het bestaande beleidskader gemeentelijke herindeling. Wij gaan ervan uit dat met de actieve rol van de provincie wordt gedoeld op de bestaande bevoegdheden van de provincie, zoals geformuleerd in het beleidskader, en dat geen sprake is van een nieuwe taak. Met de concentratie van de provincie op de kerntaken waaronder natuur, ruimtelijke ordening en economie wordt recht gedaan aan het principe dat maximaal twee bestuurslagen zich bezig houden met taken. Het rijk moet zich daarbij nadrukkelijk niet met thema’s bezig houden, waar provincies en/of gemeenten actief in zijn. Ook moeten provincies terughoudend zijn in beleid en regie richting gemeenten, vooral op die domeinen waar ze ook toezichthouder zijn. Het is de vraag wat het kabinet verstaat onder taakdifferentiatie. Differentiatie in de uitvoering van taken wordt door gemeenten reeds geregeld en succesvol toegepast. Het is een vorm van maatwerk, die maakt dat taken zo veel mogelijk passend bij de lokale situatie worden vormgegeven. Differentiatie in de vorm van selectieve toekenning van taken en middelen aan bijvoorbeeld centrumgemeenten en grote steden vindt op dit moment op een beperkt aantal dossiers plaats. De VNG wil met haar leden de discussie aangaan over de mogelijke wenselijkheid en noodzaak van verdere taakdifferentiatie tussen gemeenten. Het regeerakkoord benoemt terecht de noodzaak tot het terugdringen van interbestuurlijke lasten. Onduidelijk is echter wat het kabinet hieraan wil gaan doen. Goede interbestuurlijke verhoudingen op basis van vertrouwen zijn wat ons betreft vooral gebaat bij het terugdringen van informatieverplichtingen (zoals monitors, statistieken, evaluaties en kwaliteitsmetingen). Wat ons betreft gaat het nieuwe kabinet daarom verder met het beoordelingskader voor interbestuurlijke informatiearrangementen, zoals benoemd in de begroting 2011. Dit kader, waarin informatie-uitvragen bij gemeenten worden getoetst op nut en noodzaak, dient leidend te zijn voor alle informatie-uitvragen. Het is zaak de komende kabinetsperiode alle informatieverplichtingen uit bestaande wet- en regelgeving te herzien en wettelijk blijvend te beperken.
VNG Ledenbrief regeerakkoord
91
Aantal gemeentebestuurders Wat staat er in het regeerakkoord? Het aantal gemeentebestuurders wordt verminderd. Wat betekent dit voor de gemeenten? Bij de eerdere discussie over de dualiseringscorrectie hebben wij meermalen aangegeven open te staan voor voorstellen inzake de vermindering van het aantal gemeentebestuurders. De argumenten daarvoor gelden echter evenzeer voor de vermindering van het aantal bestuurders op rijks- en provinciaal niveau. Wij zijn van mening dat een filosofie over de vermindering van bestuurders voor alle overheidslagen moet gelden. De vermindering van het aantal gemeentebestuurders is voor ons dan ook bespreekbaar, mits deze tegelijkertijd wordt toegepast op Eerste- en Tweede Kamer, provincies en gemeenten.
Deelraden Wat staat er in het regeerakkoord? Afschaffing van de deelraden Wat betekent dit voor de gemeenten? Gemeenten zouden niet meer zelf beslissen over deze vorm van binnengemeentelijke decentralisatie. Naar onze mening behoort dit een afweging van de gemeente te blijven.
Regeldruk Wat staat er in het regeerakkoord? De regeldruk, met name voor professionals en burgers, en de interbestuurlijke lasten worden verder verminderd. De administratieve lasten voor bedrijven dienen in 2012 ten opzichte van 2010 met 10% te zijn afgenomen. Het aantal statistische uitvragen door het Centraal Bureau voor de Statistiek gaat drastisch omlaag. Wat betekent dit voor de gemeenten? Met het kabinet Balkenende IV heeft de VNG afspraken gemaakt over de reductie van administratieve lasten die door gemeenten worden veroorzaakt. De gemeenten hebben aan de doelstellingen voldaan en blijven actief om overbodige administratieve lasten te voorkomen. Wij zien goede aanknopingspunten om met het kabinet afspraken te maken over verdere vermindering. Daarbij leggen wij het accent op de lasten die door het rijk via medebewindwetgeving worden veroorzaakt. Wanneer overbodige rijksregels kunnen worden geschrapt en moeilijk uitvoerbare regels kunnen worden aangepast, hebben gemeenten, burgers en bedrijven er profijt van.
Wgr-plus Wat staat er in het regeerakkoord? Het regeerakkoord strekt tot afschaffing van de Wgr-plus. Wat betekent dit voor de gemeenten? Wij zijn tegen de opheffing van de Wgr-plus regio’s, vanwege de gebleken noodzaak en behoefte aan regionale agendavorming en –uitvoering. Het advies van de commissie-Nijpels en de evaluatie van de Wgr-plus bevestigen
92
VNG Ledenbrief regeerakkoord
de positieve aspecten van regionale samenwerking in Wgr-plus verband. Deze vorm van samenwerking levert aantoonbare resultaten op. Met name bij ruimtelijk-economische vraagstukken is samenhangend bestuur in de grootstedelijke regio’s van groot belang. In de stadsregio maken grote steden en hun buurgemeenten gebruik van elkaars kennis en kracht. De provincies kunnen deze taken eenvoudigweg niet ter hand te nemen omdat de schaal van de provincies te groot is. We moeten ons realiseren dat de bereikbaarheid van Nederland wordt bepaald door de bereikbaarheid van onze steden. We hebben dan ook de steden en hun buurgemeenten hard nodig om de bereikbaarheidsproblematiek aan te pakken. Het is van wezenlijk belang dat de gemeenten in de stedelijke agglomeraties zeggenschap blijven houden over bijvoorbeeld het openbaar vervoer. Veel onderzoeken dringen aan op beter en hoogwaardig openbaar vervoer in en rondom de steden. Belangrijk daarbij is de afstemming tussen ruimtelijke ordening en mobiliteit. Zoals uit de rapportages van de commissie-Nijpels en de evaluatie van de Wgr-plus blijkt vallen dergelijke beheersaspecten niet te regelen op andere bestuurlijke niveaus. Sterker nog, het levert een extra hoeveelheid bureaucratie op. Het wegtrekken van mobiliteit bij de stedelijke regio’s is een enorme stap terug in de tijd, net als dat destijds het geval was met het schrappen van de bevoegdheden van de stadsregio’s op het gebied van de ruimtelijke ordening.
Dienstverlening en ICT-beleid Wat staat er in het regeerakkoord? Om besparingen te realiseren wordt verder gewerkt aan centralisatie van bedrijfsvoering van de rijksoverheid. Het kabinet komt met een voorstel voor een meldplicht voor alle diensten van de informatiemaatschappij, waaronder overheden, in geval van verlies, diefstal of misbruik van persoonsgegevens waarbij datalekken worden gemeld aan een nationale toezichthouder. In het belang van bescherming van persoonsgegevens worden maatregelen inzake opslag, koppeling en verwerking van persoonsgegevens bij voorbereiding nadrukkelijk getoetst op effectiviteit. Wat betekent dat voor de gemeenten? Al eerder is ook door de VNG aangegeven dat de staat van de overheidsfinanciën alle overheden dwingt tot een kritische blik op het eigen functioneren, die leidt tot een meer effectieve en efficiënte inzet van mensen en middelen. Dat vraagt niet alleen om investeringen in kwaliteit van ambtenaren en in realisatie van fysieke infrastructuur maar ook in verdere realisatie, implementatie en doorontwikkeling van de elektronische infrastructuur van de overheid (e-overheid), zoals het stelsel van basisregistraties. Taken gaan naar gemeenten met efficiencykorting (Wmo, jeugd). Dit kan echter alleen wanneer de basis overheidsbreed, ook op het terrein van werkprocessen en ICT-voorzieningen op orde is. Een samenhangende sturing op wetgeving, beleid, ontwikkeling en beheer van ICT levert grote voordelen op. De aanwijzing van een coördinerend minister voor dienstverlening en ICT is een mogelijke oplossing. Een minister die, niet alleen binnen het rijk maar overheidsbreed, besparingen en lastenreductie realiseert. Dat is randvoorwaardelijk om versnippering en verspilling tegen te gaan, ook bij gemeenten. Deze minister houdt middels de bestuurlijke- en informatiekundige uitvoeringstoets toezicht op grootschalige projecten en de uitvoerbaarheid van beleid en wetten.
VNG Ledenbrief regeerakkoord
93
Publieke dienstverlening Wat staat er in het regeerakkoord? Het bestuur zal worden georganiseerd vanuit de principes “Je gaat erover of niet” en “Je levert tijdig”. Alleen dan kan een krachtige, kleine en dienstverlenende overheid worden gevormd met minder belastinggeld, minder ambtenaren, minder regels en minder bestuurders. De geldigheidsduur van het paspoort zal op 10 jaar worden gesteld. Ondernemers zullen voor al hun overheidszaken terecht kunnen bij één loket, een “ondernemersplein”. Wat betekent dit voor de gemeenten? Snelle en zekere levering van overheidsproducten maakt deel uit van de gemeentelijke visie “Dienstverlening draait om mensen”, volgens welke minimaal 75% van de nieuwe colleges werkt. Wij streven ernaar onze diensten dichtbij en efficiënt aan te bieden, met zo min mogelijk administratieve last. Het oprekken van de geldigheidsduur van het paspoort past in dit streven. Om hierin efficiënt te kunnen investeren en te werken, moeten lopende ontwikkelingen verbonden worden: Bij de modernisering GBA moet het kabinet ruimte bieden voor het bijhouden en ontsluiten van de Registratie Niet-Ingezetenen (RNI) en de Burgerlijke Stand. Dat voorkomt dubbele ontwikkelbeheer- en ontwikkelorganisatiekosten. Met een ondernemersplein zet het kabinet in op doelgroepenbeleid in dienstverlening. Ook wij willen de dienstverlening aan bedrijven graag verbeteren, waarbij we op basis van levensgebeurtenissen integrale, overheidsbrede dienstverlening vormgeven. Hierbij kan prioriteit worden gegeven aan levensgebeurtenissen die voor ondernemers van bijzonder belang zijn. Het op alle beleidsterreinen leveren van overheidsbrede (rijk, provincies, ZBO’s en gemeenten) integrale dienstverlening aan bedrijven, vraagt andere investeringen dan gedaan en voorgenomen. Daarom moet gewaakt worden voor desinvesteringen, zoals ten aanzien van het omgevingsloket.
VEILIGHEID Beheer en aansturing van de politie Wat staat er in het regeerakkoord? Er komt een nationale politie onder verantwoordelijkheid van de minister die belast is met de zorg voor veiligheid. De minister wordt eindverantwoordelijk voor het beheer. De burgemeester blijft verantwoordelijk voor de openbare orde, capaciteitsinzet voor lokale taken en het vergunningenbeleid. Bij geschillen in een regio over de inzet van de politie wordt de beslissing genomen door de regioburgemeester bij wie het gezag berust. Het kabinet breidt de operationele sterkte van de politie uit met 3000 agenten, waaronder 500 animal cops (dierenpolitie) voor het bestrijden van dierenmishandeling. Bij de vaststelling van de landelijke en regionale prioriteiten in jaarplannen komt in de prioritering meer nadruk te liggen op de lokale knelpunten in de buurten en wijken. Wat betekent dit voor de gemeenten? De lobby dat de capaciteitsverdeling van de politie meer gevoed moet worden door lokale prioriteiten heeft vruchten afgeworpen: wij herkennen ons in de passage dat lokale knelpunten leidend zullen zijn bij vaststelling van landelijke prioriteiten. Concrete maatregelen om de lokale verankering van de politie te versterken ontbreken echter. Dit is zorgelijk, zeker in een situatie waarin onduidelijkheid bestaat over het budget voor de aangekondigde versterking van 3000 agenten . Dit moet worden gecorrigeerd, zeker nu 500 agenten full time beschikbaar zullen moeten komen als animal cops. Dit levert per saldo een extra landelijke prioriteit op die geen ruimte laat voor lokale afwegingen.
94
VNG Ledenbrief regeerakkoord
Gegeven het feit dat één minister, de minister van Veiligheid, verantwoordelijk is voor de inzet van de politie komt een einde aan de dualiteit van het politiebestel op landelijk niveau. Voorkomen moet worden dat hierdoor taken op het terrein van de openbare orde alsnog ondergeschikt raken aan de justitiële taken.
De politieregio’s Wat zegt het regeerakkoord? Er komen tien politieregio’s waarbij de grenzen van de tien arrondissementen van de gerechtelijke kaart leidend zijn. Wat betekent dit voor gemeenten? Er is onvoldoende ratio voor politieregio’s met 10 arrondissementsburgemeesters. Onverkorte doorvoering van dit voorstel kan een negatief effect hebben op de prestaties en de dienstverlening van de politie. Wij gaan ervan uit dat het aantal politieregio’s geen gevolgen heeft voor het aantal Veiligheidsregio’s. In ieder geval moet sprake zijn van congruente buitengrenzen van de politieregio’s en de Veiligheidsregio’s. De nieuwe Politiewet moet aan de volgende voorwaarden voldoen: !" De invloed van de gemeenten op het landelijke niveau dient te worden geborgd. Te denken valt aan een orgaan waarin gemeenten formeel zeggenschap krijgen in de landelijke aansturing van de politie. !" Op het niveau van de huidige veiligheidsregio’s moet door gemeenten invloed op het beleid en beheer kunnen worden uitgeoefend. Op dit niveau moet onder meer de sterkte kunnen worden vastgesteld, de kwaliteit van de geleverde politie-inzet en het daarmee gepaard gaande scholingsniveau van dienders. Ook moeten gemeenten een recht van aanbeveling krijgen met betrekking tot de korpschef, een voor integraal veiligheidsbeleid zo belangrijke partner !" Wettelijk dient het gemeentelijk recht op de lokale driehoek voor beheer en beleid te worden verankerd.
Van Montfransgelden Wat staat er in het regeerakkoord? Per 2012 worden de Van Montfransgelden voor sociale veiligheid afgeschaft. Wat betekent dit voor gemeenten? In 2010 ontvangt de G40 (G32, G4 en vier andere gemeenten met overlastgevende Marokkaans-Nederlandse risicojongeren) via de Van Montfransmiddelen ruim € 89 miljoen voor de intensivering van de aanpak van overlast en verloedering. Deze middelen worden beschikbaar gesteld via een decentralisatie-uitkering. Wij betreuren het dat deze middelen niet meer beschikbaar zijn voor de bestrijding van overlast en verloedering.
VNG Ledenbrief regeerakkoord
95
Veiligheidshuizen Wat staat er in het regeerakkoord? Daders moeten in hun eigen omgeving worden aangepakt. Veiligheidshuizen spelen hierbij een belangrijke rol. De veiligheidshuizen, samenwerkingsverbanden van verschillende organisaties, gaan dadergericht te werk bij het terugdringen van overlast, huiselijk geweld en criminaliteit. De voordelen van deze wijze van preventief werken hebben tot goede resultaten geleid. De veiligheidshuizen zullen worden voortgezet en verder ontwikkeld. Wat betekent dit voor gemeenten? Het kabinet zet via de veiligheidshuizen mede in op preventie. Op deze wijze kan het veiligheidshuis zich tot een belangrijk instrument ontwikkelen voor de gemeentelijke regierol op het terrein van veiligheid. De ontwikkeling naar een veiligheidshuis als strafrechthuis wordt hiermee voorkomen.
ARBEIDSZAKEN Vermindering aantal ambtenaren Wat staat er in het regeerakkoord? Door decentralisatie en taakverschuiving richting provincies en gemeenten wil het nieuwe kabinet het aantal ambtenaren bij alle bestuurslagen verminderen. Wat betekent dit voor gemeenten? De staat van de overheidsfinanciën dwingt alle overheden tot een kritische blik op het eigen functioneren. Deze leidt tot een meer effectieve en efficiënte inzet van mensen en middelen. Er zal een herbezinning moeten plaatsvinden op de taken van de verschillende overheden in hun onderlinge samenhang en op hun effecten voor de lange termijn. Daarbij gaat het zowel om het bevorderen van doelmatiger werken – o.a. door redesign van werkprocessen en de inzet van ICT - als het maken van bewuste en weloverwogen keuzes ten aanzien van de vraag wat de gemeente in de toekomst wel en niet meer moet doen. Decentralisatie van taken leidt echter niet rechtstreeks tot minder ambtenaren bij die bestuurslaag die de taken krijgt, integendeel. Randvoorwaarden daarbij zijn een goed opgeleid en flexibel inzetbaar ambtenarencorps en de daarbij behorende marktconforme arbeidsvoorwaarden die de concurrentie met de private sector kunnen doorstaan.
Normalisatie Wat staat er in het regeerakkoord? Het nieuwe kabinet wil de rechtspositie van ambtenaren gelijktrekken met die van werknemers in de private sector. Het ambtenarenrecht wordt gelijkgetrokken met het arbeidsrecht van de marktsector Wat betekent dit voor gemeenten? Dit zal er toe leiden dat de bestaande rechtspositionele verschillen tussen ambtenaren en werknemers in het bedrijfsleven komen te vervallen. Het private arbeidsrecht zal ook gaan gelden voor ambtenaren. De flexibiliteit neemt daardoor toe. Ook zal de wijze waarop de arbeidsvoorwaarden voor ambtenaren worden vastgesteld veranderen. Deze zullen in de toekomst door middel van vrije onderhandelingen tussen werkgevers- en werknemersorganisaties tot stand komen en worden vastgelegd in een echte CAO. Bepalingen in de CAO
96
VNG Ledenbrief regeerakkoord
zullen op basis van het geldende CAO-recht direct doorwerken in de individuele arbeidsovereenkomst van de ambtenaar, die in de plaats komt van de eenzijdige aanstelling. Een belangrijk gevolg van dit voornemen voor gemeenten is het wegvallen van de scheidslijnen op de arbeidsmarkt tussen ambtenaren en werknemers. Naar verwachting zal daardoor de arbeidsmobiliteit toenemen. Een overstap van de private naar publieke sector en vice versa, komt daardoor voor velen dichterbij. Afhankelijk van de vormgeving hiervan zijn wij er van overtuigd dat dit kabinetsvoornemen gemeenten in hun hoedanigheid van werkgever meer ruimte zal bieden voor het voeren van een meer concurrerend en eigentijds personeelsbeleid. Tegelijkertijd ligt er voor de gemeenten een financieel risico vanwege een opwaartse druk in de arbeidsvoorwaarden.
Gematigde loonontwikkeling collectieve sector Wat staat er in het regeerakkoord? Het kabinet wil de lonen in de collectieve sector (excl. zorg) in 2011 bevriezen. Ook wil zij de loonbijstelling in 2011 voor wat betreft de ruimte voor contractloonontwikkeling niet toekennen. Als er geen overeenstemming met de bonden wordt bereikt over een nominale nullijn, dan zal het kabinet een wetswijziging doorvoeren om het zogenaamde overeenstemmingsvereiste te wijzigen ter voorkoming van besparingsverlies. Wat betekent dit voor gemeenten? Wij zijn voorstander van volwaardige en vrije CAO onderhandelingen bij de overheid, zoals die ook in de marktsector plaatsvinden. Mede daarom spreken wij onze steun uit aan het kabinetsvoornemen om te komen tot normalisatie van de arbeidsverhoudingen bij de overheid. Tot die tijd zullen wij moeten werken met het overlegstelsel zoals dat bij de overheid van toepassing is en dat een overeenstemmingsvereiste kent. De huidige economische situatie en de financiële situatie van de collectieve sector in het bijzonder, maken dat er een goede afweging moet plaatsvinden over de uitgaven, programma-uitgaven en lonen. Hierin heeft elke partij zijn eigen verantwoordelijkheid. Wij spreken ons daarom uit voor vrije onderhandelingen over lonen en andere arbeidsvoorwaarden, zodat alle betrokken partijen die verantwoordelijkheid ook waar kunnen maken en waarin gezamenlijk verantwoordelijkheid wordt genomen voor de nodige bezuinigingen. Het instrument van een wetswijziging om het overeenstemmingsvereiste buiten werking te stellen, is daarbij een zwaar middel dat slechts in uiterste omstandigheden zou moeten worden ingezet.
VNG Ledenbrief regeerakkoord
97
III. Justitie Prostitutie en bestuurlijke aanpak georganiseerde criminaliteit Wat staat er in het regeerakkoord? Om overlast en criminaliteit in relatie tot prostitutie terug te dringen wordt de minimumleeftijd voor prostituees verhoogd naar 21 jaar. Vrouwenhandel wordt intensiever opgespoord en harder aangepakt. De bestuurlijke aanpak wordt – onder meer via de wet BIBOB – geïntensiveerd. Wat betekent dit voor gemeenten? Het wetsvoorstel Regulering Prostitutie en Bestrijding Misstanden Seksbranche voorziet in een verhoging van de minimumleeftijd van prostituees van 18 naar 21 jaar. Deze verhoging sluit aan bij de huidige model-APV van de VNG, waarin de minimumleeftijd voor exploitant en beheerder van een seksinrichting op 21 jaar is gesteld. Vrouwenhandel is een vorm van georganiseerde criminaliteit. De gemeentelijke veiligheidsaanpak omvat ook de bestuurlijke aanpak van georganiseerde criminaliteit, die mensenhandel, georganiseerde hennepteelt, vastgoedfraude en witwaspraktijken kan omvatten. Georganiseerde criminaliteit ontstijgt evenwel het lokale en regionale niveau. Daarom zijn wij van mening dat het rijk de taak heeft gemeenten te faciliteren en financieel te ondersteunen. Bureau Bibob dient kwalitatief goede en tijdige adviezen te geven. Evenals bij de wet Bibob moet er één landelijk Informatie en Expertisecentrum komen dat gemeenten de benodigde ondersteuning biedt.
Coffeeshops Wat staat er in het regeerakkoord? Coffeeshops worden besloten clubs die alleen voor meerderjarige inwoners van Nederland toegankelijk zijn op vertoon van een clubpas. Er komt een afstand van tenminste 350 meter tussen scholen en coffeeshops. De minister verscherpt het landelijk beleid en ziet erop toe dat gemeenten het afstandscriterium en de overige relevante delen van het landelijk beleid in hun vergunningen handhaven. Het kabinet komt met voorstellen zwaardere straffen te stellen op de (voorbereiding van) in- en uitvoer, teelt en (georganiseerde) handel van drugs en tot aanpassing van het onderscheid tussen harddrugs en softdrugs. Wat betekent dit voor gemeenten? Het passensysteem is een goede maatregel voor coffeeshops in met name de grensregio. Deze gemeenten ervaren een grote mate aan overlast door vaak halsbrekende verkeersbewegingen van drugstoeristen. Voor gemeenten elders in het land zal deze maatregel minder effect sorteren omdat de overlast daar voor een groot deel voortkomt uit de verweving van de onder- met de bovenwereld. Maatregelen rond de zogeheten achterdeur zouden hier meer op zijn plaats zijn. Gemeenten moeten zelf een keuze kunnen maken tussen een passensysteem of een andere maatregelen. Het afstandscriterium is in de vorige kabinetsperiode gesteld op 250 meter. Ongeveer 80% van de gemeenten met één of meer gedoogde coffeeshops hanteert inmiddels dit 250 meter criterium. Daarnaast is er nu de mogelijkheid voor gemeenten, in situaties waarbij een dergelijk afstandscriterium reëel onhaalbaar of onwenselijk is, om andere drempelverhogende maatregelen te treffen. Wij zijn van mening dat het kabinet deze mogelijkheid moet blijven bieden, omdat met name deze alternatieve maatregelen, zoals aangepaste openingstijden van de coffeeshop, effect sorteren.
98
VNG Ledenbrief regeerakkoord
IV. Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ONDERWIJS Voortijdig schoolverlaten, zwakke scholen en vroeg- en voorschoolse educatie Wat staat er in het regeerakkoord? Het aantal voortijdig schoolverlaters (vsv-ers) wordt door het bestaande programma “Aanval op de uitval”, het pakket aan extra maatregelen dat schooluitval actief bestrijdt, teruggebracht tot hoogstens 25.000. Het kabinet zet de ingezette lijn daarmee voort. Het vorige kabinet beoogde een teruggang tot 35.000 in 2011. Daartoe worden de zogenaamde plusvoorzieningen, gericht op extra inzet binnen het onderwijs om jongeren aan een startkwalificatie te helpen, structureel gefinancierd. Tevens komt er intensievere begeleiding van (potentiële) vsv-ers in het vmbo en mbo. Het kabinet eist dat (zeer) zwakke scholen sneller, binnen een jaar, het onderwijsproces op orde hebben. Zo niet, dan wordt tot sluiting overgegaan. In het bijzonder worden hierbij islamitische scholen en scholen met een radicaal vernieuwend onderwijsconcept genoemd. De invoering van passend onderwijs wordt voortgezet, waarbij het budget met € 300 miljoen wordt verlaagd. Kinderen met een grote taalachterstand gaan met dwang en drang deelnemen aan vroeg- en voorschoolse educatie (VVE). Ouders zijn mede verantwoordelijk (ook financieel) voor de taalontwikkeling van hun kinderen. Wat betekent dit voor gemeenten? Gemeenten kunnen hun inspanningen om voortijdig schoolverlaten te voorkomen voortzetten en kunnen afspraken met het onderwijs continueren. De extra doelstelling van 10.000 minder vsv-ers vormt een zware opgave, aangezien de doelgroep kampt met veelzijdige problematiek. De wijzigingen in het MBO (zie aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt) zijn in dit licht positief. Strenger toezicht op de kwaliteit kan het onderwijs in gemeenten ten goede komen. Gemeenten kunnen reeds, in het kader van het risicogestuurde toezicht, signalen melden bij de Inspectie van het Onderwijs. De bezuinigingen bij de invoering van passend onderwijs hebben geen directe gevolgen voor gemeenten. Het effect op aanpalende zorg vanuit de gemeenten is afhankelijk van de kabinetsplannen om zorg in en om de school verder vorm te geven. Wij zijn verheugd met het extra structurele budget van € 50 miljoen voor voorschoolse educatie en € 50 miljoen voor schakelklassen en summercourses. Wel zetten wij vraagtekens bij het voornemen om ‘dwang en drang’ in te zetten om kinderen met een grote taalachterstand aan VVE te laten deelnemen. Gemeenten spannen zich al flink in om de deelname van doelgroepkinderen te stimuleren.
Jeugdzorg Wat staat er in het regeerakkoord? Gemeenten worden financieel en uitvoeringstechnisch verantwoordelijk voor de uitvoering van alle jeugdzorg die nu onder het rijk, de provincies, de gemeenten, de AWBZ en de ZvW valt. Alle gelden die hier momenteel in omgaan zullen (inclusief € 90 miljoen die provincies vanuit hun algemene middelen inzetten voor jeugdzorg), verminderd met een efficiencykorting (€ 300 miljoen), worden overgeheveld naar gemeenten. Door samenvoeging van de verschillende financieringsstromen en het laten vervallen/anders vormgeven van het recht
VNG Ledenbrief regeerakkoord
99
op zorg zijn gemeenten in staat maatwerk te leveren en kan het stelsel van zorg voor jeugdigen doelmatiger en doeltreffender worden vormgegeven. Wat betekent dit voor gemeenten? Het is de bedoeling gemeenten in staat te stellen om kinderen, jongeren en gezinnen in een vroegtijdig stadium, snel en zo licht mogelijk te ondersteunen en te helpen bij het opgroeien en opvoeden tot volwassen en zelfstandige burgers in de context van hun leefomgeving. Door samenvoeging van financieringsstromen kunnen gemeenten komen tot een robuust volume van ambulante, toegankelijke, laagdrempelige hulp en kunnen zij de inschakeling van meer gespecialiseerde jeugdzorg zo efficiënt mogelijk organiseren. Gemeenten moeten de jeugdbescherming (voogdijmaatregelen en jeugdreclassering) en de meer gespecialiseerde vormen van jeugdzorg op regionale schaal financieren en organiseren. Voorts moeten gemeenten de transitie van de jeugdzorg zorgvuldig vorm geven, in nauwe samenwerking met de jeugdzorgsector, de provincies en grootstedelijke regio’s. Opgebouwde kennis mag niet verloren gaan. Dat vergt visie, (financiële) kennis en bestuurskracht van gemeenten op lokaal en regionaal niveau. Over de voorwaarden van de decentralisatie van de jeugdzorg bestaat echter nog veel onduidelijkheid. Allereerst is het de vraag op welke onderdelen van de jeugdzorg de decentralisatie betrekking heeft. Mogelijk wordt straks meer gedecentraliseerd dan waarom de gemeenten hebben gevraagd. Voorts is onduidelijk wanneer de jeugdzorg overgaat naar gemeenten. De eerste bezuiniging van € 80 miljoen staat ingeboekt voor 2015. De efficiencykorting van € 300 miljoen betekent een forse bezuiniging waarvan de effecten moeilijk zijn in te schatten. Er is geen model voor de berekening van een macrobudget jeugdzorg, omdat er onvoldoende duidelijkheid bestaat over de ontwikkeling van de (toenemende) vraag naar jeugdzorg in de afgelopen jaren. Wij dringen aan op een werkbaar en rechtvaardig verdeelmodel. Wij zijn voorstander van decentralisatie van de jeugdzorg, maar alleen als gemeenten daarbij voldoende middelen, beleidsvrijheid en uitvoeringsruimte wordt geboden. In de kabinetsplannen missen wij de samenhang met de zorg in het onderwijs. Experimenten wijzen uit dat opvoedmethodieken – ingezet in de kinderopvang en op scholen – de kinderen, hun leidsters en leerkrachten, en vaak ook hun ouders een grote dienst bewijzen en daarmee zeer effectief zijn. Een integraal kader voor jeugdzorg en de zorg in en om de school is daarom wenselijk.
CULTUUR Algemene bezuinigingen Cultuur Wat staat er in het regeerakkoord? Uitgangspunt is dat in alle regio’s een hoogwaardig cultureel aanbod blijft bestaan. Monumentenzorg blijft een taak van de overheid. Hierbij verdient herbestemming de aandacht, evenals het religieus erfgoed. Actieve cultuurparticipatie blijft van belang, met name de beoefening van amateurkunst en volkscultuur en bij bibliotheekbezoek. De uitgaven aan cultureel erfgoed, bibliotheken en het Nationaal Archief worden zoveel mogelijk ontzien. Het regeerakkoord geeft meer ruimte geven aan de samenleving plus het particulier initiatief en wil de overheidsbemoeienis beperken. Op de middelen voor kunst en cultuur wordt € 200 miljoen bezuinigd (van de € 900 netto). De cultuurkaart ad € 15 euro per jaar voor 930.000 leerlingen van het voortgezet onderwijs vervalt.
100
VNG Ledenbrief regeerakkoord
Wat betekent dit voor gemeenten? Wij delen het uitgangspunt dat in alle regio’s een hoogwaardig aanbod blijft bestaan. Ook in de taken die men wil behouden, kunnen wij ons vinden. Wij constateren dat de hoogte en de vorm van de bezuinigingen op de kunstensector aan de hoge kant zijn. De kabinetsplannen doorkruisen de afspraken tussen de overheden zoals decennia lang vormgegeven in het ‘Algemeen kader interbestuurlijke verhoudingen cultuur’ en de daarop gebaseerde stelselafspraken en cultuurconvenanten. Met name bij de (podium)kunsten, inclusief film, is er bovendien een sterke onderlinge afhankelijkheid: rijk/productie en gemeenten/afname. De uitruil van taken tussen rijk en gemeenten was in het verleden vaak financieel nadelig voor de gemeenten. Het kabinet lijkt nu eenzijdig te stoppen met zijn aandeel. Bij de podiumkunstenoperatie zou het rijk in ruil voor de uitname van rijksgelden uit het gemeentefonds de spreiding, kwaliteit en betaalbaarheid van de grootschalige podiumkunsten garanderen. In plaats van de rijksgelden aan gemeenten voor lokale aankopen, diensten en opdrachten in het kader van de Beeldende kunstenaarsregeling zijn (na jaren én na korting) in 2009 afspraken gemaakt met de grotere gemeenten. Bij de museumoperatie zijn de gemeenten onvoldoende gecompenseerd, maar het land zou verzekerd blijven van een rijksmuseum in elke categorie.
Van subsidie-afhankelijk naar ondernemend Wat staat er in het regeerakkoord? Het regeerakkoord schrapt de innovatie- en matchingsregeling ter compensatie van de cultuurprofijtkorting. De Wet werk en inkomen kunstenaars wordt afgeschaft. Het alternatief daarvoor is de Wet werk en bijstand (WWB). De rijksfondsen worden omgevormd tot één cultureel investeringsfonds. Wat betekent dit voor gemeenten? Wij onderschrijven de gemaakte principiële keuze. Deze wordt echter te ver en te snel doorgevoerd. Voor de kunstenaars worden tegelijkertijd zowel de Wet werk en inkomen kunstenaars als de inkomensvoorzieningen bij de rijksfondsen afgeschaft,die aanzienlijke gevolgen heeft voor kunstenaars. Er is behoefte aan een tijdelijke voorziening die (startende) kunstenaars kansen biedt. Gemeenten kunnen met de reguliere wetgeving, zoals de WWB, niet uit de voeten gelet op de afwijkende beroepspraktijk van kunstenaars.
Grotere bijdragen van burgers, sponsors en maecenaat Wat staat er in het regeerakkoord? Het kabinet verhoogt de BTW op podiumkunsten (niet circussen en bioscopen), kunst en verzamelvoorwerpen van 6% naar 19%. Wat betekent dit voor gemeenten? De eerdere BTW-verlaging op de podiumkunsten van 1998 is over het algemeen ten goede gekomen aan de rijksgesubsidieerde gezelschappen. Doordat het rijk de hogere kosten ten gevolge wet- en regelgeving (milieu, arbeidsomstandigheden, arbeidstijden) niet volledig heeft gecompenseerd, zijn zowel de entrees als de gemeentelijke uitgaven de afgelopen 12 jaar verdubbeld. De voorgestelde BTW-verhoging zal gevolgen hebben voor de vraag naar gemeentelijke subsidies. Naar verwachting zullen getroffen partijen daar compensatie zoeken.
VNG Ledenbrief regeerakkoord
101
V. Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer Ruimte Wat staat er in het regeerakkoord? Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen beperken zich tot hun kerntaken. De regie van provincies liggen op het gebied van ruimte, economie en natuur. De besluitvorming in de ruimtelijke ordening moet zo dicht mogelijk bij degene die het direct aangaat plaatsvinden. Per beleidsterrein zijn ten hoogste twee bestuurslagen betrokken bij hetzelfde onderwerp. De regio wordt op verschillende plaatsen in het regeerakkoord genoemd als orgaan dat onderdelen van het akkoord kan oppakken. Gebiedscategorieën van natuur worden ontkoppeld. Nationale koppen op Europese regelgeving worden opgespoord en verwijderd. Het kabinet komt met voorstellen tot bundeling en vereenvoudiging van wet- en regelgeving op het gebied van het omgevingsrecht. De crisis- en herstelwet (CHW) krijgt een permanent karakter. Het kabinet maakt meer geld vrij voor programmatische aanpak stikstof (PAS). Wat betekent dit voor gemeenten? Het is voor gemeenten positief dat wordt gekeken naar de kerntaken van de verschillende overheidslagen. Wij zijn in dat verband nadrukkelijk voorstander van maatregelen die leiden tot een significante afname van bestuurlijke drukte en van administratieve lasten voor burgers en bedrijfsleven. Daar past het uitgangspunt dat per beleidsterrein maximaal twee bestuurslagen betrokken zijn en de op handen zijnde vereenvoudiging in het toezicht, goed in. Dat mag echter geen recentralisatie zijn waarbij de regie op ruimte, economie en natuur dossiers bij provincies wordt neergelegd. Dat zou een onwenselijke stap terug zijn naar de situatie van voor de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro). In het regeerakkoord neemt regionale samenwerking een stevige plaats in. Wij zijn van mening dat regionale samenwerking tussen gemeenten de beste basis kent, als deze van onderaf opgebouwd wordt. Daar waar gemeenten regionaal samenwerken, is de regierol van de provincie – voor zover al aanwezig – vooral één van afstemming tussen regio’s. Ontkoppeling van gebiedscategorieën voor natuur, kan betekenen dat de verschillende regimes voor bijvoorbeeld de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), Nationale landschappen, Natura 2000 gebieden en bufferzones, met elkaar worden afgestemd of geïntegreerd. Dit biedt zeker meerwaarde want het geeft duidelijkheid over het in dat gebied geldende regime. Het regeerakkoord wil met bundeling en vereenvoudiging van wet- en regelgeving op het gebied van het omgevingsrecht, procedures verkorten en besluitvorming versnellen. In deze doelstelling kunnen we ons vinden. Echter, zeer recent zijn de nieuwe Wro en de Wabo ingevoerd. Als bundeling en vereenvoudiging leidt tot fundamentele stelselwijzigingen van deze wetten, werkt het contraproductief. Om de uitvoeringspraktijk te optimaliseren, is het noodzakelijk dat er de komende 10 jaar geen fundamentele wijziging van wet- en regelgeving plaatsvindt. Een mogelijk oplossing is het eventueel tijdelijk buiten werking stellen van (delen van) RO-regelgeving, maar hierover is niets in het regeerakkoord opgenomen. Het is positief dat de CHW permanente werking krijgt. Het is nog niet duidelijk of dit vanuit Europees perspectief mogelijk is (staatsteun) en/of er voldoende middelen voor beschikbaar zijn. Op het terrein van Ruimtelijke ordening en natuur, zijn er verschillende geldstromen (Nationale Landschappen, EHS, Ruimte om de Stad, Bufferzones en het Fonds Economische Structuurversterking) die afgebouwd worden.
102
VNG Ledenbrief regeerakkoord
Dit zijn deels geldstromen van rijk naar gemeenten en deels van het rijk naar de provincie. Ook vermindering van de laatste geldstromen kan consequenties hebben voor gemeenten, omdat gemeenten ook geld van de provincie ontvangen om (natuur) doelen te realiseren. Met name de bezuinigingen op EHS en Ruimte om de Stad kunnen ertoe leiden dat de recreatieve en groene ontwikkeling rond steden stil valt. Nieuwe duurzaamheidsmogelijkheden en -innovaties, zoals multifunctionele landbouw, kunnen kansen bieden om landbouw en natuur te integreren in het gemeentelijke beleid. Voor de programmatische aanpak stikstof (PAS), maakt het regeerakkoord meer geld vrij. Dit is zeer nodig, omdat de wetgeving voor stikstof complex is en sociaal economische gevolgen heeft, en daardoor moeilijk uit te voeren is. Wat betreft de afname van de regeldruk stelt het regeerakkoord dat bij deugdelijke zelfregulering minder inspecties nodig zijn. Wij ondersteunen deze gedachte en willen het graag breder trekken. Naar onze mening ontstaat er namelijk significant meer ruimte voor deregulering en zo meer ruimte voor ondernemen in totaal wanneer deregulering tegelijkertijd wordt gekoppeld aan zelfregulering (certificering) door de diverse branches of marktpartijen. Op het ruimtelijke dossier zien wij een aantal mogelijkheden zoals de invoering van de private SER-ladder. Deze mogelijkheden willen we graag met het kabinet nader onderzoeken.
Milieu Wat staat er in het regeerakkoord? De milieuregelgeving wordt vereenvoudigd en gemoderniseerd. Om gebiedsontwikkeling sneller mogelijk te maken, krijgt de Crisis- en herstelwet (CHW) een permanente status. Door oprichting van de regionale uitvoeringsdiensten (RUD’s) vindt een efficiencykorting plaats van €50 miljoen in 2012 oplopend tot €100 miljoen structureel vanaf 2014 op het gemeente- en provinciefonds. Het regeerakkoord wil ter verbetering van de luchtkwaliteit de uitvoering van het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit continueren met uitzondering van de maatregelen voor de kilometerheffing. De jaarlijkse rijksbijdrage aan het afvalfonds komt te vervallen in 2013. Bij de verwerking en het beheer van afval wordt ingezet op betere samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen. Voor energie zijn de Europese doelen leidend. Het kabinet streeft naar 20% CO2-reductie en 14% duurzame energie in 2020. De huidige Stimuleringsregeling voor duurzame energieproductie (SDEregeling) komt te vervallen. Dit levert een structurele besparing op van € 1200 miljoen. De nieuwe SDE+-regeling wordt volledig betaald uit een toeslag op de energierekening. Verder zet het kabinet in op verruiming van de mogelijkheden voor het gebruik van kernenergie en op CO2opslag in de grond. Voor de programmatische aanpak stikstof komt € 30 miljoen extra beschikbaar tot 2014. Wat betekent dit voor gemeenten? In totaal wordt er structureel bijna €1,5 miljard omgebogen. Bij verbetering van de luchtkwaliteit, bodemsanering, sanering van geluid (bijvoorbeeld gevelisolatie bij woningen) en bij afvalinzameling komt de rijksbijdrage te vervallen. Ten aanzien van luchtkwaliteit komen de maatregelen die samenhangen met de kilometerheffing te vervallen en hiervoor komen ook geen compenserende maatregelen. Op dit moment opereert Nederland echter maar net binnen de geldende normen. De derogatie die Nederland van de EU heeft gekregen op basis van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit loopt tot 2015. Er is geen of nauwelijks ruimte om extra emissies toe te staan. Op gemeenten zal een beroep worden gedaan om extra te investeren in luchtkwaliteit. Het stopzetten van saneringsgelden voor bodem heeft als consequentie dat alle kosten voor bodemsaneringen worden
VNG Ledenbrief regeerakkoord
103
verdisconteerd in bouwprojecten, hetgeen kan leiden tot een lager bouwtempo in verband met onrendabele top. De klimaatdoelstellingen voor 2020 zijn aanzienlijk bijgesteld. Zo is de ambitieuze doelstelling voor CO2reductie van 30% verlaagd naar 20%. De rekening en verantwoordelijkheid voor een duurzame leefomgeving wordt volledig bij gemeenten en de burgers neergelegd. De uitkomsten van de discussie over kernenergie en CO2-opslag, alsmede het lokaal draagvlak hiervoor, zullen bepalend zijn voor de daadwerkelijk benodigde opslagcapaciteit. In afwachting hiervan pleiten wij voor het starten van onderzoek naar de voor- en nadelen voor CO2-opslag. Daarbij dient gebruik te worden gemaakt van de mogelijkheden tot (mede)financiering vanuit Europa. Vanaf 2013 wordt de rijksbijdrage aan het afvalfonds beëindigd. Deze rijksbijdrage is afkomstig uit de verpakkingenbelasting die de burgers betalen bij de aankoop van consumentenproducten en bedraagt op jaarbasis € 115 miljoen. Vanuit het afvalfonds ontvangen gemeenten een vergoeding voor de inzameling van o.a. kunststofafval en het bestrijden van zwerfafval. De wettelijke verplichtingen ook voor de inzameling van kunststof blijft bestaan. Wij vinden het onjuist dat verpakkingenbelasting (een bestemmingsbelasting) nu geheel ten goede komt aan de algemene middelen van het rijksoverheid. Het bedrijfsleven en het ministerie van Infrastructuur en Milieu moeten de gemeenten schadeloos stellen voor de door de gemeenten gemaakte kosten. Als dat niet gebeurd worden de gemeenten gedwongen om de afvalstoffenheffing te verhogen en het voorzieningenniveau voor de gescheiden inzameling te verlagen. Het verhogen van de afvalstoffenbelasting betekent dat de burger feitelijk twee keer betaalt voor de inzameling: via de verpakkingenbelasting én via de afvalstoffenheffing. Het principe “de vervuiler betaalt”, dat in de vorige kabinetsperiode gold, wordt zo ingeruild voor “de burger betaalt (voor de vervuiler)”. Wij hebben principiële bezwaren tegen deze beleidswijziging. Met de oprichting van de regionale uitvoeringsdiensten (RUD’s) wilde het vorige kabinet vooral de kwaliteit van gemeentelijke vergunningverlening, toezicht en handhaving verbeteren. Of deze RUD’s voor gemeenten geld besparen, moet nog blijken. Rijk, IPO en VNG gaan dit onderzoeken. Wij vinden het niet acceptabel dat het kabinet nog vóór de oprichting van RUD’s uitgaat van efficiencywinst en een korting toepast op het gemeentefonds. Daarmee komt een van belangrijkste doelstellingen van de RUD’s in gevaar, namelijk het verbeteren van de kwaliteit. Eventuele besparingen zijn immers vooraf reeds ingeboekt en kunnen door gemeenten niet worden ingezet voor de verbetering van kwaliteit. De vraag dringt zich op of gemeenten onder deze voorwaarden bereid zijn om overkort hun medewerking te blijven verlenen aan de RUD’s. Met de Crisis- en herstelwet (CHW) kunnen met name vergunningprocedures worden hierdoor versneld. Door de CHW een permanente status te geven, krijgen gemeenten meer zekerheid en duidelijkheid. Ook ontstaat hierdoor ruimte om een grondige analyse te maken van de knelpunten in het omgevingsrecht. De VNG vindt dat deze tijd benut moet worden om aan de hand van een evaluatie van de huidige omgevingswetten een aantal wezenlijke vragen te beantwoorden. Alleen op deze manier kan (indien nodig) gericht gezocht worden naar oplossingen zoals het beter gebruik maken van of de aanpassing van de huidige wettelijke kaders of door een meer fundamentele herinrichting van het omgevingsrecht.
104
VNG Ledenbrief regeerakkoord
VI. Wonen, Wijken en Integratie Wonen Wat staat er in het regeerakkoord? Het regeerakkoord komt met voorstellen om het functioneren van woningcorporaties als ondernemingen met een maatschappelijke taak te verbeteren en het externe toezicht door een woonautoriteit te verzekeren. De toewijzing van sociale huurwoningen wordt stapsgewijs beperkt tot lagere inkomensgroepen. Voor huishoudens met een inkomen tot € 43.000 stijgen de huren bij gereguleerde woningen niet meer dan de inflatie. Voor huurders met een huishoudinkomen vanaf € 43.000 wordt een maximale huurstijging van inflatie + 5% toegestaan. Dit gaat in per 1 juli 2011. Er wordt geregeld dat woningen in regio’s met schaarste een hogere huur opbrengen dan dezelfde woning in een regio zonder schaarste. Huurders van woningcorporaties krijgen het recht om hun woning tegen een redelijke prijs te kopen. Verhuurders, die meer dan 10 woningen verhuren (voornamelijk woningcorporaties) worden geconfronteerd met een heffing. Deze heffing levert het rijk in totaal € 0,76 miljard op. De budgetten voor het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) en Budget Locatiegebonden Subsidies (BLS) worden vanaf 2015 geheel afgeschaft. Ook de ‘Vogelaarheffing’ (t.b.v. de financiering van de wijkenaanpak) wordt afgeschaft. Het regeerakkoord komt met voorstellen die meer ruimte bieden voor specifiek beleid in de volkshuisvesting en woningbouw op basis van kleinschalige, natuurlijke groei. Zowel binnen steden als in kleine kernen moet ruimte komen om in de eigen woningbehoefte te voorzien door middel van sociale stijging en doorstroming. Het regeerakkoord voert de adviezen van de commissie Fundamentele Verkenning Bouw uit. Elementen uit dit advies zijn: gemeenten toetsen niet meer aan de technische voorschriften, maar toetsen alleen of aanvragers van bouwvergunningen het bouwproces goed op orde hebben; gemeenten mogen geen aanvullende eisen stellen bovenop landelijk geldende voorschriften; vereenvoudiging van bestemmingsplannen; beperken van beroepsprocedures en experimenteren met gebiedsconcessies (overheden stellen heldere publieke randvoorwaarden voor de ontwikkeling van een gebied. Vervolgens krijgen private partijen de volledige bevoegdheid voor realisatie en beheer). Wat betekent het voor gemeenten? De heffing op de corporaties van € 0,76 miljard is fors en moet er niet toe leiden dat de financiële capaciteit om te investeren door corporaties verder onder druk komt te staan. De introductie van huurstijging, huurdifferentiatie en verkoop van woningen beoordelen wij in dat licht positief. Veel zal afhangen van de manier waarop het rijk deze plannen verder zal willen ontwikkelen. Wij gaan ervan uit dat dit in samenspraak met gemeenten en met vertegenwoordigers van corporaties gebeurt. De ontwikkeling van kleinschalige woninglocaties en het initiëren van meer particulier opdrachtgeverschap geeft gemeenten de mogelijkheid om meer maatwerk te bieden. De afschaffing van ISV, BLS en Vogelaarheffing zorgt ervoor de de binnenstedelijke vernieuwing vrijwel stil komt te liggen. Het gaat hier om kapitaalintensieve projecten, die gemeenten niet alleen kunnen financieren. Desalniettemin zullen gemeenten zich , samen met bewoners en ontwikkelende partijen, naar vermogen blijven inzetten om projecten te realiseren. Dit geldt ook voor monumenten. Op dat terrein komen veel taken op gemeenten af, waarbij ook de bijbehorende budgetten moeten worden gedecentraliseerd. Ten aanzien van de wijkaanpak gaan we er van uit dat de gemaakte afspraken tussen rijk, gemeenten en corporaties kunnen worden nagekomen.
VNG Ledenbrief regeerakkoord
105
VII. Verkeer en Waterstaat Mobiliteit Wat staat er in het regeerakkoord? Het regeerakkoord stelt € 100 miljoen (vanaf 2013) oplopend tot structureel € 500 miljoen (vanaf 2015) extra beschikbaar voor investeringen in wegen en spoor. Er komt geen kilometerheffing. Wel wil het kabinet het gebruik van de auto belasten in plaats van het bezit hiervan door het verhogen van de accijnzen op brandstoffen in overleg met de buurlanden en de EU. Het regeerakkoord bezuinigt driedubbel op de BDU verkeer en vervoer. Allereerst wordt een korting van 5% op het BDU-budget ingevoerd. Daarnaast wordt de reële jaarlijkse groei van de BDU met 1,1% afgeroomd. Tot slot wordt in de drie grote steden een verplichte aanbesteding van het openbaar vervoer ingevoerd, waarmee een besparing van € 60 miljoen in 2013 tot structureel € 120 miljoen vanaf 2015 kan worden bereikt. Deze korting op de BDU komt alleen voor rekening van de betreffende regio’s. Opgeteld wordt op de BDU de komende jaren het volgende bezuinigd:
2011
2012
2013
2014
2015
struc.
30 mln.
60 mln.
150 mln.
180 mln.
280 mln.
320 mln.
De stadsregio’s worden opgeheven en in de Randstad wil het kabinet een nieuwe Infrastructuurautoriteit in het leven roepen. De maximum snelheid op autosnelwegen wordt verhoogd naar 130 km/uur; ook op andere wegen wordt de maximum snelheid heroverwogen. Van snelheidsverhogingen wordt afgezien bij knelpunten zoals luchtkwaliteit, geluid en verkeersveiligheid. Het Programma Hoogfrequent Spoor (spoorboekloos rijden) wordt uitgevoerd. De toegankelijkheid van treinen en stations wordt versneld aangepakt en de veiligheid in het OV wordt verbeterd. Schiphol en de Rotterdamse havens krijgen ruimte om verder te groeien Bij aanleg en onderhoud van wegen en openbaar vervoer moet meer gebruik worden gemaakt van PPS. Het hoofdrailnet moet kwalitatief sterk worden verbeterd. Aanleg van additionele infrastructuur, zoals supersnelwegen, kan worden gerealiseerd via investeringen door bijv. pensioenfondsen of tolheffing. De besluitvorming over de aanleg van infrastructuurprojecten wordt versneld en vereenvoudigd à la Elverding en aanpak van Randstad Urgent. Wat betekent dit voor gemeenten? Voor de verbetering van de bereikbaarheid van ons land – in het bijzonder de mainports en de economische kerngebieden – is het functioneren van gehele netwerk van nationale, regionale en lokale wegen, spoorwegen en vaarwegen van essentieel belang. Rijk en decentrale overheden hebben gezamenlijke gebiedsagenda’s en de Nationale Markt- en Capaciteitsanalyse (NMCA) die kort voor de zomer naar de Tweede Kamer is gestuurd (moet nog verder regionaal worden uitgewerkt) opgesteld. In deze studies is gebiedsgewijs gezamenlijk bekeken op welke manier de bereikbaarheidsproblemen het beste kunnen worden aangepakt en welke investeringen hiervoor nodig zijn. Door deze forse bezuinigingen op het BDU-budget zijn de decentrale overheden niet in staat hun aandeel te leveren aan deze noodzakelijke investeringen in de bereikbaarheid van hun regio. Dat brengt risico’s met zich voor de economische ontwikkeling van de regio en daarmee de groei van de Nederlandse economie.
106
VNG Ledenbrief regeerakkoord
De bezuiniging op de BDU staat ook haaks op het uitgangspunt dat de omvang van het BDU-budget ‘meeademt’ met de ontwikkeling van het budget voor mobiliteit bij het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Dit uitgangspunt is vastgelegd in de Nota Mobiliteit, waarmee ook de Tweede Kamer heeft ingestemd. Bovendien gaat er ook een groot ‘multiplier-effect’ uit van de BDU, omdat gemeenten doorgaans minimaal 50% van de projectkosten uit eigen bijdragen financieren. Bij de OV-bedrijven in de grote steden zijn de afgelopen jaren via allerlei efficiencymaatregelen al forse bezuinigingen doorgevoerd. De drie grote steden hebben te maken met tram- en metrovervoer met bijbehorende infrastructuur dat niet zonder meer kan worden aanbesteed (vgl. spoorvervoer op nationaal niveau). Wij vragen ons bovendien af of gezien de looptijd van de bestaande contracten de voorgestelde bezuinigingen überhaupt gerealiseerd kunnen worden. Zo niet, dan zal dit nog meer ten koste gaan van de investeringen in infrastructuurprojecten in en rond de grote steden. Ook hier geldt weer dat dit ten koste gaat van de economische ontwikkeling, ook van de mainports. Kortom, door extra te investeren in de rijkswegen en het spoor en tegelijkertijd te bezuinigingen op de BDU worden de bereikbaarheidsproblemen in ons land eerder groter dan kleiner. Wij zijn het eens met het voornemen dat niet het bezit maar het gebruik van de auto moet worden belast. Gezien ervaringen uit het verleden vragen wij ons af of verhoging van de accijnzen in overleg met de buurlanden en de EU hiertoe de juiste en meest kansrijke weg is. Bovendien ontbreekt hierbij de mogelijkheid om de prijs voor het gebruik van de auto te kunnen differentiëren naar tijd, plaats en milieukenmerken. Wanneer de economie weer aantrekt en de mobiliteit in vooral de stedelijke gebieden weer fors toeneemt, is een dergelijk instrument dringend noodzakelijk om deze gebieden bereikbaar te houden. Ook voor het behalen van de bereikbaarheidsdoelstellingen uit de Nota Mobiliteit (filedruk in 2020 op het niveau van 1992) is dit noodzakelijk. In de periode 2000-2008 is de filedruk gestegen met 58%, terwijl we met elkaar terug moeten naar een niveau in 2020 van 60% van de files in 2000. Wij vragen ons af op welke manier het kabinet aan deze doelstelling wil gaan voldoen? De stadsregio’s – juist op het gebied van verkeer en vervoer – hebben hun toegevoegde waarde meer dan bewezen. Het oprichten van een nieuwe Infrastructuurautoriteit is dan ook niet nodig en past niet binnen de huidige bestuurlijke verhoudingen. Nederland is op dit moment een van de meest verkeersveilige landen van Europa en in de wereld. Ook is bekend dat Nederland op dit moment qua luchtkwaliteit net kan voldoen aan de daarvoor geldende normen. De derogatie die Nederland van de EU heeft gekregen op basis van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit loopt tot 2015. Er is geen of nauwelijks ruimte om extra emissies toe te staan, zeker nu een belangrijke maatregel – namelijk de kilometerheffing – komt te vervallen. Geluidsoverlast door wegverkeer geeft in grote delen van het land nu al problemen. Wij menen dan ook dat eerst goed onderzoek moet worden gedaan naar de effecten van mogelijke snelheidsverhogingen op het Nederlandse wegennet, voordat deze worden ingevoerd. Wij missen in het regeerakkoord aandacht voor het vervoer over water.
VNG Ledenbrief regeerakkoord
107
Water Wat staat er in het regeerakkoord? De betrokken overheden moet komen tot een doelmatiger waterbeheer. Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen moeten zich beperken tot hun kerntaken en deze taken moeten op een zo dicht mogelijk bij de burger gelegen niveau worden belegd. Per terrein zijn ten hoogste twee bestuurslagen betrokken bij hetzelfde onderwerp. Het kabinet komt met het voorstel om gemeenteraden de waterschapsbesturen te laten kiezen. De kwaliteit van oppervlaktewater wordt verbeteren, met name in stedelijke gebieden. De voorstellen van de Deltacommissie worden nader bekeken en uitgewerkt in het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT). Vergroting van de waterveiligheid van onze door rivieren doorsneden delta zijn als een kerntaak van de overheid. Hiervoor wordt achterstallig onderhoud uitgevoerd en gewerkt aan veilige dijken en waterkeringen waaronder de kustwering. De belegde ruimte in het Fonds Economische Structuurversterking (FES) wordt overgeheveld naar het Infrastructuurfonds en de departementale begrotingen. Er vindt deze periode geen additionele voeding plaats van het FES. Wat betekent dit voor gemeenten? Wij zijn blij dat het regeerakkoord de doelmatigheid van het waterbeheer wil vergroten. Door de voorgenomen versoepeling rondom taakdifferentiatie op gemeentelijk niveau en het voorstel tot indirecte verkiezingen van de waterschapsbesturen wordt samenwerken in de waterketen bevorderd. Het traject dat de gemeenten hebben ingezet om doelmatig samen te werken met de waterschappen wordt voortgezet. Stedelijk waterbeheer is een kerntaak van de gemeenten. Beslissingen hierover dienen, zoals in het regeerakkoord voorgesteld, zo dicht mogelijk bij de burger te liggen, dus op het niveau van het gemeentebestuur. De doelmatigheid wordt nog verder verbeterd door slechts twee bestuurslagen, rijk en gemeenten, verantwoordelijk te laten zijn voor stedelijk waterbeheer. Verbetering van de kwaliteit van het oppervlaktewater kan hiermee beter worden gerealiseerd. Wij steunen de voortzetting van de uitvoering van het Deltaprogramma. Opname van de plannen in het MIRT betekent voor ons een verbetering van de integrale aanpak van de openbare ruimte. De vergroting van de waterveiligheid zorgt ervoor dat stedelijk gebied in de delta een aantrekkelijke en veilige locatie blijft voor investeringen en vestiging. Het voornemen om geen extra gelden toe te kennen aan het Infrastructuurfonds is een bedreiging voor de continuïteit en uitvoering van het Deltaprogramma dat zich tot taak gesteld heeft de wateropgaven in het licht van toekomstige ontwikkelingen aan te pakken. Hiervoor zijn groeiende budgetten nodig die nu onderdeel worden van politieke afweging waardoor een robuuste financiering van onze waterveiligheid en zoetwatervoorziening in het geding zal komen.
108
VNG Ledenbrief regeerakkoord
VIII. Sociale Zaken en Werkgelegenheid Eén regeling Wat staat er in het regeerakkoord? Het regeerakkoord wil toe naar één regeling voor de onderkant van de arbeidsmarkt. Dat vergt omvorming van de huidige Wet werk en bijstand (WWB), Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) en Wet sociale werkvoorziening (WSW). De hoogte van de WWB wordt de komende 20 jaar verlaagd. De budgetten van de WWB, WAjong en WSW worden samengevoegd. Het regeerakkoord voorziet een efficientere besteding door gemeenten en boekt tevens besparingen in op WSW (700 miljoen structreel) en WAjong (€ 900 miljoen structureel). Los daarvan wordt een bezuiniging ingeboekt op de re-integratiegelden van gemeenten en UWV tezamen (€ 490 miljoen). Dit komt bovenop de aankondiging op Prinsjesdag van een korting van € 145 miljoen op het reïntegratiebudget. Wat betekent dit voor gemeenten? Wij willen regelingen, uitvoering en verantwoordelijkheden zodanig vormgegeven dat zij maximaal bijdragen aan de kansen voor alle doelgroepen om aan de slag te komen of op een andere wijze deel te nemen aan de maatschappij. Wij steunen de hervorming naar één regeling voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt en het centraal stellen van werken naar vermogen. Het kabinet laat echter een aantal zeer belangrijke aspecten buiten beschouwing. Er zijn forse bezuinigingen en er lijkt sprake van een beperking van de mogelijkheden van gemeenten om op maat gesneden trajecten in te zetten (dwingende selectiviteit). De verantwoordelijkheden en financiële prikkels voor gemeenten zijn niet duidelijk en er wordt geen zicht gegeven op de kritische succesfactor, de inzet van werkgevers, om deze doelgroepen regulier werk te verschaffen. Verder lijkt het tot een aparte, strengere, indicatie te komen voor toegang tot beschermd werk in de collectieve sector, alsmede een indicatie voor mensen met een arbeidsbeperking die, met loon-dispensatie, bij reguliere werkgevers aan de slag moeten. Dit houdt mensen gevangen in een aparte regeling. Wij waarderen de aandacht voor de zwakste groep, maar pleiten voor meer flexibiliteit en vrijheid bij de toegang tot en inrichting van beschermd werk. Voor meerdere maatregelen op het terrein van werk en inkomen geldt dat nog onduidelijk is of gemeenten voldoende middelen en beleidsruimte zullen ontvangen om de ingrijpende beleidswijzigingen vorm te geven. Dat geldt onder meer voor de maatregelen voor de Wajong, de Wsw en de WWB. Hierna gaan wij in op de verschillende voorstellen in het regeerakoord.
WAjong Wat staat er in het regeerakkoord? De WAjong wordt afgeschaft voor jongeren die niet volledig duurzaam arbeidsongeschikt zijn. Alleen volledig en duurzaam arbeidsongeschikten worden in een aparte arbeidsongeschiktheidsregeling opgenomen. Alle huidige WAjongers worden herkeurd, waarbij een deel van de huidige populatie voortaan een inkomen op WWB niveau ontvangt en onder de nog te vormen één regeling voor de onderkant van de arbeidsmarkt valt.
VNG Ledenbrief regeerakkoord
109
Beide regelingen worden in de toekomst door gemeenten uitgevoerd. Op de WAjong wordt € 200 miljoen bespaard in 2015. Dat loopt op tot een structurele besparing van € 900 miljoen. Wat betekent dit voor gemeenten? Gemeenten worden verantwoordelijk voor een groep die op dit moment 200.000 mensen omvat en die de komende jaren verder stijgt. Een aanzienlijk deel van de huidige WAjongers is naar huidige maatstaven volledig arbeidsongeschikt. Niet duidelijk is of die groep in de toekomst ook als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt wordt aangemerkt. Vanuit het perspectief dat gemeenten jongeren met problemen integraal willen bedienen (zie ook dossier jeugdzorg, wet WIJ) en gemeenten wellicht meer mogelijkheden krijgen om preventieve maatregelen te organiseren voor de doelgroep, is er veel voor te zeggen dat gemeenten verantwoordelijk worden voor de groep die nu in de WAjong zit. Op welk uitkeringsniveau wordt geharmoniseerd en hoe om te gaan met het zittend bestand zijn bij uitstek politieke vraagstukken. De verantwoordelijkheid voor de WAjonger leidt tot een aanzienlijke taakverzwaring en, zonder flankerende maatregelen, tot aanzienlijke financiële risico’s voor gemeenten. Het kabinet geeft geen duidelijkheid over de verantwoorde vormgeving van de stelselwijziging.
WSW Wat staat er in het regeerakkoord? Huidige Wsw-ers worden niet herkeurd en kunnen gewoon op hun Wsw-werkplaats blijven werken. Mensen met een indicatie voor een beschutte werkplek blijven ook in de toekomst in de Wsw. De rest van de groep valt onder de doelgroep van één regeling. Zij worden zoveel mogelijk via loondispensatie aan de slag geholpen bij reguliere werkgevers. Het subsidiebedrag per Wsw-plek wordt afgestemd op eerder doorgevoerde wijzigingen in de Cao Wsw. Deze maatregelen leiden tot een besparing op de WSW van € 400 miljoen in 2015 en structureel € 700 miljoen. Wat betekent dit voor gemeenten? De herziening van de Wsw heeft voor gemeenten een aantal gevolgen. De kosten per Wsw werknemer voor scholing en begeleiding nemen sterk toe. Anderzijds nemen de verdienmogelijkheden van de Wsw-bedrijven af doordat de verdiencapaciteit van de nieuwe instroom veel lager is. Afhankelijk van de omvang van de nieuwe instroom en de daarmee gepaard gaande veroudering van het Wsw-bestand, stijgen de kosten voor de pensioenregeling fors, van de huidige premie van circa 30% tot maximaal 45% in de toekomst. Zonder compensatie kost dit de gemeenten vele tientallen en wellicht zelfs enige honderden miljoenen euro per jaar. Voorts wordt het subsidiebedrag per Wsw plek afgestemd op eerder doorgevoerde wijzigingen in de Cao Wsw. Dit zou een besparing op moeten leveren omdat de loonontwikkeling in de Wsw achtergebleven zou zijn bij de loonontwikkeling in de maatschappij. Wij constateren dat het regeerakkoord afspraken met VNG en gemeenten met terugwerkende kracht eenzijdig wijzigt. Bij de overname van het werkgeverschap van het ministerie van SZW door de VNG is overeengekomen dat, voor wat betreft de arbeidsvoorwaardenruimte, het OVA-convenant wordt gehanteerd. Via deze systematiek wordt op objectieve wijze, rekening houdend met de loonontwikkeling in de markt en de gemiddelde premieontwikkeling van sociale zekerheid en pensioen, de loonruimte bepaald, waarbinnen sociale partners afspraken kunnen maken over arbeidsvoorwaardelijke aangelegenheden (lonen, pensioenen en secundaire arbeidsvoorwaarden). Het kabinet mag de gemaakte afspraken niet met terugwerkende eenzijdig aanpassen. Indien het kabinet zijn voornemen doorzet, dienen alle arbeidskosten te worden betrokken in de vergelijking (lonen, secundaire arbeidsvoorwaarden en pensioenkosten). Daarnaast moet dan ook de ontwikkeling in de begeleidingskosten worden meegenomen.
110
VNG Ledenbrief regeerakkoord
Wet werk en bijstand (WWB)/Wet investeren in jongeren (WIJ) Wat staat er in het regeerakkoord? In de bijstand wordt een plicht tot tegenprestatie naar vermogen opgenomen. De bijstand voor inwonenden wordt afgeschaft. De toets op het partnerinkomen wordt vervangen door een toets op het huishoudinkomen. De vrijstelling van sollicitatieplicht voor alleenstaande ouders met kinderen tot 5 jaar wordt beperkt. De uitzonderingsgrond in de WWB voor alleenstaande ouders wordt hersteld en de vrijlating voor het werken voor deze ouders wordt verruimd naar € 120. De aow- tegemoetkoming wordt niet meer uitgekeerd aan personen die een onvolledige aow –uitkering hebben en in dat kader een bijstandsuitkering vragen. Voor jongeren tot 27 jaar geldt dat zij werken, leren of stage lopen. Zolang men zich kan scholen dient een beroep op studiefinanciering te worden gedaan. Dat gaat boven bijstand. De voorwaarden en sancties voor jongeren die een beroep doen op de bijstand/WIJ worden aangescherpt. Wat betekent dit voor gemeenten? Het regeerakkoord verwacht veel van de gemeenten in de komende jaren. De voorgenomen bezuinigingen, alleen in de bijstand al circa € 700 miljoen, zijn echter in strijd met die hoge verwachtingen. Gemeenten willen en kunnen steeds meer verantwoordelijkheid nemen op het gebied van arbeidsmarkt en sociale zekerheid. Dat is ook nodig om de optimale participatie van alle burgers te bevorderen. Gemeenten hebben behoefte aan meer handelingsvrijheid, ontschotting van budget, deregulering en adequate instrumenten. Het regeerakkoord kiest voor een sterke top-down benadering. Gemeenten krijgen meer verplichtingen en regels opgelegd door het rijk, terwijl evident is dat juist de lokale ruimte een succesformule was bij de invoering van de WWB. Ook worden de voorwaarden voor een beroep op de bijstand aangescherpt, hetgeen een besparing van € 100 miljoen moet opleveren. Er wordt een plicht tot tegenprestatie naar vermogen geïntroduceerd en mensen die deel uitmaken van een gecombineerd huishouden kunnen minder snel aanspraak maken op bijstand. Het aantal jongeren dat een beroep kan doen op bijstand wordt verder ingeperkt door middel van strengere voorwaarden en sancties. Of in dat kader ook het recht op een werk-leer-aanbod zal worden verlegd naar een verplichting voor jongeren zelf om te werken, leren of stage te lopen is onduidelijk. De versobering van uitkeringen zal leiden tot een groter beroep op de bijzondere bijstand en gemeentelijke regelingen voor armoedebestrijding.
Armoede Wat staat er in het regeerakkoord? De inkomensgrens van gemeentelijk minimabeleid wordt genormeerd op maximaal 110% van het wettelijk minimumloon. Het kabinet vindt het niet acceptabel dat mensen die gaan werken vanuit een uitkering er in inkomen op achteruit gaan doordat ze gemeentelijke toeslagen mislopen. Wat betekent dit voor gemeenten? Gemeenten leveren decentrale beleidsvrijheid in en kunnen minimabeleid niet meer optimaal afstemmen op lokale omstandigheden. Ook zullen ze minder goed in staat zijn om inkomensondersteunende maatregelen aan te bieden die bijdragen aan het effect van activerende maatregelen.
VNG Ledenbrief regeerakkoord
111
Schuldhulp Wat staat er in het regeerakkoord? Schuldhulpverlening en nazorg moeten vanaf 2012 selectiever en gerichter worden toegepast. Dat levert een structurele bezuiniging op van € 20 miljoen. Wat betekent dit voor gemeenten? Gemeenten hebben voor de periode 2009, 2010 en 2011 middelen gekregen voor schuldhulpverlening. Bij de Tweede Kamer is een wetsvoorstel aanhangig dat een taakverzwaring voor gemeenten inhoudt. Ook bij de selectievere en gerichtere toepassing van schuldhulpverlening en nazorg is nog steeds sprake van een taakverzwaring. Het wetsvoorstel voorziet niet in een financiële compensatie van gemeenten, terwijl het effect van selectievere en gerichtere toepassing van schuldhulpverlening en nazorg leidt tot uitverdieneffecten en meer kosten voor gemeenten door de extra toeloop op andere loketten (bijvoorbeeld maatschappelijke opvang). Inverdieneffecten zitten juist bij derden, zoals woningcorporaties, die minder huisuitzettingen hoeven te verrichten. Aan de selectievere en gerichtere toepassing van schuldhulpverlening en nazorg wordt een structurele bezuiniging van € 20 miljoen gekoppeld. Dit betekent een stapeling van financieel nadeel voor gemeenten.
Handhaving Wat staat er in het regeerakkoord? Er komt een hardere aanpak van fraude met uitkeringen. Fraude met uitkeringen ondermijnt de solidariteit. Onterecht verstrekte uitkeringen worden daadwerkelijk teruggevorderd, ongeacht de hoogte van de fraude. Bijstandgerechtigden worden bij fraude bestraft met het inhouden van de uitkering gedurende drie maanden. De bezuiniging loopt op tot € 180 miljoen structureel. Wat betekent dit voor gemeenten? Wij beseffen het belang van de aanpak van fraude met uitkeringen. Zwart werken naast de uitkering moet consequent worden aangepakt en bestraft. Wel is het de vraag of een bezuiniging van € 180 miljoen structureel haalbaar is. Stopzetten van de uitkering brengt de kosten van WWB I-deel weliswaar omlaag. Maar invordering kost in sommige gevallen meer aan uitvoering dan het aan opbrengsten oplevert. Het is niet ondenkbaar dat minima na drie maanden zonder uitkering een schuldprobleem hebben en een beroep doen op hun gemeente.
Asiel Wat staat in het regeerakkoord? Het migratie- en asielbeleid wordt restrictief en selectief teneinde de instroom te beperken. De komst naar Nederland van migranten met weinig perspectief wordt teruggedrongen en gezinshereniging wordt beperkt. Illegaal verblijf wordt strafbaar. Uitzetting van strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen vindt eerder en vaker plaats. Het terugkeer- en uitzetbeleid wordt aangescherpt, waarbij gezinnen met kinderen prioritair zijn. Categoraal beschermingsbeleid vervalt. Tijdelijke verblijfsvergunningen worden ingetrokken als het examen inburgering niet wordt gehaald. Waar de beoogde verscherpte maatregelen strijdig zijn met Internationale Richtlijnen wordt ingezet op wijziging en aanpassing daarvan. Alleenstaande minderjarige asielzoekers worden zo spoedig mogelijk teruggeleid naar het land van herkomst, onder voorwaarde van lokale opvang. Situaties van rechtmatig verblijf worden beperkt, onder andere door de eis dat reguliere aanvragen buiten behandeling blijven als die vanuit Nederland worden gedaan.
112
VNG Ledenbrief regeerakkoord
Wat betekent dit voor gemeenten? Gemeenten hebben belang bij een zo sluitend mogelijke aanpak van het asiel- en vreemdelingenbeleid. Van het rijk verwachten wij daartoe een maximale inspanning. Het effect van de nieuwe maatregelen zal sterk afhangen van de concrete uitwerking in de praktijk. Wij kunnen ons vinden in de voorgestelde intensivering van terugkeer- en uitzetbeleid en verwachten dat dit op de huidige humanitaire wijze wordt voortgezet. Wel zijn wij bezorgd over de positie van kwetsbare groepen (ex)asielzoekers, zoals Alleenstaande minderjarige vreemdelingen (AMV’s), gezinnen met kinderen en groepen die om klemmende humanitaire of medische redenen hulpbehoevend zijn. Strafbaarstelling van illegaliteit lost niets op als mensen technisch niet verwijderbaar zijn, omdat het land van herkomst niet meewerkt aan terugkeer. De criminalisering van mensen die buiten hun schuld niet naar hun land terug kunnen is onnodig stigmatiserend en draagt bij aan verdere marginalisering van grote groepen (ex)asielzoekers. Dat heeft ook negatieve gevolgen voor openbare orde, veiligheid en gezondheid. Gemeenten worden daar als eerste mee geconfronteerd. Gemeenten krijgen vanaf 2014 geen geld meer voor inburgering en nieuwkomers zullen de kosten van het inburgeringstraject zelf moeten betalen. Veel minder mensen zullen dan ook een inburgeringscursus volgen.
Aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt Wat staat er in het regeerakkoord? Meer mensen uit het bedrijfsleven moeten naast hun werk les gaan geven op scholen. Voorts wordt het aantal opleidingen dat niet aansluit bij de arbeidsmarkt aan banden gelegd. Met betrekking tot kwetsbare groepen jongeren geldt dat de drempelloze instroom in het MBO verdwijnt, waarbij het MBO-1 wordt betrokken bij de ontwikkeling van werkscholen. Vanaf 2013 wordt jaarlijks € 150 miljoen geïnvesteerd in bestrijding van schooluitval op het MBO, onder meer door betere loopbaanoriëntatie en coaching. Ook komt er structurele financiering voor plusvoorzieningen en wijkscholen. Tegelijkertijd wordt € 170 miljoen bezuinigd (structureel) op het beroepsonderwijs voor 30-plussers door het afschaffen van de publieke bekostiging. Wat betekent dit voor gemeenten? Het regeerakkoord wil de aansluiting vanuit het beroepsonderwijs naar de arbeidsmarkt verbeteren. Voor gemeenten is dit van belang, omdat jongeren dan minder vaak uitvallen en beter gekwalificeerd én georiënteerd de arbeidsmarkt betreden. In de bestrijding van de jeugdwerkloosheid loopt men in veel regio´s juist tegen deze problemen aan. Ook het voorkomen van uitval door middel van extra ondersteuning van kwetsbare leerlingen in het beroepsonderwijs is voor gemeenten belangrijk. Dit draagt bij aan de beperking van het beroep op gemeentelijke voorzieningen. Zorgelijk is de bezuiniging op het beroepsonderwijs voor 30-plussers. Scholing is zowel voor werkenden als niet-werkenden een belangrijke manier om duurzaam te participeren op de arbeidsmarkt. Deze maatregel draagt niet bij aan de doelstelling om een ‘Leven Lang Leren’ te stimuleren. Er komt een nog grotere verantwoordelijkheid te liggen bij sectoren en branches om in zowel laag- als hoogopgeleid werknemers te investeren.
Bestrijding economische crisis en bevordering werkgelegenheid Wat staat er in het regeerakkoord? Het regeerakkoord bevat het streven naar een Sociaal Akkoord met werkgevers en werknemers over de maatregelen die nodig zijn om uit de crisis te komen. Scholing en langdurige inzetbaarheid moeten worden bevorderd. De premiekorting voor werkgevers die oudere werklozen in dienst nemen of houden blijft gehandhaafd.
VNG Ledenbrief regeerakkoord
113
Wat betekent dit voor gemeenten? Het is goed dat draagvlak wordt gezocht voor gewenste hervormingen op de arbeidsmarkt. Als er door werkgevers en werknemers inspanningen kunnen worden gedaan om uitval van werknemers te voorkomen, en bijvoorbeeld van werk naar werk activiteiten te faciliteren, levert dat winst op voor gemeenten. Er zal minder gebruik worden gemaakt van gemeentelijke vangnetten. Voor gemeenten zou een Sociaal Akkoord ook een perspectief moeten bevatten voor mensen die een afstand tot de arbeidsmarkt hebben. Denk aan jongeren die de overgang van school naar werk maken, langdurig en oudere werklozen en mensen met een arbeidsbeperking. De arbeidsmarkt biedt de komende jaren weer kansen en de landelijke partijen moeten samen met gemeenten plannen maken om die kansen te pakken. Deze maatregelen zijn ook van belang voor de succesvolle hervorming van de regelingen aan de onderkant van de arbeidsmarkt.
Inspectie, toezicht en interbestuurlijke lasten Wat staat er in het regeerakkoord? Het kabinet werkt verder aan de vorming van een rijksinspectie en streeft naar vermindering van interbestuurlijke lasten en van regeldruk voor professionals en burgers. Het kabinet streeft voorts naar beperkter en gerichter toezicht in de sociale zekerheid. Wat betekent dat voor gemeenten? Als het toezicht éénduidiger wordt, nemen administratieve en interbestuurlijke lasten af. In het domein van werk en inkomen trekken deze lasten een zware wissel op de gemeenten. Lastenverlichting is dan ook van groot belang.
Duurzame inzetbaarheid Wat staat er in het regeerakkoord? Het regeerakkoord heeft aandacht voor duurzame inzetbaarheid van werknemers en vraagt werkgevers en werknemers afspraken te maken over scholing en langdurige inzetbaarheid. De overheidswerkgevers krijgen een voorbeeldrol ten aanzien van stage- en leerwerkplekken. Wat betekent dit voor gemeenten? Ook voor gemeenten is duurzame inzetbaarheid belangrijk. Ten opzichte van het eigen personeel vervullen gemeenten die rol reeds. Het voorgenomen kabinetsbeleid stimuleert dit. Wij vragen in dit kader aandacht voor de samenhang tussen de beleidsrol en de werkgeversrol van gemeenten richting uitkeringsgerechtigden.
114
VNG Ledenbrief regeerakkoord
IX. Volksgezondheid, Welzijn en Sport Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en AWBZ Wat staat er in het regeerakkoord? De functies dagbesteding en begeleiding worden vanuit de AWBZ overgeheveld naar de gemeenten (Wmo). Dat moet een bezuiniging van 5% opleveren, inclusief de uitvoeringkosten. Als dat niet lukt moet er minder zorg worden geleverd. 2013 wordt een overgangsjaar, waarna structurele invoering start in 2014. De scheiding van wonen en zorg wordt doorgezet. Zorginstellingen dienen huur en servicekosten direct in rekening te brengen bij cliënten, die hier via een verlaging van de eigen bijdrage en verhoging van de huurtoeslag voor worden gecompenseerd. De opbrengst loopt op tot € 300 miljoen structureel. Gehandicaptenzorg voor cliënten met een IQ boven de 70 wordt geschrapt, waarbij 50% van de huidige kosten wordt gereserveerd voor het financieren van “weglek” naar andere regelingen, zoals de Wmo. Wat betekent dit voor gemeenten De lijn dat zorg/ondersteuning dichtbij mensen, via gemeenten, wordt georganiseerd, sluit aan bij onze inzet in de afgelopen jaren. De overheveling van de dagbesteding en begeleiding naar de Wmo is een logisch vervolg op de overheveling van de huishoudelijke hulp in 2007 en de pakketmaatregel in 2009. Gemeenten kunnen een completer pakket bieden en relaties leggen met andere Wmo voorzieningen. Begeleiding past bij de participatie-doelstelling van de Wmo. Maar naast de bezuiniging van 5% komen ook de uitvoeringkosten voor rekening van de gemeenten. Gemeenten moeten dus met een budget werken dat substantieel lager is dan in de huidige AWBZ. Dat is een ambitieuze doelstelling, die alleen te bereiken is als gemeenten voldoende beleidsruimte krijgen om de nieuwe taak op een “Wmo-achtige” wijze uit te voeren en niet worden geperst in een pseudo AWBZ keurslijf met verzekerde individuele rechten. De Wmo-werkwijze wordt in bijvoorbeeld ‘De Kanteling’ en de nieuwe modelverordening beschreven, en heeft als uitgangspunten de eigen verantwoordelijkheid van de burger, collectieve boven individuele voorziening en algemeen boven specifiek beleid. Wij gaan er van uit dat de aangekondigde vermogensinkomensbijtelling in de AWBZ ook betekent dat gemeenten in de Wmo met het vermogen rekening mogen houden. De scheiding van wonen en zorg leidt ertoe dat meer mensen extramuraal gaan of blijven wonen. Daardoor doen zij een groter beroep op allerlei Wmo voorzieningen (welzijn, woonvoorzieningen, advies, begeleiding). Uit het regeerakkoord blijkt niet dat gemeenten hiervoor worden gecompenseerd. Daarvan kunnen kwetsbare burgers de dupe worden. Wij kunnen op dit moment niet overzien of de compensatie voor het schrappen van de gehandicaptenzorg voor mensen met een IQ boven de 70 voldoende is om de gevolgen op te vangen. Ook dit hangt samen met de ruimte die gemeenten krijgen om hiervoor eigen oplossingen te vinden. Dit is een zeer kwetsbare groep die niet tussen wal en schip mag vallen. We vinden het jammer dat er wederom niets wordt gezegd over de overheveling van de MEE-organisaties en de – door het College voor zorgverzekeringen geadviseerde – overgang van mobiliteitshulpmiddelen naar de Wmo. Dit is niet in lijn met het uitgangspunt van het aanstaande kabinet om de zorg dichterbij en logischer voor de burger te organiseren. Tenslotte constateren we dat het nieuwe kabinet helaas niet voornemens is de ongerechtvaardigde bezuiniging van € 200 miljoen op de huishoudelijke hulp terug te draaien.
VNG Ledenbrief regeerakkoord
115
Wij zullen het gesprek aangaan met het kabinet en ons sterk maken voor het scheppen van de voorwaarden voor een optimale uitvoering van deze taak door de gemeenten.
Gezondheid Wat staat er in het regeerakkoord? Het regeerakkoord zet in op versterking van betere zorg dichtbij huis. Volgens het regeerakkoord moet goede basiszorg zo dicht mogelijk bij de patiënt worden georganiseerd. Hiermee bedoelt men de huisartsenzorg, wijkverpleegkundigen, thuiszorg, apothekers, fysiotherapeuten en regionale ziekenhuizen. Het kabinet stimuleert wijkgebonden zorgverlening aan de burger, zoals Buurtzorg. Het kabinet stimuleert ook de ketenzorg. Wat betekent dit voor gemeenten? De CPB-analyse laat zien dat het regeerakkoord per saldo extra geld uittrekt voor de zorg en dat de werkgelegenheid in de zorg (cure en care) toeneemt. Dat is toe te juichen. Het is echter kortzichtig dat het woord “preventie” in het hele regeerakkoord niet voor komt. Behalve daar waar het kabinet € 50 miljoen bezuinigt op subsidies voor preventie (anti-roken) en gezondheidsbevordering (leefstijlbeïnvloeding). Het kabinet laat hiermee de potentiële winst van preventieve activiteiten buiten beschouwing. Dat is een gemiste kans. Wij pleiten voor versterking van het preventieve lokaal gezondheidsbeleid en de rol van de gemeente als regisseur. Bovendien liggen hier kansen voor een koppeling tussen preventie en Wmo-activiteiten. Wij hebben hier het afgelopen jaar plannen voor ontwikkeld die op breed draagvlak mogen rekenen. Door het uitblijven van een landelijke financiële impuls voor een breed lokaal preventiebeleid zijn gemeenten weer teruggeworpen op de eigen (beperkte) preventiebudgetten, die bovendien door de bezuinigingen onder druk staan.
Sport Wat staat er in het regeerakkoord? Het regeerakkoord stelt dat sport in alle wijken goed is voor de gezondheid en veiligheid. Sport heeft bovendien een belangrijke functie in de maatschappij en economie. Mensen moeten in staat zijn om zo dicht mogelijk in de buurt te kunnen sporten en bewegen. Het zijn met name de scholen, sportverenigingen en de sportclubs die deze sportieve impuls mogelijk kunnen maken. Het kabinet streeft naar meer sportlesuren in basis-, beroeps- en voortgezet onderwijs en wil samen met de VNG bevorderen dat sport en sportvoorzieningen bij wijkplannen een integraal onderdeel vormen ten behoeve van de verbetering van de leefbaarheid. Voorts steunt het kabinet de kandidatuur voor het WK voetbal in 2018/2022 en wil de Olympische Spelen 2028 én de Paralympische Spelen naar ons land halen. Wat betekent dit voor gemeenten? Voor het streven naar meer sportlesuren en de verankering van sport in wijkplannen zijn geen middelen vrijgemaakt. Wel dienen overheden en de sportsector samen te werken met het bedrijfsleven om de top- en breedtesport te bevorderen. Daarnaast bevordert het kabinet dat een groter deel van de loterijopbrengsten in de sport kan worden geïnvesteerd. Of deze investeringen toekomen aan de breedtesport of de topsport toekomt staat echter niet vermeld. Meer sport en bewegen in de wijk vergroot de behoefte aan sportfaciliteiten en accommodaties. De druk op de huidige voorzieningen, die in veel gemeenten reeds aan vernieuwing toe zijn, neemt hiermee verder toe. Willen gemeenten kunnen voldoen aan de grotere vraag dan moet ook vanuit het rijk worden geïnvesteerd in voorzieningen waar burgers in de wijk kunnen sporten en bewegen.
116
VNG Ledenbrief regeerakkoord
Wij steunen het Olympisch plan en staan positief tegenover de wens om grootschalige sportevenementen naar Nederland te halen. Wel wijzen wij op de aanzienlijke investeringen die van gemeenten worden verwacht. Het mag niet zo zijn dat gemeenten investeringen plegen in sportaccommodaties en dat de sportbonden vervolgens gemeenten gaan afrekenen op basis van verhoogde eisen.
VNG Ledenbrief regeerakkoord
117
X. Economische Zaken Economie Wat staat er in het regeerakkoord? De economie vormt de basis voor werkgelegenheid, welvaart en voorzieningen. Het regeerakkoord wil daarom het concurrentievermogen van Nederland versterken en meer ruimte geven voor ondernemerschap. Innovatie speelt hierbij een belangrijke rol. Een goede samenwerking tussen bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid is eveneens van groot belang. De regionaal geclusterde bedrijven krijgen de ruimte en worden maximaal gefaciliteerd. Het kabinet gaat stimulerend beleid ontwikkelen voor de economische topgebieden van Nederland, zoals water, voedsel, tuinbouw, high tech, life siences, chemie, energie, logistiek en creatieve industrie. Het kabinet zet in op verdere afname van de regeldruk en wil het MKB meer kansen bieden bij aanbestedingen door de overheid. Cluster- en raamcontracten dienen te worden teruggedrongen en de omzeteis moet omlaag. Als een bedrijf met succes een aanbestedingsprocedure heeft doorstaan, moet de erkenning voor meerdere jaren zijn geregeld. Zelfstandigen zonder personeel (ZZP-ers) dienen meer kansen te krijgen bij aanbestedingen door de overheid. Het kabinet wil de huidige situatie op het gebied van de koopzondagen handhaven. In het regeerakkoord blijft het onderwerp recreatie en toerisme onderbelicht. Wat willen de gemeenten? Wij onderschrijven het belang van de regionale innovatieclusters, waarbij gemeenten betrokken zijn. Voor de toekomst van Nederlands en Europees beleid voor innovatie en economische ontwikkeling moet Nederland blijven inzetten op sterke clusters, waarbij regionaal en lokaal maatwerk een belangrijke rol speelt. Succesvolle clusters moeten in de toekomst voldoende ondersteuning en middelen ontvangen om tot de integrale en effectieve beleidsinzet te komen die de Nederlandse economie binnen de EU en in de wereld nodig heeft. Gemeenten hebben laten zien deze uitdaging aan te kunnen en staan klaar om dit beleid verder vorm te geven. Gemeenteraden zijn goed in staat om – na raadpleging van alle betrokkenen – zelf te bepalen hoe vaak en wanneer de winkels op zondag geopend zijn. Voorts bevat de huidige winkeltijdenwet onnodige regulering en is in de uitvoering problematisch. Tegen deze achtergrond hebben wij tegen een verdere aanscherping grote bezwaren. Wij vinden dat de Winkeltijdenwet verregaand gedereguleerd kan worden. Op het terrein van aanbesteden heeft de VNG onlangs met de minister van Economische Zaken afspraken gemaakt om gemeenten te ondersteunen in hun rol als professioneel opdrachtgever. Via flankerend beleid worden verschillende instrumenten ontwikkeld, zoals een Uniforme klachtenregeling en Richtsnoeren voor leveringen en diensten. Wij zullen gemeenten een model inkoopreglement en inkoopvoorwaarden aanbieden. De kansen van het MKB komen expliciet aan de orde bij de Handreiking proportionaliteit. Wij zijn van mening dat met het flankerend beleid voldoende aandacht is voor toegang van ondernemers tot aanbestedingen, met inachtneming van de eigen ruimte voor gemeenten om invulling te geven aan hun inkoopbehoefte. De recreatie- en toeristenindustrie is niet alleen in termen van omzet groot te noemen, maar ook zeker relevant voor (jeugd)werkgelegenheid en gemeenten. Graag willen wij met het kabinet en in nauwe samenwerking met Gastvrij Nederland werken aan een actief stimuleringsprogramma zo nodig gekoppeld aan een substantieel subsidiepakket voor (regionaal samenwerkende) gemeenten en lokale ondernemers.
118
VNG Ledenbrief regeerakkoord
Aan
Kenmerk
Leden VNG
U201002226
van
bijlage(n)
datum
VNG-bureau
1
15 oktober 2010
Betreft:
afschrift aan
Toekomst bestuurlijke organisatie Nederland
Geachte leden, De afgelopen maanden hebben we met elkaar het gesprek gevoerd over de bestuurlijke organisatie van Nederland. De discussienotitie Thorbecke 2.0 en de ontwerpresolutie ‘het Perspectief van Gemeenten’ waren aanleiding voor een forse discussie voorafgaande aan en tijdens de Algemene Ledenvergadering. Zowel het tempo als het proces hebben geleid tot een onevenwichtige uitkomst en het ontbreken van draagvlak binnen de vereniging. Vandaar dat het bestuur voor aanvang van de ALV van 8 juni heeft besloten hoofdstuk vijf terug te trekken en op de ALV heeft voorgesteld om met een open debat te komen over hoe gemeenten aankijken tegen de bestuurlijke organisatie. Debat bestuurlijke organisatie van Nederland Het debat is in korte tijd intensief gevoerd. In bijeenkomsten in het land, via het internetforum op vng.nl en met bijdragen van onze leden in VNG magazine. Ruim duizend lokale bestuurders en politici hebben actief deelgenomen aan dit debat. Het bestuur stelt de open en constructieve bijdragen van de leden bijzonder op prijs. De bijeenkomsten in het land zijn in samenwerking met de provinciale afdelingen van de VNG georganiseerd, en mede door deze samenwerking zijn de bijeenkomsten een succes geworden. Graag bedanken we ook de gemeenten die zo gastvrij waren om het gemeentehuis open te stellen voor de bijeenkomsten en de provinciale afdelingen voor de ondersteuning en organisatie van de bijeenkomsten.
Memo Toekomst bestuurlijke organisatie Nederland
119
Beslispunt De Algemene Ledenvergadering, gehoord de bijeenkomsten over de bestuurlijke organisatie van Nederland naar aanleiding van de discussie op de Algemene Ledenvergadering van 8 juni 2010, draagt het bestuur op om de onderstaande door de facilitatoren geïnventariseerde verzoeken ter hand te nemen. 1. 2.
3. 4. 5. 6. 7.
Ondersteun gemeenten in de samenwerking door het inventariseren en verspreiden van goede voorbeelden. Herindeling van onderop heeft steun bij gemeenten, de VNG kan gemeenten in deze processen ondersteunen door het delen van ervaring uit andere gemeenten en steun te bieden bij het stellen en beantwoorden van strategische vraagstukken. Voer binnen de vereniging een discussie over differentiatie. Ondersteun gemeenten met het versterken van de bestuurskracht van gemeenten door benchmarking en goede bestuurskracht onderzoeken. Pleit bij het rijk voor vermindering van het toezicht, inspectieregime en aantal monitors. Pleit bij het rijk tegen inperking van lokale autonomie. Ondersteun gemeenten bij het gebruik maken van ‘social media’ voor slimmer werken en contacten met de burger.
Tot slot dankt het bestuur de facilitatoren voor de deskundige leiding van de bijeenkomsten en de bereidheid om hiervoor op pad te gaan.
Hoogachtend, Vereniging van Nederlandse Gemeenten
A. Jorritsma-Lebbink Voorzitter
120
Memo Toekomst bestuurlijke organisatie Nederland
de Volkskrant, 7 juni 2010 - Opinie
Gemeente bindt burger en bestuur Het is begrijpelijk dat de landelijke politiek kiest voor versterking van de bestuurslaag die het dichtst bij de burger staat. Het is tijd dat gemeenten hun positie met kracht oppakken om het vertrouwen tussen kiezers en gekozenen te vergroten. Ik betreur het dat de discussie over de resolutie van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten door diezelfde VNG is teruggebracht tot een debat over de gewenste schaalgrootte van gemeenten, in plaats van een debat over betere regionale samenwerking. Gemeenten staan voor een dubbele uitdaging. Enerzijds komen meer taken van rijk en provincie naar hen toe. Daarvoor zijn sterke gemeenten nodig. Anderzijds zullen zij die extra taken moeten uitvoeren met minder geld, waardoor ze genoodzaakt zijn om te bezuinigen. Van gemeenten mag verwacht worden dat zij de relatie tussen kiezer en gekozene verbeteren. Gemeentebesturen staan midden in de samenleving en hebben bij uitstek de taak om de democratie levend te houden. Maar het gaat daarbij wel om een wederzijdse inspanning. Herstel van vertrouwen vraagt ook iets van mensen zelf. Alleen maar eens in de vier jaar stemmen, is niet voldoende. Inwoners moeten hun verantwoordelijkheid nemen door niet aan de kant te blijven staan, maar actief te participeren. We mogen niet toegeven aan de onverschilligheid van mensen die zeggen ‘ze doen maar wat, daar in Den Haag en in het gemeentehuis’. Die houding tast de levende democratie aan. Gemeenten op hun beurt hebben de taak om de betrokkenheid van bewoners en bedrijven bij het bestuur te vergroten. Bijvoorbeeld door maximaal in te zetten op participatie van bewoners. Als gemeenten willen aansluiten bij de leefwereld van hun inwoners, dan zullen ze hun organisatie zo moeten inrichten dat burgers op wijk- of straatniveau invloed kunnen uitoefenen. De inzet van nieuwe media biedt daarbij kansen. In social communities kunnen bezoekers op internet met elkaar en met bestuurders communiceren over een onderwerp dat voor hen belangrijk is. De vraag is of gemeenten met een groter takenpakket ook groter van omvang moeten zijn. Studies naar de optimale schaal van gemeenten hebben nooit een eenduidig antwoord opgeleverd. Een veel gehoord bezwaar tegen schaalvergroting is dat in grote gemeenten de afstand tussen bewoners en bestuur groter is. Dat hangt echter sterk af van de aard van de gemeente en de wijze waarop die de participatie van bewoners en bedrijven organiseert. Gemeenten waarin ‘stad en ommelanden’ verenigd zijn, kennen een diversiteit aan vormen van participatie. Bestuurlijk contact met stedelijke gebieden vergt immers iets anders dan contact met dorpskernen. Haarlemmermeer laat met 142 duizend inwoners in 26 kernen zien dat ook in een grote gemeente goede contacten tussen bestuur en bewoners mogelijk zijn.
Th.L.N. Weterings, burgemeester Haarlemmermeer
121
122
Samenvatting van de beschouwing over interbestuurlijke verhoudingen Eerste periodieke beschouwing van de Raad van State over interbestuurlijke verhoudingen Samenvatting De Raad van State heeft op verzoek van de regering, mede namens het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), op grond van artikel 15, tweede lid, van de Wet op de Raad van State, een beschouwing geschreven over de interbestuurlijke verhoudingen in Nederland. Dit verzoek is een uitvloeisel van de afspraken die zijn opgenomen in de Code Interbestuurlijke Verhoudingen die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het IPO en de VNG op 9 november 2004 zijn overeengekomen. De beschouwing bestaat uit twee afzonderlijke delen en heeft een algemeen beschrijvend karakter met concrete voorbeelden. Voorgeschiedenis en inhoud Code Deel I begint met een beschrijving van de voorgeschiedenis en de inhoud van de Code. Uit deze beschrijving blijkt, dat de behoefte om de uitgangspunten voor de verhoudingen tussen het Rijk, de provincies en de gemeenten vast te leggen, in de afgelopen 20 jaar nagenoeg ongewijzigd zijn gebleven. Steeds bleek de behoefte die uitgangspunten opnieuw te bevestigen, overigens zonder dat altijd geëxpliciteerd werd waarom dit nodig werd geacht. De Raad constateert dat de Code de nadruk legt op probleemgericht werken en het oplossen van maatschappelijke vraagstukken, maar dat een analyse ontbreekt van de oorzaken van de problemen in het openbaar bestuur en een definitie van die problemen. De Raad geeft die analyse in deel II van de beschouwing wel. Grondslagen openbaar bestuur Nederland is een gedecentraliseerde eenheidsstaat. De eenheid komt onder meer tot uiting in één op democratische leest geschoeide nationale rechtsorde, die overigens steeds meer wordt beïnvloed door de Europese rechtsorde. Een gedecentraliseerde eenheidsstaat betekent echter niet één ongedeeld openbaar bestuur. Het openbaar bestuur in een democratische rechtsstaat is onvermijdelijk geleed en gedifferentieerd. Er zijn verschillende functies te onderscheiden en taken te vervullen. De gedecentraliseerde eenheidsstaat betekent onder meer dat de centrale overheid en decentrale overheden elk hun eigen bevoegdheden hebben om regels te stellen. Het geheel van regels waarin het stelsel van openbaar bestuur is vervat, is gericht op het zoveel mogelijk bewaren van het evenwicht tussen de verschillende overheidsorganisaties. De Raad heeft dan ook dat wettelijk verankerde stelsel van openbaar bestuur als uitgangspunt genomen voor de beschouwing.
Samenvatting van de beschouwingen over interbestuurlijke verhoudingen
123
Positie van de provincie De Raad besteedt in verband met de huidige discussie over het midden bestuur apart aandacht aan de positie van de provincie. De afgelopen decennia is veel gediscussieerd over de schaal en de taken van de provincies als hét midden bestuur. Daarbij stonden wijziging van de structuur en vergroting van het territoir van dé (vaak alle) provincies voorop. Bestuurlijke schaalvergroting is echter geen panacee. Daarvoor zijn de maatschappelijke problemen te verschillend en de verantwoordelijkheden voor de oplossing daarvan te uiteenlopend. De provincies hebben ook verschillende posities, gedeeltelijk historisch bepaald. Holland is anders dan Brabant en hetgeen in Friesland werkt hoeft dat niet in Utrecht te doen. De grensoverschrijdende samenwerking stelt Limburg voor andere eisen dan Flevoland. De verschillen tussen provincies nopen tot meer differentiatie bij de aanpak van beleidsvraagstukken. Die differentiatie zou worden gediend door de pretentie op te geven dat dé provincie hét (integrale) middenbestuur moet zijn, waarin al het bovenlokale (functionele) bestuur moet worden samengebracht. Het opgeven van die pretentie zou ook de interbestuurlijke verhoudingen kunnen verbeteren. Deel II bevat de informerende en analyserende beschouwing van de interbestuurlijke verhoudingen. Daarin worden allereerst die verhoudingen zelf geanalyseerd en de oorzaken van spanningen in die verhoudingen. In een gedecentraliseerde eenheidsstaat komen spanningen voort uit de verticale betrekkingen tussen Rijk, provincies en gemeenten en uit de horizontale betrekkingen tussen gemeenten en provincies onderling. Als het Rijk iets eist van de gemeenten of van hen wegneemt, dan beperkt dit de lokale autonomie. Als gemeenten zelf keuzen maken in niveau en tarieven van voorzieningen dan kan dit van invloed zijn op de materiële gelijkheid tussen burgers in verschillende gemeenten. De reacties op dergelijke keuzen kunnen het evenwicht in discussie brengen: de autonomie zou niet mogen worden aangetast of de materiële ongelijkheden zouden moeten worden verminderd door landelijk vast te stellen regelingen en tarieven. Deze spanningen zijn niet nieuw en vloeien rechtstreeks voort uit de organisatie van het bestuur zelf. De Raad signaleert in de organisatie van het bestuur de volgende spanningsvelden:
1. De spanning tussen autonomie en de uitvoering van taken in medebewind De gemeente is een territoriaal begrensde rechtsgemeenschap; de organen van de gemeente kunnen autonoom voor het territoir collectieve beslissingen nemen. In medebewind wordt door de decentrale overheden medewerking gegeven aan de uitvoering van bijzondere wetten. De decentrale overheid treedt dan op als uitvoerende instantie van centraal gestelde regels, maar behoudt vaak wel een bepaalde mate van beslissingsvrijheid bij de uitvoering, afhankelijk van de medebewindsregeling. Juist de veelheid van terreinen waarop voor medebewind is gekozen, maakt het medebewind tot een potentiële bron van interbestuurlijke spanningen en conflicten. Soms is er een discrepantie tussen opgedragen taken en toegekende bevoegdheden en soms is de taakoplegging niet gepaard gegaan met de overdracht van voldoende financiële middelen. De wisseling van visies op wat de centrale overheid vermag en wat vanwege de lokale verscheidenheid aan gemeenten kan worden "overgelaten", heeft uiteraard invloed op de onderlinge betrekkingen van de verschillende overheden.
2. De spanning tussen hiërarchie en gelijkwaardigheid Er bestaat hiërarchie van wetten en regels, niet van bestuursorganen. Wanneer overheden van verschillende bestuurslagen over hetzelfde "onderwerp" regelingen maken, gaan de "hogere" regelingen voor de "lagere", dat wil zeggen dat regelingen met het grotere (territoriale) bereik voor gaan. Uit deze in de Provincie-en de Gemeentewet vastgelegde verdeling van regelende bevoegdheden kan gemakkelijk de idee ontstaan dat er dan ook sprake is van (hiërarchisch) "hoger" en "lager" bestuur, waarbij het gezag van
124
Samenvatting van de beschouwingen over interbestuurlijke verhoudingen
de eenheidsstaat altijd prevaleert boven dat van de decentrale overheden. De hiërarchie van regels aan de ene kant gelijkwaardigheid van democratisch gelegitimeerde besturen aan de andere kant brengt in de praktijk spanningen met zich, vooral wanneer door de verschillende organen dezelfde beleidsobjecten worden geregeld, zoals op het terrein van de ruimtelijke ordening en het milieu. De verschillende vormen van hiërarchische sturing, te weten wetgeving, toezicht en financiën, kunnen spanningen veroorzaken, maar decentrale overheden kunnen deze sturing ook als steun ervaren. De ervaring leert echter dat de balans tussen hiërarchie en gelijkwaardigheid gemakkelijk kan doorslaan in het nadeel van decentrale overheden, vooral wanneer centrale beleidsvoerders in de verleiding komen hiërarchische instrumenten in te zetten om hun politieke of bestuurlijke opvatting te laten prevaleren.
3. De spanning tussen eenheid en verscheidenheid Medebewindsbestuur met een zekere mate van beslissingsruimte voor provincie en gemeente leidt onvermijdelijk tot verschillen; verschillen in beleidskeuzen en in aanpak en interpretatie van medebewindstaken; verschillen in omgang met burgers; verschillen in beloning en belasting en in de tarieven die voor dienstverlening aan burgers gevraagd worden. Tegelijkertijd zijn lokale en regionale verschillen in het kleine en dichtbevolkte Nederland vaak een steen des aanstoots. In de mate waarin onderlinge verschillen nu eens worden toegestaan, dan weer worden verkleind en daarna weer worden aangemoedigd, is in de loop der tijd een grote verscheidenheid te zien. Plaatselijke verschillen vormen vaak de aanleiding voor bewindslieden om "in te grijpen". Deze centrale interventies, mede op aangeven van de Tweede Kamer, komen al vlug op gespannen voet te staan met de vaak eveneens in de Kamer geuite wens gemeenten bewust beleidsvrijheid te geven om zichzelf in bepaalde keuzen te kunnen profileren. De spanning tussen eenheid en verscheidenheid leidt er in de praktijk toe dat de beleving van de eigen lokale verantwoordelijkheid permanent onder druk staat. Een duidelijke visie op de aard en de mate van aanvaardbare verscheidenheid tussen provincies en binnen provincies, tussen gemeenten en binnen gemeenten tussen wijken of burgers is noodzakelijk om in de toekomst zig-zagbeleid (van decentraal naar centraal en terug) te vermijden.
4. De spanning tussen schaal en taak Bij de verhouding tussen schaal en taak gaat het om de verhouding tussen de schaal van een grondgebied en de schaal voor het uitoefenen van specifieke taken. Bepaalde taken, bijvoorbeeld de ruimtelijke ordening, de mobiliteit en de zorg voor het milieu, overschrijden vaak de grenzen van het grondgebied van gemeente en/of provincie. De traditionele oplossing is dan vaak intergemeentelijke of interprovinciale samenwerking. De spanning tussen schaal en taak kan ook op twee andere manieren worden verminderd. Allereerst door meer differentiatie (naar provincie, naar gemeente of gemeentegrootte, naar specifieke taak), met aanvaarding van minder eenvormigheid en minder centrale sturing. Daarnaast door gemeentelijke herindeling, in die gevallen waarin gemeenten voor een groot aantal taken te klein bevonden worden. De Raad constateert dat een consistente opvatting over de gewenste schaal voor diverse taken ontbreekt of aan wijzigingen onderhevig is.
5. De spanning voortvloeiend uit de verhouding tot de Europese Unie De Raad bespreekt ook de verschillende problemen die de Europese Unie, als vierde bestuurslaag, voor de interbestuurlijke verhoudingen met zich brengt, bijvoorbeeld bij het nakomen van Europese verplichtingen. Bij die nakoming zijn de verschillende overheidsinstanties in Nederland sterk op elkaar aangewezen. Wanneer bijvoorbeeld de wetgever een Europese richtlijn niet op tijd of onjuist implementeert, kan dat ingrijpende gevolgen hebben voor decentrale overheden. Zij kunnen immers worden geconfronteerd
Samenvatting van de beschouwingen over interbestuurlijke verhoudingen
125
met burgers die zich beroepen op de Europese regels en zelfs schadevergoeding kunnen eisen wegens de niet juiste of niet tijdige implementatie. Het kan ook voorkomen dat niet de centrale overheid, maar decentrale overheden in gebreke blijven. Wanneer een decentrale overheid in strijd handelt met bijvoorbeeld aanbestedingsregels of het verbod van staatssteunregels, kan dat voor de Europese Commissie, al dan niet naar aanleiding van een klacht, reden zijn om een onderzoek in te stellen en eventueel maatregelen te eisen. De lidstaat, vertegenwoordigd door de regering, is dan verantwoordelijk. De Raad is van mening dat aan de rol van de decentrale overheden in Europa een ruimere invulling dient te worden gegeven dan thans het geval is. Daardoor kan worden vermeden dat decentrale overheden (achteraf) worden geconfronteerd met problemen bij de implementatie en naleving van Europese wetgeving waarover zij (vooraf) geen oordeel hebben kunnen geven. De Raad signaleert naast deze vijf spanningsvelden spanningen die voortvloeien uit het functioneren van besturen en bestuurders, te weten:
6. De spanning voortvloeiend uit beleidsvervlechting Beleidsvervlechting ontstaat daar waar verschillende delen van de overheid bevoegd zijn om over eenzelfde beleidsobject of op eenzelfde beleidsterrein beslissingen te nemen. Beleidsvervlechting levert onvermijdelijk spanningen op tussen overheden. Enerzijds willen overheden in zelfstandigheid de hun toevertrouwde belangen behartigen, anderzijds ervaren zij elke dag dat zij anderen nodig hebben. De samenhang tussen beleidsterreinen is soms dermate groot dat daardoor een vervaging optreedt van ieders rol en verantwoordelijkheid. Bestuurders gaan óf op elkaars stoel zitten óf moeten verantwoording afleggen over iets waar ze niet verantwoordelijk voor zijn. Hierin ligt een permanent dilemma, dat slechts kan worden verminderd door meer aandacht te besteden aan de precisering van het probleem dat moet worden opgelost en van ieders (deel) verantwoordelijkheid.
7. De spanning voortvloeiend uit de veranderende bestuurscultuur Het oordeel over bestuurders en politici hangt steeds meer af van het leveren van zichtbare prestaties in de vier tot zes jaar waarvoor ze zijn gekozen of benoemd. Waar vroeger overleg en consensusvorming vooropstonden, wordt nu gesproken van daadkracht en afrekenen. Het poldermodel van onderling overleg lijkt aan populariteit te hebben ingeboet ten gunste van meer stelligheid en snelheid in het nemen van besluiten. Deze houding heeft aanzienlijke gevolgen voor de interbestuurlijke verhoudingen. Door de nationale bestuurders worden de decentrale overheden al gauw gezien als "lagere" overheden, die gehouden zijn het beleid van de rijksoverheid zonder mankeren en zonder morren uit te voeren. Maar ook decentrale bestuurders willen een eigen daadkracht tonen. Een toename van hiërarchisch denken in het openbaar bestuur, dat nog eens versterkt wordt door een afname van kennis van de wettelijke grondslagen van de interbestuurlijke verhoudingen lost die spanning niet op. Dat de overheid, naast efficiënt optreden ook de rechtsgelijkheid en de rechtszekerheid heeft te dienen, democratische legitimatie behoeft en publieke verantwoording heeft af te leggen en dat dit vaak een zorgvuldige en dus de nodige tijd vragende besluitvorming betekent, mag niet uit het oog verloren worden.
8. De spanning voortvloeiend uit de veranderende plaats van de burger Tegelijk met de bestuurscultuur verandert ook de houding van de burger tot het openbaar bestuur. De burger als onderdaan heeft afgedaan. Daarvoor is een burger in de plaats getreden die verschillende rollen vervult: actief betrokken bij de eigen buurt of leefomgeving, in actie komend bij bepaalde politieke ontwikkelingen zoals een gemeentelijke herindeling of bij besluitvorming over de aanleg van wegen of als
126
Samenvatting van de beschouwingen over interbestuurlijke verhoudingen
kiezer bij gemeentelijke en provinciale verkiezingen, waarvan de opkomst behoorlijk, maar niet overweldigend groot is. Daarnaast stelt de moderne burger zich op als cliënt en consument van overheidsdiensten, die hij als vanzelf vergelijkt met soortgelijke dienstverlening in de particuliere sfeer. Enerzijds vragen burgers om hoge kwaliteit van voorzieningen en grote deskundigheid bij dienstverlening, hetgeen in de richting van schaalvergroting wijst, anderzijds willen burgers dienstverlening dichtbij en liefst zo kleinschalig mogelijk. Decentrale overheden moeten kunnen inspelen op deze "dubbelrollen" van hun burgers. De wijze van omgaan met spanningen De beschouwing eindigt met de visie van de Raad over de wijze van omgaan met de spanningen binnen het openbaar bestuur. Het inzicht in de spanningen door analyse en beschouwing is iets anders dan het feitelijk omgaan met die spanningen en vraagt ook iets anders: een andere houding van de overheden onderling. Om de spanningen beheersbaar te maken, moeten naar de mening van de Raad twee voorwaarden worden vervuld: 1. een verinnerlijking bij alle spelers van de spelregels van het openbaar bestuur en van de grondslagen waarop deze spelregels zijn gebaseerd. Om tot een gezamenlijke aanpak van maatschappelijke vraagstukken te komen en het algemeen belang te dienen is een gedeelde kennis van ons stelsel van het openbaar bestuur onmisbaar, zeker waar het de meest basale uitgangspunten betreft, zoals bijvoorbeeld het onderscheid tussen een hiërarchie van wettelijke regelingen en een hiërarchie van bestuursorganen. De afname van kennis van de grondslagen van een gedecentraliseerde eenheidsstaat doet afbreuk aan de noodzakelijke eenheid van beleid; 2. het opstellen van een gemeenschappelijke, inhoudelijke agenda, bij voorkeur aan het begin van elke nieuwe kabinetsperiode, op grond waarvan de verschillende overheden weten waar ze ten opzichte van elkaar inhoudelijk aan toe zijn en welke concrete beleidsvoornemens te verwachten zijn. Evenwichtige interbestuurlijke verhoudingen kunnen ontstaan wanneer de verschillende partners binnen de overheid weten wat zij op korte én op lange termijn willen bereiken en van elkaar kunnen verwachten. De dominantie van de huidige, activistische bestuurscultuur staat derhalve haaks op het creëren van goede bestuurlijke verhoudingen. Een goed instrument tot beheersing van de spanningen is het maken van concrete inhoudelijke afspraken aan het begin van een nieuwe regeerperiode, in de vorm van bestuursakkoorden. De Code is dat instrument niet, omdat de Code meer een gedragscode is en geen inhoudelijke agenda. Bovendien constateert de Raad dat de Code te onbekend is gebleven in Den Haag, zowel bij de ambtenaren van vakdepartementen als bij de leden van de Tweede Kamer. De omgangsregels uit de Code, onder meer dat het Rijk de provincies en de gemeenten betrekt bij de beleidsvorming die hen aangaat, en inzicht geeft in de financiële consequenties van beleidsvoornemens voor provincies en gemeenten, worden niet of onvoldoende nageleefd. Afstemming binnen en tussen ministeries in de contacten met decentrale overheden vindt de Raad een blijvend punt van aandacht voor elk kabinet. Profilering van de positie van de Minister van BZK binnen een kabinet komt die afstemming ten goede. Op basis van de analyse van de oorzaken van spanningen in de interbestuurlijke verhoudingen en de wijze van omgaan daarmee, komt de Raad tot de volgende aanbevelingen:
Samenvatting van de beschouwingen over interbestuurlijke verhoudingen
127
Aanbeveling I - Het bevorderen van de kennis van de grondslagen van het openbaar bestuur De Raad beveelt aan om de kennis van de staatsrechtelijke grondslagen van het openbaar bestuur te vergroten bij degenen die werkzaam zijn in het openbaar bestuur. Bij deze laatsten wordt vooral gedacht aan ambtenaren van vakdepartementen, recent gekozen raadsleden en gemeentelijke bestuurders, (de in november 2006 gekozen) Kamerleden en de ministers en staatssecretarissen van het nieuw te vormen kabinet. De kennis kan onder meer worden vergroot door in het rekruteringsbeleid van politieke partijen en overheidsdiensten hierop meer nadruk te leggen, door in de introductieprogramma's van nieuw gekozenen en benoemden plaats in te ruimen voor contacten met ervaringsdeskundigen en burgers, door deelname aan cursussen over de grondslagen van het openbaar bestuur en door het stimuleren van onderwijsinstellingen dergelijke cursussen aan te bieden.
Aanbeveling II - Het ontwikkelen van een gemeenschappelijke agenda voor het openbaar bestuur De Raad beveelt elk volgend kabinet aan om na het opstellen van het regeerakkoord, zowel met provincies als met gemeenten afzonderlijke bestuursakkoorden af te sluiten. Deze bestuursakkoorden voorkomen naar de mening van de Raad onduidelijkheden over de inhoud van het regeerakkoord en de gevolgen die dat akkoord heeft voor zowel provincies als gemeenten. Het zou de naleving van dergelijke bestuursakkoorden ten goede komen, indien de inhoud ervan niet alleen bekend wordt gemaakt aan maar ook besproken wordt met de leden van de eveneens nieuw gekozen Tweede Kamer. In een bestuursakkoord kunnen de volgende elementen niet ontbreken: a. concrete afspraken over (de identificatie en de oplossing van) de op dat moment actuele en als gemeenschappelijk ervaren maatschappelijke vraagstukken, voorbeelden op dit moment: de organisatie van de jeugdzorg, de vorming van veiligheidsregio's, infrastructuur en mobiliteit, de (bereikbaarheid van de) Randstad en de daarmee direct verbonden positie van (sommige) provincies; b. de mogelijkheid om te differentiëren tussen en binnen decentrale overheden; c. afronding van de discussie en duidelijkheid over de omvang van het gemeentelijke belastinggebied; d. duidelijkheid over de periode waarbinnen nieuw beleid of regelgeving zal worden doorgevoerd, waarbij redelijke implementatie-en evaluatietermijnen in acht worden genomen.
Aanbeveling III - Aanpassing Code en vergroting van de bekendheid van de Code De Raad beveelt aan om naast het afsluiten van bestuursakkoorden ook de Code aan te passen. Bestuursakkoorden bevatten de gemeenschappelijke agenda voor de komende kabinetsperiode, terwijl in de Code de omgangsvormen zijn opgenomen die in acht moeten worden genomen bij de uitvoering van de verschillende onderdelen van bestuursakkoorden. De Code zou beter moeten worden toegesneden op: - het verschil in positie tussen en binnen provincies en gemeenten; -de verhouding van Rijk en provincies en gemeenten tot de Europese Unie, zowel bij de besluitvorming in Brussel als bij de implementatie van die besluitvorming; -internationale en grensoverschrijdende samenwerking door provincies en gemeenten die het aangaat; -het ontwikkelen van methoden voor beslechting van moeilijk op te lossen interbestuurlijke conflicten, bijvoorbeeld door het regelmatig of op ad-hoc basis inschakelen van onafhankelijke personen of organen. Ten slotte verdient het aanbeveling om de aangepaste Code voor zijn vaststelling voor te leggen aan de leden van de Tweede Kamer.
128
Samenvatting van de beschouwingen over interbestuurlijke verhoudingen
Aanbeveling IV - Naleving van de omgangsregels De Raad beveelt aan om de positie binnen het kabinet van de Minister van BZK op het gebied van de interbestuurlijke verhoudingen sterker te profileren. Dit is van belang om de naleving van de omgangsregels door en tussen overheden, het voeren van overleg en het inzicht geven in financiële consequenties van het voorgenomen beleid, te stimuleren en te coördineren. De Minister van BZK is op grond van artikel 114 van de Provinciewet en artikel 116 van de Gemeentewet verantwoordelijk voor de naleving van de spelregels van de Code door het kabinet. Hij zou daarover periodiek moeten rapporteren aan de Tweede Kamer.
Samenvatting van de beschouwingen over interbestuurlijke verhoudingen
129
Code interbestuurlijke verhoudingen
I.
Interbestuurlijke verhoudingen
I.a.
Visie interbestuurlijke verhoudingen
I.b.
Sturing
I.c.
Verantwoording en interbestuurlijk toezicht
I.d.
Relatie tot de EU
I.e.
Relatie tussen territoriaal en functioneel bestuur
II. Financiële verhoudingen III. Borging van afspraken en rol van minister BZK IV. Agenda interbestuurlijke verhoudingen Leeswijzer: In de paragrafen I en II wordt de visie van rijk-IPO-VNG op de interbestuurlijke en financiële verhoudingen weergegeven. Deze visie leidt tot afspraken over omgangsregels en tot enkele actiepunten voor de toekomst. Deze omgangsregels zijn apart opgenomen in paragraaf IV, maar worden ook reeds aangehaald in gearceerde blokken bij elke paragraaf. Dezelfde constructie is gehanteerd bij de borging van de afspraken de rol van de minister van BZK. Over deze Code interbestuurlijke verhoudingen is overeenstemming tussen (delegaties van) de besturen van IPO en VNG en het kabinet bereikt tijdens het bestuurlijk overleg kabinetIPO-VNG onder leiding van de minister-president op 9 november 2004. Afgesproken is dat IPO en VNG de Code aan hun leden voorleggen. De minister van BZK zendt de Code namens het kabinet aan de Tweede Kamer.
Code interbestuurlijke verhoudingen
131
I.a Visie interbestuurlijke verhoudingen Deze visie op de interbestuurlijke verhoudingen bestaat uit drie elementen: 1. de Gemeente- en Provinciewet fungeren als basis voor de interbestuurlijke afspraken; 2. de bestuurlijke ordening moet voorzien in de mogelijkheid om op een adequate manier de maatschappelijke opgaven aan te pakken. We werken dan ook probleemgericht; 3. daaruit volgt de noodzaak tot een heldere verdeling van verantwoordelijkheden, bevoegdheden en taken. Elk van de overheden (rijk, provincie en gemeente) is onderdeel van het geheel (algemeen belang / maatschappelijke opgaven die voor elk van de overheden gelden) en treedt op als zelfstandig lichaam (open huishouding / toegevoegde waarde). De uitgangspunten zoals geformuleerd in artt. 108 en 112 e.v. Gemeentewet en artt. 105 en 110 e.v. Provinciewet vormen de basis voor de interbestuurlijke verhoudingen: 1. Gemeenten en provincies hebben een open huishouding. Gemeenten hebben een zorgplicht richting de burgers. Zij kunnen alleen bij of krachtens de wet in medebewind worden geroepen; 2. Invloed van gemeenten en provincies op rijksbeleid, dat hen aangaat (“niet over ons, zonder ons”; artt. 112, 113 en 114 Gemeentewet en 110, 111 en 112 Provinciewet); 3. De Gemeente- en Provinciewet zijn leidend bij het opleggen c.q. wijzigen van taken en bevoegdheden van gemeenten resp. provincies incl. toezicht, informatievoorziening en financiële bepalingen (artt. 115 en 119 Gemeentewet en 113 en 117 Provinciewet); 4. De minister van BZK is de spil inzake het rijksbeleid dat gemeenten en provincies aangaat (artt. 116 en 117 Gemeentewet en 114 en 115 Provinciewet: bevordert beleidsvrijheid van gemeenten en provincies, is belast met de coördinatie van het rijksbeleid dat gemeenten en provincies raakt, degene met wie vroegtijdig door sectordepartementen overleg gepleegd moet worden en is belast met het bevorderen van de decentralisatie t.g.v. decentrale overheden. Alleen wanneer decentrale overheden een onderwerp niet doelmatig en doeltreffend kunnen behartigen, is het mogelijk het onderwerp op rijksniveau te beleggen.) Elk van de overheden heeft een eigen verantwoordelijkheid voor het formuleren van zijn bestuurlijke agenda (i.c. de politiek bestuurlijke vertaling van de maatschappelijke opgaven). De belangrijkste (nationaal) maatschappelijke opgaven raken alle overheden. Hierbij geldt als uitgangspunt: decentraal wat kan, centraal wat moet. In de onderlinge verhoudingen tussen de overheden is de norm dat bevoegdheden worden uitgeoefend op basis van de wet- en regelgeving. Beleidsnota’s binden alleen de opsteller van de nota. Gezamenlijk gevoelde urgentie en ambitie kunnen leiden tot zelfbinding van de verschillende partijen in de vorm van een bestuursakkoord1. IPO en VNG kunnen hun leden formeel niet binden, maar zorgen wel voor het raadplegen, stimuleren en activeren van hun achterban. Voor het kabinet geldt vanzelfsprekend dat hij verantwoording schuldig is aan het parlement.
1
Een bestuursakkoord is een schriftelijke afspraak of een samenstel van afspraken – onder welke benaming dan ook – tussen rijk en vertegenwoordigers van overheden (zoals IPO en VNG). De afspraken hebben betrekking op de uitoefening van publiekrechtelijke bevoegdheden door bestuursorganen of zijn anderszins gericht op verwerkelijking van overheidsbeleid.
132
Code interbestuurlijke verhoudingen
Startpunt van de versterking van de bestuurlijke ordening zijn: democratische legitimiteit, effectiviteit en efficiëntie: !" verantwoordelijkheidstoedeling bij gezamenlijke zorg voor het domein: hier luistert de verantwoordelijkheidsdeling nog nauwer omdat burgers geen boodschap hebben aan onderlinge competentiediscussies tussen rijk, provincies en gemeenten; !" Een heldere verdeling van verantwoordelijkheden, taken en bevoegdheden staan voorop: versnippering wordt voorkomen. !" De uitvoering staat centraal. Vanwege de nabijheid van het lokale bestuur tot de burger is lokale beleidsvrijheid een belangrijk uitgangspunt. !" Dit alles vraagt bestuurlijk lef in twee betekenissen: 1) bestuurders moeten hun verantwoordelijkheid nemen en daarop aanspreekbaar zijn en 2) bestuurders moeten het lef hebben om te zeggen dat een ander verantwoordelijk is. Het kabinet legt dan ook geen verantwoording aan het parlement af over taken die tot de autonomie van gemeenten en provincies behoren. Bovenstaande visie leidt tot de volgende omgangsregels die kabinet, IPO en VNG in acht willen nemen: 1. Rijk, provincies en gemeenten richten zich de komende periode op: een verruiming van de decentrale beleidsvrijheid zowel in bestuurlijke als financiële zin, vermindering van centrale regels (deregulering en ontbureaucratisering), vermindering van gedetailleerd medebewind en specifieke uitkeringen, vermindering van het verticale toezicht en leggen de nadruk op resultaten in plaats van processen. 2. De uitvoering van beleid staat daarbij centraal. Bestuurlijke arrangementen worden getoetst op hun uitvoerbaarheid. Omwille van een effectief beleid kan worden gekozen voor differentiatie in rijkssturing richting het decentrale niveau en maatwerk op decentraal niveau. 3. Overheden informeren elkaar over nieuwe beleidsvoornemens en knelpunten die een andere overheid raken op een zodanig tijdstip dat de beleidsvoornemens nog kunnen worden aangepast. 4. Het rijk betrekt de provincies en gemeenten bij beleid dat hen aangaat. Conceptregelgeving en –beleid wordt aan IPO en VNG voorgelegd, waarop zij in principe binnen 2 maanden kunnen reageren, ingeval zij niet al betrokken waren in het beleidsproces. 5. Het rijk geeft bij beleidsvoornemens die relevant zijn voor de provincies en gemeenten inzicht in de financiële consequenties (art. 2 Fvw) en in de bestuurlijke / praktische gevolgen. Dit laatste betekent dat bij elk wetgevingsvoorstel dat de interbestuurlijke verhoudingen raakt, de argumenten en motieven worden genoemd op basis waarvan de naleving van de uitgangspunten en beginselen van beleidsvrijheid, complementariteit en evenredigheid kan worden beoordeeld. In het oordeel is besloten of beleidsvoornemen in overeenstemming zijn met de afspraken over de interbestuurlijke verhoudingen, zoals in onderhavig document zijn vastgelegd. 6. Tijdens de kabinetsformatie behoort de kabinets(in)formateur de provincies en gemeenten (IPO en VNG) te consulteren wanneer de bestuurlijke en financiële verhoudingen onderwerp van gesprek zijn. Na de totstandkoming van een nieuw kabinet vindt zo spoedig mogelijk een Overhedenoverleg tussen het nieuwe kabinet en de besturen van VNG en IPO plaats. Onderwerp van gesprek is de rol van de medeoverheden bij het aanpakken van de maatschappelijke opgaven zoals opgenomen in het regeerakkoord met respect voor elkaars positie.
Code interbestuurlijke verhoudingen
133
I.b. Sturing Er zijn drie vormen van sturing binnen de interbestuurlijke relaties: a) via wettelijke voorschriften b) via financiële middelen c) in de praktijk gaat ook sturing uit van wederzijdse afspraken Daarbij gelden de volgende uitgangspunten: !" Het rijk formuleert geen prestaties waarover het geen verantwoordelijkheid draagt (autonome bevoegdheid provincies en gemeenten); !" Het rijk zorgt voor een eenduidig, effectief en efficiënt sturingsarrangement (geen stapeling van instrumenten) en stuurt in beginsel alleen op resultaten (het ‘wat’), niet op proces (het ‘hoe’); !" Prestatiesturing vanuit het rijk is alleen dan mogelijk wanneer sprake is van een gezamenlijke verantwoordelijkheid en provincies en gemeenten in medebewind worden geroepen. Daarbij geldt dat prestatiesturing met financiële sanctionering alleen plaatsvindt bij specifieke uitkeringen; !" Indien rijk, provincies en gemeenten een gezamenlijke urgentie en ambitie voelen dan kan dit leiden tot zelfbinding van partijen. Deze wederzijdse afspraken vragen om zakelijke verhoudingen en gelijkwaardigheid. Kabinet, IPO en VNG ondernemen in de resterende periode van dit kabinet de volgende actie ten aanzien van sturing: 7. Partijen komen binnen een jaar met maatregelen ter reductie van administratieve lasten in de bestuurlijke kolom. Zij gaan de sturings- en prestatiebureaucratie te lijf: rijk, provincies en gemeenten snoeien in administratieve lasten, planverplichtingen en/of specifieke uitkeringen. Zij schonen sturingsarrangementen op waarbij sprake is van stapeling van instrumenten.
II.c.
Verantwoording en interbestuurlijk toezicht
Bij interbestuurlijk toezicht is de verhouding tot horizontale verantwoording en de interne kwaliteitszorg van groot belang. Als uitgangspunt geldt dat het verticaal interbestuurlijk toezicht beperkt wordt, indien horizontale verantwoording en de kwaliteitszorg adequaat geregeld zijn. Daarbij geldt het volgende: 1. Provincies en gemeenten leggen zelf rekenschap af aan burgers en bedrijfsleven. De ontwikkeling van het ICT-instrumentarium kan hier een extra dimensie aan geven; 2. Horizontale verantwoording is een zaak tussen het college en de gemeenteraad of provinciale staten, alsook tussen organisatie en bestuur (vormen van verzelfstandiging); 3. Daarnaast zijn rijk, provincies en gemeenten zelf verantwoordelijk voor hun eigen kwaliteitszorgsysteem. Prestatievergelijking kan daaraan een belangrijke bijdrage leveren, bijv. via benchmarking en kwaliteitshandvesten; 4. Verticaal interbestuurlijk toezicht zelf moet efficiënt worden ingericht. Dat betekent in beginsel: toezicht door één toezichthouder en dus geen stapeling van toezicht.
134
Code interbestuurlijke verhoudingen
Zelfverantwoording en autonomie staan niet tegenover afspraken over toezicht door andere overheden, ze vullen elkaar aan. De regelgeving moet hier op afgestemd zijn. Overmaat aan regulering en toezicht moeten rijk, provincies en gemeenten aanpakken. In de sectorregelgeving wordt steeds bekeken of de positie van de gemeenteraden en provinciale staten voldoende krachtig is gedefinieerd ten behoeve van horizontale verantwoording. Kabinet, IPO en VNG ondernemen in de resterende periode van dit kabinet de volgende actie ten aanzien van verantwoording en interbestuurlijk toezicht: 8. Vereenvoudiging van het toezichtstelsel is nodig om bestuurlijke drukte en administratieve lasten terug te dringen. In het traject o.l.v. de CdK Alders worden criteria en randvoorwaarden opgesteld voor effectieve, efficiënte en transparante interbestuurlijke toezichtarrangementen. De voorstellen uit dit traject keren ter bespreking terug in het Overhedenoverleg voor zomer 2005 en kunnen leiden tot aanpassing van bestuurlijke toezichtsarrangementen. Bovendien spreken Kabinet, IPO en VNG af: 9. Een gezamenlijke verkenning uit te voeren naar de werkwijze en de omvang van de gedeconcentreerde rijksdiensten. Daarbij is de vraag aan de orde of bij een andere verdeling van verantwoordelijkheden decentrale overheden taken kunnen overnemen en welke dereguleringswinst daarmee kan worden geboekt. De resultaten van deze verkenning dienen medio 2006 gereed te zijn. De verkenning wordt in samenhang met de acties voortkomend uit het Programma Andere Overheid uitgevoerd.
I.d.
Relatie tot de EU
Overeenkomstig de subsidiariteitstoets treedt de EU slechts op indien en voor zover bepaalde doelstellingen niet voldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau kunnen worden bereikt. Het uitgangspunt moet het bestuursniveau zijn dat zich het dichtst bij de burger bevindt, tenzij dat niet doeltreffend en doelmatig is. Naast het oordeel van het rijk in de voorbereidende fase of een beleidsvoornemen op het niveau van de EU of de lidstaat moet worden opgepakt, zal het rijk in deze fase ook nadrukkelijk de opvattingen van de provincies en gemeenten over de eventuele (uitvoerings)consequenties voor hun bestuursniveau in het Nederlandse standpunt betrekken. Daarom treden rijk, provincies en gemeenten in een zo vroeg mogelijke fase van de beleidsvoorbereiding met elkaar in overleg om nieuwe Europese beleidsvoornemens te beoordelen op de bestuurlijke en financiële consequenties (incl. administratieve lasten) voor de provincies en gemeenten. Dit overleg wordt ook in het verdere Europese beleidsproces voortgezet. Partijen houden daarbij hun achterban op de hoogte. Provincies en gemeenten benutten actiever de mogelijkheden van hun lidmaatschap van Nederlandse EU-overlegfora (BNC (Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen), Europa-overleg, ISO (Interdepartementaal Steunoverleg) en IOEA (Interdepartementaal Overleg Europees Aanbesteden). Het rijk zal tezamen met de provincies en gemeenten over concrete gemeenschappelijke thema's op ad hoc basis interbestuurlijke dossierteams samenstellen.
Code interbestuurlijke verhoudingen
135
Kabinet, IPO en VNG ondernemen in de resterende periode van dit kabinet de volgende actie ten aanzien van de relatie tot de EU: 10. Mede in relatie tot de nieuwe EU Grondwet moeten de interbestuurlijke verhoudingen in de Europese context nader te worden vastgelegd. De waarborging van de positie van provincies en gemeenten is daarbij van belang. In 2005 wordt in het Overhedenoverleg nader gesproken over de consequenties van de EU Grondwet en reguliere EU wet- en regelgeving voor decentrale overheden. 11. Ook worden afspraken gemaakt over de wijze waarop financiële consequenties van Europese regelgeving voor Rijk, provincies en gemeenten worden opgevangen. Daarbij wordt gekeken naar de aanbevelingen van de Rfv in haar jaarrapport 2004.
II.e. Relatie tussen territoriaal en functioneel bestuur De interbestuurlijke verhoudingen vinden hun basis in de bestuurlijke hoofdstructuur. Overheidstaken zijn de afgelopen twee decennia niet alleen langs territoriale weg gedecentraliseerd naar gemeenten en provincies, maar ook naar langs functionele weg. Vaak is daarbij sprake van indirecte of andersoortige democratische legitimatie. Niet altijd is een consistente lijn gevolgd bij het decentraliseren van taken. Het beeld is daardoor beeld ontstaan dat het openbaar bestuur in Nederland versnipperd is. Onduidelijk is wie waarvoor verantwoordelijk is. Dit heeft tot gevolg dat samenhangend provinciaal of lokaal bestuur moeilijk te verwezenlijken is. Decentrale overheden worstelen met hun regierol in ketens en netwerken waarvan ook functionele partners deel uit maken. Aan de andere kant geldt dat maatschappelijke instellingen (bijv. instellingen met een wettelijke taak), functioneel bestuur (bijv. waterschappen) en functionele arrangementen (scholen) een eigen verantwoordelijkheid en positie hebben en een onmisbare rol vervullen in het oplossen van maatschappelijke problemen. Partijen voelen de behoefte om helderheid te scheppen over de relatie tussen functioneel en territoriaal bestuur. De aandacht dient daarbij uit te gaan naar de positie, verantwoordelijkheid, democratische legitimatie, effectiviteit en efficiëntie van functionele organen. Zowel wat betreft de positionering van het algemene bestuur als wat betreft de relatie met de positie van de burger. Kabinet, IPO en VNG ondernemen in de resterende periode van dit kabinet de volgende actie ten aanzien van de relatie tussen territoriaal en functioneel bestuur: 12. Overheden voeren een gezamenlijke verkenning uit naar de relatie tussen functionele besturen en de bestuurlijke hoofdstructuur. De aandacht dient daarbij uit te gaan naar de positie, verantwoordelijkheid, democratische legitimatie, effectiviteit en efficiëntie van functionele organen. Deze verkenning zal de basis vormen voor een visie op de relatie tussen functioneel en territoriaal bestuur. De uitkomsten van de verkenning worden in 2005 in het Overhedenoverleg besproken.
136
Code interbestuurlijke verhoudingen
II. Financiële verhoudingen Provinciale en gemeentelijke inkomsten zijn in drie groepen te onderscheiden. De rangorde zoals onderstaand gehanteerd, is daarbij van belang in verband met de beleidsvrijheid op provinciaal en lokaal niveau. 1. Eigen inkomsten provincies en gemeenten: Gemeenten en provincies hebben een voldoende en gevarieerd belastingpakket, dat ze binnen de kaders van wet- en regelgeving kunnen inzetten. Een eigen belastinggebied is een voorwaarde voor de uitoefening van de provinciale en gemeentelijke beleidsvrijheid. 2. Algemene uitkering: Provincie- en Gemeentefonds. !" Er is een vaste systematiek die de voeding van het Provincie- en Gemeentefonds regelt. Deze systematiek is gebaseerd op een evenredige ontwikkeling van de fondsen in relatie tot de gecorrigeerde rijksuitgaven. !" In het BOFv van 27 oktober 2004 zijn afspraken tussen de fondsbeheerders, VNG en IPO bezegeld terzake uitnames uit fondsen, vragen van gemeenten en ministeries over ‘fictieve’ budgetten en de financiële monitors op deelterreinen. 3. Specifieke uitkeringen !" Bij de totstandkoming en aanpassing van specifieke uitkeringen wordt vooraf inzicht gegeven in de financiële effecten op het betrokken beleidsterrein (art. 2 Fvw). Op basis van dit inzicht worden consequenties voor de taakuitoefening getrokken zodat geen financiële afwenteling op gemeenten en provincies plaatsvindt. !" Verantwoording over specifieke uitkeringen gebeurt via het principe van singleinformation en single-audit. Algemeen !" Het financiële arrangement volgt het bestuurlijke arrangement: wie een taak uitvoert, moet over het benodigde geld en budgetflexibiliteit beschikken. De financiële verantwoording is afgeleid van de verantwoordelijksverdeling tussen rijk en provincies en gemeenten; !" Art. 2 Fvw wordt stringent toegepast (uitspraak over kosten en uitspraak over mogelijke dekking); !" Indien sprake is van medebewind, biedt het rijk compensatie op basis van art. 108 Gemeentewet en art. 105 Provinciewet. Het rijk vergoedt de kosten die verbonden zijn aan de uitvoering van de opgelegde verplichting inclusief de kosten verbonden met de verplichte informatieverstrekking. !" Overeenkomstig art. 2 Besluit Financiële Verhouding 2001 ontvangen gemeenten en provincies vóór 1 juli voorafgaand aan het begrotingsjaar informatie over de gemeenteen provinciefondsuitkering van het betreffende begrotingsjaar. De meicirculaire verschijnt in mei. De septembercirculaire gaat op Prinsjesdag uit. Voorafgaand aan de verschijning van de circulaires vindt het BOFv plaats. !" Overeenkomstig art. 28 Besluit Financiële Verhouding 2001 worden de verwachte wijzigingen in de specifieke uitkeringen bekend gemaakt vóór 1 oktober voorafgaand aan het jaar waarin zij in werking treden. In aanvulling hierop geeft het rijk verwachte wijzigingen zoveel eerder aan als noodzakelijk is om gemeenten en provincies de nodige maatregelen te laten treffen.
Code interbestuurlijke verhoudingen
137
Kabinet, IPO en VNG ondernemen in de resterende periode van dit kabinet de volgende actie ten aanzien van de financiële verhoudingen: 13. Partijen voeren een gezamenlijke verkenning op het decentrale eigen inkomstengebied uit overeenkomstig het plan van aanpak zoals afgesproken tijdens het overleg tussen kabinet-VNG en IPO op 9 november 2004.
138
Code interbestuurlijke verhoudingen
III. Borging van afspraken en rol minister van BZK Borging van afspraken Voor naleving van de afspraken en omgangsregels maken de partijen gebruik van de volgende (bestuurlijke) fora. Het halfjaarlijkse Overhedenoverleg onder leiding van de minister-president geldt als forum voor bespreking van interbestuurlijke onderwerpen. De bespreking van onderwerpen leidt tot afspraken tussen het kabinet, IPO en VNG. Dit kan zijn weerslag in een gezamenlijk persbericht krijgen. De ministers BZK, BVK en FIN en de voorzitters van IPO en VNG zijn vaste deelnemers. Afhankelijk van de agenda nemen andere bewindspersonen, IPO/VNG/UvW-bestuursleden of externe deskundigen deel. Rijk, IPO en VNG informeren elk op hun eigen wijze hun volksvertegenwoordigende lichamen over het resultaat van dit overleg. Het Bestuurlijk Overleg Financiële verhouding (BOFv) is het platform waar een oordeel wordt gevormd over de financiële stand van zaken van medeoverheden in relatie tot hun taken. In het BOFv vindt besluitvorming plaats over de uitkomsten van de normeringsystematiek en over de toepassing van art. 2 Fvw en het eigen inkomstengebied van provincies en gemeenten. De minister van BZK (voorzitter), minister (en staatssecretaris) van Financiën, de VNG en het IPO nemen deel aan het overleg. Andere kabinetsleden kunnen aanschuiven. Rol van de minister van BZK Overeenkomstig de Gemeentewet en de Provinciewet is de minister van BZK eerstverantwoordelijke voor de bestuurlijke verhoudingen met de provincies en gemeenten. Het ministerie van BZK is binnen het rijk als eerste aanspreekbaar op de bewaking van de afspraken en omgangsregels zoals vastgelegd in deze Code (voor de financiële verhoudingen in samenspraak met de minister van Financiën). De minister van BZK faciliteert de totstandkoming van bestuurlijke arrangementen, jaagt zonodig processen aan en intervenieert richting collega-bewindslieden. Richting de provincies en gemeenten geldt ook dat de minister van BZK in eerste instantie een helpende hand toesteekt, zonodig een aanjagende functie vervult en interventies pleegt. Partijen hechten aan naleving van de afspraken en spreken daarom af gebruik te maken van de volgende mogelijkheid: a) In artikel 15, tweede lid, van de Wet op de Raad van State is bepaald dat de regering de Raad voorts hoort over alle zaken waaromtrent de regering dat nodig oordeelt. De minister van BZK zal van die mogelijkheid gebruik maken in de volgende gevallen: !" om de Raad te vragen een periodieke beschouwing op te stellen (eens in de twee jaar) over de interbestuurlijke verhoudingen in het licht van de regelgeving waarover de Raad in de daaraan voorafgaande periode heeft geadviseerd; !" voor het vragen van advies over specifieke aangelegenheden2.
2
Over de definitieve formulering van het vragen van advies aan de Raad van State vindt nog overleg plaats tussen de minister van BZK en de vice-voorzitter van de Raad van State (naar verwachting in december). Over de strekking bestaat tussen de partijen overeenstemming, maar de formulering vereist zorgvuldigheid. Deze strekking heeft betrekking op vragen aangaande belangrijke onderwerpen waarover partijen het niet eens zijn. Over de formulering van de adviesaanvraag dient tussen het kabinet, VNG en IPO overeenstemming te bestaan. De rol van de Raad van State is daarbij niet arbitrerend, maar adviserend.
Code interbestuurlijke verhoudingen
139
b) Dit laat onverlet dat de minister van BZK in de aanbiedingsbrief aan de Raad van State bij een verplichte adviesaanvraag als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Raad van State (wetsvoorstellen en algemene maatregelen van bestuur) gerichte vragen kan stellen. c) De periodieke beschouwing wordt besproken in het Overhedenoverleg en kan tot herijking van de gemaakte interbestuurlijke afspraken leiden; d) Voor adviezen op een ander terrein dan de interbestuurlijke verhoudingen in het algemeen (bijv. financieel) ligt het meer voor de hand een (ad hoc) commissie van wijzen te raadplegen. Over de samenstelling en de opdracht van deze commissie dient overeenstemming tussen partijen te bestaan. e) De resultaten van de advisering worden direct bekend gemaakt aan IPO en VNG. De advisering en de daarop te nemen acties keren ter bespreking terug in het Overhedenoverleg.
140
Code interbestuurlijke verhoudingen
IV. Agenda interbestuurlijke verhoudingen Kabinet, IPO en VNG willen met behulp van afspraken over de interbestuurlijke verhoudingen het functioneren van de gehele overheidssector verbeteren door de bestuurslagen gezamenlijk en individueel beter te laten functioneren. Het is daarom van belang de afspraken regelmatig te actualiseren. Als bijlage bij deze afspraken is een document gevoegd waarin wet- en regelgeving en interbestuurlijke afspraken uit het verleden zijn opgenomen. Deze afspraken gelden nog steeds en vormen de basis voor de afspraken die nu worden aangegaan. Kabinet, IPO en VNG nemen de volgende omgangsregels in acht: 1. Rijk, provincies en gemeenten richten zich de komende periode op: een verruiming van de decentrale beleidsvrijheid zowel in bestuurlijke als financiële zin, vermindering van centrale regels (deregulering en ontbureaucratisering), vermindering van gedetailleerd medebewind en specifieke uitkeringen, vermindering van het verticale toezicht en leggen de nadruk op resultaten in plaats van processen. 2. De uitvoering van beleid staat daarbij centraal. Bestuurlijke arrangementen worden getoetst op hun uitvoerbaarheid. Omwille van een effectief beleid kan worden gekozen voor differentiatie in rijkssturing richting het decentrale niveau en maatwerk op decentraal niveau. 3. Overheden informeren elkaar over nieuwe beleidsvoornemens en knelpunten die een andere overheid raken op een zodanig tijdstip dat de beleidsvoornemens nog kunnen worden aangepast. 4. Het rijk betrekt de provincies en gemeenten bij beleid dat hen aangaat. Conceptregelgeving en –beleid wordt aan IPO en VNG voorgelegd, waarop zij in principe binnen 2 maanden kunnen reageren, ingeval zij niet al betrokken waren in het beleidsproces. 5. Het rijk geeft bij beleidsvoornemens die relevant zijn voor de provincies en gemeenten inzicht in de financiële consequenties (art. 2 Fvw) en in de bestuurlijke / praktische gevolgen. Dit laatste betekent dat bij elk wetgevingsvoorstel dat de interbestuurlijke verhoudingen raakt, de argumenten en motieven worden genoemd op basis waarvan de naleving van de uitgangspunten en beginselen van beleidsvrijheid complementariteit en evenredigheid kan worden beoordeeld. In het oordeel is besloten of beleidsvoornemen in overeenstemming zijn met de afspraken over de interbestuurlijke verhoudingen, zoals in onderhavig document zijn vastgelegd. 6. Tijdens de kabinetsformatie behoort de kabinets(in)formateur de provincies en gemeenten (IPO en VNG) te consulteren wanneer de bestuurlijke en financiële verhoudingen onderwerp van gesprek zijn. Na de totstandkoming van een nieuw kabinet vindt zo spoedig mogelijk een Overhedenoverleg tussen het nieuwe kabinet en de besturen van VNG en IPO plaats. Onderwerp van gesprek is de rol van de medeoverheden bij het aanpakken van de maatschappelijke opgaven zoals opgenomen in het regeerakkoord met respect voor elkaars positie. Partijen hechten aan naleving van de afspraken en spreken daarom af gebruik te maken van de volgende mogelijkheid: a) In artikel 15, tweede lid, van de Wet op de Raad van State is bepaald dat de regering de Raad voorts hoort over alle zaken waaromtrent de regering dat nodig oordeelt. De minister van BZK zal van die mogelijkheid gebruik maken in de volgende gevallen:
Code interbestuurlijke verhoudingen
141
om de Raad te vragen een periodieke beschouwing op te stellen (eens in de twee jaar) over de interbestuurlijke verhoudingen in het licht van de regelgeving waarover de Raad in de daaraan voorafgaande periode heeft geadviseerd; !" voor het vragen van advies over specifieke aangelegenheden3. Dit laat onverlet dat de minister van BZK in de aanbiedingsbrief aan de Raad van State bij een verplichte adviesaanvraag als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Raad van State (wetsvoorstellen en algemene maatregelen van bestuur) gerichte vragen kan stellen. De periodieke beschouwing wordt besproken in het Overhedenoverleg en kan tot herijking van de gemaakte interbestuurlijke afspraken leiden; Voor adviezen op een ander terrein dan de interbestuurlijke verhoudingen in het algemeen (bijv. financieel) ligt het meer voor de hand een (ad hoc) commissie van wijzen te raadplegen. Over de samenstelling en de opdracht van deze commissie dient overeenstemming tussen partijen te bestaan. De resultaten van de advisering worden direct bekend gemaakt aan IPO en VNG. De advisering en de daarop te nemen acties keren ter bespreking terug in het Overhedenoverleg. !"
b)
c) d)
e)
Kabinet, IPO en VNG hebben voor de resterende periode van dit kabinet overeenstemming over onderstaande agenda met te ondernemen acties: 7. Partijen komen binnen een jaar met maatregelen ter reductie van administratieve lasten in de bestuurlijke kolom. Zij gaan de sturings- en prestatiebureaucratie te lijf: rijk, provincies en gemeenten snoeien in administratieve lasten, planverplichtingen en/of specifieke uitkeringen. Zij schonen zij sturingsarrangementen op waarbij sprake is van stapeling van instrumenten. 8. Vereenvoudiging van het toezichtstelsel is nodig om bestuurlijke drukte en administratieve lasten terug te dringen. In het traject o.l.v. de CdK Alders worden criteria en randvoorwaarden opgesteld voor effectieve, efficiënte en transparante interbestuurlijke toezichtarrangementen. De voorstellen uit dit traject keren ter bespreking terug in het Overhedenoverleg voor zomer 2005 en kunnen leiden tot aanpassing van bestuurlijke toezichtsarrangementen. 9. Een gezamenlijke verkenning uit te voeren naar de werkwijze en de omvang van de gedeconcentreerde rijksdiensten. Daarbij is de vraag aan de orde of bij een andere verdeling van verantwoordelijkheden decentrale overheden taken kunnen overnemen en welke dereguleringswinst daarmee kan worden geboekt. De resultaten van deze verkenning dienen medio 2006 gereed te zijn. De verkenning wordt in samenhang met de acties voortkomend uit het Programma Andere Overheid uitgevoerd. 10. Mede in relatie tot de nieuwe EU Grondwet moeten de interbestuurlijke verhoudingen in de Europese context nader te worden vastgelegd. De waarborging van de positie van provincies en gemeenten is daarbij van belang. In 2005 wordt in het Overhedenoverleg nader gesproken over de consequenties van de EU Grondwet en reguliere EU wet- en regelgeving voor decentrale overheden.
3
Over de definitieve formulering van het vragen van advies aan de Raad van State vindt nog overleg plaats tussen de minister van BZK en de vice-voorzitter van de Raad van State (naar verwachting in december). Over de strekking bestaat tussen de partijen overeenstemming, maar de formulering vereist zorgvuldigheid. Deze strekking heeft betrekking op vragen aangaande belangrijke onderwerpen waarover partijen het niet eens zijn. Over de formulering van de adviesaanvraag dient tussen het kabinet, VNG en IPO overeenstemming te bestaan. De rol van de Raad van State is daarbij niet arbitrerend, maar adviserend.
142
Code interbestuurlijke verhoudingen
11. Ook worden afspraken gemaakt over de wijze waarop financiële consequenties van Europese regelgeving voor Rijk, provincies en gemeenten worden opgevangen. Daarbij wordt gekeken naar de aanbevelingen van de Rfv in haar jaarrapport 2004. 12. Overheden voeren een gezamenlijke verkenning uit naar de relatie tussen functionele besturen en de bestuurlijke hoofdstructuur. De aandacht dient daarbij uit te gaan naar de positie, verantwoordelijkheid, democratische legitimatie, effectiviteit en efficiëntie van functionele organen. Deze verkenning zal de basis vormen voor een visie op de relatie tussen functioneel en territoriaal bestuur. De uitkomsten van de verkenning worden in 2005 in het Overhedenoverleg besproken. 13. Partijen voeren een gezamenlijke verkenning op het decentrale eigen inkomstengebied uit overeenkomstig het plan van aanpak zoals afgesproken tijdens het overleg tussen kabinet-VNG en IPO op 9 november 2004.
Code interbestuurlijke verhoudingen
143
Dit is een uitgave van de Gemeente Haarlemmermeer Samenstelling van de reader en nadere inlichtingen: raadsgriffie Haarlemmermeer, T/ 023 567 6819 of E/
[email protected] Ontwerp en opmaak: Sans Serif Druk: Stetyco Bindwerk: Meeuwis
Gemeente Haarlemmermeer Raadhuisplein 1 Postbus 250 2130 AG Hoofddorp