1
Gemeente van onze Here Jezus Christus, Een mens die worstelt met gevoelens van wanhoop en hoop De Psalm die vanochtend voor ons ligt laat ons een depressief mens zien. Een mens die worstelt met zijn gevoelens. Gevoelens van wanhoop en hoop. Van verdriet en vreugde. Van weemoed en uitzicht. Gevoelens die we allemaal wel kennen. Allemaal hebben we wel periodes in ons leven dat we worstelen met onszelf, met problemen in ons leven of dat van ons gezin of onze familie. Met problemen in onze omgeving of problemen op wereldniveau. En dan zijn onze gevoelens ook niet altijd even gelijkmatig. Het ene moment zitten we diep in de put, een ander moment zien we het weer zitten. De gevoelens van de dichter gaan ook op en neer en heen en weer. We zien zijn worsteling om zijn innerlijke onrust kwijt te raken. "Wat buigt gij u neder, o mijn ziel, en zijt gij onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven, mijn Verlosser en mijn God!" Maar wie is eigenlijk onze dichter en waarom worstelt hij zo? De zonen van Korach: zangleiders in de tempel Boven Psalm 42 staat: Een leerdicht van de Korachieten. De geschiedenis van Korach, de achterkleinzoon van Levi, is u waar-schijnlijk wel bekend. Korach komt samen met Dathan en Abiram in opstand tegen Mozes' leiding en als straf voor hun revolutie splijt de grond onder hun voeten en worden zij en hun gezinnen verzwolgen. Behalve de zonen van Korach. Zij nemen Mozes' waar-schuwing ter harte en verwijderen zich net op tijd uit de omgeving van hun vaders tent. In Num.26 staat dan ook heel expliciet "Maar de zonen van Korach waren niet gestorven". Toen David op zijn oude dag de tempeldienst alvast regelde, gaf hij de familie der Korachieten de opdracht straks de leiding te nemen bij het zingen in het nieuwe huis van Jahweh. Blijkbaar hebben ze niet alleen maar Psalmen gezongen maar ook geschreven, getuige Psalm 42 en verder nog een aantal Psalmen. Eén zo'n levitische zanger, een verre nakomeling van Korach, heeft dus Psalm 42/43 geschreven. In de Psalm komt ook naar voren dat hij met de tempel verbonden was. Vers 5 spreekt over het feit dat hij voorop liep wanneer een stoet feestgangers de tempel naderde, "bij jubelklank en lofgezang". Misschien was hij voorzanger of muzikant en begeleidde hij zo de stoet naar de
2
tempel. Maar dat is blijkbaar verleden tijd want hij denkt terug aan de tijd dat hij optrok naar de tempel, Gods huis. Hij zucht het uit "Wanneer zal ik komen en voor Gods aangezicht verschijnen?" Uit de hele context van de Psalm kunnen we opmaken dat hij het komen in de tempel bedoelt. Want hij heeft het in Psalm 43 over "Gods heilige berg", "Uw woningen" en "Gods altaar". Allemaal verwijzingen naar de tempel. Hij zou er zo graag heen gaan, maar hij kan dat op dit moment wel vergeten. Want hij zit ver weg van Gods huis; "daarom gedenk ik Uwer uit het land van de Jordaan en de Hermon bergen, uit het klein gebergte". Verbannen van de tempel: gevoelens toen en nu De dichter is ver weg in het hoge Noorden aan de zuidzijde van de Hermonbergen. Waarom hij daar zit weten we niet. Misschien was hij verbannen of was hij een krijgsgevangene of een vluchteling. Eén ding is zeker. Hij kan niet naar de tempel gaan, hij, een Korachiet die leefde in Gods huis! Hij wordt verteerd door heimwee. Misschien herkent u dat ook wel. Dat u zo graag naar de kerk wou maar dat dat om een bepaalde reden niet ging. Je kunt aan huis gebonden zijn door ziekte of omdat je een ziek gezinslid moet verzorgen. Of de leeftijd verhindert je om zelf naar de kerk te gaan en daar een uur te zitten. Of denkt u aan mensen die in een maatschappij leven waarin het christelijk geloof niet geduld wordt en die daarom niet samen kunnen komen om God de lof te brengen en naar zijn Woord te luisteren. Of mensen die om hun geloof gevangen zitten en zo ook afgesneden zijn van hun gemeen-te. Zo verteert heimwee naar Gods huis de dichter van Psalm 42 en maakt hem depressief. Een omgeving waar men niet veel met God opheeft toen en nu Maar er komt nog iets bij. Hij verkeert in een omgeving waarin mensen wonen die God geen warm hart toedragen. De dichter noemt ze zijn "vijanden", zijn "tegenstanders", "een volk zonder gods-vrucht", "de man van bedrog en onrecht". Mensen die de spot met hem drijven en hem dag in dag uit treiteren met de vraag "Nou, waar is nu die God van jou?" In die tijd zag men een god als streekgebonden. Elke streek, elk land had zijn eigen god(heid). Deze god had alleen maar gezag binnen zijn eigen gebied. Vertrok je naar een ander gebied dan kwam je ook met een andere god in aanraking. En zo pest men ook de hele dag onze dichter. "Die God van jou in Jeruzalem die kan hier hoog in het noorden maar weinig beginnen! Hij zal je wel niet helpen, reken daar maar niet op". Meer nog dan het verdriet dat hij heeft omdat hij niet naar de tempel kan gaan is het verdriet dat hij heeft omdat ze zijn God belachelijk maken. "Waarom ga ik in het zwart vanwege des vijand onderdrukking?" Hij ervaart het als een lichamelijke
3
pijniging: met een doodsteek in mijn beenderen honen mij mijn tegenstanders". Hebben wij wel eens zo'n pijn omdat God belachelijk wordt gemaakt? Omdat mensen van het Evangelie niets moeten hebben? Waar is God? De vraag in onze tijd en wat dat met ons doet "Waar is God?" die vraag wordt ons misschien niet zo vaak regelrecht voorgelegd, maar indirect komen we overal het devies van de Franse revolutie tegen: "Geen God en geen meester!" Onze hele maatschappij is gericht op de mens zelf, op zijn eigen behoeften en genoegens. Voor God is geen plaats. Daar heeft men geen tijd voor of geen zin in. Daar gelooft men niet meer in, in zulke ouderwetse kolder. God wordt doodgezwegen en genegeerd. Dit massaal doen alsof God lucht is raakt de naam van God net zo goed als wanneer men Hem openlijk lastert. De mens redt het zelf wel, meent men. Wie goed oplet ziet dat God ook in onze tijd op allerlei manieren wordt gehoond en bespot. En doet ons dat pijn? Bedrijven we daar rouw om net als de dichter? Of zijn we niet zo alert op hoe men met God omgaat? Of zijn we misschien afgestompt en raken bepaalde dingen ons al minder? Of, en dat is misschien nog wel het ergste, heeft de vraag "Waar is God?" stiekem ook een beetje wortel geschoten in ons hart? Soms kan die vraag ook ons bezighouden, ook als je ouder bent en al een heel leven vaak met God onderweg bent. Dat is op zich helemaal niet zo negatief. Die vraag dwingt ons ertoe om (weer)œ eens serieus na te denken over God. Wie Hij is, wat Hij doet en gedaan heeft en wat voor plaats Hij in ons leven heeft. Een tijdelijk bezig zijn met die vraag, misschien wel meerdere keren in ons leven, kan heel vruchtbaar zijn. Maar laat die vraag niet teveel wortel schieten. Laat het niet worden tot een houding van blijvende twijfel! Dat is funest! Niet toegeven aan negatieve gevoelens en jezelf aanspreken We zien het ook bij de dichter van Psalm 42/43. Telkens haalt hij weer naar voren dat men die vraag aan hem stelt, maar hij wil niet toegeven aan die vraag. Hij wil er niet in gaan geloven dat zijn God er niet meer zou zijn en dat deze niks meer kan doen. Hij weigert om in die spot mee te gaan. Hij blijft spreken over God als de levende God, d.w.z. een God die niet met de armen over elkaar toeziet, maar een God die aktief handelt. En hij blijft spreken over de God van mijn leven, over God mijn rots, de God van mijn toevlucht, de God van mijn jubelende vreugde. Met het telkens weerkerende refrein vermant hij zichzelf. "Wat buigt gij u neder o mijn ziel, en zijt onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven, mijn Verlosser en mijn God!" Te midden van alles waardoor hij depressief is en menselijk gesproken heeft hij daar alle reden toe, komt hij steeds weer uit bij God. Hij spreekt zichzelf als het ware toe: "Hoop op God". Wanneer alles zich tegen je keert en onmacht en moedeloosheid je leven bepalen dan is er een uitweg. Wanneer
4
je beheerst wordt door het gevoel van "Wat heeft mijn leven nog voor zin" dan mogen ook die andere woorden klinken, "Hoop op God!" Dat kan heel goedkoop klinken. En het is misschien (en wordt misschien nog wel)ook wel heel verkeerd gebruikt in de kerkelijke praktijk. "Vertrouw maar op de Heer en dan komt het wel goed". "Bid maar tot God dan zal het wel goed komen". Uitspraken die, wel goed bedoeld, een houding van berusting oproepen. Het verschil met zulke uitspraken is dat de dichter hier niet tegen een ánder zegt "Hoop op God", maar tegen zichzelf. En hij berust zeker niet in zijn situatie, maar hij zoekt de God van zijn jubelende vreugde, die hij weer wil loven. Geen berusting, maar vasthouden aan de vreugde Geen berusting, maar vreugde. Dat is een hele diepe Godskennis. Om zo midden in de nood van het leven te weten en vast te houden dat God de vreugde bedoelt. Dat God ons heeft geschapen voor de lofprijzing en voor de vreugde. Een theoloog zegt het zo: "Het komt er zeer op aan dat we dit vasthouden in heel ons leven. Ook als ons leven moeilijk en donker is geworden. Dan zoeken we de weg terug tot God. En dan moeten we goed weten wat we aan het einde van deze weg vinden. Daar vinden we niet de berusting, maar de vreugde. Het beste van het leven is niet de berusting. De berusting is veeleer een boze nachtmerrie die zich bij tijden van ons meester maakt. Dan zeggen we: de dingen zijn nu eenmaal niet anders, en alles komt zoals het komen moet, en een mens moet zich er maar bij neerleggen. Dat is geen kennis van God, maar dat is de demonische waan van het noodlot. Het beste van het leven is de vreugde, waarin we ons verheugen over het bestaan omdat het gered is uit het verderf". Voed het oud vertrouwen weder Wanneer we in de put zitten, wanneer we depressief zijn en het niet meer zien zitten, dan is het wel eens goed om ons zelf eens aan te pakken. "Hoop op God". Maar dat kun je alleen maar zeggen wanneer je God kent. Wanneer je weet dat God naar je blijft omzien, zelfs in de donkerste tijden van het leven. Psalm 42 in de oude berijming zegt het zo prachtig: "Voed het oud vertrouwen weder!" We moeten aan ons vertrouwen in God werken, het voeden, opkweken, versterken en koesteren. Juist ook in moeilijke depressieve perioden. We kunnen in een hoekje zielig gaan zitten zijn. We kunnen het hoofd laten hangen, maar wanneer we enigszins in staat zijn dan moeten we ons juist dan keren tot God. Onze kracht en onze vreugde in Hem zoeken. Door Bijbel te lezen, door een Psalm of lied zingen of te draaien. Door een kerkdienst bij te wonen. Hopen op God dat is een hele toer. De Psalmist laat ons dat ook zien. Dan is hij er weer, maar het volgende moment ligt hij weer onderaan. Toch blijft hij vasthouden aan de vreugde die in het verschiet ligt.
5
Diepe vreugde door op te gaan naar Zijn altaren Maar daarbij moeten we één ding niet vergeten. Om werkelijk de God van de jubelende vreugde te vinden moeten we opgaan tot zijn altaren. Alleen daar is Hij te vinden. Alleen in het offer is Hij aanwezig. Van zijn kant heet dat verzoening: in het offer wordt de schuld van de zonde verzoend. Van onze kant heet dat verbrijzeling: In het offer wordt het hart van de mens gebroken. Alleen door de diepte heen vinden we de echte vreugde, alleen vanuit het diepste verdriet kunnen we God de hoogste lof brengen. "Wat buigt gij u neder, o mijn ziel, en wat zijt gij onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven, mijn Verlosser en mijn God!' Amen