Gemeente Roosendaal Gemeente Halderberge nummer
X.127x00036.2550
datum
28 nov 2003
concept
april 2003
voorontwerp ontwerp
november 2003
Rapport I Bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Borchwerf II’
vaststelling
Toelichting en voorschriften
Documentatiepagina
Opdrachtgever(s):
Gemeente Roosendaal, gemeente Halderberge
Titel rapport:
Rapport I Bestemmingsplan bedrijventerrein Borchwerf II
Rapporttype:
Ontwerp-bestemmingsplan
Rapportnummer:
X.127x00036.2550
Datum:
november 2003
Contactpersoon opdrachtgever(s):
gemeente Roosendaal, dhr. P. Willemse gemeente Halderberge, dhr. T. Veraart
Projectteam BRO:
dhr. ir. P. Zuidhof dhr. ir. S. Hommersom dhr. ir. M . Oosting dhr. dr. J. de Kievit mw. mr. H. Dijkman
Beknopte inhoud:
Directe aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is de grote vraag naar bedrijventerreinen zowel in de gemeente Roosendaal als in de gemeente Halderberge, maar ook in de regio West-Brabant.
Trefwoorden:
Bestemmingsplan
Toelichting
Van Masterplan naar bestemmingsplan Voorliggend rapport maakt deel uit van een set rapporten, die alle deel uitmaken van het onderdeel bestemmingsplan van het project Bedrijventerrein Borchwerf II. Er is voor gekozen om diverse deelrapporten uit te brengen, om daarmee uitdrukking te kunnen geven aan de verschillende fasen waarin een plan tot stand wordt gebracht, maar ook om de verschillende beleidsterreinen die daarmee zijn gemoeid, aan te geven. De relatie tussen de verschillende rapporten is in onderstaand schema gevisualiseerd. Het stedenbouwkundig plan is de ruimtelijke uitwerking van het Masterplan, waarbij de uitgesproken ambitie van een duurzaam bedrijventerrein als uitgangspunt is gehanteerd. De duurzaamheid is vervolgens geëxpliciteerd in het duurzaamheidsplan. Beide rapporten vormen de basis van het bestemmingsplan, waarin de juridisch-planologische verankering is verzekerd. Zowel stedenbouwkundig plan als duurzaamheidsplan kennen een verdieping in respectievelijk het beeldkwaliteitsplan en het parkmanagementplan, waarin achtereenvolgens welstandseisen en beheeraspecten van het bedrijventerrein worden behandeld. De rapporten zijn als volgt genummerd: rapport I - bestemmingsplan rapport II - stedenbouwkundig plan rapport III - duurzaamheidsplan rapport IV - parkmanagementplan rapport V - beeldkwaliteitsplan
stedenbouwkundig plan + (ontwerp)
duurzaamheidsplan (ambitie)
bestemmingsplan (verankering)
beeldkwaliteitsplan (kwaliteit)
+
parkmanagementplan (beheer)
Inhoudsopgave
pagina
1. INLEIDING 1.1 Aanleiding 1.2 Doelstelling van het bestemmingsplan 1.3 Ligging en begrenzing van het plangebied 1.4 Leeswijzer
7 7 7 7 8
DEEL A - PLANOPZET
2. VISIE 2.1 Inleiding: een duurzaam Borchwerf II 2.2 Hoofdstructuur van het bedrijventerrein 2.3 Hoofdinfrastructuur 2.4 Interne ontsluitingsstructuur 2.5 Groenstructuur 2.6 Toekomstige waterhuishouding 2.7 Bebouwingsvelden 2.8 Omgevingseffecten 2.9 Fasering
11 11 13 16 17 19 19 24 30 33
3. JURIDISCHE PLANOPZET 3.1 Inleiding 3.2 Systematiek van de voorschriften 3.3 Beschrijving per bestemming
35 35 35 37
DEEL B - VERANTWOORDING
4. BELEIDSKADER 4.1 Inleiding 4.2 Relevant beleid op nationaal niveau 4.3 Relevant beleid op provinciaal en regionaal niveau 4.4 Relevant beleid op lokaal niveau 4.5 Ruimtebehoefte 4.6 Kantoren 4.7 Vigerende bestemmingsplannen
Inhoudsopgave
47 47 47 50 56 62 64 67
3
5. BESTAANDE FUNCTIES 5.1 Inleiding 5.2 Landbouw 5.3 Recreatie 5.4 Cultuurhistorie en archeologie 5.5 Flora en fauna
69 69 69 69 70 72
6. INFRASTRUCTUUR EN MOBILITEIT 6.1 Inleiding 6.2 Fysieke Infrastructuur 6.3 Personenvervoer 6.4 Goederenvervoer 6.5 Vliegbasissen Woensdrecht en Gilze-Rijen 6.6 Leidingen 6.7 Zelfstandige ontwikkelingen
77 77 77 79 79 81 81 82
7. MILIEU 7.1 Inleiding 7.2 Milieueffectrapportage 7.3 Bedrijven en milieuzonering 7.4 Geluidhinder 7.5 Externe veiligheid 7.6 Lucht
85 85 85 85 87 88 90
8. WATER 8.1 Inleiding: watertoets 8.2 Het (te) doorlopen proces 8.3 Vigerend waterbeleid van het Rijk 8.4 Provinciaal beleid 8.5 Regionaal beleid 8.6 Gemeentelijk beleid 8.7 De huidige waterhuishouding
93 93 93 93 94 96 96 97
9. ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID 9.1 Inleiding 9.2 Financiële haalbaarheid 9.3 Gronduitgifte en beheer 9.4 Zelfstandige ontwikkeling bedrijventerrein
4
101 101 101 101 102
Inhoudsopgave
10. MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID 10.1 Inleiding 10.2 Procesbeschrijving 10.3 Organisatie 10.4 Inspraak en vooroverleg 10.5 Wijzigingen na inspraak en vooroverleg 10.6 Vaststelling
103 103 103 105 106 107 110
BIJLAGEN: Bijlage 1. Weergave van de verschillende overlegmomenten tussen de gemeente en de waterbeheerders Bijlage 2. Uitgangspunten en randvoorwaarden t.b.v. de waterhuishoudkundige planvorming Bijlage 3. Advies van de waterbeheerders Bijlage 4. Samenvatting reactie inspraak en vooroverleg in eerste termijn
Inhoudsopgave
5
1.
INLEIDING
1.1 Aanleiding De gemeenten Roosendaal en Halderberge zijn voornemens gezamenlijk het bedrijventerrein Borchwerf II te ontwikkelen. Dit bedrijventerrein, dat aansluit op het bestaande bedrijventerrein Borchwerf in de gemeente Roosendaal, is gelegen op het grondgebied van de twee genoemde gemeenten. Een gezamenlijke ontwikkeling van het terrein ligt daarmee voor de hand. Directe aanleiding is de grote vraag naar bedrijventerreinen zowel in de gemeente Roosendaal als in de gemeente Halderberge, maar ook in de regio West-Brabant, waar de regionale en provinciale economie begin 21ste eeuw goed draait. Omdat zowel in Roosendaal als in Halderberge er geen direct uitgeefbare kavels zijn, is de ontwikkeling van een nieuw bedrijventerrein gewenst.
1.2 Doelstelling van het bestemmingsplan Doel van het bestemmingsplan is het faciliteren van de in de vorige paragraaf geschetste vraag naar bedrijventerreinen. Bij de ontwikkeling en realisatie van Borchwerf II wordt gestreefd naar een duurzame en integrale ruimtelijke ontwikkeling van de locatie en de directe omgeving. De ontwikkeling van Borchwerf II dient dan ook te leiden tot een versterking van èn de economische èn de ecologische structuur van het gebied. Voor een versterking van de ecologische structuur zijn de mogelijkheden en aanbevelingen voor een duurzame ontwikkeling, zoals die in het Milieueffect Rapport Borchwerf II zijn beschreven, in dit bestemmingsplan in grote mate overgenomen en vastgelegd. Daarmee zijn de twee e’s, de economie en de ecologie, met zorg en in de volle breedte verankerd in dit bestemmingsplan.
1.3 Ligging en begrenzing van het plangebied Het plangebied is gelegen tussen de kernen Roosendaal en Oud-Gastel en is gelegen op het grondgebied van de gemeente Roosendaal en Halderberge. Het plangebied wordt globaal als volgt begrensd: • in het westen door de nationale buisleidingenstraat; • in het zuiden door het bestaande bedrijventerrein Borchwerf; • in het zuidoosten door spoorlijn Rotterdam-Roosendaal; • in het noordoosten door de beoogde Noordoost Tangent; • en in het noorden door de Roosendaalsebaan.
Hoofdstuk 1
7
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de ontwikkeling van de velden A, B1, C, D en F en het beheer van de velden B2 en C2 van Borchwerf II. Tot het plangebied behoort ook het gebied rond de Omloopleiding Bakkersberg, dat gelegen is tussen de oostelijke en westelijke poot van het bedrijventerrein. Afbeelding 1 geeft de ligging van het plangebied en de globale grenzen weer. Tevens is hierop de ligging van de verschillende deelgebieden aangeduid. De exacte plangrenzen staan vermeld op de bestemmingsplankaart.
1.4 Leeswijzer Het onderhavige rapport I-1 bestemmingsplan, bestaat uit twee plankaarten met twee profielenbladen en voorschriften en gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting van dit bestemmingsplan is omwille van de leesbaarheid en de toegankelijkheid in twee delen geknipt, te weten een deel Planopzet (A) en een deel Verantwoording (B). Om een goede indruk te krijgen van wat met het plan en met de voorschriften beoogd wordt, is het lezen van deel A voldoende. Indien een meer uitgebreide indruk van het plangebied en de plankeuzen gewenst is, is het lezen van dit deel B aanvullend aan deel A aan te bevelen. Deel A 'Planopzet' geeft de mogelijke en gewenste ontwikkelingen in het plangebied weer. Deze hoofdstukken geven aan wat er gaat gebeuren (hoofdstuk 2 Visie) en hoe het gaat gebeuren (hoofdstuk 3 Juridische planopzet). Deel B 'Verantwoording' gaat in op de achtergronden van de planopzet. De achtergronden, de motivatie en de randvoorwaarden van wat in het eerste deel is beschreven, wordt hierin nader uitgewerkt en toegelicht. In dit deel komen ondermeer het beleidskader, een beschrijving van de huidige ruimtelijke en functionele situatie en de milieuaspecten aan de orde. Ook worden de resultaten van inspraak en vooroverleg in dit hoofdstuk samengevat. Een compleet en uitgebreid verslag is opgenomen het separate rapport I-2. Het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Borchwerf II’ bestaat verder uit: rapport II - stedenbouwkundig plan; rapport III - duurzaamheidsplan; rapport IV - parkmanagementplan; rapport V - beeldkwaliteitsplan. De rapportages zijn als separate bijlagen bij dit bestemmingsplan bijgevoegd. De rapportages vormen veelal de verslaglegging van eerdere studies die de basis hebben gevormd voor het bestemmingsplan. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar deze rapportages, waarvan over het algemeen de hoofdlijnen samengevat weergegeven zijn.
8
Inleiding
DEEL A - PLANOPZET
2.
VISIE
2.1 Inleiding: een duurzaam Borchwerf II De ontwikkeling van Borchwerf II omvat in totaal zo’n 250 ha. Daarvan is ruim 140 ha uitgeefbaar gebied. De overige gronden worden ontwikkeld ten behoeve van wegen, groenvoorzieningen en waterhuishouding. Het nieuwe Borchwerf II vormt samen met het bestaande Borchwerf I het bedrijventerrein Borchwerf. Met de ontwikkeling van Borchwerf II ontstaat tussen Roosendaal en Oud-Gastel een groot bedrijventerrein. Het bestaande bedrijventerrein Borchwerf I wordt bijna verdubbeld in omvang. Er is dan ook sprake van een ingrijpende ontwikkeling. Bij een dergelijke ontwikkeling is zorgvuldig handelen noodzakelijk. Uitgangspunt is dat duurzaamheid en efficiënt ruimtegebruik begrippen zijn die onlosmakelijk met elkaar verbonden zullen zijn bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein Borchwerf II. Dit onderwerp heeft dan ook vanaf de voorbereidingsfase van het bestemmingsplan veel aandacht gekregen. Over de wijze waarop dit item is opgepakt en ingevuld, wordt verwezen naar rapport III Duurzaamheidsplan. De visie die in dit hoofdstuk wordt beschreven zoomt dan ook in op het stedenbouwkundig plan, zoals beschreven in rapport II Stedenbouwkundig plan (zie afbeelding 2). De basis voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein Borchwerf II is gelegd in het Masterplan Borchwerf II1; daarin is de keuze verwoord om te komen tot een geconcentreerde uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein Borchwerf. Alleen op deze wijze kon bewerkstelligd worden dat de grote ruimte behoefte in de regio niet zou leiden tot een versnipperde uitbreiding van allerlei kleinere bedrijventerreintjes. De voorgestane geconcentreerde uitbreiding van Borchwerf staat garant voor efficient ruimtegebruik en leidt tot schaalvoordelen die bij uitbreiding van verschillende kleinere bedrijventerreinen nooit waargemaakt zouden kunnen worden. Uiteindelijk vormt het bedrijventerrein Borchwerf (I&II) een multimodaal bedrijventerrein, dat de potenties biedt voor optimale bereikbaarheid over water, over de weg en via het spoor. Bij de ontwikkeling van Borchwerf II staan efficiënt ruimtegebruik, optimaal gebruik van vervoersmogelijkheden, bereikbaarheid per fiets alsmede functiemenging en een goede architectonische en stedenbouwkundige kwaliteit centraal.
1
Masterplan Borchwerf II, Grontmij, december 1999
Hoofdstuk 2
11
2.2 Hoofdstructuur van het bedrijventerrein Borchwerf II wordt ontwikkeld als een modern bedrijventerrein dat optimaal inspeelt op wensen en eisen van moderne bedrijven. De ontwikkeling is in lijn met het nieuwe ruimtelijke ordeningsbeleid dat door het rijk voorstaat. Met Vijfde Nota2 lijkt het Rijk te willen inspelen op deze behoefte, door aan gemeenten en provincies meer mogelijkheden te bieden voor het formuleren van passend beleid. Dit beleid biedt ruimte voor maatwerk op lokaal en regionaal niveau. Het doel is het bieden van goede vestigingsplaatsen voor bedrijven, zodat een optimale bijdrage wordt geleverd aan de vitaliteit van de regio Roosendaal-Halderberge. In het Masterplan Borchwerf II is een raamwerk voorgesteld van ruimtelijke dragers met cultuur-historische en landschappelijk waarde of met infrastructurele betekenis. Het raamwerk deelt het plangebied in verschillende velden, waarvan er enkele voor ontwikkeling in aanmerking komen. Het onderhavige bestemmingsplan opteert voor een gedifferentieerde uitwerking van de velden, gerelateerd aan de functioneel-ruimtelijke betekenis van de structuurdragers voor het plangebied. De visie voor verdere planvorming is gebaseerd op de overtuiging dat het raamwerk niet alleen moet worden ingezet om een functioneel-ruimtelijke samenhang te brengen tussen de verschillende velden, maar ook om te komen tot een integratie met het omliggende gebied en het bestaande bedrijventerrein Borchwerf I. Gestreefd wordt daarbij naar een logische aansluiting van de verschillende ontwikkelingsvelden op het bestaande bedrijventerrein. De ruimtelijke dragers volgens het Masterplan zijn de Roosendaalse Vliet, de nationale Buisleidingenstraat, de A17, de geprojecteerde Noordoost Tangent, de Roosendaalsebaan/Gastelseweg, de spoorbaan en de Bakkersberg. De gronden tussen deze dragers zijn velden genoemd. Het Masterplan onderscheidt de velden A tot en met G. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de velden A, B, C, D en F. De velden E en G blijven buiten beschouwing. Van de ruimtelijke dragers snijden de A17 en de Bakkersberg dwars door het bedrijventerrein. Aan weerszijden A17 bevindt zich afwisselende bedrijfsbebouwing. Voorzien wordt een groene begeleiding van de Rijksweg, met bebouwing op afstand. Aan weerszijden van de Bakkersberg gelden daarnaast verschillende gebiedstypologieën. De Bakkersberg zelf wordt bovendien onderdeel van een nieuw te ontwikkelen Ecologische Verbindingszone van ruim 150 m breed. In structureel opzicht worden daarom in het bedrijventerrein Borchwerf drie kerngebieden onderscheiden, te weten Borchwerf I en veld B, de velden A en F en de velden C en D. Deze kerngebieden worden ieder afzonderlijk aangesloten op het hoofdwegennet, de A17 en de toekomstige Noordoost Tangent. 2
Door de val van twee achtereenvolgende kabinetten is de parlementaire behandeling en vaststelling van de Vijfde Nota nog niet gebeurd. Op basis van voorstellen uit de Stellingnamebrief Nationaal Ruimtelijk Beleid d.d. 1 november 2002 wil het kabinet de huidige Vijfde Nota en het Tweede Structuurschema Groene Ruimte integreren in de Nota Ruimte (stand van zaken medio april 2003).
Hoofdstuk 2
13
De vorm van veld A wordt bepaald door de waaierstructuur van de drie hoofdontsluitingswegen. De middelste van deze drie wordt als stedelijke as vormgegeven en verbindt veld A met veld B en Borchwerf I. Binnen veld A is aan weerszijden van de centrale hoofdontsluiting grootschalige bebouwing voorzien. Naar de oostelijke en westelijke rand gaat de grootschalige bebouwing over in compacte bebouwing op kleinere kavels. De toekomstige Noordoost Tangent vormt een harde barrière met het noordelijke buitengebied. Aan de rand van veld A zijn direct aan de toekomstige Noordoost Tangent grote bedrijfskavels geprojecteerd, die geschikt zijn voor de bovenregionale opvang. Door de centrale ligging van veld F is hier de nodige aandacht besteed aan de aansluiting op de omringende karakteristieken. De bebouwing langs deze groen/ blauwe strook is op de snelweg georiënteerd en zal uit kantoren bestaan op kleinere kavels. Er wordt gestreefd naar een invulling met een sterke ruimtelijke samenhang en representatieve uitstraling om zo samen met de bebouwingswand in veld D een aantrekkelijke werkboulevard te creëren langs de snelweg. Met ruimtelijke accenten aan de beide uiteinden van de kantorenstrook kan het bedrijventerrein gemarkeerd worden voor het verkeer over de A17. Tussen de snelweg A17 en de buisleidingenstraat is sprake van een langgerekt deelgebied met een maat van 300 bij 2000 meter. Dit gebied wordt ter hoogte van de Gastelse Dijk-zuid doorsneden door een ecologische verbindingszone, die het gebied van de Nieuwe Roosendaalse Vliet verbindt met die van de Bakkersberg. Hierdoor ontstaan twee bebouwingsvelden (gebied C en D). Door de ligging en vorm van deze bebouwingsvelden lenen deze zich met name voor vernieuwende vormen van ruimtegebruik, waarbij het accent ligt op intensiever gebruik van deze ruimte. Veld B moet worden gezien als koppeling tussen Borchwerf I en veld A. Verkeerskundig wordt niet allee een directe verbinding gelegd met de hoofdstructuur in veld A, maar wordt tevens de weg geopend voor een directe verbinding met het bedrijventerrein Majoppeveld. Daarmee kan de binnenstedelijke verkeersstructuur van Roosendaal worden ontlast en is sprake van een structurele verbetering.
Hoofdstuk 2
15
2.3 Hoofdinfrastructuur De uitdrukkelijke wens bestaat om de infrastructuur om en in Roosendaal te verbeteren. De voorgenomen aanleg van de Noordoost Tangent - vooral bedoeld om het autoverkeer noordelijk van Roosendaal in plaats van zuidelijk door de stad te leiden - zal de bereikbaarheid van Roosendaal en Oud-Gastel veranderen. De toe- en afrit bij het viaduct van de Roosendaalsebaan zal komen te vervallen en worden vervangen door een toe- en afrit in de toekomstige Noordoost Tangent, nabij de spoorlijn Roosendaal – Dordrecht. Hierdoor het bedrijventerrein Borchwerf zowel ten oosten als ten westen ervan ontsloten op regionaal niveau. Deze twee knooppunten zijn aan elkaar verbonden door middel van een interne ontsluitingsring op lokaal niveau. Om een interne ontsluitingsring te verkrijgen en deze aan te laten sluiten op de ontsluitingsstructuur op regionaal niveau wordt de Roosendaalsebaan ter hoogte van de ecologische zone in oostelijke richting afgebogen en aangesloten op het westelijk gelegen toekomstige Noordoost Tangent. De afgebogen Roosendaalsebaan sluit halverwege aan op de stedelijke as die de basis vormt van de velden A en B en zorg draagt voor de hoofdontsluiting hiervan. In aanvulling hierop wordt de Roosendaalsebaan ingericht als stedelijke as waarin doorgaand-, bestemmings- en langzaamverkeer van elkaar gescheiden zijn. Een verdere structurele verbetering moet worden bereikt door een nieuwe verbinding te realiseren tussen enerzijds Borchwerf I en II en bedrijventerrein Majoppeveld en anderzijds de aansluiting met de A58 (Oostpoort) buiten de wijk Kalsdonk om. Een dergelijke aanvulling op de bestaande infrastructuur is noodzakelijk omdat de capaciteit van de Gastelseweg in de toekomst ontoereikend is om het extra verkeer ten gevolge van Borchwerf II te verwerken. Als gevolg van deze veranderingen zal voor de Gastelseweg nader bekeken dienen te worden, hoe deze autoluw kan worden gemaakt en hoe doorgaand verkeer kan worden voorkomen. De hoofdontsluiting van de velden C en D wordt gevormd door een parallel aan de A17 gelegen ontsluitingsweg die aan de noordzijde aansluit op de Roosendaalsebaan en aan de zuidzijde op de aansluiting van Borchwerf I op de A17. Hierdoor ontstaat een verbeterde aansluiting van Borchwerf II en van Oud-Gastel op de snelweg. De fietspadenstructuur van Borchwerf II wordt ten behoeve van het woonwerkverkeer gekoppeld aan de bestaande primaire netwerken van Roosendaal en Halderberge. Voor het fietsverkeer wordt de doorgaande verbinding langs de Gastelseweg/Roosendaalsebaan in stand gehouden. De fietspaden worden zo ingericht dat zij als calamiteitenroute dienst kunnen doen. Aan de rand van de ecologische verbindingszone is een oost-west gerichte recreatieve fietsroute voorzien die een verbinding vormt met het buitengebied en het interne fietspadennetwerk ondersteunt.
16
Deel A - Planopzet
2.4 Interne ontsluitingsstructuur Voor het bedrijventerrein Borchwerf II is een verkeersstructuur ontworpen die aansluit op de huidige structuur van Borchwerf I. In beide terreinen zijn twee hoofdassen te onderscheiden die de ruggengraat vormen van de terreinen. De interne ontsluitingsstructuur voor gemotoriseerd verkeer van de bebouwingsvelden A en B wordt opgehangen aan de zojuist toegelichte hoofdontsluitingsstructuur. De gebieden A en B zijn ruimtelijk gestructureerd door een centrale stedelijke as. Aan weerszijden van deze stedelijke as worden de bebouwingsgebieden ontsloten door middel van een orthogonaal stratenpatroon. Dit stratenpatroon sluit aan de westelijke en oostelijke zijde op twee noord-zuid gerichte straten aan en loopt buiten veld A door in de ontsluitingsstructuur van veld F. De beide terreinen zijn onderling verbonden door verlenging van de bestaande hoofdontsluitingsweg, de Borchwerf, die eindigt in een rotonde met de centrale as van Borchwerf II en een geprojecteerde verbindingsroute in westelijke richting naar het bedrijventerrein Majoppeveld. De ontsluitingsstructuur voor gemotoriseerd verkeer van bebouwingsveld C bestaat uit een T-structuur die direct gekoppeld is aan het viaduct over de A17. De ontsluitingsstructuur vormt de beëindiging van de Stepvelden, de centrale as van het bedrijventerrein Borchwerf I en zorgt voor een functionele verweving van de terreindelen aan weerszijde van de A17. Ter plaatse van het viaduct is de belangrijkste ontsluiting op de A17 geprojecteerd. In de toekomst zal dit de enige ontsluiting op de A17 zijn omdat na aanleg van de Noordoost Tangent de huidige tweede aansluiting ter plaatse van de Roosendaalsebaan zal komen te vervallen. De ontsluitingsweg die parallel aan de A17 ligt verzorgt niet alleen voor de ontsluiting van de velden C en D, maar is ook bedoeld voor de verkeersafwikkeling vanuit Oud-Gastel in de richting van Bergen op Zoom. Daarmee heeft deze ontsluitingsroute ook een betekenis voor doorgaand verkeer; uit oogpunt van verkeersveiligheid worden de bedrijfskavels dan ook niet rechtstreeks op deze ontsluitingsweg aangesloten, maar via aparte wegen. In het bedrijventerrein Borchwerf II is ook de aanleg van een fijnmazig routestelsel voor langzaamverkeer voorzien. Dit routestelsel loopt deels parallel aan de hoofdontsluiting. Overal is voorzien in de ontwikkeling van vrijliggende fietspaden, waarbij er naar gestreefd is om de noodzakelijke oversteek van deze hoofdwegen tot een minimum te beperken. Andere, vrijliggende fietsroutes zijn voor een belangrijk deel geïntegreerd met de groenstructuur. Het totale routestelsel biedt daarmee de mogelijkheid aan gebruikers van Borchwerf om met de fiets naar het werk te komen, maar is ook te benutten als aanvulling op het bestaande netwerk voor recreatief langzaam verkeer.
Hoofdstuk 2
17
2.5 Groenstructuur Gezien de grote omvang van Borchwerf en de plaatselijke grootschalige bebouwing is in het stedenbouwkundig plan voorzien in een groenstructuur passend bij de schaal en maat van het bedrijventerrein. De waaiervormige assen zijn zodoende ingericht als groene lanen door het toepassen van bomenrijen en het opnemen van wadi’s in het profiel. De velden A, B en F worden bovendien omgeven door forse groen-blauwe stroken als afscherming naar het landschap en de snelwegen. Ten noorden van veld A kan de nieuwe verkeersknoop van de snelweg opgenomen worden alsmede de loop van de Riet. Tussen de velden A en B ligt de Omloopleiding Bakkersberg. Deze watergang maakt onderdeel uit van een ecologische verbindingszone van circa 150 m¹ breed, die in het plan wordt opgenomen. In deze zone is ook de beschermingszone opgenomen die in het kader van de aanwezige hoogspanningsleiding en rioolpersleiding in acht genomen dient te worden. Bij de bebouwingsvelden C en D dient met bebouwing afstand gehouden te worden tot de kabels en leidingen die ten noordwesten (de buisleidingenstraat) en zuidoosten (langs de A17) van dit gebied liggen. Langs deze elementen gelden beschermingszones die in acht genomen moeten worden. In deze zones worden onder andere groenstroken opgenomen. De velden C en D worden ter hoogte van de Gastelsedijk Zuid van elkaar gescheiden door de Bakkersberg. Veld C wordt in de zuidelijke punt doorsneden door een landbouwweg met laanbeplanting. Om enige transparantie van Veld D richting landschap te waarborgen is ervoor gekozen deze op te knippen in een drietal deelvlekken die van elkaar gescheiden worden door twee brede groenstroken van 50 meter breed. De Omloopleiding Bakkersberg en het aangrenzende natuurgebied zijn in het bestemmingsplan opgenomen; deze zone vormt een verbinding langs de Bakkersberg tussen de linker en de rechter deel van het bestemmingsplangebied.
2.6 Toekomstige waterhuishouding Het aspect water heeft vroegtijdig in de planontwikkeling een rol gekregen en blijft in de nadere planvorming nadrukkelijk in de aandacht staan. Voor de ontwikkeling van het plangebied is gekozen voor duurzaamheid. Dit betekent voor het aspect water dat als centraal uitgangspunt geldt dat het waterbeheer geen of zo weinig mogelijk problemen veroorzaakt voor andere tijden, plaatsen en milieucompartimenten.
Hoofdstuk 2
19
Doel Vanuit het oogmerk duurzaamheid is de volgende hoofddoelstelling geformuleerd: “de waterstromen binnen het gebied en tussen het gebied en de omgeving worden op een juiste manier vormgegeven. Een zorgvuldig ontworpen systeem van ontwatering en afwatering zal hieraan een belangrijke bijdrage leveren.” Deze doelstelling is uitgewerkt naar de volgende gebiedsspecifieke doelen: • voorkomen van wateroverlast; • waarborgen van de veiligheid tegen inundaties • ontwikkelen van een “schoon” watersysteem, op basis van het principe van duurzaam “stedelijk” waterbeheer (scheiden van schone en vuile waterstromen); • voorkomen van piekbelastingen op ontvangende watergangen; • streven naar duurzame watervoorziening. Uitgangspunten en randvoorwaarden De doelen zijn in overleg met waterbeheerders opgesteld. Voor de verwezenlijking van de doelen gelden een aantal uitgangspunten en randvoorwaarden. Hierover heeft uitvoerige afstemming met de waterbeheerders plaatsgevonden. In bijlage 2 is een overzicht opgenomen van de uitgangspunten en randvoorwaarden zoals deze zijn en worden gehanteerd bij de planontwikkeling van het bedrijventerrein Borchwerf II. In het onderstaande is aan de hand van de thema’s, zoals beschouwd bij de beschrijving van de huidige situatie, aangegeven op welke wijze wordt omgegaan met water in het plangebied. Veiligheid Veiligheid wordt gezien als belangrijk thema. Ten behoeve van de bescherming tegen hoogwater vanuit het Mark-Vliet kanaal hanteert het Hoogheemraadschap een dijkhoogte van 1,15 m + NAP. Deze hoogte geeft een bescherming tegen wateroverlast van 1 keer per 50 jaar. Op deze wijze wordt een bescherming tegen wateroverlast geboden van minimaal 1 keer per 50 jaar. Dit geldt voor de huidige situatie en houdt geen rekening met hogere waterstanden ten gevolge van klimaatsverandering. Veld C is buitendijks gebied, gelegen buitenzijde van de secundaire waterkering. Om wateroverlast te vermijden zullen de toekomstige weg- en bouwpeilen in veld C overal liggen boven de door het Hoogheemraadschap van West-Brabant gehanteerde beschermingsniveau van 1,15 m NAP voor een bescherming van 1 x per 50 jaar. In verband met deze ontwikkeling zal compensatie geregeld worden voor capaciteit waterberging in toekomstige plannen. De verloren berging zal in andere gemeentelijke plannen van Roosendaal en Halderberge gecompenseerd worden. In nauw overleg met de waterbeheerders zal een plan van aanpak worden opgesteld om het zoekgebied en de specifieke uitgangspunten hiervoor nader te bepalen.
20
Deel A - Planopzet
Verder is van belang dat het Hoogheemraadschap van West-Brabant geen verantwoordelijkheid kan dragen voor in de toekomst optredende wateroverlast in dit veld C. In de overige plandelen geldt wel een bescherming tegen hoogwater van 1x per 50 jaar. De huidige situatie een directe verbinding tussen de sloot aan de zuidzijde van Madenstraat en de Roosendaalsche Vliet. In het ontwerp van het waterhuishoudkundig systeem voor het bedrijventerrein zal een afsluitmogelijkheid worden opgenomen. Hierdoor wordt in situaties met te hoge waterstanden op de Roosendaalsche Vliet voorkomen dat er inundaties in het plangebied optreden. Het overige deel van het plangebied ligt binnendijks van de secundaire (niet primaire) waterkering. Wateroverlast Er zijn geen grote bestaande knelpunten in het oppervlaktewatersysteem aanwezig. Om te voorkomen dat het bedrijventerrein eventuele wateroverlast veroorzaakt in benedenstroomse gebieden is binnen het plangebied ruimte gereserveerd om water, afkomstig van verharde oppervlakken binnen het plangebied, voortkomend uit een neerslaggebeurtenis met een herhalingstijd van maximaal één keer per 10 jaar te bergen. Voor infiltratie zijn de mogelijkheden binnen het plangebied, zo blijkt uit onderzoek uit tot nu toe uitgevoerd onderzoek gering. Bij de dimensionering van retentievoorzieningen zal worden uitgegaan van berging. Eventuele infiltratie van afstromende hemelwater kan wel plaatsvinden. Afstromend hemelwater van wegen wordt zoveel mogelijk geïnfiltreerd in de berm of in bermsloten vastgehouden van waaruit het zal infiltreren, afstromen of kan overstorten naar de retentievoorzieningen. De gemeente heeft een maximale afnameverplichting voor afstromend hemelwater van verharde oppervlakken van bedrijfsterreinen op basis van een bui met een herhalingstijd van één keer per 10 jaar. Aan de uit te geven terreinen wordt dan ook de eis gesteld dat voor een bepaalde hoeveelheid afstromend hemelwater, afhankelijk van het verharde oppervlak, tijdelijke retentie op eigen terrein gerealiseerd dient te worden. Voor dit water geldt dat door de bedrijven nagegaan moet worden of hergebruik dan wel infiltratie mogelijk is. Op dit moment bestaan er vergevorderde plannen over een peilverhoging op de Riet. Een verhoging van de waterstand in de Riet heeft met name consequenties voor inundaties, maar heeft ook een vrije afvoer op de Bakkersberg tot gevolg. Hierdoor is onderbemaling niet meer noodzakelijk. Deze onderbemaling heeft tot doel gehad de ontwatering van de landbouwkundige percelen te waarborgen. Het beëindigen van de bemaling is duurzaam, echter de kans op wateroverlast (inundaties) zal toenemen in het laaggelegen deel van het plangebied tussen de A17
Hoofdstuk 2
21
en de Roosendaalsche Baan (Drosssaertstraat). De plannen voor de peilverhoging dienen nog bestuurlijk te worden vastgesteld. De Ontwikkelmaatschappij Borchwerf II BV/CV zal in nauw overleg met Waterschap het Scheldekwartier en het Hoogheemraadschap van West-Brabant nader onderzoek verrichten om te komen tot een robuuste duurzame oplossing. Indien een natuurlijke afwatering van de Riet zal worden gerealiseerd wordt een afsluitmogelijkheid gecreëerd op de overgang van veld C naar veld D. Hierdoor blijft de functie van de secundaire waterkering behouden. Riolering Voor het transport en afvoer van (hemel)water binnen en uit het plangebied wordt een verbeterd gescheiden rioolstelsel aangelegd volgens de randvoorwaarden in bijlage 2. Het water uit het DWA-stelsel wordt verpompt naar de rioolwaterzuivering. Het hemelwater wordt getransporteerd naar de retentievoorzieningen binnen het plangebied. Hier wordt het water vastgehouden voor een bui-omvang met een herhalingstijd van één keer per tien jaar en via een vaste constructie met een afvoer gelijk aan de landelijke afvoer geloosd op de waterlopen de Riet en de Bakkersberg. Watervoorziening Gedurende de planvorming zijn de mogelijkheden voor hergebruik van afvalwater en regenwater in beschouwing genomen. Hiertoe hebben het Hoogheemraadschap van West-Brabant en Brabant Water als leverancier van drinkwater de mogelijkheden verkend voor het hergebruik van hemelwater. De volgende conclusies zijn uit deze verkenning getrokken: • Een centrale voorziening voor het hergebruik van regen- c.q. afvalwater is voor de velden C en D niet haalbaar. De kosten van een dergelijk systeem staan niet in verhouding tot de baten; • Hergebruik van water op bedrijfsniveau is mogelijk, afhankelijk van de individuele bedrijfsprocessen en waterbehoefte. Een en ander dient in overleg met de toekomstige eigenaren/gebruikers nader te worden uitgewerkt. • Voor veld A zijn er mogelijkheden voor het leveren van industriewater. Dit industriewater zal waarschijnlijk vanuit Moerdijk worden geleverd en via een leiding in de buisleidingenstraat worden geleverd. Derhalve dient er rekening te worden gehouden met een tracé in veld C of D voor een industriewaterleiding. Volksgezondheid Er zal geen open verbinding worden gerealiseerd tussen het afwateringssysteem van het bedrijventerrein en de waterlopen de Riet en de Omloopleiding Bakkerberg. Eventueel door overstorten verontreinigd oppervlaktewater kan hierdoor niet in het systeem van het bedrijventerrein komen. Hierdoor bestaan er geen risico’s ten aanzien van de volksgezondheid. De inrichting van de retentievoorzieningen vindt plaats in een integrale afweging, tussen natuur, veiligheid, capaciteit, onderhoud en
22
Deel A - Planopzet
ruimtebeslag. Dit wordt bij het ontwerp in overleg met de waterbeheerders uitgewerkt. Bodemdaling In overleg met de waterbeheerders is vastgesteld dat bodemdaling zowel in de huidige als in de toekomstige situatie geen rol speelt. Grondwateroverlast In het plangebied komen gebieden voor waar als gevolg van lokale kwel en/of diepe kwel de maatgevende grondwaterstand in de huidige situatie niet voldoet aan de ontwateringeis voor bebouwing en wegen. Door ophoging zal worden voldaan aan deze ontwateringeis. Bij de technische uitwerking van de velden dient een keuze te worden gemaakt tussen aanleg van een diepdrainagesysteem onder de wegen of het aanpassen van de funderingsconstructie zodanig dat de benodigde ontwatering voldoende is om de stabiliteit onder de wegen te waarborgen. Oppervlaktewaterkwaliteit Er zal een scheiding worden aangebracht tussen het oppervlaktewater binnen het plangebied, deel uitmakende van het afwateringssysteem van het bedrijventerrein en het oppervlaktewater buiten het plangebied, inclusief de Riet en de Bakkersberg. Hierdoor kan (potentieel) vervuild water van buiten het plangebied niet in het watersysteem van het plangebied terechtkomen. Het verbeterd gescheiden rioolstelsel zal daarnaast zorgdragen voor de afvoer van de first-flush naar de rioolwaterzuivering. IJzerhoudend grondwater dat kan vrijkomen uit eventueel aan te leggen drainagesystemen wordt waar mogelijk direct op groot ontvangend oppervlaktewater geloosd. Hiermee wordt zoveel mogelijk voorkomen dat retentievoorzieningen en andere onderdelen van het systeem in het plangebied een matige waterkwaliteit krijgen. Grondwaterkwaliteit Op locaties waar bedreigingen bestaan voor de grondwaterkwaliteit (retentievoorzieningen, doorlatende verharding op potentieel vervuilde locaties) worden brondan wel effectgerichte maatregelen genomen. Het betreft hier bodempassages en het toepassen van ondoorlatende verhardingen die indien nodig worden aangesloten op het DWA-stelsel. Daarnaast zal er bij het opzetten van het parkmanagement voor Borchwerf II aandacht zijn voor de wijze van onkruidbestrijding, het toepassen van strooizout, etc. Verdroging Het plangebied bestaat uit intermediaire en kwelgebieden. Verdroging is dan ook niet aan de orde in het plangebied.
Hoofdstuk 2
23
Natte natuur Naast de aanwezige natuurwaarden is in het plangebied een reservering gemaakt bij de Roosendaalsche Vliet voor de ontwikkeling van (natte) natuurwaarden in het kader van de EHS. In de groene gebieden in het plangebied is er geen streven voor de ontwikkeling van natte natuurwaarden.
2.7 Bebouwingsvelden In totaal worden er vijf bebouwingsvelden onderscheiden. Dit onderscheid kan gemaakt worden aan de hand van de aanwezige infrastructurele, ecologische, landschappelijke en recreatieve structuurdragers. Deze dragers geven aan waar het bedrijventerrein op een verantwoorde wijze duurzaam en ruimtelijk ingepast moet worden. Aan de vijf bebouwingsvelden worden verschillende bedrijfsprofielen gekoppeld. Deze thematische ordening speelt in op de plaatselijke kwaliteiten, dit kan een bebouwingsveld onderscheiden van andere maar tevens de samenhang vormen tussen de velden onderling. Er is niet alleen gezocht naar een sterke relatie tussen de vijf bebouwingsvelden, ook de samenhang met het bestaande bedrijventerrein speelt een belangrijke rol.
Veld A Veld A beslaat een oppervlakte van ruim 66 hectare. De hoofdopzet van het gebied wordt bepaald door de waaiervormige noord-zuid lopende hoofdontsluitingsassen. Door enkele oost-west gerichte dwarsverbindingen ontstaat een orthogonaal patroon van straten en bebouwingsgebieden. In het middengebied ontstaat aldus een grofmazig gebied, geschikt voor met name de grootschalige bedrijven tot 5 hectare. Deze zijn bedoeld voor bedrijven van deze omvang, maar de percelen kunnen desgewenst opgesplitst worden waardoor de vestiging van kleinere bedrijven mogelijk worden. Door de centrale ligging van deze bedrijven blijft de milieubelasting ervan op de omgeving van het bedrijventerrein beperkt. Er kunnen zich op deze percelen dan ook bedrijven vestigen uit de zwaardere milieucategorieën.. Aan de noordzijde ligt de mogelijkheid grotere percelen van 3 tot 8 ha. te realiseren. Deze percelen zijn gereserveerd voor bedrijven van grote omvang. Aan de oostzijde van veld A liggen kleinere percelen die ieder tot 1 hectare bedragen. Met knikken in de hoofdontsluitingsas wordt het kleinschalige en meer besloten karakter benadrukt. In de overgangszone tussen grotere en kleinere bedrijven is een strook gereserveerd ten behoeve van een goederenspoorlijn, die met name de grotere bedrijven aan deze zijde van het bebouwingsveld zal bedienen.
24
Deel A - Planopzet
De groenstructuur van het gebied wordt gevormd door de lanenstructuur die de hoofdontsluitingsas in het middengebied en de andere twee noord-zuid lopende assen begeleidt. Aan de noordzijde van de centrale laan gaat de bomenrij over in het noordelijke retentiegebied van het plan. Het overige groen in dit bebouwingsveld bestaat met name uit afschermend groen dat langs de snelwegen en het buitengebied ligt. In het gehele plan wordt gebruik gemaakt van een verbeterd gescheiden rioolstelsel; voor piekbelastingen worden overstortvoorzieningen gerealiseerd. Daarom dient in het plan voldoende oppervlak3 gereserveerd te worden om dit water tijdelijk op te vangen. In het plan is ervoor gekozen deze wateroppervlakken te combineren met de groengebieden, zodat enerzijds een interessante groen en watercombinatie kan ontstaan en anderzijds de uitgeefbaarheid van het plan niet in gevaar komt. Aan de zuidzijde grenst dit veld aan een ecologische verbindingszone met daarin de waterloop de Bakkersberg. Door deze zone loop tevens een hoogspanningsleiding en rioolpersleiding. De oever van de Bakkersberg wordt verbreed en heringericht, zodat meer ruimte voor het water ontstaat. Het huidige maaiveld van deze zone wordt tevens verlaagd om ook hier waterretentie te kunnen realiseren. Vervolgens kan dit water worden afgevoerd via de Bakkersberg. Door aanleg van een fietspad wordt deze zone recreatief aantrekkelijk gemaakt. Veld B De structuur van veld B volgt in hoge mate die van veld A. De noord-zuid lopende ontsluitingsas worden in dit veld doorgezet. De percelen in dit bebouwingsveld zijn bedoeld voor reguliere bedrijvigheid tot een perceelsoppervlak van ± 1 hectare. De groenstructuur in dit veld wordt gevormd door beplantingen langs de hoofdontsluitingswegen. Hierlangs liggen ook de retentievoorzieningen. Op de koppen van deze voorzieningen aan de noordzijde van dit veld zijn een tweetal grotere gebieden voor retentie gereserveerd. In dit veld is voldoende oppervlak voor retentie gevonden door diepere wadi's aan te leggen. Hierbij is gebruik gemaakt van de hogere ligging van het gebied en de navenant lagere stand van het grondwater ten opzichte van het maaiveld. Aan de oostzijde grenst dit veld aan een geprojecteerd spoorwegemplacement, alsmede aan een agrarisch woongebied (woongemeenschap aan de Vaartkant). Er bestaat momenteel nog geen duidelijkheid over de feitelijke realisatiemogelijkheden van een emplacement. In het stedenbouwkundig plan is daarom een ruimtereservering opgenomen die de realisatie van maximaal 6 rangeersporen mogelijk maakt. Behoudens de ruimtereservering behoort de aanleg van dit emplacement niet tot de ontwikkeling van Borchwerf II. Vanaf dit bebouwingsveld loopt in zuidoostelijke richting een ontsluitingsweg richting de wijk Kalsdonk en sluit aan op het bedrijventerrein Majoppeveld. De gemeen3
De benodigde wateroppervlakken zijn berekend door Arcadis (zie Toekomstige Waterhuishouding).
Hoofdstuk 2
25
te werk momenteel aan een tracéstudie en flankerende maatregelen. De geprojecteerde ontsluitingsweg zal de spoorlijn Roosendaal - Dordrecht via ondertunneling ongelijkvloers kruizen. In het plan wordt ruimtelijk rekening gehouden met verlenging van deze ondertunneling zodat aanleg van een spoorwegemplacement op termijn mogelijk blijft. De ontwikkeling van veld B vormt de afronding van het bedrijventerrein. Alleen de aanleg van de hoofdontsluiting loopt daarop vooruit, omdat deze de noodzakelijk is voor de verkeersafwikkeling in en om Borchwerf. Veld C De verkaveling in dit veld is traditioneel van opzet en bedoeld voor bedrijven in de transport- en distributie en VAL-sector4 met een omvang van 1 tot 5 hectare. De bedrijfspercelen zijn allen gekoppeld aan een centraal door het gebied lopende ontsluitingsweg die via veld D op de Roosendaalsebaan aansluit. Het is hierbij van belang om op te merken dat het natuurgebied als overgangszone tussen gebieden C en D door deze ontwikkelingen niet wordt aangetast. De geprojecteerde verbinding tussen beide velden is nu reeds aanwezig en wordt slechts geherprofileerd. In het midden van veld C ligt een rotonde in de ontsluitingsweg. Hier worden de velden C en D middels een aansluiting op het viaduct over de A17 aangesloten op de snelweg en op de Stepvelden in Borchwerf I. In de nabijheid van de rotonde wordt een perceel gereserveerd ten behoeve van een servicepunt en het collectief parkeren voor vrachtauto's en opleggers. Langs de ontsluitingsweg is een tweerichtingen fietspad gesitueerd, begeleid met laanbeplanting en doorgezet tot aan de Vlietkade. Dat laatste deel doet tevens dienst als calamiteiten route (voor brandweer en andere hulpdiensten). Een interessant landweggetje met laanbeplanting, de Madenstraat, wordt in het plan behouden. Deze wordt als grens opgepakt tussen het bedrijventerrein en het te handhaven woongebied. Schuin over en door dit veld loopt een tweetal leidingstroken. Bovengronds betreft dit een hoogspanningsleiding en ondergronds een rioolpersleiding van het Hoogheemraadschap. Deze volgen beiden nagenoeg hetzelfde tracé. De neerslag van deze tracés is terug te zien in de verkaveling. De gebieden die belast zijn met beschermingszones ten gevolge van deze leidingen mogen onder voorwaarden gebruikt worden, met inbegrip van de zakelijk recht zones. Bebouwing van de zakelijk recht zones is in alle gevallen uitgesloten. De beschermingszone van de rioolpersleiding is 30 meter breed en biedt de mogelijkheid voor nog twee extra persleiding. Aan de randen van veld C liggen de veiligheidszones van enkele andere leidingen of leidingstroken. Aan de noordwestzijde betreft dit een buisleidingenstraat met een 4
VAL: Value Added Logistics
26
Deel A - Planopzet
veiligheidszone van 55 meter en aan de zuidoostzijde een veiligheidszone van een Dow-Chemicalleiding van 30 meter. Tevens ligt aan deze zijde een Air-Liquideleiding met een 15 meter brede veiligheidszone. Binnen deze veiligheidszones is geen bebouwing mogelijk. Bij alle leiding zijn daarnaast ook toetsingszone aangegeven, waarbinnen bebouwing onder strikte voorwaarden toegestaan. De randzones worden gebruikt voor de retentievoorzieningen en liggen aan de achterzijden van de percelen. Deze hebben een natuurlijke inrichting en zijn door middel van een zomerdijk van De Riet en de Bakkersberg gescheiden. Bij normale waterstanden blijft het water van de bedrijven gescheiden van het water in de ontwateringsloten. Bij hoge waterstanden zal water vanuit deze ontwateringsloten de retentievoorziening binnenstromen. Veld D Bebouwingsveld D ligt ingeklemd tussen de snelweg A17, de Roosendaalsebaan, de nationale buisleidingenstraat en de Gastelsedijk-zuid. De bouwmogelijkheden in dit gebied worden eveneens beperkt door veiligheidszones van enkele leidingen. Om de locatie te ontwikkelen wordt de Dow Chemicalleiding die diagonaal door dit gebied loopt, verlegd naar de randen van het gebied. Daarbij wordt vervolgens een breedte van 30 meter veiligheidszone aan gehouden, waarbinnen geen ontwikkelingen mogelijk zijn. De ligging aan de snelweg is aanleiding geweest hier met een bijzondere verkavelingswijze op in te spelen. Een eenduidig gezicht naar de snelwegzijde is uitgangspunt geweest. In drie stroken van ongeveer 250 meter lengte zijn bedrijven gesitueerd achter een gemeenschappelijke gevelwand of individuele panden met een sterke structurele verwantschap. De bedrijven zijn fucntioneel georiënteerd op de ontsluitingsstraat. Op het voorterrein is ruimte voor een kantoor en parkeren voor eigen behoefte. De verkaveling in de drie verkavelingsvlekken in het binnengebied kent verder een traditionele opzet. Aan de randen zijn hier de wanden uit de strook langs de snelweg doorgezet om deze bouwblokken duidelijk te beëindigen. De kavelgrootte varieert en bedraagt minimaal 1.500 m² en maximaal 5.000 m². De ontsluiting aan de noordwestzijde vindt plaats door middel van een parallelweg. Ten noordoosten van de ontsluitingsweg en de parallelweg is ruimte gereserveerd voor een tweerichtingen fietspad. Aan de noordoost- en zuidwestzijde van veld D is ruimte voor enkele vrijstaande representatieve bedrijven (met een oppervlakte van minder dan of gelijk aan 0,5 hectare). Bij de terreininrichting van deze bedrijven moet worden aangesloten op de ecologische kwaliteiten van de retentievoorzieningen.
Hoofdstuk 2
27
De drie bouwstroken worden van elkaar gescheiden door twee groenzones van 40 meter breed. Aan de buitenzijden van de verkaveling, langs de snelweg en in deze groenzones dienen retentievoorzieningen aangelegd te worden ten behoeve van de afvoer van hemelwater. Aan de noordwestelijke zijde van dit bebouwingsveld ligt de veiligheidszone van de buisleidingenstraat. Deze strook wordt eveneens benut voor benodigde retentievoorzieningen. Water uit het bebouwingsgebied wordt in de richting van deze strook afgewaterd, waarna het water uiteindelijk gecontroleerd op de Riet afwatert. Het totale oppervlak aan retentievoorzieningen bedraagt ruim 7,5 hectare. Dit is ruim voldoende voor de opvang van het hemelwater. Veld F Het bebouwingsveld F ligt ingeklemd tussen de A17, de Gastelseweg en de ecologische zone. In stedenbouwkundig opzicht wordt met de inrichting gereageerd op de verschillende karakteristieken van deze randzones. Daarnaast is een goede aansluiting op veld A van belang om een functioneel-ruimtelijke samenhang te verkrijgen in Borchwerf. Ruimtelijk-functioneel is de relatie met veld D het sterkst. Evenals aan de overzijde van de A17 in bebouwingsveld D zal in veld F een groene strook aangehouden worden tussen de snelweg en de bebouwing. Deze strook functioneert als retentiegebied en sluit aan de zuidzijde aan op de ecologische zone. De bebouwing langs deze groen/ blauwe strook is op de snelweg georiënteerd en zal uit kantoren bestaan op kleinere kavels. Er wordt gestreefd naar een invulling met een sterke ruimtelijke samenhang en representatieve uitstraling om zo samen met de bebouwingswand in veld D een aantrekkelijke werkboulevard te creëren langs de snelweg. Met ruimtelijke accenten aan de beide uiteinden van de kantorenstrook kan het bedrijventerrein gemarkeerd worden voor het verkeer over de A17. Langs de zuidzijde grenst de bedrijfsbebouwing aan de ecologische zone langs de waterloop de Bakkersberg en de langzaamverkeersroute die hierin is opgenomen. De ontsluitingsstructuur loopt hier langs de buitenzijde van het bebouwingsveld waardoor de bedrijven zich naar de ecologische zone toe kunnen presenteren. Bij het inrichten van de kavels dient ingespeeld te worden op de relatie met de ecologische kwaliteiten van deze zone. De Gastelseweg maakt onderdeel uit van de hoofdstructuur en is ingericht als laan met brede middenberm waarin retentievoorzieningen zijn opgenomen. Om het karakter van deze laan te benadrukken is aan weerszijden van de Gastelseweg bebouwing geprojecteerd met een zelfde bouwvolume en uitstraling. Daarnaast wordt verkeerskundig aangesloten op de dwarsverbindingen in veld A, waardoor continuï-
28
Deel A - Planopzet
teit in de interne ontsluitingsstructuur bereikt. Centraal in de Gastelseweg is in verband met een veilige verkeersafwikkeling daartoe een rotonde geprojecteerd, terwijl bij de overige aansluitingen op de Gastelseweg geen doorsteken van de middenberm zijn voorzien. Aan beide zijden in het profiel van de Gastelseweg zijn tweerichtingen fietspaden opgenomen. De continuïteit van deze noord-zuid georiënteerde route wordt gewaarborgd door een doorsteek door de ecologische zone. Hiermee zijn Roosendaal met Oud Gastel een veilige fietsroute verbonden. In de ecologische zone wordt het fietspad tevens gekoppeld aan de oost-west geprojecteerde recreatieve fietsroute. Daarmee functioneert deze langzaamverkeersroute zowel voor dagelijks als recreatief gebruik. De interne ontsluitingsstructuur binnen veld F is sterk gerelateerd aan de vorm ervan. De buitenste wegen lopen parallel aan de gebiedsgrenzen, haaks op dit driehoekig ontsluitingspatroon liggen naar binnen geprojecteerde wegen die elkaar centraal in het bebouwingsveld ontmoeten.
Overige gebieden De woongemeenschappen aan de Vaartkant en de Vlietkade zijn een tweetal gebieden die direct aan het te ontwikkelen bedrijventerrein Borchwerf II grenzen en die daardoor in de directe invloedssfeer daarvan liggen. In deze gebieden zijn als gevolg van de ontwikkeling van het bedrijventerrein compenserende maatregelen ter verbetering van het woon- en leefklimaat wenselijk. In alle drie de gebieden betreft het een in meer of mindere mate clustering van agrarisch wonen langs een lint of agrarische weg. De woongemeenschap aan de Vaartkant ligt ingeklemd tussen de spoorlijn Roosendaal - Dordrecht, en de bedrijfsbebouwing in veld en betreft de clustering van agrarisch wonen rondom de Vaartkant en de ruimtereservering voor een spoorwegemplacement. De clustering van agrarisch wonen in dit gebied rondom de Vaartkant blijft gehandhaafd en valt daardoor buiten de ontwikkeling van Borchwerf II. In het bestemmingsplan wordt voor wat betreft de milieuzonering van de bedrijven rekening gehouden met de aanwezigheid van de woningen in dit gebied. Om een goede overgang naar de ecologische zone en het buitengebied te bewerkstelligen is de compenserende maatregel van het met groen inkleden van de randen in een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. De woongemeenschap aan de Vlietkade is het gebied ten zuiden van veld C en ligt aan de Roosendaalsche Vliet en de A17. In het bestemmingsplan wordt voor wat betreft de milieuzonering van de bedrijven ook hier rekening gehouden met de aanwezigheid van de woningen in dit gebied. De woningen, die gericht zijn op de Vliet, hebben diepe kavels. Als compenserende maatregel wordt dit agrarisch woon-
Hoofdstuk 2
29
gebied ruimtelijk van het bedrijventerrein gescheiden door de waardevolle laanbeplanting aan de Madenstraat en een struweel direct ten noorden van deze weg die daarmee een groen ingeklede grens vormt van het toekomstige bedrijventerrein. De afstand van de dichtstbijzijnde woning tot het bedrijventerrein bedraagt 75 meter. Trends tonen verder in toenemende mate aan dat er behoefte is aan kantoorverzamelcomplexen die functioneren in aanvulling op aanwezige bedrijven. Het gaat om kantoorruimte die in bestaande bedrijfshuisvesting niet ondergebracht kan worden of op een efficiëntere wijze met anderen kan worden gedeeld. Een representatief kantoor in de onmiddellijke nabijheid van het bedrijf kan daartoe een passende oplossing bieden. Zeker wanneer daarbij ook nog andere faciliteiten kunnen worden geboden of gedeeld (zoals kantine, vergaderruimte, receptie, secretariaat etc.). Deze ontwikkeling (de invulling van de oksels van het viaduct Borchwerf I, veld C) maakt echter geen onderdeel uit van dit project en wordt daarom vooralsnog niet nader geconcretiseerd. Wel is het nu mogelijk gemaakt om in Veld F langs de snelweg kantoren, zonder balie functie, toe te staan op kleinere kavels.
2.8 Omgevingseffecten Het bedrijventerrein Borchwerf II wordt ontwikkeld in een gebied waarin verspreide bebouwing voorkomt. Voor een deel moet deze bebouwing wijken voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein, maar buiten de velden A, B, C, D en F blijft de bebouwing gehandhaafd. Wijziging van deze situatie is niet voorzien als gevolg van de ontwikkeling van het bedrijventerrein. Het is denkbaar dat de situatie op termijn verandert als gevolg van zelfstandige ontwikkelingen die samenhangen met aanleg van de Noordoost Tangent, het emplacement en Goederenlijn 11. Bij de onderhavige planvorming zijn deze ontwikkelingen evenwel buitenbeschouwing gelaten. De opgave is om een bedrijventerrein te ontwikkelen ten behoeve van regionale bedrijven in de milieucategorieën 3, 4 en 5. De voorgenomen ontwikkeling dient als overloop voor de opvang van bedrijven in de milieucategorieën 4 en 5 die naar aard en omvang eigenlijk op Moerdijk gehuisvest zouden moeten worden, maar daar geen plek kunnen vinden. Geluid In het kader van het MER is onderzocht in welke delen van het plangebied bedrijven in de toegestane milieucategorieën daadwerkelijk kunnen worden gevestigd. Daarbij is zoveel mogelijk rekening gehouden met het ontzien van geluidsgevoelige bestemmingen in de omgeving van het plangebied Borchwerf II. In het MER wordt gemotiveerd waarom geluid hierbij als maatgevende parameter voor optredende hinder is gekozen. De gevolgde werkwijze bij het in beeld brengen van de geluidsef-
30
Deel A - Planopzet
fecten is gebaseerd op de VNG brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’. De in deze brochure opgenomen indicatieve afstanden die moeten worden aangehouden tussen bedrijven in een bepaalde milieucategorie en hindergevoelige bestemmingen hebben als input gediend voor de geluidsberekeningen. Uit de berekeningen blijkt dat vestiging van zware bedrijven (milieucategorie 4 en 5) op een beperkt deel van het bedrijventerrein mogelijk is, te weten op het middengedeelte van veld A (op de plankaart aangeduid als BII). Als bedrijven in milieucategorieën 4 en 5 zijn toegestaan, is het tevens mogelijk dat bedrijven ex artikel 41 van de Wet geluidhinder zich vestigen. Daarom wordt in verband met het geluid een 50 dB(A)-zonegrens vastgesteld. Binnen deze zonegrens bevindt zich evenwel één geluidsgevoelig object. Om toch de ontwikkeling van het bedrijventerrein mogelijk te maken zijn daarom aanvullende maatregelen noodzakelijk. Omdat, vooruitlopend op de bovenbedoelde potentiële zelfstandige ontwikkelingen, niet overgegaan kan worden tot amoveren van de geluidsgevoelige objecten, is het noodzakelijk om een verzoek in te dienen tot toepassing van hogere grenswaarden ten aanzien van de betreffende objecten. Een dergelijk verzoek verloopt separaat aan deze planontwikkeling. Overige milieu-aspecten Buiten geluidhinder, zijn andere milieu-aspecten relevant. Bedrijven hebben namelijk als gevolg van de om geur, stof en gevaar ook een uitstraling op de omgeving. Om te bepalen welke bedrijven qua milieubelasting zich op het te ontwikkelen bedrijventerrein kunnen vestigen, is met behulp van de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ een in- en uitwaartse zonering opgesteld. Inwaarts zoneren houdt in dat aan de hand van de afstanden van hindergevoelige objecten ten opzichte van het nieuwe bedrijventerrein bepaald wordt tot welke milieucategorie bedrijvigheid is toegestaan. Een uitwaartse zonering laat de uitstraling van de bedrijven zien die op het bedrijventerrein zijn toegestaan ten opzichte van hindergevoelige objecten. Uit de opgestelde zoneringen blijkt dat vestiging van zware bedrijven (milieucategorie 4 en 5) op een beperkt deel van het bedrijventerrein mogelijk is, te weten in het middengebied van veld A (op de plankaart aangeduid als BII). Echter uit de zonering blijkt, dat wat betreft de aspecten geur, stof en gevaar, voor dergelijke bedrijven waarschijnlijk aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Op het overige deel van bedrijventerrein zijn uitsluitend bedrijven in de milieucategorie 3 toegestaan. De gemaakte keuzes voor de aard van de te vestigen bedrijven van zijn vastgelegd op de plankaart en in de voorschriften van het bestemmingsplan Bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein is zoveel mogelijk rekening gehouden met de aanwezige hindergevoelige bestemmingen in de omgeving van het plangebied door de bedrijven uit de hoogste milieucategorieën op een zo groot mogelijke afstand van deze bestemmingen te vestigen.
Hoofdstuk 2
31
Op deze manier worden de optredende gevolgen voor het woon- en leefklimaat in de directe omgeving zoveel mogelijk beperkt. Daarnaast kunnen aanvullende maatregelen worden getroffen om de optredende effecten zoveel mogelijk terug te brengen. Hierbij valt te denken aan: • het situeren van (aaneengesloten) bedrijfsbebouwing aan de randen van de velden om uitstraling van industrielawaai naar buiten terug te dringen; • optimale isolatie van bronnen van industrielawaai, stof en geur; • vergunning op maat: alleen die activiteiten vergunnen die vanuit een gezonde economische bedrijfsvoering noodzakelijk zijn.
2.9 Fasering Het is de bedoeling om tijdens de ontwikkeling van het bedrijventerrein vanaf het begin steeds een zo groot mogelijk verscheidenheid aan bedrijfskavels beschikbaar te hebben, terwijl anderzijds het aantal gronden dat gelijktijdig in ontwikkeling is tot een minimum zou moeten worden beperkt. Tegelijk met het instemmen van de beide gemeenteraden met het Masterplan is begin 2000 ook het voorkeursrecht gevestigd op de gronden gelegen in deelgebieden C, D en F. Dit betekent dat vanaf dat moment de concrete verwervingen zijn gestart. Thans zijn vrijwel alle gronden in deze deelgebieden verworven. In het Masterplan werd uitgegaan van start van de uitgifte van de velden C en D in 2002 en veld A in 2006. Gelet op de voortgang van het project, de stand van de verwerving en op de wens om een gedifferentieerd aanbod aan bedrijfskavels te kunnen aanbieden is deze fasering bijgesteld. Thans wordt de start van de uitgifte in C en D voorzien in 2003/2004 en in A in 2005/2006. Inmiddels is in A het voorkeursrecht gevestigd en zijn de verwervingen opgestart. In deze voorstelbare fasering wordt uitgegaan van een geleidelijke ontwikkeling vanuit de aanknopingspunten van het plangebied op de bestaande infrastructuur. Dit betekent dat in de eerste fase de velden C en D ontwikkeld kunnen worden (fase 1). Fase 2 beslaat het noordelijke deel van bebouwingsveld A en F. Voor deze ontwikkeling dient een groot deel van de infrastructuur van Borchwerf II aangelegd te worden. Voor zover deze infrastructuur gelegen is binnen dit bestemmingsplan wordt dit mogelijk gemaakt. In een tijdspad gezet zal deze fase naar verwachting nauw aansluiten op of tegelijkertijd lopen als fase 1 in verband met de te verwachtte behoefte aan bedrijventerrein voor lokale en grootschalige bedrijven.
Hoofdstuk 2
33
Fase 3 betreft bebouwingsveld B1. Deze fase zal naar verwachting nauw aansluiten op fase 2 in verband met de te verwachtten behoefte aan bedrijventerrein voor lokale bedrijven. Fase 3 wordt opgestart wanneer de aanleg van de tunnel onder de spoorlijn Roosendaal - Dordrecht in veld B1 en de aansluiting van de hoofdinfrastructuur op het bedrijventerrein Majoppeveld aan de orde komt.
34
Deel A - Planopzet
3.
JURIDISCHE PLANOPZET
3.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt uiteengezet op welke wijze de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkelingen juridisch zijn vertaald. Het doel van dit bestemmingsplan is een regeling te bieden voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein Borchwerf II. Het bestemmingsplan bestaat uit twee plankaarten met twee profielenbladen en voorschriften en gaat vergezeld van een toelichting. De plankaarten met profielenbladen en voorschriften vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De plankaarten hebben de rol van visualisering van de bestemmingen. De voorschriften regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de plankaart en voorschriften. In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van de voorschriften uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.
3.2 Systematiek van de voorschriften Het grootste gedeelte van het gehele plangebied heeft een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een bouwvergunning hebben verleend. Een bouwvergunning wordt verleend indien zij voldoet aan onder meer de voorschriften van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. Een kleiner deel van het plangebied heeft een indirecte bestemming gekregen, namelijk een te wijzigen bestemming. Oprichting van gebouwen is in dit geval pas mogelijk nadat burgemeester en wethouders een wijzigingsplan hebben gemaakt dat door Gedeputeerde Staten dient te worden goedgekeurd. De voorschriften van het plan zijn onderverdeeld in drie hoofdstukken: Hoofdstuk 1: Inleidende voorschriften Hoofdstuk 1 omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel dat de wijze van meten regelt.
Hoofdstuk 3
35
Hoofdstuk 2: Bestemmingsvoorschriften Hoofdstuk 2 bevat de bepalingen die direct verband houden met de bestemmingen die op de plankaart zijn aangegeven. Bij een bestemming geldt, met uitzondering van de beschrijving in hoofdlijnen, in beginsel het volgende stramien: - een omschrijving van de doeleinden: waarvoor mogen de gronden worden gebruikt?; - eventueel inrichtingsvoorschriften: waaraan moet worden voldaan op de gronden? Voorbeelden zijn de omvang van bouwpercelen en ruimtereserveringen voor laden, lossen en parkeren; - bouwvoorschriften: wat mag worden gebouwd? Voorbeelden zijn regels over soort bebouwing, hoogte, oppervlakte, bebouwingsdichtheid; - een aanvullende regeling voor het gebruik van gronden (anders dan bouwen) en opstallen, eventueel aangevuld met een vrijstellingsmogelijkheid: waarvoor mogen de gronden niet worden gebruikt en wanneer kan hiervan vrijstelling worden verleend? Voor een aantal bestemmingen is tevens een aanlegvergunning opgenomen voor de bescherming van bepaalde belangen. Bepaalde werkzaamheden of activiteiten mogen pas worden uitgevoerd nadat een aanlegvergunning door burgemeester en wethouders is verleend. Het is mogelijk dat voor het verrichten van bepaalde werkzaamheden of activiteiten ook een vergunning of toestemming nodig is van een andere overheidsorgaan of instantie. Voor die werkzaamheden waarvoor dat zeer waarschijnlijk is, is bepaald dat burgemeester en wethouders pas een beslissing nemen op een aanvraag om aanlegvergunning nadat advies is ingewonnen bij het betrokken overheidsorgaan of de betrokken instantie. Wanneer burgemeester en wethouders bij de beslissing op de aanvraag af willen wijken van een uitgebracht advies, dan kunnen zij dat pas doen wanneer daar vooraf van Gedeputeerde Staten een verklaring van geen bezwaar is ontvangen. Hoofdstuk 3: Algemene voorschriften Hoofdstuk 3 bevat een aantal bepalingen, te weten: - overgangsrechtbepaling: deze bepaling houdt in dat bouwwerken, die op het moment van tervisielegging van het plan bestaan (of die op grond van de Woningwet mogen worden gebouwd) mogen blijven bestaan hoewel zij strijdig zijn met de bebouwingsregels van het plan. Bovendien bepaalt de overgangsrechtbepaling dat het gebruik van de gronden en opstallen dat afwijkt van de voorschriften zoals die gelden op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt gehandhaafd mag blijven; - algemene gebruiksbepaling: deze bepaling vormt het sluitstuk van de bestemmingssystematiek door te bepalen dat alle gebruik van gronden en opstallen dat strijdig is met de aan de grond gegeven bestemming verboden is;
36
Deel A - Planopzet
-
-
-
-
algemene vrijstellingsbepaling: deze bepaling geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid af te wijken van een aantal in het plan gegeven bouwvoorschriften; algemene wijzigingsbevoegdheid: in het bestemmingsplan zijn algemene wijzigingsbevoegdheden opgenomen, één voor de wijziging van deelgebied B en één voor de bouw van één gebouw in deelgebied C; procedurevoorschriften: bepaling waarin de te volgen procedure staat voor vrijstellingen, uitwerkingen of wijzigingen; strafbepaling; dubbeltelbepaling: met dit artikel dient voorkomen te worden dat situaties ontstaan welke niet in overeenstemming zijn met de bedoeling van het plan. Grond die al eerder moest worden meegeteld bij de beoordeling van een bouwplan mag niet nog eens worden meegeteld bij een nieuwe bouwaanvraag; titelbepaling.
3.3 Beschrijving per bestemming Beschrijving in hoofdlijnen Eerder in deze toelichting zijn de doelstellingen van dit bestemmingsplan beschreven. Omdat een beschrijving in hoofdlijnen een wezenlijk instrument kan vormen voor realisatie van deze doelstellingen, wordt in dit plan gebruik gemaakt van een beschrijving in hoofdlijnen. Volgens het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 geeft een beschrijving in hoofdlijnen de wijze aan waarop met het plan het doel of de doeleinden van bestemmingen worden nagestreefd. In de beschrijving in hoofdlijnen wordt allereerst de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van het plangebied beschreven. Vervolgens worden de milieukundige aspecten en de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van het plangebied beschreven. Deze beschrijving in hoofdlijnen heeft vooral een indirecte toetsingsfunctie bij het verlenen van vrijstelling, het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid en het stellen van nadere eisen. Bedrijfsdoeleinden I, II en III –BI, BII en BIIIDe gronden van de deelgebieden A, C, D en F hebben de bestemming ‘Bedrijfsdoeleinden -B-‘. Deze bestemming is opgedeeld in drie deelcategorieën: BI, BII en BIII. De gronden met de bestemming ‘Bedrijfsdoeleinden I -BI-’ zijn bedoeld voor bedrijven in categorie 3.1 en 3.2 van de Lijst van bedrijfstypen en daarvan onderdeel uitmakende kantoren.
Hoofdstuk 3
37
Op een ander deel van de gronden met de bestemming ‘Bedrijfsdoeleinden I -BI-’ zijn tevens dienstverlening ter ondersteuning van de bedrijven en een beperkt aantal vormen van horeca toegestaan. Het gaat hier om een zogenaamd business facility point. Hierbij kan worden gedacht aan dienstverlening op administratief, financieel-zakelijk, bedrijfskundig, juridisch en arbeidsbemiddelend gebied, kinderopvang en bedrijfsgebonden sportfaciliteiten zoals een bedrijfsfitness- en ontspanningsruimte. Bij de horecafaciliteiten wordt concreet gedacht aan een restaurant voor beroepschauffeurs en andere weggebruikers. Daarnaast is het toegestaan bij een dergelijk horecabedrijf aanvullende voorzieningen te realiseren, die ten dienste staan van deze beroepschauffeurs, zoals douche- en wasgelegenheden, een autowasplaats en een zeer beperkte werkplaats waar kleinschalige werkzaamheden aan (vracht)auto’s uitgevoerd kunnen worden. Ten slotte is horeca in de vorm van zaalaccommodatie op de betreffende locatie toegestaan voor bijvoorbeeld congressen, conferenties en andere vergaderingen. De gronden met de bestemming ‘Bedrijfsdoeleinden II -BII-’ zijn bedoeld voor bedrijven in de milieucategorie 4 en 5 van de Lijst van bedrijfstypen en daarvan onderdeel uitmakende kantoren. De gronden met de bestemming ‘Bedrijfsdoeleinden III -BIII-’ zijn bedoeld voor zelfstandige kantoren zonder baliefunctie. Bovendien zijn op alle gronden met de bestemming ‘Bedrijfsdoeleinden’ interne ontsluitingswegen, toegangswegen, langzaam verkeersroutes, groenvoorzieningen en voorzieningen van openbaar nut toegestaan. Gebouwen zijn alleen toegestaan binnen de bouwvlakken die op de plankaart zijn opgenomen. Hierbij zijn nog een aantal situeringsvoorschriften opgenomen in de voorschriften. De minimale en maximale omvang van bouwpercelen en het minimale en maximale bebouwingspercentage staan op de plankaart aangegeven. Het is voor een goede toetsing van het plan van belang te vermelden dat de ligging en/of omvang van bouwpercelen wordt bepaald op basis van het criterium of gronden al dan niet bij een bouwwerk of een complex van bouwwerken behoren. Hoewel in de praktijk in veel gevallen de begrenzing van bouwpercelen zal worden bepaald door de eigendomsgrenzen, kan een bouwperceel ook bestaan uit meerdere eigendommen of delen daarvan. De maximale bouwhoogte van gebouwen staat op de plankaart. In de voorschriften is daarbij een vrijstellingsbepaling opgenomen om de maximale bouwhoogte te verhogen met maximaal 5 respectievelijk 10 meter. Een uitzondering geldt voor de gronden, die op de plankaart apart zijn aangegeven met de aanduiding ‘verplichte bouwgrens’. Zowel individuele als geschakelde gebouwen zijn mogelijk.
Hoofdstuk 3
39
Hiervoor geldt dat de maximale bouwhoogte tevens de minimale bouwhoogte betreft. Deze minimale en maximale bouwhoogte kan door middel van een vrijstelling worden veranderd in een andere hoogte gelegen tussen een waarde van een halve meter boven en een halve meter onder de op de plankaart aangegeven bouwhoogte. De maximale hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is in de voorschriften opgenomen, waarbij afwijkende hoogtes zijn genoemd voor terreinafscheidingen, bewegwijzering en silo’s. In de voorschriften is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het toelaten van windturbines. De voorwaarden die daarbij zijn genoemd komen grotendeels uit de Quick scan windenergie in de regio West-Brabant (onderdeel gemeente Roosendaal) van Essent (voorwaarden 6 tot en met 8) en uit de haalbaarheidsstudie naar de mogelijkheden van een windenergie project van Profin dat is uitgevoerd in opdracht van Heijmans (voorwaarden 9 tot en met 12). Bedrijfsdoeleinden/groothandel in bouwmaterialen -BgbUitgangspunt voor een deel van de gronden in deelgebied A is bestemming overeenkomstig het huidige gebruik, te weten de uitoefening van een groothandel in bouwmaterialen. Hiervoor is aangesloten bij de bestemming ‘Bedrijfsdoeleinden -B(medebestemming)’ van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Halderberge-West’, met dien verstande dat bestaande mogelijkheden van de vigerende bestemming die de uiteindelijke ontwikkeling van het bedrijventerrein negatief kunnen beïnvloeden niet zijn overgenomen, te weten vrijstellingsbevoegdheden en de twee bedrijfswoningen. Niet-agrarische bedrijven Een deel van deelgebied B heeft de vigerende bestemming ‘Niet-agrarische bedrijven’. Het gaat om een veehandels- en transportbedrijf en een handelsbedrijf in metalen. Hiervoor is aangesloten bij de bestemming ‘Niet-agrarische bedrijven’ uit het bestemmingsplan ‘Buitengebied Roosendaal-Nispen’, met dien verstande dat bestaande mogelijkheden van de vigerende bestemming die de uiteindelijke ontwikkeling van het bedrijventerrein negatief kunnen beïnvloeden niet zijn overgenomen, te weten vrijstellingsbevoegdheden en een wijzigingsbevoegdheid. Burgerwoningen Een aantal woningen in deelgebied B heeft de vigerende bestemming ‘Burgerwoningen’. Hiervoor is aangesloten bij de bestemming ‘Burgerwoningen’ uit het bestemmingsplan ‘Buitengebied Roosendaal-Nispen’, met dien verstande dat bestaande mogelijkheden van de vigerende bestemming die de uiteindelijke ontwikkeling van het bedrijventerrein negatief kunnen beïnvloeden niet zijn overgenomen, te weten vrijstellingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden.
40
Deel A - Planopzet
Horecadoeleinden -HDe gronden met de bestemming ‘Horecadoeleinden -H-’ zijn bedoeld voor een beperkt aantal vormen van horeca, namelijk een restaurant, zaalaccommodatie voor bijvoorbeeld congressen, conferenties en andere vergaderingen en/of een bar/(grand)café. Concreet gaat het om de gronden waarop boerderij ‘de Stormhoeve’ is gesitueerd. De betreffende gronden zijn tevens bestemd voor de instandhouding en bescherming van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en bomen. Bovendien zijn op deze gronden interne wegen, parkeer- en groenvoorzieningen, voorzieningen voor de waterhuishouding en voorzieningen van openbaar nut toegestaan. Bouwen is op deze gronden alleen mogelijk indien de aanwezige cultuurhistorische waarden niet wezenlijk worden aangetast. Voor werken en werkzaamheden als het slopen van de aanwezige bebouwing, het aanbrengen van verhardingen, het uitvoeren van hei- en graafwerkzaamheden is een aanlegvergunning nodig. Landelijk Gebied De resterende gronden van deelgebied B hebben de vigerende bestemming ‘Landelijk gebied’. Hiervoor is aangesloten bij de bestemming ‘Landelijk gebied’ uit het bestemmingsplan ‘Buitengebied Roosendaal-Nispen’, met dien verstande dat bestaande mogelijkheden van de vigerende bestemming die de uiteindelijke ontwikkeling van het bedrijventerrein negatief kunnen beïnvloeden niet zijn overgenomen, te weten vrijstellingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden. Daarnaast heeft een klein deel van deelgebied A deze bestemming gekregen. Groenvoorzieningen De gronden met de bestemming ‘Groenvoorzieningen’ zijn bedoeld voor de aanleg en instandhouding van groenvoorzieningen, voorzieningen voor de waterhuishouding en langzaamverkeersroutes. Daarnaast zijn ontsluitingswegen toegestaan op bepaalde plaatsen die op de plankaart zijn aangegeven. De bouwmogelijkheden binnen deze bestemming zijn beperkt. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die verband houden met de bestemming en kleine gebouwtjes van openbaar nut zijn toegestaan. Natuurgebied Op de gronden met de bestemming ‘Natuurgebied’ mag in beginsel niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die nodig zijn voor het beheer en onderhoud van de gronden en met uitzondering van voorzieningen van openbaar nut. Daarnaast is het verboden bepaalde werken en werkzaamheden uit te voeren zonder aanlegvergunning.
Hoofdstuk 3
41
Water De Riet en de Bakkersberg hebben de bestemming ‘Water’. Binnen deze bestemming zijn voorzieningen van waterhuishouding, groenvoorzieningen en voorzieningen van openbaar nut toegestaan. De bouwmogelijkheden binnen deze bestemming zijn beperkt. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van de bestemming, en kleine gebouwtjes van openbaar nut zijn toegestaan. Verkeersdoeleinden De hoofdontsluitingswegen binnen het plangebied hebben de bestemming ‘Verkeersdoeleinden’. Voor de ruimtelijke indeling van de wegen zijn profielen op de bij de plankaarten horende profielenbladen opgenomen. Belemmeringen leidingen (medebestemming) De gronden rondom de leidingen in het plangebied en een buisleidingenstrook die net buiten het plangebied ligt, hebben de medebestemming ‘Belemmeringen leidingen’. Op de plankaart is een beschermingszone opgenomen voor de rioolpersleiding, de zuurstofleidingen en de DOW-Chemicalleiding. Deze beschermingszone dient voor de aanleg, instandhouding en bescherming van de betreffende leidingen. Daarnaast is een veiligheidszone op de plankaart opgenomen voor de buisleidingenstrook, de zuurstofleiding en de DOW-Chemicalleiding. Deze veiligheidszone dient voor de bescherming van mensen en ter voorkoming van schade aan gebouwen. De medebestemming ‘Belemmeringen leidingen’ legt twee beperkingen op aan de onderliggende bestemmingen. Ten eerste mag binnen de medebestemming in beginsel niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan aan de medebestemming. Burgemeester en wethouders kunnen echter vrijstelling verlenen van dit verbod onder bepaalde voorwaarden. Ten tweede mogen binnen de medebestemming bepaalde werken en werkzaamheden niet zonder aanlegvergunning worden uitgevoerd, zoals graafwerkzaamheden en het aanbrengen van diepgewortelde beplanting. Belemmeringszone hoogspanningslijn (medebestemming) De gronden met de medebestemming ‘Belemmeringszone hoogspanningslijn’ zijn bedoeld voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een bovengrondse hoogspanningslijn. Deze medebestemming legt dezelfde beperkingen op aan de onderliggende bestemmingen als de bestemming ‘Belemmeringen leidingen’. Het verschil met laatstgenoemde bestemming is alleen dat het om andere werken en werkzaamheden gaat die niet zonder aanlegvergunning zijn toegestaan, zoals het aanbrengen van hoogopgaande beplantingen en bovengrondse constructies.
Hoofdstuk 3
43
Leidingenzone (medebestemming) De gronden die zijn gereserveerd voor nog aan te leggen leidingen in het plangebied hebben de medebestemming ‘Leidingenzone’. Deze leidingenzone dient voor de aanleg, instandhouding en bescherming van leidingen waarvan de beschermingszone en veiligheidszone binnen de medebestemming ‘Leidingenzone liggen. Daarnaast dient de leidingenzone voor de bescherming van mensen en ter voorkoming van schade aan gebouwen als gevolg van de betreffende aan te leggen leidingen. De medebestemming ‘Leidingenzone’ legt dezelfde beperkingen op aan de onderliggende bestemmingen als de medebestemming ‘Belemmeringen leidingen’. Waterstaatkundige doeleinden, waterkering (medebestemming) De Gastelsedijk-Zuid gelegen binnen deelgebied C heeft de medebestemming Waterstaatkundige doeleinden, waterkering. Hierbij is aangesloten bij de geldende bestemming uit het bestemmingsplan ‘Buitengebied Halderberge-West’.
44
Deel A - Planopzet
DEEL B - VERANTWOORDING
4.
BELEIDSKADER
4.1 Inleiding Beleids- en planontwikkelingen krijgen vorm en inhoud binnen een kader dat gevormd wordt door relevant beleid op alle vier de bestuursniveaus (rijk, provincie, regio en gemeente). In dit hoofdstuk wordt daarop nader ingegaan door de belangrijkste beleidsdocumenten in chronologische volgorde te behandelen en telkens kort aan te geven welk onderdeel voor dit bestemmingsplan relevant is en op welke wijze deze kaders zijn toegepast in dit bestemmingsplan.
4.2 Relevant beleid op nationaal niveau Ruimtelijke Ordening Op rijksniveau is nieuw ruimtelijk beleid in ontwikkeling. De Vijfde Nota op de Ruimtelijke Ordening is echter nog niet vastgesteld en kan formeel niet worden gebruikt als planologisch beleidskader. Toch is bij de ontwikkeling van Borchwerf II nadrukkelijk ingespeeld op de verwachte veranderingen in het rijksbeleid. Het rijk zet in op integraal locatiebeleid zowel binnen als buiten stedelijke netwerken, dat gericht is op verbetering van de lokale economie, bereikbaarheid en leefbaarheid. Belangrijke criteria voor locatieontwikkeling zijn onder meer dat: • gemeenten gezamenlijk op regionaal niveau moeten zorgen voor voldoende en gedifferentieerd aanbod; • de kwaliteit van de leefomgeving moet worden verbeterd; • intensief ruimtegebruik moet worden bevorderd; • specifieke werkmilieus die niet inpasbaar zijn in de woonomgeving een goede aansluiting op het wegennet (en overige infrastructuur) behoeven; • goederenstromen geconcentreerd moeten worden, waarbij bedrijventerreinen met ontsluitingen via meerdere modaliteiten voorkeur verdienen; • een goede architectonische en stedenbouwkundige kwaliteit worden gerealiseerd. Borchwerf II, als hoogwaardige, regionale ontwikkeling van de gemeenten Halderberge en Roosendaal in samenspraak met de Provincie Noord-Brabant, sluit naadloos aan bij deze beleidskaders. Milieu en Economie De ‘Nota Milieu en Economie, Op weg naar een duurzame economie’ (Ministerie van VROM, EZ, LNV, V&W, juni 1997) beoogt een perspectief te schetsen van een duurzame economische ontwikkeling. Voor de drie onderscheiden maatschappelijke velden afzonderlijk (industrie en diensten, landbouw en landelijk gebied, en verkeer,
Hoofdstuk 4
47
vervoer en infrastructuur) is deze duurzame economische ontwikkeling uitgewerkt en worden concrete perspectieven en acties voorgesteld. Voor het veld industrie en diensten zijn daartoe vijf zogenaamde "boegbeelden" opgesteld, te weten strategisch bedrijfsmanagement, benchmarking, technologie, duurzame bedrijventerreinen en ondergronds en innovatief bouwen. In dit bestemmingsplan is het motto op weg naar een duurzame economie stevig verankerd en uitgewekt in een afzonderlijk rapport III Duurzaamheidsplan. Verkeer en Vervoer Het ‘Tweede Structuurschema Verkeer en Vervoer’ (Ministerie van V&W en VROM, 1990) stamt uit 1990 en bevat het vigerend rijksbeleid voor verkeer en vervoer. Een update van het beleid heeft plaatsgevonden in 1996 in de vorm van een tweetal publicaties: ‘Samenwerken aan bereikbaarheid’ en ‘Transport in balans’. Inmiddels wordt gewerkt aan nieuw beleid. In 2002 is het de bedoeling dat het Nationaal Verkeer en Vervoersplan (NVVP) in zijn definitieve vorm verschijnt. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat richt zich onverkort op het verbeteren van de bereikbaarheid. In het NVVP krijgen maatregelen ter verbetering van de bereikbaarheid een prominente plaats. De maatregelen richten zich op het zoveel mogelijk benutten van de capaciteit van de infrastructuur (met name in en rond de vier grote steden en op de achterlandverbindingen). Het accent komt steeds meer te liggen op benutting in plaats van aanleg van infrastructuur. Het effect van infrastructurele maatregelen dient te worden versterkt met maatregelen als ketenmobiliteit, vervoermanagement en rekening rijden. Voor een goede samenhang tussen de maatregelen is een gebiedsgewijze aanpak noodzakelijk, met oog voor meerdere knelpunten, waarbij het instrumentarium van de verschillende overheden op elkaar afgestemd wordt en maatregelen elkaar kunnen versterken. Dit beleid heet Verkenning Nieuwe Stijl. Het MIT (Meerjarenprogramma Infrastructuur en transport) projectboek 2001 – 2005, stand van zaken 2001 biedt inzicht in het infrastructuurprogramma van de rijksoverheid. In dit projectboek zijn enkele projecten opgenomen die betrekking hebben op het plangebied van Borchwerf II. Het gaat daarbij om het railproject Roosendaal-Antwerpen (VERA) dat zich in de planstudiefase bevindt. Verder is de studie naar de capaciteitsproblematiek op stations (zoals Roosendaal) om met name ’s nachts, reizigerstreinen op te stellen van belang (verkennende studie). De ‘Samenvatting Trajectnota/MER Verbinding Roosendaal-Antwerpen’ (Rijkswaterstaat/NS Railinfrabeheer bv, sept. 2000) stelt dat de komende jaren er een sterke groei verwacht wordt van het goederenvervoer per spoor tussen Rotterdam via Roosendaal naar Antwerpen. Het bestaande spoor is op het traject RoosendaalAntwerpen niet berekend op een sterke groei en aanpassing op onderdelen is noodzakelijk. Bovendien kan de groei van het goederenvervoer per spoor leiden tot overlast voor omwonenden. In de genoemde MER zijn de mogelijke oplossingen voor deze problemen uitgewerkt en wordt aangegeven welke effecten deze oplossingen hebben op het goederen- en reizigersvervoer, maar ook op de leefbaarheid in het gebied, het landschap en de natuur.
48
Deel B - Verantwoording
Natuur In het ‘Nationaal Natuurbeleidsplan’ (Ministerie van LNV, 1990) zijn het vergroten van het oppervlak aan natuurgebieden, het opheffen van versnippering en isolatie van natuurgebieden en het voorkomen van aantasting van potenties voor natuurontwikkeling als belangrijke beleidslijnen opgenomen. Het natuurbeleid spitst zich toe op het tot stand brengen van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Binnen het plangebied is de westelijke oever van de Roosendaalsche Vliet aangewezen als ecologische verbindingszone (EHS). Deze zone is momenteel nog in gebruik als akkerland en zal als onderdeel van de planontwikkeling getransformeerd gaan worden. Daarnaast is een aantal bestaande bos- en natuurpercelen (in het plangebied) opgenomen in de EHS; deze percelen worden met de planontwikkeling niet aangetast. Buisleidingen Het ‘Structuurschema Buisleidingen’ (Ministerie van EZ, V&W, VROM, april 1984) vormt een toetsingskader voor de beoordeling van de ruimtelijke consequenties van tracering, aanleg, gebruik en beheer van buisleidingen. Het centrale doel van het schema is gericht op het verlenen van medewerking en waar nodig het bevorderen van de totstandkoming en het gebruik van buisleidingen, voor zover de bijdrage aan het welzijn van de gemeenschap per saldo positief is. Tabel
Ruimtelijke consequenties van de buisleidingenstrook als hoofdverbinding en het aangrenzende veiligheidsgebied (normale situatie) Buisleidingenstrook
Veiligheidsgebied Breedte aan weerszijden van de buisleidingenstrook: 55 m
Woonwijk, flatgebouw en bijzonde-
Niet toegestaan
Niet toegestaan
Niet toegestaan
In het algemeen toegestaan. Binnen de
re objecten (cat. I*) Andere grote ruimtelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld grote infra-
veiligheidsafstand die voor deze ont-
structuurwerken)
wikkeling geldt niet toegestaan
Incidentele bebouwing
Indien enigszins mogelijk
Bijzondere objecten categorie II**,
Indien enigszins mogelijk
recreatieterreinen en industrieter-
vermijden
Toegestaan
vermijden Toegestaan onder voorwaarden
reinen Andere ruimtelijke ontwikkelingen
Indien enigszins mogelijk
In het algemeen toegestaan. Binnen de
van bescheiden omvang (bijvoor-
vermijden
veiligheidsafstand die voor deze ont-
beeld kleinere infrastructuurwerken)
wikkeling geldt niet toegestaan.
*
Onder categorie I-objecten vallen gebouwen als bejaarden- en verpleegtehuizen, scholen, winkelcentra, hotels en kantoorgebouwen (bestemd voor meer dan 50 personen), objecten met een hoge infrastructurele waarde en objecten die door secundaire effecten (bijvoorbeeld explosie) gevaar opleveren. ** Categorie II-objecten zijn gebouwen als sporthallen, zwembaden, weidewinkels, hotels, kantoren en industrie, voor zover niet vallend onder categorie I.
Hoofdstuk 4
49
In het structuurschema wordt de buisleidingenstrook langs de westzijde van Roosendaal aangemerkt als buisleidingenstraat, wat betekent dat de strook primair bestemd is en ingericht voor het leggen en onderhouden van buisleidingen, waarbij als regel grondverwerving en uitvoering van kunstwerken noodzakelijk is. Buisleidingenstroken kunnen in principe ook voor andere doeleinden worden gebruikt. Binnen een zone van 180 meter aan weerszijden van de buisleidingenstrook, de toetsingszone, dient door lagere overheden zorgvuldig met eventuele planologische ontwikkelingen te worden omgegaan. Binnen deze toetsingszone wordt de veiligheidszone onderscheiden, bestaande uit een strook van 55 meter aan weerszijden van de buisleidingenstraat. In deze veiligheidszone en in de leidingenstraat zelf gelden de voorwaarden voor het grondgebruik, zoals weergegeven in onderstaande tabel. De regels m.b.t. het gebruik van de gronden in de omgeving van de buisleidingstrook zijn in dit bestemmingsplan toegepast. Waterhuishouding De ‘Vierde Nota Waterhuishouding’ (Ministerie V&W, september 1997) beschrijft de hoofdlijnen van het rijksbeleid voor de waterhuishouding. Hoofddoelstelling van het beleid is "het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het instandhouden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd". Voor de verschillende watersystemen, zoals stedelijk waterbeheer, is specifiek beleid ontwikkeld. Verder wordt nadere aandacht geschonken aan enkele onderwerpen, zogenaamde thema's, waaronder terugdringen van verdroging, reductie van emissies van diffusie bronnen en waterbodemsanering. In dit bestemmingsplan heeft het aspect water als onderdeel van duurzaamheid een belangrijk plaats gekregen (zie ook hoofdstuk 8).
4.3 Relevant beleid op provinciaal en regionaal niveau In het Ruimtelijk ontwikkelingsperspectief West-Brabant van de provincie NoordBrabant uit 1993 en het ‘Onderzoek naar de mogelijkheden in West-Brabant voor grootschalige terreinen met specifieke vestigingsvoorwaarden’ zijn de provinciale ambities voor het bedrijventerrein Borchwerf II neergelegd. Drie locaties in WestBrabant zijn aangewezen om te voorzien in de bovenregionale vraag naar bedrijventerrein: Borchwerf II voor grotere, snelweggebonden kavels, Auvergnepolder voor kavels aan overig vaarwater en Uitbreiding Moerdijk (‘Moerdijkse Hoek’) voor milieuhinderlijke bedrijvigheid c.q. kavels aan diep vaarwater. In de provinciale notitie ‘Op Maat’ d.d. 1998 is in aansluiting hierop aangegeven dat Borchwerf II kan worden benut voor grootschalige, arbeidsintensieve bedrijvigheid en de transporten distributiesector.
50
Deel B - Verantwoording
Streekplan Het Streekplan zoals dat in februari 2002 door Provinciale Staten van Noord-Brabant is vastgesteld, formuleert het provinciale beleid voor de toekomst. Dit beleid is er op gericht om overgrote deel van de groei van bedrijventerreinen in de stedelijke regio’s te laten plaats vinden. Het gebied in en rondom Roosendaal wordt in samenhang met Bergen op Zoom in het Streekplan aangemerkt als een stedelijke regio. Op kaart zijn de grenzen van deze regio vastgelegd; de locatie Borchwerf II valt volledig binnen deze grenzen. In het Streekplan Noord-Brabant 2002 ‘Brabant in balans’ is een visie opgenomen op de ruimtelijke ontwikkeling van de provincie tot 2020 en bevat de hoofdlijnen voor het provinciaal ruimtelijk beleid voor de periode tot 2012. Om de realisatie van dit ruimtelijk toekomstbeeld dichterbij te brengen heeft de provincie een ontwikkelingsprogramma opgesteld met concrete maatregelen/activiteiten. Dit ontwikkelingsprogramma heeft een tweejaarlijks voortschrijdend karakter. In haar beleid streeft de provincie er naar om de economische, ecologische en sociaal-culturele kwaliteiten meer met elkaar in balans te brengen, zodat het voor iedereen prettig wonen, werken en recreëren is in Noord-Brabant. Het hoofddoel van het Ontwerp-Streekplan is daarom: “zorgvuldiger omgaan met de Brabantse ruimte”. Om dit hoofddoel te bereiken heeft de provincie vijf leidende principes voor het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2020 geformuleerd. 1. Meer aandacht voor de onderste lagen: Gebiedsspecifieke kwaliteiten en karakteristieken moeten als uitgangspunt genomen worden bij planontwikkeling, hierdoor wordt de bestaande diversiteit en contrastrijkheid gekoesterd en versterkt. Om dit te bereiken hanteert de provincie bij de beoordeling, initiëring en ondersteuning van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in Brabant de lagenbenadering. De onderste twee lagen moeten meer sturend zijn voor de ruimtelijke ontwikkeling, de derde laag die bestaat uit het ruimtegebruik voor de functies wonen, werken, landbouw en recreatie. De onderste laag wordt gevormd door het watersysteem, de bodemtypologie en de geomorfologie en de hiermee samenhangende natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische (landschaps)waarden. In deze laag is bijvoorbeeld het behoud en versterking van een robuust water- en bodemsysteem van belang; een watertoets wordt verplicht voor alle nieuwe ruimtelijke plannen. Bij het thema natuur staat verbetering van de ecologische kwaliteit en verhoging van de belevingswaarde centraal. De tussenlaag omvat de infrastructuur. Hierbij staat het intensiveren van de gebruiksmogelijkheden centraal, wat noodzakelijk is om in de groeiende mobiliteitsbehoefte te voorzien en daarnaast om Brabant bereikbaar en leefbaar te houden. Flexibiliteit voor de toekomst vraagt om een terughoudend bouwbeleid voor zones langs belangrijke hoofdinfrastructuur. Daarnaast streeft de provincie
Hoofdstuk 4
51
2.
3.
4.
5.
ernaar om de bestaande infrastructuur op orde te brengen. Gebruik van openbaar vervoer en fietsgebruik wordt gestimuleerd De grote steden moeten optimaal aangesloten zijn op het (internationale) net van hogesnelheidstreinen. Voor de verbetering van de interne bereikbaarheid wordt de ontwikkeling van het Brabantspoor nagestreefd, waarop het hoogwaardig vervoer in de steden en stedelijke regio’s moet aansluiten. Goederenvervoer moet zoveel mogelijk over spoor en water plaatsvinden. Zuinig ruimtegebruik Er moet optimaal gebruik gemaakt worden van de mogelijkheden van de bestaande bebouwde ruimte. Wanneer er sprake is van nieuw stedelijk ruimtebeslag dan moet dit gepaard gaan met een kwaliteitsverhoging van het buitengebied elders (rood-met-groen). Het gebruik van de ruimte kan geïntensiveerd worden door een zo compact mogelijke bebouwingswijze, zowel in de hoogte als de diepte. Concentratie van verstedelijking: inbreiden, herstructureren en intensiveren Ten aanzien van het verstedelijkingsbeleid is concentratie het centrale uitgangspunt. Hierdoor behouden de steden voldoende draagvlak en wordt tegelijkertijd het dichtslibben van het landelijk gebied tegengegaan. Daarnaast kan door concentratie sociale samenhang gestimuleerd worden en sociale uitsluiting voorkomen. Het overgrote deel van de woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen en infrastructuur moet plaatsvinden in vijf stedelijke regio’s (Bergen op Zoom-Breda, Breda-Tilburg, Waalwijk-’s-Hertogenbosch-Oss (Waalboss), Eindhoven-Helmond en Uden-Veghel) welke zich ontwikkelen tot complete stedelijke gebieden: ze moeten een aantrekkelijk, in verschillende dichtheden vormgegeven woon-, werk- en leefmilieu kunnen bieden. Binnen deze regio’s liggen groene buffers, landschapsecologische zones. Voor de vijf stedelijke regio’s moeten uitwerkingsplannen opgesteld worden en voor de elf landelijke regio’s thematische uitwerkingsplannen voor de verdeling van wonen en werken. Dit zijn de zogenaamde ‘majeure uitwerkingen’ en deze maken onderdeel uit van het Ontwikkelingsprogramma. Zonering van het buitengebied Het buitengebied blijft in hoofdzaak bestemd voor landbouw, natuur en recreatie. Om de drie functies maximaal tot hun recht te laten komen is het buitengebied gezoneerd in een groene hoofdstructuur (GHS) waar de natuurfunctie voorop staat en een agrarische hoofdstructuur (AHS) waar de instandhouding en versterking van de landbouw voorop staan. Grensoverschrijdend denken en handelen Internationale- en provinciale grenzen mogen geen belemmering vormen voor beleid op het gebied van waterhuishouding, natuur, infrastructuur, verkeer en vervoer en bedrijvigheid. Regionale- en intergemeentelijke afstemming wordt gestimuleerd.
52
Deel B - Verantwoording
Enkele bijzondere aspecten/aandachtspunten: Naast de vijf hoofdprincipes voor het ruimtelijk beleid benadrukt de provincie een aantal bijzondere aspecten, zoals: • duurzamer inrichten van bedrijventerreinen; • ruimte-voor-ruimte-beleid: met als streven dat de ruimtelijke kwaliteit verbetert door de bouw van woningen op passende locaties toe te staan in ruil voor sloop van agrarische bedrijfsgebouwen die in gebruik zijn of waren voor intensieve veehouderij; de provincie wil regeling verbreden naar kassen en leegstaande stallen van andere bedrijven; • bevorderen energiebesparende maatregelen en opwekken duurzame energie. Het plangebied van Borchwerf II valt binnen de stedelijke regio Bergen op Zoom Breda. Verder is het plangebied aangegeven als onderdeel van de Agrarische Hoofdstructuur-overig (AHS-overig). De aanwezige beplanting langs de Gastelse Dijk-Zuid is aangegeven als Groene Hoofdstructuur–natuur en ter hoogte van het plangebied is de westelijke oever van de Nieuwe Roosendaalsche Vliet eveneens aangegeven als GHS-natuur (ecologische verbindingszone). De Noordoost Tangent is als “provinciale/stadsgewestelijke gebiedsontsluitingsweg in de studie” op de plankaart van het streekplan opgenomen. Tenslotte kan nog de aanduiding van de “studie goederenspoorverbinding Rotterdam-Antwerpen” die dwars door het plangebied van Borchwerf II loopt, worden genoemd. In dit bestemmingsplan zijn de beleidslijnen uit het Streekplan toegepast en verder uitgewekt, in het bijzonder waar het gaat om punt 1 (aandacht voor de onderste lagen en dan met name het watersysteem). Milieubeleidsplan De hoofddoelstelling van het provinciale milieubeleid, zoals verwoord in het provinciaal Milieubeleidsplan 2000-2004, is het bevorderen van een duurzame ontwikkeling. Belangrijk begrip daarbij is “ontkoppeling”: een gezonde economische ontwikkeling onder gelijktijdige afname van de milieudruk. Voor industrie is de opgave om een duurzame economische ontwikkeling tot stand te brengen waarbij ontkoppeling centraal staat. Voor de planperiode is daarnaast nog een aantal accenten benoemd, zoals Eco-efficiënt produceren, emissiereductie Nox, preventie en hergebruik afval en geluidhinder. Verder zal er een nieuwe behoefteraming voor bedrijventerreinen worden gemaakt op basis van een evenwichtige afweging van economische, ruimtelijke en milieubelangen. Ecologische Hoofdstructuur De nadere uitwerking van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is voor West Brabant verwoord in de zogenaamde ‘WEB-visie’ (Provincie Noord-Brabant, mei 1997). In het studiegebied is De Ever aangewezen als bos- en natuurgebied van terreinbeherende instanties, net als een deel van de Rietsloot, De Riet en gebieden langs de Gas-
Hoofdstuk 4
53
telsedijk-Zuid. Het bosperceel langs de Oude Roosendaalsche Baan maakt deel uit van overig bos- en natuurgebied. De Nieuwe Roosendaalsche Vliet en de Laaikreek zijn aangewezen als ecologische verbindingszone. De hogere zandgronden ten zuiden en oosten van Roosendaal vormen onderdeel van de (te ontwikkelen of te versterken) ecologische verbinding tussen gebieden in België en het laagveen- en kleiveengebied van de Krammer/het Volkerak nabij Bergen op Zoom. De ontwikkeling van het bedrijventerrein staat een invulling van de ecologische hoofdstructuur in de aangrenzende delen van het plangebied niet in de weg. Integendeel: door ontwikkeling van het bedrijventerrein komen middelen beschikbaar die een daadwerkelijke invulling van de ecologische hoofdstructuur mogelijk zullen maken. Waterhuishoudingsplan In het provinciaal ‘Waterhuishoudingsplan 2, Samen werken aan water’ (Provincie Noord-Brabant, sept. 1998) zijn de hoofdlijnen van het waterbeleid voor de periode 1998-2002 vastgelegd. Hoofddoel is het bereiken en in standhouden van watersystemen, die ruimte bieden aan een gezond leefmilieu voor mens, dier en plant. De basis voor het waterbeleid wordt gevormd door een vijftal onderscheiden waterhuishoudkundige functies, gebruiksvormen van bodem en water waarvoor bepaalde doelstellingen gelden. Het plangebied valt binnen de functie "Water voor de Agrarische Hoofdstructuur". Binnen deze functie is het beleid gericht op het behoud en het scheppen van de waterhuishoudkundige voorwaarden die nodig zijn voor een duurzame en concurrerende landbouw. De in het plangebied voorkomende oppervlaktewateren zijn aangeduid als "overige wateren", met uitzondering van de Nieuwe Roosendaalsche Vliet die is aangewezen als deelfunctie "Ecologische verbindingszone". Het bosperceel bij de Oude Roosendaalse Baan heeft de deelfunctie "Water voor de overige Groene Hoofdstructuur". De waterlopen zijn als belangrijk onderdeel meegenomen in de uitwerking van de component water in duurzaamheid. De gemeente Roosendaal valt onder het Waterschap het Scheldekwartier. Het beleid van het waterschap is gericht op: • gebruik van waterhuishoudkundige systemen; • inrichting en beheer; • het beschermen van oppervlaktewater tegen verontreiniging. In de periode 1992-2010 volgt inrichting en beheer door het waterschap van de watergangen met de functie waternatuur, c.q. ecologische verbindingszone. Dit geschiedt mede door het aankopen van een strook grond met een breedte van 5 tot 10 meter of door het afsluiten van beheersovereenkomsten. Verkeers- en Vervoersplan Het verkeers- en vervoersbeleid van de provincie Noord-Brabant staat in het in 1998 vastgestelde Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan Noord-Brabant, Mobiel blijven!
54
Deel B - Verantwoording
(Provincie Noord-Brabant, 1998). Uitgangspunt van het PVVP is het voorzien in een verstandige groei van de mobiliteit. De hoofddoelstelling van het PVVP is het verbeteren van de bereikbaarheid en leefbaarheid in Noord-Brabant. De provincie richt zich voor het bereiken van de doelstellingen op: - het zodanig ordenen van activiteiten (wonen, werken, recreëren) dat onnodige verplaatsingen zoveel mogelijk worden voorkomen en dat optimale kansen worden geschapen voor het gebruik van collectief vervoer en de fiets; - het stimuleren van alternatieve vormen van personenvervoer (fiets, collectief vervoer); - het beter benutten van de schaarse infrastructuur en het anders organiseren van mobiliteit (vervoermanagement, carpoolen, autodaten); - het stimuleren van technologische en vernieuwende toepassingen in het personen- en goederenvervoer; - het stimuleren van alternatieve vormen van goederenvervoer (door de buis, over het water en de rail); - indien noodzakelijk, een selectieve uitbreiding van weginfrastructuur (doelgroepstroken, extra rijstroken, ontbrekende schakels). In het PVVP wordt een onderscheid gemaakt in een hoofdwegennet en een onderliggend wegennet. Het hoofdwegennet zorgt voor rechtstreekse verbindingen tussen de belangrijkste economische en bestuurlijke centra. Het heeft een zogenaamde stroomfunctie. Het onderliggende wegennet zorgt voor de ontsluiting van het landelijk gebied. Het is, op grond van het concept "duurzaam veilig", opgebouwd uit gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen. De hiërarchische opbouw van het wegennet in het plangebied is in deze visie als volgt: de A17 en A58 zijn zogenaamde overige hoofdwegen met een stroomfunctie en de PW303 (Roosendaalse Baan/Gastelseweg) is een zogenaamde gebiedsontsluitingsweg. Alle overige wegen buiten de bebouwde kom zijn in het PVVP zogenaamde erftoegangswegen. Door het plangebied loopt een deel van het primair fietsnetwerk dat is opgenomen in het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan. Het betreft de Roosendaalsebaan en de Gastelseweg. In het PVVP wordt voor het openbaar vervoer voor het plangebied onderscheid gemaakt in een verbindende- en een ontsluitende buslijn. Beide lijnen lopen over de Roosendaalsebaan en de Gastelseweg. Het RVVP is als beleidskader uitgangspunt geweest bij het opstellen van de plannen voor Borchwerf II, bijvoorbeeld als het gaat om de fiets als alternatieve vorm van woon-werkverkeer en een selectieve uitbreiding van de weginfrastructuur. Meerjarenprogramma De studie naar de Noordoost Tangent is opgenomen in het ‘Meerjarenprogramma verkeer, vervoer en infrastructuur 2000-2004’ (Provincie Noord-Brabant, 1999). In
Hoofdstuk 4
55
hetzelfde Meerjarenprogramma wordt de in het plangebied liggende op-/afrit van de A17 bij Oud-Gastel genoemd als project in de Verkenningsfase. De analyse van de ongevallen over de jaren 1995-1997 geeft de noodzaak tot nader onderzoek aan. Op basis van de verkenning is het project inmiddels als planstudie aangemerkt. In de planstudie worden oplossingsvarianten door de provincie bestudeerd. De Noordoost Tangent ligt buiten het plangebied, maar levert wel een bijdrage aan de bereikbaarheid van het bedrijventerrein Borchwerf II.
4.4 Relevant beleid op lokaal niveau In het provinciaal beleid neemt het begrip 'ruimtelijke kwaliteit' een centrale plaats in. Bij de ontwikkelingsmogelijkheden voor het stedelijk en landelijk gebied dient de ruimtelijke kwaliteit richtinggevend te worden. Op provinciaal niveau betekent dit het versterken van de stedelijke structuur, het behoud van de openheid op de overgang van zand naar klei en ontwikkeling van de GHS. Op gemeentelijk niveau betekent dit versterking van de kernen en vermindering van de druk op het buitengebied. Ruimtelijke kwaliteit kan bevorderd worden door versterking van de stedelijke en landschappelijke structuur, efficiënt stedelijk ruimtegebruik en het op gelijkwaardige wijze betrekken van relevante beleidsdoelen, waaronder water, milieu, mobiliteit, economie en cultuurhistorie. Vigerende bestemmingsplannen In het ‘Bestemmingsplan Buitengebied Roosendaal en Nispen’ (Pouderoyen Compagnons, juni 1994, goedgekeurd door GS 2001 (behoudens enkele onderdelen)) van de gemeente Roosendaal worden binnen het plangebied de volgende bestemmingen onderscheiden: • agrarische bouwblokken; • burgerwoningen; • niet-agrarische bedrijven; • bos/natuurgebied (direct ten zuiden van de Gastelse Dijk-Zuid); • waterlopen; • leidingen (buisleidingenstrook) en drukpersriolering; • hoogspanningsleiding; • lokale verbindingswegen (Vlietweg, Madenstraat, Vaartkant, Lagestraat); • voorzieningen van openbare nut; • niet-agrarische bedrijven; • spoorbaan. Op de streefbeeldkaart van het bestemmingsplan is het deel van het plangebied ten zuiden van de weg Vaartkant en het deel van het plangebied gelegen tussen de buisleidingenstraat en de A17 aangegeven als stadsrandgebied. In dit gebied is de hoofdfunctie landbouw, zij het dat door de directe nabijheid van stedelijk gebied de
56
Deel B - Verantwoording
ontwikkelingsmogelijkheden hiervoor beperkt zijn. Voorts wordt gestreefd naar een uitbreiding van mogelijkheden voor recreatief gebruik. Het deel van het plangebied ten westen van de buisleidingenstraat heeft het streefbeeld agrarisch ontwikkelingsgebied. In dit gebied worden ontwikkelingen van de landbouw gestimuleerd door vestigingsmogelijkheden, met dien verstande dat de lokaal aanwezige bos/natuurgebieden beschermd worden en gestreefd wordt naar een onderlinge ecologische verbinding. Langs en ter plaatse van de Nieuwe Roosendaalsche Vliet, direct ten zuiden van de buisleidingenstraat en ter plaatse van de Bakkersberg zijn groene lobben als streefbeeld aangegeven. Voor deze groene lobben is in de voorschriften opgenomen dat bij nieuwvestiging van bedrijven en bij vormverandering en vergroting van agrarische bouwblokken rekening dient te worden gehouden met een bebouwingsvrije zone van een strook van 50 meter. De in het ‘bestemmingsplan buitengebied’ beoogde groene aankleding van het gebied wordt in het onderhavige bestemmingsplan voor het nieuwe bedrijventerrein Borchwerf II gerespecteerd en uitgewerkt. Verkeers- en Vervoersplan Het ‘Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan 1995’ (Gemeente Roosendaal en Nispen, 1995) van de gemeente Roosendaal vormt de leidraad voor de beeldvorming met betrekking tot de (toekomstige) situatie op het gebied van verkeer en vervoer in de gemeente Roosendaal. Op stedelijk niveau spelen de begrippen leefbaarheid en bereikbaarheid een belangrijke rol in het verkeers- en vervoersbeleid. In het nieuw op te stellen gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan van de gemeente Roosendaal zal tevens het begrip mobiliteit nadrukkelijk aan de orde worden gesteld. Het wegennet in en rond Roosendaal bestaat uit de volgende verkeersinfrastructuur: rijkswegen, stedelijk hoofdwegennet (met daarbinnen de ring en het parkeercircuit) en de overige gebieden. Het wensbeeld van de autostructuur is geënt op de toekomstige ontwikkeling van de stad Roosendaal. Deze ontwikkeling is vastgelegd in het rapport ‘Ruimtelijke Ontwikkeling Strategie 2030’ (Zandvoort Ordening & Advies, 1998). Hierin stelt de gemeente Roosendaal dat de A58 een aantal problemen met betrekking tot de wenselijk geachte ontwikkelingen in Roosendaal veroorzaakt (relaties binnen de stad en herstructurering en ontwikkeling woonlocatie Weihoek). Als oplossing wordt geopteerd voor de uitplaatsing van de A58 door de aanleg van de zogenaamde Noordoost Tangent als nieuw verbindingstracé tussen de A58 en de A17. Het verkeer tussen Rotterdam, Zeeland en Breda gaat dan over de Noordoost Tangent en niet meer door de stad. Na aanleg van gelijkvloerse kruisingen zal de relatie tussen de binnenstad en de woonwijken aanzienlijk verbeteren. In dit plan is de status van de A58 teruggebracht tot die van stedelijke hoofdweg. De aansluiting van de toekomstige Noordoost Tangent aan de A17 ligt noordelijk van Borchwerf. Hierdoor wordt de bereikbaarheid van Borchwerf en Majoppeveld gegarandeerd, zonder het bestaande stedelijke gebied te belasten (met name Kalsdonk).
Hoofdstuk 4
57
De ontsluiting van Borchwerf II is dusdanig opgesteld dat het past binnen de beleidscontouren van dit verkeer- en vervoersplan. Milieubeleidsplan De gemeente Halderberge stelt in het ‘Milieubeleidsplan 1998-2002’ (Gemeente Halderberge, 1998) dat duurzame ontwikkeling het uitgangspunt is voor het gemeentelijk milieubeleid. Wat betekent dat het beleid er op gericht is in de behoeften van de huidige generatie te voorzien, zonder daarmee voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om in hun behoeften te voorzien. Voor de ontwikkeling van grotere nieuwe bouwlocaties en dan ook met name voor Borchwerf II, wordt een integrale aanpak van duurzaam bouwen voorgestaan. In het ‘Bestemmingsplan Halderberge-West’ (Adviesbureau Cuijpers, februari 2000) worden voor het plangebied de volgende hoofdbestemmingen onderscheiden: - natuurgebied: ten zuiden van de Gastelse Dijk-zuid (tot gemeentegrens); - agrarisch gebied met landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden: ten westen van de buisleidingenstraat en ten westen van de Roosendaalsebaan tussen de Overesselijkse straat en Opperstraat. Laatstgenoemd gebied is tevens aangegeven als gebied met landschappelijke samenhang; - agrarisch gebied: grootste deel van het plangebied. Als medebestemmingen zijn in het plangebied landschapselement, wonen, verkeersdoeleinden en waterstaatkundige doeleinden opgenomen. Verder worden in het bestemmingsplan ontwikkelingen onderscheiden. Het gebied ten oosten van de buisleidingenstraat is in het kader van deze ontwikkelingen aangeduid als "uitwerkingsgebied plattelandsontwikkeling". De Riet is als ecologische verbindingszone aangegeven en de gebieden rondom de Jagersweg-Zuid en de Opperstraat zijn aangeduid als (half-open) linten met een menging van functies. De duurzame ontwikkeling die in het genoemde plan wordt uitgedragen, is leidraad geweest voor de planvorming van Borchwerf II. Masterplan In het ‘Masterplan Borchwerf II’ (Grontmij, Advies & Techniek, december 1999) zijn de contouren voor de ontwikkeling van Borchwerf II geschetst. In het masterplan is de integrale gebiedsvisie voor het zoekgebied voor Borchwerf II neergelegd. Daarnaast wordt ingegaan op de haalbaarheid van de voorgestelde ontwikkelingen wat betreft grondverwerving financiering, communicatie juridisch procedureel traject en tijdspad. In het masterplan wordt gesteld dat voor de plantontwikkeling een duurzaam bedrijventerrein uitgangspunt is: een goed functionerend bedrijventerrein waarbij recht wordt gedaan aan de aanwezige kwaliteiten in het zoekgebied (inpassing en versterking van de aanwezige ecologische structuren).
Hoofdstuk 4
59
Voor Borchwerf II zijn structuurdragers en velden onderscheiden. De ligging van de structuurdragers is het ordenend principe op Borchwerf II en leidt tot een segmentering en zonering. Zo zijn de gebieden die geschikt zijn voor hoogwaardige bedrijvigheid ('zichtlocaties') gesitueerd in smalle zones parallel aan de noordzuidgerichte A17 en op termijn aan de Noordoost Tangent. In totaal zijn zeven velden onderscheiden (velden A t/m G). De secundaire zoekgebieden ten noordwesten van de Gastelsedijk-Zuid en ten zuidwesten van de Nieuwe Roosendaalsche Vliet komen niet in aanmerking voor ontwikkeling van bedrijventerrein. Op basis van ruimtelijke, functionele financiële en bestuurlijke overwegingen is voor de start gekozen voor een gelijktijdige ontwikkeling van de velden C en D. Na ontwikkeling van deze velden zal gefaseerd ontwikkeling van de velden A en B plaatsvinden. Mogelijkheden voor de inpassing van de woonfunctie in de velden C en F zullen in het MER nader worden onderzocht. De velden E en G zijn als reserveringslocatie opgenomen. Structuurvisieplus In de ‘Structuurvisie Plus 2000 (BRO, februari 2001, vastgesteld op 27 september 2001) is voor de gemeente Halderberge de gewenste toekomstige ruimtelijke hoofdstructuur aangegeven. Op de strategiekaart is het plangebied aangeduid als "gericht op landschappelijk inpassen bedrijvigheid". Een deel van het plangebied, te weten de Turfvaart en omgeving, maakt onderdeel uit van een te ontwikkelen ecologische verbindingszone, die het bestaande en uit te breiden natuurgebied ten westen van Oudenbosch, het Gastels Laag, moet verbinden met de (uit te breiden) natuurgebieden langs het Mark-Vlietkanaal. De structuurvisie stelt de kwaliteit van het bedrijventerrein er, vanuit het oogpunt van duurzaamheid, baat heeft bij een zorgvuldige inpassing in het landschap. De ontwikkeling van Borchwerf II en de wijze waarop dit terrein ingepast wordt in de bestaande situatie is conform de idee van de genoemde visie. Ruimtelijke Ontwikkelingsstrategie’ Ook de gemeente Roosendaal heeft in haar ‘Ruimtelijke Ontwikkelingsstrategie’ (ROS 2030) voorzien in de gezamenlijke ontwikkeling van dit terrein. Borchwerf II gaat voorzien in de opvang van (een deel van) de lokale behoefte van Roosendaal. De strategische situering van Roosendaal in de noord-zuid corridor tussen de wereldhavens Rotterdam en Antwerpen en op de oost-west corridor van de Brabantse stedenrij biedt mogelijkheden voor met name aan transport gekoppelde activiteiten, bijvoorbeeld Value Added Logistics (VAL). Meer recent is in ‘Het economisch profiel van de gemeente Roosendaal’, een verkenning naar de economische pijlers van Roosendaal gesteld dat de gemeente Roosendaal het grootste economische potentieel heeft van de regio door haar centrale ligging (regionale koopstad), congestievrije bereikbaarheid en bedrijventerreinontwikkeling. Hoofddoelstelling van het economische beleidsplan is ‘het stimuleren van economische en werkgelegenheidsgroei binnen de context van de positie
Hoofdstuk 4
61
en ontwikkelingen in de regio West-Brabant enerzijds en de ruimtelijke mogelijkheden van Roosendaal anderzijds’. De economische en werkgelegenheidsontwikkeling in Roosendaal is gunstig: in de afgelopen jaren is duidelijk sprake geweest van groei, zowel als gevolg van de eigen dynamiek van het in Roosendaal gevestigde bedrijfsleven als van nieuwe (groot- en kleinschalige) vestigingen. Als gevolg van deze ontwikkelingen is het noodzakelijk de ontwikkeling van nieuwe bedrijfsvestiginglocaties voort te zetten, waarbij Borchwerf II en Majoppeveld als uitbreidingslocaties in beeld zijn. In de StructuurvisiePlus Bergen op Zoom-Roosendaal (2001) geeft de plankaart een mogelijk toekomstbeeld van de topografische kaart van de gemeente Roosendaal en Bergen op Zoom in 2030. Het gaat hierbij om streefbeelden. Het plangebied van Borchwerf II is als bedrijventerrein aangegeven, als onderdeel van de compacte stad. Borchwerf II wordt aan de oostzijde begrensd door de toekomstige Noordoost Tangent. Het gebied tussen de spoorlijn Rotterdam-Roosendaal en de spoorlijn BredaRoosendaal is aangegeven als parklandschap.
4.5 Ruimtebehoefte Ten behoeve van het Masterplan is de behoefte aan bedrijventerreinen uitgebreid onderzocht in het ‘Marktonderzoek ontwikkelingsmogelijkheden Borchwerf II’ (Kolpron Consultants BV, 1999). Uit dit onderzoek blijkt dat wanneer het gemiddelde uitgifteniveau in de periode 1989-1997 in de regio West-Brabant wordt doorgetrokken naar de toekomst, op jaarbasis circa 80 hectare zal worden uitgegeven. In de regio West-Brabant nemen de beide gemeenten voor de periode 1988-1997 een kleine 15% van de totale uitgifte voor hun rekening. In de laatste twee jaren van deze periode was het aandeel van beide gemeenten in de totale West-Brabantse uitgifte ongeveer 20%. In Breda en Etten-Leur zijn recent enkele bedrijventerreinen tot ontwikkeling worden gebracht. Gezien de beperkte omvang (35-45 ha) van deze bedrijventerreinen en de gerichtheid op verplaatsingen en uitbreidingen binnen de gemeenten zullen deze terreinen vooral voorzien in de lokale behoefte. In Bergen op Zoom zal waarschijnlijk op termijn het bedrijventerrein Auvergnepolder worden ontwikkeld. De omvang van dit nieuwe bedrijventerrein is beperkt en is bedoeld voor de opvang van lokale bedrijvigheid (nieuw en verplaatsingen). Verder zijn de mogelijke (uitbreidings)plannen voor Moerdijkse Hoek van belang. De start van de ontwikkeling van dit terrein wordt momenteel ingeschat op 2008/2009. Of deze termijn kan worden gehaald is nog maar de vraag.
62
Deel B - Verantwoording
Op basis van de huidige uitgiftecijfers voor Borchwerf en het feit dat een min of meer vergelijkbare locatie als Moerdijkse Hoek pas op zijn vroegst in 2008 op de markt zal komen, wordt een ruimtebehoefte voorzien van ongeveer 15 hectare per jaar voor de periode 2002-2005. Hierbij is ervan uitgegaan dat het aandeel van de gemeenten Roosendaal en Halderberge in de totale West-Brabantse uitgifte ongeveer 20% zal bedragen. Specifiek voor het nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein Moerdijkse Hoek moet worden vermeld dat Borchwerf II tot het moment van uitgifte op Moerdijkse Hoek een opvangfunctie heeft (PPC-advies Noord-Brabant, 18 juli 2000). Deze door de provincie vastgestelde opvangfunctie is mede – naast de voorwaarde dat het terrein de mogelijkheid moet bieden om grootschalige regionale bedrijven met bijzondere vestigingscondities - voorwaarde voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein Borchwerf II. Ook wordt in de provinciale nota Op Maat aangegeven dat voor de periode tot 2005 een deel van Borchwerf II kan worden bestemd voor de opvang van zware en ook meer grootschalige, arbeidsextensieve bedrijvigheid. Tevens wordt gesteld dat Borchwerf II een opvangfunctie kan vervullen voor het segment distributieparken in Roosendaal en Bergen op Zoom. Het C-bereikbaarheidsprofiel van deze locatie is bij uitstek geschikt voor de opvang van transport & distributiebedrijven. De realisatie van het bedrijventerrein sluit naadloos aan bij de beleidslijnen van het Streekplan Noord Brabant 2002. De behoefte aan bedrijventerreinen is voor de periode 2000-2020 voor de stedelijke regio Bergen op Zoom-Roosendaal berekend op 450 ha bruto; voor de landelijke regio Steenbergen-Halderberge is dit berekend op 100 ha. Naast de reguliere regionale en lokale opvangtaak zal het terrein ook de mogelijkheid moeten bieden om, in ieder geval totdat het bedrijventerrein Moerdijkse Hoek uitgegeven kan worden, een bovenregionale functie te vervullen voor het huisvesten van bedrijven met een grootschalige ruimtebehoefte. In genoemd onderzoek wordt de totale ruimtebehoefte in de eerste fase (tot 2005) geraamd op ca. 15 ha per jaar, daarna (na 2005) op ca. 10 ha per jaar. Borchwerf II omvat ca. 140 ha uitgeefbaar terrein. Op basis van de huidige inzichten betekent dit een uitgifteperiode van zo’n 10 tot 12 jaren. Het uitgifte tempo zal in de eerste jaren van de planontwikkeling misschien zelf nog wat hoger kunnen uitvallen omdat de planontwikkeling vertraging heeft opgelopen, waardoor een beperkte inhaalslag noodzakelijk zal zijn om aan alle wensen van bedrijven te gemoed te kunnen komen.
Hoofdstuk 4
63
4.6 Kantoren Bij de planvorming van Borchwerf II is voorzien dat bedrijven een toenemende behoefte hebben aan kantoorruimte die in bestaande bedrijfshuisvesting niet ondergebracht kan worden of op een efficiëntere wijze met anderen kan worden gedeeld. Een representatief kantoor in de onmiddellijke nabijheid van het bedrijf kan daartoe een passende oplossing bieden. In de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening 2000/2020 ‘Ruimte maken, ruimte delen’5 wordt een nieuw integraal locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen inclusief detailhandel geïntroduceerd. Doelstelling van het nieuwe locatiebeleid is: een zodanige vestiging van bedrijven en voorzieningen waarbij een gedegen afweging gemaakt moet worden tussen economie, bedrijven en voorzieningen waarbij een gedegen afweging gemaakt moet worden tussen economie, bereikbaarheid en leefbaarheid. In het Streekplan Noord Brabant 2002 wordt onderscheid gemaakt in kantoorontwikkeling in stedelijk regio’s en landelijk regio’s. Dit betekent dat in de stedelijk regio’s grootschalige kantoorontwikkelingen en arbeids- en bezoekersintensieve kantooractiviteiten worden geconcentreerd en hierbinnen met name op multimodaal ontsloten knooppunten. In de landelijk regio’s is ruimte voor kleinschalige kantoorontwikkelingen, arbeids- en bezoekersextensieve kantooractiviteiten. De gemeente Roosendaal heeft een kantorennota die dateert uit 1990. Het analysedeel is geactualiseerd in 1997 met de uitvoer van een uitgebreid kantorenmarktonderzoek. Actualisatie van het beleidsdeel is nog niet uitgevoerd, maar op basis van een korte beleidsnotitie en actueel cijfermateriaal is een onderbouwing mogelijk dat er markt is voor kantoren op Borchwerf II. De marktopname De marktopname van kantoorruimte wordt bepaald door de hoeveelheid kantoorruimte, bestaand en nieuwbouw, dat daadwerkelijk verhuurd wordt. De laatste jaren accommodeerden Roosendaal en Bergen op Zoom met name de lokale en regionale kantoorbedrijvigheid. Oosterhout en Etten-Leur profiteerden van de ‘overloop’ van bedrijven die niet in Breda gehuisvest konden worden. Breda blijft een grote rol spelen in de West-Brabantse kantorenmarkt.
5
Door de val van twee achtereenvolgende kabinetten is de parlementaire behandeling en vaststelling van de Vijfde Nota nog niet gebeurd. Op basis van voorstellen uit de Stellingnamebrief Nationaal Ruimtelijk Beleid d.d. 1 november 2002 wil het kabinet de huidige Vijfde Nota en het Tweede Structuurschema Groene Ruimte integreren in de Nota Ruimte (stand van zaken medio april 2003).
64
Deel B - Verantwoording
Opname kantoorruimte per gemeente (> 250 m² bvo) Opname
1996
1997
*06
1998
1999
2000
kantoorruimte Roosendaal Breda Bergen op Zoom Oosterhout
Gemiddeld / jaar 1996-2000
500
1.400
3.250
3.875
2.500
2.300
25.000
26.000
19.000
58.000
40.000
33.600
2.250
0
0
250
500
600
500
775
2.000
10.000
9.000
4.450
5.000
2.500
1.500
2.500
2.400
1.500.000 1.700.000
1.800.000
2.400.000
1.800.000
Etten-Leur
500
Nederland
1.600.000
Het aanbod Het aanbod van kantoorruimte kenmerkt zich in Roosendaal met name door representatieve solitaire en kantoorverzamelgebouwen, deels verspreid over de gemeente. Daarnaast biedt Roosendaal voldoende mogelijkheden voor kantoren gecombineerd met andere functies (productie en logistieke verwerking) op de bedrijventerreinen Majoppeveld en Borchwerf. De vestiging van lokale en kleinschalige kantoren vindt met name plaats in (voormalige) beeldbepalende en/of monumentale woonhuizen en detailhandelspanden in de binnenstad en kantoren aan huis in de woonwijken. In 2000 is het aanbod kantoorruimte in Roosendaal met 3.500 m² toegenomen. Dit betekent een aanzienlijke vermeerdering ten opzichte van de twee voorgaande jaren. Aanbod kantoorruimte (> 250 m² bvo) Opname
1996
1997
1998
1999
2000
kantoorruimte Roosendaal Breda Bergen op Zoom Oosterhout
Gemiddeld / jaar 1996-2000
8.900
8.250
5.500
4.500
8.000
7.000
37.000
27.500
31.000
34.000
37.000
33.300
4.000
500
1.500
1.000
7.000
2.800
600
500
12.000
12.000
8.750
6,750
4.500
2.125
8.750
3.250
5.100
2.050.000 1.950.000
2.550.000
2.400.000
2.270.000
Etten-Leur
6.750
Nederland
2.400.000
Opname versus aanbod Roosendaal kan met het gemiddelde aanbod goed voorzien in de te verwachten opname (vanuit de lokale markt). Voor de opvang van de regionale behoefte heeft Roosendaal momenteel binnen het aanbod een aantal nieuwe locaties geselecteerd met een positief ontwikkelingsperspectief ten aanzien van kantoren met een grotere omvang. 6
Bronnen: - DTZ Zadelhoff Research, Vastgoedmarkt Archief, FGH Bank N.V. en Property nl Marktresearch, bewerking BRO *1 m² bvo: het totale aantal vierkante meter vloeroppervlakte exclusief eventuele inpandige parkeervoorzieningen
Hoofdstuk 4
65
Gemiddeld aanbod versus gemiddelde opname (m² bvo) Aanbod vs opname
Roosendaal Breda Bergen op Zoom
7
Gemiddeld aanbod per
Gemiddelde opname
jaar 1996-2000
per jaar 1996-2000
Jaren
7.000
2.300
3
33.300
33.600
1
2.800
600
4,5
Oosterhout
6.750
4.450
1,5
Etten-Leur
5.100
2.400
2
In de periode 1999-2009 is de prognose gesteld dat de regionale kantoorbehoefte in West-Brabant in de minimale variant met 26% en in de maximale variant 37% toeneemt (Bron: Nyfer (sociaal-economsich onderzoeksinstituut). Vergeleken met het Nederlandse groeicijfer (min. 16% max. 25%) is in West-Brabant een bovengemiddelde groei te verwachten. Deze geschetste toename van de regionale kantoorbehoefte richt zich met name op kantoren in het midden en het grootschalige segment. De bovengemiddelde groei is met name in Breda en op andere verkeerskundige knooppunten te verwachten. Aangezien Breda prioriteit geeft aan de herontwikkeling van de stationslocaties, dreigt voor de toekomst in de regio een situatie te ontstaan van onvoldoende geschikt aanbod in het midden en het grootschalige segment op meer snelweggeoriënteerde locaties. Hiervan kunnen andere Westbrabantse steden gaan profiteren. In Roosendaal is er bijvoorbeeld een ontwikkeling gepland nabij de A17 (Districentrum) van circa 14.000 m² bvo, die (ook) in deze regionale behoefte kan gaan voorzien. Daarnaast zal de lokale vraag naar kantoorruimte autonoom blijven groeien, waarbij de locaties binnen de bestaande gemeentegrenzen moeten liggen. Voor de Roosendaalse situatie geldt dat gezien de totale omvang van geplande en potentiële kantoorruimte een gefaseerd ontwikkelingsbeeld wordt voorgestaan. Gezien de vraag vanuit de markt, geniet een vrij snelle ontwikkeling van de potentiele snelweglocaties en locaties aan de invalswegen de voorkeur In de beleidsnotitie wordt onderscheid gemaakt naar een vier kantorenlocaties: 1. Stationslocatie; 2. Binnenstadlocatie; 3. Snelweglocaties; 4. Invalswegen. Borchwerf II valt onder snelweglocaties en wordt genoemd als potentiële locatie. Als doelgroep voor de locatie worden genoemd: bedrijven, organisaties en instellingen 7
Bronnen: - DTZ Zadelhoff Research, Vastgoedmarkt Archief, FGH Bank N.V. en Property nl Marktresearch, bewerking BRO
66
Deel B - Verantwoording
met een relatief lage arbeidsintensiteit, een matige bezoekers intensiteit en een grote autoafhankelijkheid. De beleidslijn vestigingsmogelijkheden is als volgt: - Vestiging van (middel)grote (boven)lokale kantoren; - Vestiging in een hoogwaardig markant solitair kantoor, kantoorverzamelgebouw of wellicht een kantoor gecombineerd met andere (commerciële/productieve) functies.
4.7 Vigerende bestemmingsplannen De vigerende plannen zijn: Naam
Datum vaststelling
Datum goedkeuring GS
Roosendaal Bestemmingsplan Buitengebied 21 december 2000
17-07-2001 (gedeeltelijk goedkeuring
Roosendaal-Nispen
onthouden)(onderliggende plan Buitengebied 1975 door raad goedgekeurd op 29-01-1976 en door Gedeputeerde Staten op 16-02-1977. Het KB dateert van 27-05-1981).
Halderberge Bestemmingsplan Buitengebied 8 december 1983
28 november 1984,
Reparatieplan Buitengebied
4 december 1995
KB 10 april 1986 nr. 5 27 mei 1995
Bestemmingsplan Buitengebied 28 september 2000
20 maart 2001
Halderberge-West
(gedeeltelijk goedkeuring onthouden) KB 6 november 2002
Hoofdstuk 4
67
68
Deel B - Verantwoording
5.
BESTAANDE FUNCTIES
5.1 Inleiding In dit hoofdstuk worden de huidige functies in het plangebied beschreven. Daarbij wordt tevens vermeld in welke mate er een verandering zal optreden, als gevolg van de aanleg van het bedrijventerrein.
5.2 Landbouw Het plangebied is in hoofdzaak in agrarisch gebruik. Hierbij is een onderscheid te maken in gras- of weiland, akkerbouw, vollegrondstuinbouw en boomkwekerijen. NS Railinfrabeheer geeft in het aspectrapport Landbouw (beschrijving huidige situatie en zelfstandige ontwikkeling) ten behoeve van de Trajectnota/MER voor de verbinding Roosendaal-Antwerpen het type landbouwbedrijf in het studiegebied weer. Voor het plangebied voor Borchwerf II zijn in totaal 11 agrarische bedrijven aangegeven, te weten: • Vlietweg: 1 akkerbouwbedrijf; • Jagersweg-Noord: 1 akkerbouwbedrijf; • Jagersweg-Zuid: 3 veeteeltbedrijven, 1 akkerbouwbedrijf en 1 'overig' landbouwbedrijf; • Overesselijksestraat: 4 veeteeltbedrijven. Toekomstige situatie: Het agrarisch gebruik van de gronden wordt binnen de planperiode beëindigd; de bedrijfsgebouwen worden in de meeste gevallen geamoveerd om plaats te maken voor het bedrijventerrein. Uitzondering op deze regel zijn de opstallen van het bedrijf aan de noordzijde van het plangebied, de Stormhoeve, die vanwege de cultuurhistorische waarden worden gehandhaafd.
5.3 Recreatie Het buitengebied van Roosendaal en Halderberge heeft, vanwege de nabijheid, voornamelijk een functie als recreatiegebied voor de inwoners van de gemeente. Het plangebied wordt doorkruist door een aantal recreatieve routes, te weten: • Beemdenroute Een bewegwijzerde fietsroute rondom de kern Oudenbosch met een lengte van 35 kilometer. De route ontleent zijn naam aan de polder der Gecombineerde Hoevensche Beemden: een uitgestrekt poldergebied ten noorden van de kern
Hoofdstuk 5
69
•
•
•
Hoeven. De route loopt in het plangebied over de Sint Maartenstraat en de Oude Roosendaalse Baan. Rondje Roosendaal Deze bewegwijzerde fietsroute, met een lengte van 56 kilometer is tot stand gekomen naar aanleiding van het ontstaan van de nieuwe gemeente Roosendaal vanaf 1997 als gevolg van de gemeentelijke herindeling. Binnen het plangebied loopt de fietsroute over de Vlietweg, Gastelse Dijk-Zuid, de Madenstraat, Jagersweg-Zuid, Kapelstraat en de Vaarkant. Lange Afstandfietspad 02 (Nieuwschans-Leuven) Deze fietsroute (alleen in België bewegwijzerd) loopt binnen het plangebied over de Oude Roosendaalsebaan en Nieuwenberg. Lange Afstandfietspad 50 (Brielle-Roosendaal-Visé) Dit lange afstandfietspad is alleen in België bewegwijzerd en loopt binnen het plangebied over de Vlietweg (langs de Nieuwe Roosendaalsche Vliet).
Toekomstige situatie: De Beemdenroute en het Lange Afstandfietspad 50 worden gehandhaafd; voor het Rondje Roosendaal en het Lange Afstandfietspad 02 worden alternatieve routes aangelegd door dan wel langs het plangebied.
5.4 Cultuurhistorie en archeologie Cultuurhistorie De vanuit cultuurhistorisch oogpunt belangrijke waarden in het plangebied zijn vooral gelegen in een aantal oorspronkelijke lintbebouwingen langs de Kapelweg/Jagersweg en buurtschappen zoals de Nieuwenberg en Overesselijk. Tevens dient het boerderijcomplex ‘de Stormhoeve’ als cultuurhistorisch waardevol te worden aangemerkt. Dit geldt ook voor de Kapelberg. Archeologie In opdracht van de gemeenten Halderberge en Roosendaal heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau een archeologisch onderzoek uitgevoerd in het kader van de milieueffectrapportage (m.e.r.) voor het bedrijventerrein Borchwerf II. Het betreft de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein Borchwerf ten noorden van Roosendaal. Doel van onderhavig onderzoek is het bepalen van de effecten van de verschillende inrichtingsalternatieven en inrichtingsvarianten op de archeologische waarden in het plangebied. Het resultaat van het archeologisch onderzoek in het kader van de m.e.r.-procedure bedrijventerrein Borchwerf II is een archeologische verwachtingskaart (zie afbeelding 3).
70
Deel B - Verantwoording
Aanbevelingen uit het onderzoek Het archeologisch onderzoek heeft consequenties voor het vervolgtraject: doordat de archeologische verwachtingen reeds in kaart zijn gebracht, kan bij een archeologisch vervolgonderzoek selectief te werk worden gegaan. Op grond van onderhavig onderzoek wordt het volgende aanbevolen: • gebieden met een hoge en middelmatige archeologische verwachting: het beleid dient gericht te zijn op het behoud van archeologische waarden in huidige staat. Als ontwikkelingen niet te vermijden zijn, gaat de voorkeur uit naar het selecteren van een ontwikkelingsgebied in gebieden met een middelmatige archeologische verwachting boven die met een hoge archeologische verwachting. Immers, in gebieden met een middelmatige archeologische verwachting zullen minder archeologische waarden voorkomen dan in gebieden met een hoge archeologische verwachting. Indien een gebied met een hoge of middelmatige archeologische verwachting als ontwikkelingsgebied is aangewezen, dient vroegtijdig een karterend veldonderzoek uitgevoerd te worden; • gebieden met een lage archeologische verwachting: behoud in huidige staat niet vereist. Archeologisch toezicht bij bodemingrepen dieper dan de bouwvoor (25-55 cm). • gebieden waarvoor geen archeologische verwachting is vastgesteld (verstoorde terreinen): behoud in huidige staat niet vereist. Geen restricties ten aanzien van de planontwikkeling en planuitvoering. Tijdens een karterend veldonderzoek worden archeologische terreinen gelokaliseerd door middel van booronderzoek en/of zoeksleuven. Archeologisch toezicht houdt in dat tijdens de werkzaamheden een archeoloog incidenteel of permanent aanwezig is om eventuele archeologische sporen te documenteren (zonder dat er vertraging van de werkzaamheden hoeft op te treden). Het archeologisch toezicht en het gebied waarop dit betrekken heeft, dienen in het bestek te worden meegenomen. De besluitvorming over de exacte invulling van het archeologisch vervolgonderzoek ligt bij de gemeenten en het bevoegd gezag (de provinciaal archeoloog). Op basis van de resultaten van een karterend veldonderzoek kan de opdrachtgever zijn plannen aanpassen of verder ontwikkelen. De provinciaal archeoloog besluit op basis van dezelfde resultaten over de behoudenswaardigheid van terreinen, eventueel nadat daartoe nog een waarderend veldonderzoek is uitgevoerd. Een dergelijk waarderend onderzoek is niet altijd vereist, niet bijvoorbeeld in het geval het karterend veldonderzoek genoeg informatie heeft opgeleverd. Op grond van de resultaten van waarderend onderzoek besluit de provinciaal archeoloog definitief of een vindplaats al dan niet behoudenswaardig is. Indien een vindplaats behoudenswaardig wordt geacht, kan worden besloten maatregelen te nemen om de vindplaats duurzaam te beschermen.
Hoofdstuk 5
71
Wanneer duurzaam behoud niet mogelijk is, bijvoorbeeld door de aanleg van een industrieterrein, kan worden besloten de vindplaats op te graven. Streekplan Noord-Brabant Bij de uitwerking van het bestemmingsplan moet, zoals in het streekplan NoordBrabant staat verwoord, eerst en inventariserend en waarderend archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. De uitkomsten van dit onderzoek kunnen vervolgens meegenomen worden bij de uiteindelijke inrichting van het bedrijventerrein Borchwerf II. Toekomstige situatie Wat betreft cultuurhistorie zullen de sedert 1900 weinig veranderde percelering, alsmede de oude ontsluitingsstructuur ter plaatse van veld A en B verdwijnen. Dit geldt ook voor de oude driften (Gorrekenswegje) ter plaatse van veld D. Verder worden de volgende cultuurhistorische waardevolle elementen worden gespaard: • de buurtschappen Nieuwenberg en Kapelweg/Jagersweg (voor het buurtschap Nieuwenberg is dit afhankelijk van de geluidsimmissieberekeningen); • de turfvaarten, het turfhoofd langs de Bakkersberg en de oude waterkerende dijken; • het boerderijcomplex ‘de Stormhoeve’. Over de toekomstige situatie van de aanwezige archeologische waarden kunnen pas gedetailleerde uitspraken worden gedaan nadat karterend veldonderzoek heeft plaatsgevonden.
5.5 Flora en fauna8 Door de gemeenten wordt een ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora – en faunawet voorbereid. Flora en vegetatie Vooral de vochtige landschapselementen herbergen een redelijk aantal soorten, waaronder kwelindicatoren. Rode Lijstsoorten zijn schaars aldus de vereniging9. Staatsbosbeheer geeft bij monde van de heer Ettema (memo, d.d. 15 juni 2000) aan dat van de kleine objecten in het plangebied die Staatsbosbeheer in haar beheer heeft, geen of weinig nadere gegevens bekend zijn. Binnen deze objecten zullen volgens hem geen grote natuurwaarden verwacht mogen worden. De waterwinning in Seppe en drainagemaatregelen in het studiegebied worden verantwoordelijk gehouden voor het verdwijnen van kwelafhankelijk plantensoorten. In het zandgebied is de verzuring en vermesting zodanig gevorderd dat hier8 9
Uit: Milieueffectrapport Borchwerf II, Eindrapport, Grontmij, december 2001 Inspraakreactie Vereniging Onderzoek Flora en Fauna, 30 maart 20000
72
Deel B - Verantwoording
door reeds water- en moerasplanten zijn verdwenen10. De verzuring is met een totale depositie van ca. 4.000 mol/ha/jaar hoger dan de norm voor een duurzaam milieu van 2.400 mol/ha/jaar. Navolgend zullen flora en vegetatie per ruimtelijk element of deelgebied worden beschreven, gericht op het voorkomen van kenmerkende soorten die indicatief zijn voor bodem, water en beheer/grondgebruik. Oostelijk agrarisch gebied en Kleinschalig bebouwd gebied Kapelweg/kapelberg Op het dekzandgebied komen vrijwel geen waardevolle vegetaties voor. Veel houtwallen en bijna al het hakhoutbos is verdwenen11. In bermen of langs de spoorbaan komt soms een vegetatie met gestreepte witbol of fioringras voor. De in het kader van de ruilverkaveling aangebracht beplantingen zijn nog te jong om waardevolle soorten te herbergen. Omgeving Engebeek/vloeivelden (buiten plangebied) In de omgeving van de Engebeek zijn ondermeer Kalmoes en Waterviolier waargenomen, de laatste is een indicator voor ten hoogste matig voedselrijke kwel. De Engebeek wordt verder geflankeerd door hoge steile oevers met soortenarme graslanden. De vloeivelden bevatten ook soorten die natte, voedselarmere omstandigheden indiceren: Fijne waterranonkel, Kikkerbeet en Snavelzegge. Nieuwe Roosendaalsche Vliet In en langs de Nieuwe Roosendaalsche Vliet en in nabijgelegen sloten treffen we soorten als Gekroesd fonteinkruid, Holpijp, Grof hoornblad en Waterzuring12. Soorten die min of meer kenmerkend zijn voor het voedselrijke en basenrijke (kwel)water van de Vliet. Uit de kilometerhokgegevens van Cools13 blijkt dat ook ondermeer Kattedoorn, Valse voszegge, Heelblaadjes, Gewone Agrimonie (Rode lijst) en Oosterse Morgenster (Rode lijst) zijn waargenomen, soorten die minder voedselrijke, vochtige omstandigheden kenmerken. Gastelse Dijk-Zuid/buisleidingenstrook In de Riet en nabijgelegen slootjes ten noorden van de Gastelse Dijk-Zuid zijn Echt duizend gulden kruid (Rode Lijst), Waterviolier en een waardevollere watervegetatie (Elodea nutallii, Sparganium emersum en Callitriche spec.) waargenomen. Beide soorten zijn indicatoren voor matig voedselrijke en vochtige omstandigheden (bodem en grondwater).
10
11
12 13
Mini-paraplunota Buitengebied Halderberge-West, Adviesbureau Cuijpers, ’s Hertogenbosch, ,mei 1998 Mini-paraplunota Buitengebied Halderberge-West, Adviesbureau Cuijpers, ’s Hertogenbosch, ,mei 1998 Provinciale vegetatiekarteringen 1993 en 1989/1990 Atlas van de Noordbrabantse Flora, Cools 1989
Hoofdstuk 5
73
Ter plaatse van de buisleidingenstrook worden waardevollere vegetatietypen van grasstroken en bermen aangetroffen (vegetaties met Trifolium repens, Ranunculus acris en Poa trivalis). Nieuwenberg/Omloopleiding Bakkersberg Op een perceel langs de Omloopleiding Bakkersberg zijn diverse indicatorsoorten aangetroffen, ondermeer van droog voedselarm grasland met zwak zure tot basische bodem, van voedselrijke bodem met wisselende waterstanden en van vrij droge tot vochtige voedselrijke bodem14. Fauna Uit de provinciale gegevens15 blijkt de aan water gebonden vogelrijkdom. Ook weidevogels komen verspreid over het gehele gebied voor. Jagend zijn in het gehele plangebied Watervleermuis, Laatvlieger, Rosse vleermuis en Gewone dwergvleermuis waargenomen16. Volgens de Vereniging Onderzoek Flora en Fauna (VOFF) is uit een gevoeligheidsanalyse gebleken dat een aantal kilometerhokken vrij waardevol voor vleermuizen zijn en als gevoelig voor ingrepen kunnen worden gekarakteriseerd. Het gebied is niet erg rijk aan zoogdieren, genoemd worden wezel, konijn, mol, diverse muizensoorten en waterrat. Grote en kleine marterachtigen komen in het plangebied niet (meer) voor. Deze soorten zijn gebaat bij een kleinschalig landschap met een grote afwisseling aan bos- en landschapselementen en komen daarom vooral voor ten zuiden van Roosendaal17. De VOFF spreekt in haar reactie over 3 soorten zoogdieren binnen het plangebied en 9 soorten in de directe omgeving. In het plangebied komen vooral de meer algemene vlindersoorten voor. Het betreft soorten van vochtige terreinen (graslanden, ruigten, heiden bos- en struwelen) en soorten van tuinen en parken: Atalanta, Kleine Vos, Bont zandoogje en Klein koolwitje, de Citroenvlinder is noemenswaardig. Oostelijk agrarisch gebied In dit gebied is een enkele waarneming van de Patrijs en Roodborsttapuit bekend. Echter, deze soorten concentreren zich in veel sterkere mate in het meer zuidoostelijk gelegen Lage Zegge. In het bosje aan de Oude Roosendaalsche Baan treffen we de sperwer en de Blauwe reiger18. Kleinschalig bebouwd gebied Kapelweg/kapelberg Ook hier een enkele waarneming van de patrijs. De Omloopleiding Bakkersberg nabij de Kapelberg herbergt ook amfibieën.
14
15 16 17 18
Mini-paraplunota Buitengebied Halderberge-West, Adviesbureau Cuijpers, ’s Hertogenbosch, ,mei 1998 Provinciale broedvogelkarteringen (datum onbekend) Trajectennota MER, diverse aspectrapporten, NS Railinfrabeheer, Utrecht, maart en mei 1999 Bestemmingsplan recreatiepark De Stok-Fase 1, Grontmij, Eindhoven, november 1997 Bestemmingsplan Buitengebied, Gemeente Roosendaal en Nispen, Pouderoyen Compagnons, Nijmegen, maart 1998
74
Deel B - Verantwoording
Omgeving Engebeek/vloeivelden (buiten plangebied) De vloeivelden en waterplassen bezitten een grote vogelrijkdom, waaronder een tiental Rode Lijstsoorten. Het voorkomen van kluten en het forse aantal duikeenden is belangwekkend. Verder zijn ondermeer de volgende andere water- en moerasvogels waargenomen: Tureluur, IJsvogel, Bergeend, Slobeend, Tafeleend, Kuifeend, Dodaars, Bontbek plevier, Groenpootruiter, Kleine Strandloper, Kleine Plevier, Blauwborst en Bosrietzanger. Ook de Kwartel, Steenuil en Torenvalk zijn hier waargenomen19. Deze omgeving is ook een belangrijk kerngebied voor amfibieën (Kleine watersalamander). Verspreid langs de Engebeek liggen nog enkele kleine kerngebieden voor amfibieën en reptielen (alpenwatersalamander, kleine watersalamander, gewone pad, bruine en groene kikker). In het gebied rond en ten westen van de Engebeek zijn in bermen en ruigten de volgende vrij algemene soorten aangetroffen: Groot Koolwitje, Klein Koolwitje, Atalanta, Kleine Vos, Hooibeestje en Oranje Zandoogje20. Nieuwe Roosendaalsche Vliet Blauwborst, Kuifeend, Fuut, Slobeend en Kleine Karekiet zijn in het verlengde van de Nieuwe Roosendaalsche Vliet ter plaatse van het Mark-Vlietkanaal waargenomen, alsmede een kolonie oeverzwaluwen21. Gastelse Dijk-Zuid/buisleidingenstrook Met betrekking tot de Gastelse Dijk-Zuid wordt gesteld dat de actuele natuurwaarde niet precies bekend is22. De poelen en vochtige ruigten langs de dijk vormen in ieder geval een belangrijk kerngebied voor de herpetofauna. Er zijn verschillende soorten amfibieën vastgesteld: Alpenwatersalamander, Kleine Watersalamander, Gewone pad, Bruine kikker, en Groene kikker23. (Kapelberg en Turfvaart). De Blauwborst is waargenomen langs de Gastelse Dijk-Zuid, de Patrijs ter plekke van de buisleidingenstrook. Nieuwenberg/Omloopleiding Bakkersberg In de Omloopleiding Bakkersberg is de Kuifeend gesignaleerd en in deze omgeving zijn ook Steenuil en Roodborsttapuit waargenomen. De afwezigheid van de Geelgors in de provinciale gegevens bevestigt dat deze soort sterk is achteruit gegaan door het verdwijnen van het kleinschalig cultuurlandschap met houtwallen en heggen24. De Omloopleiding Bakkersberg is verder van belang voor amfibieën. 19
20 21
22
23 24
Mini-paraplunota Buitengebied Halderberge-West, Adviesbureau Cuijpers, ’s Hertogenbosch, ,mei 1998 Bestemmingsplan recreatiepark De Stok-Fase 1, Grontmij, Eindhoven, november 1997 Mini-paraplunota Buitengebied Halderberge-West, Adviesbureau Cuijpers, ’s Hertogenbosch, ,mei 1998 Mini-paraplunota Buitengebied Halderberge-West, Adviesbureau Cuijpers, ’s Hertogenbosch, ,mei 1998 Gemeente Halderberge Structuurvisie 1997 – 2015, BRO, Vught, mei 1997 Bestemmingsplan Buitengebied, Gemeente Roosendaal en Nispen, Pouderoyen Compagnons, Nijmegen, maart 1998
Hoofdstuk 5
75
Ecologische waarden In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het gehele plangebied in floristisch en faunistisch opzicht als minder waardevol tot matig waardevol kan worden beschouwd25. Er worden nauwelijks nog zeldzame of karakteristieke natuurwaarden aangetroffen en de verscheidenheid in soorten is beperkt. Zowel de aanwezige floristische als faunistische waarden zijn in hoofdzaak gebonden aan de natte objecten en structuren in het gebied (sloten, beken, Roosendaalsche Vliet, poelen). Meest waardevol zijn de buiten het plangebied gelegen vloeivelden. Ook de ecologische potenties zijn vooral gelegen in het verder ontwikkelen van de natte structuur, het realiseren van droog-nat gradiënten en ontsnippering. Ook de VOFF adviseert om vooral de natte elementen te behouden en te versterken.
25
Trajectennota MER, diverse aspectrapporten, NS Railinfrabeheer, Utrecht, maart en mei 1999
76
Deel B - Verantwoording
6.
INFRASTRUCTUUR EN MOBILITEIT
6.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten infrastructuur en mobiliteit, zaken die voor een bedrijventerrein van groot belang zijn. Allereerst wordt ingegaan op de fysieke infrastructuur en daarna op het personenvervoer en het goederenvervoer, waarbij alle verkeersmodaliteiten worden behandeld.
6.2 Fysieke Infrastructuur Wegen Dwars door het plangebied loopt de A17. Het plangebied takt op een drietal punten aan op de A17. Aan de noordzijde, ter hoogte van de Roosendaalsebaan ligt de op/afrit Roosendaal-Noord. Via deze aansluiting worden het oostelijk deel van het plangebied, Roosendaal-Noord en Oud-Gastel ontsloten. Via het middelste aansluitingspunt Stepvelden heeft het huidige Borchwerf een aansluiting op de A17 (die qua capaciteit nog uitgebreid kan worden). Op de A58/A17 is sprake van een verwijzing naar het bedrijventerrein via 'Borchwerf' op de ANWB-bebording. Aan de zuidzijde, ter hoogte van de Burgemeester Freijterslaan ligt de derde aansluiting op de A17 (afrit Roosendaal-West). Hier is via de Kade het industrieterrein Borchwerf voor alle verkeer bereikbaar. Via de Jan Vermeerlaan is doorgaand vrachtverkeer niet mogelijk (tonnagebeperking < 3 ton) en mag alleen autoverkeer richting Borchwerf rijden. De bereikbaarheid van het industrieterrein Borchwerf vanuit het zuidwesten wordt nog extra bemoeilijkt door de aanwezigheid van de Nieuwe Roosendaalsche Vliet. In het verlengde van de Jan Vermeerlaan ligt een brug over de Nieuwe Roosendaalsche Vliet en kan het centrale deel van het huidige Borchwerf worden bereikt. De Borchwerf vormt hier de belangrijkste ontsluitingsweg. Op Borchwerf zelf wordt met bebording aangegeven dat doorgaand vrachtverkeer gebruik moet maken van de op-/afrit Industrieterrein Borchwerf (en niet via de Burgemeester Freijterslaan mag rijden). Vanuit het oosten is Borchwerf minder goed bereikbaar. Verkeer moet van de A58 (afrit Oostpoort) door de woonwijk Kalsdonk naar de Gastelseweg rijden. Op de Gastelseweg zijn twee gelijkvloerse spoorwegovergangen aanwezig. Het veelvuldig gesloten zijn van deze overgangen in combinatie met de toch al zware belasting van de Gastelseweg leidt tot ernstige congestievorming, een verminderde bereikbaarheid van Borchwerf en milieuoverlast voor de omgeving.
Hoofdstuk 6
77
Spoor- en vaarwegen Borchwerf is gesitueerd aan de Spoorbaan Rotterdam – Roosendaal en aan de Roosendaalse Vliet. Daarmee is de locatie optimaal te ontsluiten voor goederen vervoer via spoor en water. In de huidige praktijk blijkt voor Borchwerf het vervoer over de weg het meest belangrijk. De aanwezige voorzieningen worden maar beperkt benut. Overlegzones De aanwezige infrastructurele voorzieningen zijn niet alleen van belang voor de ontsluiting van het bedrijventerrein, maar hebben ook anderszins invloed op de ontwikkelingsmogelijkheden. Aan weerszijden van spoor-, vaar- en autosnelwegen gelden zogenaamde overlegzones. Deze overlegzones zijn bedoeld om in overleg te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om de ruimte langs infrastructurele voorzieningen intensiever te kunnen benutten, zonder dat daarmee problemen ontstaan op gebied van bijvoorbeeld veiligheid, milieu en/of ruimtelijke ordening. De overlegzones zijn 75 m aan weerszijden van de infrastructurele voorzieningen en kennen een restrictief bouwbeleid. De bepaling van de bebouwingsmogelijkheden binnen deze zones is maatwerk. In het overleg tussen beheerder van de infrastructurele voorzieningen en de ontwikkelende gemeente moet beleid worden uitgewerkt. Daarom zijn overlegpartners al in een vroeg stadium bij de ontwikkeling van Borchwerf II betrokken geweest. Het overleg met betrekking tot spoorwegen kent verder nog de volgende formele richtlijnen: a. Op en ter weerszijden van het op de plankaart aangegeven gebied met de Verkeersdoeleinden (ter plaatse van de stamlijn) alsmede langs de spoorbaan gelegen naast het plangebied zijn de artikelen 36 t/m 40 Spoorwegwet (Stb. 1875, 67) en artikel 15 RDHL van toepassing; b. Conform artikel 36 t/m 40 Spoorwegwet mag niet zonder ontheffing door of vanwege de Minister van Verkeer en Waterstaat worden gebouwd, respectievelijk werken of werkzaamheden worden uitgevoerd die in strijd zijn met de Spoorwegwet. c. Conform artikel 15 RDHL is het verboden zonder vergunning, verleend door of namens de Minister van Verkeer en Waterstaat, op, in, boven of onder de spoorbaan leidingen, werken en andere inrichtingen of beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel daarmee verbandhoudende werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren. Deze publiekrechtelijke bevoegdheid van ProRail om vergunningen te verlenen ex artikel 15 RDHL heeft ten doel de veiligheid en de onbelemmerde beschikbaarheid van de spoorweg te garanderen. d. Ontheffingen en vergunningen, zoals genoemd onder sub b en c, dien te worden aangevraagd bij ProRail26.
26
ten tijde van de tervisielegging van het onderhavige plan: ProRail, Postbus 624, 5600 AP Eindhoven
78
Deel B - Verantwoording
6.3 Personenvervoer Fiets De hoofdstructuur van het fietsverkeer op Borchwerf bestaat uit de Gastelseweg, de Borchwerf, Stepvelden, de Westelijke Havendijk en een route parallel aan de A17. Aan weerszijden van de Borchwerf, tussen de Jan Vermeerlaan en de Gastelseweg, bevinden zich vrijliggende fietspaden. Ook langs de Gastelseweg liggen aan weerszijden vrijliggende fietspaden. Toekomstige situatie: In een adequate en sociaal-veilige infrastructuur voor de fietser van en naar Borchwerf II wordt voorzien door aan te sluiten bij het huidige routes van het bedrijventerrein Borchwerf. Openbaar vervoer Over de Gastelsebaan loopt een openbaar-vervoerslijn (bus) tussen Roosendaal en Oud-Gastel. Dit is een verbindende lijn. Daarnaast rijden er in de spits bussen naar Borchwerf (en Majoppeveld). Toekomstige situatie: De huidige situatie blijft in principe gehandhaafd. Bekeken zal worden of er een vervoersysteem op maat kan worden ontwikkeld op basis van collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV). Parkeren Voor werknemers van de bedrijven en bezoekers aan de bedrijven op Borchwerf is er geen parkeerruimte op de openbare weg. Toekomstige situatie Parkeren op eigen terrein voor werknemers en bezoekers is een harde randvoorwaarde.
6.4 Goederenvervoer Per spoor Het huidige bedrijventerrein Borchwerf heeft een spooraftakking vanaf het emplacement nabij het station van Roosendaal. Het plangebied wordt aan de zuidoostzijde begrensd door de spoorlijn Roosendaal-Rotterdam.
Hoofdstuk 6
79
Toekomstige situatie Er wordt nagedacht over de mogelijkheid het bestaande spoorwegemplacement te positioneren langs te lijn Roosendaal-Rotterdam. ten oosten van de Gastelseweg. Over water Het plangebied ligt aan de Nieuwe Roosendaalsche Vliet. Deze vliet is via de Dintel verbonden met het (nationale) netwerk van hoofdvaarroutes (o.a. Volkerak). De Roosendaalsche Vliet biedt beperkte mogelijkheden voor vervoer over water (tot 1.350 ton). De Nieuwe Roosendaalsche Vliet is weliswaar verbonden met het (nationale) netwerk van hoofdvaarroutes, maar dit netwerk (Volkerak) is slechts bereikbaar via de Dintel. De Nieuwe Roosendaalsche Vliet is geen doorgaande route. Toekomstige situatie De huidige situatie blijft ongewijzigd.
6.5 Vliegbasissen Woensdrecht en Gilze-Rijen Het bestemmingsplan is gelegen onder de navigatie –tolerantie-zone van de laagvliegroute VO. Deze route start vanuit vliegbasis Woensdrecht en ligt vervolgens over het noordelijk gedeelte van de provincie Noord-Brabant met links naar de vliegbasis Gilze-Rijen. De navigatie –tolerantie-zone van de laagvliegroute VO is in het bestemmingsplan opgenomen als indicatieve aanduiding. Het ministerie van Defensie ontmoedigt het bouwen van obstakels hoger dan 30 meter in de laagvliegroute.
6.6 Leidingen Westelijk in het plangebied ligt een buisleidingenstraat. De buisleidingenstraat heeft een breedte van 100 meter, een veiligheidszone van 2x 55 meter en een toetsingszone van 2x 120 meter. De veiligheidszone dient ter bescherming van mensen en ter voorkoming van de schade aan gebouwen en zijn daarom relevant in het kader van externe veiligheid. Paragraaf 7.5 gaat nader op deze zones in. De toetsingszone heeft als functie om de belangen van de leidingen zelf te beschermen. In deze zones gelden daarom beperkingen voor uit te voeren werkzaamheden. De buisleidingenstraat is onderdeel van een nationaal netwerk van ondergrondse buisleidingen waardoor diverse vloeistoffen en gassen worden getransporteerd. Dit tracé legt een verbinding tussen de Rotterdamse en Antwerpse havens.
Hoofdstuk 6
81
Verder zijn in het plangebied of aan de rand van het plangebied nog diverse leidingen aanwezig27. Het gaat daarbij om: • een persleiding/riooltransportleiding van het Hoogheemraadschap van WestBrabant met een zakelijk rechtstrook van 30 meter; • een hogedrukleiding voor chemische stoffen van DOW Chemical waarop een zakelijk recht is gevestigd van 11 meter. De leiding is geschikt voor het vervoer van tot vloeistof verdichte gassen zoals etheen en propyleen. De werkdruk bedraagt 40 Bar en de leidingdiameter is 6"; • hoogspanningsleidingen (150 kV); • zuurstofleiding van Air liquide met een zakelijk rechtstrook van 4 meter; • straalpad van 2 x100 m met een bebouwingsvrije hoogte van 62 m+ NAP. Deze leidingen, de leidingenstraat en het straalpad zijn op de plankaart aangegeven, inclusief de veiligheids- en toetsingszones en de zones van zakelijk recht. Toekomstige situatie: De leidingen en de buisleidingenstraat worden in de huidige vorm gehandhaafd, waarbij rekening wordt gehouden met de van toepassing zijnde zones. Dit geldt niet voor de hogedrukleiding voor chemische stoffen van DOW Chemical. Deze hogedrukleiding zal verplaatst moeten worden (zie plankaart).
6.7 Zelfstandige ontwikkelingen In en rond het plangebied kunnen de komende jaren nog enkele zelfstandige ontwikkelingen plaatsvinden, die geen directe relatie hebben met de aanleg van het bedrijventerrein Borchwerf II, maar wellicht wel de ontwikkelingsmogelijkheden op het bedrijventerrein beïnvloeden. In deze paragraaf worden deze (mogelijke) ontwikkelingen nader uiteen gezet. Verbinding Roosendaal-Antwerpen Het Rijk streeft naar capaciteitsuitbreiding van goederenvervoer per spoor op de verbinding Roosendaal-Antwerpen (VERA). Voor Roosendaal betekent dit dat er spoorvarianten binnendoor (bestaand tracé) of buitenom (parallel aan de A17 of de buisleidingenstraat) worden bestudeerd. Ook de emplacementsproblematiek wordt in een nadere studie voor Roosendaal bekeken. Hierbij staat een mogelijke uitplaatsing van het goederenemplacement centraal. Over beide projecten heeft nog geen besluitvorming plaatsgevonden. De beide betrokken gemeenten hebben tijdens het gehele voorbereidende proces onderkent dat met name de spoorvarianten buiten om Roosendaal en de uitplaat27
Bron: Milieueffectrapport Borchwerf II, tweede concept, Grontmij Advies&Techniek Eindhoven, oktober 2001
82
Deel B - Verantwoording
sing van het emplacement van grote invloed kunnen zijn op de uiteindelijke realisatie van Borchwerf II. De bestaande onzekerheid heeft tot de bewuste keuze geleid om de mogelijke aanleg van Goederenlijn 11 niet in het bestemmingsplan op te nemen. Hierover is nadrukkelijk overleg gepleegd door de gemeenten met de provincie. Geconstateerd is dat voortgang van Borchwerf II gewenst is en dat duidelijkheid over de tracékeuze niet op korte termijn te verwachten is. Goederenemplacement De gemeente Roosendaal streeft naar uitplaatsing van het Goederenemplacement dat centraal in de stad ligt. Wanneer een deel van het goederenemplacement kan worden verplaatst naar Borchwerf II, dan wordt daarmee de multimodaliteit van het bedrijventerrein verhoogd. Met name in het stedenbouwkundig plan is gekeken naar de feitelijke ruimtelijke mogelijkheden tot verplaatsing van het emplacement. Dit heeft ertoe geleid dat er een ruimtereservering is opgenomen in deelgebied B en eventueel deelgebied G. Overigens heeft dit geen directe vertaling gekregen in het bestemmingsplan. Het is thans (slechts) een ruimtereservering in het stedenbouwkundig plan. Voor zover gelegen binnen het plangebied, is het emplacement geprojecteerd in de bestemming ‘Uit te werken bedrijventerrein’. De feitelijke besluitvorming over de verplaatsing hangt nog af van diverse factoren en is voorbehouden aan het Rijk. Noordoost Tangent De gemeenten Halderberge en Roosendaal streven naar aanleg van een Noordoost Tangent als directe verbinding tussen de A17 en A58. Concrete besluitvorming omtrent de aanleg van de Noordoost Tangent is niet voorzien op de korte of middellange termijn. Deze externe verbinding vormt een noodzakelijke schakel in de landelijke en regionale infrastructuur en zorgt voor ontlasting van de stedelijke infrastructuur De voorkeur gaat uit naar aanleg als autosnelweg door het Rijk, maar concrete besluitvorming daarover is nog niet voorzien. Totdat de Noordoost Tangent is gerealiseerd wordt het gemotoriseerd verkeer van en naar Rijksweg A17 via de open afrit bij het bestaande viaduct van de Roosendaalseweg geleid. Kalsdonk De gemeente Roosendaal werkt actief aan herstructurering van en verbetering van de kwaliteit van het woon- en leefklimaat in de wijk Kalsdonk. Eén van de kernproblemen betreft de verkeersafwikkeling. Zowel zwaar verkeer tussen Borchwerf en Majoppeveld als verkeer dat vanaf de A58 (afrit Oostpoort) naar Borchwerf rijdt, gaat door deze woonwijk. Dit leidt tot problemen op het gebied van leefbaarheid, verblijfskwaliteit en veiligheid. Daarom zal een nieuwe verbindingsweg tussen Borchwerf I en II en Majoppeveld en de aansluiting op de A58 (Oostpoort) moeten worden aangelegd, buiten de wijk Kalsdonk om. Ook zal doorgaand verkeer via de Gastelseweg zoveel mogelijk moeten worden ontmoedigd. Het gedeelte van deze
Hoofdstuk 6
83
nieuwe verbindingsweg dat gelegen is binnen de plangrenzen van Borchwerf II is in de planontwikkeling meegenomen; de rest van het tracé behoeft nadere uitwerking.
84
Deel B - Verantwoording
7.
MILIEU
7.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt ingegaan op een viertal aspecten die relevant en van belang zijn als het gaat om de milieuhygiënische situatie in het plangebied. Op de eerste plaats wordt de inhoud en de positie van het opgestelde MER beschreven. Vervolgens worden aan de orde gesteld de waterhuishouding, geluidshinder, externe veiligheid en lucht.
7.2 Milieueffectrapportage In opdracht van de beide betrokken gemeenten heeft Grontmij een milieueffectrapport (MER)28 opgesteld. Het doel van deze rapportage is om het milieubelang naast de andere belangen een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Het MER dient ter onderbouwing van de besluitvorming over dit bestemmingsplan. Zoals reeds eerder in deze toelichting is aangegeven (hoofdstuk 2) is bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein gekozen voor de in het MER beschreven voorkeursvariant, met inbegrip van maximalisatie van de bebouwingsdichtheid en geluidsafschermende bedrijfsbebouwing. In deze paragraaf wordt een aantal belangrijke bevindingen uit het MER beschreven. Het is niet de bedoeling om in deze paragraaf het MER volledig samen te vatten. Daarom wordt voor een uitvoerige beschrijving van de verschillende milieuaspecten verwezen naar de verschillende rapporten van het MER.
7.3 Bedrijven en milieuzonering Milieuzonering Om te komen tot een ruimtelijke relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om het begrip hanteerbaar te maken is gebruik gemaakt van de door de VNG opgestelde Lijst van bedrijfsactiviteiten (Bedrijven en milieuzonering, 3e geheel herziene uitgave, VNG, ‘s-Gravenhage, 1999). In het algemeen wordt door
28
Milieueffectrapport Borchwerf II, Aanvullende notitie. Aanvulling op het milieueffectrapport voor de inrichting van bedrijventerrein Borchwerf II in de gemeenten Roosendaal en Halderberge, Eindhoven april 2003.
Hoofdstuk 7
85
het aanbrengen van een zonering tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden. In de brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in categorieën. Dit betreft een indicatieve indeling, die is gebaseerd op een tweeledige invalshoek, te weten: • in de eerste plaats is uitgegaan van emissies die zich laten vertalen in een ruimtelijke maat, te weten emissies van geur, geluid, stof en gevaarzetting; • in de tweede plaats is de indeling gebaseerd op een index die de aspecten verkeersaantrekkende werking en visuele hinder weergeeft. Voor bodemverontreiniging en luchtverontreiniging is met respectievelijk de letters B en L aangegeven of een bedrijfstype een verhoogde kans daarop geeft. Lijst van bedrijfsactiviteiten De indeling van de bedrijven en bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Lijst van bedrijfsactiviteiten, waarin de diverse aspecten van de bedrijven en bedrijfsactiviteiten in normatief opzicht zijn weergegeven. Op grond van deze lijst kan men een beleidsmatige selectie maken van de op een terrein toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn op basis van de SBI-code in deze Lijst van bedrijfsactiviteiten opgenomen. Per bedrijf wordt een waardering gegeven op de bovengenoemde aspecten en wordt aangegeven wat de gewenste minimale afstand tot woongebieden is. Deze gegevens met de op de diverse aspecten genoemde afstanden leiden vervolgens tot de indeling in een milieucategorie van de betreffende bedrijfsactiviteit. Deze milieucategorieën zijn als volgt opgebouwd: Milieucategorie Minimale afstand in meters 1
10
2
30
3.1
50
3.2
100
4.1
200
4.2
300
5.1
500
5.2
700
5.3
1000
6
1500
Tabel 7.1 Milieuzoneringstabel De genoemde afstanden betreffen de gewenste afstand tot een rustige woonwijk. Voor solitaire woningen in het buitengebied gelden in principe dezelfde normen als voor woningen in een rustige woonwijk vanwege de gevoeligheid voor geluid en
86
Deel B - Verantwoording
visuele hinder. Voor overige aspecten kan, mits goed gemotiveerd, een correctie worden aangebracht van de te hanteren afstand. Bedrijventerrein Borchwerf II Voor het bedrijventerrein Borchwerf II is een interne zonering opgesteld waarbij rekening is gehouden met de ligging van het terrein in zijn omgeving. Deze zonering houdt in dat op het gehele bedrijventerrein bedrijven in milieucategorie 3 toelaatbaar. Daarnaast zijn in het middendeel van veld A bedrijven in de categorieën 4 en 5 acceptabel (aangeduid als BII op de plankaart). Dit betekent dat bedrijven met een hogere milieucategorie (categorie 4 of 5) in principe zijn gesitueerd op een zo groot mogelijke afstand tot gevoelige functies.
7.4 Geluidhinder Industrielawaai In het middengebied van veld A is de mogelijkheid voor de vestiging van milieuhindercategorie 4 en 5 bedrijven opgenomen. Het toestaan van bedrijven in categorie 4 en 5 kan inhouden dat zich bedrijven kunnen vestigen ingevolge artikel 41 Wet geluidhinder. Dit heeft tot gevolg dat het deel van het bedrijventerrein waar de vestiging van deze artikel 41 Wet geluidhinder bedrijven expliciet is toegestaan, dient te worden gezoneerd. Dit betekent dat rondom het deel van Borchwerf II waar de vestiging van artikel 41 Wet geluidhinder bedrijven is toegestaan (het midden van veld A) ingevolge de Wet geluidhinder de 50 dB(A) zone dient te worden vastgesteld. Deze contour zal op de plankaart worden aangeduid. Voor het te zoneren deel van bedrijventerrein Borchwerf II zullen de grenswaarden uit de Wet geluidhinder worden gehanteerd. Weg- en railverkeerslawaai In het kader van het opstellen van de MER is de geluidsbelasting berekend ten gevolg van het weg- en railverkeerslawaai. Wat betreft wegverkeerslawaai is de 50 dB(A)-contour berekend van Rijksweg A17, de Roosendaalse Baan en de Gastelseweg. Daarnaast is de 57 dB(A)-contour berekend van de spoorlijn RoosendaalRotterdam. Omdat het te ontwikkelen bedrijventerrein niet voorziet in de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige functies, vormen de betreffende geluidscontouren geen direct toetsingkader voor het te ontwikkelen bedrijventerrein. Wel spelen zijn een rol in de bepaling van de gecumuleerde geluidsbelasting van verschuillende geluidsbronnen. Dit aspect vindt een nadere uitwerking in het MER.
Hoofdstuk 7
87
7.5 Externe veiligheid Risico doorgaand spoorverkeer Voor het doorgaand spoorverkeer is gebruik gemaakt van het Robel-rapport “Generieke en lokale maatregelen externe veiligheid, april 2003”. In dit rapport zijn de intensiteiten uit het RoBel-rapport “Vervoer en Economie” van 29 november 2002 gebruikt waarin de reserveringen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de toekomst zijn opgenomen. In het vervolg van deze notitie wordt het Robel-rapport “Generieke en lokale maatregelen externe veiligheid, april 2003” aangeduid met het Robel-rapport Dit Robel-rapport is gebruikt omdat hierin, in plaats van landelijk gemiddelde faalfrequenties, de lokale faalfrequenties (afhankelijk van wissels, overwegen en snelheid) per kilometer traject zijn gebruikt om het plaatsgebonden risico en groepsrisico in de huidige (1998) en toekomstige situatie te bepalen. Bij de bepaling van de intensiteiten is in het Robel-raport uitgegaan van de aanwezigheid van lijn 11. Dit betekent dat er over het traject Roosendaal- Essen geen vervoer van gevaarlijke stoffen meer plaatsvindt. De intensiteiten en een overzichtskaart met de kilometervakken zijn in het Robel-rapport weergegeven. De kilometervakken hebben een oplopende nummering van noord naar zuid. Borchwerf II grenst in het oosten aan de spoorlijn Roosendaal-Rotterdam. Het eerst kilometervak, met de code Rsd1, loopt vanaf de Vaartkant tot aan de overweg Gastelseweg. De kilometervakken voorafgaand aan Rsd1 zijn in het Robelrapport niet meer opgenomen omdat zij geen significante risiconiveaus veroorzaken. Borchwerf II is globaal over een lengte van 2 km aan de spoorlijn gelegen zodat ook de kilometer voorafgaand aan Rsd1 van belang is. In het vervolg wordt deze Rsd0 genoemd. In het Robel-rapport zijn per kilometer spoortraject globaal de huidige bevolkingsdichtheden aangegeven en is de afstand bepaald van de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 /jaar (PR 10-6 ) vanaf het hart van de spoorlijn. Voor Rsd1 ligt de PR 10-6 contour in de huidige situatie (1998) op 11 meter, en in de toekomstige situatie op 23 meter vanaf het hart van het spoor. Het plaatsgebonden risico voor Rsd0 is wellicht iets kleiner (minder wissels/overwegen) maar hoogstens gelijk aan het plaatsgebonden risico van Rsd1. Het groepsrisico voor Rsd1 is in de huidige situatie meer dan een factor 10 onder de oriënterende waarde gelegen. Dit betekent dat, rekening houden met het toekomstige vervoer van gevaarlijke stoffen, er aan weerszijden van het spoor, voor zowel Rsd1 als Rsd0, bevolkingsdichtheden tot 40 personen per hectare mogelijk zijn.
88
Deel B - Verantwoording
Dit betreft dichtheden voor de functie wonen. Gangbare dichtheden voor industrie, bedrijvigheid en kantoren variëren van 1 tot 15 personen per hectare (omgerekend naar de functie wonen). De werkelijke dichtheden bij industrie, bedrijvigheid en kantoren zijn een factor 4 tot 5 hoger maar deze worden omgerekend naar de functie wonen. Dit wordt veroorzaakt doordat de verblijftijden bij de functie werken een factor 4 tot 5 lager zijn dan bij wonen. Het doorgaands spoorverkeer nu en in de toekomst zal in verband met het groepsrisico geen beperkingen opleggen aan de realisatie van Borchwerf II. Wel dient rekening gehouden te worden met het plaatsgebonden risico. De PR 10-6 contour zal in de toekomst op 23 meter vanuit het hart van het spoor zijn gelegen. Kwetsbare objecten (grotere kantoorgebouwen) zijn binnen deze afstand zijn niet toegestaan. Minder kwetsbare objecten (zoals kantoren tot 50 personen, bedrijfsruimten), conform de huidige regelgeving wel. Er is sprake van dat in de toekomst de regelgeving aangepast wordt en dat ook minder kwetsbare bestemmingen binnen de PR 10-6 niet zijn toegestaan. Zones bij leidingen In paragraaf 6.6 is melding gemaakt van het feit dat in het plangebied verschillende leidingen aanwezig zijn. Op de volgende leidingen zijn veiligheids en toesingszones van toepassing: leiding buisleidingenstraat, onderdeel van het nationaal netwerk van ondergrondse buisleidingen hogedrukleiding voor chemische stoffen van DOW Chemical hoogspanningsleidingen (150 kV) zuurstofleiding van Air liquide
veiligheid 2 x 55 m
toetsing 2x120 m
2 x 30 m 2 x 26 m 2 x 15 m
2x 70
In het bestemmingsplan is rekening gehouden met de diverse veiligheidszones. Deze zones zijn namelijk op de plankaart aangegeven. In de voorschriften is vervolgens bepaald dat er binnen de zones in principe niet gebouwd mag worden. Voor bepaalde leidingen zijn, naast veiligheidszones, ook toetsingszones van toepassing. Toetsingzones hebben als functie om de belangen van de leidingen zelf te beschermen. In deze zones gelden daarom beperkingen voor uit te voeren werkzaamheden. Ontwikkelingen binnen deze toetsingszones zijn denkbaar, maar behoeven overleg met de leidingbeheerder om de haalbaarheid en/of aanvaardbaarheid van deze ontwikkelingen te kunnen beoordelen. Daarom tijdens de planvorming intensief overleg met veschillende leidingbeheerders gevoerd.
Hoofdstuk 7
89
7.6 Lucht In en om het plangebied zijn bedrijven gelegen waarvan de activiteiten gepaard gaan met emissies naar de lucht. Voor deze bedrijven, die meestal inrichtingen zijn in de zin van de Wet milieubeheer, gelden luchtvoorschriften die verbonden zijn aan de milieuvergunning of aan de van toepassing zijnde algemene maatregel van bestuur ingevolge de Wet milieubeheer. In de bedoelde voorschriften worden direct of indirect eisen gesteld aan de emissies naar de lucht, waarmee wordt beoogd gevaar, schade en hinder in de omgeving te voorkomen dan wel zoveel als mogelijk te beperken. In het plangebied liggen diverse agrarische bedrijven aan de Jagersweg zuid, maar deze bedrijvigheid is - of zal worden - opgeheven in het kader van dit bestemmingsplan, zodat niet hoeft te worden ingegaan op de geurcontouren van deze bedrijven. Ten noorden van het plangebied ligt een agrarisch bedrijf aan de Jagersweg noord maar deze bedrijvigheid is of zal worden opgeheven in het kader van dit bestemmingsplan, zodat niet hoeft te worden ingegaan op de geurcontour van dit bedrijf. In het plangebied ligt een varkenshouderij aan de Vaartkant 3a. Gelet op de milieuvergunning moet rekening worden gehouden met een contour die ligt op 52 meter rondom het bouwblok. Direct ten oosten van het plangebied ligt een varkenshouderij aan de Oude Roosendaalsebaan 7. Gelet op de in juli 2003 ingediende milieuvergunningaanvraag moet rekening worden gehouden met een contour die ligt op 232 meter rondom het bouwblok. Bij het bepalen van deze contouren is gebruik gemaakt van de omrekenfactoren in de Regeling stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden (2003) en is uitgegaan van een categorie III-omgeving zoals bedoeld in de brochure veehouderij en hinderwet (1985). De conclusie is dat twee agrarische bedrijven een belemmering vormen voor de vestiging van bedrijven. Binnen de betreffende geurcontouren zullen geen bedrijven worden toegestaan die vanwege hun aard en omvang geurgevoelig zijn en zal ook geen voedingsmiddelenindustrie of voedingsmiddelenopslag worden toegestaan. Ten zuiden van het plangebied ligt het bedrijventerrein Borchwerf-Noord, waar zich diverse (niet-agrarische) bedrijven bevinden met relevante emissies naar de lucht. In tabel 7.6 zijn de niet-agrarische bedrijven in en om het plangebied vermeld, waar sprake is van relevante emissies naar de lucht. Daarbij is vermeld in welke r.o.milieucategorie het bedrijf valt volgens de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2001) en hoe groot de afstand is die volgens de VNG-publicatie vanwege het aspect lucht (geur of stof) moet worden aangehouden tussen de bedrijfsperceelsgrens en woningen. Het aanhouden van voldoende afstand is overigens ook van belang bij andere geurgevoelige bestemmingen.
90
Deel B - Verantwoording
Tabel 7.6 Niet-agrarische bedrijven in en om plangebied Borchwerf II Naam bedrijf
Locatie
Soort bedrijf
r.o.-milieu
Aan te houden
categorie
afstand (m) luchtaspect
Rust Oleum
Braak
verffabriek
4
200 (geur)
Sita
Potendreef
vuilverbranding
4
300 (geur)
Sensus
Oost Havendijk
cichoreifabriek
5
500 (geur)
Heijmans
Ziel 12
asfaltcentrale
4
100 (geur)
Heros
Ziel 18
avi-slakken op- en overslag
4
200 (geur)
Wooddistribution
Bosstraat 16
afvalhout op- en overslag
4
50 (stof)
Europe
De geurcontour van Sensus – van belang voor woonbestemmingen - is vastgelegd in de milieuvergunning en ligt globaal op 500 meter van de perceelsgrens van de inrichting, hetgeen overeenkomt met de in de tabel 7.6 genoemde afstand. Deze contour ligt in de zuidelijke punt van veld C van het plangebied, hetgeen tot gevolg heeft dat daar geen bedrijven zullen worden toegestaan die vanwege hun aard en omvang geurgevoelig zijn en zullen ook geen voedingsmiddelenindustrie of voedingsmiddelenopslag worden toegestaan. Teneinde een milieuhygiënische afweging te kunnen maken wanneer een bedrijf zich wil vestigen binnen deze contour in veld C, is een vrijstellingsbepaling opgenomen. Voor de overige bedrijven in tabel 7.6 geldt dat de werkelijke afstand tussen de bedrijven en het plangebied groter zijn dan de aan te houden afstanden, genoemd in tabel 7.6. De conclusie is dat geen van de niet-agrarische bedrijven in of om het plangebied een belemmering vormt voor de vestiging van bedrijven, met uitzondering van Sensus, zoals hiervoor beschreven.
Hoofdstuk 7
91
92
Deel B - Verantwoording
8.
WATER
8.1 Inleiding: watertoets29 Voor dit bestemmingsplan is de Watertoets doorlopen. Dit proces houdt in dat de waterbeheerder vroegtijdig betrokken is in de planvorming voor het te ontwikkelen bedrijventerrein. De resultaten van de planvorming, inclusief de inbreng van de waterbeheerders, zijn verwoord in deze waterparagraaf. Hierbij is aangesloten bij de thematische benadering zoals weergegeven in de handreiking Watertoets. De wijze waarop de toekomstige waterhuishouding zal worden geregeld is beschreven in hoofdstuk 2.
8.2 Het (te) doorlopen proces In oktober 2000 hebben de gemeenten Halderberge en Roosendaal als initiatiefnemers de waterbeheerders benaderd voor het meedenken en invulling geven van het kwaliteitshandboek voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein Borchwerf II. Volgend op dit initiatief heeft meerdere malen overleg plaatsgevonden tussen de gemeenten en de waterbeheerders over tal van aspecten ten aanzien van de toekomstige waterhuishouding. De data en onderwerpen van deze overleggen zijn weergegeven in bijlage 1. De resultaten van deze overleggen hebben een duidelijke plaats gekregen in deze waterparagraaf. Een voorbeeld hiervan zijn de vastgestelde uitgangspunten voor de waterhuishoudkundige planvorming. Deze zijn opgenomen in bijlage 2. Dit voorontwerp-bestemmingsplan wordt ter advisering voorgelegd aan de waterbeheerders. Het advies dat zij uitbrengen wordt door de gemeente in het ontwerp bestemmingsplan afgewogen tezamen met de overige inspraakreacties. Zowel het advies als de afweging worden in de waterparagraaf van het ontwerpbestemmingsplan opgenomen. Voor het advies is vooralsnog een plaats gereserveerd in bijlage 3.
8.3 Vigerend waterbeleid van het Rijk In het rijksbeleid is in grote lijnen aangegeven hoe het water en de ruimte in Nederland moeten worden beheerd. Het relevante beleid is verwoord in de Vierde Nota Waterhuishouding, de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening en het advies van de Com29
Waterparagraaf Bestemmingsplan Borchwerf II, Ontwikkelingsorganisatie Borchwerf II i.o., Arcadis, 17 april 2003
Hoofdstuk 8
93
missie Waterbeheer 21e Eeuw. In dit advies is aangegeven dat de volgende principes dienen te worden gehanteerd: 1. anders omgaan met waterbeheer; • overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms vasthouden in de bodem en in oppervlaktewater; • zonodig water tijdelijk bergen in retentiegebieden langs de waterlopen, waarvoor ruimte moet worden gecreëerd; • pas als 1 en 2 te weinig opleveren, water afvoeren naar elders. 2. ruimte voor water; • geen nieuwe ruimte onttrekken aan het watersysteem; • water weer een sturend principe te laten zijn in de ruimtelijke ordening in Nederland; • in het ruimtelijk beleid waar nodig ruimte beschikbaar te stellen voor het tijdelijk bergen van water. 3. meervoudig ruimtegebruik. • in stedelijk gebied: water combineren met stedelijke herinrichting en stadsuitbreiding • in landelijk gebied: water combineren met natuur, recreatie en landbouw. Ook op kwalitatief gebied bestaat er een strategie ten aanzien van de omgang met water. Deze luidt: • hergebruik van water; • het schoonhouden van water; • het scheiden van schone en vuile waterstromen • het zuiveren van vervuild water.
8.4 Provinciaal beleid Provinciaal Waterhuishoudingsplan Op basis van de Vierde Nota Waterhuishouding is in het Provinciaal Waterhuishoudingsplan het waterbeleid voor Noord-Brabant verwoord. Het provinciaal waterhuishoudingplan (WHP-2) streeft het volgende hoofddoel na voor het waterbeleid: “Het bereiken en in stand houden van watersystemen, die ruimte bieden aan een gezond leefmilieu voor mens, dier en plant. Daarbij zijn economische en ecologische ontwikkelingen met elkaar in evenwicht en is het hebben en houden van een veilige en bewoonbare provincie een randvoorwaarde.” Het WHP-2 stelt dat de hoofddoelstelling van het waterbeleid niet in één planperiode van vier jaar wordt gerealiseerd. Daarom werpt de provincie in het plan ook een blik vooruit op de verdere toekomst. De provincie streeft naar een duurzaam gebruik van de watersystemen. De aandacht wordt daarbij vooral gericht op de volgende vijf thema’s:
94
Deel B - Verantwoording
I. II. III. IV. V.
het realiseren van een duurzame watervoorziening; verbetering van de waterhuishoudkundige voorwaarden voor de functies; het verbeteren van de waterkwaliteit; de inrichting van waterlopen in het buitengebied; het omgaan met water in bebouwd gebied.
Voor de toekomst is het centrale doel behoud en versterking van de robuustheid van het water- en bodemsysteem. Hiervoor moet de afhankelijkheid van watertechnische maatregelen worden teruggedrongen en de veerkracht van het water- en bodemsysteem worden hersteld. Streekplan Het Streekplan Noord-Brabant 2002 geeft op hoofdlijnen de ruimtelijke ontwikkeling op de lange termijn (2020) zoals die wordt nagestreefd voor de provincie Noord-Brabant. In het streekplan wordt uitgegaan van de lagenbenadering, waarbij drie lagen onderscheiden zijn: 1. water, bodem, natuur, landschap en cultuurhistorie; 2. infrastructuur; 3. ruimtegebruik voor wonen, werken, landbouw en recreatie. De derde is afhankelijk van de mogelijkheden die de eerste twee lagen bieden. Voor de toekomst is het centrale doel behoud en versterking van de robuustheid van het water- en bodemsysteem. Hiervoor moet de afhankelijkheid van watertechnische maatregelen worden teruggedrongen en de veerkracht van het water- en bodemsysteem worden hersteld. Om dit te bereiken is onder andere het volgende nodig: • afwenteling van problemen als gevolg van vervuiling van of overschotten aan water wordt voorkomen. Zonodig wordt gecompenseerd; • het systeem van infiltratie en kwel wordt behouden en waar mogelijk hersteld; • neerslagwater wordt in de eerste plaats zoveel en zolang mogelijk vastgehouden, in de tweede plaats zoveel mogelijk geborgen en pas in de laatste plaats afgevoerd; • watersystemen en bodemkwaliteit moeten meer sturend zijn bij het afwegen van locaties, de inrichting en beheer van ruimtelijke functies; • er worden zo min mogelijk vervuilende of vermestende stoffen toegevoegd aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem. Ten aanzien van Borchwerf II geldt dat bezien vanuit de onderste laag (laag 1) het plangebied deels ligt in een potentieel nat gebied en daarmee valt binnen het zoekgebied regionale waterberging. Dit zoekgebied omvat een aanzienlijk deel van Noord-Brabant, zoals bijvoorbeeld het gehele noord-westelijke deel van de provincie.
Hoofdstuk 8
95
8.5
Regionaal beleid
Hoogheemraadschap van West-Brabant is verantwoordelijk voor het kwaliteitsbeheer en de waterkering. Beide waterbeheerders en de overige waterschappen in West-Brabant fuseren per 1 januari 2004. Dit betekent dat er vanaf die datum een gezamenlijk beleid gevoerd zal worden in West-Brabant. Op dit moment is er reeds sprake van verregaande samenwerking en afstemming. Dit blijkt onder andere uit de integrale waterbeheersplannen. Het integraal waterbeheersplan West-Brabant 2 van de het waterschap het Scheldekwartier en het Hoogheemraadschap van West-Brabant zijn thans vigerend. Vanuit deze beheersplannen is vervolgens de beleidsnota stedelijk water ‘van last naar lust’ ontwikkeld. Hierin is het beleid van de waterbeheerders verwoord ten aanzien van de inrichting van waterhuishoudkundige systemen in stedelijk gebied. De waterbeheerders in West-Brabant, de waterschappen en het Hoogheemraadschap, voeren een gezamenlijk beleid ten aanzien van stedelijk water. Dit beleid is verwoord in de beleidsnota Stedelijk Water “van last naar lust”. Met het beleid in deze nota streven de waterbeheerders naar: • het beheer van het totale watersysteem binnen hun gehele beheersgebied; • het watersysteem wordt gehanteerd als ordenend principe bij ruimtelijke plannen; • een optimale afstemming tussen de waterbeheerders en de waterketenbeheerders; • het hebben en houden van een veilig en betrouwbaar stedelijk gebied, door het ontwikkelen, beheren en duurzaam houden van gezonde en veerkrachtige duurzame watersystemen die zelfreinigend en zelfregulerend zijn; • het verhogen van de belevingswaarde en de ecologische kwaliteit van watersystemen (in overeenstemming brengen met doelstelling, veelal basiskwaliteit); • het minimaliseren van de negatieve invloed van de waterketen op het watersysteem (en omgekeerd).
8.6 Gemeentelijk beleid De gemeenten Roosendaal en Halderberge beschikken nog niet over eenduidig gemeentelijk waterbeleid. De ontwikkeling van een waterplan, waarin dit beleid is verwoord, is inmiddels door beiden gemeenten opgestart. De gemeenten geven al geruime tijd invulling aan het “nieuwe” waterbeleid op basis van de principes van duurzaam stedelijk waterbeheer bij haar in- en uitbreidingen. De waterbeheerders worden tot nu toe per ‘ projectgebied’ betrokken om goed invulling te geven aan duurzaam stedelijk waterbeheer. Deze betrokkenheid heeft voor de gemeente Roosendaal recent meer invulling gekregen door het in werking treden van het “Waterpanel”. Dit waterpanel is een overlegvorm waarin zowel gemeente als de
96
Deel B - Verantwoording
waterbeheerders participeren. Het overleg is structureel en omvat te allen tijde een weergave van lopende en op te starten ruimtelijke plannen en besluiten.
8.7 De huidige waterhuishouding De Watertoets kent 11 thema’s die een rol kunnen spelen in de Watertoets voor een ruimtelijk plan. In het overleg met de waterbeheerders op 20 maart 2003 zijn deze thema’s voor zowel de huidige als toekomstige situatie belicht. Aan de hand van de thema’s wordt een beschrijving van de huidige situatie gegeven. Veiligheid In het westelijk deel van het plangebied, veld C, ligt de secundaire (niet primaire) waterkering van de Nieuwe Roosendaalsche Vliet. Deze waterkering heeft een functie voor de bescherming van het achterliggende oostelijk gelegen gebied, waaronder het plangebied. Een deel van het plangebied ligt buitendijks van de waterkering, hier bestaat in de huidige situatie een risico op inundatie. Wateroverlast Uit de overleggen met de waterbeheerders en onderzoek blijkt dat in de huidige situatie in het plangebied geen grote wateroverlast optreedt. Een deel van het plangebied (veld C ) ligt buitendijks, de overige velden (A, B, D en F) liggen binnendijks. Veld C varieert in hoogte van circa 0,60 tot 2,40 m + NAP. Ten behoeve van de bescherming tegen hoogwater vanuit het Mark-Vliet kanaal hanteert het Hoogheemraadschap een dijkhoogte van 1,15 m + NAP. Deze hoogte geeft een bescherming tegen wateroverlast van 1 keer per 50 jaar. Dit geldt echter slechts voor de huidige situatie en houdt geen rekening met hogere waterstanden ten gevolge van klimaatsveranderingen. Deze dijk vormt de grens tussen de velden C en D. De positie van het plangebied in relatie tot het oppervlaktewatersysteem is echter wel nadrukkelijk in de planvorming meegenomen om eventuele risico’s te minimaliseren. Onderstaand is een beschrijving gegeven van het oppervlaktewatersysteem. Het plangebied maakt voor het grootste gedeelte deel uit van de afwateringseenheid van de nieuwe Roosendaalsche Vliet. De Roosendaalsche Vliet mondt uit in de Steenbergse Vliet die weer afwatert in het Volkerak/Zoommeer. In de afwateringseenheid zijn verschillende ‘turfvaarten’ gelegen. Een aantal van deze turfvaarten hebben later een duidelijke afwateringsfunctie gekregen. In oost-westelijke richting loopt door het onderzoeksgebied de omloopleiding Bakkersberg. Samen met de noordelijk gelegen De Riet voorziet deze vaart in de afwatering van het gebied. Beide watergangen, met name de Omloopleiding Bakkersberg, hebben een belangrijke afwaterende functie voor het achterliggende gebied. Dit achterliggende ge-
Hoofdstuk 8
97
bied sterkt zich uit de Rucphense Bossen, waar de Bakkerberg onder de naam Krampenloop ontspringt. Het waterpeil in de Omloopleiding Bakkersberg wordt gestuurd door middel van een stuw nabij de instroom in de Roosendaalsche Vliet. In de winter bepaalt de Roosendaalsche Vliet het waterpeil in de Omloopleiding Bakkersberg, de stuw is in de wintersituatie voor het grootste deel “verdronken”. De Riet loost haar water op de Omloopleiding Bakkersberg. Ter plaatse van het lozingspunt wordt de Riet bemalen door het gemaal “Kapelberg”. In de huidige situatie treedt in natte perioden in het bovenstroomse (laag gelegen) deel van De Riet tussen de A17 en de Roosendaalsebaan als gevolg van inundatie wateroverlast op. Naast de Omloopleiding Bakkersberg en De Riet zijn geen belangrijke (grote) watergangen in het gebeid aanwezig. Verspreid over het plangebied komen verschillende kavel/bermsloten voor. De sloten wateren overwegend af op de Bakkersberg of op De Riet. Opmerkelijk is de sloot aan de zuidzijde van de Madenstraat (zuidgrens van veld C). Deze sloot is door het Waterschap het Scheldekwartier aangeduid als “Leggerwaterloop”. Deze watergang staat, door middel van een duiker onder de Vlietweg, in directe verbinding met de Roosendaalsche Vliet. Dit betekent dat wanneer het peil in de Vliet stijgt, dit peil eveneens zal optreden in de watergang ten zuiden van de Madenstraat. Riolering In het plangebied komt zeer beperkt bebouwing voor. De meeste bebouwing is gelegen in veld F. In het projectgebied is geen vrijverval riolering aanwezig. Alleen de woningen langs de Gastelseweg in Roosendaal (ten westen van veld B) zijn aangesloten op een drukrioleringssysteem. Tevens zijn de woningen in veld F aangesloten op een drukrioleringssysteem. Het noordelijk deel van het bestaande bedrijventerrein Borchwerf II is voorzien van een verbeterd gescheiden rioolstelsel. Daarnaast loopt door veld C een rioolpersleiding van het Hoogheemraadschap van WestBrabant. Watervoorziening Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied. In de nabije omgeving van het plangebied zijn wel enkele kleine industriële winningen aanwezig. Volksgezondheid Op de Omloopleiding Bakkersberg zijn een aantal riooloverstorten aanwezig van de riolering van de gemeente Roosendaal. Dit betekent dat bij overstortsituaties de Omloopleiding Bakkersberg sterk wordt beïnvloed door de kwaliteit van het over-
98
Deel B - Verantwoording
stortende water. Hierdoor bestaat er een risico op negatieve beïnvloeding van de volksgezondheid. Bodemdaling In overleg met de waterbeheerders is vastgesteld dat bodemdaling zowel in de huidige als in de toekomstige situatie geen rol speelt. Grondwateroverlast Er zijn geen feiten bekend van het voorkomen van grondwateroverlast in het plangebied. Gelet op het huidige met name landbouwkundige gebruik is dat ook niet te verwachten. Het grondwatersysteem is voor velden C en D echter wel nauwkeurig bestudeerd om inzicht te verkrijgen in mogelijke kansen en knelpunten voor het toekomstig waterbeheer. Uit zowel het Milieueffectrapport als uit uitgevoerd bodemkundig/hydrologisch onderzoek op de velden C en D blijkt dat er in het gebied zowel enige kwel als infiltratie optreedt. Het ondiepe grondwater wordt in de huidige situatie sterk beïnvloed door lokale ontwateringmiddelen zoals sloten en drainage. Ook blijkt dat de ontwatering van een aantal percelen in de huidige situatie niet voldoet aan de ontwateringeis voor bedrijventerreinen. Oppervlaktewaterkwaliteit De kwaliteit van de “grote” waterlopen in het plangebied staat onder invloed van een aantal gebruiksfuncties in en buiten het plangebied. Vanuit stedelijk gebied wordt via overstorten soms ongezuiverd afvalwater op de waterlopen geloosd. Vanaf wegen spoelen verontreinigde stoffen af en ook de landbouw is een belangrijke verontreinigingsbron. De verontreinigingen resulteren in een matige waterkwaliteit en een soms ernstige verontreiniging van de waterbodem. Grondwaterkwaliteit Het Milieueffectrapport geeft aan dat er in het plangebied verschillende grondwaterkwaliteiten voorkomen. In de kwelgebieden is de kwaliteit niet antropogeen beïnvloed en is sprake van hard grondwater. Dit geldt ook voor het diepere grondwater. Het ondiepe grondwater in infiltratiezones is wel antropogeen beïnvloed. Dit is merkbaar in de aanwezigheid van zware metalen, bestrijdingsmiddelen en nutrienten als nitraat in het grondwater. • Verdroging Het plangebied bestaat uit intermediaire en kwelgebieden. Verdroging is dan ook niet aan de orde in het plangebied. In het algemeen kan verdroging wel spelen in andere gebieden.
Hoofdstuk 8
99
•
Er zijn geen feiten bekend van eventuele (eco)hydrologische relaties van het watersysteem in het plangebied met systemen in de omgeving. Natte natuur In het Milieueffectrapport is aangegeven dat in en langs de Roosendaalsche Vliet kenmerkende plantensoorten zijn aangetroffen voor een omgeving met basenrijk (kwel)water. Ook zijn langs de Roosendaalsche Vliet soorten aangetroffen die duiden op minder voedselrijke, vochtige omstandigheden. In en langs de Riet zijn indicator soorten aangetroffen voor matig voedselrijke en vochtige omstandigheden (bodem en grondwater).
100
Deel B - Verantwoording
9.
ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID
9.1 Inleiding Bedrijventerrein Borchwerf II wordt ontwikkeld door een consortium dat bestaat uit de gemeenten Roosendaal en Halderberge en Heijmans Infrastructuurontwikkeling BV. De ontwikkelingen blijven derhalve in één hand.
9.2 Financiële haalbaarheid Dit stedenbouwkundig plan is aan een grondige financieel-economische haalbaarheidstoets onderworpen. Op basis van deze toets mag worden geconcludeerd dat in de huidige opzet en naar de huidige inzichten sprake is van een haalbaar plan. Door Arcadis Advies zijn de totale kosten bouw- en woonrijpmaken berekend. Hiervan is een deel uitgetrokken voor algemene kosten, waaronder onder andere kosten voor een tunnel onder de spoorlijn Roosendaal - Dordrecht. Voor de totale verwervingskosten is een inschatting gemaakt op basis van reeds gerealiseerde aankopen. Vervolgens zijn alle kosten bepaald, waarbij rekening is gehouden met de kosten voor de voorbereiding, het toezicht, de advieskosten, de plankosten en de stortingen in het Fonds Grote Werken in guldens in het jaar van uitgifte. Rekeninghoudend met de rentelasten tot het einde van het plan zijn vervolgens de totale kosten berekend. Tegenover deze kosten staat een opbrengstverwachting. Deze opbrengsten zijn gebaseerd op gedifferentieerde uitgifteprijzen, die worden bepaald aan de hand van soort bedrijvigheid, ligging en een jaarlijkse opbrengsttoename.
9.3 Gronduitgifte en beheer In het kader van de ontwikkeling van Borchwerf II zal voor de feitelijke wijze van gronduitgifte een regeling worden opgesteld. Tot transport van de kavel kan pas worden overgegaan als door de welstandscommissie met het schetsontwerp voor het bouw- en inrichtingsplan kan worden ingestemd. Een dergelijk schetsontwerp geeft ten minste globaal inzicht in de situering en afmetingen van het terrein en de wijze waarop bebouwing en inrichting worden gedacht. Het schetsontwerp wordt
Hoofdstuk 9
101
gebruikt als leidraad voor de bouwplantoetsing. De beheersaspecten worden in een separate rapportage bij dit project nader toegelicht30
9.4 Zelfstandige ontwikkeling bedrijventerrein Dit bestemmingsplan beschrijft een integrale visie voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein Borchwerf II, alsmede de daarmee samenhangende en gewenste infrastructuur. Dit betreft met name de aanleg van de Noordoost Tangent als verbinding tussen de A58 en de A17. In het bestemmingsplan is de aanleg van de Noordoost Tangent niet juridisch geregeld. Belangrijkste reden hiervoor is de onzekerheid omtrent de haalbaarheid van realisatie binnen de planperiode van 10 jaar. Daardoor is het niet toegestaan de Noordoost Tangent in het bestemmingsplan te regelen. Vanaf veld B1 wordt een nieuwe verbindingsweg met het bedrijventerrein Majoppeveld voorzien. Tevens is er sprake van een ruimtereservering voor de mogelijke aanleg van een spoorwegemplacement in veld B2. De nieuwe verbindingsweg en het spoorwegemplacement worden niet rechtstreeks in het bestemmingsplan geregeld. Wel worden ze mogelijk gemaakt binnen de bestemming Uitwerking Bedrijfsdoeleinden. Realisatie van bovengenoemde voorzieningen komt echter pas aan de orde bij realisatie van veld B1. Om realisatie mogelijk te maken moet een uitwerkingsplan worden opgesteld. Voorgestaan wordt derhalve een zelfstandige ontwikkeling van het bedrijventerrein Borchwerf II, zoals afgebeeld op nevenstaande afbeelding. De Noordoost Tangent en het spoorwegemplacement zijn buiten de ontwikkeling gelaten. Het is vervolgens noodzakelijk de aansluiting van de Gastelseweg en daarmee het bedrijventerrein op de snelweg A17 te handhaven.
30
Rapport IV: Parkmanagement Bedrijventerrein Borchwerf II, BRO
102
Deel B - Verantwoording
10. MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID
10.1 Inleiding De ontwikkeling van een bedrijventerrein zoals met Borchwerf II wordt beoogd, heeft ingrijpende gevolgen voor de omgeving en zijn bewoners. Maatschappelijk draagvlak is daarom van essentieel belang. Reden waarom de ontwikkeling op gedegen wijze is voorbereid. Dit hoofdstuk beschrijft manier waarop deze voorbereiding heeft plaatsgevonden.
10.2 Procesbeschrijving Begin 1998 werd door de gemeenten Halderberge en Roosendaal afgesproken dat Borchwerf II met het doorlopen van een vijftal fasen intergemeentelijk en projectmatig zou worden opgepakt. Met de vaststelling van de projectopdracht door beide colleges van burgemeester en wethouders werd op 10 maart 1998 de eerste fase, de initiatieffase, afgesloten. Vervolgens werd door vaststelling van het projectprogramma in september 1998 door beide gemeenteraden de definitiefase afgerond. Hierin zijn de nadere randvoorwaarden en uitgangspunten voor de totstandkoming van Borchwerf II geformuleerd. Een en ander is daarna formeel bekrachtigd door de ondertekening van een intentieovereenkomst. Het project ging op dat moment de derde fase in, de ontwerpfase (af te ronden met een projectontwerp). Mede vanwege de omvang van het project is in het projectprogramma reeds aangegeven dat de ontwerpfase uit een aantal deelfasen zou worden opgebouwd, te weten: a. Masterplan b. MER c. Bestemmingsplan Vanaf oktober 1998 tot eind 1999 is er gewerkt aan de totstandkoming van het Masterplan. Nadat in februari 2000 het Masterplan door beide gemeenteraden werd vastgesteld is er gewerkt aan het bestemmingsplan en het MER. Het is duidelijk dat er sprake is van een veelomvattend project, waaraan vele partijen (inclusief externe adviseurs) deelnemen. Er is sprake van een fors aantal (deel)producten, die bovendien ook weer onderlinge relaties hebben en dus op elkaar afgestemd moeten zijn. Voor een totaaloverzicht is hier onderstaand een schema weergegeven. Een aantal van deze producten: het stedenbouwkundig plan, het duurzaamheidsplan, het parkmanagementplan en het beeldkwaliteitplan, maakt integraal onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 10
103
PRODUCTEN EN RELATIES BORCHWERF II Grontmij
BRO
Masterplan
Inrichtingsplan
MER
Duurzaamheid
Bestemmingsplan
Arcadis
Kwaliteitshandboek
Derden
Archeologisch onderzoek
Geo -hydrologisch onderzoek
Civiel-technische uitwerking
Milieukundig onderzoek
Parkmanagement/ beeldkwaliteit
Exploitatiemodel
Gemeenten en Heymans
= Input voor
Samenwerkingscontracten
104
Deel B - Verantwoording
10.3 Organisatie Voor de uitwerking van het project werd een aparte begeleidingsstructuur ingesteld. 1. Op gezette tijden is er bestuurlijk overleg geweest met de portefeuillehouders RO en EZ van het College van Gedeputeerde Staten. 2. Er is op intergemeentelijk niveau een stuurgroep geformeerd. Enerzijds om sturing aan het project te geven en anderzijds om beslisdocumenten voor te bereiden voor de colleges en raden van beide afzonderlijke gemeenten. Per projectfase komt de stuurgroep tussentijds bij elkaar om sturing aan het project te geven en aan het eind om het onderhavige beslisdocument voor te bereiden voor de gemeentelijke besluitvorming. Er is sprake van een dubbel (Halderberge en Roosendaal) voorzitterschap. De samenstelling van de Stuurgroep Borchwerf II ziet er als volgt uit: Gemeente Halderberge: • Wethouder Economische Zaken • Wethouder Ruimtelijke Ordening • Sectorhoofd ROB Gemeente Roosendaal: • Wethouder Economische Zaken • Wethouder Ruimtelijke Ordening • Sectordirecteur SOB Secretarissen: • Projectleider Roosendaal • Projectleider Halderberge 3. Samenstelling Projectgroep Borchwerf II: • Ambtenaren gemeente Roosendaal • Ambtenaren gemeente Halderberge • Ambtenaren provincie Noord-Brabant • Externe adviseurs 4. Voor het voorbereiden van inhoudelijke specialistische aspecten zijn aparte werkgroepen samengesteld. 5. Tevens is er een klankbordgroep samengesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van de bewoners, ondernemersorganisaties, natuur- en milieuorganisaties, de landbouw en overige belanghebbenden. De klankbordgroep had tot doel om gedurende de looptijd van het project de diverse achterbannen te informeren over de voortgang en opvattingen en suggesties te vernemen. Daarnaast werd de klankbordgroep in de gelegenheid gesteld haar mening te geven over de zaken die ter besluitvorming worden voorgelegd. De klankbordgroep had een adviserende rol richting projectgroep en stuurgroep.
Hoofdstuk 10
105
10.4 Inspraak en vooroverleg Op grond van artikel 6a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening moet het gemeentebestuur de ingezetenen van de gemeente en in de gemeenten belanghebbende natuurlijke personen en rechtspersonen bij de voorbereiding van een bestemmingsplan betrekken. Artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg dienen te plegen met besturen van andere gemeenten, provinciale diensten, de inspecteur van de ruimtelijke ordening, betrokken waterschappen en andere instanties die belast zijn met de behartiging van belangen die met het plan zijn gemoeid. Inspraak en vooroverleg in eerste termijn Op 14 augustus 2002 hebben de gemeenteraden van de gemeenten Roosendaal en Halderberge bekend gemaakt, dat vanaf 9 september 2002 voor een periode van 8 weken het Milieueffectrapport (MER) en het voorontwerp-bestemmingsplan "Bedrijventerrein Borchwerf II" voor inspraak ter inzage lagen. Tijdens de inspraakperiode zijn diverse schriftelijk reacties ontvangen op zowel het MER als op het voorontwerp-bestemmingsplan. Parallel aan deze inspraakperiode is zijn zowel de MER als het voorontwerp-bestemmingsplan aan de overlegpartners toegezonden. Mede naar aanleiding van deze reacties, hebben de gemeentebesturen van beide gemeenten het voornemen uitgesproken om het gebied in de omgeving van de Kapelberg (deelgebied F in het Masterplan Borchwerf II) te betrekken bij de verdere planontwikkeling van het bedrijventerrein. Dit voornemen heeft gevolgen voor de inrichting en ontwikkeling van het bedrijventerrein en voor het verdere planproces. Daartoe is nader onderzoek verricht naar de gevolgen voor het MER en het voorontwerpbestemmingsplan. Bij dit onderzoek zijn ook de ingediende inspraakreacties betrokken worden. Een en ander heeft geleid tot een integrale herziening van de oorspronkelijke opzet; feitelijk kan worden gesteld dat er sprake is van een nieuw voorontwerp-bestemmingsplan. Inspraak en vooroverleg in tweede termijn Vanaf 9 september 2002 hebben voor een periode van 8 weken het Milieueffectrapport (MER) en het voorontwerp-bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Borchwerf II’ voor inspraak ter inzage gelegen. Tijdens de inspraakperiode zijn diverse schriftelijk reacties ontvangen op zowel het MER als op het voorontwerp-bestemmingsplan. Mede naar aanleiding van deze reacties, hebben de gemeentebesturen van beide gemeenten het voornemen uitgesproken om het gebied in de omgeving van de Kapelberg (deelgebied F in het Masterplan Borchwerf II) te betrekken bij de verdere planontwikkeling van het bedrijventerrein. Daartoe is nader onderzoek verricht naar de gevolgen voor het MER en
106
Inspraak en Vooroverleg
het voorontwerpbestemmingsplan. Bij dit onderzoek zijn ook de ingediende inspraakreacties betrokken worden. Een en ander heeft geleid tot een integrale herziening van de oorspronkelijke opzet; feitelijk kan worden gesteld dat er sprake is van een nieuw voorontwerp-bestemmingsplan. Dit betekende een compleet nieuwe procedure en dus heeft het nieuwe voorontwerp-bestemmingsplan van 16-06-03 tot 21-07-03 opnieuw ter inzage gelegen. De reacties die in de hiervoor genoemde periode zijn ingediend zijn in Rapport I-2: Bestemmingsplan Bedrijventerrein Borchwerf II, Verslag inspraak en vooroverleg uitvoerig behandeld. Dit rapport hoort bij dit bestemmingsplan maar is vanwege de omvang van de reactie als separate bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd. In Rapport I-2 zijn de inspraakreacties in tabelvorm weergegeven tezamen met de gemeentelijke reactie. Hoofdstuk 2 van Rapport I-2 bevat de ingekomen reacties, die als volgt zijn opgedeeld: - §2.1 bevat een overzicht van de binnengekomen reacties; - §2.2 bevat de inspraakreacties die specifiek betrekking hebben op ‘teruggang bereikbaarheid door verkeersmaatregelen Gastelseweg’; - §2.3 bevat verdere inspraakreacties met betrekking tot Borchwerf II; - §2.4 bevat vooroverlegreacties; Hoofdstuk 3 bevat een verslag van de inspraakbijeenkomst en een verslag van het overleg met de ondernemers ‘Gastelseweg’. Het laatste hoofdstuk (H4) bevat de wijzigingen die in het bestemmingsplan zijn doorgevoerd. Dit hoofdstuk is onderstaand integraal overgenomen.
10.5 Wijzigingen na inspraak en vooroverleg In dit hoofdstuk worden de wijzigingen naar aanleiding van de hiervoor beschreven reacties samengevat. Daarnaast is er in de afgelopen periode sprake geweest van voortschrijdend inzicht. Zo is er bijvoorbeeld gewerkt aan het Technisch Masterplan waaruit nieuwe inzichten naar voren zijn gekomen. De wijzigingen, ontstaan door voortschrijdend inzicht, zijn opgenomen in de laatste paragraaf ‘Overige wijzigingen’. Wanneer bij wijzigingen wordt verwezen naar een paragraaf, bladzijde of artikel van het bestemmingsplan dan is aldaar bedoeld het voor-ontwerp bestemmingsplan zoals dit in het kader van inspraak en vooroverleg luidde. Wijzigingen na inspraak In deze paragraaf worden de wijzigingen naar aanleiding van de inspraakreacties weergegeven. • Wijziging bij inspraakreactie 15.6
Hoofdstuk 10
107
De maximale bouwhoogtes in het ontwerpbestemmingsplan (en op plankaart) zijn aangepast en verhoogd, in een aantal gevallen van 10 naar 12 meter en in een aantal differentiatievlakken van 15 naar 16 meter.
•
Wijziging bij inspraakreactie 15.7 Uit het oogpunt van intensief ruimtegebruik zijn de maximale bebouwingspercentage in het ontwerpbestemmingsplan en op plankaart aangepast door dit in een aantal gevallen te verhogen naar 80%. Tevens is het minimum bebouwingspercentage in een aantal gevallen opgehoogd van 40 naar 60%.
•
Wijziging bij inspraakreactie 19.3 In het voorontwerpbestemmingsplan was onbedoeld veel ruimte voor vestiging van horeca gereserveerd. Een inperking van de vestigingsmogelijkheden door opname van het gebied –dh- is daartoe doorgevoerd in het ontwerpbestemmingsplan.
•
Wijziging bij inspraakreactie 19.4 Er heeft een aanpassing plaatsgevonden waardoor er sprake is van het inpakken in een ‘Groenzone’. Er is een groenplan opgesteld waaruit blijkt dat de gehele Madestraat in het groen wordt gelegd. De bestemming tussen de deelgebieden C1 en C2 wordt dan ook ‘Groenvoorzieningen’ in plaats van de bestemming ‘Natuur’.
•
Wijziging bij inspraakreactie 20. 6 punt 9
•
Wijziging bij inspraakreactie 20. 6 punt 12
De geluidszonering is op 2 punten aangepast. Er is rekening gehouden met bedrijven, buisleidingen en kerntransport en de toelichting is daarop aangepast.
•
Wijziging bij inspraakreactie 20. 6 punt 13 Er is rekening gehouden met Heros en Woodbank en de toelichting is daarop aangepast.
•
Wijziging bij inspraakreactie 20.6 punt 24 Het fietspad langs de A17 is uit het nieuwe plan. De situering van het fietspad aan de grens van veld C1 en C2 is toegevoegd.
•
Wijziging bij inspraakreactie 24.1 De overbodig genoemde bestemming -B gb- in de wijzigingsbevoegdheid 1 is verwijderd.
Wijzigingen na vooroverleg In deze paragraaf worden de wijzigingen naar aanleiding van het vooroverleg weergegeven. • Wijziging bij reactie 27.1 De correcties t.a.v. de hoogspanningslijn zijn doorgevoerd waardoor de lijn nu op de juist plaats is aangeduid op de kaart.
•
•
Wijziging bij reactie 27.3 De veiligheidszone is aangepast door de maatvoering te veranderen in 2 maal 25 meter. Wijziging bij reactie 27.4 De voorgestelde tekstuele correcties en de verbeterde verwijzingen zijn doorgevoerd in de voorschriften.
•
Wijziging bij reactie 28.1
108
Inspraak en Vooroverleg
Het voorblad van de plankaarten is aangepast aan het plangebied.
•
Wijziging bij reactie 35.1
•
Wijziging bij reactie 38.2
De correctie is doorgevoerd in de toelichting. De aanvulling is opgenomen in de toelichting met een verwijzing naar de Spoorwegwet.
Wijzigingen na PPC-advies In deze paragraaf worden de wijzigingen naar aanleiding van het advies van de Provinciale Planologische Commissie weergegeven. • Wijziging bij reactie op pag. 3 ‘Kantoren’ punt 1 Er is een differentiatielijn opgenomen tussen BI en BIII, op plankaart ‘Deelgebied ABF’ parallel aan de meest westelijke ontsluitingsweg in deelgebied F.
•
Wijziging bij reactie op pag. 3 ‘Kantoren’ punt 2 De uitgangspunten en de betreffende bestemmingen zijn voor deze randvoorwaarden (voor zover het mogelijk is deze te vertalen in het ontwerpbestemmingsplan) opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan.
•
Wijziging bij reactie op pag. 4 ‘Infrastructuur’ punt 3 Het ontwerpbestemmingsplan is aangepast met ondermeer de reactie van Prorail en het Steekplan Noord-Brabant 2002 als leidraad.
•
Wijziging bij reactie op pag. 4 ‘Infrastructuur’ punt 4 Het ontwerpbestemmingsplan is aangepast zodat er geen windmolens binnen 50 meter van de A17 mogelijk zijn.
•
Wijziging bij reactie op pag. 5 ‘Geluidhinder’ punt 1 In de voorschriften van het ontwerpbestemmingsplan is rekening gehouden met de 50 dB(A) zone.
•
Wijziging bij reactie op pag. 5 ‘Geluidhinder’ punt 3
•
Wijziging bij reactie op pag. 6 ‘Duurzame energiehuishouding’
De binnengrenszone is op de plankaart aangegeven. In de beschrijving in hoofdlijnen van het ontwerpbestemmingsplan is de onderlinge relatie tussen het duurzaamheidsplan en het ontwerpbestemmingsplan verduidelijkt.
•
Wijziging bij reactie op pag. 9 ‘Horeca doeleinden’ punt 1 De hotelfunctie is uit het ontwerpbestemmingsplan verwijderd.
•
Wijziging bij reactie op pag. 9 ‘Horeca doeleinden’ punt 2 Het ontwerpbestemmingsplan is aangepast om strijdigheid te voorkomen..
•
Wijziging bij pag. 9 ‘Agrarische bedrijven/ stankhinder’ Het ontwerpbestemmingsplan is aangepast om voorschriften en plankaart met betrekking tot agrarische bedrijven/ stankhinder op elkaar te laten aansluiten.
•
Wijziging bij reactie op pag. 9 ‘bedrijfsdoeleinden’ De tekstuele wijzigingen zijn in de voorschriften van het ontwerpbestemmingsplan doorgevoerd.
Hoofdstuk 10
109
Overige wijzigingen In deze paragraaf worden de wijzigingen naar aanleiding van voortschrijdend inzicht weergegeven. • In het thans voorliggende ontwerpbestemmingsplan staat op pag. 45 ‘Auvergnepolder voor kavels aan diep vaarwater’. Dit moet zijn ‘overig vaarwater’. • In de BIH is het verkeersaspect herschreven. • Er is een vrijstelling voor ABC-bedrijven opgenomen in de deelgebieden D en F een bouwmaterialenhandel wordt via een vrijstelling mogelijk gemaakt in deelgebied A. • Er is een reclamezuil mogelijk gemaakt ten noordwesten van deelgebied A. • De plangrens is aangepast zodat de aansluiting A17 – Gastelseweg er buiten valt. • De bestemming verkeersdoeleinden (nabij het viaduct tussen A en F) is aangepast is aangepast zodat aangesloten wordt op de ondergrond. • De aanpassingen van de kaartjes in de toelichting (vervanging van de ondergrond en verdere wijzigingen) zijn doorgevoerd. • De profielen zijn aangepast, verwijderd en aangevuld (zie onder andere de drie A-profielen, A, A’ en A’’). • De veiligheidszones zijn aangepast. • De ‘interne ontsluitingswegen’ zijn opgeschoven. • De minimale afstand van een bedrijfsgebouw tot de perceelsgrens is verhoogd van 3 m1 tot 5 m1 en bij de afwijkende bouwgrens mag in de perceelsgrens worden gebouwd.
10.6 Vaststelling Nadat het vooroverleg en inspraak zijn afgerond, kan een aanvang gemaakt worden met de formele procedure conform artikel 23 en volgende van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voor de vaststelling van het plan. Deze procedure houdt op de eerste plaats in dat er een ontwerp-bestemmingsplan ter inzage wordt gelegd. Tijdens de termijn van terinzagelegging, die 4 weken duurt, kan iedereen een zienswijze over het ontwerp-plan bij de gemeenteraad indienen. Eventueel ontvangen zienswijzen worden door de gemeenteraad bij de besluitvorming over de vaststelling van het plan betrokken. Indien nodig leiden de zienswijzen tot een aanpassing van het plan. Als de gemeenteraad het bestemmingsplan vervolgens vaststelt, wordt het ter goedkeuring naar gedeputeerde staten van NoordBrabant gestuurd.
110
Inspraak en Vooroverleg
Bijlage 1.
Weergave van de verschillende overlegmomenten tussen de gemeente en de waterbeheerders
De volgende overleggen tussen de waterbeheerders en de initiatiefnemers hebben plaatsgevonden: • overleg op 17 oktober 2000 in Halderberge met Waterschap, Hoogheemraadschap, gemeenten en ARCADIS in verband met het opstellen van Kwaliteitshandboek Borchwerf II; • overleg op 26 oktober 2000 in Heerle met Waterschap, Hoogheemraadschap en ARCADIS in verband met de ‘vrije afwatering’ van veld D op veld C (resultaat van dit overleg is opgenomen in het verslag van 9 oktober 2002); • overleg op 9 oktober 2002 in Roosendaal met Waterschap, Hoogheemraadschap, gemeenten en ARCADIS ten aanzien van het vaststellen van uitgangspunten Technisch Masterplan velden C & D, aspect water; • overleg op 24 oktober 2002 in Roosendaal met gemeenten, Brabant Water en Essent en ARCADIS ten aanzien van ‘duurzame ontwikkelingen in Borchwerf II’; • overleg op 11 maart 2003 in Breda met Hoogheemraadschap, gemeenten en ARCADIS ten aanzien van buitendijkse ligging van veld C; • overleg op 20 maart 2003 in Roosendaal met Waterschap, Hoogheemraadschap, gemeenten en ARCADIS ten aanzien van de invulling van het proces van de watertoets in Borchwerf II. • Overleg op 16 april 2003 in Roosendaal met Waterschap, Hoogheemraadschap, gemeenten en ARCADIS ter bespreking van de concept-waterparagraaf voor Borchwerf II.
Bijlage 2.
Uitgangspunten en randvoorwaarden t.b.v. de waterhuishoudkundige planvorming
Bijlage 3. Advies van de waterbeheerders PM, wordt ingevuld in het ontwerp-bestemmingsplan
Bijlage 4.
Samenvatting reactie inspraak en vooroverleg in eerste termijn
PM, wordt ingevuld in het ontwerp-bestemmingsplan