1
Lezing Commissaris van de Koning Theo Bovens over 200 jaar Koninkrijk, uitgesproken voorafgaand aan lezing pater Anselm Grün voor jonge ambtenaren in de provincie Limburg. Op 15 mei 2014 in Statenzaal in Gouvernement aan de Maas, te Maastricht.
Dames en heren,
U zit hier nu in het Gouvernement aan de Maas in Maastricht omdat u – gezien uw leeftijd – nog niet zo heel lang geleden heeft gekozen voor een loopbaan bij de overheid. In dit geval bij een Limburgse gemeente of de provincie Limburg. Samen vertegenwoordigt u heel wat gemeenschapszin. Gemeenschapszin die in ieder geval spat uit wervingsteksten die de Limburgse overheden voor u componeerden. En waar u zich door voelde aangetrokken. Laat mij u er een paar voorlezen: “Samen zorgen dat bewoners trots zijn op hun gemeente.” Wie van u in Sittard-Geleen werkt, herkent deze vast. Of: “werken aan de stad, samen met de mensen van de stad.” Die stad is in dit geval Maastricht. Of: “Slagvaardig samenwerken aan een gezonde toekomst van de stad.” Dat doet u, die voor Roermond werkt. Of werk u in Venray? Dan bent u “een gedreven mens, die zich wil inzetten voor Venray. Als partner voor haar klanten.” En werkt u voor de provincie, dan bent u gezwicht voor: “het werken in een professionele omgeving, met de maatschappij als inspiratiebron”. En - zo lees ik in een specifieke vacaturetekst - is ‘meebewegen in een dynamische bestuurlijk speelveld voor jou vanzelfsprekend’… U heeft allen op enig moment bewezen perfect binnen de geschetste profielen te passen. Anders zat u hier niet.
2 Maar, hoe zou dat 200 jaar geleden zijn geweest? 200 Jaar geleden, bij het prille begin van het koninkrijk, waar wij als meest zuidelijke provincie deel van uitmaken. Zou u hier dan ook al gezeten hebben als jonge – of jongere – ambtenaar? Nou, in ieder geval niet zo ‘en masse’ als nu. Het ambtenarenapparaat stelde in omvang nog niet zo heel veel voor in die beginjaren. De provincie begon met nog minder ambtenaren dan de vingers van een hand; welgeteld vier. Ook als vrouw had u hier toen nog niet gezeten. En het hielp ook niet echt als u toen een Limburgse én rooms-katholieke achtergrond had. Daarbij was in die tijd loyaliteit aan de koning belangrijk. Belangrijker dan loyaliteit aan de Limburgse gemeenschap. Of zoals Thorbecke het later stelde: Willem I verlangde in zijn solitaire koningschap ‘geene zelfstandigheid, geene Staats- maar persoonlijke dienaren.”1 Zou u toen gesolliciteerd hebben? En had u – als man, sorry dames – een kans gemaakt? Niet meteen, vermoed ik. Er werd namelijk allereerst een beroep gedaan op oudgedienden. Op functionarissen uit de periode vóór 1784. Dus vóór de Franse periode. Al had de koning niet echt een probleem met een Franse loopbaan, als je nu maar Orangist was. Zoals Charles de Brouckère. Hij was het, die mijn allereerste voorganger werd: de allereerste gouverneur van Limburg. Daarnaast had ‘Oranje’ duidelijk een voorkeur voor inheemse, protestante families. Protestante families die binnen Maastricht – met een magere 6 procent – een zware minderheid vormden. Maar toch veel invloedrijke functies kregen in het provinciale en gemeentelijke bestuur. Buiten Maastricht lag dat overigens wel wat anders. Daar kende men veel minder ‘aanzienlijke’ protestante families. Dus wie daar bijvoorbeeld burgemeester – en soms ook meteen gemeentesecretaris werd – was over het algemeen veel meer streekgericht, dan oranje-gezind. Maar zocht je echt een ingang in het ambtenarencorps, dan kon je die het beste vinden via familie, vrienden of bekenden.
1 Ambtenaren in Nederland (1815-1915) N. Randeraad, p. 218
3 Zo kreeg ook Charles de Brouckère junior op 24 jarige leeftijd zijn eerste ambtenarenbaan bij de provinciale griffie. Ja, de zoon van… Daarover werd toen overigens wel een klacht ingediend bij de koning. Over hoe de gouverneur zijn zoon bevoordeelde bij het bemachtigen van een overheidsfunctie. Een integriteitsmelding dus, ook toen… Het verweer van senior was kort en krachtig. Zijn zoon bezat de bekwaamheid; vertoonde de meeste ijver en ontving een lager salaris dan zijn voorganger. Voor de minister van Binnenlandse Zaken was met dit statement meteen de kous af. En toen werd het 1830. Het jaar van de Belgische opstand. De opstand waar Limburg zich enthousiast bij aansloot. We werden Belg. Met uitzondering van Maastricht, bezet door een Hollands garnizoen. Was je hier als ambtenaar blij mee? Niet als je een typische protestante, koningsgezinde ambtenaar was, die in 1815 vrij automatisch in het pluche was beland. Zoals griffier der Staten Pillera. Hij en andere gelijkgestemde ambtenaren waren sowieso al niet enthousiast geweest over de nieuwe gouverneur De Beeckman die in 1828 was aangetreden. En dat staken ze bepaald niet onder stoelen of banken. Sterker nog, zij stelden zich bijzonder lastig op. Als ambtenaren beschouwden zij het als hun taak om deze gouverneur op de regeringsgezinde koers te houden. Dus, als griffier Pillera in 1831 het verzoek krijgt de situatie in Limburg te schetsen, windt de man er geen doekjes om. Hij keerde zich krachtig tegen ‘het dubbelzinnig gedrag en de slapheid’ van de gouverneur, wiens gehechtheid aan het zuiden haaks stond op de ‘hartelijke verkleefdheid’ van de bevolking aan het gezag van de koning2. Meneer Pillera wist precies wat zijn vorst van hem wilde horen… Of in ieder geval, dacht dat deze wilde horen Want ondertussen dunde het ambtenarenbestand hier in Maastricht aardig uit. Met ambtenaren die hun heil zochten bij het nieuwe bewind in Hasselt of elders… Wat zou u gedaan hebben?
2 De gouverneurs in de beide Limburgen 1815-1989, p. 42
4 Toen waren het ieder geval vooral de jongere ambtenaren – de LINK-ers 3 van toen, zeg maar - die vertrokken. Ongebonden als ze vaak nog waren, durfden ze het risico wel te nemen. Zeker nu ze een grote stap voorwaarts konden maken. Eén van de meest prominente jonge vertrekker was overigens Charles de Brouckère junior. Ja, de gouverneurszoon, die al snel via Provinciale en Gedeputeerde Staten was opgeklommen naar een zitje in de Tweede Kamer. Een zetel die hij bij de Belgische Opstand in oktober 1830 direct inruilde voor een Belgische carrière. Als jonge dertiger werd hij al snel minister, daarna burgemeester van Brussel. Had u overigens eerder geopteerd voor een baan bij de rijksoverheid, dan had u nu wel pech. Het ambtenarenapparaat bleek natuurlijk al heel snel, veel te omvangrijk en veel te duur voor een gehalveerd koninkrijk. Er moest vereenvoudigd en bezuinigd worden. En als zuiderling in noordelijke betrekking mocht je zo’n beetje als eerste vertrekken. Alle uit het zuiden afkomstige ambtenaren, dus ook de Limburgers, werden per Koninklijk Besluit van 8 november 1831 ontslagen. En toen werd het 1839. En werden we met zijn allen weer Nederlander. En ach, het Limburgs volk reageerde gelaten. Voor hen was het gewoon weer de zoveelste machtswisseling. Neem bijvoorbeeld Sittardenaren, die in 1839 al op leeftijd waren. Zonder te emigreren waren ze al vele keren van nationaliteit gewisseld. Tot 1795 behoorde de stad tot het hertogdom Gulik – het tegenwoordige Jülich bij Aken - daarna werd het Frans, in 1815 Nederlands, in 1830 Belgisch en nu dus weer Nederlands... Het zegt nog steeds veel over de internationale gerichtheid van de Limburger: honkvast, maar tegelijk in contact met de buitenwereld… En de ambtenaren? Die liet men voorlopig gewoon in functie. Al werd er wel veel gemopperd. Gemopperd dat vaak pro-Belgische ambtenaren konden aanblijven… Gemopperd dat koningsgetrouwen nu zo weinig werden beloond… Gemopperd over de benoeming van niet-Limburgers of van protestanten…
3 LINK is het netwerk voor jonge ambtenaren van de provincie Limburg
5 Ook de nieuwe gouverneur Gericke van Herwijnen – die zijn eigen ambtenarenloopbaan overigens in 1801 startte als schrijver in Pruisische dienst – ook deze gouverneur verzette zich tegen de vele benoemingen van protestante niet-Limburgers in zijn provincie. “Alle die inkruipingen van Noord-Nederlandse Protestanten in de ambten in het Limburgsche hebben waarlijk een verderflijken invloed op den geest der bevolking”, zo liet hij de koning – inmiddels Koning Willem II weten. Gouverneur Gericke pleitte – ook onder de druk van de negatieve publieke opinie – overigens vaak voor meer toegeeflijkheid jegens Limburg. Wat in die dagen voor een gouverneur niet makkelijk was. Hij werd namelijk als ‘man des konings’ geacht in de Statenvergadering alles te bestrijden wat de regering onwelkom was. Te veel begrip tonen voor de verlangens van de Staten, kon zijn positie ernstig in gevaar brengen. Het was dus zijn taak om onwelgevallige adressen – zeg maar verzoeken – aan de koning te allen tijde te voorkomen. Dat lukte de gouverneur nog net met de Statenwens om als hertogdom Limburg een zelfstandige status te krijgen. Maar hij ging mee in het protest tegen de nieuwe belastingplannen die ongunstig waren voor Limburg…. De koning was woedend en wilde Gericke op staande voet ontslaan. De toenmalige minister van Binnenlandse Zaken wist dit te voorkomen, maar hij gaf de gouverneur wel de volle laag. Gericke kreeg duidelijk te verstaan dat een ambtenaar niets mocht doen, wat de gang van de regering belemmert. “Wordt zijn oordeel niet gevraagd, dan heeft hij slechts uit te voeren. Strijdt dit met zijn begrippen, dan heeft hij de vrijheid zijn ontslag te vragen.” Dames en heren, voordat u nu met zijn allen meteen ontslag overweegt, laat mij u vertellen dat in 1848 toch wel iets wijzigde in de positie van ambtenaren. Voor die tijd was de ambtenaar weliswaar in rechtstreekse dienst van de staat tegen een vaste bezoldiging. Maar hij was toch geheel afhankelijk van de vorst. De vorst die de salarissen vaststelde en de positie van de ambtenaren geheel naar zijn eigen persoonlijk inzicht regelde.
Ambtenaren waren en bleven toen niet anders dan ‘dienaren des konings’. 4 De ambtenaren als beroepsgroep, Johannes Baptist Sens, p 9 e.v.
4
6
Dit wijzigde in 1848 met de grondwet van Thorbecke. Toen werden ambtenaren ‘dienaren van de regering’. En als in 1868 ons land een ‘constitutionele monarchie met parlementair stelsel’ wordt, dan vallen ambtenaren voortaan onder ‘het door het parlement uitgestippelde en gecontroleerde regeringsbeleid’. Ofwel: de ambtenaar kreeg een dienstverband met de volksgemeenschap. Hij werd dienaar van het volk. Tot zover, dames en heren, even dit hele korte lesje staatskunde. Want van de Limburgse ambtenaar werd in die jaren nog heel wat ‘meebewegen in een dynamisch bestuurlijk speelveld’ gevraagd. Limburg was in 1839 namelijk niet alleen Nederlands geworden. Het werd als hertogdom ook lid van de Duitse Bond. Én … moest de bondswetgeving voorrang geven op die van Nederland. Tsja, hoe ga je daarmee om? Als de Limburgse gemeenten opdracht krijgen te zorgen voor een fatsoenlijke afkondiging van de bondsbesluiten, dan maken zeker 75 van de ruim honderd gemeenten daar niet echt haast mee. En als een bondsbesluit onuitvoerbaar is, tja dan is het onuitvoerbaar…(Zoals het verbod op uitvoer van paarden buiten het Bondsgebied…) Maar als er in 1848 een revolutionaire wind door Europe waait, lijkt ook hier even een afscheidingsbeweging de kop op te steken. Om het hertogdom los te weken van Nederland. Er beginnen zelfs zo her en der Duitse vlaggen op overheidsgebouwen te wapperen... Want als we op die manier dan toch van bijvoorbeeld die vervelende Nederlandse belastingmaatregelen af kunnen komen…
Enfin, deze beweging zet niet door. En als de Duitse Bond uiteindelijk uiteenspat, worden we in 1867 zowaar een normale Nederlandse provincie.
7 Waarmee ‘het ambtelijk bestuurlijk speelveld’ meteen iets overzichtelijker wordt. En … kan Limburg beginnen aan de echte integratie in de Nederlandse staat. En dat die integratie langzaam maar zeker slaagt, blijkt direct na de Eerste Wereldoorlog. Als België - als oorlogsvergoeding - Limburg terug wil. Was u toen ambtenaar, dan had u de kans gehad, belast te worden met anti-annexatie acties in Limburg. Voor het geval dat Limburgers weer massaal Belg wilden worden. Al was het tegelijkertijd de inschatting – de inschatting van uw voorgangers – dat het wel meeviel met die aansluitingsdrang. De Limburgse elite was inmiddels – zo bleek in 1919 – wel zo Nederlandsgezind dat ze zelfcorrigerend optrad tegen separatisten. België bleef wel nog enige tijd hoop houden. Zelfs in 1927 verspreidde een Belgisch vliegtuigje nog propaganda voor afscheiding van Limburg van de Nederlandse staat. Maar voor ambtenaren zoals u, werd het nu toch stilaan wel zeker dat hun loopbaan voortaan toch echt wel Nederlands zou blijven… … tot er weer een oorlog begon te dreigen. En ambtenaren voor de keuze stonden of ze hun werk wel wilden voorzetten onder het juk van de bezetter. Die keuze leek in aanvang eenvoudig. De regering had in 1937 al ‘de aanwijzing’ gegeven dat ambtenaren bij een vijandelijke bezetting op hun post moesten blijven: in het belang van de bevolking. Maar dan komt in oktober 1940 de eis van de bezetter dat alle ambtenaren een ariërverklaring moeten afleggen… Waarvoor zou u dan gekozen hebben? Achteraf lijkt die keuze makkelijk, maar feit is dat veruit het merendeel van de ambtenaren die verklaring tekende… Waarna er gelukkig ook moedige ambtenaren kwamen bovendrijven, die inderdaad het belang van de bevolking bleven dienen.
Zoals de Beekse gemeenteambtenaar Willy Sangers. Zijn werktafel delend met een pro-Duitse collega en onder het oog van een NSB-burgemeester, wist hij valse persoonsbewijzen te produceren; Joden te waarschuwen voor razzia’s; onderduik te regelen; extra bonnen
8 te ritselen voor onderduikers en maakte hij zelfs mensen medisch ongeschikt voor de Arbeitseinsatz door hun eczeem te bezorgen met een speciaal smeerseltje. Hij was een nauwgezet ambtenaar, maar op het juiste moment wist hij de gemeentelijke bevolkingsadministratie te veranderen in een chaos. Jaren na de oorlog had men daar nog last van… Maar toch een prachtig voorbeeld van ‘meebewegen in een dynamisch – en in dit geval ook uiterst gevaarlijk – bestuurlijk speelveld’ Dames en heren, dan maak ik nu in één keer de sprong naar de dag van vandaag. De dag van vandaag, waarvan wij natuurlijk allemaal hopen dat we nooit voor dezelfde keuze komen te staan als Willy Sangers. Maar wel een dag van vandaag, waarin we nog steeds het belang van de bevolking blijven dienen. Daarvan getuigen immers ook de advertentieteksten die ik zojuist de revue liet passeren. Teksten die zich eigenlijk laten samenvatten onder de noemer ‘dienstbaarheid in een dynamisch bestuurlijk speelveld’. Maar hoe geeft u vorm aan die dienstbaarheid in dat zeker dynamische bestuurlijk speelveld dat Limburg biedt? Is die dienstbaarheid hetzelfde als ondergeschiktheid aan de bestuurder? Ofwel bent u een lakei van deze tijd of juist niet? En hoe brengt u die dienstbaarheid in balans met uw professionaliteit? Uw specifieke kennis en kunde? En hoe verhoudt die dienstbaarheid aan de bevolking zich met uw werkplezier, met integriteit, met de triple helix samenwerking die wij hier in Limburg voorstaan? En hoe brengt u die dienstbaarheid aan het volk in het reine met de dienstbaarheid aan uw dierbaren. Ofwel: hoe krijgt – of houdt - u werk en privé in balans? Kortom ‘hoe vér’ wilt u meebewegen in het dynamische bestuurlijke, vaak internationale, speelveld dat uw habitat is? Dames en heren, vanmiddag bent u in de gelegenheid daarvoor ook uit een andere inspiratiebron te putten dan enkel de maatschappij. En wel een bron in de vorm van een man die van dienstbaarheid zijn levenswerk heeft gemaakt.
9 Laat ik in een brug naar zijn inspiratie de woorden aanhalen van een ander spiritueel leider. Een spiritueel leider die deze woorden 2000 jaar geleden sprak. En ook woorden zijn waardoor Anselm Grün zich laat leiden. Ik citeer vrij naar Jezus van Nazareth5 “De koningen onderdrukken de volkeren, de machtigen laten zich weldoeners noemen Maar u vraag ik de dienaars te zijn van iedereen.” Dames en heren, een ambtenaar in ons koninkrijk begon 200 jaar geleden als dienaar van de vorst, vandaag is hij – en gelukkig ook zij – de dienaar van iedereen. Hoe ú dat doet. Hoe u wilt dienen, en met welk doel, is aan u. Ik wens u veel inspiratie en wijsheid..
5 Marcus 10, vers 42 e.v.