Nummer: 7
De raad van de gemeente Doesburg; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 5 september 2006; gehoord de adviescommissie Onderwijs en Welzijn d.d. 12 september 2006; gehoord de Stichting Gehandicapten Raad Doesburg in haar hoedanigheid van Platform cliëntenparticipatie Wvg en overige belanghebbende organisaties;
b e s l u i t: vast te stellen de navolgende verordening met de daarop betrekking hebbende algemene en artikelsgewijze toelichtingen ter zake van de uitvoering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) die per 1 januari 2007 in werking treedt. Op grond van artikel 5 lid 1 van de Wmo dienen namelijk met in achtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet bij verordening nadere regels te worden gesteld; in te trekken de Verordening Wet voorzieningen gehandicapten gemeente Doesburg 2004, per 1 januari 2007, wegens intrekking van de Wet per die datum; in te trekken de Verordening cliëntenparticipatie Wvg per 1 januari 2007 wegens het wegvallen van de grond daartoe in verband met de intrekking van de Wet voorzieningen gehandicapten per die datum.
1
INHOUDSOPGAVE
blz. 2,3
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Artikel 1.1 Begripsbepalingen Artikel 1.2 Beperkingen
4-7 4,5,6 6,7
Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen
8-9
Artikel 2.1 Artikel 2.2. Artikel 2.3 Artikel 2.4 Artikel 2.5
8 8 8 8,9 9
Keuzevrijheid Voorzieningen in natura Financiële tegemoetkoming Persoonsgebonden budget Eigen bijdragen en eigen aandeel
Hoofdstuk 3 Hulp bij huishouden
10
Artikel 3.1 Artikel 3.2 Artikel 3.3 Artikel 3.4 Artikel 3.5
10 10 10 10 10
Vormen van hulp bij huishouden Primaat van de algemene hulp bijhuishouden Gebruikelijke zorg Omvang van de hulp bij huishouden Omvang van het persoonsgebonden budget
Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen
11-13
Artikel 4.1 Artikel 4.2 Artikel 4.3 Artikel 4.4 Artikel 4.5 Artikel 4.6 Artikel 4.7 Artikel 4.8 Artikel 4.9
11 11 11 11 12 12 12 13 12
Vormen van woonvoorzieningen Primaat algemene woonvoorzieningen Soorten individuele woonvoorzieningen Tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten Primaat van de losse woonunit Uitsluitingen Hoofdverblijf Beperkingen /weigeren woonvoorziening Terugbetalen bij verkoop
Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel
14-15
Artikel 5.1 Artikel 5.2 Artikel 5.3 Artikel 5.4 Artikel 5.5. Artikel 5.6 Artikel 5.7 Artikel 5.8
14 14 14 14 14 15 15 15
Vormen van vervoersvoorzieningen Het recht op een algemene voorziening waaronder het cvv Het primaat van de algemene voorziening Het recht op een individuele voorziening Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen Omvang gebied in kilometers Hoogte vergoedingen Tegemoetkoming kosten GPK
Hoofdstuk 6 Het zich verplaatsen in en rond de woning (rolstoelen)
16
Artikel 6.1 Artikel 6.2 Artikel 6.3
16 16 16
Vormen van rolstoelvoorzieningen Algemene voorziening waaronder een collectieve rolstoelvoorziening Primaat algemene rolstoelvoorziening
2
Artikel 6.4 Artikel 6.5 Artikel 6.6
Aanspraak op een sportrolstoel Aanspraak op rolstoelvoorzieningen bewoners van AWBZ-instellingen Hoogte vergoedingen
16 16 16
Hoofdstuk 7 Het verkrijgen van voorzieningen in het motiveren van besluiten
17-19
Artikel 7.1 Artikel 7.2 Artikel 7.3 Artikel 7.4 Artikel 7.5 Artikel 7.6 Artikel 7.7 Artikel 7.8
17 17 17 17 18 18 18 19
Gebruik aanvraagformulier Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Kosten (AWBZ) Inlichtingen, onderzoek en advies Samenhangende afstemming Wijzigingen in situatie Intrekking van een voorziening Terugvordering Beslistermijnen juncto artikel 4:13, 4:14 en 4:15 van de AwB
Hoofdstuk 8 Slotbepalingen
20
Artikel 8.1 Artikel 8.2 Artikel 8.3 Artikel 8.4 Artikel 8.5 Artikel 8.6 Artikel 8.7 Artikel 8.8
20 20 20 20 20 20 20 20
Hardheidsclausule Beslissingen waarin deze Verordening niet voorziet Indexering Evaluatie Inwerkingtreding Overgangsjaar Besluit MO en Verstrekkingenboek MO Citeertitel
3
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 Begripsbepalingen In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder: Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning, afgekort Wmo; a. b. Compensatiebeginsel: de algemene verplichting (artikel 4 Wmo) aan het gemeentebestuur om personen met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen zodat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie; c. Zelfredzaamheid: het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken; d. Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer te weten: - het voeren van een huishouden; - het normale gebruik van de woning; - het zich in en om de woning verplaatsen; - het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; -het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te kunnen nemen aan het lokale maatschappelijke leven; e.
Beperkingen: moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten;
f. Persoon met beperkingen: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning; bij het zich verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel of bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden; g. Hoofdverblijf: de woonruimte die is bedoeld om permanent te worden bewoond en die als zodanig is aangemerkt in het kader van de Wet individuele huursubsidie. Daarnaast moet er sprake zijn van een inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie, dan wel zal ingeschreven staan, omdat men in de gemeente zal komen wonen of staat ingeschreven in het GBA met een briefadres omdat men (tijdelijk) elders verblijft, bijvoorbeeld bij ziekenhuisopname of verblijf in een instelling; h. Huisgenoot: iedere meerderjarige met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont; i. Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is;
4
j. Mantelzorger: een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b. van de Wet: ‘Mantelzorg is langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende maar door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en die de gebruikelijke zorg voor huisgenoten voor elkaar overstijgt’; k. Vrijwilliger: een persoon, die in enig georganiseerd verband, onverplicht en onbetaald werkzaamheden verricht ten behoeve van andere mensen of de samenleving, zonder van deze werkzaamheden voor zijn of haar levensonderhoud afhankelijk te zijn;
Algemene voorziening, waaronder een collectieve voorziening: een voorziening die wordt l. geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt; m. Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiksdan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend; n. Algemeen gebruikelijke zorg: de gebruikelijke zorg waarop geen aanspraak bestaat vanuit de AWBZ. Het betreft normale dagelijkse zorg die degenen, die binnen een leefeenheid gezamenlijk een huishouding voeren en voor het functioneren daarvan gezamenlijk verantwoordelijk zijn elkaar bieden; o. Méérkosten: kosten van een mogelijk krachtens de Wet te verlenen voorziening, voorzover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening; p. Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt; q. Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt; r. Persoonsgebonden budget (pgb): een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verkrijgen en waarop de in deze verordening en het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Doesburg te stellen regels van toepassing zijn; s. Overeenkomst pgb: het vastleggen van de afspraken tussen gemeente en budgethouder met betrekking tot de verstrekking van een persoonsgebonden budget; t. Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het college vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk, de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (eigen aandeel) betaald moet worden en waarop de te stellen regels in het Besluit MO gemeente Doesburg van toepassing zijn;
5
u. Besparingsbijdrage: een door de aanvrager te betalen bijdrage, gelijk aan het bedrag dat ten gevolge van de verstrekking van een voorziening door de aanvrager wordt bespaard omdat deze verstrekte voorziening een algemeen gebruikelijke voorziening vervangt of kan vervangen; v. Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in (meer)kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager; w. Forfaitaire vergoeding: een bijdrage ineens die los van het inkomen en los van de werkelijke kosten van een voorziening wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van een inkomensgrens. Deze vergoeding wordt in het algemeen niet op declaratiebasis verstrekt; x.
College: het college van burgemeester en wethouders van Doesburg;
y.
Besluit MO: Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Doesburg;
z. Vreemdeling: een vreemdeling kan voor het verlenen van een individuele voorziening slecht in aanmerking komen indien hij rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a. tot en met e. en l. van de Vreemdelingenwet 2000 (juncto artikel 8 Wmo). Artikel 1.2 Beperkingen lid 1 Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover: a. deze in overwegende mate op het individu is gericht; b. deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op te heffen of te verminderen op het gebied van: -het voeren van het huishouden -het zich verplaatsen in en om de woning -het zich lokaal buitenshuis verplaatsen per vervoermiddel -bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan; c. deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt, dan wel in samenhang met andere voorzieningen tot de goedkoopst adequate oplossing leidt; d. in afwijking op hetgeen onder a. is gesteld, kan een voorziening worden verstrekt in de vorm van het gebruik van een collectieve vervoersvoorziening, juncto artikel 5.1 Ad a. en 5.3. Artikel 1.2 lid 2 Geen voorziening wordt toegekend: a. indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is; b. indien de aanvrager niet zijn hoofdverblijf in de gemeente Doesburg heeft; c. voor zover de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen; d. voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw; e. voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;
6
f. voorzover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt; g. indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, dan wel krachtens de aan deze verordening voorafgaande Wvg-verordening is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of versterkte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen; h. voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling of enige privaatrechtelijke overeenkomst of verbintenis aanspraak op de voorziening bestaat. Artikel 1.3
Uitzondering: Indien sprake is van een acuut ontstane handicap of verergering van een handicap en men daarom moet overgaan tot de aanschaf van een algemeen gebruikelijk artikel, terwijl dat artikel dat men in gebruik heeft genomen nog niet is afgeschreven dan kan een vergoeding worden toegekend voor het gedeelte dat nog niet is afgeschreven, in afwijking van het bepaalde in artikel 1.2 lid 2
7
HOOFDSTUK 2 VORM VAN TE VERSTREKKEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN.
Artikel 2.1 Keuzevrijheid Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget. Het college stelt vast in welke situaties de keuze tussen deze voorzieningen wordt geboden aan de hand van de in het Besluit MO neergelegde criteria. Artikel 2.2 Voorziening in natura Indien een voorziening in natura wordt verstrekt en in bruikleen wordt gegeven is de bruikleenovereenkomst tussen de gemeente Doesburg en de aanvrager van toepassing. In geval het een dienstverlening betreft kan er sprake zijn van een dienstverleningsovereenkomst tussen de gemeente Doesburg en de dienstverlener dan wel de dienstverlener en de aanvrager. Artikel 2.3 Financiële tegemoetkoming Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden in het Besluit MO in de beschikking aan de aanvrager opgenomen. Artikel 2.4 Persoonsgebonden budget lid 1 Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 van de Wet, zijn de volgende
voorwaarden van toepassing: a. een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen; b. de omvang van het persoonsgebonden budget is de tegenwaarde van de door de gemeente bepaalde, in de betreffende situatie goedkoopst adequaat te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingskosten (onderhoud/reparatie) zoals vastgelegd in het Besluit MO; c. de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld wordt door het college vastgelegd in het Besluit MO; d. op het persoonsgebonden budget is de Overeenkomst persoonsgebonden budget gemeente Doesburg van toepassing; e. een persoonsgebonden budget wordt niet toegekend, indien er sprake is van overwegende bezwaren; dit wordt in het Besluit MO nader uitgewerkt. Artikel 2.4 lid 2 Beschikking De toekenning van het te verstrekken persoonsgebonden budget, de omvang en de looptijd ervan worden bij beschikking vastgesteld. Artikel 2.4 lid 3 Program van eisen Bij de beschikking wordt een programma van eisen verstrekt waarin aangegeven is aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening dient te voldoen.
8
Artikel 2.4 lid 4 Betaling Na verzending van de beschikking wordt het persoonsgebonden budget ter beschikking gesteld door storting van dit budget op de rekening van de aanvrager. Artikel 2.4 Lid 5 Aan te schaffen voorziening Na verkrijging van de voorziening waarvoor het persoonsgebonden budget verstrekt is, dan wel na afloop van de periode waarop het persoonsgebonden budget van toepassing is, wordt door de budgethouder aan het college verstrekt: a. de nota/factuur van de verkregen voorziening; b. een betalingsbewijs van de verkregen voorziening; c. het onderhoud/reparatiecontract (inclusief bewijs betaalde premie); voor het overige volgens de voorschriften zoals door het college in het Besluit MO is opgenomen. Artikel 2.4 lid 6 Hulp bij het huishouden Na afloop van de periode waarop het persoonsgebonden budget van toepassing is, wordt door de budgethouder, voor zover van toepassing, aan het college een overzicht van de salarisadministratie verstrekt, volgens de voorschriften zoals door het college in het Besluit MO is opgenomen. Artikel 2.4 lid 7 Terugvordering Na ontvangst van de in het vorige lid benoemde bescheiden wordt door het college beoordeeld of er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen. Artikel 2.5 Eigen bijdragen en eigen aandeel Bij het verstrekken van voorzieningen op grond van de Wet kan de aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd zijn of kan de financiële tegemoetkoming afgestemd worden op het inkomen. Het college legt in het Besluit MO de omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel vast.
9
HOOFDSTUK 3 HULP BIJ HET HUISHOUDEN
Artikel 3.1 Vormen van hulp bij het huishouden De door het college, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit: a. een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden; b. hulp bij het huishouden in natura; c. een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden. Artikel 3.2 Primaat van de algemene hulp bij het huishouden lid 1: Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 4, 5 en 6 van de Wet kan voor de in artikel 3.1 onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien; a. aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek of b. problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg, het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken en algemene hulp bij het huishouden dit snel en adequaat kan oplossen. lid 2: Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6 van de Wet kan voor de in artikel 3.1 onder b. en c. vermelde voorzieningen in aanmerking worden gebracht indien; a. de in het eerste lid genoemde voorziening een onvoldoende oplossing biedt of b. niet beschikbaar is. Artikel 3.3 Gebruikelijke zorg. In afwijking van het gestelde in artikel 3.2 komt een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6 van de Wet niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waarvan deze persoon deel uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten. Artikel 3.4 Omvang van de hulp bij het huishouden. De omvang van de voorziening huishoudelijke verzorging wordt uitgedrukt in klassen (functiegerichte indicatiestelling), waarbij de volgende klassen met de daarbij behorende uren (een klasse kent een bandbreedte in uren) kunnen worden toegekend: Klasse 1: 0 tot 2 uur per week; Klasse 2: 2 tot 4 uur per week; Klasse 3: 4 tot 7 uur per week; Klasse 4: 7 tot 10 uur per week; Klasse 5: 10 tot 13 uur per week; Klasse 6: 13 tot 16 uur per week. Artikel 3.5 Omvang van het persoonsgebonden budget. De bedragen die per klasse in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt, worden jaarlijks door het college vastgesteld en vastgelegd in het Besluit MO.
10
HOOFDSTUK 4 WOONVOORZIENINGEN
Artikel 4.1 Vormen van woonvoorzieningen. De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit: a. een algemene woonvoorziening; b. een woonvoorziening in natura; c. een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening; d. een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening. Artikel 4.2 Primaat algemene woonvoorzieningen lid 1: Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wet kan voor de in artikel 4.1 onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht, indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en een algemene woonvoorziening dit snel en adequaat kan oplossen. Artikel 4.2 Recht op een individuele voorziening lid 2: Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wet kan oor de in artikel 4.1 onder b. c. en d. vermelde (individuele) woonvoorzieningen in aanmerking worden gebracht indien de in het vorige lid genoemde oplossing niet aanwezig is of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt. Artikel 4.3 Soorten individuele woonvoorzieningen. De in artikel 4.1 onder b., c. en d. genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit: a. een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten; b. indien het primaat verhuizen is opgelegd en men daar onder geen beding gehoor aan wil geven kan een tegemoetkoming, gelijk aan de verhuiskostenvergoeding, voor het op eigen kosten en eigen risico oplossen van een woonprobleem (bijvoorbeeld het plaatsen van een traplift, verwijderen van een ligbad en dergelijke) worden verstrekt; c. een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten aan een gehandicapte, of een persoon die op verzoek van de gemeente ten behoeve van een andere gehandicapte, de voor permanente bewoning bestemde woonruimte (aangepast, dan wel technisch bouwkundig aan te passen is) ontruimt; d. een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening; e. een roerende, niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening); f. een uitraasruimte; Artikel 4.4 Een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten lid 1: Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wet kanvoor een voorziening als bedoeld in artikel 4.3 onder a. in aanmerking worden gebracht, wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het normale gebruik van de woning belemmeren.
11
Artikel 4.4 Een (niet) bouwkundige of (niet) woontechnische voorziening lid 2: Een persoon als bedoeld in artikel 1, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 4.3 onder d en e in aanmerking worden gebracht wanneer de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is. Artikel 4.4 Primaat van de verhuizing lid 3: Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 4.3 onder b, d en e in aanmerking worden gebracht wanneer de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is. Artikel 4.4 Voorwaarden toekenning uitraasruimte lid 4: Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 4.3 onder f. in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen. Artikel 4.5 Primaat van de losse woonunit. Indien een bouwkundige woonvoorziening een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een (huur)woning betreft, die het eigendom is van een verhuurder die niet bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen van personen die, op basis van aantoonbare beperkingen tengevolge van ziekte of gebrek, aangewezen zijn op een dergelijke woning, zal het college een herplaatsbare “losse” woonunit verstrekken indien daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan. Het primaat kan overigens ook in andere situaties worden opgelegd als dat leidt tot de goedkoopst adequate oplossing van het woonprobleem. Artikel 4.6 Uitsluitingen. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/ pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie (betreft gebouwen die na 1990 zijn gebouwd of gerenoveerd) zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen hadden kunnen worden. Artikel 4.7 Hoofdverblijf. 1. Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen; 2. in afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn/haar hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling; 3. de aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de waar de aan te passen woning staat;
12
4. de woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte met een door het college in het Besluit MO vast te leggen maximumbedrag; 5. onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woonruimte, de de woonkamer en een toilet kan bereiken. Artikel 4.8 Beperkingen/weigeren woonvoorziening. De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien: a. de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe, op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning tengevolge van ziekte of gebrek, geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was; b. de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college; c. deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen; d. de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak; e. de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, verhuisd is vanuit of naar een woonruime die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, of er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden. Artikel 4.9 Terugbetaling bij verkoop. De eigenaar-bewoner die krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. De meerwaarde van de woning dient volgens het in het Besluit MO door het college vastgelegde afschrijvingsschema te worden terugbetaald.
13
HOOFDSTUK 5 HET ZICH LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL
Artikel 5.1 Vormen van vervoersvoorzieningen De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit: a. een algemene voorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening; b. een vervoersvoorziening in natura; c. een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening; d. een financiële tegemoetkoming in de meerkosten van het vervoer. Artikel 5.2 Het recht op een algemene voorziening waaronder het collectief vervoer Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wet kan voor de in artikel 5.1 onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek: a. het gebruik van openbaar vervoer onmogelijk maken of; b. het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken. Artikel 5.3 Het primaat van de algemene vervoersvoorziening Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wet kan voor de in artikel 5.1 onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek: a. het gebruik van openbaar vervoer onmogelijk maken of; b. het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken of; c. het zelfstandig gebruik van het openbaar vervoer maar gedeeltelijk mogelijk is. Artikel 5.4 Het recht op een individuele voorziening Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wet kan voor de in artikel 5.1. onder b en c vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien : a. aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het gebruik van een algemene voorziening als bedoeld in het artikel 5.1 onder a, onmogelijk maken dan wel; b. een collectieve vervoersvoorziening als bedoeld in het artikel 5.1 onder a niet aanwezig is. c. voor de in artikel 5.1 genoemde voorzieningen geldt dat deze ook in combinatie verstrekt kunnen worden. Artikel 5.5 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen Indien het inkomen van een ongehuwde persoon of het gezamenlijk inkomen van gehuwde personen meer bedraagt dan de in het Besluit MO voor de diverse categorieën genoemde inkomensgrenzen, wordt het bezit van een personenauto algemeen gebruikelijk geacht, zodat een auto of een met een auto vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruik- en onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of vergoeding.
14
Artikel 5.6 Omvang in gebied en in kilometers. 1. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen; 2. de te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen binnen Doesburg en een straal van ongeveer 25 km daarbuiten mogelijk maken. Afhankelijk van de individuele vervoersbehoefte wordt de tegemoetkoming worden afgestemd op een aantal te verrijden kilometers per jaar binnen een bandbreedte van 1500 – tot plm. 2500 km. Artikel 5.7 Hoogte vergoedingen De hoogte van de verschillende vergoedingen wordt door het college in het Besluit MO vastgelegd. Artikel 5.8 Tegemoetkoming kosten GPK 1. Bij de toekenning en afgifte van een parkeerkaart voor gehandicapten (GPK) wordt aan de gehandicapte geen leges en/of materiaalkosten in rekening gebracht; 2. aan een gehandicapte die een oproep ontvangt voor een door het college aangewezen adviesinstantie voor een medische keuring wordt een reiskostenvergoeding toegekend op basis van het door het college vastgestelde aantal reiskilometers; 3. de reiskostenvergoeding, als genoemd onder 2, is niet aan de orde als de aanvrager al een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget voor de meerkosten van het vervoer in het kader van de Wet ontvangt.
15
HOOFDSTUK 6 ZICH VERPLAATSEN IN EN ROND DE WONING (ROLSTOELEN)
Artikel 6.1 Vormen van rolstoelvoorzieningen. De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich verplaatsen in en om de woning dan wel voor sportbeoefening te verstrekken voorziening kan bestaan uit: a. een algemene voorziening waaronder een algemene rolstoelvoorziening; b. een rolstoelvoorziening in natura; c. een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoelvoorziening; d. een persoonsgebonden budget te besteden aan een sportrolstoel. Artikel 6.2 Een algemene voorziening waaronder een collectieve rolstoelvoorziening Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de Wet kan voor de in artikel 6.1. onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het zich incidenteel zittend verplaatsen in en rond de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de AWBZ of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden. Artikel 6.3 Primaat algemene rolstoelvoorziening In afwijking van artikel 6.2 kan een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de Wet voor de in artikel 6.1 onder b. en c. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien: a. de onder artikel 6.1 onder a. vermelde voorziening niet tot een adequate oplossing leidt, of; b. aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het zich dagelijks zittend verplaatsen in en rond de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de AWBZ of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden. Artikel 6.4 Aanspraak op een sportrolstoel Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wet kan voor de in artikel 6.1 onder d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek sportbeoefening zonder sportrolstoel onmogelijk maken. Artikel 6.5 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen van bewoners van AWBZ-instellingen. In uitzondering op het gestelde in artikel 6.1 komt een persoon die verblijft in een instelling, die erkend is op basis van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen, uitsluitend voor een rolstoel op grond van de Wet in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, die wordt verstrekt op grond van de AWBZ. Artikel 6.6 Hoogte vergoedingen De hoogte van de verschillende vergoedingen wordt door het college in het Besluit MO vastgelegd.
16
HOOFDSTUK 7 HET VERKRIJGEN VAN VOORZIENINGEN EN HET MOTVEREN VAN BESLUITEN
Artikel 7.1 Gebruik aanvraagformulier. Een aanvraag dient te worden ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld formulier. Artikel 7.2 Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. De aanvraag dient te worden ingediend bij een door het college nader te bepalen loket, in welk loket zowel aanvragen voor voorzieningen inzake de Wet als aanvragen voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) kunnen worden ingediend. Artikel 7.3 Inlichtingen, onderzoek, advies. lid 1: Het college is bevoegd om, voorzover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening degene door wie een aanvraag is ingediend: a. op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem/haar te ondervragen; b. op een door het college te betalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken. lid 2: Het college vraagt een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies indien: a. het handelt om een aanvraag een persoon betreffend die nog niet eerder een aanvraag in het kader van deze verordening heeft ingediend en er redenen zijn om aan te nemen dat een gedegen advies noodzakelijk is en/of het een voorziening betreft waarvan de kosten naar verwachting een nader door het college in het Besluit MO vast te stellen bedrag te boven zal gaan; b. de gevraagde voorziening om medische redenen wordt afgewezen; c. het college dat overigens gewenst vindt. lid 3:
Een aanvrager is verplicht aan het college of de door hem aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
lid 4:
Bij de advisering zoals genoemd in het eerste lid wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie.
lid 5: De beschikking vermeldt op welke wijze het genomen besluit bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem. Artikel 7.4 Samenhangende afstemming. Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager laat het college onderzoek verrichten naar de situatie van de aanvrager.
17
Artikel 7.5 Wijzigingen in de situatie. Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt is verplicht aan het college mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening. Artikel 7.6 Intrekking van een voorziening lid 1: Het college kan een beschikking, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien: a. niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening; b. op grond van gegevens is beschikt en nadien is gebleken dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, ware de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen. lid 2: Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden. Artikel 7.7 Terugvordering lid 1: Ingeval een besluit tot verlening van een voorziening is ingetrokken op grond van artikel 7.6 van deze verordening kan het college een op basis daarvan reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget terugvorderen op grond van het Burgerlijk Wetboek, boek 6, artikel 203 e.v., met inbegrip van de door de gemeente gemaakte kosten van terugvordering; lid 2: Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens; lid 3: Tot terugvordering kan eerst worden overgegaan nadat het besluit tot intrekking onherroepelijk is geworden; lid 4:
Van terugvordering van de voorziening wordt afgezien wanneer de waarde van de voorziening waarop het besluit tot intrekking betrekking heeft, een door het college vast te stellen bedrag niet te boven gaat;
lid 5:
Van terugvordering van een vervoersvergoeding wordt afgezien indien het terug te vorderen bedrag op jaarbasis een bedrag van € 114,00 niet te boven gaat, conform de Regeling terugvordering geringe bedragen van 22 december 1997, en de Veegwet SZW 1997.
18
Artikel 7.8 Beslistermijnen juncto artikel 4:13, 4:14 en 4:15 Algemene wet Bestuursrecht 1. Burgemeester en wethouders beslissen binnen acht weken na ontvangst van de schriftelijke aanvraag en geven daartoe een beschikking; 2. indien naar aanleiding van de aanvraag advies wordt gevraagd aan een deskundig persoon of adviesinstantie als genoemd in artikel 7.3 lid 2 wordt de termijn als genoemd in het voorgaande lid 1 verlengd met zeven weken; 3. indien voor de levering van de gevraagde voorziening een schriftelijke offerteprocedure wordt gehanteerd, wordt aansluitend aan de gegeven termijnen in lid 1 en lid 2 nog eens een termijnverlenging van vijf weken toegevoegd; 4. indien het niet mogelijk is de beschikking als bedoeld in lid 1 binnen de in de vorige leden gestelde termijnen van in totaal twintig weken te geven dan stellen burgemeester en wethouders de aanvrager daarvan in kennis en noemen daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
19
HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN
Artikel 8.1 Hardheidsclausule Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Artikel 8.2 Beslissingen waarin deze Verordening niet voorziet In gevallen, de uitvoering in deze verordening betreffende en waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college, voorzover dit mogelijk is binnen de door de verordening aangegeven grenzen. Artikel 8.3 Indexering Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het Besluit MO geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. Artikel 8.4 Evaluatie Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per 4 jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt deze verordening aangepast. Het college zendt hiertoe telkens jaarlijks na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effectiviteit van de verordening in de praktijk. Waarbij de eerste evaluatie plaats zal hebben één jaar na inwerkingtreding van de verordening en vervolgens eenmaal per 4 jaar. Artikel 8.5 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2007. Artikel 8.6 Overgangsjaar De periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 wordt in beginsel als overgangsjaar aangemerkt, met de mogelijkheid om deze periode te verlengen tot en met 31 december 2008. Artikel 8.7 Besluit MO en Verstrekkingenboek MO Het college is bevoegd om nadere regels en voorwaarden te stellen inzake de uitvoering van beleid en de hoogte van financiële bijdragen. Deze regels en voorwaarden zullen worden vastgelegd in het Besluit MO en het Verstrekkingenboek MO van de gemeente Doesburg. Artikel 8.8 Citeertitel. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Doesburg 2007.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Doesburg, op 28 september 2006. De wnd. griffier, L.G. Wolf
De voorzitter, H.G. Overweg
20