Virgil Teodorescu
Gedichten uit: De oceaanpelzen Vertaling: Jan H. Mysjkin
“Na de communistische machtsovername in 1947 sluit Teodorescu zich aan bij de nieuwe machthebbers en ziet er geen been in om in de jaren vijftig proletkultisch werk te leveren.” Virgil Teodorescu dichtte enkele hoogtepunten van het Roemeense surrealisme.
)
Virgil Teodorescu, op 15 juni 1909 geboren te Cobadin en op 24 juli 1987 overleden te Boekarest, schreef zowel in het Roemeens als het Frans. Hij debuteerde echter in 1940 met Poem în leoparda, een tweetalige bundel met links het ‘Gedicht in het Luipaards’, een zelf ontworpen taal, en rechts de vertaling ervan in het Roemeens. Het was een van de meest radicale verwezenlijkingen van de Roemeense surrealistische groep, waartoe ook Gellu Naum, Gherasim Luca, Paul Paun en Dolfi Trost behoorden. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was de surrealistische groep verboden, maar direct na de bevrijding maakte Teodorescu in 1945 zijn opwachting met twee bundels ç suprarealista’ (Surrealistische reeks): Blanurile oceanelor (De oceaanpelzen) en Butelia de Leyda in de ‘Colectia (De fles van Leiden). Het zijn twee hoogtepunten van het Roemeense surrealisme én van Teodorescu’s werk. Na de communistische machtsovername in 1947 sluit Teodorescu zich aan bij de nieuwe machthebbers en ziet er geen been in om in de jaren vijftig proletkultisch werk te leveren. )
)
)
JE ZULT EEN VEER WINNEN Je zult een veer meer winnen met dit nieuwe kapsel Gemaakt van vruchten en leliën Maar ik verzoek je om het achter mij te dragen Zodat ik mijn dood kan zien Als een ruiker bevroren water in de lucht Ik verzoek je om het achter mij te dragen Wanneer we dit eiland zullen verlaten waar de lucht een gehangene is En onze tot ontzettens toe geopende ogen Gesloten zullen blijven Achter je oneindige haren vol blauwe stenen
37
DROOMGEBERGTE Ik haat alles wat de bedreigende opgang van de mens naar de vrijheid bedreigt Ik haat alles wat die uitzinnige bevrijding in de weg staat Ik haat de woorden die de revolte verraden Ik haat het gruwelijke verraad van de dichters Ik haat het inperken van de onstuimige verlangens Het poëtiseren van de natuur het poëtiseren van de stille natuurramp Ik haat vrouwen schoon als een glas waar je nooit aan zult nippen Ik haat de voorzichtigheid die de vaste tred van de strijd vervalst Maar ik haat niet Nee ik haat niet de twee passen achterwaarts op naar de overwinning De twee passen achterwaarts als het sap dat zich terugtrekt in roemrijke wortels Ik haat de dood en de gelijkmatige aaneenschakeling van de jaargetijden Ik haat de bladeren van de heliotroop die de verheven gang van de vampier stuiten Ik haat deze eeuw van lijden, ellende en ontzagelijke droefheid Maar nee Ik haat niet de onrustige vulkanische aarde in de Stille Oceaan Wanneer de vogels in zwarte zwermen opvliegen naar de zee En hun vlucht heel precies de ramp aankondigt De prachtige schouwspelen op de bodem van de zeeën Waar de koude stromingen vloeien over de warme stromingen De fosforescentie van de stemmen en de misleidende echo ervan De woede van de planten wanneer ze uit de lijken opschieten De nabijheid van het gevaar dat schuilt als een worm in de meest vertrouwde dingen De binnenvingers van de das zijn wurgensklaar De academische handpalmen zijn wurgensklaar De ivoren decoraties zijn tot as vervallen Ik haat de poëzie tot ze door iedereen wordt gemaakt Tot de dichter verdwijnt onder de lava En zijn handen worden gevonden in de as Evenals de sleutels van de slavenhof De grote sleutels die de mensen zoeken sinds het begin van de wereld Ik haat de tafel van vermenigvuldiging de even en oneven getallen deelbaar door twee De middelpuntvliedende beweging van de dag Ik haat met een onbeschrijfelijke kracht Die liefdesgedichten
38
DE OBSEDERENDE LETTER Ik weet me nog mooier te kleden En dan ben ik mooi genoeg om arm in arm met een Westerse prinses te kunnen wandelen Dan ben ik mooi als een karabijn in het licht Mijn arm is mooi als die van de hardlopers in de oudheid En omgeven door groene en bittere aderen Ik weet me nog mooier te kleden dan om het even welk winkelraam Dan om het even welke handschoen in om het even welk winkelraam Ik weet me te kleden als een bosje tuinseringen Als een visser in caoutchouc Wanneer hij het zoutmeer uitvaart Ik weet me te kleden als het been van een prostituee bij het vallen van de nacht Als een skiër die boven de poedersneeuw vliegt Ik weet mijn kleren te doordrenken van de droefheid van de bruid En de stem van de bruid van toen Half als een maintenee half als een miljonaire Half als een ezel half als een consul Ik weet me te parfumeren als hinkende meisjes Wanneer ik het raam opendoe Zal mijn lichaam brandend opwellen als een pijnboom In uw ogen zal mijn paradijselijke lichaam opwellen Gelukkig zij van wie ik droomde wandelend onder de elzenbomen Gelukkig zijn ook de stenen waarover ik liep Toen ik de hitte begon te verdelen Luister ik wandel met u wanneer u maar wilt en ik koop etsen voor u En duizend niemendalletjes en geurige thee Ik wandel met u door de parken om mond aan mond in te slapen In de parken op de banken strekken we onze beenderen We zeggen onze glossen we strekken onze beenderen We lopen door de tuinen en de morgen zal ons verrassen Vergeeld in onze wapenrustingen in een doodse stilte
39
DE BUITENGEWONE SLAPERIGHEID VAN HET HAAR Alvorens te doden streel je een laatste maal de lippen En nadat je ze hebt uitgerukt Wandelt achter in de mond nog steeds een oog Een doorzichtig oog waarin ik of van de hoogste berg Zich hallucinant weerspiegelen De mensen verbleken wanneer ze horen hoe zagen de bossen rooien Want je weet maar nooit in welk oog de spookachtigste boom valt Of de in een lengtesnede gezaagde vrouw Op wie een andere vrouw verliefd is Aan wie een glazen lepel hangt met daarin Het heel klein schoentje van haar eerste rivale En de buitengewone slaperigheid van het haar De longen waarin de lijken nooit vergaan Noch de oneindige reeks van oren sommige groot als een oor Van het hoofd afgerukt en met een schitterende klap in de verte geslingerd In die fantoomsnede heb ik gedroomd en lange tijd gewoond En de warme nerven van mijn laars Bestaan uit dezelfde zieke substantie Fluwelig als een schaarvormige wonde Waarin de roofvogel vergenoegd huilt aan het raam van de geliefde Het zilveren uurwerk verhangt zich met een oneindige behoedzaamheid op het juiste uur De jachtmeester neemt zijn plaats in gekleed in blauwe rookkastelen En beklimt tussen kuit en geslacht dezelfde glazen ladder
40
DE ALTERNATIEVEN ZIJN VAN DIAMANT Over een paar dagen zul je je schaduw vinden die blind zou worden zonder de noordpool Tussen beide zijn de alternatieven van diamant De rivier is bijna gestikt van zoveel duisternis Wanneer je ’s morgens opstaat plakt ze aan je schouder En beginnen de waanzinnige wandelingen door de lege kamer Begint de dunne nagel van de droom die je been bedekt als een boom Voor het raam wachten slangen om binnen te gaan Als een obsessionele en trouweloze capuchon van bladeren Op hun gele ruggen dragen de katten de melaatsheid rond De voertuigen zijn overwoekerd door planten En het gevaar voor schipbreuk zweeft boven de kudde paarden De vrouwen vijf keer hun ware grootte hebben in hun haren rupsen van allerlei kleuren Van hun schouders vertrekken de passaatwinden Op hun schouders zijn kudden elefanten en palmbomen gestorven En de schuin geplaatste door holothuriën omringde amforen Zodat de vinger op zijn vijftigste spits doorzichtig en geolied kan zijn Wanneer de cijfers zo sober gekleed zijn Wanneer je met je zwarte hond in de moerassen zult afdalen En de halsbanden zullen branden in alle schoorstenen in de Vogezen op vlotten die de Amazone voorbijtrekken Je hypothetische wachten hermetisch gesloten in de rib van een walvis
41
HET BEENDEREN MASKER Van wat ik openlijk kan belijden Is er ook het plechtige uur waarop ik op zeeniveau of bijna ren door de velden Is er ook mijn liefde voor weekdieren en mijn liefde voor zeestromingen Wanneer de wereld het klavier in de gang is met toetsen waarop bevroren weekdieren plat liggen Van wat ik openlijk kan belijden Is er ook de grenzenloze moeheid De moeheid als een stal met trekpaarden De moeheid die me omringt als een witte oceaan Bijna een plant is de moeheid Een meute op zoek naar water Zij is het die mijn hart vochtig maakt mijn liefde als van een kind De moeheid legt de honden van de stad aan mijn voeten Zij is het die me zal verliezen Zij is het die me ziet huilen met de lange uithalen van een stervende De moeheid is gemaakt van mijn bloed dat stijgt voor de verlichte ramen Waarachter vrouwen sigaretten roken met smalle vingers Waarachter een meisje haar haren wast en haar hals poedert Waarachter je vaag ook het plechtige uur ziet waarop ik op zeeniveau of bijna ren door de velden Mijn bloed dat stijgt voorbij de oceanen voorbij de bossen voorbij de vingers Voorbij de dood voorbij mijn de honden die meren van bloedplassen likken
NIETS IS ONBEGRIJPELIJK Hoe slapen de trechters in de oesterschelpen naast je oogkringen En hoe slapen in de herbaria de vuile veren van je geheugen Mijn pogingen gaan er voorbij en verloren als een koperader Een doffe klok roept ons voor het avondmaal en de deuren gaan open als op een oceaanstomer Je lippen bevinden zich op een enorme afstand Het zijn de koffiebonen van een verafgelegen plantage En terwijl de ontdekkingsreizigers de duikers geselen die zonder parels naar boven komen Maken je lippen je lippen moeilijker en keren de kurken korven op de bodem om Waarschijnlijk liggen ze nu op het zand en wachten Op de avondvloed in de Zuiderzee
42
DE BOEMERANGWERPER Deze stad eindigt tegelijk met de zee Op de hoogste rots van de oever staat de boemerangwerper En wacht op de nacht wanneer zijn worpen de stad meer zullen verrassen Die man lijkt op een stootvogel En zijn slaperige wapen zijn wapen als een oude armband Hervindt zijn felle glans zoals de vacht van een wolvin Met het intreden van de duisternis Iets voor middernacht wanneer de oudste haaiïn elke activiteit staakt Spant de boemerangwerper zijn vreselijke kuiten En opeens dringt het wapen door de mist boven de zee Met het geruis van een wegstervende fanfare Hij wacht met uitgestrekte arm en na enige tijd Keert ze terug van haar duistere reis Met wilde en verse straaltjes bloed De boemerangwerper spant zijn vreselijke kuiten Voor een nieuwe nog fellere worp Misschien de laatste worp Voor het verschijnen van het morgenrood
’S AVONDS HOOR JE TUSSEN DE DINGEN DE CENTAUR ’s Avonds hoor je tussen de dingen de centaur lopen Tot hij als een blad hun gehavende omtrek scheurt In de trapleuning zoeken de meisjes van veertien Naar de gouden wol En je weet nooit of ze die ook werkelijk hebben gevonden Tussen de dingen steken de cyclopen hun oog uit waarmee ze de barnsteen bekeken Waarmee ze het overspel betrapten De lange roeibootjes stoppen aan de zoom van de dingen En je stapt uit vergezeld door een wolk sprinkhanen: Je weet nooit helemaal te verdwijnen in de kannen waaraan je nipt Je geur zweeft als de kruin waar de wind tussen waait De omtrek van de voorwerpen verwelkt onder de schaduw van de zon
43