GEDEELDE KENNIS, DUBBELE KENNIS
Aan de slag met het actieplan kennisdeling efficiënte en effectieve praktijken – het intersectoraal jaaroverzicht 2010 met bruikbare methodieken en inspirerende acties en projecten om de effectiviteit en efficiënte van het hulp- en dienstverlenend aanbod te vergroten.
1 2 3 1
2
Inhoud
Inleiding en dankwoord...........................................................................................................................5 DEEL 1 – Kennisdeling van methodieken ter preventie, begeleiding en behandeling van (bepaalde) hulpvragen en/of problematieken ...................................................................................................7 De Kid-ok-kit, een interactief kinddossier gebaseerd op de rechten van de minderjarige..........................8 Het procesgericht kindvolgsysteem, een methodiek om het welbevinden van een residentieel geplaatst kind op te volgen......................................................................................................................................10 Jannes de Piraat, een methodiek om kleuters te leren omgaan met (fysieke) beperkingen....................12 Bobath-therapie........................................................................................................................................14 Ervaringsgericht werken en sensomotorische stimulatie.........................................................................17 Ondersteunende communicatie...............................................................................................................19 Hooi op je Vork, een methodiek om mensen met een hersenletsel te ondersteunen en greep te laten krijgen op hun leven.................................................................................................................................21 Case-management voor jongeren, adolescenten en volwassenen met niet-aangeboren hersenletsels en/of chronische ziekten...........................................................................................................................23 Het project Verkeersgetuigen...................................................................................................................25 Stap Voor Stap Vooruit, een methodiek ter begeleiding van gehandicapte jongvolwassen vanuit een internaatsetting naar een plaatsing in de volwassenenwerking...............................................................27 Voedingsbegeleiding bij personen met mondmotorische problemen en/of slikstoornissen....................29 Het stimuleren en benutten van de inspraakmogelijkheden van bewoners en hun sociaal netwerk, tot het effectief implementeren/evalueren van corrigerende en preventieve maatregelen...........................31 Op-Stap, een arbeidsoriëntatiemodule voor personen met een psychische kwetsbaarheid....................33 Sociopoly..................................................................................................................................................35 KiHARO, een methodiek voor het herstellen van de affectief-relationele ontwikkeling van kinderen en jongeren....................................................................................................................................................38 Het Vlaggensysteem, een methodiek om te praten met kinderen en jongeren over seks en seksueel grensoverschrijdend gedrag.....................................................................................................................41 De Preventiecoaches, een methodiek die zich richt op geestelijke gezondheid in het secundair onderwijs...........................................................................................................................................................43 DEEL 2 – Kennisdeling van acties en projecten die de effectiviteit en/of efficiëntie van het hulpen dienstverleningsaanbod doorlichten en/of optimaliseren............................................................47 Het werken met Vlaamse gezondheidsdoelstellingen inzake preventie...................................................48 De aanbevelingen die Domus Medica ontwikkelt, toegespitst op de tweede herziening van de aanbeveling influenza.............................................................................................................................................50 De ontwikkeling van classificerende diagnostische protocollen...............................................................53
3
Het expliciteren en theoretisch onderbouwen van methodieken uit het werkveld opvoedingsondersteuning...........................................................................................................................................................55 De ontwikkeling van een module gezinsdiagnostiek voor de Centra voor Integrale Gezinszorg..............58 De ontwikkeling van een methodiek voor anticonceptie bij kansarme (zwangere) vrouwen in Brussel...60 Het onderzoeksproject ter ontwikkeling van een aanbeveling ter preventie van lawaaischade................62 Het onderzoek naar de ontwikkeling en evaluatie van een aanbeveling met betrekking tot het audiometrisch CLB-onderzoek bij kinderen uit de tweede kleuterklas...................................................................65 Het onderzoek naar de uitkomsten van de modules vroegtijdige intensieve gezinsbegeleiding (Amber) en ambulante pedagogische begeleiding en training voor ouders samen met hun kinderen (Tuimel).....67 Een onderzoeksproject naar de evaluatie en behandeling van choreo-athetosis en secundaire dystonie bij patiënten met een hersenverlamming.................................................................................................69 Een onderzoeksproject naar de betrouwbaarheid en validiteit van de Supports Intensity Scale gebruikt bij volwassenen met een fysieke beperking.............................................................................................69 DEEL 3 – Kennisdeling van acties en projecten die inzetten op de kennisdeling van goede praktijken.................................................................................................................................................72 Het digitaal platform opvoedingsondersteuning.......................................................................................73 CIRRO, het uitwisselingsplatform voor de LOGO’s en andere organisaties.............................................75 BIJLAGE...................................................................................................................................................77 Actieplan kennisdeling efficiënte en effectieve praktijken........................................................................78
4
INLEIDING & DANKWOORD
Sinds oktober 2003 zijn alle Vlaamse welzijns- en gezondheidsvoorzieningen aan de slag met het kwaliteitsdecreet. Dit decreet zet elke voorziening voor de uitdaging om zo verantwoord mogelijke zorg aan te bieden. Verantwoorde zorg die zo effectief en efficiënt mogelijk is. Maar het uitbouwen van een effectief en efficiënt zorg- of hulpaanbod is voor professionals geen eenvoudige opdracht. Dagelijks staan er gebruikers met uiteenlopende maar telkens unieke hulpvragen te wachten; sommigen met een eenvoudige hulpvraag en problematiek, anderen met meervoudige en complexe vragen en problemen. De uitdaging bestaat er dan in om op de vraag van elke gebruiker een passend en kwalitatief antwoord te formuleren. Maar dit is geen simpele klus. Hulp- en dienstverlening is immers geen machinaal en programmeerbaar werk; elke hulpvraag is weer de start van een zoekproces naar de beste methode en aanpak. De zoektocht naar goede, bruikbare methodieken is voor hulp- en dienstverleners minstens even uitdagend. Want nogal wat in Vlaanderen ontwikkelde en toegepaste preventieve, hulp- of dienstverlenende methoden zijn niet beschreven en gedocumenteerd. Voorzieningen voelen dat ze werken, maar expliciteren hun methodieken zelden. Daar komt bij dat van vele methoden de effectiviteit nog niet is geëvalueerd. Binnen de Vlaamse welzijns- en gezondheidssectoren bestaat er ook (nog) geen overtuigende traditie van systematische kennisdeling. Doorontwikkelde, geëvalueerde methodieken vinden niet altijd de weg naar de eindgebruiker, de professional. Fora die methoden bundelen en ter beschikking stellen aan professionals, denk bijvoorbeeld aan databanken, zijn in Vlaanderen weinig beschikbaar. Wat het zoekwerk van professionals naar (effectief gebleken) methodieken lastig maakt. Met deze knelpunten als uitdaging ging het departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin aan de slag. In het voorjaar van 2010 werd het actieplan “Kennisdeling efficiënte en effectieve praktijken” geformuleerd. Met dit actieplan wil het departement diensten en voorzieningen ondersteunen in de uitbouw van een kwaliteitsvol (evidence-based) aanbod. Daarbij wordt aangeknoopt bij evoluties die al leven op het terrein. Het actieplan in kwestie is achteraan deze bundel te raadplegen als bijlage. Een van doelstellingen van het actieplan is het systematisch voeden en promoten van (vormen van) kennisdeling. Kennisdeling van bruikbare methodieken, maar evengoed van inspirerende acties en projecten die voorzieningen uitwerken om de effectiviteit en/of efficiëntie van hun aanbod te vergroten. En die voorbeelden zijn er. Met deze bundeling willen we ze breder bekend en bruikbaar maken. Hoe gingen we daarbij tewerk? De voorbije maanden verspreidden we drie sjablonen. We bezorgden deze aan de agentschappen en afdelingen van het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. Maar ook de koepels en steunpunten kregen bij bekendmaking van het actieplan de drie sjablonen toegezonden. Drie sjablonen die focusten op respectievelijk: - Methodieken die diensten en voorzieningen uitwerkten ter preventie, begeleiding of behandeling van bepaalde hulpvragen en problematieken (deel 1 van deze bundel); - Projecten en acties die diensten uitwerkten om het evidence-based werken in hun voorziening te promoten of te vergroten (deel 2 van deze bundel); - Projecten en acties die inzetten op het beter delen van kennis en allerhande methodieken voor hulpen dienstverlening (deel 3 van deze bundel). Het resultaat van die “bevraging” vindt zijn neerslag in deze bundel. Het gebruik ervan is eenvoudig. U kan manueel door de bundel gaan. Maar u kan ook gericht methodieken, projecten of acties opzoeken. Dit kan door in de inhoudstabel te klikken op de methodiek, het project of de actie van uw keuze. Door een eenvoudige muisklik wordt u automatisch verbonden met het ingevulde sjabloon. Op die manier wil deze bundel al diegenen die betrokken zijn bij de hulp- en dienstverlening exemplarisch laten kennis maken met interessante methodieken, projecten en acties die op één of andere manier inzetten op evidence-based werken. Niet alle in deze bundel opgenomen methodieken, projecten en acties hebben een wetenschappelijke onderbouw. Maar laat deze bundel een middel zijn om zelf aan de slag te gaan. Om interessante methodieken zelf uit te proberen in uw voorziening. Of om eigen methodieken die u in uw voorziening ontwikkeld hebt te beschrijven, te evalueren en zo bruikbaar te maken voor andere collega’s. 5
Afronden willen we graag met een woord van dank. Deze bundel is er enkel gekomen dankzij de inspanning van velen. Alle agentschappen en afdelingen van het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin werkten mee aan het beschrijven van methoden, projecten en acties. Ook het Steunpunt Expertisenetwerken, het Vlaams Welzijnsverbond en hun aangesloten voorzieningen sprongen mee op de kar. We willen hen hiervoor hartelijk danken. Hopelijk inspireert deze bundel ook andere voorzieningen en diensten om aan de slag te gaan en materiaal aan te leveren voor eventuele volgende bundels. We willen deze oefening immers nog herhalen. Niet omdat evidence-based werken een nieuw dogma is. Wel omdat gerichte kennisdeling alert houdt voor wat we waarom wel/niet doen. En dat komt de kwaliteit van het handelen altijd ten goede.
Marc Morris Secretaris-generaal Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
6
DEEL 1
1
Kennisdeling van methodieken ter preventie, begeleiding en behandeling van (bepaalde) hulpvragen en/of problematieken
7
Beschrijving van de Kid-ok-kit, een interactief kinddossier gebaseerd op de rechten van de minderjarige
1.
DOEL VAN DE METHODIEK
- Risico- of probleemomschrijving Het decreet rechtspositie van de (jonge) minderjarige schrijft voor dat voorzieningen concrete acties moeten ondernemen om de rechten van hun minderjarige cliënten te respecteren. - Doel van de methodiek De Kid-ok-kit is een “warme” praktijkgids die geïnspireerd is op het decreet rechtspositie van de minderjarige in de Integrale Jeugdhulp. De Kid-ok-kit is een kleurrijk en gebruiksvriendelijk pakket om semi-residentiële en mobiele jeugdvoorzieningen te helpen bij het uitbouwen van een interactief kinddossier dat de rechten van de jonge minderjarige (0-12 jaar) respecteert en concretiseert. 2.
DOELGROEP VAN DE METHODIEK
De Kid-ok-kit richt zich naar organisaties die met gezinnen met jonge kinderen (0 tot 12 jaar) werken. Verder komt de methodiek in aanmerking voor gebruik binnen zowel mobiele als (semi-)residentiële organisaties. 3.
AANPAK VAN DE METHODIEK
De Kid-ok-kit is opgebouwd rond de SMART-principes: specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdsgebonden. - Specifiek De Kid-ok-kit bevat een DVD met een overzicht van alle “bladen” in het kinddossier. Daarbij is er ruimte om dit aan te passen aan de context van de eigen voorziening. De DVD bevat ook toelichtingsteksten die uitleggen hoe begeleiders rond specifieke thema’s kunnen werken (bijvoorbeeld hoe bespreek je in een gesprek met kinderen de context van de opname, hoe werk je met kinderen met de situatieplaatjes, …). Verder bevat de Kid-ok-kit een set van kaarten met life-events waaruit het kind kan kiezen om zijn perceptie van de thuisproblematiek toe te lichten (bijvoorbeeld geweld in het gezin, alcoholgebruik, seksueel grensoverschrijdend gedrag, armoede, …). - Meetbaar Bij specifieke crisismomenten dient de begeleider stil te staan bij wat het kind denkt, wat het kind voelt en wat het kind wil. Ook zijn er begeleidingsmomenten waarbij de begeleider met het kind in dialoog moet gaan rond de huidige gezinsproblematiek. Het resultaat van deze gesprekken wordt opgeschreven in het kinddossier. Het kind kan dit kinddossier nadien nalezen. Doordat de Kid-ok-kit een gepersonaliseerd en individueel verhaal wordt, is dit een zeer aantoonbaar instrument. Er worden echter geen meetbare scores mee gemeten. - Acceptabel De Kid-ok-kit verloopt volledig conform het decreet rechtspositie van de minderjarige. - Realistisch De Kid-ok-kit is pas effectief introduceerbaar in een organisatie wanneer meerdere mensen het onderliggende vormingspakket hebben gevolgd. 8
- Tijdsgebonden Elke organisatie kan aan de hand van de Kid-ok-kit een kindgericht dossier uitwerken, rekening houdend met de eigen opdracht en cultuur. De uitwerking en concretisering vraagt echter een on-going coaching op het terrein. Daarom wordt geadviseerd om dit instrument in te bedden in de jaarlijkse kwaliteitsplanning. De vertaling van de Kid-ok-kit naar de eigen organisatie vraag een behoorlijke tijdsinvestering. Maar de begeleidende DVD biedt daarbij inhoudelijke ondersteuning. Men adviseert wel dat geïnteresseerden een eendaagse vorming volgen. 4.
MATERIAAL BIJ DE METHODIEK
- Er is materiaal beschikbaar Bij de Kid-ok-kit hoort een DVD met talloze toepasbare en kindgerichte documenten. De gebruiker kan dit materiaal hertalen naar de eigen organisatie. Aanvullend bevat de Kid-ok-kit een kaartenpakket met life-events. 5.
WERKZAAMHEID VAN DE METHODIEK
- Er zijn geen studies voorhanden, maar de dagelijkse ervaring leert dat dit een effectieve methodiek is 6.
VERSPREIDING VAN DE METHODIEK
- De methodiek is raadpleegbaar De Kid-ok-kit kan voor 55 euro aangekocht worden bij
[email protected] of bij CKG Het Open Poortje. Bij de aanvraag verwijst men best naar de Kid-ok-kit. Verder is de methodiek ook te bekijken op www.averbode.be of www.cegopublishers.be. - Er worden één of meerdere opleidingen ingericht waar de methodiek praktisch wordt aangeleerd Vzw Informant organiseert eendaagse vormingen in de Kid-ok-kit: “Mijn stem in ons verhaal”. Tijdens deze vorming is er aandacht voor de theoretische onderbouw en de concrete toepassing van de methodiek. Deze vormingen richten zich op begeleiders uit de CKG-sector, maar eveneens op begeleiders uit de bijzondere jeugdzorg en de gehandicaptensector. Meer informatie over deze vormingssessies is te vinden op www.jo-in.be. 7. ACHTERGRONDINFORMATIE
- De instelling waarbinnen de methodiek werd ontwikkeld CKG Het Open Poort Contactpersoon Arnold Schaek en Lieve Mortelmans Puttenhoflaan 25 2970 Schilde +32 3 383 26 51
[email protected] - De instelling die voor ondersteuning in de ontwikkeling van de methodiek voorzag Het Centrum voor Ervaringsgericht Onderwijs (CEGO) Contactpersoon Prof. Dr. Ferre Laevers (KULeuven) - De instelling die vormingssessies in de methodiek aanbiedt Vzw Informant Contactpersoon Johan Moreels +32 56 20 25 15 9
Beschrijving van het procesgericht kindvolgsysteem, een methodiek om het welbevinden van een residentieel geplaatst kind op te volgen
1.
DOEL VAN DE METHODIEK
Deze methodiek wil het individuele welbevinden en de individuele betrokkenheid van elke kind scoren, waardoor deze indicatoren meetbaar en aantoonbaar zijn. Via deze meting kan men voor elk kind een aangepast pedagogisch handelingsplan ontwikkelen en, waar nodig, ook een verdiepende screening plannen. 2.
DOELGROEP VAN DE METHODIEK
Het kindvolgsysteem richt zich tot organisaties die met jonge kinderen (0 tot 12 jaar) werken binnen een residentiële context. Dit kan zowel binnen een CKG-context zijn, als binnen voorzieningen bijzondere jeugdzorg, gehandicaptenzorg, enzovoort. 3.
AANPAK VAN DE METHODIEK
Het kindvolgsysteem start met een kindanalyse. Voor deze analyse maakt de methodiek gebruik van een zeer visueel roosmodel. Deze roos brengt de ontwikkelingsdomeinen van het kind in kaart. Men kan elk ontwikkelingsdomein inkleuren met één van volgende kleuren: - Groen: OK - Oranje: bezorgdheid - Rood: zorgwekkend De kindroos kan tijdens het residentiële verblijf van het kind op meerdere momenten afgenomen worden. Dit maakt het mogelijk om inzicht te krijgen in de evoluties van het kind op specifieke ontwikkelingsdomeinen. In functie daarvan kunnen de begeleiders aangepaste strategieën bepalen. Elke voorziening kan het kindvolgsysteem vertalen naar en in gebruik nemen in de eigen setting. Maar dit vraagt een behoorlijke tijdsinvestering, bijvoorbeeld met het oog op een intern vormingsbeleid. De uitwerking en concretisering van het kindvolgsysteem in de eigen voorziening vraagt ook een ongoing coaching op het terrein, alsook een stevige verankering binnen het pedagogische beleid van de voorziening. Daarom wordt geadviseerd om de methodiek in te bedden in de jaarlijkse kwaliteitsplanning. Is het kindvolgsysteem eenmaal verankerd in de voorziening, dan vraagt dit van alle begeleiders een regelmatige participatie om de betreffende individuele kind-screeningsinstrumenten in te vullen. 4.
MATERIAAL BIJ DE METHODIEK
- Er is een praktische opleiding voorzien Opdat begeleiders op een correcte manier zouden omgaan met de begrippen en scoringen van het kindopvolgsysteem is een vorming van het Centrum voor Ervaringsgericht Onderwijs een meerwaarde. Aanvullend kan mogelijk eenmalige pedagogische ondersteuning vanuit de pedagogische werking van CKG Het Open Poortje overwogen worden. 5.
WERKZAAMHEID VAN DE METHODIEK
- Er zijn geen studies voorhanden, maar de dagelijkse ervaring leert dat dit een effectieve methodiek is
10
6. ACHTERGRONDINFORMATIE
- De instelling waarbinnen de methodiek werd ontwikkeld CKG Het Open Poort Contactpersoon Arnold Schaek Puttenhoflaan 25 2970 Schilde +32 3 383 26 51
[email protected] - De instelling die voor ondersteuning in de ontwikkeling van de methodiek voorzag Het Centrum voor Ervaringsgericht Onderwijs (CEGO)
11
Beschrijving van Jannes de Piraat, een methodiek om kleuters te leren omgaan met (fysieke) beperkingen
1.
DOEL VAN DE METHODIEK
- Risico- of probleemomschrijving Kleuters komen naar het Dominiek Savio-instituut met een verschillende voorgeschiedenis. Sommigen stappen in als kleine peuter. Anderen stappen in na een traject in het gewoon onderwijs, al dan niet in combinatie met GON, revalidatie, enzovoort. Op een leeftijd waarop kleuters zich beginnend bewust worden van hun eigen identiteit, maken ze in het semi-internaat kennis met elkaar: kleuters met heel uiteenlopende mogelijkheden en beperkingen. Kinderen stellen zich daarbij heel wat vragen. Begeleiders stellen dit vast in de wijze waarop de kinderen met een (fysieke) beperking met elkaar omgaan. - Doel van de methodiek Kinderen leren meestal al spelend. Jannes de Piraat is een methodiek die op een aangename, speelse manier aan kinderen de kans wil bieden om het omgaan met eigen en andermans mogelijkheden en beperkingen aan bod te laten komen. In alle openheid, maar ook in een niet te beladen sfeer wil de methodiek het onderwerp fysieke beperking bespreekbaar maken. 2.
DOELGROEP VAN DE METHODIEK
Jannes de Piraat is bedoeld voor kinderen met een mentale leeftijd tussen ongeveer 4 en 10 jaar. De methodiek is specifiek uitgewerkt voor kinderen die geconfronteerd worden met fysieke beperkingen bij zichzelf of bij kinderen in hun omgeving. Dit kan in een dienst of instelling voor kinderen met een handicap. Maar de methodiek kan ook gebruikt worden in het gewoon onderwijs of onder broers of zussen. 3.
AANPAK VAN DE METHODIEK
- Het figuurtje Jannes de Piraat is de kapstok van de methodiek. Jannes is een herkenbare jongen met herkenbare beperkingen: een beenspalk, een handspalk en een afgeplakt oogje. Jannes droomt ervan een piraat te worden. En zo gebeurt het ook. Jannes wordt een (semi)stoere piraat met een houten been, een haak in plaats van een arm en een ooglap. Jannes beleeft allerhande herkenbare avonturen: voor het eerst naar school gaan, spelen met zijn zus, op uitstap gaan, enzovoort. Jannes’ avonturen zijn opgeschreven in een groot, mooi geïllustreerd voorleesboek. - De methodiek start met het voorlezen van een verhaal van Jannes de Piraat aan de kleuters. Dan volgt er een gesprek met de kinderen. Hierin kunnen de kleuters hun eigen beleving aan bod laten komen. Kinderen kunnen tijdens een kringgesprek met hun vragen en bezorgdheden terecht. Maar ze worden niet verplicht om over zichzelf of een concrete persoon te praten. Evengoed kunnen ze hun vragen en gevoelens projecteren op Jannes de Piraat. - De beleving van de kinderen kan – desgevallend – gekaderd worden in aanvullende en verdiepende activiteiten (knutselen, spelletjes, …). Deze activiteiten zijn beschreven in een handboek. Sommige omkaderingsactiviteiten vragen wat meer ruimte of materiaal. Maar naargelang de mogelijkheden die een voorziening of instelling heeft, kan men daar creatief mee omspringen. - Het voorleesboek telt 11 omkaderde verhalen. Deze kunnen naar wens gespreid worden in de tijd. Heeft de begeleider de methodiek onder de knie, dan kan hij/zij zelf verhalen toevoegen, al naargelang er zich andere thema’s of problemen aandienen. - Gedurende een namiddag kan een begeleider in een groepje werken rond één verhaal, met bijhorend kringgesprek en omkaderingsactiviteiten. - De verhalen van Jannes de Piraat zijn eigenlijk bedoeld om in groep te vertellen: in een leefgroep, een klasgroep, enzovoort. Maar begeleiders kunnen er ook individueel mee aan de slag.
12
4.
MATERIAAL BIJ DE METHODIEK
- Er is een handleiding voorzien Bij de methodiek Jannes de Piraat is een handleiding voorzien. Daarin staan de aanvullende en verdiepende activiteiten bij de voorleesverhalen toegelicht. De handleiding is echter niet uitgegeven. - Er is ander materiaal beschikbaar Bij de methodiek Jannes de Piraat hoort een voorleesboek en een pop. Maar ook deze zijn niet uitgegeven. 5.
WERKZAAMHEID VAN DE METHODIEK
- De methodiek kan gelinkt worden aan een theoretisch kader Het opzet van de methodiek Jannes de Piraat is opgebouwd rond de theorievorming om te werken rond zelfbeeld en de verwerking van een handicap. - Er zijn geen studies voorhanden, maar de dagelijkse ervaring leert dat dit een effectieve methodiek is 6.
VERSPREIDING VAN DE METHODIEK
- De methodiek kan in het Dominiek Savio-Instituut worden ingezien. Indien gewenst kan de methodiek daar gekopieerd worden. 7. ACHTERGRONDINFORMATIE
- De instelling waarbinnen de methodiek werd ontwikkeld Dominiek Savio-Instituut en de studenten van het Instituut voor Psychosociale Opleiding (KATHOhogeschool) Contactpersoon Marijke Ven +32 51 23 06 45
[email protected] 8.
VARIA
Acht studenten ontwikkelden als bachelorproef de methodiek Jannes de Piraat binnen het dienstencentrum Dominiek Savio. Het dienstencentrum ontving daarvoor in 2009 de Innovation Award, en dit in de categorie pedagogie.
13
Beschrijving van Bobath-therapie
1.
DOEL VAN DE METHODIEK
- Risico- of probleemomschrijving Bij personen met een aangeboren hersenverlamming (cerebral palsy, CP) bestaat het risico op een vertraagde of afwijkende neuromotorische ontwikkeling. Centraal neurologische problemen (op basis van een verstoorde sturing van het centraal zenuwstelsel, ten gevolge van de hersenbeschadiging) zijn oorzaak van een motorisch deficit. De hersenbeschadiging kan daarnaast ook problemen geven op sensorisch, perceptueel en cognitief vlak. Dit is eveneens het geval bij personen met een nietaangeboren hersenletsel (NAH). Met het vorderen van de leeftijd bestaat het risico op het ontwikkelen van en/of toename van afwijkende houding- en bewegingspatronen met secundair ontstaan van spierverkortingen en gewrichtsmisvormingen. Deze zijn op hun beurt mee verantwoordelijk voor het niet verwerven van bepaalde motorische vaardigheden en/of het verlies van verworven vaardigheden. - Doel van de methodiek Bobath-therapie focust zich op het oplossen van de problemen waarmee de persoon met CP of NAH in het nu geconfronteerd wordt. Daarvoor schuift de methodiek een aantal doelstellingen expliciet naar voor: o De levenskwaliteit van het kind, de jongere of volwassene met CP/NAH en zijn gezin verbeteren, zowel nu als in de toekomst; o De integratie bevorderen; o De afhankelijkheid verminderen; o De spierlengte verbeteren of behouden; o De spierkracht verbeteren of behouden; o De gewrichtsamplitudes verbeteren of behouden; o De motivatie verbeteren of behouden; o De sensomotorische aanpasbaarheid verbeteren of behouden. 2.
DOELGROEP VAN DE METHODIEK
Bobath-therapie richt zich initieel op kinderen, jongeren en volwassenen met een aangeboren hersenverlamming (CP). Het hersenletsel – opgelopen in de pre-, peri- en/of postnatale periode – is de oorzaak van een vertraagde of gestoorde neuro- en sensomotorische ontwikkeling. Maar de methodiek is ook toepasbaar in het geval van personen met een niet-aangeboren hersenletsel (verworven hersenbeschadiging na 2 jaar), alsook bij diagnoses waarbij de motorische ontwikkeling extra stimulatie/behandeling vereist. 3.
AANPAK VAN DE METHODIEK
Bobath-therapie staat voor een interdisciplinaire benadering die zich richt op de toekomst van de persoon met hersenverlamming of NAH. De methodiek focust daarbij op het oplossen van de problemen van het nu. Bobath-therapie is een totaalconcept: observatie, evaluatie van de mogelijkheden, behandeling, probleemoplossing en management tot onafhankelijkheid in het dagelijks leven. Daarbij houdt men steeds rekening met de persoonskenmerken, de cognitieve mogelijkheden, de leefsituatie en de belasting van de omgeving. De aanpak is voornamelijk gericht op datgene dat de prestaties en de betrokkenheid van het kind, de jongere of volwassene met hersenverlamming of NAH verhoogt. Een grondige multidisciplinaire observatie en analyse staan centraal in de aanpak van de Bobath-methodiek. De observatie en analyse gebeurt voor elke vaardigheid en elke moeilijkheid die de persoon met hersenverlamming of NAH ondervindt bij het uitvoeren van taken in het dagelijks leven (inherent aan de 14
leeftijd). De observaties en evaluatie gebeuren door middel van gestandaardiseerde evaluaties, en dit in combinatie met observaties die zoveel mogelijk plaatsvinden in het natuurlijk milieu van het kind, de jongere of de volwassene met CP of NAH. Volgende richtinggevende vragen komen van pas bij de observaties en analyses: - Wat kan het kind/de jongere/de volwassene met CP of NAH? - Wat kan het kind/de jongere/de volwassenen met CP of NAH niet? - Wat is nodig om de vaardigheid voor een bepaalde taak of bezigheid te verbeteren? - Wat is het hoofdprobleem? - Wat zijn de secundaire problemen? - Hoe verbeteren wat nodig en mogelijk is? - Hoe zijn de omgevingsvoorwaarden? Na de observatie en analyse worden de korte en lange termijndoelstellingen uitgeklaard. Dit gebeurt steeds in overleg met de persoon met de hersenverlamming of NAH en diens familie. Deze termijndoelstellingen zijn steeds georiënteerd op functionaliteit en kwaliteit van leven. Tot slot moeten de geformuleerde doelen specifiek, meetbaar, aanvaardbaar, realistisch en afgebakend in de tijd zijn. 4.
MATERIAAL BIJ DE METHODIEK
- Er is een handleiding voorzien Deze handleiding is beschikbaar in het kader van de cursusopleidingen georganiseerd door ABBV (Association Belge Bobath – Belgische Bobath Vereniging) - Er is een praktische opleiding voorzien o De ABBV voorziet cursusopleidingen. o Het dienstencentrum GID(t)S – kennis- en expertisecentrum biedt een praktisch gerichte vor- mingsmodule ‘initiatie in het Bobath-concept’ aan. - Er is ander materiaal beschikbaar o Het dienstencentrum GID(t)S – kennis- en expertisecentrum heeft, parallel aan haar vormings- module, een begeleidende tekst ter beschikking. o Er zijn video-opnames ter beschikking. 5.
WERKZAAMHEID VAN DE METHODIEK
- De methodiek kan gelinkt worden aan een theoretisch kader - Eén of meerdere effectonderzoeken tonen aan dat de methodiek de doelen bij de doelgroep bereikt Recent zijn er – voornamelijk vanuit de referentiecentra CP - tal van effectonderzoeken opgestart. Deze effectonderzoeken worden ondersteund door universitaire opleidingen en doctoraatsstudies. - Er zijn nauwelijks studies voorhanden, maar de dagelijkse ervaring leert dat dit een effectief en wereldwijd toegepast behandelingsconcept is 6.
VERSPREIDING VAN DE METHODIEK
- De handleiding bij de methodiek kan opgevraagd worden De handleiding is ter beschikking bij de Bobath-vereniging (ABBV) of op www.bobath.be. - De methodiek is raadpleegbaar op één of meerdere websites www.bobath.be - Er worden één of meerdere opleidingen ingericht waar de methodiek praktisch wordt aangeleerd Jaarlijks richt de ABBV in België meerdere Bobath-opleidingen in. Ook andere erkende Bobath-opleidingscentra bieden tal van opleidingen aan. - De methodiek wordt toegelicht en gedemonstreerd op congressen of studiedagen Meer informatie is terug te vinden op www.bobath.be. - Een boek of tijdschrift publiceerde over de methodiek De ABBV geeft het Bobathjournaal uit. Dit staat in voor informatie-uitwisseling tussen al wie begaan is met het Bobath-gedachtegoed en de verspreiding van het neurodevelopmental management in België. Het tijdschrift wordt opgemaakt door Bobath-therapeuten voor Bobath-therapeuten. 15
7. ACHTERGRONDINFORMATIE
- De instelling waarbinnen de methodiek werd ontwikkeld The Bobath Centre, Contactgegevens Bradbury House 250 East End Road East Finchley London N2 8AU +44 20 84 44 33 55 - De instelling waarbinnen de methodiek in België wordt opgevolgd ABBV, Association Belge Bobath – Belgische Bobath Vereniging Contactpersoon Jos De Cat, algemeen verantwoordelijke inhoud en cursussen +32 2 428 55 39 www.bobath.be - Gebruik van de methodiek in Dominiek Savio-Instituut Dienstencentrum GID(t)S, kennis- en expertisecentrum - beleidsdomein zorg Contactpersoon Marjolijn Vergote +32 51 23 06 11
[email protected]
16
Beschrijving van een methodiek in het kader van ervaringsgericht werken en sensomotorische stimulatie
1.
DOEL VAN DE METHODIEK
- Risico- of probleemomschrijving Personen met een meervoudige problematiek (motorisch, mentaal, sensorisch, gedragsmatig) lopen het gevaar dat hun ontwikkeling extra gehypothekeerd wordt indien onvoldoende aandacht gaat naar de sensomotorische stimulatie/ontwikkeling. - Doel van de methodiek Door ervaringsgericht te werken binnen zowel verzorging, therapie als onderwijs wordt op een ongedwongen manier multidisciplinair aan hetzelfde doel gewerkt: o De persoon ondersteunen in de vorming van zijn zelfbeeld; o De persoon steunen in de contactname met zijn omgeving en de ander; o De persoon steunen in zijn actuele ontwikkelingsmogelijkheden. 2.
DOELGROEP VAN DE METHODIEK
Deze methodiek is in de eerste plaats bedoeld voor mentaal laag functionerende kinderen en jongeren met een fysieke beperking. Maar ook voor kinderen en jongeren die door hun handicap regelmatig teruggeworpen worden op een ‘onveilig’ lichaam kan deze methodiek soelaas bieden. Voor verzorgers van deze kinderen en jongeren kan de methodiek een hulpmiddel zijn om de persoon te steunen in de confrontatie met zijn of haar lichaam. 3. AANPAK VAN DE METHODIEK
De methodiek omvat een gevarieerd aanbod aan sensomotorische prikkels. Deze sensomotorische prikkels worden aangeboden via specifieke activiteiten: basale stimulatie, een stiepelruimte, een senseowaterbed, hydrotherapie, hippotherapie, sherborne-therapie, enzovoort. Maar ook de grondhouding van de verzorger speelt een belangrijke rol in het aanbieden van sensomotorische prikkels; de verzorger moet elke handeling zien als een zinvolle ervaring voor de persoon met een fysieke beperking. Naast voldoende sensitiviteit en emotionele beschikbaarheid is het essentieel dat de begeleider inzicht heeft in: - Het niveau en de dominante ervaringsordening volgens dewelke de persoon met de fysieke beperking functioneert; - De kennis van het communicatieniveau en de communicatiemanier van de persoon met de fysieke beperking; - De motorische mogelijkheden van de persoon met de fysieke beperking; - De sensorische integratie van de persoon met de fysieke beperking; - Basale stimulatie als grondhouding van respect; Bij kleuters met een meervoudige problematiek worden de opvoeders gestimuleerd voor bovenstaande aanpak. Elke verzorgende handeling is immers meer dan gewoon iets dat moet gebeuren. Voor het kind is elke verzorgende handeling een leerervaring. Zo wordt basale stimulatie geïntegreerd in de dagelijkse verzorging van de kleuters. Extra’s gebeuren tijdens de momenten in de stiepelruimte; naast de vele sensorische stimuli biedt ook het waterbed daar diverse mogelijkheden. Het kan hier dus even goed gaan om het aanbieden van relaxatie of een sensorisch ‘dieet’. 4.
MATERIAAL BIJ DE METHODIEK
- Er is materiaal bij de methodiek beschikbaar De methodiek is opgebouwd rond visieteksten. 17
5.
WERKZAAMHEID VAN DE METHODIEK
- De methodiek kan gelinkt worden aan een theoretisch kader De methodiek is opgebouwd rond de theorievorming van Timmers-Huigens, Thyra Koeleman, Ayres en Fröhlich. - Er zijn geen studies voorhanden, maar de dagelijkse ervaring leert dat dit een effectieve methodiek is 6.
VERSPREIDING VAN DE METHODIEK
- Er worden één of meerdere opleidingen ingericht waar de methodiek praktisch wordt aangeleerd Op verzoek kan vorming op maat georganiseerd worden. 7. ACHTERGRONDINFORMATIE
- De instelling waarbinnen de methodiek werd ontwikkeld Dienstencentrum GID(t)S – kennis- en expertiscentrum – beleidsdomein zorg Contactpersoon Carine Deprez +32 51 23 06 11
[email protected]
18
Beschrijving van een methodiek die werkt met ondersteunende communicatie
1.
DOEL VAN DE METHODIEK
- Risico- of probleemomschrijving Sommige personen hebben beperkingen in hun communicatieve mogelijkheden. Die beperkingen kunnen ertoe leiden dat deze personen zich onvoldoende verbaal kunnen uitdrukken of gesproken boodschappen niet of onvoldoende kunnen begrijpen. - Doel van de methodiek Deze methodiek heeft als doel om de communicatieve mogelijkheden van personen met communicatieve beperkingen te verbeteren. Dit houdt in: o Een beter begrip van verbale boodschappen; o Een beter uitdrukkingsvermogen voor het uiten van intentionele mededelingen. Vanuit de aanwezige communicatiemogelijkheden wil de methodiek ook zoeken naar één of meerdere aanvullende ondersteuningsvormen die individueel aangepast zijn aan de mentale en motorische mogelijkheden van de persoon. 2.
DOELGROEP VAN DE METHODIEK
De methodiek richt zich op iedere persoon met een communicatieve beperking die moeilijkheden heeft om intentionele boodschappen van anderen te begrijpen én intentionele boodschappen uit te drukken. 3.
AANPAK VAN DE METHODIEK
De uitvoering van de methodiek verloopt in verschillende stappen: - Het communicatieniveau en de communicatieve mogelijkheden van de persoon worden geëvalueerd. - Vanuit de visie ‘totale communicatie’ wordt vervolgens gezocht naar één of meerdere ondersteuningsvormen om te communiceren. SMOG-gebaren, pictogrammen, Bliss-symbolen, foto’s, concrete verwijzers, letters, natuurlijke gebaren, lichaamstaal en mimiek zijn voorbeelden. - Vervolgens werkt een logopedist een communicatiesysteem uit dat zo goed mogelijk aansluit bij de leefwereld van de persoon, en aangepast is aan diens functionerings- en communicatieniveau. Daarna wordt deze communicatieve ondersteuningsvorm in een logopedische therapiesetting in concrete toepassing aangeleerd aan de persoon. - De persoon leert in een concrete context met de aangeleerde vormen van ondersteunende communicatie communiceren. Dit kan in de leefgroep gebeuren, in de klas, thuis, enzovoort. - Geleidelijk wordt de toepassing van het communicatiesysteem getransfereerd naar de volledige leefomgeving van de persoon. - In een laatste fase wordt er opvolging van de toepassing van het communicatiesysteem voorzien. In functie van wijzigingen die zich voordoen in de leefomgeving van de persoon, diens ervaringen, belevingen en activiteiten kan dit leiden tot aanpassingen van het communicatiesysteem (bijvoorbeeld aanpassen van beschikbare woordenschat of aangeleerde boodschappen). 4.
MATERIAAL BIJ DE METHODIEK
- Er is materiaal beschikbaar o Uitgewerkte letterkaarten o Communicatiekaarten o Communicatieboeken o Oefeningen in het softwareprogramma ‘Mind Express’ 19
5.
WERKZAAMHEID VAN DE METHODIEK
- De methodiek kan gelinkt worden aan een theoretisch kader De methodiek is opgebouwd rond de theorievorming over totale communicatie. - Er zijn geen studies voorhanden, maar de dagelijkse ervaring leert dat dit een effectieve methodiek is 6.
VERSPREIDING VAN DE METHODIEK
- Er worden één of meerdere opleidingen ingericht waar de methodiek praktisch wordt aangeleerd Een vormingsaanbod op maat kan aangeboden worden aan andere organisaties 7. ACHTERGRONDINFORMATIE
- De instelling waarbinnen de methodiek werd ontwikkeld Dienstencentrum GID(t)S, kennis- en expertisecentrum – beleidsdomein zorg Contactpersoon Daisy Decoene +32 51 23 06 11
[email protected]
20
Beschrijving van Hooi op je Vork, een methodiek om mensen met een hersenletsel te ondersteunen en greep te laten krijgen op hun leven
1.
DOEL VAN DE METHODIEK
- Risico- of probleemomschrijving Een hersenletsel heeft ingrijpende gevolgen. Leven met een niet-aangeboren hersenletsel is een levenslang zoekproces, met als doel weer greep op het leven te krijgen. - Doel van de methodiek Hooi Op je Vork wil mensen met een niet-aangeboren hersenletsel op zo’n manier begeleiden dat ze opnieuw de maximaal mogelijke autonomie over hun leven verwerven, rekening houdend met de complexiteit en de mogelijk gevolgen van het hersenletsel. 2.
DOELGROEP VAN DE METHODIEK
- Doelgroep Hooi op je Vork richt zich in de eerste plaats op begeleiders van personen met een niet-aangeboren hersenletsel (NAH). Maar ook begeleiders van personen met een aangeboren handicap kunnen gebruik maken van de methodiek. - Contra-indicaties De methodiek is niet geschikt voor het begeleiden van personen met een ernstige psychiatrische problematiek. 3.
AANPAK VAN DE METHODIEK
Hooi op je Vork verloopt in twee fasen: - Fase 1: de beeldvorming (het ontdekken) In deze fase treedt de begeleider in gesprek met de persoon met het niet-aangeboren hersenletsel. Zo ontdekt de begeleider wie de persoon is, hoe zijn leven vroeger was en hoe zijn leven nu is. Via deze gesprekken ontdekt de persoon met NAH opnieuw zichzelf, maar dan zoals hij of zij nu is. Tijdens deze gesprekken heeft de begeleider veel aandacht voor hoe de persoon met NAH in het leven staat. Het gaat immers over hoe de persoon de huidige situatie beleeft. Om alles te ordenen, maakt de begeleider daarvoor gebruik van 12 verschillende levensgebieden. - Fase 2: het werken met doelen (ontwikkelen) In deze tweede fase kiezen de begeleider en de persoon met NAH doelen. Daarbij wordt vertrokken van wat er wel nog is, en sluit de begeleider aan bij de motivatie van de persoon met NAH. Er kunnen steeds nieuwe doelen gekozen worden. Als begeleiding bij deze twee fasen, biedt de methodiek: - Een ordeningskader; - Een manier om met de persoon met NAH in gesprek te gaan over bepaalde situaties; - Een werkwijze om samen met de persoon met NAH stappen te zetten in de gewenste richting. Hooi op je Vork kan gebruikt worden zolang de begeleiding van de persoon met NAH loopt. 4.
MATERIAAL BIJ DE METHODIEK
- Er is een handleiding voorzien - Er is een (praktische) opleiding voorzien - Er is ander materiaal beschikbaar Bij de methodiek hoort een boek en cd. 21
5.
WERKZAAMHEID VAN DE METHODIEK
- De methodiek kan gelinkt worden aan een theoretisch kader Hooi op je Vork steunt op de inzichten rond de neuropsychologische en psycho-sociale gevolgen van een hersenletsel. - Er zijn geen studies voorhanden, maar de dagelijkse ervaring leert dat dit een effectieve methodiek is 6.
VERSPREIDING VAN DE METHODIEK
- De handleiding bij de methodiek kan opgevraagd worden - De methodiek is raadpleegbaar op één of meerdere websites www.hooiopjevork.nl - Er worden één of meerdere opleidingen ingericht waar de methodiek praktisch wordt aangeleerd - De methodiek wordt toegelicht en gedemonstreerd op studiedagen 7. ACHTERGRONDINFORMATIE
- De instelling waarbinnen de methodiek werd ontwikkeld Nederlands Centrum Hersenletsel Contactpersoon Patty van Belle-Kusse en Judith Zadoks - Verdere informatie Binnen het Dienstencentrum GID(t)S – kennis- en expertisecentrum, beleidsdomein zorg kan men verdere informatie over de methodiek opvragen. Contactpersoon Francoise Beurms +32 51 23 06 11
[email protected]
22
Beschrijving van een methodiek van case-management voor jongeren, adolescenten en volwassenen met niet-aangeboren hersenletsels en/of chronische ziekten
1.
DOEL VAN DE METHODIEK
- Risico- of probleemomschrijving Een niet-aangeboren hersenletsel (NAH) en/of chronische ziekte heeft vaak een enorme impact op het leven van de getroffene en zijn of haar omgeving. - Doel van de methodiek Deze methodiek wil personen met NAH en/of chronische ziekten re-integreren in de maatschappij. De methodiek heeft ook een subdoel, met name het nog aanwezige potentieel van de persoon met NAH en/of een chronische ziekte aanspreken via begeleiding, onderwijs en/of ondersteunende therapie. Daarmee wil men het welbevinden en het zinvol functioneren van de persoon in de maatschappij bevorderen. 2.
DOELGROEP VAN DE METHODIEK
De methodiek richt zich op jongeren met schooluitval, adolescenten en volwassenen met NAH en/of chronische ziekten, verkeersslachtoffers. 3.
AANPAK VAN DE METHODIEK
De methodiek kenmerkt zich door een groeipad met persoonlijke begeleiding, op maat, vraaggestuurd en in een gecoördineerd netwerk. De uitvoering van de methodiek verloopt in verschillende stappen: - De methodiek start met een intakegesprek. - De cliënt krijgt een persoonlijke begeleider toegewezen. - Er wordt een handelingsplan op maat van de cliënt opgesteld. Het handelingsplan bestaat meestal uit twee luiken: o Lichaamsondersteunende therapie; o Begeleiding bij het groeipad (onderwijs, job, zinvolle (vrijetijds)activiteiten, …). Therapeuten, een persoonlijke begeleider en (indien van toepassing) een leerkracht worden ingeschakeld om het handelingsplan mee uit te voeren. Het tempo van de uitvoering van het handelingsplan is afhankelijk van de persoon met NAH en/of de chronische ziekte. De methodiek wordt aangeboden in een één-op-één relatie, en dit zowel voor het onderwijs als voor de therapie. De begeleiding van de persoon met NAH en/of de chronische ziekte gebeurt steeds in een gecoördineerd netwerk van alle betrokken professionals (case-management). De duur van de methodiek hangt af van persoon tot persoon, alsook in functie van de vooropgestelde doelen. 4.
MATERIAAL BIJ DE METHODIEK
- Er is een handleiding voorzien Het Open Therapeuticum Leuven beschikt over een draaiboek. - Er is een (praktische) opleiding voorzien - Er is ander materiaal beschikbaar o Er is didactisch materiaal/een methodiek voor deze specifieke doelgroep beschikbaar. o Testmateriaal naar het leervermogen (Fuerstein) van de cliënten is in ontwikkeling.
23
5.
WERKZAAMHEID VAN DE METHODIEK
- De methodiek kan gelinkt worden aan een theoretisch kader De methodiek is gebaseerd op de theorievorming rond case-management en de Fuerstein-methode. - Eén of meerdere effectonderzoeken tonen aan dat de methodiek de doelen bij de doelgroep bereikt Een effectonderzoek door middel van getuigenissen en tevredenheidsonderzoek is in ontwikkeling. - Er zijn geen studies voorhanden, maar de dagelijkse ervaring leert dat dit een effectieve methodiek is 6.
VERSPREIDING VAN DE METHODIEK
- De methodiek is raadpleegbaar op één of meerdere websites www.opentherapeuticum.be - Er worden één of meerdere opleidingen ingericht waar de methodiek praktisch wordt aangeleerd Er zijn stages mogelijk. Meer informatie kan ook opgevraagd worden in de setting. - De methodiek wordt toegelicht en gedemonstreerd op congressen en studiedagen o ‘Een bijdrage aan maatwerk voor mensen met NAH’, februari 2009; o ‘Brug tussen onderwijs, opleiding en werk voor jongeren met NAH’, november 2010. - Een boek of tijdschrift publiceerde over de methodiek In het tijdschrift Caleidoscoop verscheen een publicatie over de methodiek. 7. ACHTERGRONDINFORMATIE
- De instelling waarbinnen de methodiek werd ontwikkeld Open Therapeuticum Leuven Contactpersoon Annemie Schueremans Brusselsesteenweg 60 3020 Herent +32 16 23 06 90 96
[email protected] 8.
VARIA
Het Open Therapeuticum Leuven is een centrum in volle groei. De setting en haar methodiek werd uitgekozen als modelproject ‘multifunctioneel centrum’, en dit onder leiding van een veranderingsmanager.
24
Beschrijving van het project Verkeersgetuigen
1.
DOEL VAN DE METHODIEK
- Risico- of probleemomschrijving Aandacht besteden aan verkeersveiligheid en jongeren gevoelig maken voor de gevolgen van een verkeersongeval is belangrijk. Jongeren zijn immers een kwetsbare groep in het verkeer. - Doel van de methodiek De bedoeling van het project Verkeersgetuigen is om bij relatief onervaren verkeersdeelnemers inzicht te bieden in de al dan niet blijvende gevolgen van onveilig rijgedrag. Op die manier wil dit project de mentaliteit en de houding van jongeren in het verkeer positief beïnvloeden. Het kunnen inschatten van de concrete gevolgen van onveilig gedrag in het verkeer heeft, volgens de doelstellingen van het project, meer invloed dan enkel het bespreken van de verkeersregels. Het is belangrijk op dit verantwoordelijkheidsgevoel in te spelen, want jongeren uit het vijfde of zesde jaar van het secundair onderwijs staan op het punt als bestuurder aan het verkeer deel te nemen. 2.
DOELGROEP VAN DE METHODIEK
In West-Vlaanderen richt het project Verkeersgetuigen zich tot alle leerlingen van de derde graag secundair onderwijs van alle West-Vlaamse scholen. 3.
AANPAK VAN DE METHODIEK
- Elke school in West-Vlaanderen kan een aanvraag indienen om mee te werken aan het project Verkeersgetuigen. De aanvraag gebeurt elektronisch via de website www.west-vlaanderen.be/verkeersgetuigen. - Het project wordt gratis aangeboden aan scholen, tenzij de school kiest voor het programma in het bezoekerscentrum Hoeve ter Kerst, in Gits. De keuze van de locatie kunnen scholen aanduiden op het aanvraagformulier. - De volwassenenwerking van het Dominiek Savio-Instituut staat in voor de aansturing van de concrete realisatie van het project. Binnen haar dagbesteding bereidde het acht verkeersgetuigen, met een verworven letsel door een verkeersongeval, en hun begeleiders voor op een presentatie in klasgroep. De hogescholen Katho en Howest stonden mee in voor deze voorbereiding van de verkeersgetuigen. De voorbereiding hield de opmaakt van een powerpoint-presentatie in. Deze vormt de basis voor de getuigenissen in klasgroepen. - Tijdens een getuigenis in een klas staat een buddy de verkeersgetuige bij. De buddy staat in voor het maken van praktische afspraken met de scholen. Tijdens de getuigenis in de klas zorgt hij voor ondersteuning van de verkeersgetuige. 4.
MATERIAAL BIJ DE METHODIEK
- Er is materiaal bij het project voorzien Bij het project Verkeersgetuigen is een lespakket met DVD uitgewerkt. Dit lespakket “En plots is alles anders” is te downloaden op www.west-vlaanderen.be/verkeersgetuigen. 5.
WERKZAAMHEID VAN DE METHODIEK
- Er zijn geen studies voorhanden, maar de dagelijkse ervaring leert dat dit een effectieve methodiek is.
25
6.
VERSPREIDING VAN DE METHODIEK
- Er is een website gewijd aan het project Meer informatie over het project Verkeersgetuigen is te vinden op www.west-vlaanderen.be/verkeersgetuigen. - Er worden folders over het project verspreid 7. ACHTERGRONDINFORMATIE
- De instelling waarbinnen de actie of het project werd uitgewerkt Dienstencentrum GID(t)S Contactpersoon Geert Vandamme, coördinator dagbesteding +32 51 23 06 11
[email protected] - Verschillende partners verleenden hun steun aan de ontwikkeling van het project o Hogeschool Katho o Hogeschool Howest o De Federale dienst politionele veiligheid Gouverneur West-Vlaanderen o De Vlaamse Gemeenschap, departement mobiliteit en openbare werken Contactpersoon Frank Debrock, hoofdcommissaris en verbindingsambtenaar bij de gouverneur West-Vlaanderen
[email protected]
26
Beschrijving van Stap Voor Stap Vooruit, een methodiek ter begeleiding van gehandicapte jongvolwassen vanuit een internaatsetting naar een plaatsing in de volwassenenwerking
1.
DOEL VAN DE METHODIEK
- Risico- of probleemomschrijving Sommige jongeren met een handicap verkeren in een problematische thuissituatie. Vele van deze jongeren wachten vanuit de minderjarigenwerking een plaatsing binnen de volwassenenwerking van dezelfde instelling voor personen met een handicap af. Voor een goede overgang bereidt men deze jongeren best op een specifieke manier voor op een definitieve plaatsing in de volwassenensetting. - Doel van de methodiek Deze methodiek wil via een doordachte werkwijze jongvolwassen personen met een handicap die een plaatsing in de volwassenensetting afwachten individueel begeleiden en ondersteunen. Meer specifiek heeft deze methodiek volgende concrete doelen: o De jongeren voorbereiden op het wonen binnen de volwassenenwerking, en dit op een aan gepaste manier (dit is zonder de grote discrepantie tussen bijvoorbeeld internaat en tehuis werkenden); o De jongeren leren omgaan met motivatie en doelen in het leven naar de toekomst toe; o De jongeren leren omgaan met minder begeleiding, minder uren toezicht en minder voor geplande invulling van de vrije tijd; o De jongeren leren instaan voor de eigen kamer en de gemeenschappelijke keuken; o Met de jongeren werken aan werkpunten die van belang zijn voor het latere leven op ‘eigen benen’; o De jongeren leren sparen voor later. o De jongeren leren om zelf beslissingen te nemen en hen de consequenties daarvan leren inzien. 2.
DOELGROEP VAN DE METHODIEK
- Doelgroep De methodiek richt zich op jongeren met een licht mentale handicap of jongeren met gedrags- en emotionele stoornissen vanaf 17 jaar die al eerder opgenomen waren binnen de instelling voor personen met een handicap. Naast deze afbakening dienen ook volgende criteria vervuld te zijn: o Deze jongeren hebben geen tot weinig perspectief op opvang in de natuurlijke thuissituatie. o Deze jongeren moeten een dagbesteding hebben, en in principe niet meer schoolgaand zijn. Hebben ze nog niet meteen een daginvulling, dan moeten ze bereid zijn hier actief (zelf) naar op zoek te gaan. Lukt dit niet, dan moet de jongere zich hierin laten begeleiden door de opvoeders en/of andere werkvormen – bijvoorbeeld een dienst ambulante begeleiding. Onbetaald vrijwil- ligerswerk kom ook in aanmerking als dagbesteding. o De jongeren moeten gemotiveerd zijn om in deze werking te stappen. o Er moet samenwerking met de thuissituatie of het netwerk van de jongere mogelijk zijn. - Contra-indicaties Jongeren komen in geval van volgende situaties of kenmerken niet in aanmerking voor de methodiek: o Jongeren die van buitenaf worden aangemeld; o Jongeren die nog niet elders terecht kunnen, en tussentijdse opvang nodig hebben; o Onvoldoende motivatie bij het intakegesprek.
27
3.
AANPAK VAN DE METHODIEK
De methodiek richt zich op acht levensgebieden: - Dagbesteding - Huisvesting - Financiën - Sociaal/maatschappelijk functioneren - Praktisch functioneren/zelfredzaamheid en huishoudelijke taken - Lichamelijk functioneren/gezondheid - Psychisch functioneren - Vrije tijd en zingeving Bij elk van deze levensgebieden verkent men volgende zaken: - Mogelijkheden - Beperkingen of tekortkomingen - Zorgvragen/ondersteuningsnood - Strategieën of aanpak Deze verkenning gebeurt via acht fasen: - Aanmelding - Intake - Opname - Analyse - Planning - Uitvoering - Evaluatie - Uitstroom 4.
MATERIAAL BIJ DE METHODIEK
- Er is materiaal beschikbaar Er zijn interne nota’s van de groepsleiding en de orthopedagoog ter beschikking. 5.
WERKZAAMHEID VAN DE METHODIEK
- De methodiek kan gelinkt worden aan een theoretisch kader De methodiek is gebaseerd op de theorieën rond persoonlijke toekomstplanning, trajectbegeleiding en het 8-fasenmodel. - Er zijn geen studies voorhanden, maar de dagelijkse ervaring leert dat dit een effectieve methodiek is 6. ACHTERGRONDINFORMATIE
- De instelling waarbinnen de methodiek werd ontwikkeld Orthopedagogisch Centrum Clara Fey Contactpersoon Paul Van Hoof Bethaniënlei 5 2960 Sint-Job-in’t-Goor +32 3 217 03 45 of +32 3 636 01 13
[email protected]
28
Beschrijving van een methodiek in het kader van de voedingsbegeleiding bij personen met mondmotorische problemen en/of slikstoornissen
1.
DOEL VAN DE METHODIEK
- Risico- of probleemomschrijving Een beperking in de mondmotoriek en/of slikstoornissen kan leiden tot een moeizaam en onveilig verloop van het eten en drinken. Dit kan op zijn beurt leiden tot allerhande gezondheidsproblemen. Maar ook tot verslikking en aspiratie van voedsel of drank in de luchtpijp. - Doel van de methodiek Deze methodiek houdt gerichte voedingsbegeleiding in. De methodiek streeft ernaar de persoon zo optimaal mogelijk te begeleiden, zodat hij of zij: o Voldoende kan eten en drinken; o Gevarieerd kan eten en drinken; o Op een zo normaal mogelijke manier kan eten en drinken; o Op een medisch verantwoorde manier kan eten en drinken. En dit alles op een aangename, comfortabele en veilige manier, alsook binnen een tijdspanne die een normale maaltijd benadert. 2.
DOELGROEP VAN DE METHODIEK
De methodiek richt zich op alle personen die omwille van mondmotorische problemen en/of slikstoornissen problemen ondervinden bij het eten en drinken. 3.
AANPAK VAN DE METHODIEK
De uitvoering van de methodiek verloopt in verschillende stappen: - De methodiek start met een diagnostische fase. Daarin wordt nagegaan wat de oorzaken en symptomen zijn van het gestoord verloop van de maaltijd. Deze diagnostische fase omvat een anamnese en eventueel functionele en medische onderzoeken. - In een volgende stap zoekt men naar mogelijke aanpassingsmogelijkheden bij het eten en drinken. Denk aan houdingsaanpassingen, aanpassingen aan het voedsel en de drank, gebruik van hulpmiddelen (aangepaste lepel en beker) of aanvullende handelingen zoals mondcontrole. Deze aanpassingsmogelijkheden worden uitgeprobeerd. De uitvoering van deze voedingsbegeleiding gebeurt vanuit een interdisciplinaire benadering. Binnen deze benadering is er inbreng vanuit de medische en verpleegkundige dienst, kinesitherapie, ergotherapie, logopedie, de opvoedkundige dienst en een diëtist. 4.
MATERIAAL BIJ DE METHODIEK
- Er is een handleiding voorzien - Er is een (praktische) opleiding voorzien - Er is ander materiaal beschikbaar o Een powerpointpresentatie die toelichting bij de voedingsbegeleiding voorziet o Een filmopname die de uitvoering van de voedingsbegeleiding illustreert
29
5.
WERKZAAMHEID VAN DE METHODIEK
- De methodiek kan gelinkt worden aan een theoretisch kader De voedingsbegeleiding gebeurt vanuit de Bobath-visie. - Eén of meerdere effectonderzoeken tonen aan dat de methodiek de doelen bij de doelgroep bereikt Er zijn wetenschappelijke bewijzen voorhanden die de effectiviteit van de methodiek demonstreren via beeldvorming, bijvoorbeeld via slikvideo’s en manometrie. - Er zijn geen studies voorhanden, maar de dagelijkse ervaring leert dat dit een effectieve methodiek is 6.
VERSPREIDING VAN DE METHODIEK
- Er worden één of meerdere opleidingen ingericht waar de methodiek praktisch wordt aangeleerd Op vraag kan een vorming op maat georganiseerd worden. - De methodiek wordt toegelicht en gedemonstreerd op congressen of studiedagen Regelmatig worden er Bobathopleidingen ingericht. - Een boek of tijdschrift publiceerde over de methodiek Eveline Leeuwenburg-Grijseels en Clairette van der Weerd schreven de methodiek neer in het boek “Hoera, ik eet!”. Meer informatie over het boek is te vinden op volgende link: http://www.hoera-ik-eet.nl/boek.html. 7. ACHTERGRONDINFORMATIE
- De instelling waarbinnen de methodiek werd ontwikkeld Dienstencentrum GID(t)S – kennis- en expertisecentrum - beleidsdomein zorg Contactpersoon Daisy Decoene +32 51 23 06 11
[email protected]
30
Beschrijving van een methodiek die inzet op het stimuleren en benutten van de inspraakmogelijkheden van bewoners en hun sociaal netwerk, tot het effectief implementeren/evalueren van corrigerende en preventieve maatregelen
1.
DOEL VAN DE METHODIEK
Deze methodiek heeft als doel om: - Personeel bewust te maken van de inspraakmogelijkheden van bewoners; - De inspraakmogelijkheden van de bewoners en hun sociaal netwerk te stimuleren en ten volle te respecteren; - De bewoners en hun sociaal netwerk bewust te erkennen in hun ervaringsdeskundigheid; - De opgedane ervaringen en belevingen van bewoners en hun sociaal netwerk evenwaardig te plaatsen naast de professionele doelen, gehanteerde procedures en werkmethodes; - Te garanderen dat de vragen en adviezen van bewoners en hun sociaal netwerk effectief besproken worden binnen de organisatie, en leiden tot actie en/of minstens een gestaafd antwoord. 2.
DOELGROEP VAN DE METHODIEK
Deze methodiek richt zich in de eerste plaats op de bewoners van een tehuis niet-werkenden, een kleinschalig woonproject voor 16 personen met een verstandelijke/fysieke beperking. Ook hun sociaal netwerk behoort tot de doelgroep. Onrechtstreeks richt de methodiek zich ook op het personeel van het tehuis. 3.
AANPAK VAN DE METHODIEK
De methodiek wil bewoners en hun sociaal netwerk uitnodigen tot inspraak in het reilen en zeilen van het tehuis. Om deze inspraakmogelijkheden te bieden, creëerde het tehuis diverse formele en informele inspraakkanalen: - Een klachtenformulier (opgenomen in de klachtenprocedure binnen het kwaliteitshandboek); - Een tevredenheidsmeting bij de bewoners, en dit aan de hand van een uitnodigend kwaliteitsspel (opgenomen in een procedure binnen het kwaliteitshandboek); - Een aparte tevredenheidsmeting bij het sociaal netwerk van de bewoners; - Het gebruik van een ideeënbus, en dit levendig houden als communicatiemiddel via de huisstijl. Elk ingediend idee of opmerking krijgt steevast een gemotiveerd antwoord; - Gebruik van briefjes (bijvoorbeeld: “was het eten lekker vandaag?”). Daarbij krijgen bewoners de mogelijkheid om ook hun wensen te uiten (bijvoorbeeld: “wat zou je graag eens op het menu hebben?”); - Systematische bevraging op habitueel overleg met het personeel naar gehoorde opmerkingen; - Bewoners worden uitgenodigd om deel te nemen aan diverse vaste of ad hoc werkgroepen. Informatie die het tehuis via de inspraakkanalen kon verzamelen, wordt aangevuld met informatie vanuit het personeel, vrijwilligers, bestuur of de ruimere omgeving. Maandelijks bespreekt de werkgroep kwaliteit dit geheel aan informatie. Daarnaast kunnen de items ook geagendeerd worden op het werkoverleg van diverse diensten. Waar wenselijk wordt deze informatie vertaald in een actie ‘corrigerende/preventieve maatregel’. Sommige van deze maatregelen kunnen leiden tot heuse verbeterprojecten die uit te voeren zijn op lange(re) termijn. Andere maatregelen kunnen binnen de maand gerealiseerd worden.
31
Per werkjaar wordt er een lijst aangemaakt waarop alle preventieve en corrigerende maatregelen worden genoteerd op datum. Verder wordt op deze lijst toegelicht: - Hoe de nieuwe maatregel zal worden uitgevoerd. Deze toelichting gebeurt volgens het SMART-principe: specifiek, meetbaar, aanvaardbaar, realistisch en tijdsgebonden. - Wie de eigenaar is van de maatregel. Deze staat in voor de verdere opvolging van de maatregel. Hij of zij staat ook in voor het nastreven van de afgesproken realisatietermijn. - In welk stadium van uitvoering of opvolging de maatregel zich bevindt. Dit wil zeggen dat de uitvoering van de corrigerende en preventieve maatregelen wordt opgevolgd via een regelmatige follow-up. Daarvoor werkt de methodiek ondermeer met bepaalde markeerkleuren. Een maatregel in het groen wil zeggen dat deze afgerond en geëvalueerd is. 4.
MATERIAAL BIJ DE METHODIEK
- Er is een stappenplan voorzien Het werken met inspraakkanalen en corrigerende en preventieve maatregelen is uitgeschreven in een procedure. - Er is ander materiaal beschikbaar o De opmerkingen die het personeel opving bij bewoners en sociaal netwerk vormen een vast agendapunt op elk werkoverleg. Dit staat ingeschreven in een sjabloon dat het werkoverleg regelt. o In de voorziening staat op een centrale plaats een uitnodigende ideeënbus. o De voorziening beschikt over diverse sjablonen waarmee bewoners en/of sociaal netwerk op een laagdrempelige manier hun ideeën en opmerkingen kunnen noteren en doorgeven. o Een bij te houden lijst met corrigerende en preventieve maatregelen. 5.
WERKZAAMHEID VAN DE METHODIEK
- Er zijn geen studies voorhanden, maar de dagelijkse ervaring leert dat dit een effectieve methodiek is 6.
VERSPREIDING VAN DE METHODIEK
- Het stappenplan of scenario bij de methodiek kan opgevraagd worden 7. ACHTERGRONDINFORMATIE
- De instelling waarbinnen de methodiek werd ontwikkeld Vzw Home Thaleia, tehuis niet-werkenden Contactpersoon Lieven Depuydt +32 9 280 23 10
[email protected]
32
Beschrijving van Op-Stap, een arbeidsoriëntatiemodule voor personen met een psychische kwetsbaarheid
1.
DOEL VAN DE METHODIEK
- Risico- of probleemomschrijving Personen met een psychische kwetsbaarheid vinden via de gebruikelijke kanalen niet altijd de weg naar een job in het normaal economisch circuit. Naast psychische moeilijkheden ervaren deze personen vaak problemen op psychosociaal vlak die het traject naar tewerkstelling bemoeilijken of in de weg staan. Drempels en valkuilen in stappen naar werk liggen voornamelijk in het domein van sociale vaardigheden, arbeidsattitude, communicatie en zelfvertrouwen. - Doel van de methodiek De oriëntatiemodule Op-Stap heeft als hoofddoel om vanuit een veilige sfeer samen met personen met een psychische kwetsbaaarheid op stap te gaan en daaruit te leren. Het wil daarmee volgende doelen bereiken: o Groeien naar meer zelfvertrouwen en een positief zelfbeeld; o Evolueren naar bewuste en realistische keuzes binnen het huidige arbeidscircuit; o Stap per stap meer verantwoordelijkheid opnemen voor leven en werk; o Een stap verder zetten in de richting van werk; o Meer aandacht krijgen voor het voorkomen en het groeien in arbeidsattitudes (op tijd komen, afspraken nakomen, …); o Evolueren in specifieke, individuele behoeftes en aandachtspunten in het kader van het zoeken naar werk. 2.
DOELGROEP VAN DE METHODIEK
Op-Stap richt zich op personen met een psychische kwetsbaarheid en/of personen met psychiatrische ziektebeelden die via de gebruikelijke kanalen de weg naar een job in het normaal economisch circuit niet vinden. Ze hebben geen duidelijk zicht op hun mogelijkheden op de reguliere arbeidsmarkt en hebben nood aan arbeidsmarktoriëntatie. Voorwaarde voor deelname aan de methodiek is dat de personen voldoende hersteld zijn of een zekere stabiliteit verworven hebben. Dit met het oog op de haalbaarheid van tewerkstelling. 3.
AANPAK VAN DE METHODIEK
De methodiek Op-Stap gaat symbolisch en letterlijk op stap met een groep mensen. Op-Stap kan men zien als een opstapje, een extra trede van een trapje, een verhoogje dat ervoor wil zorgen dat personen een beter perspectief krijgen, een beter zicht krijgen, een klare kijk krijgen op hun toekomstige loopbaan. Maar ook letterlijke stappen komen aan bod in de methodiek. Zo bezoeken de deelnemers diverse bedrijven, verplaatsen ze zich voor vormingsmomenten of gaan ze langs bij bedrijven waar de deelnemers hun training op de werkvloer willen doorlopen. Op-Stap is een groepsmethodiek. Een groep telt maximum 13 deelnemers. De samenstelling van de groep gebeurt op basis van een informatiemoment en een overleg tussen de doorverwijzer (VDAB en een gespecialiseerde dienst voor trajectbegeleiding en –begeleiding van personen met een arbeidshandicap) en de kandidaat-deelnemer. Hierbij wordt gekeken of de deelnemer klaar is om (terug) stappen te zetten naar de arbeidsmarkt. Tijdens dit verkennend gesprek worden de persoonlijke doelstellingen van de kandidaat duidelijk geformuleerd. Wordt tijdens het verkennend gesprek vastgesteld dat Op-Stap niet het passende aanbod is voor de kandidaat of als de module volzet is, dan wordt er samen met de doorverwijzer gekeken naar ander passend aanbod. 33
De methodiek neemt tussen de 12 à 15 weken in beslag, afhankelijk van de regio en de periode. De methodiek bouwt op naar aantal uren per week, naar een maximum van 19u/week. De Op-Stap methodiek is opgebouwd uit drie fasen: - Communicatie en samenwerking; - Oriëntatie naar werk Tijdens deze fase gaat men samen ondermeer op zoek naar antwoorden op volgende vragen: o Welke jobs bestaan er? o Welke van die jobs interesseren mij het meest? o Welke zijn de gevolgen van mijn beperking in die job? o Wat zijn voor mij belangrijke voorwaarden in een job? o Waar ben ik goed in en wat kan ik minder goed? Naast groepsmomenten zijn er ook individuele gespreksmomenten. Tijdens individuele momenten kan iedere deelnemer zijn persoonlijke (werk)situatie bespreken. - Voorbereiding van de training op de werkvloer en training op de werkvloer Tijdens deze fase staat men uitgebreid stil bij sollicitatievaardigheden. Tot slot gaat men op zoek naar een individuele stageplaats. Daar kan men gedurende een vastgelegde periode een beroep uitproberen. Bij iedere stap krijgt de deelnemer de nodige ondersteuning en hulp. De reeds aanwezige competenties, de autonomie en het gewaardeerd worden door anderen staan doorheen de cursus centraal. 4.
MATERIAAL BIJ DE METHODIEK
- Er is een handleiding voorzien In een publicatie is de methodiek duidelijk uitgeschreven. 5.
WERKZAAMHEID VAN DE METHODIEK
- De methodiek kan gelinkt worden aan een theoretisch kader Op-Stap is uitgewerkt op basis van het IPS-model (individual placement and support) en het leermodel van Kolb. 6.
VERSPREIDING VAN DE METHODIEK
- De handleiding bij de methodiek kan opgevraagd worden - Een boek of tijdschrift publiceerde over de methodiek In een boekje wordt de Op-Stap methodiek in detail toegelicht. Het boek kreeg de titel ‘Knap Werk’. 7. ACHTERGRONDINFORMATIE
- De instelling waarbinnen de methodiek werd ontwikkeld Bij aanvang werd Op-Stap ontwikkeld in overleg met revalidatiecentrum Inghelburgh. De methodiek werd verder ontwikkeld in overleg met VDAB (locale projectprogrammatie Brugge). De methodiek wordt nu gebruikt binnen het Dienstencentrum GID(t)S – kennis- en expertiscentrum, beleidsdomein toeleiding naar werk Contactpersoon Christel Witgeers, projectverantwoordelijke Op-Stap +32 59 51 13 50
[email protected]
34
Beschrijving van de methodiek Sociopoly
1.
DOEL VAN DE METHODIEK
- Risico- of probleemomschrijving Het bezitten van sociale vaardigheden op de werkvloer of tijdens een sollicitatieproces is van groot belang. Het bepaalt mede het welslagen van een tewerkstelling of sollicitatie. Maar dikwijls ontbreken deze cruciale sociale vaardigheden bij de personen die men begeleidt in hun parcours naar werk. - Doel van de methodiek Het spel Sociopoly wil ervoor zorgen dat de deelnemers inzicht krijgen in de belangrijkste sociale vaardigheden op de werkvloer of tijdens een sollicitatiegesprek. Het spel wil deze vaardigheden met de deelnemers ook trainen. In tweede instantie wil Sociopoly een aantal thema’s die belangrijk of uit den boze zijn op de werkvloer bespreekbaar maken. Denk aan een goede hygiëne, een verzorgd voorkomen, alcoholgebruik of geweld op de werkvloer. 2.
DOELGROEP VAN DE METHODIEK
Het spel Sociopology kan ingezet worden door of bij verschillende groepen: - Door arbeidsbemiddelaars of ondersteunende diensten in trajecten naar werk; - Bij leerlingen uit het hoger technisch, beroeps- of buitengewoon secundair onderwijs, als voor bereiding op stages naar tewerkstelling; - Voor werknemers kan Sociopoly een instrument zijn om stil te staan bij de vereiste sociale vaardigheden op de werkvloer. Sociopoly kan gespeeld worden met deelnemers vanaf 16 jaar. De groep bestaat uit minimum 4 en maximum 12 deelnemers. 3.
AANPAK VAN DE METHODIEK
Sociopoly is een bordspel. De spelers leggen een parcours af doorheen een fictief bedrijf, waarbij ze het tegen elkaar en tegen de (fictieve) superkandidaat opnemen. Alle spelers moeten in het spel als eerste het vaste arbeidscontract trachten te bemachtigen. In elke fase van het spel trainen de deelnemers een aantal vaardigheden die in deze fase belangrijk zijn. De drie fasen uit het bordspel zijn: het onthaal, de inwerkperiode en de werkvloer. De situaties en opdrachten die in het spel naar voor komen zijn realistisch. Ze vormen daardoor een goede oefenbasis om de vereiste vaardigheden voor het sollicitatieproces en het functioneren op de werkvloer onder de knie te krijgen. De sociale vaardigheden die aan bod komen zijn: kennismaken, afscheid nemen, een vraag stellen, iets bespreken, luisteren, kritiek geven, kritiek krijgen en neen zeggen. Deze vaardigheden worden getraind via rollenspelen. Het stappenplan waar elke speler over beschikt, is daarbij een hulpmiddel. Indien een opdracht te bedreigend overkomt, kan de speler steeds beslissen een hulplijn in te zetten. De drie hulplijnen zijn: een opdracht passen, een opdracht doorgeven of een nieuwe opdracht nemen. Het spelen van Sociopoly duurt normaalgezien drie tot vijf uur. Een spelbegeleider is aanwezig om alles in goede banen te leiden. Hij of zij kan deels zelf beslissen hoe lang het spel duurt, door al dan niet uit te wijden over bepaalde onderwerpen en al dan niet veel rollenspelen te oefenen. Het spel kan ook halverwege worden stopgezet en op een later moment worden verder gespeeld.
35
4.
MATERIAAL BIJ DE METHODIEK
- Er is een handleiding voorzien - Er is ander materiaal beschikbaar www.sociopoly.be 5.
WERKZAAMHEID VAN DE METHODIEK
- De methodiek kan gelinkt worden aan een theoretisch kader Sociopoly is opgebouwd rond de theorie van Structured learning therapy van Goldstein. - Er zijn geen studies voorhanden, maar de dagelijkse ervaring leert dat dit een effectieve methodiek is 6.
VERSPREIDING VAN DE METHODIEK
- De methodiek is raadpleegbaar op één of meerdere websites o www.sociopoly.be o www.speldatabase.be, zoeken op Sociopoly - Er worden één of meerdere opleidingen ingericht waar de methodiek praktisch wordt aangeleerd Indien er voldoende vraag is, kan een opleiding aangeboden worden. - Aankoop van de methodiek Sociopoly kan voor 20 euro aangekocht worden bij het Jobcentrum. Op www.sociopoly.be is een bestelformulier terug te vinden. 7. ACHTERGRONDINFORMATIE
- De instelling waarbinnen de methodiek werd ontwikkeld Dienstencentrum GID(t)S, kennis- en expertisecentrum, beleidsdomein toeleiding naar werk Contactpersoon Sarah De Wolf +32 50 39 49 30
[email protected]
36
Beschrijving van KiHARO, een methodiek voor het herstellen van de affectief-relationele ontwikkeling van kinderen en jongeren
1.
DOEL VAN DE METHODIEK
- Risico- of probleemomschrijving Kinderen en jongeren met een hechtingsproblematiek of –stoornis gecombineerd met trauma’s zoals een echtscheidingsproblematiek, het verlies van een ouder of broer, een plaatsing, misbruik, … functioneren op affectief-relationeel vlak niet op hun normale kalenderleeftijd. Deze kinderen functioneren affectief-relationeel op het niveau van een heel jong kind, en hebben dus ook diezelfde noden. Met dat verschil dat begeleiders daarbij rekening moeten houden met de fysieke ontwikkeling volgens hun werkelijke leeftijd. Daarom dient de begeleiding van deze kinderen en jongeren te worden gericht op hun affectieve-relationele leeftijd en niet op hun werkelijke leeftijd.
Er zijn veel aanwijzingen dat onvoldoende behandeling van deze kinderen kan leiden tot ernstige psychiatrische problematieken op latere leeftijd. Maar een effectieve begeleiding van kinderen en jongeren met ernstige gehechtheidsproblemen kan een preventief effect hebben op het ontwikkelen van persoonlijkheidsproblematiek op latere leeftijd. Hoe vroeger een gepast behandelingsplan kan omgezet worden in accuraat handelen, hoe meer we ernstige problemen op latere leeftijd (zoals onder andere depressie, delinquent gedrag, verslaving en allerhande persoonlijkheidsstoornissen) kunnen voorkomen. - Doel van de methodiek Voor de effectieve begeleiding van kinderen en jongeren met hechtingsproblemen werkt men momenteel aan de KiHARO-methodiek. KiHARO staat voor: kind in hechting en herstel van de affectiefrelationele ontwikkeling. De methodiek wil de affectief-relationele ontwikkeling van kinderen en jongeren met een hechtingsproblematiek herstellen. Deze doelstelling is op te splitsen in vier pijlers: o Herstel van hun affectief-relationele ontwikkeling; o Ik-versterking van deze kinderen en jongeren; o Verwerking van de trauma’s die deze kinderen en jongeren hebben meegemaakt; o De kinderen, jongeren en hun context betrekken bij de opmaak van het denkkader, en op die manier motivatieverhogend werken. 2.
DOELGROEP VAN DE METHODIEK
De KiHARO-methodiek richt zich op kinderen en jongeren van 0 tot 18 jaar die in een residentiële setting verblijven. Deze kinderen en jongeren hebben een hechtingsproblematiek of –stoornis, gecombineerd met trauma’s. Tot slot richt de methodiek zich ook op de context van deze kinderen en jongeren.
37
3.
AANPAK VAN DE METHODIEK
Figuur 1. Traject van de KiHARO-methodiek. De KiHARO-methodiek verloopt in vijf fasen. - Fase 1: belevingsgesprek In een eerste fase voert een specifiek daarvoor opgeleide pedagogische coördinator een belevingsgesprek met het kind of de jongere. In dat gesprek staat het kind of de jongere centraal. Tijdens het gesprek probeert de pedagogisch coördinator aan de hand van enkele kindvriendelijke oefeningen een beeld te vormen van het affectief-relationele ontwikkelingsniveau van het kind of de jongere. - Fase 2: participatie van de cliënt In deze tweede fase worden een aantal gesprekken gevoerd. o De pedagogisch coördinator voert een gesprek met het kind of de jongere. Afhankelijk van de context en de vraag van de cliënt, kunnen de individuele begeleider of de ouders dit gesprek bijwonen. In dit gesprek vertaalt de pedagogisch coördinator de informatie uit het belevingsgesprek op een eenvoudige manier naar het kind of de jongere. o De pedagogisch coördinator kan eventueel ook een gesprek met de ouders voeren. Tijdens dit gesprek probeert men de ouders inzicht te bieden in de problematiek van het kind of de jongere. Tijdens dit gesprek benadrukt men dat niemand schuld heeft. Tijdens het gesprek probeert de pedagogisch coördinator in samenspraak met de ouders een manier van aanpak op te maken. o De pedagogisch coördinator voert een gesprek met de individuele begeleider van het kind of de jongere. Daarin overloopt hij/zij alle informatie uit het belevingsgesprek. De individuele begeleider kan eigen observaties en bedenkingen inbrengen. Op basis van deze combinatie aan gegevens bereidt men het teamgesprek voor. - Fase 3: hypothesetoetsing en constructie van een voorlopig denkkader De pedagogisch coördinator werkt een aantal hypothesen uit. Hij of zij maakt daarvoor gebruik van het materiaal uit de eerste twee fasen. Dit kan aangevuld worden met bijkomende achtergrondinformatie over de affectief-relationele ontwikkeling van het kind, alsook over mogelijke stressvolle gebeurtenissen die het meemaakte. Op basis van dit materiaal maakt de pedagogisch coördinator een voorlopig denkkader op. Dit denkkader omvat denkpistes over: o Het kernconflict waarin het kind/de jongere verkeert; o Het affectief-relationele ontwikkelingsniveau waarin het kind of de jongere is vastgelopen; o De dynamiek die het kind of de jongere kenmerkt (hechting, separatie, individuatie van het kind of de jongere); o De houding van de begeleider; o Stressvolle gebeurtenissen; o Krachten/hulpbronnen van het kind/de jongeren en zijn/haar context. - Fase 4: het teamgesprek Tijdens een teamgesprek brengt de pedagogisch coördinator alle verzamelde informatie over aan de teamleden. Via de teambespreking probeert men het inzicht in de problematiek van het kind of de 38
jongere nog te verdiepen en het uitgewerkte denkkader eventueel verder aan te vullen. - Fase 5: implementatie van het definitieve denkkader door het team Vertrekkende van haar denkkader werkt het team een begeleiding uit die zoveel mogelijk rekening houdt met de ontwikkelingen verbonden aan de affectief-relationele fase waarin het kind zich bevindt. Bij het uitwerken van deze begeleiding, zijn een aantal ingrediënten erg belangrijk: o Respect voor het mandaat dat het kind/de jongeren en zijn/haar context aan het team geeft; o Aandacht voor de basisbehoeften van het kind/de jongeren. Het is belangrijk dat het team nagaat welke basisbehoeften (eigen plek, voeding, gezondheid, lijfelijkheid, steun, bescherming, begrenzing) het nog beter kan vervullen. In het verlengde daarvan kan het team een aantal acties ondernemen om de voldoening en het welbevinden van het kind of de jongere te vergroten. o Het team kan een aantal algemene interventies en technieken inzetten. De keuze van deze verbale en non-verbale technieken en interventies wordt sterk bepaald door de dynamiek volgens dewelke het kind of de jongere functioneert. o Tot slot kan het team een aantal specifieke interventies inzetten. Deze interventies worden bepaald door het kernconflict, de dynamiek, de context, de kalenderleeftijd, stressvolle gebeurtenissen, door persoonlijke eigenschappen en ervaringen van het kind of de jongere. 4.
MATERIAAL BIJ DE METHODIEK
- Er is een voorlopige handleiding voorzien 5.
WERKZAAMHEID VAN DE METHODIEK
- De methodiek kan gelinkt worden aan een theoretisch kader De KiHARO-methodiek kadert binnen de theorievorming van Tine Maeyens over het herstellen van de affectief-relationele ontwikkeling in kindertherapie, en dit aan de hand van de normale ontwikkeling. - Er zijn geen studies voorhanden, maar de dagelijkse ervaring leert dat dit een effectieve methodiek is 6.
VERSPREIDING VAN DE METHODIEK
- De handleiding bij de methodiek kan opgevraagd worden De handleiding zal beschikbaar zijn vanaf februari 2012. 7. ACHTERGRONDINFORMATIE
- De instelling waarbinnen de methodiek werd ontwikkeld Begeleidingstehuis vzw Steevliet Contactpersoon Carla Berckmoes +32 9 210 50 64
[email protected] 8.
VARIA
De KiHARO-methodiek zal volledig afgewerkt zijn in februari 2012. Cera, een coöperatieve financiële groep, ondersteunt vzw Steenvliet in de ontwikkeling van de methodiek.
39
Beschrijving van het Vlaggensysteem, een methodiek om te praten met kinderen en jongeren over seks en seksueel grensoverschrijdend gedrag
1.
DOEL VAN DE METHODIEK
- Risico- of probleemomschrijving Kinderen en jongeren zijn in ontwikkeling en stellen seksueel gedrag. Seksueel experimenteergedrag maakt daar een noodzakelijk deel van uit. De laatste jaren signaleerden ouders en professionelen echter vaker seksueel gedrag van kinderen/jongeren dat ‘opvallend’, ‘zorgwekkend’ of ‘extreem’ wordt genoemd. Professionals die met jongeren werken zijn het erover eens dat het niet steeds duidelijk is voor alle partijen waar grenzen liggen, en hoe men hier preventief kan op ingaan. - Doel van de methodiek Het vlaggensysteem is een methodiek om seks en seksueel grensoverschrijdend gedrag bespreekbaar te maken. Het vlaggensysteem is een duidelijke en sluitende werkwijze die opvoeders en begeleiders kan helpen bij het beoordelen van seksueel gedrag waar kinderen en jongeren bij betrokken zijn. Een werkwijze die opvoeders en begeleiders ook in staat moet stellen om kinderen en jongeren een betere seksuele vorming en opvoeding te geven. 2.
DOELGROEP VAN DE METHODIEK
Het vlaggensysteem kan worden gebruikt door alle professionele opvoeders en begeleiders. 3.
AANPAK VAN DE METHODIEK
Het vlaggensysteem werkt met zes criteria die helpen bepalen of seksueel gedrag van kinderen of jongeren al dan niet grensoverschrijdend is: 1. Wederzijdse toestemming: beide partijen hebben duidelijk toestemming gegeven voor het gedrag; 2. Vrijwilligheid: alle betrokkenen zijn vrij van dwang of verleiding in een seksuele interactie; 3. Gelijkwaardigheid: de partijen zijn voldoende gelijkwaardig; 4. Ontwikkelingsadequaat: het gedrag komt overeen met wat van kinderen van die leeftijd wordt beschreven in de wetenschappelijke onderzoeksliteratuur; 5. Contextadequaat: de context laat dit gedrag toe; 6. Zelfrespecterend: het gedrag is niet zelfbeschadigend of vernederend voor het kind. Aan de hand van deze criteria kan het seksueel gedrag gesitueerd worden op een lijn van acceptabel gedrag tot zwaar grensoverschrijdend gedrag. Het Vlaggensysteem gaat deze lijn in categorieën vatten. Het deel seksueel gedrag van kinderen en jongeren in vier categorieën of ‘vlaggen’ in: 1. Groen: aanvaardbaar seksueel gedrag; 2. Geel: licht seksueel grensoverschrijdend gedrag; 3. Rood: ernstig seksueel grensoverschrijdend gedrag; 4. Zwart: zwaar seksueel grensoverschrijdend gedrag. Bij elk type gedrag (groen, geel, rood, zwart) hoort een aangepaste pedagogische reactie. 1. Groen: er wordt niet of positief gereageerd; 2. Geel: er wordt gewaarschuwd of begrensd; 3. Rood: men gaat verbieden; 4. Zwart: men gaat straffen of ingrijpen. Deze pedagogische interventie laat toe vormen van seksueel (grensoverschrijdend) gedrag van kinderen en jongeren te identificeren, te wegen en er gepast op te reageren.
40
4.
DOELGROEP VAN DE METHODIEK
- Er is een handleiding voorzien Bij het Vlaggensysteem werd een handleiding ontwikkeld. Deze is verkrijgbaar op de webshop van Sensoa (http://www.sensoa.be/shop_produktenreeks.php?categorieNaam=Jongeren en kinderen&h oofdCategorie=Educatief Materiaal&categorieId=7). Het pakket bestaat uit: o Een boek met handleiding en leidraad; o Een draaiboek van een training voor teams van begeleiders. De bedoeling is dat ‘groen seksueel gedrag’ ruimte kan krijgen, en dat men binnen het team tot een betere afstemming kan komen over de pedagogische lijn die gevolgd wordt. o Een educatieve kaartenset met tekeningen om in de praktijk mee aan de slag te gaan. De tekeningen geven een 40-tal situaties weer van kinderen/jongeren betrokken in seksueel (grensoverschrijdend) gedrag. De criteria om het gedrag objectief te kunnen plaatsen, worden besproken en er wordt achtergrondinformatie verstrekt. Bij de tekeningen hoort een leidraad die helpt om de gepaste pedagogische interventie toe te passen. o Een cd-rom. Daarop vindt men naast de tekeningen en hand-outs voor de methodieken ook een uitgebreide normatieve lijst van seksuele gedragingen. Per leeftijdscategorie worden mogelijke seksuele gedragingen opgelijst en op basis van de criteria wordt er een ‘vlag’ of kwalificatie aan verbonden. - Er is een (praktische) handleiding voorzien Het open vormingsaanbod van Sensoa voorziet trainingen in het gebruik van het Vlaggensysteem (http://www.sensoa.be/2_3_3.php). 5.
WERKZAAMHEID VAN DE METHODIEK
- De methodiek kan gelinkt worden aan een theoretisch kader Voor de uitwerking van het Vlaggensysteem baseerde Sensoa zich op Ryan en Lane. Deze twee onderzoekers reikten in een hoofdstuk van hun boek ‘Juvenile sexual offending’ criteria aan om jongere plegers duidelijk te maken wanneer seksueel gedrag ‘over de grens’ gaat. - Er zijn geen effectstudies voorhanden, maar de dagelijkse ervaring leert dat dit een effectieve methodiek is Sensoa heeft het Vlaggensysteem gedurende twee jaar gepretest. Het Vlaggensysteem werd uitgetest door mensen die als opvoedkundigen werken met kinderen en jongeren in instellingen, Bijzondere Jeugdzorg en MPI’s. Zij gaven feedback op het bestaande Vlaggensysteem van Ryan en Lane. Zo is het Vlaggensysteem van Sensoa verder aangegroeid. 6.
VERSPREIDING VAN DE METHODIEK
- De handleiding bij de methodiek kan opgevraagd worden Op de webshop van Sensoa: http://www.sensoa.be/shop.php. - Er worden één of meerdere opleidingen ingericht waar de methodiek praktisch wordt aangeleerd Zie het open vormingsaanbod van Sensoa: http://www.sensoa.be/2_3_2.php. - Een boek of tijdschrift publiceerde over de methodiek Uitgeverij Garant publiceerde de methodiek van het Vlaggensysteem in een boek. Meer informatie vindt u op http://www.maklu.be/MakluEnGarant/BookDetails.aspx?id=9789044126136. 7. ACHTERGRONDINFORMATIE
- De instelling waarbinnen de methodiek werd ontwikkeld Sensoa vzw, het Vlaams service- en expertisecentrum voor seksuele gezondheid en HIV Contactpersoon Erika Frans + 32 3 238 68 68
[email protected] www.sensoa.be 41
8. VARIA
Het Vlaggensysteem kwam tot stand met feedback uit het Vlaamse werkveld en van verschillende experts uit het buitenland. Doordat het een uniek werkinstrument is, bestaat er ook in het buitenland interesse voor de methodiek. Sensoa kreeg van Movisie, het Nederlandse kennisinstituut en adviesbureau voor maatschappelijke ontwikkeling, uitgebreide feedback. Zij zullen in Nederland dan ook instaan voor de implementatie van het Vlaggensysteem. Naast Movisie zal ook de Rutgers Nisso Groep/WPF met Sensoa samenwerken in het verder doorontwikkelen en evalueren van het Vlaggensysteem voor begeleiders. Daarnaast is er ook vanuit Zweden, Noorwegen en de Franstalige gemeenschap interesse voor het Vlaggensysteem.
42
Beschrijving van de Preventiecoaches, een methodiek die zich richt op geestelijke gezondheid in het secundair onderwijs
1.
DOEL VAN DE METHODIEK
- Risico- of probleemomschrijving Zelfdoding is in Vlaanderen een groot probleem. Per dag maken bijna drie mensen een einde aan hun leven. Bij jongeren weten we dat ruim 20% zich niet goed in zijn vel voelt en dat zelfdoding de belangrijkste doodsoorzaak is. - Doel van de methodiek Preventiecoaches werken samen met het Centrum voor Leerlingenbegeleiding (CLB), de pedagogische begeleidingsdienst en eventueel ouder-, leerkracht- en leerlingvertegenwoordigers aan het geestelijk gezondheidsbeleid van een secundaire school. De preventiecoaches streven daarbij volgende doelen na: o Bevorderen van de geestelijke gezondheid, voorkomen van en vroege interventie bij mentale problemen, alsook de preventie van suïcide in scholen; o Verbeteren van de schoolomgeving waarin jongeren zich veilig, gewaardeerd, geëngageerd en nuttig kunnen voelen; o Ontwikkelen van sociale en emotionele vaardigheden die de veerkracht, draagkracht, respect, relaties en verbondenheid van leerlingen verhogen om levensuitdagingen aan te kunnen; o Bevorderen van de geestelijke gezondheid van jongeren, werknemers, families en schoolomgeving; o Scholengemeenschappen ondersteunen een actieplan op te maken om een klimaat voor een positieve geestelijke gezondheid te ontwikkelen; o Scholengemeenschappen ondersteunen in het opstellen van een gedragscode omtrent het omgaan met en voorkomen van zelfdoding. 2.
DOELGROEP VAN DE METHODIEK
- Doelgroep Het project is bedoeld voor jongeren uit het secundair onderwijs. Om deze te bereiken wordt samengewerkt met het beleidsdomein Onderwijs. De preventiecoaches hebben ook drie intermediaire doelgroepen: o Secundaire scholen: directies en leerkrachten; o CLB’s en pedagogische begeleidingsdiensten; o Lokale besturen: schepenen en ambtenaren van gezondheid en onderwjis. - Contra-indicaties Binnen het beleidsdomein Onderwijs wordt het zelfsturend vermogen van de scholen sterk bewaakt. De Preventiecoaches werken dan ook uitsluitend op vraag van de scholen. Voorwaarde voor participatie is dat de scholen zich inschrijven in het project Preventiecoaches op basis van een geïntegreerd geestelijk gezondheidsbeleid. 3.
AANPAK VAN DE METHODIEK
Per provincie stelt het Lokaal Gezondheidsoverleg (LOGO) één preventiecoach aan. Deze coach heeft als taak om te werken aan een geestelijk gezondheidsbeleid. Hij of zij onderneemt daarvoor volgende acties: - Samenwerking en overleg met partners uit de sector gezondheid, geestelijke gezondheid, welzijn en onderwijs; - Een inventaris van het bestaande aanbod en de bestaande partners met betrekking tot geestelijke gezondheid op school; 43
- Het versterken van en ondersteunen van scholen bij de ontwikkeling van een systematisch en coherent aanbod rond geestelijke gezondheid in scholen; - Integratie zoeken binnen het gezondheidsbeleid op school en linken aan andere gezondheidsthema’s; - Een analyse van de capaciteit van het netwerk in het aanbieden van een coherent aanbod; - Indien noodzakelijk strategieën, methoden en technieken opzoeken of ontwikkelen om de capaciteit op te bouwen; - Detectie van specifieke noden en behoeften bij de intermediaire of uiteindelijke doelgroep; - Promotie van het aanbod geestelijk gezondheidsbeleid op school in een op wetenschappelijke inzichten gebaseerd overkoepelend kader. Elke school kan gratis aanspraak maken op de ondersteuning van de preventiecoach geestelijk gezondheidsbeleid. De preventiecoach zal op vraag van een school met de school samenwerken om het geestelijk gezondheidsbeleid in de school te ontwikkelen, uit te breiden of te verfijnen. Dit gebeurt bij voorkeur in samenwerking met het CLB, de pedagogische begeleidingsdienst en eventueel ouder-, leerkracht- en leerlingvertegenwoordigers. Van de scholen wordt het engagement gevraagd om op verschillende niveaus (individuele leerling, klas, school, omgeving) en via verschillende methodieken (educatie, structurele maatregelen en regelgeving, vroegdetectie en doorverwijzing) te werken aan het welbevinden op school. 4.
MATERIAAL BIJ DE METHODIEK
- Er is een (praktische) opleiding voorzien - Er is ander materiaal beschikbaar Om met scholen een geestelijk gezondheidsbeleid uit te werken, hanteren de preventiecoaches onderstaande matrix. Deze matrix is gebaseerd op de matrix voor alle gezondheidsbeleid in scholen, en werd voor dit project aangepast voor een geestelijk gezondheidsbeleid. Leerling
Klas
School
Omgeving
Educatie Structurele maatregelen Afspraken 5.
WERKZAAMHEID VAN DE METHODIEK
- De methodiek kan gelinkt worden aan een theoretisch kader De methodiek van de preventieve gezondheidscoaches steunt op onderzoek van Jané, Llopis et al. (2005). Deze onderzoekers beschreven in een review de effectiviteit van geestelijke gezondheidsbevordering. Zij schuiven brede schoolinterventies gericht op meerdere gezondheidsuitkomsten naar voor als een voorbeeld van werkzame interventies. Daarbij wordt gestreefd naar een positief schoolklimaat waarbij een gevoel van identiteit en verbondenheid wordt ontwikkeld. Ouders worden daar bij voorkeur bij betrokken. Een dergelijke effectieve strategie leidt tot: o Een betere geestelijke gezondheid; o Een verhoging van sociale vaardigheden; o Een vermindering van angst en depressieve symptomen. De methodiek van de preventiecoaches ligt eveneens in de lijn van onderzoek van Groen et al. (2005). Hun onderzoek wees uit dat geestelijke gezondheidsbevordering op school effectief is wanneer: o Het gericht is op geestelijke gezondheid, eerder dan op geestelijke gezondheidsproblemen; o Het continu en op langere termijn wordt aangeboden; o Het ook een verandering van het schoolklimaat inhoudt; o Het voorbij de muren van het klaslokaal gaat en ook mogelijkheden biedt de aangeleerde vaardigheden in te oefenen; o Het een gehele schoolbenadering gebruikt; o Het gericht is op hoogrisicogroepen voor het aanleveren van copingvaardigheden, de ontwikkeling van sociale vaardigheden en goede relaties met leeftijdsgenoten; 44
o Het focust op de verbetering van de zelfachting, zelfconcept en copingvaardigheden als een universele aanpak; alsook gericht op specifieke levensgebeurtenissen. - Één of meerdere effectonderzoeken tonen aan dat de methodiek de doelen bij de doelgroep bereikt De matrix is een methodiek waarvan de werking is aangetoond. - Er zijn geen studies voorhanden, maar de dagelijkse ervaring leert dat dit een effectieve methodiek is Het inzetten van preventiecoaches is een Vlaamse methode waarvan de effectiviteit zal moeten blijken uit de participatie van scholen. In 2012 volgt er een evaluatie van het project. 6.
VERSPREIDING VAN DE METHODIEK
- De methodiek wordt toegelicht en gedemonstreerd op congressen of studiedagen De methodiek van de preventiecoaches werd voorgesteld op het vijfde Vlaamse Geestelijke Gezondheidscongres, in september 2010. Meer informatie is te vinden op http://www.ggzcongres.be/programma2010.html. - Andere De methodiek wordt aangereikt door de preventiecoaches, die als procesbegeleiders scholen bijstaan in het opstellen van een geïntegreerd geestelijk gezondheidsbeleid. 7. ACHTERGRONDINFORMATIE
- Het Vlaams Actieplan Suïcidepreventie Het Vlaams Actieplan Suïcidepreventie bevat een aantal complementaire strategieën om depressie en zelfdoding te voorkomen. Het project van de Preventiecoaches kadert binnen de eerste en vijfde strategie van dit plan: de bevordering van de geestelijke gezondheid en aandacht voor specifieke doelgroepen. - De instelling waarbinnen de methodiek werd ontwikkeld Het Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie en Ziektepreventie (Vigez) ontwikkelde de matrix voor gezondheidsbeleid in scholen. Contactpersoon Olaf Moons
[email protected] - De instelling waarbinnen de methodiek wordt opgevolgd Het project Preventiecoaches wordt opgevolgd door het Agentschap Zorg en Gezondheid, afdeling Preventie, Eerstelijns- en Thuiszorg, team Preventie. Contactpersoon Marjolijn Van den Berg + 32 2 553 35 23
[email protected] http://www.zorg-en-gezondheid.be/Ziektes/Depressie-en-zelfdoding/Preventiecoaches-geestelijkegezondheid
45
8.
VARIA
- De contactgegevens van de provinciale preventiecoaches geestelijke gezondheid o West-vlaanderen LOGO West-vlaanderen – Mohsen Zagheden Kloosterstraat 25 8510 Marke +32 56 44 07 94
[email protected] o Oost-Vlaanderen LOGO regio Aalst – Sylvie Ackaert Korte Nieuwstraat 12 9300 Aalst +32 53 41 75 58
[email protected] o Brussel LOGO regio Brussel – Vlaamse Gemeenschapscommissie Lombardstraat 41 1000 Brussel +32 2 548 05 94
[email protected] o Vlaams-Brabant LOGO Zenneland – Loes Huylebroeck Kerkpleinweg 4 1742 Ternat +32 2 417 60 43 46
[email protected] o Antwerpen LOGO Antwerpen – Elke Keyenberg Consciencestraat 41 2018 Antwerpen +32 3 605 15 82
[email protected] o Limburg Carla Vanherle Universiteitslaan 1 3500 Hasselt +32 11 23 82 41
[email protected]
46
DEEL 2
2
Kennisdeling van acties en projecten die de effectiviteit en/of efficiëntie van het hulp- en dienstverleningsaanbod doorlichten en/of optimaliseren
47
Beschrijving van het werken met Vlaamse gezondheidsdoelstellingen inzake preventie
1.
DOEL VAN DE ACTIE/HET PROJECT
Via het werken met gezondheidsdoelstellingen wil de Vlaamse gemeenschap een planmatig, preventief gezondheidsbeleid voeren. Met dit beleid wil het op vlak van een omschreven gezondheidsthema of – problemen gezondheidswinst (langer en gezonder leven) realiseren. 2.
DOELGROEP VAN DE ACTIE/HET PROJECT
- Doelgroep De preventieve gezondheidsdoelstellingen richten zicht tot de Vlaamse bevolking en de Brusselse bevolking die beroep doen op voorzieningen die geacht worden Vlaams te zijn. De preventieve gezondheidsdoelstellingen richten zich ook op een intermediaire groep, met name alle personen, diensten en voorzieningen die een bijdrage kunnen leveren tot het preventieve gezondheidsbeleid, ook al maken zij strikt genomen geen deel uit van de gezondheidszorg. - Contra-indicaties Het werken met gezondheidsdoelstellingen is minder doelmatig naarmate het gezondheidsthema of –probleem zeldzaam is of naarmate er onvoldoende evidentie is dat de gezamenlijke inzet van een brede waaier van personen, diensten of voorzieningen belangrijk is om gezondheidswinst te realiseren. 3.
AANPAK VAN DE ACTIE/HET PROJECT
Het werken met gezondheidsdoelstellingen verloopt volgens een gefaseerde aanpak: - Op basis van de gezondheidsindicatoren omschrijft de bevoegde minister een gezondheidsthema of –probleem waarrond hij een gezondheidsdoelstelling wenst te formuleren. - De minister initieert een voortraject naar een gezondheidsconferentie. Hiervoor kan de minister een werkgroep oprichten. - In een volgende fase gaat de gezondheidsconferentie van start. Hierin zetelen vertegenwoordigers van de Vlaamse regering, inhoudelijke deskundigen, de doelgroepen, het lokaal gezondheidsoverleg (LOGO’s), partnerorganisaties, de individuele zorgaanbieders en instanties die mee gestalte kunnen geven aan het facettenbeleid. Dit is het beleid dat buiten het domein van de gezondheidszorg valt en bijdraagt tot het bevorderen, beschermen of behouden van gezondheid. De gezondheidsconferentie staat in voor de verdere uitwerking van voorstellen of conclusies. De minister kan de gezondheidsconferentie daarvoor opsplitsen in werkgroepen. Concreet zal de gezondheidsconferentie een voorstel van gezondheidsdoelstelling formuleren. Dit voorstel omvat de formulering van de breed gedragen meetbare gezondheidsdoelstellingen, de preventiestrategieën om ze te realiseren en een simulatie van de nodig geachte middelen hiervoor. De gezondheidsconferentie bakent ook af tegen welke datum de gezondheidsdoelstelling moet bereikt worden; doorgaans wordt een gezondheidsdoelstelling geformuleerd voor een periode van ten minste vijf jaar. - De strategische adviesraad geeft advies over de conclusies van de gezondheidsconferentie. - Na dit advies wordt een voorstel van nieuwe of herziene gezondheidsdoelstelling voorgelegd aan de Vlaamse regering, vervolgens aan het Vlaams parlement. - Na goedkeuring door de Vlaamse regering en het Vlaams parlement werken alle organisaties die gesubsidieerd worden voor taken van preventieve gezondheidszorg mee aan de realisatie van de Vlaamse gezondheidsdoelstelling. - De Vlaamse regering rapporteert over de gezondheidsindicatoren en over de stand van zaken van de Vlaamse gezondheidsdoelstellingen.
48
4.
MATERIAAL BIJ DE ACTIE/HET PROJECT
- Decreet van 21 november 2003 betreffende het preventieve gezondheidsbeleid en de memorie van toelichting bij dit decreet Te raadplegen op http://www.juriwel.be/smartsite.net?id=10188. 5.
WERKZAAMHEID VAN DE ACTIE/HET PROJECT
- De methodiek kan gelinkt worden aan een theoretisch kader De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en vele andere landen en regio’s werken al met deze methodiek. - Eén of meerdere effectonderzoeken tonen aan dat de methodiek de doelen bij de doelgroep bereikt Er zijn geen onderzoeken gevoerd op de effecten van de generieke methodiek, dit is het werken met gezondheidsdoelstellingen. Maar bij het kiezen van preventiestrategieën om een bepaalde gezondheidsdoelstelling te realiseren, wordt wel rekening gehouden met het beschikbaar zijn van effectonderzoek. - Er zijn geen effectstudies voorhanden, maar de dagelijkse ervaring leert dat dit een effectieve methodiek is 6.
VERSPREIDING VAN DE ACTIE/HET PROJECT
- De methodiek is raadpleegbaar op één of meerdere websites http://www.zorg-en-gezondheid.be/Beleid/Gezondheidsdoelstellingen/ - De methodiek wordt toegelicht en gedemonstreerd op congressen of studiedagen Het agentschap Zorg & Gezondheid richt rond een gezondheidsdoelstelling steeds een gezondheidsconferentie in. Meer informatie over deze conferenties is te vinden op de website van het agentschap: http://www.zorg-en-gezondheid.be/Beleid/Gezondheidsdoelstellingen/ - Een boek of tijdschrift publiceerde over de methodiek In opdracht van de Vlaamse Gezondheidsraad voerde het toenmalige Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie (Vigez) in 2001 een voorbereidend onderzoek met het oog op de bijsturing en aanvulling van de Vlaamse gezondheidsdoelstellingen. 7. ACHTERGRONDINFORMATIE
- De instelling waarbinnen de methodiek werd ontwikkeld Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid Afdeling Preventie, Eerste Lijn en Thuiszorg, team Preventie Contactpersoon Pieter Vandenbulcke +32 2 553 35 94
[email protected] 8.
VARIA
Het team preventie van het Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid voelt de noodzaak aan om onder andere volgende aspecten van het werken met Vlaamse gezondheidsdoelstellingen nog verder uit te werken: - Het niveau waarop gezondheidsdoelstellingen worden geformuleerd (bv. effect of tussenstappen die indicatoren zijn voor het beleid); - De voorwaarden waaraan preventiestrategieën moeten voldoen; - De mate waarin de gezondheidsconferentie de nood aan financiële middelen moet inschatten; - De wijze waarop regering en parlement omgaan met de goedkeuring van de gezondheidsdoelstelling (bv. parlement keurt doelstellingen en algemene preventiestrategieën goed en regering voert dit verder uit in een (meerjarig) actieplan); - De wijze waarop de realisatie van de gezondheidsdoelstellingen wordt geëvalueerd en hoe hierover wordt gerapporteerd aan ondermeer het parlement. 49
Beschrijving van de aanbevelingen die Domus Medica ontwikkelt, toegespitst op de tweede herziening van de aanbeveling influenza
1.
DOEL VAN DE ACTIE/HET PROJECT
Via de ontwikkeling en verspreiding van wetenschappelijk onderbouwde guidelines wil Domus Medica het huisartsgeneeskundig handelen aansturen. Er wordt immers verwacht dat huisartsen de aanbevelingen volgen, tenzij de huisartsen praktijkrelevante redenen hebben om ervan af te wijken. 2.
DOELGROEP VAN DE ACTIE/HET PROJECT
Elke aanbeveling richt zich op meerdere doelgroepen: - De praktijkvoerende huisartsen: zij toetsen hun handelen aan de verspreide aanbevelingen; - Alle artsen (specialisten en preventieartsen) en andere eerstelijnswerkers: de aanbeveling is een belangrijke aanzet voor de taakomschrijving van de verschillende hulpverleners; - Studenten in basisopleiding geneeskunde en de beroepsopleiding huisartsgeneeskunde: de aanbeveling is een nuttig referentiepunt; - Onderzoekers en onderzoeksgroepen: de researchagenda, zoals opgenomen in de aanbevelingen, is een stimulans voor onderzoek. 3.
AANPAK VAN DE ACTIE/HET PROJECT
- Een vastgesteld probleem met de kwaliteit van het geneeskundig handelen vormt steeds de aanleiding voor de ontwikkeling van een aanbeveling. In het geval van influenza vormde het feit dat van de (door derden aanbevolen) doelgroepen slechts een deel effectief ingeënt werd het probleem. - Voor de ontwikkeling van een aanbeveling wordt steeds een auteursgroep samengesteld. Sinds enkele jaren is deze auteursgroep multidisciplinair samengesteld, op basis van eerstelijnsdisciplines en/ of specialisten. Voor de uitwerking van een aanbeveling voor influenza bestond de auteursgroep uitsluitend uit artsen. Want het overgrote deel van de griepsvaccins wordt nu al door de huisartsen toegediend aan de risicogroepen. Slechts een beperkt deel wordt toegediend door orgaanspecialisten. - Vervolgens moet het domein van de aanbeveling omschreven worden. Voor influenza beperkte dit zich tot het thuiswonende patiëntele van de huisarts. De vaccinaties in het kader van de arbeidsgeneeskunde en vaccinaties aan bewoners van woonzorgcentra werden niet meegerekend; deze settings vragen een specifieke benadering. - In één of meerdere vergaderingen verfijnt de auteursgroep de klinische vragen. In het geval van influenza ging het over volgende specifieke klinische vragen: o Over de werkzaamheid van vaccinatie en medicamenteuze profylaxis bij de verschillende doelgroepen die omwille van verhoogde kwetsbaarheid in aanmerking zouden komen voor een preventief initiatief; o Over de manier waarop de geselecteerde doelgroepen het aanbod moeten krijgen; o Over welke informatie moet overgedragen worden aan de geselecteerde doelgroepen; o Over welke bijkomende voorzorgen nodig zijn. - In een volgende fase verdeelt de auteursgroep de klinische vragen onderling, en gaat daarmee aan de slag voor de literatuurstudie. Volgens een op voorhand vastgestelde werkwijze – een stapsgewijze zoekstrategie – gaat elk lid van de auteursgroep op zoek naar wetenschappelijke publicaties over één of meerdere klinische vragen. Elk gevonden artikel wordt volgens gevalideerde criteria van de Dutch Cochrane beoordeeld. Enkel de meest hoogstaande artikels mogen worden geselecteerd om bij te dragen aan het beantwoorden van de klinische vragen. - Bij een volgende bijeenkomst bespreekt de auteursgroep het voorstel van antwoord op de klinische vragen. Bij twijfel over bepaalde klinische vragen hakt de auteursgroep samen knopen door. 50
- In een volgende stap stuurt de auteursgroep de ontwerptekst van aanbeveling rond naar een aantal experts op het gebied van – in dit geval – influenza. Van hen wordt op voorhand ook een belangenverklaring gevraagd. Op specifiek daarvoor ontwikkelde bladen geven de experts met referenties onderbouwde commentaar. Parallel hiermee wordt de tekst ook nagelezen door de redactie van het wetenschappelijke ledenblad “Huisarts nu”. - Vervolgens bespreekt de auteursgroep de commentaren van de experts. Dit kan, met motivatie, al dan niet aanleiding geven tot een aanpassing van de tekst. - De aangepaste aanbeveling wordt in het veld getest op uitvoerbaarheid. Meestal gebeurt dit door de aanbeveling te laten bespreken en te becommentariëren in een viertal lokgroepen. De auteursgroep bespreekt de verslagen van deze toetsingen. Op basis daarvan kan de auteursgroep de aanbeveling nogmaals aanpassen. - Nadien bezorgt de auteursgroep de aanbeveling, samen met alle relevante achtergrondmateriaal, aan het Centrum voor Evidence-based Medicine (CEBAM). CEBAM stelt een panel samen dat zal beoordelen of de correcte procedure voor richtlijnontwikkeling werd gevolgd. Is dit het geval dan zal de aanbeveling gevalideerd woren. Zoniet moet de auteursgroep een deel van het werk opnieuw uitvoeren. - De aanbeveling wordt gepubliceerd op de webstek van Domus Medica. De publicatie wordt begeleid met een aantal persberichten in de medische weekbladen. - Tot slot verschijnt er jaarlijks een opvolgrapport. Hierin wordt nagegaan of voor de kernboodschappen recent nieuwe studies zijn verschenen die een vervroegde herziening van de aanbeveling noodzakelijk maken. Sowieso moet een herziene versie van de aanbeveling ontwikkeld worden, ten laatste vijf jaar na de publicatie van de oorspronkelijke aanbeveling. 4.
MATERIAAL BIJ DE ACTIE/PROJECT
- Er is een stappenplan of scenario voorzien Het algemeen stramien voor de ontwikkeling van aanbevelingen van goede medische praktijkvoering is te vinden op de website van Domus Medica: http://www2.domusmedica.be/files/Stramien_aanbevelingen_2007.pdf. 5.
- - -
-
VERSPREIDING VAN DE ACTIE/PROJECT
- Er is aanvullend materiaal beschikbaar Een aanbeveling op zich volstaat vaak niet om het gedrag van huisartsen te veranderen. Domus Medica zet daarom aanvullend nog een reeks andere producten in. Afhankelijk van het onderwerp overweegt Domus Medica: o Folders voor patiënten en artsen; o Kennistoetsen op de webstek; o Pakketten voor bespreking in lokgroepen; o Lobbyen bij de producenten van medische software gericht op aanpassing van de programma’s; o Workshops over het gebruik van het elektronisch medisch dossier; o … . Het project of de actie is raadpleegbaar op één of meerdere websites Een overzicht van alle aanbevelingen van Domus Medica is raadpleegbaar via volgende website: http:// www.domusmedica.be/kwaliteit/aanbevelingen/overzicht.html. De actie of het project wordt toegelicht op congressen of studiedagen Om de één à twee jaar organiseert Domus Medica een aanbevelingendag. Op die dag presenteren ze nieuwe aanbevelingen. Een boek of tijdschrift publiceerde over de actie of het project o Na validering verschijnt de aanbeveling in het wetenschappelijke ledenblad “Huisarts nu”. o Om de twee jaar verschijnt er een bundeling van alle gevalideerde aanbevelingen van Domus Medica. De versie van 2009 telde een 800-tal bladzijden. De bundeling kan aangekocht worden op de webshop: http://www2.domusmedica.be/page.aspx?name=Kwaliteitsbevorderin g&id=31&catid=139. Deelname aan overlegplatforms Specifiek voor influenza neemt Domus Medica nog deel aan het Vlaams Griepplatform. Op die manier bevordert Domus Medica dat de doelgroepen gelijkluidende informatie krijgen over het onderwerp. 51
Domus Medica zelf blijft zo op de hoogte van de initiatieven van andere organisaties. Via de inbreng van de Interministeriële Conferentie Volksgezondheid (IMC) krijgt Domus Medica ook zicht op de stand van zaken en evoluties op gebied van vaccinatie van bepaalde doelgroepen.
6. ACHTERGRONDINFORMATIE
- De instelling waarbinnen de actie of het project werd uitgewerkt Domus Medcia vzw Sint-Hubertusstraat 58 2600 Berchem Contactpersoon Martine De Raedt en dr. Frans Govaerts +32 3 281 16 16
[email protected]
52
Beschrijving van de ontwikkeling van classificerende diagnostische protocollen
1.
DOEL VAN DE ACTIE/HET PROJECT
Met het ontwikkelen en implementeren van classificerende diagnostische protocollen (CDP) wenst het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap: - Standaarden aan te bieden volgens dewelke kwalitatief goede diagnostiek van veel voorkomende stoornissen die kunnen leiden tot een handicap moet verlopen; - Instanties uit verschillende sectoren die met diagnostische gegevens werken de kans te bieden om de kwaliteit van de geleverde diagnostiek beter te beoordelen; - Dat binnen alle betrokken sectoren binnen de Vlaamse Gemeenschap die met diagnostiek van stoornissen te maken hebben dezelfde taal wordt gesproken en dezelfde begrippen worden gebruikt. Indicatiestellingsprotocollen hebben tot doel de aanvraag van VAPH-cliënten om te zetten in de gepaste ondersteuning. 2.
DOELGROEP VAN DE ACTIE/HET PROJECT
Met de ontwikkeling van classificerende diagnostische protocollen richt het VAPH zich op verschillende doelgroepen: - De multidisciplinaire teams vormen de voornaamste doelgroep. Zij stellen voor personen met een handicap een verslag op dat deel uitmaakt van hun aanvraag tot ondersteuning bij het VAPH. In functie van die aanvraag verzamelen zij onder andere diagnostische gegevens. Aan de hand van de CDP kunnen zij de kwaliteit van die diagnostische gegevens zelf beoordelen. - De medewerkers en commissies van het VAPH kunnen de CDP benutten om de kwaliteit van de aangeleverde diagnostische gegevens te beoordelen. - Ook andere instanties die met diagnostische gegevens werken en die moeten beoordelen, kunnen nuttig gebruik maken van de CDP. De indicatiestellingsprotocollen zijn specifiek bedoeld voor het VAPH. Medewerkers uit het agentschap kunnen deze hanteren om de passende VAPH-ondersteuning te adviseren. . 3.
AANPAK VAN DE ACTIE/HET PROJECT
De classificerende diagnostische protocollen zijn in ontwikkeling via volgend pad: - In eerste instantie richtte het VAPH een stuurgroep op. In deze stuurgroep zetelden vertegenwoordigers van het VAPH, het departement Onderwijs en Vorming, ProDia (protocollering Diagnostiek CLB’s), Integrale Jeugdhulp, de VDAB, het Vlaams Forum voor Diagnostiek en het Steunpunt Expertisenetwerken vzw. - De stuurgroep stelde een lijst samen van te ontwikkelen protocollen. Deze lijst telde enerzijds een groep van meer ‘medische’ protocollen (niet-aangeboren hersenletsel, incontinentie, dementie, …) en anderzijds een groep met bijvoorbeeld verstandelijke handicap, autismespectrumstoornissen, enzovoort. - Onder coördinatie van het VAPH werkten experten uit het werkveld (artsen, academici en praktijkmensen) deze classificerende diagnostische protocollen uit. In een verder stadium zullen de protocollen worden geïmplementeerd binnen de werking van het VAPH, en indien mogelijk ook in andere betrokken sectoren. Naast de hulpmiddelenfiches (protocollering van het hulpmiddelenaanbod) worden ook indicatiestellingsprotocollen ontwikkeld voor andere VAPH-ondersteuning: Zorg in Natura (opname in voorzieningen) en Persoonsgebonden Budgetten (Persoonlijke-Assistentiebudgetten).
53
4.
MATERIAAL BIJ DE ACTIE/PROJECT
- Er is een stappenplan of scenario voorzien - Er is ander materiaal beschikbaar De protocollen zullen ter beschikking worden gesteld. Bij de protocollen zal een handleiding horen. 5.
VERSPREIDING VAN DE ACTIE/PROJECT
- Er zal een website gewijd worden aan het project Zodra de CDP’s geconsolideerd zijn, zullen de protocollen ter beschikking gesteld worden op de website www.vaph.be. - Er zal vorming worden voorzien Deze vorming zal worden ingericht voor de multidisciplinaire teams, alsook intern voor leden van het VAPH. - Een boek of tijdschrift publiceerde over het initiatief In Schittekatte, M. (2010). Kwalificatie van instrumenten die toelaten IQ’s te berekenen. Psychologos, 25, 1. In dit artikel vermeldt de auteur een uittreksel uit het CDP ‘Verstandelijke Handicap’. 6. ACHTERGRONDINFORMATIE
- De instelling waarbinnen de actie of het project werd uitgewerkt Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap Contactpersoon Greet Callens +32 2 225 86 29
[email protected] 7. VARIA
Het project is nog in ontwikkeling. Momenteel zijn er een zevental CDP’s geconsolideerd, waaronder: - Pervasieve ontwikkelingsstoornissen minderjarigen - Pervasieve ontwikkelingsstoornissen meerderjarigen - Verstandelijke handicap - Epilepsie - Cerebrovasculair accident - Chronisch obstructief pulmonaire disease Voor de indicatiestellingsprotocollen IMB zijn er ‘hulpmiddelenfiches’ opgesteld die tot het toekennen van gepaste aanpassingen en hulpmiddelen voor personen moeten leiden. Deze zijn nog niet volledig geconsolideerd. Het indicatiestellingsprotocol ZORG, binnen de VAPH-sector gekend als het zorgzwaarte-instrument, wordt momenteel verfijnd voor bijzondere doelgroepen, en is dus nog niet geconsolideerd.
54
Beschrijving van het expliciteren en theoretisch onderbouwen van methodieken uit het werkveld opvoedingsondersteuning
1.
DOEL VAN DE ACTIE/HET PROJECT
EXPOO, het Vlaams Expertisecentrum voor Opvoedingsondersteuning, werd opgericht naar aanleiding van het decreet aangaande de organisatie van opvoedingsondersteuning (juni 2007). EXPOO heeft twee grote opdrachten: - Kennis inzake opvoeden en opvoedingsondersteuning verzamelen, verrijken en toegankelijk maken; - Het werkveld opvoeden en opvoedingsondersteuning praktisch ondersteunen met vorming en trainingen. EXPOO maakt deze opdrachten op diverse manieren waar. In 2010 startte EXPOO met het project methodiekbeschrijving. Binnen het project startte EXPOO met het beschrijven en theoretisch onderbouwen van twee methodieken voor opvoedingsondersteuning: pedagogisch adviseren en opvoedcursus. Het richtte daarvoor twee methodiekontwikkelingskringen op. Deze werkwijze biedt de mogelijkheid aan de betrokken praktijkwerkers om hun kennis over een methodiek voor opvoedingsondersteuning te systematiseren. Na afronding van de beschrijving zal EXPOO de twee methoden aan het werkveld aanbieden via het digitaal platform www.expoo.be. Op deze manier wenst EXPOO aan opvoedingsondersteuners kwalitatieve methoden aan te bieden die ze ook zelf kunnen inzetten. 2.
DOELGROEP VAN DE ACTIE/HET PROJECT
Met het beschrijven van methoden voor opvoedingsondersteuning wil EXPOO al diegenen die op één of andere manier professioneel met opvoedingsondersteuning te maken hebben, bereiken: lokale coördinatoren, deelnemers van lokale netwerken, Vlaams coördinatoren (JWZ), provinciale steunpunten, aanbieders opvoedingsondersteuning, welzijnswerkers die in hun werkdomein in aanraking komen met opvoedingsondersteuning, studenten, … . 3.
AANPAK VAN DE ACTIE/HET PROJECT
Het project telt drie fasen: - Verkenningsronde In een verkenningsronde raadpleegde EXPOO de beschikbare literatuur over binnen- en buitenlandse projecten die eveneens aan de slag gingen met het beschrijven en delen van methodieken. - Samenstelling methodiekontwikkelingskringen en engageren procesebegeleiding en rapporteur EXPOO richtte twee methodiekontwikkelingskringen op, één voor pedagogisch adviseren en één voor ouderbijeenkomst. Elke kring telde een vijftal praktijkwerkers die sterk vertrouwd zijn met de te beschrijven methodiek voor opvoedingsondersteuning. Ter begeleiding en monitoring van de bijeenkomsten engageerde EXPOO een procesbegeleider. Het voorzag ook een rapporteur. - Bijeenkomsten methodiekontwikkelingskringen Voor de beschrijving en theoretische onderbouwing van elke methodiek voorzag EXPOO een vijftal bijeenkomsten. 4.
VERSPREIDING VAN DE ACTIE/PROJECT
- Er is een website aan het project gewijd De methodieken zullen te vinden zijn op http://www.expoo.be/oo-beeld/methodieken. 5. ACHTERGRONDINFORMATIE
- De instelling waarbinnen het project werd ontwikkeld 55
EXPOO, het Vlaams expertisecentrum voor opvoedingsondersteuning Contactpersoon Nele Travers en Steven Strynckx +32 2 533 13 43
[email protected] en
[email protected] www.expoo.be
56
Beschrijving van de ontwikkeling van een module gezinsdiagnostiek voor de Centra voor Integrale Gezinszorg
1.
DOEL VAN DE ACTIE/HET PROJECT
Met dit project wenste het departement Welzijn, Volksgezondheid & Gezin (afdeling Welzijn & Samenleving) in de Centra voor Integrale Gezinszorg (CIG’s) een module gezinsdiagnostiek te installeren. Deze module moet de mogelijkheid bieden om diagnostiek over het gezinsfunctioneren aan te leveren. Gezinsdiagnostiek is een methodiek om voor gezinnen in begeleiding in een CIG op wetenschappelijke wijze – door middel van een aangepast diagnostisch instrumentarium en assessment – diagnostiek over het gezinsfunctioneren aan te leveren. Met het inzetten van deze module moeten de CIG’s: - Inzicht verkrijgen in de verschillende factoren die samenhangen met gezins- en/of opvoedingsproblemen die door de verschillende gezinsleden worden gesignaleerd, en - Achterhalen hoe deze problemen in het gezin/de opvoeding kunnen worden beïnvloed om het probleem te verminderen of te elimineren, zodat positief opvoeden mogelijk wordt. De module gezinsdiagnostiek heeft een operationeel doel, namelijk uitklaren: - Voor welke ontwikkelingstaken het gezin staat; - Hoe ouderschap een haalbare plaats kan krijgen in het gezin; - Hoe het gezin, indien geïndiceerd, geholpen kan worden in haar ouderschap, via (bijsturing van) behandeling en/of begeleiding. 2.
DOELGROEP VAN DE ACTIE/HET PROJECT
Een module gezinsdiagnostiek is bedoeld voor gebruik binnen de Centra voor Integrale Gezinszorg (CIG’s). Een CIG is een voorziening die zorgt voor de ambulante begeleiding of de residentiële of semiresidentiële opvang en begeleiding van aanstaande ouders, ouders en kinderen. Het centrum biedt opname en begeleiding aan gezinnen en gezinsleden waarvan het gezinsfunctioneren zo diepgaand problematisch is geworden dat gezinsdesintegratie een werkelijke dreiging vormt. 3.
AANPAK VAN DE ACTIE/HET PROJECT
Vijf Centra voor Integrale Gezinszorg werkten mee aan de ontwikkeling van de module gezinsdiagnostiek: CIG Ten Anker, CIG De Merode, CIG Ter Leye, CIG De Vogelzang en CIG Tamar. De ontwikkeling van de module verliep in twee fasen: - In fase 1 (september 2007 – september 2008) stonden CIG Ten Anker en CIG De Merode in voor volgende opdrachten o Inventarisatie van bestaande instrumenten en methoden voor gezinsdiagnostiek door middel van literatuuronderzoek en veldwerk; o Ontwikkeling van een typemodule en draaiboek gezinsdiagnostiek, en dit zowel inhoudelijk als organisatorisch; o Implementatie van de module gezinsdiagnostiek, met inbegrip van een kleinschalig onderzoek in de CIG’s; o Bestudering van de randvoorwaarden voor implementatie van de module gezinsdiagnostiek, gevolgd door een terugkoppeling. - Fase 2 van het project (december 2008 – juni 2010) stond in het teken van een pilootproject binnen één Centrum voor Integrale Gezinszorg. CIG Ten Anker zorgde voor de aansturing van het pilootproject. Het CIG zorgde daarbij voor de uitwerking, opstart en realisatie van het pilootproject, zoals beschreven in het inhoudelijk en organisatorisch draaiboek van de typemodule gezinsdiagnostiek. Concreet hield dit volgende opdrachten in: o Opstart van het implementatiescenario in CIG Ten Anker; o Implementatie van de acties in CIG Ten Anker, en dit zoals beschreven in het inhoudelijk en 57
organisatorisch draaiboek van de module gezinsdiagnostiek; o Uitwerking van een model ter borging van de opgedane ervaringen, alsook van de ontwikkeling van informatieoverdracht naar andere CIG’s; o Training, vorming en opleiding van diagnostici binnen het CIG; o Verdere opvolging van concrete consequenties van het pilootproject in de lokale netwerken. Aftoetsing van deze consequenties met de lokale netwerken. CIG Ten Anker kon bij de implementatie van het pilootproject rekenen op wetenschappelijke ondersteuning. De universiteit Gent zorgde hiervoor, in samenwerking met het testpracticum van de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen en het Centrum voor Migratie en Integratie Studies van de Universiteit Antwerpen. Deze wetenschappelijke partners hadden de opdracht om het methodisch aanbod van de typemodule gezinsdiagnostiek inhoudelijk te verdiepen. En wel door middel van volgende activiteiten: - Uitwerken van parameters voor een eerste meting naar de effecten van de typemodule gezinsdiagnostiek op de doelgroep en de voorziening; - Bestuderen van het effect van de typemodule gezinsdiagnostiek op de kwaliteit en inhoud van het breder hulpverleningsaanbod; - Bijsturen van de werking van de typemodule gezinsdiagnostiek. Daarbij werden modaliteiten voor de borging van de kwaliteit van de typemodule geïnstalleerd. De wetenschappelijke partners voerden deze opdrachten uit in nauwe samenwerking met de projectmedewerker uit CIG Ten Anker. Tijdens het proefdraaien van de typemodule gezinsdiagnostiek in CIG Ten Anker voerden de wetenschappelijke onderzoekers ook volgende deeltaken uit: - Concrete toetsing van het inhoudelijk en organisatorisch draaiboek voor het uitvoeren van gezinsdiagnostiek; - Eerste effectbeschrijving van de installatie van de typemodule gezinsdiagnostiek op het bestaande aanbod binnen CIG Ten Anker, met inbegrip van het bestuderen van de extrapoleerbaarheid van de typemodule naar de brede sector. Concreet bestudeerden de onderzoekers de mogelijkheid om gezinsdiagnostiek inhoudelijk te koppelen aan handelingsplannen. Ze werkten daarbij aan een model van handelingsplanning; - Beschouwende toetsing en evaluatie van het draaiboek op zijn inhoudelijke en organisatorische haalbaarheid en validiteit. Hierin zit vervat: o De toetsing van de toepassing van het deontologisch kader aan concrete diagnostische vragen en evaluatie; o Verdere toetsing en aanzetten tot modificatie van de geselecteerde methodische instrumenten. - Behoefteonderzoek binnen de sector naar bijkomende diagnostische instrumenten in het kader van de reeds aanwezige of verwezen doelgroep binnen de sector; - Verdiepende expertise-uitbouw rondom diagnostische meetinstrumenten/methodieken gericht op de specifieke opdracht en doelgroep van de CIG’s: gezinsdiagnostiek naar kinderen tussen 0 en 2 jaar, gezinsdiagnostiek naar anderstaligen. 4.
MATERIAAL BIJ DE ACTIE/PROJECT
- Er is een inhoudelijk en organistorisch draaiboek beschikbaar Dit draaiboek is opgenomen in het onderzoeksrapport. Dit is te raadplegen op volgende weblink: https://wvg.vlaanderen.be/applicaties/kenniscentrum/themas/kindengezin/rapport.asp?id=81. 5.
- -
VERSPREIDING VAN DE ACTIE/PROJECT
Het stappenplan of scenario bij het project kan opgevraagd worden Het draaiboek kan opgevraagd worden zodra het onderzoeksrapport vrijgegeven wordt. Het project of de actie is raadpleegbaar op één of meerdere websites Van zodra het onderzoeksrapport vrijgegeven wordt, zal dit te downloaden zijn op volgende link: https://wvg.vlaanderen.be/applicaties/kenniscentrum/themas/kindengezin/rapport.asp?id=81.
58
6. ACHTERGRONDINFORMATIE
- De instelling waarbinnen de actie of het project werd uitgewerkt CIG Ten Anker is trekker van het project. Contactpersoon Isabelle Dekeyser +32 59 25 51 33
[email protected] - De instelling waarbinnen de actie of het project wordt opgevolgd Departement Welzijn, Volksgezondheid & Gezin Afdeling Welzijn & Samenleving Contactpersoon Goedele Schoukens +32 2 553 34 30
[email protected]
59
Beschrijving van de ontwikkeling van een methodiek voor anticonceptie bij kansarme (zwangere) vrouwen in Brussel
1.
DOEL VAN DE ACTIE/HET PROJECT
- Risico- of probleemomschrijving Literatuuronderzoek en bevragingen bij Brusselse organisaties en ziekenhuizen wijzen uit dat anticonceptie een knelpunt vormt bij kansarme/kwetsbare vrouwen in Brussel. Er zijn in Brussel meer zwangerschapsafbrekingen dan in de rest van het land. De belangrijkste oorzaak van ongewenste zwangerschappen is foutief of geen gebruik van anticonceptie. - Doel van de methodiek Met deze methodiek wil men kansarme/kwetsbare vrouwen in Brussel: o Inlichten over het volledige aanbod van anticonceptie, om hen op die manier te begeleiden in het maken van een bewuste keuze; o Weerbaarder maken en voor zichzelf laten opkomen ten aanzien van partners en artsen; o Onwetendheid over vruchtbaarheid en anatomie wegwerken, en dit door basisinformatie te verschaffen; o Bespreekbaar maken van taboes en mythes over anticonceptie en seksualiteit. 2.
DOELGROEP VAN DE ACTIE/HET PROJECT
De methodiek is bedoeld voor kwetsbare (zwangere) vrouwen in Brussel. De methodiek kan worden ingezet door zorg- en hulpverleners die in contact komen met deze kwetsbare (zwangere) vrouwen: vroedvrouwen, verpleegkundigen, sociale diensten, diensten gezinszorg, artsen, gynaecologen, ziekenhuizen, vrouwenorganisaties, onthaalbureaus, wijkgezondheidscentra, enzovoort. 3.
AANPAK VAN DE ACTIE/HET PROJECT
De methodiek is sinds 2008 in ontwikkeling. Volgend tijdspad schetst de ontwikkeling: - 2008-2009 Er gebeurde een literatuuronderzoek en bevraging naar (knelpunten van) anticonceptiegebruik bij kansarme/kwetsbare vrouwen in Brussel. - 2010 Naar aanleiding van de bevraging van 2008-2009 werd beslist één gestandaardiseerd didactisch vormingspakket over anticonceptie op maat van kansarme/kwetsbare doelgroepen te maken. 2010 staat in het teken van de optimalisering van dit vormingspakket. Dit zal gebeuren op basis van de evaluatiegegevens van 2009 en aan de hand van ervaringsinput door Sensoa, het Vlaams service- en expertisecentrum voor seksuele gezondheid en HIV. Op basis van dit proces wil men in 2010 het cursuspakket theoretisch evalueren. - 2011 Het vormingspakket, zoals uitgewerkt op basis van de theoretische evaluatie, zal worden uitgetest en indien nodig verder bijgestuurd. Op basis daarvan wil men komen tot een gestandaardiseerd ‘best’ vormingspakket over anticonceptie, en dit op maat van kansarme/kwetsbare vrouwen in Brussel. - 2012 2012 zal in het teken staan van het ter beschikking stellen van het eindpakket aan geïnteresseerde organisaties met hulp- of zorgverleners en terreinwerkers die in contact komen met kwetsbare/kansarme (zwangere) vrouwen in Brussel. Men zal daarbij waarschijnlijk bepaalde voorwaarden hanteren, bijvoorbeeld de garanties dat de organisaties de professionele handleiding bij het eindpakket respecteren. Het is immers zeer belangrijk dat het pakket zal worden gebruikt bij de juiste doelgroep en op de juiste manier. Het verspreiden van het eindpakket zal waarschijnlijk gebeuren door één of meerdere vormingsdagen in te richten. 60
4.
- - - 5.
Naast de verspreiding van het eindpakket zal worden nagegaan in welke mate het ontwikkelde materiaal beantwoordt aan de behoeften van soortgelijke organisaties elders in Vlaanderen, en die vragende partij zijn om aan de slag te gaan met het materiaal. Vervolgens zal ook nagegaan worden hoe de grootstedelijke context geëxtrapoleerd kan worden naar de Vlaamse stedelijke context. MATERIAAL BIJ DE METHODIEK
Er is een handleiding voorzien bij de methodiek Er is een (praktische) handleiding voorzien Opleidingen zullen worden ingericht vanaf 2012. Er is ander materiaal beschikbaar Er is didactisch visueel materiaal bij de methodiek beschikbaar. WERKZAAMHEID VAN DE METHODIEK
- Er zijn geen studies voorhanden, maar de dagelijkse ervaring leert dat dit een effectieve methodiek is 6.
VERSPREIDING VAN DE METHODIEK
- Er zullen één of meerdere opleidingen worden ingericht waar de methodiek praktisch wordt aangeleerd Dergelijke opleidingen zullen worden ingericht vanaf 2012. - De methodiek zal worden toegelicht en gedemonstreerd op congressen of studiedagen Wordt voorzien vanaf 2012. 7. ACHTERGRONDINFORMATIE
- De instelling waarbinnen de methodiek werd ontwikkeld Expertisecentrum Kraamzorg Volle Maan Koningsstraat 294-296 1210 Brussel Contactpersoon Hanan Ben Abdeslam +32 2 229 25 58
[email protected]
61
Beschrijving van het onderzoeksproject ter ontwikkeling van een aanbeveling ter preventie van lawaaischade
1.
DOEL VAN DE ACTIE/HET PROJECT
Met dit studieproject wil men in de eerste plaats komen tot de formulering van een aanbeveling over de preventie van lawaaislechthorendheid bij (jonge) adolescenten, zoals die kan worden toegepast tijdens de preventieve medische consulten door de Centra voor Leerlingenbegeleiding (CLB). Als subdoelen kunnen worden geformuleerd: - Verwerven van inzicht in de mogelijkheden en grenzen van preventiecampagnes voor lawaaischade. Men bestudeert hierbij wat de rol van het CLB hierin kan zijn, in het bijzonder van de medische consulenten. - Verwerven van inzicht in de bruikbaarheid van oto-akoestische-emissies (OAE) bij de opsporing van lawaaischade bij (jonge) adolescenten. 2.
DOELGROEP VAN DE ACTIE/HET PROJECT
Het project richt zich tot leerlingen van: - Het vijfde leerjaar lager onderwijs; - De eerste graad van het secundair onderwijs; - De derde graad van het secundair onderwijs. 3.
AANPAK VAN DE ACTIE/HET PROJECT
Om de mogelijkheden en grenzen van preventiecampagnes voor lawaaischade in kaart te brengen, voerden de onderzoekers een systematisch literatuuronderzoek. Aan de hand van de database van PubMed werden volgende topics bestudeerd: - Prevalentie en omgang van het probleem; - Pathogenese; - Risico- en beschermende factoren; - Welke geluiden kunnen het gehoor beschadigen; - Preventieve maatregelen; - Gevolgen voor gezondheidseducatie; - Aanbevelingen. Dit literatuuronderzoek werd afgerond eind 2010. In een tweede fase gingen de onderzoekers de bruikbaarheid van oto-akoestische emissies (OAE) in de CLB’s voor de opsporing van lawaaischade bij (jonge) adolescenten na. De onderzoekers stelden daarvoor een onderzoeksprotocol op. Ze dienden dit ter goedkeuring in bij de Ethische Commissie. Dit onderzoeksprotocol zag er als volgt uit: - Alle leerlingen uit het vijfde leerjaar, de eerste en derde graad secundair onderwijs die begeleid worden door het Vrij CLB Antwerpen-Middengebied of het Vrij CLB Regio-Gent en dat jaar een preventief medisch consulent kregen aangeboden, worden uitgenodigd voor deelname aan het onderzoek. Ouders en jongeren werden per brief op voorhand op de hoogte gesteld van het onderzoek. Ouders en jongeren (ouder dan 12 jaar) hadden de mogelijkheid om deelname aan het onderzoek te weigeren. - Vóór het preventief medisch consult vulde elke leerling een vragenlijst in die peilde naar de omgang van de leerling met geluid, gebruik van mp3, enzovoort. - Nadien kwam de leerling individueel bij de onderzoeker. Deze voerde de klassieke audiometrische testen uit zoals een otoscopie en een tympanometrie. Daarnaast testte de onderzoeker het gehoor van de leerling met een OAE. - Alle testgegevens werden verzameld en anoniem verwerkt in een databank. 62
4.
MATERIAAL BIJ DE ACTIE/PROJECT
- er is een stappenplan of scenario voorzien Voor het bestuderen van de bruikbaarheid van oto-akoestische emissies voor de opsporing van lawaaischade bij (jonge) adolescenten door het CLB werd een studieprotocol opgesteld. 5.
VERSPREIDING VAN DE ACTIE/PROJECT
- Het stappenplan of scenario bij het project of de actie kan opgevraagd worden 6. ACHTERGRONDINFORMATIE
- De instelling waarbinnen de actie of het project werd uitgewerkt De Vlaamse Wetenschappelijke Vereniging voor Jeugdgezondheidszorg (VWVJ) Contactpersoon Prof. Dr. Karel Hoppenbrouwers en Dr. Karen Van Doorslaer Onze Lieve Vrouwstraat 42 3000 Leuven +32 16 30 89 40
[email protected] of
[email protected] 7. VARIA
De formulering van deze aanbeveling voor de preventie van lawaaigehoorschade kadert in de ontwikkeling van een standaard. De Vlaamse Wetenschappelijke Vereniging voor Jeugdgezondheidszorg werkt hier aan in opdracht van de Vlaamse minister bevoegd voor volksgezondheid.
63
Beschrijving van het onderzoek naar de ontwikkeling en evaluatie van een aanbeveling met betrekking tot het audiometrisch CLB-onderzoek bij kinderen uit de tweede kleuterklas
1.
DOEL VAN DE ACTIE/HET PROJECT
Dit onderzoeksproject heeft als doel om: - de sensitiviteit en de specificiteit van audiometrisch onderzoek na te gaan ten opzichte van de nu geldende gouden standaard voor gehoorscreening; - de haalbaarheid van audiometrisch onderzoek in de Centra voor Leerlingenbegeleiding (CLB) te testen. Aansluitend wordt er nagegaan of tympanometrie een meerwaarde kan betekenen in de besluitvorming van de CLB’s. Met dit onderzoek wil men komen tot het opstellen van een standaard voor het gehooronderzoek bij kleuters. Op die manier wil men bereiken dat de CLB’s werken met een evidence-based, wetenschappelijk verantwoorde en uniforme methodiek, en dit zowel op vlak van afnamemethodiek als op vlak van verwijsbeleid. 2.
DOELGROEP VAN DE ACTIE/HET PROJECT
Het onderzoek richt zich tot kleuters uit de tweede kleuterklas van het normale onderwijs. De gebruikers van de aanbeveling voor audiometrisch onderzoek zijn de paramedische werkers en artsen uit de CLB-setting. 3.
AANPAK VAN DE ACTIE/HET PROJECT
De uitwerking en uitvoering van dit onderzoeksproject verliep in verschillende stadia: - Vier Master na Master studenten jeugdgezondheidszorg hebben in het kader van hun masterproef onderzoek naar audiometrisch onderzoek verricht. - De resultaten van dit onderzoek werden aangevuld met de voorstellen zoals geformuleerd door de werkgroep gehoor binnen de Vlaamse Wetenschappelijke Vereniging voor Jeugdgezondheidszorg (VWVJ). Al deze bevindingen werden geïntegreerd in een aanbeveling. Er was in deze fase van de ontwikkeling ook al overleg met experten (Prof. Dr. Bart Vinck, dienst audiologie Universitair Ziekenhuis Gent). - Na goedkeuring door de Ethische commissie van de Katholieke Universiteit Leuven en de Universiteit Gent heeft de aanbeveling proef gedraaid in het Vrij CLB Gent. Vóór de start van het pilootproject werd een informatiesessie ingericht voor de paramedische werker en artsen van het CLB. Daarbij werden de methodiek en de noodzakelijke achtergrondinformatie toegelicht. De schooldirecties en de ouders werden per brief ingelicht over het proefproject. Zij konden deelname van hun kind aan het project weigeren. - Het onderzoek naar de aanbeveling startte in januari 2009. Vanaf april 2009 werd er ook steekproefgewijs getest met de gouden standaard voor gehoorscreening. In de periode september 2009 tot januari 2010 werden geen kleuters getest. In februari 2010 startte men opnieuw met de testing, dit maal tot en met april 2010. Het onderzoeksluik in 2009 vond plaats in de medische circuits van het VCLB Gent. Het onderzoeksgedeelte in 2010 gebeurde op school. - In de periode april tot en met augustus 2010 werd de databank met audiometrische, otoscopische en tympanometrische gegevens van ruim 2000 geoptimaliseerd. Ook de statistische analyses gebeurden in deze periode. - In het najaar van 2010 lag er een voorstel tot standaard voor het testen van gehoor bij kleuters op tafel.
64
Figuur 1. Schematische voorstelling van het studiedesign.
4.
MATERIAAL BIJ DE ACTIE/PROJECT
- er is materiaal beschikbaar o De vier vermelde masterproeven zijn beschikbaar. Deze masterproeven vormen de basis van de pilootstudie. o Er zijn werkdocumenten beschikbaar. Deze zijn opgesteld ter informatie van de paramedische werkers en artsen in het VCLB Gent. o De masterproef van Dr. H. Desmidt is beschikbaar. Hierin worden de eerste analyses op de onderzoeksgegevens bekomen in de periode van januari 2009 tot half april 2009 besproken. 5.
VERSPREIDING VAN DE ACTIE/PROJECT
- De actie of het project wordt toegelicht op congressen of studiedagen De Vlaamse Wetenschappelijke Vereniging voor Jeugdgezondheidszorg richtte op 12 december 2008 een Referatendag in. De ontwikkeling van de aanbeveling voor audiometrisch onderzoek kwam hier aan bod. De documenten zijn te raadplegen op http://www.vwvj.be/uploads/documentenbank/8af718 270e4874539d8badb066d4a194.pdf. - Een boek of tijdschrift publiceerde over de actie of het project Het opzet van de studie is uitgebreid beschreven in de masterproef van Dr. H. Desmidt. Deze is te raadplegen op volgende link: www.opleiding-jgz.be. De vier andere masterproeven zijn te raadplegen via volgende referenties: o Vermeire, E. Audiometrie in het kader van de gehoorscreening in het CLB: mate van uniformiteit van huidige werkwijze en knelpunten. Een vooronderzoek. GGS Jeugdgezondheidszorg, eindverhandeling academiejaar 2002-2003. o Deleeck, A. Audiometrie in het kader van gehoorscreening in het CLB: een onderzoek als aanzet tot het creëren van leeftijdsspecifieke audiometrische referentieprofielen. GGS Jeugdgezondheidszorg, eindverhandeling academiejaar 2003-2004. o Neyrinck, M. Audiometrie in de CLB-praktijk: een aanzet tot het opstellen van referentieprofielen in vergelijking met bestaande databanken. Grafische voorstelling voor praktisch gebruik. GGS Jeugdgezondheidszorg, eindverhandeling academiejaar 2004-2005. o Van Doorslaer, K. Gehoorscreening van kleuters in het CLB: een onderzoek naar doelstellingen en knelpunten. Jeugdgezondheidszorg, eindverhandeling academiejaar 2004-2005. 65
6. ACHTERGRONDINFORMATIE
- De instelling waarbinnen de actie/het project werd ontwikkeld De studie was een samenwerkingsverband tussen de Vlaamse Wetenschappelijke Vereniging voor Jeugdgezondheidszorg (VWVJ), de Universiteit Gent en het Vrije CLB Gent. Contactpersoon Prof. Dr. Karel Hoppenbrouwers, Dr. Cécile Guérin en Dr. K. Vandoorslaer (VWVJ) Prof. Dr. B. Vinck (Universiteit Gent) Dr. H. Desmidt (Vrij CLB Gent) +32 9 269 89 00
[email protected] 7. VARIA
- De Centra voor Leerlingenbegeleiding voeren bij schoolgaande kinderen en jongeren al tientallen jaren gehooronderzoek uit als onderdeel van de preventieve periodieke consulten. De leeftijden waarop de screening dient te gebeuren, zijn wettelijk vastgelegd (zie Besluit van de Vlaamse regering van 17/03/2000 tot bepaling van sommige opdrachten van de CLB). - Voor de gehoorscreening door middel van audiometrie heeft de overheid in het verleden geen eenduidige richtlijnen opgesteld. In opdracht van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin werkt de Vlaamse Wetenschappelijke Vereniging voor Jeugdgezondheidszorg sinds enkele jaren aan de ontwikkeling van een standaard gehoorscreening voor het CLB.
66
Beschrijving van het onderzoek naar de uitkomsten van de modules vroegtijdige intensieve gezinsbegeleiding (Amber) en ambulante pedagogische begeleiding en training voor ouders samen met hun kinderen (Tuimel)
1.
DOEL VAN DE ACTIE/HET PROJECT
Binnen het agentschap Kind & Gezin bestaan de module “vroegtijdige intensieve gezinsbegeleiding” of de Ambermodule, en de module “ambulante pedagogische begeleiding en training voor ouders samen met hun kinderen” of de Tuimelmodule. Met dit onderzoeksproject beoogde het agentschap Kind & Gezin een wetenschappelijke evaluatie te maken van de Amber- en de Tuimelmodule. Het agentschap had daarbij twee centrale doelstellingen voor ogen: - Het grondig analyseren van de modules inzake programma-theorie; - Het meten van de effectiviteit van de modules. Door middel van onderzoeksvragen naar de programma-theorie wenste het agentschap Kind & Gezin na te kijken: - Wat kenmerkend is voor de aanpak van de Amber- en Tuimelmodules; - Hoe (goed) het programma is geconceptualiseerd; - Hoe plausibel veranderingen en effecten zijn als gevolg van het programma. Door middel van onderzoeksvragen over de modules zelf wenste het agentschap na te gaan: - Hoe programma-activiteiten worden uitgevoerd (procesevaluatie); - Wat de resultaten of uitkomsten zijn van het programma. 2.
DOELGROEP VAN DE ACTIE/HET PROJECT
De Ambermodule richt zich op (alleenstaande) ouders met een jonge baby (0-6 maanden bij start of 1 maand voor de bevalling) en tienermoeders. Het betreft kwetsbare geïsoleerde gezinnen die bereid zijn tot het dragen van opvoedingsverantwoordelijkheid, maar waarbij de basale levensvoorwaarden voor de baby niet vervuld zijn of waarbij hierover een ernstige bezorgdheid is bij verwijzers. De Tuimelmodule richt zich op gezinnen met jonge kinderen van bij de geboorte tot 6 jaar. Het gaat om kwetsbare, geïsoleerde gezinnen die bereid zijn tot het dragen van opvoedingsverantwoordelijkheid, met een expliciete hulpvraag met betrekking tot de opvoeding van hun kind(eren). 3.
AANPAK VAN DE ACTIE/HET PROJECT
In een onderzoek werden de Amber- en Tuimelmodules onderzocht op hun werkzaamheid. Dit onderzoek gebeurde op twee manieren: - Beide modules werden onderzocht op de aanwezigheid van 13 algemeen en specifiek werkzame factoren. Op die manier werd nagegaan of de modules op theoretisch niveau potentie hadden om verandering te realiseren bij hun doelpubliek. - Op empirische wijze werd nagegaan of de modules op korte en op langere termijn (2,5 maanden) resulteren in probleemreductie inzake adequate zorg aan de kinderen, en dit ingeschat door de hulpverlener en de ouders zelf. Daarvoor werd gebruik gemaakt van een praktijkgestuurd effectonderzoek. Dit is een onderzoek waarin onderzoekers en begeleiders gezamenlijk optrekken met als doel informatie te verzamelen waarmee het effect van het praktisch handelen van de behandelaars nader verhelderd en getoetst wordt. Zo werden de items die werden gebruikt om de geboden zorg in kaart te brengen, ontwikkeld in samenwerking met de ontwikkelaars en gebruikers van de Amber- en Tuimelmodules. Concreet werd tijdens het onderzoek nagegaan wat er in de praktijk met het inzetten van de modules 67
gebeurt en in welke mate de modules veranderingen realiseren na de begeleiding, en dit op het vlak van aangeboden zorg en de emotionele beschikbaarheid van de ouder(s). Daarvoor werden kenmerken van cliënten voor en na het inzetten van de Amber- of Tuimelmodule gemeten. Het verschil tussen de voor- en nameting gaf dan een indicatie van de effectiviteit van de interventie. Om dit verschil te meten verzamelden hulpverlener van 1/12/2006 tot en met 29/8/2008 gegevens. Ouders en hulpverleners vulden vragenlijsten in; hulpverleners vulden er twee in, ouders vulden er één in. Ze vulden de vragenlijsten op verschillende meetmomenten in: o Voor de hulpverleners: 2 meetmomenten, pre en post het inzetten van de Amber- of Tuimelmodule; o Voor de ouder(s): 3 meetmomenten, pre, post en 2,5 maanden na het inzetten van de Amberof Tuimelmodule. De eerste meting gebeurde één maand na de opstart van de begeleiding. Ze peilde naar de zorg voor het kind en de emotionele beschikbaarheid. De tweede meting vond plaats op het einde van de begeleiding. Tijdens deze meting werden dezelfde uitkomstvariabelen gebruikt. De derde meting werd gemiddeld 10 weken of 2,5 maanden na de beëindiging van de begeleiding uitgevoerd. Door de ouders werd dan nog een vragenlijst ingevuld inzake de emotionele beschikbaarheid. 4.
MATERIAAL BIJ DE ACTIE/PROJECT
- Het onderzoeksrapport is beschikbaar Het onderzoeksrapport is opvraagbaar bij het agentschap Kind & Gezin, via onderstaande contactpersonen. 5.
VERSPREIDING VAN DE ACTIE/PROJECT
- Het stappenplan of scenario bij het project of de actie kan opgevraagd worden Het onderzoeksrapport is opvraagbaar bij het agentschap Kind & Gezin, via onderstaande contactpersonen. - De actie of het project wordt toegelicht op congressen of studiedagen De resultaten van het effectonderzoek op de Amber- en Tuimelmodules werd voorgesteld op het Vlaams Congres Kinder- en Jeugdpsychiatrie, in september 2009. Meer informatie is te vinden op volgende link: http://www.vckjpp.be/vckjpp2009/symposia2009.html#s09. 6. ACHTERGRONDINFORMATIE
- De instelling waarbinnen de actie of het project werd uitgewerkt Vrije Universiteit Brussel Faculteit voor Psychologie & Educatiewetenschappen, vakgroep Orthopsychologie Contactpersoon Prof. Dr. Johan Vanderfaeillie +32 2 629 36 52
[email protected] - De instelling waarbinnen het project werd opgevolgd Agentschap Kind & Gezin Beleidsteam Preventieve Gezinsondersteuning Contactpersoon Benedikte Van den Bruel +32 2 533 14 59
[email protected]
68
Beschrijving van een onderzoeksproject naar de evaluatie en behandeling van choreo-athetosis en secundaire dystonie bij patiënten met een hersenverlamming
1.
DOEL VAN DE ACTIE/HET PROJECT
Dit onderzoeksproject wil een gestandaardiseerd meetinstrument ontwikkelen om dystonie en choreoathetose bij patiënten met een hersenverlamming te objectiveren. Hiervoor wordt een nieuwe klinische meetschaal ontwikkeld die voldoende betrouwbaar, valide en sensitief moet zijn om de ernst en gradatie van choreo-athetose en dystonie van de dyskinetische groep van mensen met een hersenverlamming te documenteren. 2.
DOELGROEP VAN DE ACTIE/HET PROJECT
Het project richt zich op alle voorzieningen die zorgen bieden aan patiënten met een hersenverlamming. 3.
AANPAK VAN DE ACTIE/HET PROJECT
De ontwikkeling van de klinische meetschaal verloopt in verschillende fasen: - Fase 1: studie van de psychometrische kenmerken van bestaande schalen; - Fase 2: ontwikkeling van de nieuwe meetschaal; - Fase 3: wetenschappelijk evalueren van de nieuwe meetschaal; - Fase 4: implementeren van de nieuwe meetschaal in de klinische praktijk. 4.
MATERIAAL BIJ DE ACTIE/PROJECT
- Er is een stappenplan of scenario voorzien - Er is ander materiaal beschikbaar Het onderzoeksproject levert een nieuwe meetschaal, wetenschappelijke publicaties en presentaties op. 5.
VERSPREIDING VAN DE ACTIE/PROJECT
- Het project of de actie is deels raadpleegbaar op één of meerdere websites o http://onlinelibrary.wiley.com/doi/10.1111/j.1469-8749.2009.03581.x/abstract o http://www.kuleuven.be/wieiswie/nl/person/00056375 - De actie of het project wordt toegelicht op congressen of studiedagen Annual conference of the European academy of childhood disability, Brussel, 27-29 mei 2010. - Een boek of tijdschrift publiceerde over de actie of het project o Monbaliu, E., Ortibus, E., Roelens, F., Desloovere, K., Declerck, J., Prinzie, P., De Cock, P., Feys, H. (2010). Rating scales for dystonia in cerebral palsy: reliability and validity. Developmental medicine and child neurology, 52, 570-575. [DOI: 10.1111/j.1469-8749.2009.03581.x] o Monbaliu, E., Ortibus, E., De Cat, J., Feys, H. (2010). Dyskinetic cerebral palsy: pathological signs and clinical evaluation. Developmental medicine and child neurology, 52. - Er worden vormingssessies in (zuster)voorzieningen georganiseerd Monbaliu, E., Pathological signs and therapeutic options in patiens with dyskinetic cerebral palsy. o Interne studiedag MPI Ten Dries, Landegem, 1 februari 2010 o Interne studiedag MPI Sint-Gerardus, Diepenbeek, 9 maart 2010 o Interne studiedag MPI Sint-Jozef, Antwerpen, 31 maart 2010 o Interne studiedag MPI Sint-Gregorius en MPI Lodewijk, Kwatrecht, 21 oktober 2010.
69
6. ACHTERGRONDINFORMATIE
- De instelling waarbinnen de actie of het project werd uitgewerkt Dienstencentrum GID(t)S, Kennis- en expertisecentrum, in samenwerking met de Katholieke Universiteit Leuven, afdeling Faber en de Universiteit Utrecht, afdeling orthopedagogiek Contactpersoon Elegast Monbaliu +32 51 23 08 74
[email protected] 7. VARIA
Het voorgestelde onderzoeksproject maakt deel uit van een ruimer doctoraatsproject dat kadert binnen een onderzoekslijn ‘hersenverlamming’ van het kennis- en expertisecentrum van het dienstencentrum GID(t)S.
70
Beschrijving van een onderzoeksproject naar de betrouwbaarheid en validiteit van de Supports Intensity Scale gebruikt bij volwassenen met een fysieke beperking
1.
DOEL VAN DE ACTIE/HET PROJECT
De Supports Intensity Scale (SIS) is een instrument dat ontwikkeld werd in de Verenigde Staten. Het is geschikt om de zorgbehoeften bij personen met een mentale beperking te meten. Sinds kort wordt deze schaal in Vlaanderen ook gebruikt bij personen met een fysieke beperking. Maar zorgverleners die deze schaal hebben ingevuld, geven aan dat dit instrument onvoldoende rekening houdt met bepaalde aspecten van de zorgvraag van personen met een fysieke beperking. Dit onderzoeksproject wil daarom de betrouwbaarheid en validiteit van de SIS wetenschappelijk onderzoeken bij een representatieve steekproef van 65 personen met een fysieke beperking. 2.
DOELGROEP VAN DE ACTIE/HET PROJECT
Dit project richt zich op alle voorzieningen die zorg bieden aan personen met een fysieke beperking. 3.
AANPAK VAN DE ACTIE/HET PROJECT
Het onderzoeksproject verloopt grosso modo in twee fasen: - Studie van de psychometrische kenmerken van de SIS bij een steekproef van 65 personen. Meer specifiek wordt hier de betrouwbaarheid en de validiteit van het meetinstrument geëvalueerd. - Voorbereiden van een publicatie over dit onderzoeksproject. 4.
MATERIAAL BIJ DE ACTIE/PROJECT
- Er is een stappenplan of scenario voorzien - Er zijn wetenschappelijke publicaties bij dit project beschikbaar 5.
VERSPREIDING VAN DE ACTIE/PROJECT
- Een boek of tijdschrift publiceerde over de actie of het project Smit, W., Sabbe, B., & Prinzie, P. (in press). Reliability and validity of the Supports Intensity Scale (SIS) measured in adults with physical disabilities. Journal of developmental and physical disabilities. 6. ACHTERGRONDINFORMATIE
- De instelling waarbinnen de actie of het project werd uitgewerkt Dienstencentrum GID(t)S, kennis- en expertisecentrum, in samenwerking met de Universiteit Utrecht, afdeling orthopedagogiek Contactpersoon Prof. Dr. Peter Prinzie +32 51 23 08 74
[email protected]
71
DEEL 3
3
Kennisdeling van acties en projecten die inzetten op de kennisdeling van goede praktijken
72
3
Beschrijving van het digitaal platform opvoedingsondersteuning
1.
DOEL VAN DE ACTIE/HET PROJECT
EXPOO, het Vlaams expertisecentrum opvoedingsondersteuning, werd opgericht naar aanleiding van het decreet aangaande de organisatie van opvoedingsondersteuning (juni 2007). EXPOO heeft twee grote opdrachten: - Kennis inzake opvoeden en opvoedingsondersteuning verzamelen, verrijken en toegankelijk maken; - Het werkveld van opvoeding en opvoedingsondersteuning praktisch ondersteunen met vorming en trainingen. Om kennisdeling te bevorderen werkt EXPOO aan de ontwikkeling van de digitale platformen www.expoo.be en www.groeimee.be. Het hoofddoel van het digitale platform valt uiteen in twee doelen: - Kennis over opvoedingsondersteuning, beschikbaar in Vlaanderen en het buitenland, die bruikbaar is voor de actoren werkzaam in dit werkgebied op één plaats toegankelijk maken. - Informatie over opvoeden en opvoedingsondersteuning toegankelijk delen met ouders en andere opvoedingsverantwoordelijken. 2.
DOELGROEP VAN DE ACTIE/HET PROJECT
Samen met het tweevoudig doel van het project valt ook de doelgroep uiteen in twee grote groepen: - www.expoo.be richt zich tot allen die op één of andere manier met opvoedingsondersteuning te maken hebben: lokale coördinatoren, deelnemers van lokale netwerken, Vlaamse coördinatoren (JWZ), provinciale steunpunten, aanbieders opvoedingsondersteuning, welzijnswerkers die in hun werkdomein in aanraking komen met opvoedingsondersteuning, studenten, pers, enzovoort. - www.groeimee.be richt zich tot alle opvoedingsverantwoordelijken (ouders, grootouders, professionele en niet-professionele opvang, enzovoort) die informatie willen over het opvoeden van kleine en grote kinderen. Gezien de nauwe band tussen de informatie die geboden wordt op beide onderdelen van het digitaal platform staan beide onderdelen open voor elke doelgroep. Er is ook een permanente verwijzing naar het andere onderdeel op het digitaal platform. 3.
AANPAK VAN DE ACTIE/HET PROJECT
Het digitaal platform werd ontwikkeld in volgende stappen: - EXPOO analyseerde met een denktank met afvaardiging van de sector de nood aan informatie over opvoeding en opvoedingsondersteuning, en hoe deze best gestructureerd wordt. - Een externe firma realiseerde het digitaal platform. - EXPOO richtte een redactieraad op. Via zes wekelijkse bijeenkomsten zorgde deze voor de uitwerking van de planning, de opvolging en evaluatie, alsook het communicatieplan. Naast de fysieke bijeenkomsten werkte de redactieraad met een virtueel platform; hier kon informatie gepost worden, dossiers nagelezen worden, enzovoort. - EXPOO legde contacten en pleegde overleg met partners die tevens informatie over opvoeding en opvoedingsondersteuning te bieden hadden. - EXPOO zorgde voor een wekelijkse update van het digitaal platform met informatie. - EXPOO maakte het digitaal platform bekend. - Het digitaal platform is online sinds december 2009 - EXPOO voorziet in 2011 een gebruikersevaluatie van het digitaal platform. 4.
VERSPREIDING VAN DE ACTIE/HET PROJECT
- Er is een website gewijd aan het kennisdelingsproject www.expoo.be en www.groeimee.be. 73
- Het initiatief rond kennisdeling wordt toegelicht op congressen of studiedagen Het derde Vlaams congres opvoedingsondersteuning, http://www.expoo.be/derde-vlaams-congres. 5. ACHTERGRONDINFORMATIE
- De instelling waarbinnen de actie of het project werd uitgewerkt EXPOO, het expertisecentrum opvoedingsondersteuning Contactpersoon Steven Strynckx en Nele Travers +32 533 13 43
[email protected] www.expoo.be
74
Beschrijving van CIRRO, het uitwisselingsplatform voor de LOGO’s en andere organisaties
1.
DOEL VAN DE ACTIE/HET PROJECT
CIRRO is een ICT-uitwisselingsplatform. Het systeem wenst uitwisseling van gegevens over de werking van organisaties gesubsidieerd en/of erkend door het Vlaams agentschap Zorg & Gezondheid mogelijk te maken. Daarmee wil het: - Informatie, kennis en ervaringen op een gestructureerde en projectmatige manier uitwisselen tussen het agentschap Zorg & Gezondheid, de LOGO’s (de samenwerkingsverbanden voor loco-regionaal gezondheidsoverleg en –organisatie) en partnerorganisaties; - De werking van de LOGO’s en betrokkenen ondersteunen, opvolgen, evalueren en aansturen. 2.
DOELGROEP VAN DE ACTIE/HET PROJECT
Het uitwisselingsplatform CIRRO – Communicatie, Interactie, Resultaatsgerichtheid, Registratie en Ondersteuning – richt zich tot: - Het agentschap Zorg & Gezondheid, meer bepaald alle medewerkers die inhoudelijk de werking van de LOGO’s opvolgen; - De LOGO’s; - De partnerorganisaties, meer bepaald zij die ondersteuning geven aan de LOGO’s. In de toekomst is het de bedoeling om stap voor stap meerdere organisaties waarmee het agentschap Zorg & Gezondheid een band heeft (via subsidie of erkenning) toegang te geven tot het uitwisselingsplatform. 3.
AANPAK VAN DE ACTIE/HET PROJECT
Een projectleider werd aangesteld voor de ontwikkeling van het uitwisselingsplatform. Daarnaast werden verschillende structuren opgericht: een projectmanagementgroep, een stuurgroep en een werkgroep. Afgevaardigden van de LOGO’s en partnerorganisaties werden, als toekomstige gebruikers van het systeem, in een vroege fase van de ontwikkeling geëngageerd in de werkgroep. Zo creëerde het agentschap draagvlak en mede-eigenaarschap. Verder schakelde het agentschap externe consultants en IT-medewerkers in voor concrete deelaspecten van de ontwikkeling van het CIRRO-uitwisselingsplatform. De ontwikkeling van het uitwisselingsplatform startte met een business-analyse onder leiding van een externe consultant. Deze onderzocht de verschillende objecten en de onderlinge relaties van het toekomstige systeem. Het resultaat hiervan is te vinden in het rapport “business analyse”. Op basis hiervan werd overgegaan van conceptuele analyse naar functionele analyse. In deze analyse werden de elementen uit de business analyse vertaald naar concrete toepassingen in het systeem en naar de ICT-structuur die hiervoor nodig is. Er is gekozen voor een internet gebaseerd platform met uitwisselingen in twee richtingen: - Van agentschap en partnerorganisaties naar de LOGO’s; - Van de LOGO’s naar elkaar en naar het agentschap en de partnerorganisaties. Het systeem laat ondermeer toe om vanuit het agentschap naar de partnerorganisaties, werkzaam in het systeem, te communiceren wat van hen verwacht wordt. Het CIRRO-uitwisselingsplatform is sinds 17 november 2010 operationeel.
75
4.
- - 5.
MATERIAAL BIJ DE ACTIE/HET PROJECT
Er is een stappenplan of scenario voorzien Een projectplan is ter beschikking Er is ander materiaal beschikbaar Een conceptueel ontwerp en business analyse is ter beschikking. Een draaiboek veranderingsmanagement volgt nog. VERSPREIDING VAN DE ACTIE/HET PROJECT
- Het stappenplan of scenario bij het project of de actie kan opgevraagd worden - Er is een draaiboek en/of handleidingen beschikbaar Gebruikers van CIRRO kunnen rekenen op een draaiboek en handleiding. Deze is te raadplegen op http://www.zorg-en-gezondheid.be/Applicaties-ICT/CIRRO/. - Andere Alle stappen in het kader van de communicatie over dit project moeten nog worden samengebracht in het draaiboek veranderingsmanagement. In dit draaiboek zal aandacht worden besteed aan de communicatie over dit uitwisselingsplatform, ondermeer via website, LOGO-flashes en studiedagen. In het draaiboek zal er eveneens aandacht gaan naar de interne veranderingen die dit uitwisselingsplatform zal teweegbrengen binnen het agentschap Zorg & Gezondheid. 6. ACHTERGRONDINFORMATIE
- De instelling waarbinnen de actie of het project werd uitgewerkt Vlaams agentschap Zorg & Gezondheid Contactpersoon Christophe Van Horenbeeck, projectleider Joëlle Konings, inhoudelijke verantwoordelijke +32 2 553 36 83 of +32 2 553 37 15
[email protected] [email protected] [email protected] www.zorg-en-gezondheid.be/Applicaties-ICT/CIRRO/
76
BIJLAGE
77
AAN DE SLAG MET EFFICIËNTE EN EFFECTIEVE PRAKTIJKEN IN HET BELEIDSDOMEIN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN.
1. EFFICIËNTE EN EFFECTIEVE PRAKTIJKEN ALS KANS
Wie als praktijkwerker hulp- en dienstverlening aanbiedt, staat voor een hele uitdaging. Dagelijks staan er cliënten met een unieke hulpvraag te wachten; sommigen met een eenvoudige hulpvraag en problematiek, anderen met meervoudige en complexe vragen en problemen. De uitdaging bestaat er dan in om op de vraag van elke cliënt een passend en kwalitatief antwoord te formuleren. En dit is geen eenvoudige klus. Hulp- en dienstverlening is immers geen machinaal en programmeerbaar werk; elke hulpvraag is telkens weer de start van een zoekproces naar de beste methode en aanpak. Terwijl op hetzelfde moment over de schouder van de praktijkwerker een kritisch publiek meekijkt. Cliënten verwachten dat ze zo snel en zo goed mogelijk vooruit geholpen worden. Overheden en het management van voorzieningen vragen dan weer meer garanties dat de geleverde hulp- en dienstverlening zo effectief en efficiënt mogelijk verloopt. Bij het aanbieden van hulp- en dienstverlening komt dus erg veel inzet, creativiteit, relationele vaardigheden en ervaring kijken. Maar ook de professionele kennis en vaardigheden die een praktijkwerker inzet, kunnen doorslaggevend zijn in het proces en de uitkomst van de hulpverlening. En met deze combinatie komt het evidence-based handelen in het vizier. Evidence-based werken impliceert dat een professional zijn hulpverlenend antwoord baseert op een combinatie van drie elementen: - wensen, behoeften en verwachtingen van de cliënt; - eigen expertise en ervaring; - empirisch bewijs. Deze combinatie biedt de meeste garanties op een kwaliteitsvolle, veilige, effectieve en efficiënte hulpof dienstverlening. Voor de eerste twee van deze drie aspecten kan de praktijkwerker meestal op zichzelf terugvallen. Hij is diegene die de wensen en behoeften van de cliënt best kan inschatten. Daarnaast leert de praktijkwerker uit zijn ervaring welke (methodische) aanpak, met ook oog voor de relatie hulpverlenercliënt, (meer) vruchten afwerpt bij een bepaalde hulpvraag of problematiek. Aanvullend kan de professional dan zijn eigen expertise en de wensen van de cliënt tegen het licht van de wetenschap en de kennis en ervaring van anderen houden. En net voor deze oefening heeft de praktijkwerker vaak niet voldoende aan zichzelf. Met name het vinden van en werken met goed gedocumenteerde bronnen is in dit verband geen sinecure. In Vlaanderen verlopen het ontsluiten en de kennisdeling van (onderbouwde) methoden uit binnen- én buitenland niet evident. Hiervoor zijn een aantal redenen. Nogal wat in Vlaanderen toegepaste preventieve, hulp- of dienstverlenende methoden zijn niet beschreven en gedocumenteerd. We voelen dat ze werken, maar expliciteren dat zelden. De doelgroep en de concrete doelstellingen van een hulpverleningspraktijk worden niet vaak afgebakend en gedefinieerd. Een duidelijke en duidende procesbeschrijving van een methodiek is een zeldzaamheid. Daar komt bij dat van vele methodes de effectiviteit nog niet is geëvalueerd. Bovendien is de informatiestroom over in het buitenland ontwikkelde en geëvalueerde methoden nauwelijks bij te houden. Deze stroom is voor praktijkwerkers ook niet hanteerbaar. Dat de Vlaamse welzijns- en gezondheidssectoren geen overtuigende traditie van systematische kennisdeling hebben, verwondert dan ook niet. Doorontwikkelde, geëvalueerde methoden vinden niet altijd de weg naar de eindgebruiker, de professional. Fora die methoden bundelen en ter beschikking stellen aan professionals, denk bijvoorbeeld aan databanken, zijn in Vlaanderen weinig beschikbaar. Wat het zoekwerk van professionals naar (effectief gebleken) methoden lastig maakt. 78
Ondertussen zoeken vele praktijkwerkers wel naar werkmethodes om bij hun cliënten een zo goed mogelijk hulpverlenend resultaat te bereiken. Overheden, steunpunten en ondersteuningsstructuren zoeken naar methodes om hierin te kunnen ondersteunen. Het komt er dus op aan om de dynamiek die we terugvinden op het terrein, bij de overheid, de steunpunten en ondersteuningsstructuren met betrekking tot (meer) kennisdeling en –uitwisseling over efficiënte en effectieve praktijken te versterken. Niet omdat de hulp- en dienstverlening zoals die vandaag presteert niet zou voldoen. Wel om de kans te grijpen de bestaande hulp- en dienstverlening te enten op goede praktijken, op aangetoonde effecten. 2. DE BESTAANDE DYNAMIEK VERSTERKEN
Om in die context (de aandacht voor) het evidence-based paradigma op de agenda te houden, en verder ingang te laten vinden in de werkwijze van voorzieningen en hulpverleners, zetten we vanuit het departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin een vijftal acties op. Deze acties zijn uitgewerkt met goedkeuring van de beleidsraad van het beleidsdomein. 2. 1. Intervisiefora Sinds juni 2010 organiseert het departement (een viertal) intervisiefora (per jaar). Bedoeling is om met alle betrokkenen van gedachten te wisselen over de uitbouw van een Vlaamse hulp- en dienstverlening die oog heeft voor evidence-based handelen. Voor deelname aan deze fora richten we ons tot alle partners: - ambtenaren van de agentschappen en afdelingen van het beleidsdomein; - stafmedewerkers van koepels, steunpunten, federaties, ondersteuningsstructuren en expertisecentra; - management van hulp- of dienstverlenende voorzieningen. Uit het beleid en/of de praktijk gegroeide initiatieven die investeren in een evidence-based hulp- of dienstverlening staan centraal op een intervisieforum. Dit kan een geprotocolleerde methodiek zijn, opgezette evaluatieonderzoeken op een methodiek of kennisdelende instrumenten. Op de fora zullen deze initiatieven voorgesteld en besproken worden. Een presentatie wordt steeds gevolgd door een vragenronde en discussie. 2.2. Wetenschappelijk onderzoek Van veel in Vlaanderen toegepaste methoden voor preventie, hulp- en dienstverlening ontbreekt nog een heldere verantwoording en onderbouw voor de effectiviteit ervan. Jaarlijks zal het departement binnen de onderzoeksprogrammatie van het Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en/of het Kenniscentrum WVG nagaan of er mogelijkheden zijn voor praktijkgestuurde evaluatieonderzoeken. Met onderzoeksmiddelen van het Kenniscentrum WVG zal tegen het jaareinde van 2010 een eerste effectonderzoek worden uitbesteed. Dergelijk praktijkgestuurd evaluatieonderzoek neemt in de reële hulp- of dienstverlenende context de werkzaamheid van een toegepaste methodiek wetenschappelijk onder de loep. Dit gebeurt steeds in een nauwe samenwerking tussen onderzoekers en uitvoerende professionals. De mogelijkheden voor het stimuleren en uitvoeren van praktijkgestuurd evaluatieonderzoek liggen niet enkel bij het Steunpunt WVG of het Kenniscentrum WVG. Vele steunpunten, koepels, federaties, ondersteuningsstructuren en expertisecentra hebben de opdracht om een kwaliteitsvolle en wetenschappelijk onderbouwde aanpak van problematieken en hulpvragen te ondersteunen. Alle beetjes helpen. 2.3. Bestaande expertise kenbaar en deelbaar maken via beschrijving van methodieken Het departement wil, we gaven het al aan, de kennisdeling van praktijkexpertise bevorderen. Het wil goede preventieve methoden of methoden voor hulp- of dienstverlening aan cliënten met een bepaalde hulpvraag of problematiek toegankelijk maken voor het praktijkveld. Expertise kenbaar en deelbaar maken veronderstelt dat voor de methode in kwestie zo concreet als mogelijk duidelijk is wie en wat de methode wil bereiken en hoe ze best wordt uitgevoerd.
79
Om daartoe een aanzet te geven ontwikkelde het departement een invulsjabloon (zie bijlage) dat volgende gegevens over een methodiek verzamelt: - - - - - - -
naam van de methodiek doel en doelgroep van de methodiek aanpak van de methodiek (een beknopt overzicht van de opbouw en werkwijze van de methodiek) materiaal bij de methodiek (aan te kruisen keuzemogelijkheden) werkzaamheid van de methodiek (aan te kruisen keuzemogelijkheden) verspreiding van de methodiek (aan te kruisen keuzemogelijkheden) verdere achtergrondinformatie bij de methodiek (ondermeer over contactpersoon)
We nodigden de agentschappen en afdelingen van het beleidsdomein uit ons sjablonen met voor hen bekende hulp- en dienstverlenende methodieken te bezorgen. We willen deze actie de komende maanden verbreden naar de koepels, steunpunten, ondersteuningsstructuren, federaties en expertisecentra. Ook zij zullen via dit sjabloon methodieken kunnen aanleveren. Al zeker voor het jaar 2010 zal het departement de aangeleverde sjablonen bundelen in een jaaroverzicht. Uiteraard kan en wil dit geen volledig overzicht zijn. De opgenomen methodieken genieten dan ook geen voorkeur op andere methodieken die (nog) niet in het overzicht zijn opgenomen. Een dergelijk jaaroverzicht wil professionals exemplarisch laten kennis maken met interessante methodieken, ook om te prikkelen en uit te dagen om de eigen aanpak voor de collega’s te expliciteren. Zo krijgt de aandacht voor effectiviteit, efficiëntie en kennisdeling stapsgewijs verder vorm. Het eerste jaaroverzicht zal eind dit jaar beschikbaar zijn. Het departement zal dit overzicht bezorgen aan de agentschappen en afdelingen van het beleidsdomein. Maar ook aan de koepels, federaties, steunpunten, expertisecentra en ondersteuningsstructuren. Deze kunnen het jaaroverzicht op hun beurt verspreiden onder de voorzieningen binnen hun sector. 2.4. Een stap verder: de oprichting van een Kennisplatform Waar de vermelde sjablonen een eerste opstap zijn naar het verzamelen van geëxpliciteerde hulpverleningspraktijken, blijft het een opdracht om kennisdeling meer structureel uit te bouwen. Het Wetenschappelijk Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin heeft de nood aan een breed (maar hanteerbaar) kennisdelend forum ook aangevoeld. Daarom zal het Steunpunt tegen het jaareinde van 2010 effectresultaten uit eigen onderzoek of reviews binnen het steunpuntprogramma ter beschikking stellen op haar website. Binnen de doelstellingen van het jaarplan 2012 – onder voorbehoud van de verderzetting van het/een Steunpunt WVG - wenst het Steunpunt bovenstaande actie te verbreden. Het Steunpunt WVG hoopt om vanaf dan zoveel mogelijke kennis over effectonderzoeken en goede praktijken te bundelen en ter beschikking te stellen aan het praktijkveld. Om dit idee vorm te geven, overweegt het Steunpunt de organisatie van een seminarie of consultatieronde. Daarbij zal het met vertegenwoordigers en sleutelfiguren uit het werkveld overleggen over de instrumenten en de wijze waarop het kennis van goede praktijken wil delen. 2.5. Vorming Vele hulp- en dienstverleners in Vlaanderen hebben ondertussen al kennisgemaakt met het evidencebased paradigma. De meesten hebben de term al horen waaien, sommigen hebben er al meer over gelezen. In enkele sectoren is het paradigma al goed doorgedrongen; evidence-based werken is er een belangrijke kwaliteitsstandaard voor het aanbieden van hulp- of dienstverlening. Maar de meeste professionals zijn nog maar weinig vertrouwd met de concrete vertaling van het evidence-based paradigma naar de praktijk. Daardoor zijn de onwetendheid en de vrees soms groot, maar ook de nieuwsgierigheid. Op tweejaarlijkse basis zal het departement WVG een symposium organiseren dat gewijd is aan evidence-based werken, effectieve praktijken en de kennisdeling ervan. Op dit publieksmoment zullen deelnemers via lezingen en workshops kunnen kennismaken met of zich verdiepen in de theorie en praktijk van protocollering, standaardisering, evaluatieonderzoek en instrumenten om goede praktijken te delen. Het eerstvolgende symposium zal in het voorjaar van 2011 plaatsvinden.
80
3. EEN GEDEELDE OPDRACHT EN EEN PERMANENTE UITDAGING
Het uitvoeren van bovenstaande acties staat of valt met de medewerking van alle partners. We vermeldden niet toevallig al verschillende keren de agentschappen en afdelingen van het beleidsdomein WVG, het Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, de koepels, steunpunten, ondersteuningsstructuren, federaties en expertisecentra. We nodigen deze partners uit om waar mogelijk bij de acties aan te sluiten. Dit kan door mee te werken aan de uitvoering van de acties. Maar ook door terug te koppelen over de inhoudelijke of procesmatige aspecten van het actieplan. Dit kan leiden tot een bijsturing van het actieplan in functie van de reële noden, wensen en verwachtingen van diegenen die in de praktijk aan de slag gaan met het evidence-based paradigma, de professionals. De interesse voor het evidence-based paradigma wordt nogal eens gekaderd binnen de huidige kostenbesparingen en het toenemend economisch denken. Evidence-based werken wordt dan geassocieerd met een inperking van de professionele vrijheid en staat synoniem voor het verplicht prioritair hanteren van opgelegde interventies. Soms leeft ook de vrees dat methodieken die hun effectiviteit nog niet hebben kunnen aantonen, per definitie uitgesloten zullen zijn voor gebruik. Het zou onverstandig zijn om het evidence-based paradigma enkel te implementeren om kostenbesparende redenen. Het is geen tijdelijke, economische optie die ons ertoe aanzet evidence-based handelen op de agenda te zetten. De permanente uitdaging die ons daartoe aanzet is om de kwaliteit van de hulpverlening te bevorderen, ook door het delen van kennis over efficiënte en effectieve praktijken van hulp- en dienstverlening. Wat uiteraard niet wegneemt dat, telkens opnieuw, de eindbeslissing over de in te zetten methodiek bij de hulpverlener ligt. Met de driedelige combinatie 1°) wensen en behoeften van de cliënt, 2°) eigen expertise en ervaring en 3°) empirisch bewijs over wat volgens onderzoek de meest effectieve methode blijkt, is de professional de enige die kan beslissen welke aanpak aangewezen is voor de cliënt in kwestie.
81
COLOFON
Samenstelling Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Afdeling Beleidsontwikkeling en Kenniscentrum WVG Sofie De Smet en Véronique Vandezande Verantwoordelijke uitgever Marc Morris Secretaris-generaal Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Ellipsgebouw – Koning Albert II-laan 35, bus 30 1030 Brussel Grafische vormgeving Ingrid Van Rintel, Departement voor het Algemeen Regeringsbeleid, afdeling Communicatie Het jaaroverzicht is ook te vinden op het internet: www.welzijnengezondheid.be www.kenniscentrumwvg.be
82