nieuwerkerk aan den ijssel restveen en groene waterparel
bestemmingsplan
procedure plannummer
datum
12973.00
7 mei 2008
opdrachtleider
:
raad
gedeputeerde staten
27 jan. 2009
drs. A.Th.M. Hoedemaker
LL
OYD’S REGI
E ST
ontwikkeling
R QU A L I T SSURANCE YA
R.007/02
adviesbureau voor ruimtelijk beleid
gecertificeerd door Lloyd’s conform ISO 9001: 2000
ISO 9001
beroep
aangesloten bij:
BNSP
en inrichting
RBOI - Rotterdam bv Delftsestraat 17a Postbus 150 3000 AD Rotterdam Telefoon (010) 413 06 20 E-mail:
[email protected]
Aan de lezer/gebruiker Het gebied Restveen en Groene Waterparel valt binnen het grondgebied van de gemeenten Moordrecht en Nieuwerkerk aan den IJssel. Formeel gezien is er daarom sprake van twee nieuwe bestemmingsplannen, te weten: het bestemmingsplan Restveen en Groene Waterparel van de gemeente Moordrecht; het bestemmingsplan Restveen en Groene Waterparel van de gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel. Ter wille van het inzicht en de samenhang zijn de twee bestemmingsplannen als één geïntegreerd document uitgebracht. De bestemmingsplannen bestaan uit een toelichting, de voorschriften en een overzichtskaart. Per gemeente zijn gedetailleerde plankaarten opgenomen. Toelichting De twee bestemmingsplannen beschikking over een gemeenschappelijke toelichting. Kaart Op de overzichtskaart is het gehele gebied Restveen en Groene Waterparel ingetekend. Voor de gemeente Moordrecht zijn 5 plankaarten opgenomen en voor de gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel zijn 3 plankaarten opgenomen. Voorschriften De twee bestemmingsplannen beschikken over een gemeenschappelijk stelsel van voorschriften. Waar in de marge geen letter M of N is geplaatst, hebben de voorschriften betrekking op zowel het bestemmingsplan Restveen en Groene Waterparel van de gemeente Moordrecht als het bestemmingsplan Restveen en Groene Waterparel van de gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel. Waar in de marge de letter M of N is geplaatst, heeft het betreffende artikel uitsluitend betrekking op het bestemmingsplan van Moordrecht of het bestemmingsplan van Nieuwerkerk aan den IJssel.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
toelichting
Inhoud van de toelichting
1
blz. 3 3 5 5 5 6 6
1. Inleiding 1.1. 1.2. 1.3. 1.4. 1.5. 1.6.
Aanleiding Begrenzing plangebied Vigerende plannen Beoogd bestemmingsplan Planproces Leeswijzer
7 7 7 7 11
2. Samenvatting beleidskader 2.1. 2.2. 2.3. 2.4.
Beleidskader Rijksbeleid Provinciaal en regionaal beleid Gemeentelijk beleid
13 13 14 15 17 17 18 19 20
3. Gebiedsvisie 3.1. 3.2. 3.3. 3.4.
Huidige situatie plangebied Overzicht autonome ontwikkelingen Beoogde ontwikkeling op hoofdlijnen Zonering 3.4.1. Groene Waterparel 3.4.2. Restveen Natuur 3.4.3. Restveen Landbouw 3.4.4. Agrarisch gebied
4. Nadere uitwerking 4.1. 4.2. 4.3.
4.4. 4.5. 4.6. 4.7. 4.8.
4.9.
Inleiding Natuur en landschap Landbouw 4.3.1. Productietakken 4.3.2. Nieuwvestiging of bedrijfsverplaatsing en omschakeling 4.3.3. Bouwvlakken 4.3.4. Bouwmogelijkheden algemeen 4.3.5. Verbetering van de productieomstandigheden 4.3.6. Niet-agrarische nevenfuncties bij agrarische bedrijven 4.3.7. Niet-agrarische vervolgfuncties bij voormalige agrarische bedrijven Cultuurhistorie en archeologie 4.4.1. Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing 4.4.2. Archeologie Aanlegvergunningen 4.5.1. Algemeen 4.5.2. Regeling Recreatie 4.6.1. Verblijfsrecreatie 4.6.2. Dagrecreatie Niet-agrarische bedrijven en horecabedrijven 4.7.1. Oprichten nieuwe bedrijven 4.7.2. Voortzetting huidige bedrijven Wonen 4.8.1. Algemeen 4.8.2. Nevenfuncties in voormalige agrarische bedrijfscomplexen (W(vab)) 4.8.3. Aan-huis-gebonden beroepen 4.8.4. Nieuwbouw van woningen 4.8.4. Woonschepen Overige onderwerpen 4.9.1. Externe veiligheid 4.9.2. Afstanden van woningen tot wegen en spoorwegen
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
23 23 23 24 24 25 25 26 26 27 30 31 31 31 32 32 32 33 33 33 35 35 35 35 35 36 36 36 36 36 36 37
41805.12973.00
Inhoud van de toelichting
4.9.3. 4.9.4. 4.9.5. 4.9.6.
Kabels en leidingen Landgoederen Ruimte-voor-Ruimte Vloerpeilen
5. Milieuonderzoek 5.1. 5.2. 5.3. 5.4. 5.5. 5.6. 5.7. 5.8. 5.9. 5.10. 5.11. 5.12. 5.13.
Inleiding Bodemkwaliteit Waterhuishouding Ecologie Landschap, archeologie en cultuurhistorie Verkeer en vervoer Wegverkeers-, spoorweg- en industrielawaai Luchtkwaliteit Externe veiligheid 5.9.1. Externe veiligheid inrichtingen 5.9.2. Externe veiligheid vervoer van gevaarlijke stoffen Agrarische bedrijvigheid Niet-agrarische bedrijvigheid Leidingen en straalpaden Mer-beoordeling
6. Juridische planbeschrijving 6.1. 6.2. 6.3.
Inleiding Opzet van de regeling Beschrijving bestemmingen 6.3.1. Agrarisch (A) 6.3.2. Natuur (N) 6.3.3. Wonen (W) 6.3.4. Overige functies 6.3.5. Waarden-Archeologische waarden 6.3.6. Infrastructruur-Leiding 6.3.7. Overige bepalingen 6.3.8. Algemene bepalingen
2
37 37 38 38 39 39 39 39 46 50 53 55 57 59 59 60 61 62 63 65 67 67 67 67 67 69 69 69 70 70 71 71
Aankoop Strategisch Plan Onteigening
75 75 75
8. Maatschappelijke uitvoerbaarheid
77
7. Economische uitvoerbaarheid 7.1. 7.2.
Bijlagen: 1. Beleidskader. 2. Toelichting algemene aanpak milieuzonering met behulp van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. 3. Lijst van rijksmonumenten. 4. Inschatting bezoekersaantallen recreatief medegebruik Zuidplaspolder. 5. EHS Aankoop Restveen en Groene Waterparel. 6. Ecologisch onderzoek.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
1. Inleiding
3
1.1. Aanleiding Aanleiding en hoofddoelstelling voor de herinrichting van het gebied Restveen en Groene Waterparel In de Nota Ruimte is de Driehoek RZG Zuidplas aangewezen als de uitbreidingsruimte van de Zuidvleugel van de Randstad. Een van de voorwaarden voor deze ontwikkeling is een optimale afstemming van de verstedelijking op de water-, bodem- en groenopgave in het gebied. Uit een analyse van de Zuidplaspolder blijkt dat het noordelijk deel van de Zuidplaspolder het meest geschikt is voor de ontwikkeling van intensieve stedelijke functies. Het zuidelijk deelgebied Restveen en Groene Waterparel is het meest geschikt voor extensief landgebruik: het Restveen is een risicogebied bij een doorbraak van de waterkering (geringe vluchttijd) en een risicogebied voor wateroverlast bij extreme neerslag; tevens is sprake van (water)bodeminstabiliteit; de Groene Waterparel is een gebied met hoge potenties voor de ontwikkeling van natte natuur (in verband met de aanwezige katteklei1). Voor het gebied Restveen en Groene Waterparel wordt derhalve ingezet op extensief landgebruik. Hierbij wordt een ontwikkeling voorgestaan die leidt tot een duurzame waterhuishouding, in samenhang met de ontwikkeling van natuur en extensieve recreatie en voor zover de grenzen van een duurzame waterhuishouding dat toelaten de ontwikkeling van verbrede landbouw voor de middellange termijn. Voorgeschiedenis in kort bestek De Driehoek RZG Zuidplas is in de Nota Ruimte aangewezen als de uitbreidingsruimte van de Zuidvleugel van de Randstad. De beoogde ontwikkeling is voortvarend opgepakt. Voor de uitwerking van de beoogde transformatieopgave is in 2002 een brede stuurgroep samengesteld, die in de Interregionale Structuurvisie (ISV, 2004) de hoofdkeuzen voor de inrichting van het gebied tot 2030 heeft vastgelegd. Uit deze structuurvisie kwam naar voren dat als gevolg van de situatie met betrekking tot bodem en water het gebied ten noorden van de A20 relatief het meest in aanmerking kwam voor intensievere vormen van verstedelijking. De structuurvisie is vervolgens uitgewerkt in het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas (ISP, 2006) en de Streekplanherziening Zuidplas (2006). In dezelfde periode is voor het gebied Restveen en Groene Waterparel de Ontwikkelingsschets Restveen en Groene Waterparel opgesteld, waarin door de bestuurlijke werkgroep een keuze is gemaakt voor natte natuurontwikkeling op de lage veengronden in de Groene Waterparel en een geclusterde ontwikkeling van het Restveengebied met een duidelijke ruimtelijke hoofdstructuur. Tevens is een convenant tussen verschillende partijen2) ondertekend om de vastgestelde Ontwikkelingsschets uit te voeren. Dit convenant is op 22 juni 2006 tijdens de Langste Dag van Zuidplas door de verschillende partijen ondertekend. De voorgestane ontwikkelingen passen niet in de vigerende bestemmingsplannen Landelijk Gebied Moordrecht, Buitengebied Nieuwerkerk aan den IJssel en Buitengebied Oost Nieuwerkerk aan den IJssel. Het huidige gebruik is met name gericht op de grondgebonden veehouderij en verspreid in het gebied gelegen functies als wonen, niet-agrarische bedrijven, recreatie en horeca. Het bestemmingsplan Restveen en Groene Waterparel vormt het juridisch-planologisch kader om de beoogde ontwikkelingen mogelijk te maken.
1) 2)
Katteklei ontstaat op plaatsen waar zeeklei en restveen met elkaar in aanraking komen. Het kattekleigebied blijkt van bijzondere waarden op het gebied van flora blijkt uit een studie naar de natuurontwikkelingsmogelijkheden in Moordrecht. (ontwikkelingsvisie Landelijk Gebied Moordrecht, v.d. Weijde, 2004). Gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Moordrecht, Staatsbosbeheer, de provincie Zuid-Holland, het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, LTO Noord en Dienst Landelijk Gebied.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Inleiding
5
1.2. Begrenzing plangebied In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven. Het plangebied ligt in de gemeenten Moordrecht en Nieuwerkerk aan den IJssel en wordt globaal begrensd door het bedrijventerrein Kortenoord, de Hollandsche IJssel, de kern Moordrecht, de Vijfde Tocht, verschillende watergangen tussen de A20 en de Zuidelijke Dwarsweg en de Tweede Tocht. Het plangebied is het gebied waarbinnen de hierboven aangegeven ontwikkeling wordt voorzien.
1.3. Vigerende plannen In de vigerende bestemmingsplannen van beide gemeenten is in hoofdzaak de bestaande situatie van gebruik en bebouwing vastgelegd. Voor het plangebied gelden thans de volgende bestemmingsplannen: bestemmingsplannen bestemmingsplan Buitengebied Nieuwerkerk aan den IJssel bestemmingsplan Buitengebied Oost Nieuwerkerk aan den IJssel bestemmingsplan Landelijk Gebied Moordrecht bestemmingsplan Bedrijventerrein 't Ambacht 3e fase en randweg, Moordrecht
vaststelling gemeenteraad 07-07-1987
besluit / goedkeuring Gedeputeerde Staten 16-02-1988
12-04-1988
01-11-1988
17-12-1996
15-07-1997
07-02-2006
23-05-2006
1.4. Beoogd bestemmingsplan De gemeenten Moordrecht en Nieuwerkerk aan den IJssel hebben besloten op basis van het Intergemeentelijke Structuurplan Zuidplas, de Ontwikkelingsschets Restveen en Groene Waterparel en de notitie Alternatieven in landschapsontwikkeling samen een bestemmingsplan op te stellen voor het plangebied Restveen en Groene Waterparel. Beide gemeenten stellen het bestemmingsplan voor het eigen grondgebied vast. Vanwege de samenhang van de twee afzonderlijke bestemmingsplannen is de toelichting voor beide plannen identiek. In de voorschriften wordt specifiek aangegeven welke voorschriften geldig zijn binnen het betreffende bestemmingsplan. Deze bestemmingsplannen bieden het planologisch-juridisch kader voor het realiseren van de beoogde ontwikkelingen. Voor het totale gebied is een mer-beoordeling uitgevoerd. Als in deze toelichting gesproken wordt over het bestemmingsplan Restveen en Groene Waterparel, wordt zowel het bestemmingsplan van de gemeente Moordrecht als van de gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel bedoeld. Bij het opstellen van het bestemmingsplan is gebruikgemaakt van de gebiedsvisie, die in voorafgaande beleidsdocumenten (onder andere Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas) is opgesteld en die in het kader van de mer-beoordeling is getoetst op relevante milieueffecten. Op het detailniveau van het bestemmingsplan worden keuzes nader uitgewerkt, onder meer op basis van de uitgevoerde analyses, die ingaan op de specifieke kwaliteiten en waarden van de voorkomende functies in het plangebied. Dit leidt tot een beleidsvisie die de kwaliteiten van het plangebied beschermt en voldoende rechtszekerheid biedt, maar tegelijkertijd voldoende flexibel is om in te kunnen spelen op nieuwe ontwikkelingen. Het bestemmingsplan biedt aldus een helder juridisch-planologisch toetsingskader voor het beoordelen van initiatieven en plannen. Geen mer-procedure maar mer-beoordelingsprocedure Inmiddels is bekend dat de natuurontwikkeling in het Restveengebied definitief op basis van vrijwilligheid zal plaatsvinden. De hoeveelheid grond die hierbij jaarlijks voor natuurontwikkeling op basis van vrijwilligheid wordt vrijgemaakt is slechts zeer beperkt: volgens een vuistregel zal maar 2,5% jaarlijks worden gerealiseerd. Voor een bestemmingsplanperiode van 10 jaar betekent dit dat in 10 jaar tijd circa 25% van het oorspronkelijke areaal aan natuur zal zijn gerealiseerd. Dit is circa 44 ha. Gestreefd wordt naar 75 ha natuurontwikkeling in het Restveengebied. In een brief van Gedeputeerde Staten over het vigerende streekplanbeleid, zal eveneens worden aangegeven dat de realisatie van in totaal 225 ha natuur binnen de planperiode uit financieel oogpunt de meest haalbare mogelijkheid is.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Inleiding
6
1.5. Planproces Het bestemmingsplan Restveen en Groene Waterparel is voorbereid door een projectgroep bestaande uit medewerkers van de gemeente Moordrecht en van de gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel en het adviesbureau RBOI Rotterdam. Op cruciale momenten in het planproces is over de inhoud van het voorgestane beleid overleg gevoerd met het college van burgemeester en wethouders van beide gemeenten en het projectbureau RZG Zuidplas. Een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan, dat bovendien handhaafbaar is, vereist een zo breed mogelijk draagvlak. Dit draagvlak voor beleid dient tijdens het planproces te worden verworven en hangt in sterke mate af van de communicatie met doelgroepen. Voor de externe communicatie met instanties en organisaties is daarom een ambtelijke en bestuurlijke werkgroep samengesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van de landbouw (LTO Noord), provincie Zuid-Holland, Staatsbosbeheer, Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, Dienst Landelijk Gebied en van de gemeenten Moordrecht en Nieuwerkerk aan den IJssel.
1.6. Leeswijzer De toelichting van het bestemmingsplan Restveen en Groene Waterparel is opgebouwd uit een gebiedsvisie en een vertaling van de visie naar een eerste aanzet van de voorschriften. De kern van de toelichting is de gebiedsvisie. De lezer wordt dan ook aangeraden in ieder geval van dit deel kennis te nemen. Omdat het vigerend beleid een bepalende rol heeft gespeeld in de belangenafweging wordt eerst het geldende beleidskader in hoofdstuk 2 weergegeven. Op basis daarvan wordt in hoofdstuk 3 een korte en bondige beschrijving van de visie op het plangebied en de daar uit voortvloeiende zonering beschreven. Dit hoofdstuk bevat de essentie van het beleid voor het plangebied Restveen en Groene Waterparel. De gebiedsvisie wordt verder uitgewerkt in hoofdstuk 4, de nadere uitwerking. Dit hoofdstuk is lezenswaardig voor diegenen die alvast een doorkijk willen hebben naar de voorschriften van het bestemmingsplan. De informatie die is gebruikt om tot de gebiedsvisie te komen, staat weergegeven in hoofdstuk 5 Milieuonderzoek, in de mer-beoordeling Restveen en Groene Waterparel en in het Milieukundig onderzoek, Restveen en Groene Waterparel te Nieuwerkerk a/d IJssel en Moordrecht, rapportnr. 0702002emh.5 (maart 2008) Milieudienst Midden-Holland. Hoofdstuk 5 is met name interessant voor de lezer die op detailniveau meer over de achtergronden van de voorkomende functies in het gebied wil weten.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
2. Samenvatting beleidskader
7
2.1. Beleidskader Onderstaand wordt een korte samenvatting gegeven van het belangrijkste beleidskader voor de ontwikkeling van het gebied Restveen en Groene Waterparel. Voor een uitgebreidere weergave en voor het beleid ten aanzien van de verschillende milieuthema's wordt verwezen naar bijlage 1.
2.2. Rijksbeleid Op dit moment vormt de Nota Ruimte (januari 2006) het vigerende ruimtelijke ordeningsbeleidskader op rijksniveau. Voor de ontwikkeling van de Zuidplas en het gebied Restveen en Groene Waterparel zijn de volgende elementen uit de Nota Ruimte relevant. De Nota Ruimte geeft op het gebied van ecologie aan dat de EHS (Ecologische Hoofdstructuur) door provincies moet worden begrensd. Voor het beheer van het buitengebied is een economisch vitale grondgebonden landbouw van belang. Van de provincies wordt verwacht dat zij in hun ruimtelijke plannen meer mogelijkheden scheppen voor een bredere bedrijfsvoering voor de agrarische bedrijven. Specifieke voorwaarden die het Rijk stelt aan de integrale ontwikkeling van de Zuidplaspolder zijn: evenwicht tussen woningbouw en bedrijvigheid, optimale afstemming van de verstedelijking op water-, bodem- en groenopgave van het gebied en behoud van voldoende mogelijkheden voor ontwikkeling van het landbouwontwikkelingsgebied voor glastuinbouw.
2.3. Provinciaal en regionaal beleid In het Opgavendocument Structuurvisie (maart 2003) zijn de opgaven voor de Zuidplaspolder aangegeven als voorbereiding op de opgestelde structuurvisie. Hierbij zijn vertrekpunten geformuleerd op het gebied van water, bodem en natuur, infrastructuur en stedelijke en landelijke structuur. Tevens zijn opgaven op programmatisch gebied weergegeven. De Interregionale Structuurvisie (ISV, september 2004) is opgesteld door verschillende partijen1) en omvat een langetermijnvisie tot 2030. Tussen de kernen Zoetermeer, Gouda en Rotterdam is geen behoefte aan een nieuwe regionale kern, maar aan een gevarieerde verstedelijkingsvorm die bijdraagt aan het beter functioneren van het bestaand stedelijk systeem. Hierbij lenen droogmakerijen zich beter voor intensieve verstedelijking dan de veenweidegebieden. Wat betreft zonering, is het noordwestelijk deel van de Zuidplaspolder aangeduid als bundelingsgebied voor glastuinbouw en bedrijventerreinen, terwijl het middengebied is aangeduid als bundelingsgebied voor wonen, werken en voorzieningen. Het gebied tussen Zoetermeer en Rotterdam is aangeduid als optimalisatiegebied voor glastuinbouw. In het Restveengebied zijn geen stedelijke functies voorzien. In het Streekplan Zuid-Holland Oost, tweede partiële herziening Zuidplas (mei 2006) zijn de ontwikkelingen voor de Zuidplaspolder opgenomen2). Voor het kreekruggengebied is de hoge waterkwaliteit leidend voor de te realiseren functies. In het zuidelijk deel vindt natuurontwikkeling plaats, in het noordelijk deel is wonen in lage dichtheden onder voorwaarden mogelijk. Het natuurgebied wordt onderdeel van de EHS en is verbonden met het ten zuiden van de A20 gelegen veengebied (en de aldaar te ontwikkelen natuurgebiedjes), waardoor een natuurgebied van formaat ontstaat (325 ha) dat deel uitmaakt van de EHS. Bij het restveengebied wordt uitgegaan van een gefaseerde peilfixatie Er zijn kansen voor het realiseren van een meer samenhangende ecologische structuur en een aantrekkelijk en gevarieerd recreatiegebied. 1) 2)
Waaronder gemeenten in de regio, de provincie Zuid-Holland, het Hoogheemraadschap, de Ministeries van V&W, VROM, LNV en EZ, ISMH, de stadregio Rotterdam en het Stadsgewest Den Haag, de Kamer van Koophandel (Rotterdam en Den Haag) en ConSept. In het "moederstreekplan" Zuid-Holland Oost van november 2003 is voor de Zuidplas een studieopdracht opgenomen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Samenvatting beleidskader
8
Naar aanleiding van een motie uit de gemeente Moordrecht wordt het gebied ontwikkeld met ruimte voor grondgebonden veeteeltbedrijven op de hoger gelegen delen (circa 200 ha). De veengrond maakt alleen een extensieve vorm van landbouw mogelijk. Door het restveengebied zijn in noord-zuidrichting twee groene verbindingen aangegeven, langs de Vierde en de Vijfde Tocht. Op infrastructuurgebied worden verschillende ontwikkelingen voorzien voor onder andere de A12, de A20, de N219 en de spoorlijnen Den-Haag - Rotterdam en Gouda - Rotterdam. In een motie van de VVD-fractie is aangegeven dat GS in overleg met betreffende belanghebbenden de mogelijkheden om tot een concurrerende bedrijfstak te komen moet verruimen (bijvoorbeeld door middel van agrarische natuurontwikkeling en dergelijke als nevenfunctie van het agrarische bedrijf). Het Intergemeentelijke Structuurplan Zuidplas (ISP, 2006) betreft een uitwerking van het ISV en is in samenwerking met verschillende partijen1) tot stand gekomen, gelijktijdig met de partiële herziening van het streekplan. De zonering van de Zuidplas ziet er in het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas als volgt uit: In het noordelijk kleideelgebied kunnen, gelet op de bodemgesteldheid en watersituatie, diverse stedelijke functies zonder veel belemmeringen worden ontwikkeld. In het middengebied tussen de A12 en de A20 wordt het noordelijk deel gebruikt voor woningbouw, glastuinbouw en bedrijven. De Gouweknoop is geschikt voor vestiging van woningen, bedrijvigheid en voorzieningen. Het kreekruggengebied binnen de Waterparel moet zich gaan ontwikkelen tot een waterrijk en dunbevolkt woonlandschap (als overgang naar het te verstedelijken deel van het middengebied). In het zuidelijk deel van de Waterparel (de Groene Waterparel) wordt een natuurkerngebied met een oppervlakte van 150 ha gerealiseerd. Het gebied wordt verbonden met de te ontwikkelen natuur, 175 ha, in het Restveengebied ten zuiden van de A20. Hiermee ontstaat een natuurgebied van formaat, totaal oppervlakte van 325 ha, dat onderdeel uitmaakt van de EHS zoals omschreven in het natuurgebiedsplan van de provincie. In het Restveengebied is extensief ruimtegebruik voorzien (groene inrichting) met ruimte voor kleinschalige landschapsontwikkeling, moerasoevers, gebieden met particulier en agrarisch natuurbeheer en recreatief medegebruik. Concreet wordt voor het Restveengebied als uitgangspunt een gefaseerde peilvakvergroting en fixatie van het waterpeil aangegeven. Er kan een samenhangende ecologische structuur en een gevarieerd recreatiegebied tot stand komen. Er worden nieuwe recreatieve fiets- en wandelpaden en ondiepe watergangen aangelegd ten behoeve van extensief recreatief gebruik. Er worden mogelijkheden verkend voor de handhaving van een beperkt aantal agrarische bedrijven. Tot 2030 is er een oplossing voor de problemen van een economische bedrijfsvoering door grondgebonden veeteeltbedrijven door het reserveren van 200 ha voor agrarische bedrijven. In het Natuurgebiedsplan Veenweiden-Midden Zuidplas (september 2005) worden de begrenzingen aangegeven van de natuurgebieden, de gewenste natuurdoelen en bijbehorende subsidiemogelijkheden. De begrenzing en keuzen van natuurdoeltypen hebben plaatsgevonden op basis van een beoordeling van de actuele, potentiële en bestaande natuur- en landschapswaarden. Daarbij is binnen de gestelde beleidskaders zo mogelijk rekening gehouden met de agrarische en hydrologische situaties en is gekeken naar de mogelijkheden van duurzaam waterbeheer. Bij de uitwerking is de ecologische samenhang met de bestaande en nog te ontwikkelen natuurkernen als belangrijk uitgangspunt gehanteerd. In het Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006-2010 (BGWM, september 2006) is aangegeven hoe de provincie de komende jaren haar beleid op de terreinen groen, water en milieu vormgeeft. Het beleidsplan bestaat uit vier delen: een Visiedeel, een Groendeel, een Waterdeel en een Milieudeel. Het Visiedeel bevat de strategische integrale beleidsvisie voor groen, water en milieu. De drie beleidsdelen bevatten de tactische beleidsdoelen en geven concreet aan wat de provincie gaat doen en wat de provincie van andere partijen verwacht.
1)
De provincie Zuid-Holland, de gemeente Rotterdam en het Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard vastgesteld door de gemeenten Zevenhuizen-Moerkapelle, Nieuwerkerk aan den IJssel, Moordrecht, Gouda en Waddinxveen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Samenvatting beleidskader
9
In de Ontwikkelingsschets Restveen en Waterparel (november 2005) zijn voor de Groene Waterparel de hoofdfuncties water(parel), natuur en dun wonen in een robuuste groenblauwe structuur opgenomen. Hierbij zijn twee modellen uitgewerkt te weten: gradiënt: robuuste natuurkern op de gradiënt van hogere kreekrug naar lagere veen, omgeven door woonfuncties ten noorden en ten westen; omsloten kreekrug: natte natuurontwikkeling op de lage veengronden en dun wonen in een bosrijke en slootjesrijke omgeving op de zandige en kleiige kreekrug. Voor het Restveengebied wordt als hoofdfuncties gedacht aan natuur, extensieve recreatie, verbrede natuurgericht landbouw. Ook hierbij zijn twee modellen uitgewerkt, te weten: geclusterd: grotere eenheden open en besloten, robuuste natuurkernen, ontsnipperde peilvakken, een duidelijke ruimtelijke hoofdstructuur met eigen identiteit, ruimte voor (bedrijfsmatige) landbouw; verspreid: half open/half gesloten landschap, gebaseerd op huidige versnipperde peilvakken, afwisseling van open en dicht en hoge en lage begroeiing. De betreffende modellen zijn beoordeeld op verschillende aspecten, waaronder waterkwantiteit en -kwaliteit, ecologische (structuurniveau) en natuurpotentie (patroonniveau), recreatief gebruik, landschap en cultuurhistorie, gebruiksdruk/robuustheid, duurzaamheid landbouw, relatie waterbeheer-functiegeschiktheid en kosten. De bestuurlijke werkgroep heeft zich uitgesproken voor de combinatie van het model Omsloten kreekrug voor de Groene Waterparel en het Geclusterd voor het Restveengebied. Doorslaggevend in deze keuze zijn: het behouden en versterken van het bestaande landschapsbeeld in de Waterparel door het creëren van een landschapsvenster tussen de Tweede Tochtweg en de Middelweg; het optimaal ontwikkelen van de ecologische verbinding tussen de Waterparel en het Restveengebied, gelegen aan weerszijden van de A20, waarbij ook de spoorlijn RotterdamGouda moet worden gepasseerd; de kosteneffectiviteit van de gekozen inrichtingsvarianten (met name voor de Waterparel). Met betrekking tot verbindingszones gaat de voorkeur uit naar een verspreid netwerk boven één centrale ecologische verbinding. Door ondertekening van het Convenant Restveen en Groene Waterparel (juni 2006), spannen de verschillende partijen1) zich in om de vastgestelde ontwikkelingsschets Restveen en Groene Waterparel uit te voeren. Partijen hebben hierbij een gezamenlijk belang bij een duurzame groenontwikkeling en waterhuishouding van het gebied. In het Bestemmingsplanadvies Zuidplaspolder (augustus 2007) doet het hoogheemraadschap aanbevelingen om te komen tot een veerkrachtiger watersysteem ingeval van ruimtelijke ontwikkelingen. Het naleven van het advies leidt ertoe dat het hoogheemraadschap optimaal kan zorgen voor droge voeten en schoon water. Het bestemmingsplanadvies vormt een onderdeel van het watertoetsproces en is richtinggevend voor de ruimtelijke ordening en bepalend voor bouwhoogtes in het bestemmingsplan. Regels-voor-Ruimte, 8 maart 2005, provincie Zuid Holland Op 8 maart 2005 hebben Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland de nota Regels-voor-Ruimte vastgesteld. Deze nota vormt samen met het streekplan het belangrijkste toetsingskader voor ruimtelijke plannen. De nota Regels-voor-Ruimte vervangt de Nota Planbeoordeling 2002. In het kader van "Decentraal wat decentraal kan en centraal wat centraal moet", is een aantal regels geschrapt zodat gemeenten meer ruimte krijgen voor een eigen invulling van het ruimtelijk beleid. Economie, mobiliteit en samenleving Belangrijke speerpunten van het provinciale beleid in de sfeer van de ruimtelijke ordening zijn dan ook het knopen- en locatiebeleid, infrastructuur en het beheer van de ruimte voor wonen en werken. De provincie richt zich daarbij met name op een efficiënt gebruik van de ruimte voor deze functies, die in de streekplannen zijn aangegeven als stads- en dorpsgebied en de bedrijventerreinen.
1)
Gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Moordrecht, Staatsbosbeheer, de provincie Zuid-Holland, het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, LTO Noord en Consept.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Samenvatting beleidskader
10
Figuur 2.1 Ontwikkelingsschets Restveen en Groene Waterparel, "RZG-Zuidplas Ontwikkelingsschets Restveen en Waterparel", Staatsbosbeheer november 2005. In opdracht van de bestuurlijke werkgroep Restveen & Waterparel. Landelijk gebied Het landelijk gebied wordt gekenmerkt door een toenemende multifunctionaliteit. Waar voorheen de agrarische sector de drager was van het landelijk gebied, zijn het in toenemende mate ook niet-agrarische functies, waaronder recreatie, natuur en niet-agrarische bedrijvigheid, die het beeld van het landelijk gebied bepalen. Dit kan in de praktijk leiden tot verrommeling van het landschap. Milieu Het provinciaal milieubeleid is erop gericht om te komen tot een integrale verbetering van de leefomgevingskwaliteit, door een vroegtijdige integratie van milieukwaliteit in ruimtelijke planvormingsprocessen. Water De klimaatverandering, de bodemdaling en de zeespiegelstijging zijn aanleiding voor het optimaliseren van het waterbelang in de ruimtelijke ordening. Om te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij ruimtelijke planvorming, is een watertoets wettelijk verplicht gesteld. Cultureel erfgoed Het cultureel erfgoed van de provincie vormt een belangrijke drager van de kwaliteit van de leefomgeving. Instandhouding hiervan draagt bij aan versterking van deze kwaliteit. Voorop staat daarbij de inpassing en het gebruiken van cultureel erfgoed als uitgangspunt bij planvorming en ontwerp voor ruimtelijke plannen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Samenvatting beleidskader
11
2.4. Gemeentelijk beleid De gemeente Moordrecht en de gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel hebben zich geconformeerd met de beoogde ontwikkelingen in het gebied Restveen en Groene Waterparel. Met de ondertekening van het convenant (22 juni 2006), dat erop gericht is om de vastgestelde Ontwikkelingsschets Restveen en Waterparel uit te voeren, zijn beide gemeenten volwaardige partners in het proces van het tot stand komen van de beoogde ontwikkeling. Beide gemeenten hebben ervoor gekozen om voor het totale plangebied één gezamenlijk beleid te voeren. Op het gezamenlijk beleid zijn enkele nuances aangebracht voor de afzonderlijke gemeenten. Dit resulteert in twee bestemmingsplannen, voor iedere gemeente afzonderlijk, die volledig op elkaar zijn afgestemd.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Samenvatting beleidskader
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
12
41805.12973.00
3. Gebiedsvisie
13
3.1. Huidige situatie plangebied Kenmerken plangebied Het gebied Restveen en Groene Waterparel is op dit moment een gebied dat vooral agrarisch in gebruik is (grondgeboden veehouderijen). Ruimtelijke hoofdkenmerken van het plangebied zijn in het kort: het gebied omvat grofweg het zuidelijke deel van de Zuidplaspolder tussen de kernen Moordrecht en Nieuwerkerk aan den IJssel; het plangebied wordt in noordoost/zuidwestrichting doorsneden door de A20 en de spoorlijn Rotterdam-Gouda; het plangebied wordt ontsloten via de Middelweg en de Tweede Tochtweg; het gebied is als onderdeel van de Zuidplaspolder ontstaan door vervening en drooglegging; na de drooglegging is de structuur van rechte wegen en tochten aangelegd (blokken van circa 800 bij 800 m); dit heeft geresulteerd in een rechthoekig verkavelde polder met lange smalle kavels en met een waterrijk karakter; het plangebied bestaat overwegend uit grasland; de hoofdfunctie is agrarisch van aard (grondgebonden veehouderij); verspreid over het plangebied komen enkele niet-agrarische functies voor (wonen, nietagrarische bedrijvigheid, recreatie, voorzieningen); het plangebied is in de huidige situatie niet goed toegankelijk en geschikt voor recreatief verkeer; veilige, gemakkelijk bereikbare recreatieve poorten, entrees voor een recreatief gebied vanuit het stedelijk gebied ontbreken; de gebruiksmogelijkheden voor extensieve vormen van recreatie zoals, wandelen, fietsen en kanoën, zijn mede daardoor eveneens beperkt; de Zuidplaspolder is een kwelgebied, waarbij in het restveengebied plaatselijk zoute kwel voorkomt; de kweldruk is hoog; de waterhuishouding in het plangebied is afgestemd op het agrarisch gebruik; de Zuidplaspolder (en dus ook het plangebied) is verdeeld in een groot aantal peilvakken met ieder een eigen zomer- en winterpeil; het winterpeil is op veel plaatsen wel 20 cm lager dan het zomerpeil, om tegemoet te komen aan de eisen van de agrarische functie; door de op de landbouw afgestemde peilen daalt het maaiveld in het veenweidegebied; de onderverdeling in de peilgebieden heeft gezorgd voor een zeer wisselende oppervlaktewaterkwaliteit, waarbij de waterkwaliteit in de tochten het slechtst is. Ruimtelijke situatie Het plangebied maakt onderdeel uit van de droogmakerij Zuidplaspolder. Het gebied wordt doorsneden door de A20 en de spoorlijn Rotterdam-Gouda en door een veelheid aan watergangen in noordoost/zuidwestrichting. In noordwest/zuidoostrichting lopen verschillende watertochten, waarlangs eveneens de lokale ontsluitingswegen zijn gesitueerd (onder andere de Tweede Tochtweg en de Middelweg). Langs deze tochten en wegen zijn bebouwingslinten ontstaan, waarbij sprake is van functiemenging (met name wonen, agrarische en niet-agrarische bedrijvigheid). Kenmerkend voor de Groene Waterparel is het afwisselend gebruik van grasland, sierteelt en bouwland. In het Restveengebied zijn de gronden voornamelijk in gebruik als grasland ten behoeve van de veeteelt. Op de smalle strook bovenland langs de noordzijde van de Hollandsche IJssel vinden in toenemende mate randstedelijke ontwikkelingen plaats (niet-agrarische bedrijvigheid in combinatie met wonen). Natuur Het plangebied ligt enigszins geïsoleerd van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur en is niet direct verbonden met de bovenregionale structuur. Het hele plangebied is in agrarisch gebruik met rundveehouderij als overheersende productietak. Er komen geen natuurgebieden voor. De aard en intensiteit van het grondgebruik laat weinig ruimte voor behoud of ontwikkeling van natuurwaarden. In het gebied zijn plaatselijk de graslanden en oevers van waarde, maar in zijn algemeenheid niet bijzonder. Het gebied is echter wel van belang als weidevogelgebied (kievit, grutto, tureluur
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Gebiedsvisie
14
en veldleeuwerik) en fungeert bovendien als rust en foerageergebied voor wintergasten, meeuwen en stootvogels. Agrarische activiteiten Het plangebied is in hoofdzaak agrarisch in gebruik. Uit het onderzoek van LTO Noord ten aanzien van de agrarische activiteiten blijkt het volgende. In het gebied Restveen en Groene Waterparel (inclusief het gebied Bovenlanden, gelegen tussen de Ringvaart en de Hollandsche IJssel) zijn 34 agrarische bedrijven aanwezig, waarvan 4 bedrijven inmiddels hun bedrijfsvoering hebben gestopt of op korte termijn de bedrijfsvoering zullen staken. Het merendeel van de bedrijven richt zich op grondgebonden veehouderij. In het plangebied bevinden zich verder één glastuinbouwbedrijf, enkele sierteeltbedrijven en verschillende productiegerichte paardenhouderijen. Uit het onderzoek van LTO Noord blijkt dat 50% van de geënquêteerde agrariërs de agrarische activiteit als hoofdactiviteit ziet. De overige gronden worden door nevenberoepers en voor hobbymatige doeleinden gebruikt. De meeste agrarische bedrijven liggen in het Restveengebied. Voor de paardenhouderij dient onderscheid gemaakt te worden in productiegerichte en gebruiksgerichte paardenhouderij. Productiegerichte paardenhouderij (diergerichte paardenhouderij) Een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden. Gebruiksgerichte paardenhouderij (mensgerichte paardenhouderij) Een paardenhouderij waar het rijden met paarden primair gericht is op de ruiter/amazone (inclusief het in pension houden van paarden van derden). In het algemeen kan gesteld worden dat het landbouwkundig perspectief voor de individuele agrariërs onzeker is. Het gebied kent een zwakke landbouwkundige structuur (geringe draagkracht van de grond, beperkte drooglegging, smalle percelen) en is momenteel geen economisch renderend melkveehouderijgebied. Recreatie In beperkte vorm komen in het plangebied recreatieve activiteiten voor, zoals een manege en enkele volkstuincomplexen. Wonen Het plangebied heeft van oorsprong een agrarisch karakter. De laatste jaren komt daar steeds meer verandering in. Burgers willen graag landelijk wonen en op een stuk land hobbymatig dieren houden, vaak enkele paarden. Langs de typerende bebouwingslinten, zoals de Tweede Tochtweg, de Vierde Tochtweg en de Middelweg, zijn buiten de agrarische en niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, dan ook diverse burgerwoningen gelegen. Overige activiteiten (bedrijven en horeca) In het plangebied zijn verschillende niet-agrarische activiteiten aanwezig. Dit betreft deels activiteiten die aan het agrarische gebied gelieerd zijn zoals een loon-/mechanisatiebedrijf en enkele hoveniersbedrijven. Verder zijn in het gebied transportbedrijven aanwezig, evenals enkele groothandelsbedrijven, één horecagelegenheid, één parenclub en één caravanstalling.
3.2. Overzicht autonome ontwikkelingen De komende jaren zullen in de Zuidplaspolder buiten het gebied van de Groene Waterparel en het Restveengebied, grootschalige en planmatige veranderingen plaatsvinden. Maar binnen de Groene Waterparel en het Restveengebied zullen ook ontwikkelingen plaatsvinden die niet direct samenhangen met de planmatige herinrichting van dit gebied. Deze autonome ontwikkelingen betreffen:
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Gebiedsvisie
15
Natuur in relatie met het agrarisch gebruik Binnen het plangebied Restveen en Groene Waterparel zal voortzetting van het agrarisch grondgebruik leiden tot een gestage verdere afname van natuurwaarden. Agrarisch natuurbeheer is bewezen ineffectief. Intensivering van de agrarische bedrijfsvoering of omschakeling naar andere teelten of productietakken (sierteelt, pot- en containerteelt, maïs, of glastuinbouw) zal de afname van natuurwaarden verder versnellen. Verbreding Vierde Tocht In het kader van de Wateropgave 2015 zal het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard de Vierde Tocht verbreden om extra bergingscapaciteit te realiseren1), gecombineerd met het verbreden van de zuidelijk spoorsloot langs de spoorlijn Rotterdam-Gouda. Verwijderen gelijkvloerse spoorwegovergangen in plangebied Prorail heeft het voornemen om de gelijkvloerse spoorwegovergangen in het gebied Restveen en Groene Waterparel op te heffen, om op deze wijze de verkeersveiligheid in het gebied te bevorderen. Het betreffen de overgangen aan de Middelweg en de Spoorweglaan en twee particuliere overgangen. De spoorwegovergang over de Tweede Tochtweg blijft bestaan. Ter plaatse van de Middelweg wordt een ongelijkvloerse spoorwegovergang gecreëerd voor fietsverkeer en voor autoverkeer met een maximumhoogte van 5 m. Verkeer De fietspadenstructuur wordt uitgebreid door de aanleg van het ontbrekende fietspadentracé F340 en F263. Het betreft het onderbrekende gedeelte tussen de Oude Spoorbaan en de kern Nieuwerkerk aan den IJssel via de Tweede Tochtweg. De F263 verbindt Gouda via Moordrecht met Nieuwerkerk aan den IJssel. Het tracé van fietspad F340 loopt op de grens tussen de Groene en Rode Waterparel parallel aan de noordwestzijde van de A20 over bestaande infrastructuur.
3.3. Beoogde ontwikkeling op hoofdlijnen Het gebied Restveen en Groene Waterparel wordt momenteel met name voor agrarische activiteiten benut. Vanwege de beperkte drooglegging, de voortgaande bodemdaling, de lage ligging en versnippering in het waterbeheer, is het gebied op termijn echter niet meer duurzaam geschikt of geschikt te maken voor een economisch draagkrachtige landbouw. Het functionele gebruik van het gebied in de huidige situatie gaat op termijn ten koste van de stabiliteit van de bodem en van de instandhouding van het watersysteem. Mede om deze reden is een groot deel van de groene opgave voor de gehele Zuidplaspolder (ontwikkelingen op het gebied van onder andere wonen, werken en daarbij behorende infrastructuur) geprojecteerd in het gebied Restveen en Groene Waterparel. Dit gebied is vrijwel uitsluitend geschikt voor extensief landgebruik. De convenantpartners voor het gebied Restveen en Groene Waterparel, waaronder de gemeenten Moordrecht en Nieuwerkerk aan den IJssel2), willen het gebied ontwikkelen als onderdeel van de groenstructuur van de Zuidvleugel van de Randstad (ontwikkeling natuur) met een duurzame waterhuishouding. Het gebied dient hierbij tevens te voorzien in de lokale en regionale behoefte aan extensieve dagrecreatie en waar mogelijk ruimte te bieden aan agrarische activiteiten, voor zover dit een duurzame waterhuishouding van het gebied niet in de weg staat. Doelstelling en programmapunten Voor het gebied Restveen en Groene Waterparel geldt dan ook de volgende doelstelling: ontwikkeling en kwaliteitsverbetering van natuur met een duurzaam waterhuishoudkundig systeem, met ruimte voor extensieve recreatie en waar mogelijk ook agrarische activiteiten.
1) 2)
Gecombineerd met de verbreding van enkele andere watergangen in de Zuidplaspolder buiten het plangebied wordt hiermee voldaan aan de landelijke normen om wateroverlast te voorkomen. Andere partners zijn Staatsbosbeheer, de provincie Zuid-Holland, het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, LTO Noord Dienst Landelijk Gebied.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Gebiedsvisie
17
Hierbij gelden de volgende concrete doelstellingen en programmapunten: realisatie van een duurzame waterhuishouding door fixatie van het waterpeil (niet verder verlagen van het waterpeil) en ontsnippering (beperking aantal peilgebieden); de aanleg van een natuurgebied in de Groene Waterparel (150 ha) als concrete begrenzing van de natuurkern uit het provinciaal Natuurgebiedsplan (ten behoeve van de ontwikkeling van aquatisch ecologische potenties en waarden); de ontwikkeling van een natuurgebied van 75 ha in het Restveengebied op de locaties waar het stoppen van de maaivelddaling het meest urgent is; voor de komende 25 jaar streven naar de handhaving van 200 ha landbouw in het Restveengebied; de aanleg van doorgaande fietsverbindingen, verkeersluwe kruisingen, veilige spoorwegonderdoorgangen; het creëren van ruime mogelijkheden voor extensieve recreatieve (neven)functies in het Restveengebied. Grondwerving ten behoeve van natuurontwikkeling De gronden in de Groene Waterparel worden verworven door middel van schadeloosstelling en onteigening. Voor de bouwpercelen zijn geen gelden gereserveerd. Voor de werving van deze gronden wordt uitgegaan van minnelijke verwerving. In het Aankoop Strategisch Plan (ASP) staat beschreven hoe dit is geregeld. In het gebied Restveen Natuur wordt op termijn een natuurgebied van 75 ha gerealiseerd. (te beheren door een natuurbeherende instantie). Hierbij is alleen sprake van minnelijke verwerving. Mocht na verloop van tijd (>5 jaar) te weinig gronden zijn verkregen, dan kan een bestuurlijke heroverweging plaatsvinden.
3.4. Zonering Aan de hand van de voor het landelijk gebied meest bepalende functies en de in paragraaf 3.3 beschreven beoogde ontwikkeling op hoofdlijnen, is een ruimtelijke zonering voor het gebied Restveen en Groene Waterparel uitgewerkt. Omdat de belangenafweging tussen de belangrijkste functies in het plangebied reeds in de Interregionale Structuurvisie, het Streekplan en het mer Restveen en Groene Waterparel (het voorkeursalternatief) heeft plaatsgevonden, is de zonering met name hierop gebaseerd. De verschillende zones zijn: Groene Waterparel; Restveen Natuur; Restveen Landbouw; Agrarisch gebied. Per zone wordt een visie gegeven op de ontwikkelingsmogelijkheden van de verschillende functies in het plangebied. De zonering is weergegeven op de bijgevoegde themakaart (figuur 3.1).
3.4.1.
Groene Waterparel
In de Groene Waterparel wordt ontwikkeling van natte natuur nagestreefd, gecombineerd met extensieve recreatie. Ten behoeve van de natuurontwikkeling en om de bodemdaling zoveel mogelijk te beperken, wordt het waterpeil opgezet/verhoogd. Doelstelling is om een natuurgebied te realiseren van 150 ha, dat onderdeel uit gaat maken van de EHS. Met het oog op het toekomstperspectief geldt in de zone Groene Waterparel de volgende koers: realisatie van robuuste natuur; realisatie van de ecologische verbindingszone; realisatie van de volgende overwegend natte natuurdoeltypen zoals petgat, zwakgebufferde sloot, moeras, natte strooiselruigte, matig voedselrijk grasland en op de hogere delen bloemrijk grasland, aangevuld met wilgenstruweel en gebufferde poelen; verhogen winterpeil; realisatie van natuurlijk peilbeheer. Ecologie Na verwerving van het gebied wordt de ontwikkeling van een robuuste natuur in gang gezet, vanuit de reeds aanwezige bijzondere natuur in watergangen en langs oevers. Deze aanwezige
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Gebiedsvisie
18
natuur is onder andere tot stand gekomen door de wisselwerking met katteklei. De waterhuishouding zal worden geoptimaliseerd om bij te dragen aan de milieuvoorwaarden die nodig zijn om genoemde natuurwaarden verder te ontwikkelen. Afhankelijk van hoogteligging en de intensiteit van begrazing door grote grazers, zal in de loop van de tijd een gradiëntrijk gebied ontstaan, waarin bos, struweel en rietruigte, ruige graslanden, moeras en open water voorkomen. De definitieve inrichting van het gebied wordt vastgelegd in het op te stellen inrichtingsplan van de Dienst Landelijk Gebied (DLG) en het daarbij behorende peilbesluit van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK). Landschap Voor de Groene Waterparel wordt verdergaande natuurontwikkeling nagestreefd. Het waterpeil wordt hiertoe opgezet/verhoogd en stuurt de verdere natuurontwikkeling van het gebied. Het natuurlijke proces gaat over de bestaande structuur van het huidige landschap heen. De huidige structuur is ondergeschikt aan het natuurlijke proces en zal steeds verder vervagen tot een ruiger beeld. De laagste plekken komen bijna onder water te staan en op de hoogste plekken komt grasland met uiteindelijk wat houtopstand, maar het gebied zal overwegend open blijven. Op de overgangen tussen nat en droog komt riet, moeras en nat grasland. Het slotenpatroon wordt verdicht, om optimaal gebruik te maken van het water in de Groene Waterparel. Landbouw De landbouwfunctie gaat ten behoeve van de beoogde natuurontwikkeling in de Groene Waterparel geheel verdwijnen. De aanwezige bebouwing (onder andere agrarische bedrijfscomplexen) wordt echter geconsolideerd. Om de bouwvlakken op termijn te kunnen saneren, worden in het bestemmingsplan stimuleringsregelingen door middel van wijzigingsbevoegdheden opgenomen zoals de Ruimte-voor-Ruimteregeling. Op de aanwezige bestemmingsvlakken en/of bouwvlakken in de Groene Waterparel worden dan ook geen (recreatieve) neven- en vervolgfuncties toegestaan. Het beleid is gericht op de ontwikkeling van natuur en extensieve recreatie zonder andere functies. Recreatie De natuurfunctie in de Groene Waterparel wordt gecombineerd met extensieve recreatie zoals fietsen, wandelen en kanoën. Omdat het gebied aantrekkelijk wordt voor recreanten, wordt verwacht dat hier meer gebruik van wordt gemaakt. Voor het fietsen en kanoën wordt gebruikgemaakt van en aangesloten op de bestaande structuur in de polder in combinatie met de aanleg van nieuwe routes. Wonen De huidige in de Groene Waterparel aanwezige woningen blijven behouden. Overige activiteiten (bedrijven en horeca) De aanwezige bedrijfsmatige activiteiten in de Groene Waterparel worden gehandhaafd, maar worden beperkt in hun toekomstige ontwikkeling. De bedrijven krijgen een specifieke bedrijfsbestemming zodat omschakelen naar andere bedrijfsmatige activiteiten niet mogelijk is. Om de bouwvlakken en het gebruik op termijn te kunnen saneren, worden er stimuleringsregelingen opgenomen, zoals de Ruimte-voor-Ruimteregeling.
3.4.2.
Restveen Natuur
In het gebied Restveen Natuur wordt de ontwikkeling gericht op weidebeheer in combinatie met de ontwikkeling van natuurwaarden. In het gebied dient een natuurgebied van 75 ha gerealiseerd te worden (te beheren door een natuurbeherende instantie). Er zal in het gebied Restveen Natuur een mozaïek aan natuurgebieden ontstaan, afgewisseld met gronden die agrarisch in gebruik zijn. In het gebied worden de aanwezige onderbemalingen zo snel mogelijk beëindigd. Met het oog op het toekomstperspectief geldt in de zone Restveen Natuur de volgende koers: aankopen van 75 ha ten behoeve van natuurontwikkeling; op de verworven gronden de volgende beoogde natuurdoeltypen realiseren: gebufferde sloot, petgat, moeras, wilgenstruweel, nat matig voedselrijk grasland, bloemrijk grasland van het zand en veengebied, bloemrijk grasland van het rivieren- en zeekleigebied, en nat, matig voedselrijk weidevogelgrasland; fixatie van het waterpeil;
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Gebiedsvisie
-
19
behoud van een visueel open landschapsbeeld; realisatie van de ecologische verbindingszone; het mogelijk maken van agrarische nevenfuncties; het mogelijk maken van nieuwe functies in vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing (plattelandsvernieuwing); het mogelijk maken van kleinschalige dag- en verblijfsrecreatie (in het kader van verbrede landbouw en in vrijkomende agrarische bebouwing).
Ecologie In dit gebied binnen het Restveen, waar natuurontwikkeling wordt nagestreefd, wordt het waterpeil vanwege de verwachte mozaïek aan natuur en landbouw niet aangepast. Er wordt ingezet op en gestreefd naar agrarisch natuurbeheer. Door de afwateringsfunctie voor gemaal Kroes en de geringe peilopzetting moeten voor natuurontwikkeling maatregelen getroffen worden. Afhankelijk van de verworven gronden, wordt natuurontwikkeling in gang gezet, volgens het op te stellen inrichtingsplan van de DLG. Indien sprake is van een aaneengesloten natuurgebied op termijn kan het waterpeil hierop worden aangepast. Voor het aanpassen van het waterpeil is een peilbesluit noodzakelijk van het HHSK. Patroongericht beheer en ontsluiting van de diverse delen maakt dat het beheer intensief zal zijn. Landschap Het huidige kavelpatroon en het open karakter worden gehandhaafd. Daar waar de gronden zijn verworven voor natuurontwikkeling kan het landschap veranderen. Landbouw Voorzetting van de agrarische functie zal op termijn geen optie meer zijn voor de zone Restveen Natuur. Dit geldt in eerste instantie voor de lage delen van het deelgebied. Het landschap wordt natter met als gevolg dat de gronden moeilijker bruikbaar blijven voor de landbouw. Vormen van agrarisch natuurbeheer passen binnen het gewenste beeld van de zone Restveen Natuur. Agrarisch natuurbeheer wordt dan ook gezien als een passende neven- of vervolgfunctie. De bouwvlakken worden in de zone Restveen Natuur positief bestemd. Recreatie De ontwikkeling van extensieve recreatie wordt mogelijk gemaakt als nevenfunctie ter plaatse van de agrarische bedrijven. Ook in de zone Restveen Natuur vindt extensieve recreatie plaats zoals fietsen, wandelen en kanoën. De fietspadenstructuur zal worden uitgebreid door de aanleg van een ontbrekend fietspadentracé (fietspad F263). Wonen De huidige aanwezige woningen blijven gehandhaafd. Burgers krijgen de ruimte om binnen de bestemming hobbymatige agrarische activiteiten uit te oefenen, zoals het houden van paarden. Binnen de bestemmingsvlakken voor het wonen of direct in aansluiting daarop mogen paardenbakken worden aangelegd (zonder lichtmasten en tredmolens). Overige activiteiten (bedrijven en horeca) De in de zone Restveen Natuur aanwezige bedrijfsmatige activiteiten worden gehandhaafd, maar worden beperkt in hun toekomstige ontwikkeling. De bedrijven krijgen een specifieke bedrijfsbestemming zodat omschakelen naar andere bedrijfsmatige activiteiten niet mogelijk is. Om de bouwvlakken en het gebruik op termijn te kunnen saneren, worden er stimuleringsregelingen opgenomen, zoals een Ruimte-voor-Ruimteregeling.
3.4.3.
Restveen Landbouw
In het gebied Restveen Landbouw zal gelet op de bodemdaling de landbouwfunctie tot maximaal 25 jaar mogelijk zijn. Op de langere termijn zal ook in dit deel van het Restveengebied ingezet worden op natuurontwikkeling. Met het oog op het toekomstperspectief geldt in de zone Restveen Landbouw de volgende koers:
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Gebiedsvisie
-
20
behoud en mogelijke ontwikkeling van de duurzame, grondgebonden landbouw; het mogelijk maken van agrarische nevenfuncties; het mogelijk maken van nieuwe functies in vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing (plattelandsvernieuwing); het mogelijk maken van kleinschalige dag- en verblijfsrecreatie (in het kader van verbrede landbouw en in vrijkomende agrarische bebouwing); het waterpeil afstemmen op de grondgebonden landbouw (veehouderij); behoud van het open weidse landschap.
Ecologie Gedurende de planperiode wordt het waterpeil conform het peilbesluit gehandhaafd. Het Hoogheemraadschap wil graag duidelijk stellen dat het, zolang nog niet door verkoop of bestemmingswijzigingen zeker is dat agrarische gronden van functie zullen veranderen, rekening zal houden met agrarische belangen. De huidige aanwezige natuurwaarden dienen behouden te blijven. Landschap Het huidige open weidse karakter van het landschap blijft behouden. Voor dit gebied staan geen grote ontwikkelingen gepland. Het huidige karakter van de linten, lanen en tochten wordt versterkt door passende ruimtelijke maatregelen, waaronder waar dat mogelijk is het verdichten van het bebouwingslint. Daartoe worden in samenhang met ontwikkelingen in de rest van de Zuidplaspolder visies voor de linten en lanen opgesteld. Daarbij wordt gebruikgemaakt van het Handboek Kwaliteit Zuidplas. Landbouw De agrarische bedrijfsvoering kent al vele decennia beperkingen vanuit belangrijke aspecten als bodemhoogte, bodemsamenstelling en waterhuishouding. De oppervlaktewaterpeilen zijn dan ook geregeld aangepast aan de agrarische functie om een redelijke drooglegging te realiseren. In de toekomst is voor een rendabele veehouderij van belang dat het waterpeil de functie volgt. In de zone Restveen Landbouw wordt ingezet op het handhaven van ten minste 200 ha ten behoeve van duurzame en volwaardige grondgebonden veehouderijbedrijven gedurende één generatie (25 jaar). De bouwvlakken worden in de zone Restveen Landbouw dan ook positief bestemd. Hier is ruimte voor 3 tot 5 duurzame grondgebonden veehouderijbedrijven. Gedurende de planperiode wordt het waterpeil conform het peilbesluit gehandhaafd. Recreatie De ontwikkeling van extensieve recreatie wordt mogelijk gemaakt als nevenfuncties ter plaatse van de agrarische bedrijven. Ook in de zone Restveen Landbouw is er ruimte voor extensieve recreatie zoals fietsen, wandelen en kanoën. Wonen De huidige aanwezige woningen blijven gehandhaafd. Burgers krijgen de ruimte om binnen de bestemming hobbymatige activiteiten uit te oefenen, zoals het houden van paarden. Binnen de bestemmingsvlakken voor het wonen of direct in aansluiting daarop mogen paardenbakken worden aangelegd (zonder lichtmasten en tredmolens). Overige activiteiten (bedrijven en horeca) De aanwezige bedrijfsmatige activiteiten in de zone Restveen Landbouw worden gehandhaafd, maar worden beperkt in hun toekomstige ontwikkeling. De bedrijven krijgen een specifieke bedrijfsbestemming zodat omschakelen naar andere bedrijfsmatige activiteiten niet mogelijk is. Om de bouwvlakken en het gebruik op termijn te kunnen saneren, worden er stimuleringsregelingen opgenomen, zoals een Ruimte-voor-Ruimteregeling.
3.4.4.
Agrarisch gebied
Het Agrarisch gebied omvat de Bovenlanden, het gebied ten westen van de Tweede Tochtweg en het gebied ten noordoosten van de Middelweg en de A20. In deze gebieden zijn in het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas geen gerichte herontwikkeling of ontwikkeling van nieuwe functies voorzien. Wel is ten westen van het gemaal Kroes sprake van een particulier initiatief om een nieuw landgoed van circa 12 ha te realiseren. Met het oog op het toekomstperspectief geldt in de zone Agrarisch gebied de volgende koers:
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Gebiedsvisie
-
21
behoud en mogelijke ontwikkeling van duurzame, grondgebonden landbouw; het mogelijk maken van agrarische nevenfuncties; het mogelijk maken van nieuwe functies in vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing (plattelandsvernieuwing); het mogelijk maken van kleinschalige dag- en verblijfsrecreatie (in het kader van verbrede landbouw en in vrijkomende agrarische bebouwing); het waterpeil afstemmen op de grondgebonden landbouw (veehouderij); het mogelijk maken van een landgoed ten westen van het gemaal Kroes; behoud van het open weidse landschap.
Ecologie Gedurende planperiode wordt het waterpeil conform het peilbesluit gehandhaafd. De huidige aanwezige natuurwaarden dienen behouden te blijven. Landschap Het huidige open, weidse karakter van het landschap blijft behouden. Voor dit gebied staan geen grote ontwikkelingen gepland. Het huidige karakter van de linten, lanen en tochten wordt versterkt door passende ruimtelijke maatregelen, waaronder waar dat mogelijk is het verdichten van het bebouwingslint. Daartoe worden in samenhang met ontwikkelingen in de rest van de Zuidplaspolder visies voor de linten en lanen opgesteld. Landbouw De agrarische bedrijfsvoering kent al vele decennia beperkingen vanuit belangrijke aspecten als bodemhoogte, bodemsamenstelling en waterhuishouding. Weliswaar zijn de oppervlaktewaterpeilen geregeld aangepast aan de agrarische functie om een redelijke drooglegging te realiseren, toch is voor een rendabele veehouderij een grotere drooglegging gewenst. De bouwvlakken worden in de zone Agrarisch gebied positief bestemd. Recreatie De ontwikkeling van extensieve recreatie wordt mogelijk gemaakt als nevenfuncties ter plaatse van de agrarische bedrijven. Ook in de zone Agrarisch gebied is er ruimte voor extensieve recreatie zoals fietsen, wandelen en kanoën. Wonen De huidige aanwezige woningen blijven gehandhaafd. Burgers krijgen de ruimte om binnen de bestemming hobbymatige activiteiten uit te oefenen, zoals het houden van paarden. Binnen de bestemmingsvlakken voor het wonen of direct in aansluiting daarop mogen paardenbakken worden aangelegd (zonder lichtmasten en tredmolens). Overige activiteiten (bedrijven en horeca) De aanwezige bedrijfsmatige activiteiten in de zone Agrarisch gebied worden gehandhaafd, maar worden beperkt in hun toekomstige ontwikkeling. De bedrijven krijgen een specifieke bedrijfsbestemming, zodat omschakelen naar andere bedrijfsmatige activiteiten niet mogelijk is. Om de bouwvlakken en het gebruik op termijn te kunnen saneren worden er stimuleringsregelingen opgenomen, zoals een Ruimte-voor-Ruimteregeling.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Gebiedsvisie
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
22
41805.12973.00
4. Nadere uitwerking
23
4.1. Inleiding In dit hoofdstuk worden de gebiedsvisie en de zonering voor een aantal onderwerpen uitgewerkt als opstap naar de regelgeving in voorschriften en plankaart. De uitwerking heeft betrekking op de aspecten natuur en landschap, landbouw, cultuurhistorie en archeologie, recreatie en toerisme, verkeer, niet-agrarische bedrijven en wonen. Landschappelijke aspecten komen aan de orde bij de uitwerking van het beleid van de hiervoor genoemde onderwerpen. In de uitwerking wordt waar nodig een onderscheid gemaakt naar de verschillende zones die in hoofdstuk 3 zijn beschreven.
4.2. Natuur en landschap Groene Waterparel Om de realisering van robuuste natuur in de Groene Waterparel mogelijk te maken, zijn de gronden die in de Groene Waterparel agrarisch in gebruik zijn, bestemd als "Natuur". Dit geeft een concrete begrenzing van het gebied waar op korte termijn natuurontwikkeling plaats gaat vinden. Door de gronden direct te bestemmen kunnen de gronden actief verworven worden en waar nodig kan een onteigeningsprocedure worden ingezet. Restveen Natuur Het beleid is er op gericht om de gronden in de zone Restveen Natuur geleidelijk om te vormen naar natuur. In tegenstelling tot de Groene Waterparel is hier gekozen voor een langere termijn, de planperiode van het bestemmingsplan, om deze doelstelling te realiseren. Om de realisering van de natuur mogelijk te maken, is in het bestemmingplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Aan de wijzigingsbevoegdheid kan toepassing worden gegeven, indien de betreffende gronden (op vrijwillige basis) zijn verworven. Ecologische verbindingszone In het streekplan Zuid-Holland Oost is binnen het plangebied een ecologische verbindingszone geprojecteerd als onderdeel van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur. Deze ecologische verbindingszone kruist het plangebied door de Groene Waterparel en de zone Restveen Natuur. De hierboven geschetste natuurontwikkeling in beide zones zorgt voor voldoende zekerheid dat de ecologische verbindingszone wordt gerealiseerd. In het bestemmingsplan worden dan ook geen nadere bevoegdheden opgenomen voor de realisatie van de ecologische hoofdstructuur. Flora- en faunawet Het bestemmingsplan geeft ruimte aan grootschalig natuurontwikkeling in een groot deel van het plangebied, de Groene Waterparel en de zone Restveen Natuur. In de zone Restveen Landbouw is het bestemmingsplan consoliderend van aard en maakt het gebruikelijke agrarische activiteiten mogelijk. Er wordt daarbij geen ruimte geboden voor grootschalige nieuwbouw of ingrijpende wijzigingen in het agrarische grondgebruik die ten koste gaan van de instandhouding van soorten. Formeel dient voor alle werkzaamheden (bijvoorbeeld werkzaamheden in het kader van natuurontwikkeling, slootdemping, nieuwe agrarische bebouwing) door de initiatiefnemer te worden bezien of vrijstelling moet worden aangevraagd op grond van de Flora- en faunawet. Op welke soorten deze aanvraag betrekking heeft hangt af van de situatie ter plaatse en dient direct voorafgaand aan de ingreep te worden vastgesteld.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Nadere uitwerking
24
Vogel- en Habitatrichtlijn In of nabij het plangebied komen geen beschermingszones ingevolge de Habitatrichtlijn of Vogelrichtlijn voor. Ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt zullen daardoor niet leiden tot significante verstoring van deze leefgebieden. Een toets op de effecten op Habitatrichtlijn- of Vogelrichtlijngebieden bij het toepassen van vrijstellings- of wijzigingsbevoegdheden of bij het aanvragen van aanlegvergunningen, is in dit bestemmingsplan daarom niet van toepassing.
4.3. Landbouw In deze paragraaf komen de volgende onderwerpen aan de orde: productietakken; nieuwvestiging en omschakeling; bouwvlakken; bouwmogelijkheden algemeen; verbetering van de productieomstandigheden; agrarische neventakken en niet-agrarische nevenfuncties bij agrarische bedrijven; niet-agrarische vervolgfuncties bij voormalige agrarische bedrijven.
4.3.1.
Productietakken
De ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw zijn gericht op de grondgebonden veehouderij. Mede gelet op de gewenste natuurontwikkeling, wordt aan de ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische activiteiten nadrukkelijk sturing gegeven en worden waar nodig beperkingen gesteld. Per agrarische productietak wordt een beeld van de ontwikkelingsmogelijkheden geschetst, waarbij een directe relatie wordt gelegd met de zonering in het Restveengebied. In de Groene Waterparel wordt geen enkele vorm van landbouw toegestaan, aangezien het gehele gebied voor natuur wordt ingericht. Uitzondering hierop zijn de bestaande bedrijven. De bouwvlakken van deze bedrijven worden consoliderend opgenomen in het bestemmingsplan. Het Aankoop Strategisch Plan (ASP) wordt in mei 2008 door GS vastgesteld. Pas daarna ontstaat duidelijkheid over de aanwezige bouwvlakken in het gebied. De lijn is dat met uitzondering van de bedrijven/bouwvlakken in de linten Tweede en Derde Tochtweg en Middelweg onteigend zullen worden. Grondgebonden landbouw Grondgebonden landbouw betreft de grondgebonden veehouderij, akkerbouw en vollegrondstuinbouw. Grondgebonden veehouderij is het houden van melk- en ander vee op open grond. Dit beperkt zich niet tot melkrundveehouderij, ook (bijvoorbeeld) paardenfokkerij maakt hier deel van uit. Paardenfokkerij is een vorm van diergerichte paardenhouderij. In beiden zones Restveen, Natuur en Landbouw, wordt grondgebonden veehouderij rechtstreeks toelaatbaar gesteld. Andere in het plangebied aanwezige vormen van grondgebonden landbouw worden beperkt tot hun huidige omvang. Sierteelt Sierteelt komt in het plangebied slechts in beperkte mate voor (onder andere Parallelweg Noord 9 en de West Ringdijk 56). Sierteelt is de teelt van siergewassen al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten. In de bestemmingsplanpraktijk valt onder sierteelt een groot aantal, nogal uiteenlopende agrarische productierichtingen. Zowel de boomteelt (de zogenaamde Boskoopse teelten) als de poten containerteelt (de teelt van vaste planten in potten en containers) maken hier deel van uit. Er is dus zowel sprake van grondgebonden teelten als van niet-grondgebonden teelten. Bij sierteelt wordt in meer of mindere mate gebruikgemaakt van teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van kassen, tunnels, stellingen voor containerteelt etc.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Nadere uitwerking
25
Bestaande sierteeltbedrijven in de zones Restveen Natuur en Restveen Landbouw worden positief bestemd, maar omschakeling (het ontwikkelen van een nieuwe hoofdtak sierteelt) of nieuwvestiging van een sierteeltbedrijf is niet toegestaan. De bouw van bedrijfsgebouwen en teeltondersteunende voorzieningen wordt in paragraaf 4.3.3 en 4.3.4 besproken. Niet-grondgebonden landbouw Niet-grondgebonden landbouw betreft de intensieve veehouderij, glastuinbouw en intensieve kwekerij. In het plangebied komen geen intensieve veehouderij en intensieve kwekerijen voor. Het enige glastuinbouwbedrijf dat momenteel aanwezig is, is opgekocht door Dienst Landelijk Gebied ten behoeve van natuurontwikkeling. Het bestaande glastuinbouwbedrijf wordt in het bestemmingsplan direct als natuur bestemd. Nieuwvestiging van niet-grondgebonden landbouw is niet toegestaan.
4.3.2.
Nieuwvestiging of bedrijfsverplaatsing en omschakeling
Nieuwvestiging of bedrijfsverplaatsing Onder nieuwvestiging of bedrijfsverplaatsing wordt de oprichting van een nieuw of de verplaatsing van een bestaand agrarisch bedrijf verstaan. Om verstening van het landelijk gebied zoveel mogelijk te voorkomen kiezen beide gemeenten ervoor om in het gehele plangebied nieuwvestiging van agrarische bedrijven niet mogelijk te maken. Een uitzondering wordt gemaakt voor de verplaatsing van grondgebonden veehouderijbedrijven in het Restveengebied. Om de gewenste natuurontwikkelingdoelstelling in de zone Restveen Natuur te kunnen bewerkstelligen, kan indien er geen ander bestaand agrarisch bedrijfscomplex beschikbaar is voor de verplaatsing van een grondgebonden veehouderijbedrijf in de zone Restveen Landbouw, hiervoor een nieuw bouwvlak worden opgericht in de zone Restveen Landbouw. Omschakeling naar nieuwe hoofdtak Uitgangspunt in de gebiedsvisie is de ontwikkeling van natuur in de Groene Waterparel en in de zone Restveen Natuur. In deze zones is omschakeling naar andere vormen van agrarische bedrijfsvoering niet toegestaan. In de zone Restveen Landbouw is het behoud van de kenmerkende ruimtelijke kwaliteiten van het open landschap uitgangspunt. De grondgebonden veehouderij is de beheerder van dit landschap en dient daarom behouden te blijven. Omschakeling naar andere agrarische productietakken dan grondgebonden veehouderij is in de zone Restveen Landbouw niet toegestaan, omdat deze agrarische productietakken een te grote nadelige invloed op de beleving van het landschap hebben. In de zone Restveen Natuur is de omschakeling naar een grondgebonden veehouderijbedrijf direct mogelijk.
4.3.3.
Bouwvlakken
Aan alle in het plangebied aanwezige agrarische bedrijven is een bouwvlak toegekend. De agrarische bouwvlakken zijn op de plankaart zorgvuldig begrensd. De oppervlakte en de vorm van de bouwvlakken zijn individueel bepaald (maatwerk). Daarbij is, voor zover gegevens beschikbaar waren, met het volgende rekening gehouden: het bouwvlak in het vigerende bestemmingsplan; de actuele situatie in het veld, gebaseerd op inventarisaties en recente luchtfoto's; de mate van volwaardigheid van het agrarisch bedrijf; bestaande (eigendoms)rechten; in welke zone het bouwvlak ligt. Binnen het toegekende bouwvlak dienen de bedrijfsgebouwen, de bedrijfswoning, mestbassins en overige bijgebouwen alsmede sleufsilo's, kuilplaten en buitenrijbanen (paardenbakken) te worden gesitueerd. Agrarische bouwvlakken mogen, met inachtneming van de van toepassing zijnde bebouwingsregels, in principe volledig worden bebouwd. Ter grootte van 10% van het oppervlak van het bouwvlak mag direct bebouwd worden. Voor het oppervlak aan agrarische bebouwing die deze norm overschrijdt, dient een positief advies van een agrarische deskundige te zijn verkregen. Voorwaarde voor alle nieuwe agrarische bebouwing is dat nieuwe bouwwerken noodzakelijk en functioneel zijn voor de voortzetting van een volwaardig grondgebonden veehouderijbedrijf. Voor de aanleg van verhardingen buiten het bouwvlak wordt verwezen naar "Verbetering van de productieomstandigheden" (paragraaf 4.3.5).
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Nadere uitwerking
26
Groene Waterparel Door de gewenste natuurontwikkeling worden alle agrarische gronden als Natuur bestemd, met uitzondering van de agrarische bouwvlakken. De bouwvlakken behouden hun agrarische bestemming, maar worden strak begrensd en krijgen geen uitbreidingsmogelijkheden. Ook het huidige aantal vierkante meters aan bedrijfsgebouwen wordt geconsolideerd. Zoals reeds is weergegeven in paragraaf 4.3.1, wordt door de provincie Zuid-Holland in mei 2008 een Aankoop Strategisch Plan vastgesteld die meer duidelijkheid biedt voor bouwvlakken in de Groene Waterparel. Restveen Natuur en Restveen Landbouw Voor de omvang van de bouwvlakken geldt voor beide zones als uitgangspunt de omvang van de bouwvlakken in het vigerende bestemmingsplan. Het bouwvlak mag worden overschreden indien dit noodzakelijk is vanwege milieuvoorschriften of dierenwelzijn. Indien overschrijding om andere redenen mogelijk wordt gemaakt, mag het bouwvlak aan één zijde met niet meer dan 500 m² worden overschreden. Voor de grondgebonden agrarische bedrijven, gelegen in de zone Restveen Landbouw, kunnen bouwvlakken door planwijziging worden vergroot met maximaal 20%. De in het plangebied aanwezige sierteeltbedrijven krijgen een bouwvlak conform bestaande rechten. Uitbreiding van bouwvlakken voor de niet-grondgebonden bedrijven is niet toegestaan. Op basis van jurisprudentie kan niet zonder meer worden volstaan met het vastleggen van de bestaande bebouwing. Met het oog op het toekomstperspectief dient te worden getoetst in hoeverre uitbreidingsmogelijkheden kunnen worden geboden. In dit bestemmingsplan wordt daarbij uitgegaan van een uitbreiding van 10% van de bestaande bedrijfsgebouwen binnen het huidige bouwvlak. De 10% uitbreidingsruimte heeft uitsluitend betrekking op het bebouwingsoppervlak en niet op het bouwvlak.
4.3.4.
Bouwmogelijkheden algemeen
Eerste agrarische bedrijfswoning De maximale inhoudsmaat voor een agrarische bedrijfswoning bedraagt 750 m³ (exclusief ondergrondse bouwlagen), inclusief maximaal 50 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen. Er wordt in dit plan vanuit gegaan dat alle agrarische bedrijven reeds over een eerste agrarische bedrijfswoning beschikken en dat een specifieke regeling hiervoor niet noodzakelijk is. Daar waar bedrijfswoningen niet gewenst worden geacht, wordt dit op de plankaart tot uitdrukking gebracht (aanduiding (-bw)). Teeltondersteunende voorzieningen In paragraaf 4.3.3 is reeds weergegeven dat de bestaande bouwvlakken voor sierteeltbedrijven niet verder kunnen worden uitgebreid. Dit geldt ook voor de teeltondersteunende voorzieningen zowel binnen als buiten het bouwvlak.
4.3.5.
Verbetering van de productieomstandigheden
Aanleg van verhardingen De aanleg van verhardingen betreft bijvoorbeeld de aanleg van kavelpaden. Om de grondgebonden landbouw optimale ontwikkelingsmogelijkheden te bieden, zijn op dit punt zo min mogelijk beperkingen opgenomen in de zone Restveen Landbouw. Uiteraard geldt wel dat de aanleg van verhardingen noodzakelijk moet zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering. Er is in het bestemmingsplan echter geen nadere regeling opgenomen voor kavelpaden en andere verhardingen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering. Het aanbrengen van overige verhardingen buiten het bouwvlak is aanlegvergunningplichtig. Onderbemaling Het aanleggen van dammen en onderbemaling is met het oog op duurzaam waterbeheer niet gewenst. Ook kan dit leiden tot aantasting van ter plaatse aanwezige natuurwaarden. Toch kan dit vanuit agrarische overwegingen plaatselijk gewenst zijn. Omdat onderbemalingen in voldoende mate door de waterbeheerder worden geregeld, is hiervoor in het bestemmingsplan geen nadere regeling opgenomen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Nadere uitwerking
27
Graven en dempen van sloten In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat graven en dempen van sloten van betekenis is in het kader van duurzaam waterbeheer. Omdat dit voldoende wordt gewaarborgd door de Keur van het waterschap, is het afweegbaar stellen in het bestemmingsplan vanuit dat oogpunt niet nodig. Wel kunnen sloten waardevolle vegetaties bezitten. Afhankelijk van het voorkomen van waardevolle sloot- en oevervegetaties, dienen deze door middel van een aanlegvergunningenstelsel te worden beschermd. In het bestemmingsplan wordt het graven en dempen van sloten gekoppeld aan een aanlegvergunningenstelsel. Op deze manier wordt gewaarborgd dat waardevolle sloot- en oevervegetaties worden beschermd.
4.3.6.
Niet-agrarische nevenfuncties bij agrarische bedrijven
Niet-agrarische nevenfuncties Een van de autonome ontwikkelingen in de agrarische sector is de verbreding van de landbouw. Niet-agrarische nevenfuncties bieden mogelijkheden voor extra inkomensverwerving en daarmee tot het behoud van agrarische bedrijven. In het plangebied is hiervan in mindere mate sprake aangezien het plangebied op een planmatige wijze wordt ontwikkeld. De gronden van de agrarische bedrijven, met uitzondering van de bouwvlakken, in de zone Groene Waterparel worden bestemd voor Natuur. De agrarische bouwvlakken verliezen op termijn hun agrarische bestemming via een wijzigingsbevoegdheid. In de zone Restveen Natuur wordt in een later stadium 75 ha als natuur ontwikkeld. Agrarische bedrijven in deze zone zullen zich richten op nevenactiviteiten om voor een beperkte periode te kunnen voortbestaan. Dit geldt eveneens voor de agrarische bedrijven in de zone Restveen Landbouw. Met dit verschil dat in deze zone nog geen natuurontwikkeling is gepland en de mogelijkheden voor de ontwikkeling van agrarische bedrijven minder beperkt zijn. Toelaatbaarheid agrarisch verwante en niet-agrarische nevenfuncties In tabel 4.1 is weergeven welke agrarisch verwante en niet-agrarische functies als nevenfunctie aanvaardbaar zijn. Het wel of niet toestaan van nevenfuncties is mede afhankelijk van het ruimtelijke beleid voor de zones. In de zone Groene Waterparel wordt robuuste natuurontwikkeling beoogd. Het beleid is erop gericht om de aanwezig bouwvlakken te minimaliseren en te saneren, zodoende worden nevenfuncties in deze zone niet toegestaan. De gezamenlijke productieomvang van de niet-agrarische nevenfuncties moet een ondergeschikt deel (minder dan de helft) blijven vormen van de totale productieomvang van het betreffende agrarisch bedrijf. Om het begrip ondergeschiktheid toetsbaar te maken, zijn waar mogelijk per nevenfunctie maximale oppervlaktematen voor in gebruik te nemen bebouwing en in gebruik te nemen gronden opgenomen. Toelichting op tabel 4.1 Voor een aantal nevenfuncties (aangeduid met "V" in de tabel) is op voorhand niet te zeggen of deze wel of niet toelaatbaar is. Dit hangt onder meer af van de specifieke locatie en de aard van de activiteit. De volgende voorwaarden worden gesteld: nevenfuncties dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden); bestaande landschappelijke, cultuurhistorische- en natuurwaarden in de directe omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast; er mag geen sprake zijn van een onevenredige vergroting van de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking. Bij het inpassen van een niet-agrarische nevenfunctie dient, voor zover relevant, zorg te worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing. Parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden binnen het bouwvlak.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Nadere uitwerking
28
Tabel 4.1 Nevenfuncties bij agrarische bedrijven nevenfunctie
toelaatbaar
toegestaan aantal m² gebruik van bebouwing
gebruik van onbebouwde gronden
agrarisch verwante bedrijfsactiviteiten verkoop aan huis van streekeigen producten (eventueel be- of verwerkt)
200
-
opslag en stalling van agrarische producten in de bestaande bebouwing
500
-
hoefsmederij
200
-
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten
200
-
agrarisch natuur- en landschapsbeheer
-
gehele boerenland
blauwe diensten (agrarisch waterbeheer)
-
gehele boerenland
V
500
kinderboerderij
V
100
1.500
paardenstalling (inclusief exploitatie paardenkoets)
V
500
800
kano-, (roei- of elektrische) boot- of fietsenverhuur
V
100
-
wandelpaden over het boerenland
-
gehele boerenland
kleinschalige horecagelegenheid
V
200
500
bed & breakfast
100
-
niet-agrarische bedrijfsactiviteiten opslag en stalling van niet-agrarische producten in bestaande bebouwing recreatieve functies/agrotoerisme
kampeerboerderij
V
200
-
kleinschalig kamperen
V
100
-
survivalactiviteiten, excursiebedrijf
V
100
5.000
boerengolf
-
gehele boerenland
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Nadere uitwerking
nevenfunctie
29
toelaatbaar
toegestaan aantal m²
overige dienstverlening aan-huis-gebonden beroep
100
-
sociale functie/ zorgboerderij
V
200
gehele boerenland
natuur- en milieueducatie rondleidingen
100
gehele boerenland
V
Rechtstreeks toelaatbaar. Alleen toelaatbaar onder voorwaarden (via vrijstelling).
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Nadere uitwerking
30
Bouwmogelijkheden nevenfuncties De activiteiten die in tabel 4.1 zijn genoemd, dienen binnen het bouwvlak plaats te vinden. Voor zover relevant, is per nevenfunctie aangegeven wat de maximale toegestane oppervlakte is die hiervoor gebouwd c.q. in gebruik mag worden genomen. Door deze maximummaat wordt voorkomen dat teveel nieuwe bebouwing wordt opgericht, die later mogelijk benut gaat worden voor niet aan het buitengebied gerelateerde activiteiten.
4.3.7. Niet-agrarische vervolgfuncties bij voormalige agrarische bedrijven Inleiding Gezien de planmatige ontwikkelingen in het plangebied, is het waarschijnlijk dat in de komende planperiode agrarische bedrijven worden beëindigd. De vrijkomende bedrijfsgebouwen in het plangebied zijn onder andere gewild voor bewoning (woonboerderijen) en niet-agrarische bedrijfsactiviteiten. Deze aantrekkingskracht heeft verschillende oorzaken: goedkope vestigingslocatie (vergeleken met bedrijventerreinen); situering in een landschappelijke en cultuurhistorisch interessante omgeving met de mogelijkheid van landelijk wonen; meer ruimte ("vrijheid") en minder milieubelemmeringen dan in stedelijke gebieden. Wanneer adequaat beleid ontbreekt, kunnen veel functies die niet in het plangebied thuishoren, zich hier toch vestigen. Deze functies kunnen leiden tot aantasting van de landschaps- en natuurwaarden, het aantrekken van veel verkeer over wegen die daarvoor niet geschikt zijn en parkeer- en milieuproblemen. Het Rijk en de provincie voeren om die reden een terughoudend beleid ten aanzien van functies die niet thuishoren in de gebieden buiten de bebouwingscontouren. Toelaatbaarheid vervolgfuncties Om enerzijds ongewenste ontwikkelingen te voorkomen en anderzijds tegemoet te komen aan de behoefte om passende vervolgfuncties mogelijk te maken, zijn in het bestemmingsplan mogelijkheden, via toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, opgenomen voor niet-agrarische vervolgfuncties na beëindiging van agrarische bedrijven. Tabel 4.2 geeft hiervan een beeld. Deze vervolgfuncties worden alleen toegestaan als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: het agrarisch gebruik is beëindigd; volledige sanering van de agrarische bedrijfsgebouwen kan in redelijkheid niet worden verlangd; vervolgfuncties dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden); bestaande landschappelijke-, cultuurhistorische en natuurwaarden in de omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast; er mag geen sprake zijn van een onevenredige vergroting van de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking. Bouwmogelijkheden ten behoeve van vervolgfuncties (met uitzondering van woningen) Het centrale uitgangspunt van het VAB-beleid (vrijkomende agrarische bebouwing) is dat alleen gebruik gemaakt wordt van de bestaande agrarische gebouwen en dat overige bebouwing (met uitzondering van monumenten en cultuurhistorisch waardevolle of beeldbepalende gebouwen) wordt gesaneerd. Nieuwbouw ten behoeve van vervolgfuncties is niet aan de orde. Na planwijziging kan van de (bouw)mogelijkheden die binnen de nieuwe bestemming worden geboden dus geen gebruik worden gemaakt. In het betreffende wijzigingsplan zal dit door middel van een specifieke aanduiding worden aangegeven. Ondernemers die zich in VAB vestigen moeten zich realiseren dat er geen ruimte is voor uitbreiding van bebouwing. Indien men op termijn meer ruimte denkt nodig te hebben, dan dient men te kiezen voor een andere vestigingslocatie.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Nadere uitwerking
31
Tabel 4.2 Vervolgfuncties bij agrarische bedrijven (A) woonfuncties wonen/hobbyboer agrarisch verwante bedrijfsactiviteiten hoefsmederij/ veearts ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (zoals kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk) niet-agrarische bedrijfsactiviteiten opslag en stalling van niet-agrarische producten (zoals boten, caravans) in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten in de bestaande bebouwing recreatieve functies paardenstalling/pensionstalling kano- roeiboot- of fietsenverhuur kinderboerderij kampeerboerderij bed & breakfast / recreatief nachtverblijf kleinschalige horecagelegenheid overige dienstverlening sociale functie / zorgboerderij (resocialisatie, therapie, kinderopvang, zorgboerderij) natuur- en milieueducatie rondleidingen
Hobbyboer Onder hobbyboer wordt volstaan het uitoefenen van geen volwaardig agrarische activiteiten, die in overeenstemming kunnen worden gebracht met de woonfunctie. Hierbij is een duidelijk onderscheid aanwezig met een semi-agrariër. Een semi-agrariër geniet geen volwaardig inkomen uit het bedrijf, maar heeft wel een behoorlijke exploitatie. Tevens levert een semi-agrariër een bijdrage aan het onderhoud en instandhouding van het landschap. Het hobbymatig houden van vee gebeurt veelal op reststroken van voormalige percelen in combinatie met het in beperkte mate houden van vee zonder het oogmerk om hieruit bedrijfsmatige inkomsten te werven.
4.4. Cultuurhistorie en archeologie 4.4.1.
Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing
Algemeen Onderdeel van het gemeentelijk beleid voor het buitengebied is het behoud van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en ensembles. In bijlage 3 zijn alle rijksmonumenten opgenomen en op de plankaarten is aangegeven waar deze gelegen zijn. De rijksmonumenten worden beschermd in het kader van de Monumentenwet. Op de plankaart zijn eveneens de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en elementen aangegeven. Om het behoud van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en elementen te stimuleren, is in het bestemmingsplan bepaald dat cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en elementen niet mag vergoot of veranderd, tenzij hiervoor vrijstelling is verleend. Vrijstelling wordt uitsluitend verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarde van het pand. Daarnaast wordt de sloop van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing aan een aanlegvergunning gekoppeld.
4.4.2. Archeologie Uit de cultuurhistorische waardenkaart blijkt dat in het gehele plangebied zandbanen van het oude krekenpatroon in de ondergrond aanwezig zijn. De archeologische verwachtingswaarde ter hoogte van deze zandbanen zijn hoog. Voor gebieden met hoge verwachtingswaarde geldt het volgende.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Nadere uitwerking
32
Aan de gronden waarvoor hoge archeologische verwachtingswaarde geldt, is een dubbelbestemming Archeologisch waardevol gebied gegeven, waarin het archeologische belang tot uitdrukking komt. Een dubbelbestemming is wenselijk, omdat de gronden waarin zich (mogelijk) archeologische vindplaatsen bevinden, ook voor andere doeleinden (moeten kunnen) worden gebruikt. Ingeval van bouwactiviteiten dient met het archeologische belang rekening te worden gehouden. Om deze belangenafweging te kunnen afdwingen, is in het bestemmingsplan bepaald dat voor de betrokken bouwactiviteiten alleen bouwvergunning kan worden verleend, nadat daarvoor vrijstelling (met belangenafweging) is verleend en een positief advies is verkregen van de archeologisch deskundige. In de dubbelbestemming wordt tevens bepaald dat voor ingrepen (werken of werkzaamheden) die een bedreiging voor (eventueel) aanwezig archeologisch erfgoed kunnen vormen, een aanlegvergunning van burgemeester en wethouders is vereist.
4.5. Aanlegvergunningen 4.5.1.
Algemeen
Behoud en bescherming van waardevolle ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten is een belangrijk beleidsuitgangspunt voor dit bestemmingsplan. Aan het behoud en de bescherming van de aanwezige en geprojecteerde ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische waarden wordt in dit bestemmingsplan op verschillende wijze inhoud gegeven: natuurgebieden die reeds bij natuurbeherende instanties in eigendom en beheer zijn, zijn op perceelsniveau voor Natuur (N) bestemd. In een aantal gevallen is agrarisch en/of recreatief medegebruik mogelijk; open water en watergangen die van betekenis zijn voor de waterhuishouding, maar daarnaast ook in landschappelijk, ecologisch en cultuurhistorisch opzicht waardevol zijn, zijn bestemd als Water (WA); om mogelijk aanwezige archeologische waarden te behouden, is een aanlegvergunning verplicht gesteld voor werken of werkzaamheden ter plaatse van gronden met de dubbelbestemming "Archeologische waardevol gebied". Daarnaast worden landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die samenvallen met gronden die agrarisch of anderszins in gebruik zijn, beschermd door het opnemen van een toepasselijk aanlegvergunningenstelsel. Om te voorkomen dat de genoemde waarden worden aangetast door het uitvoeren van werken en werkzaamheden die samenhangen met het agrarisch of andere gebruik, is per te beschermen gebied en/of landschapselement bepaald dat met name genoemde werken en werkzaamheden alleen mogen worden uitgevoerd als hiervoor een aanlegvergunning is verkregen. Bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de beoogde ingreep wordt bezien of de ingreep leidt tot onevenredige schade of dat door het stellen van nadere voorwaarden voorkomen kan worden dat schade wordt toegebracht. Een aanlegvergunning is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming. Ook de reguliere agrarische bedrijfsvoering wordt niet belemmerd door het van toepassing zijnde aanlegvergunningenstelsel. Een aanlegvergunningplicht geldt niet voor activiteiten die plaatsvinden binnen bouwvlakken (met uitzondering van bouwvlakken gelegen binnen archeologisch waardevolle gebieden en de beschermingszone van leidingen).
4.5.2. Regeling Hieronder is een overzicht opgenomen van de werken en werkzaamheden die aan een aanlegvergunning worden gekoppeld. Het betreft de volgende werken en werkzaamheden: het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem; het aanleggen of verharden van wegen, paden (niet zijnde kavelpaden), banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; het beplanten van gronden met houtgewassen; Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Nadere uitwerking
-
33
het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetaties; het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen; het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen.
In de tabel in de voorschriften wordt aangegeven welke werkzaamheden al dan niet aan een aanlegvergunning worden gekoppeld. Hierbij wordt gekeken naar de effecten van de genoemde werken en werkzaamheden op het gebied en de aan het gebied verbonden waarden.
4.6. Recreatie In het bestemmingsplan wordt onderscheid gemaakt in verblijfsrecreatie en dagrecreatie. Verblijfsrecreatie zijn die vormen van recreatie waarbij minimaal één overnachting plaatsvindt, bijvoorbeeld bed & breakfast. Onder dagrecreatie worden vormen van recreatie verstaan, die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf. Bijvoorbeeld wandelen, fietsen, zwemmen, kanoën, veldsport of natuurobservatie of het gebruik van overdekte dagrecreatieve voorzieningen (bijvoorbeeld een manege).
4.6.1.
Verblijfsrecreatie
Kleinschalig kamperen Kleinschalig kamperen kan bijdragen aan extra inkomensvorming voor agrarische bedrijven. Verder sluit het "kamperen bij de boer" specifiek aan op het aan landelijk gebied gerelateerde recreatiebehoeften (rust, contact met het agrarische bedrijf en de natuur, soberheid). Kleinschalig kamperen is als nevenfunctie toegestaan bij agrarische bedrijven. Kleinschalig kamperen dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn en er dient dan ook rekening te worden gehouden met de omliggende, bestaande agrarische bedrijven (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden). Voorwaarde voor het toestaan van kleinschalig kamperen is dat het complex landschappelijk wordt ingepast. Stacaravans worden uitgesloten voor kleinschalig kamperen vanwege landschappelijke redenen. Op deze wijze wordt voorkomen dat mogelijkheden gecreëerd worden voor permanent aanwezige kampeermiddelen. Gedurende het gehele jaar worden maximaal 15 kampeermiddelen toelaatbaar geacht.
4.6.2.
Dagrecreatie
Algemeen Recreatieve ontwikkelingen dienen de agrarische gebruikswaarde van het plangebied zo min mogelijk te hinderen. Verder dienen recreatieve ontwikkelingen getoetst te worden aan de gevolgen voor natuur en landschap, hetgeen onder meer betekent dat met name extensieve recreatievormen inpasbaar zijn en mogelijk gemaakt worden (wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, schaatsen, vissen). Het realiseren van kleinschalige recreatieve voorzieningen zoals informatie- en routeborden en een picknickbank wordt in het gehele plangebied rechtstreeks mogelijk gemaakt. Bestaande dagrecreatieve activiteiten zoals een manege, volkstuinen en een kinderboerderij worden als zodanig bestemd. Mensgerichte en diergerichte paardenhouderij In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe mogelijkheden geboden voor mensgerichte paardenhouderij. Onder mensgerichte paardenhouderij worden onder andere verstaan maneges en paardenpensions. In het plangebied reeds aanwezige maneges of paardenpensions worden als zodanig bestemd. In paragraaf 4.3.1 is aangegeven dat een paardenfokkerij valt onder diergerichte paardenhouderij en wordt aangemerkt als agrarisch bedrijf. Binnen de bestemming Agrarisch is, naast een grondgebonden veehouderijbedrijf, eveneens een paardenfokkerij toegestaan. De mensgerichte paardenhouderij wordt aangemerkt als bedrijfsbestemming met de aanduiding paardenpension/-stalling (ph).
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Nadere uitwerking
34
Manege/rijschool Een manege/rijschool is een bedrijf dat zich richt op het geven van instructie over het paardrijden en het opleiden van ruiters, mensgerichte paardenhouderij. Bij een manege kunnen diverse voorzieningen aanwezig zijn, zoals kantine/foyer en verenigingsaccommodatie. Soms is er gelegenheid voor particulieren om paarden op het manegebedrijf te stallen. In veel gevallen wordt een manege gecombineerd met een rijschool. Er vinden dan meestal ook wedstrijden plaats. Het lesgeven in paardrijden aan derden kan ook als apart bedrijf voorkomen. In het bestemmingsplan vallen maneges/rijscholen onder dagrecreatie. Bestaande maneges/ rijscholen zijn positief bestemd. De ruimtelijke gevolgen van maneges kunnen ingrijpend zijn. Nieuwe maneges/rijscholen worden om die reden in dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt. Paardenpension/paardenstalling Een pensionstalling (paardenstalling) is een bedrijf dat is gericht op het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en pony's in pension te stallen en te weiden, mensgerichte paardenhouderij. Vaak wordt dit gecombineerd met diergerichte paardenhouderij. Bij een pensionstalling kan een buitenrijbaan deel uitmaken van de inrichting. Pensionstalling/paardenstalling wordt als nevenfunctie toelaatbaar geacht bij agrarische bedrijven in het gehele plangebied (na vrijstelling). Naast de mensgerichte activiteiten is tevens een paardenfokkerij toegestaan. Aan nieuwe volwaardige bedrijven wordt in dit bestemmingsplan echter geen ruimte geboden. Bestaande volwaardige paardenpensions zijn als zodanig bestemd. Paardenfokkerij/stoeterij Een paardenfokkerij of stoeterij is een bedrijf dat zich richt op het fokken van paarden. In de regel beschikt men over veel stalruimte en ruimte voor weidegang. Daarnaast is, om fokmerries in conditie te houden, vaak een stapmolen of binnen- of buitenbaan aanwezig. Een paardenfokkerij komt vaak voor in combinatie met andere activiteiten, zoals het africhten en/of het verhandelen van paarden. Hengstenhouderijen en dekstations vallen ook binnen de definitie van een paardenfokkerij. Deze kunnen in een grote verscheidenheid voorkomen, van een klein dekstation met enkele hengsten tot een groot centrum met verschillende veterinaire en andere faciliteiten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft aangegeven dat een bedrijf dat in overwegende mate gericht is op het fokken van paarden, moet worden aangemerkt als agrarisch bedrijf (Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, RO3.94.0300). Buitenrijbanen (paardenbakken) In samenhang met de toenemende betekenis van de paardensport in het buitengebied, is er veel vraag naar voorzieningen hiervoor, onder andere in de vorm van "buitenrijbanen" of paardenbakken. Hieronder worden niet-overdekte rijbanen verstaan met een bodem van zand, hout of boomschors, of een ander materiaal om de ondergrond te verstevigen. Buitenrijbanen kunnen de ruimtelijke kwaliteit van een gebied aantasten, niet alleen door het aanbrengen van bovengenoemd materiaal, maar ook door de plaatsing van lichtmasten en omheiningen. Bovendien kunnen buitenrijbanen (stof)hinder veroorzaken. In dit bestemmingsplan worden buitenrijbanen alleen toelaatbaar gesteld binnen agrarische bouwvlakken. In de gemeente Moordrecht worden paardenbakken tevens buiten agrarische bouwvlakken ten behoeve van de bestemming Wonen (W), direct aansluitend op en in het verlengde van bouwvlakken met de bestemming Wonen (W) toegestaan. Lichtmasten en tredmolens bij de paardenbakken worden niet toegestaan. Het oppervlak van een buitenrijbaan mag niet meer bedragen dan 800 m².
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Nadere uitwerking
35
4.7. Niet-agrarische bedrijven en horecabedrijven Met behulp van een indeling in categorieën conform de Staat van Bedrijfsactiviteiten, wordt in bestemmingsplannen aangegeven of de milieubelasting van een niet-agrarisch bedrijf of bedrijfsactiviteit toelaatbaar kan worden geacht, gegeven de aard van de omgeving/het gebied waarin het bedrijf gelegen is. Voor een toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt verwezen naar bijlage 2. Gelet op de aard van het plangebied en de toekomstige gewenste ontwikkeling (een landelijk gebied met een menging van functies waaronder natuur en wonen) is het niet wenselijk dat bedrijven andere en of nieuwe activiteiten gaan uitoefenen.
4.7.1.
Oprichten nieuwe bedrijven
Het toekennen van een nieuw bouwvlak ten behoeve van vestiging van nieuwe niet-agrarische bedrijven in het buitengebied is niet gewenst en ook niet mogelijk. Van betekenis hierbij is het restrictieve beleid van het Rijk en de provincie dat er op gericht is de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied te beschermen en functies uit het buitengebied te weren die niet aan het buitengebied gebonden zijn. De gemeente onderschrijft dit beleid en het bestemmingsplan biedt hiervoor dan ook geen mogelijkheden.
4.7.2.
Voortzetting huidige bedrijven
Bestaande niet-agrarische bedrijven die in vigerende bestemmingsplannen reeds positief zijn bestemd en bedrijven die al gedurende langere tijd in het plangebied legaal zijn gevestigd (veelal op voormalige agrarische bedrijfscomplexen), zijn in principe positief bestemd. Uitgangspunt daarbij is dat het om ruimtelijk-planologische motieven niet noodzakelijk is en om financieel-economische motieven niet haalbaar is om deze bedrijven te verplaatsen naar een bedrijventerrein. Aanwezige niet-agrarische bedrijven zijn positief bestemd door middel van een op de betreffende activiteiten toegesneden aanduiding. Indien een dergelijk bedrijf vertrekt kan zich ter plaatse uitsluitende een zelfde soort bedrijf vestigen. In hoofdstuk 5.12 zijn de niet-agrarische bedrijven weergegeven en nader gespecificeerd. Bij een positieve bestemming van bedrijfsactiviteiten geldt voor de uitbreiding van de bebouwing het volgende. Op basis van jurisprudentie kan niet zonder meer worden volstaan met het vastleggen van de bestaande bebouwing. Met het oog op het toekomstperspectief dient te worden getoetst in hoeverre uitbreidingsmogelijkheden kunnen worden geboden. In dit bestemmingsplan wordt daarbij uitgegaan van een uitbreiding van 10% van de bestaande bedrijfsgebouwen binnen het huidige bouwvlak. De 10% uitbreidingsruimte heeft uitsluitend betrekking op het bebouwingsoppervlak en niet op het bouwvlak.
4.7.3
Horecabedrijven
De in het plangebied aanwezige horecabedrijven (parenclub en het wegrestaurant) zijn positief bestemd door middel van een specifieke, op het huidige gebruik toegesneden bestemming.
4.8. Wonen 4.8.1.
Algemeen
Aan bestaande (legale) burgerwoningen met de bijbehorende erven en tuinen is een bestemming Wonen (W) toegekend. In principe is aan alle woningen een afzonderlijk bouwvlak toegekend en is in de voorschriften aangegeven dat er per bouwvlak maximaal 1 woning gerealiseerd mag worden. In enkele situaties zijn er meer woningen binnen een bouwvlak aanwezig en maakt de kadastrale en eigendomssituatie het niet mogelijk hier een goede ruimtelijke scheiding aan te brengen. In die gevallen is aan het bouwvlak een cijfer toegevoegd dat aangeeft hoeveel woningen hier maximaal aanwezig mogen zijn. Woningen die aaneengebouwd zijn en dienen te blijven zijn voorzien van de aanduiding (wh) "half vrijstaand". Bij recht mag de inhoud van een woning maximaal 750 m³ bedragen inclusief maximaal 50 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen (exclusief ondergrondse bouwlagen).
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Nadere uitwerking
4.8.2.
36
Nevenfuncties in voormalige agrarische bedrijfscomplexen (W(vab))
Voormalige agrarische bedrijfscomplexen die nu een woonfunctie hebben, bieden door de aanwezige (voormalige) bedrijfsbebouwing mogelijkheden voor diverse nevenfuncties. Indien dergelijke voormalige agrarische bedrijfscomplexen enkel als woning worden bestemd, wordt geen recht gedaan aan het meest doelmatige gebruik van gronden en gebouwen. Om die reden zijn voormalige boerderijen waarin nu wordt gewoond, voorzien van een passende bestemming Wonen (W(vab)). De nevenfuncties die ter plaatse van deze bestemming bij recht en/of via vrijstelling zijn toegestaan, komen deels overeen met de nevenfuncties die per zone toelaatbaar worden geacht voor de hier nog aanwezige agrarische bedrijven. Nevenfuncties met een sterke relatie met het agrarisch bedrijf (zoals opslag van agrarische goederen) en meer bedrijfsmatige activiteiten worden niet toegestaan bij de bestemming Wonen. Het wonen moet wel te allen tijde de hoofdfunctie blijven. Nieuwbouw van bedrijfsgebouwen ter plaatse van deze voormalige boerderijen is uitgesloten.
4.8.3.
Aan-huis-gebonden beroepen
Bij burgerwoningen en (agrarische) bedrijfswoningen is het uitoefenen van een beroep aan huis bij recht toegestaan. Dit houdt in dat zogenaamde vrije beroepen waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningbesluit milieubeheer geldt, zonder meer vanuit de woning kunnen worden uitgeoefend. Hierbij geldt als uitgangspunt dat de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft en dat maximaal 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 80 m² wordt benut ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. De volgende voorwaarden zijn eveneens van toepassing: er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving; ten behoeve van de gewijzigde functie geen extra parkeergelegenheden noodzakelijk zijn; het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer; er mag geen horeca of detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van de bedrijfsmatige activiteiten; degene die de activiteiten verricht dient tevens de gebruiker van de eigenlijke woning te zijn.
4.8.4. Nieuwbouw van woningen Nieuwbouw van burgerwoningen in het buitengebied is uitgesloten. Nieuwe woningen zijn alleen in de volgende situaties mogelijk: een extra woning in monumenten via vrijstelling; een extra woning bij toepassing van de Ruimte-voor-Ruimteregeling (zie paragraaf 4.9.5).
4.8.4.
Woonschepen
Binnen het plangebied bevinden zich enkele woonschepen. De woonschepen zijn voorzien van een toepasselijke subbestemming. Het beleid voor woonschepen laat geen nieuwe ontwikkelingen toe. Het huidige aantal woonschepen en de ligplaatsen worden positief bestemd.
4.9. Overige onderwerpen 4.9.1.
Externe veiligheid
Ten einde de externe veiligheid rond risicobronnen te waarborgen, worden waar nodig rondom die bronnen contouren aangegeven waarbinnen geen nieuwe gevoelige functies zijn toegestaan. De in het plangebied aanwezige risicobronnen zijn voornamelijk vervoer van gevaarlijke stoffen over de rijksweg A20, het spoor Rotterdam-Gouda en de Hollandsche IJssel. Voor de nieuwe ontwikkelingen, die in het kader van dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, dient rekening gehouden te worden met de Plaatsgebonden Risicocontour (PR)-contour. Ontwikkelingen binnen de PR-contour worden niet mogelijk gemaakt binnen dit plan. Nieuwe ontwikkelingen binnen de GR-contour dienen eerst onderzocht te worden. Net buiten het plangebied ligt een lpg-tankstation: Van Gennep Tankstation, Ambachtsweg 40.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Nadere uitwerking
37
A20 De rijksweg A20 vanaf Rotterdam tot de Gouweknoop heeft volgens de Risicoatlas weg een PR-contour van 18 m (vanaf as van de weg) en een GR-contour met een invloedsgebied van 200 m. Hollandsche IJssel De vaarweg Hollandsche IJssel grenst in het zuiden aan de planlocatie. Het traject van de Julianasluis naar de Nieuwe Maas is in de risicoatlas hoofdvaarwegen Nederland opgenomen als hoofdvaarweg. Op dit traject van de Hollandsche IJssel worden slechts transporten van dieselolie genoemd (101 passages per jaar). Hiervoor gelden geen PR- en GR-contouren. De vaarweg vormt derhalve geen beperking voor het plangebied. Spoorlijn Utrecht-Rotterdam Voor dit spoortraject geldt een PR-risicocontour van 12 m, voor het GR invloedsgebied geldt een zone van 200 m vanaf het spoor. Lpg-tankstation Het betreft hier een lpg-tank in de gemeente Moordrecht van 20 m³ met een jaarlijkse doorzet van maximaal 1.000 m³. Hiervoor geldt conform het Bevi een aan te houden PR-contour van 45 m (die op de rand van het plangebied ligt) en een GR invloedsgebied van 150 m.
4.9.2.
Afstanden van woningen tot wegen en spoorwegen
Geluidscontouren Indien een nieuwe geluidsgevoelige functie tot stand komt, moet aan de bepalingen uit de Wet geluidhinder worden voldaan. In het bestemmingsplan worden in beperkte mate nieuwe woningen mogelijk gemaakt (extra woningen in geval van toepassing van de Ruimte-voor-Ruimteregeling). In relatie tot de in het plangebied aanwezige spoorwegen, is de 55 dB-contour van betekenis, voor wegverkeerslawaai is de 48 dB(A)-contour van betekenis voor geluidsgevoelige bestemmingen.
4.9.3.
Kabels en leidingen
Het plangebied wordt doorkruist door twee hogedruk gasleidingen die parallel aan elkaar liggen. Een van de gasleidingen eindigt ten noorden van Moordrecht in een gasdrukstation. Uit de circulaire van 1984 volgen voor de betreffende aardgasleidingen toetsingsafstanden van 115 respectievelijk 20 m1), waarbinnen de aard van de omgeving moet worden nagegaan. De aard van het gebied is momenteel agrarisch. In het geval van planologische, technische of economische belangen, kan van deze toetsingsafstanden worden afgeweken. Volgens de berekening van de Gasunie van 15 augustus 2007 gelden risicoafstanden van 0 m tot een kwetsbare bestemming, zoals woningen. Voor bovengenoemde leidingen gelden de invloedsgebieden voor het GR van 500 respectievelijk 100 m. Voor het gasdrukstation geldt een risicoafstand van 15 m. Tevens ligt aan de oostzijde van het plangebied een brandstofleiding. Voor deze leiding geldt een bebouwingsvrije afstand van 16 m. In het westen van het plangebied ligt een rioolpersleiding. Ten behoeve van twee drinkwatertransportleidingen geldt een bebouwingsvrije afstand van 2x4 m ter weerszijden van de leiding.
4.9.4.
Landgoederen
Bij de gemeente Moordrecht is reeds een aanvraag ingediend voor de realisatie van een landgoed. Omdat de aanvraag nog onvoldoende concreet is om een rechtstreekse bestemming mogelijk te maken heeft de gemeente ervoor gekozen om het landgoed door middel van een wijzigingsbevoegdheid mogelijk te maken. Op de plankaart is aangegeven voor welke gronden deze wijzigingsbevoegdheid kan worden toegepast. Een deel van de wijzigingsbevoegdheid ligt op gronden welke gelegen zijn in de gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel. In ieder geval dient te worden voldaan aan de provinciale voorwaarden met betrekking tot de inrichting van het landgoed. Deze voorwaarden hebben betrekking op het ontwerp van het landgoed, het percentage openbaar/privégebied en het maximale percentage bebouwing. Ten behoeve van de wijziging dient een inrichtings- en beheersplan te worden overlegd. In het bestemmingsplan kan het beheer niet worden geregeld. Middels een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de ge1)
Verwezen wordt naar het milieukundig onderzoek als separate bijlage.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Nadere uitwerking
38
meente en initiatiefnemer worden nadere afspraken geregeld met betrekking tot onder andere het beheer.
4.9.5.
Ruimte-voor-Ruimte
Met het oog op de gewenste ontstening van het buitengebied en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied, is in het bestemmingsplan een Ruimte-voor-Ruimteregeling opgenomen. De regeling voorziet erin dat voor het slopen van een oppervlak van 1.000 m² aan (voormalige agrarische) bedrijfsgebouwen (met uitzondering van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen) of 5.000 m² aan kassen ter compensatie, onder voorwaarden, één nieuwe burgerwoning mag worden gebouwd. De Ruimte-voor-Ruimteregeling voorziet in het terugbouwen van één extra woning op de locatie waar de bedrijfsgebouwen of kassen worden gesaneerd. Binnen het bestemmingsplan is het niet mogelijk om een generieke regeling (wijzigingsbevoegdheid) op te nemen om de extra woning op een ander plaats, dan waar de bebouwing is gesloopt, terug te bouwen. Om dit mogelijk te maken dient een aparte procedure te worden gevolgd.
4.9.6.
Vloerpeilen
In verband met mogelijke wateroverlast is in het bestemmingsplan een minimaal vloerpeil voor bebouwing opgenomen. Het minimale vloerpeil van de bebouwing dient zodanig te zijn dat, zowel bij het huidige zomerpeil als bij het hoogste peil van het toekomstige peilregime, een drooglegging van de bebouwing aanwezig is van 1,2 m. Dit is de bergingsruimte die noodzakelijk is om droge voeten te kunnen garanderen bij extreme neerslag. Daarnaast wordt in het kader van waterveiligheid, het bezwijken van een waterkering, een minimale aanleghoogte opgenomen voor woonruimtes, te weten NAP -4,7 m ten zuiden van de rijksweg A20.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
5. Milieuonderzoek
39
5.1. Inleiding Ter voorbereiding van dit bestemmingsplan is uitgebreid onderzoek verricht. Dit hoofdstuk beschrijft de resultaten van het uitgevoerde milieuonderzoek en de belangrijkste conclusies voor het plan. Voor alle aspecten, waarvoor op basis van regelgeving of jurisprudentie gerichte eisen worden gesteld aan een bestemmingsplan, komt hierna achtereenvolgens aan de orde: een korte schets van de beoogde ontwikkeling in relatie tot het betreffende milieuaspect; het relevante toetsingskader (de wettelijke normstelling en het beleid); een verantwoording van het uitgevoerde onderzoek met een samenvatting van de onderzoeksconclusies; een conclusie over de aanvaardbaarheid van het plan gelet op de normstelling en het beleid. Als onderdeel van de conclusies wordt, waar relevant, aangegeven op welke wijze de uitkomsten van het onderzoek in de juridische regeling van het bestemmingsplan zijn verwerkt.
5.2. Bodemkwaliteit Beoogde ontwikkeling Dit plan maakt op diverse plekken een functiewijziging van agrarisch gebied naar natuurgebied mogelijk. In dat kader wordt tevens de aanleg van fietspaden mogelijk gemaakt. In het gebied van de bovenlanden wordt mogelijk een landgoed ontwikkeld. Toetsingskader Het bodembeleid is gebaseerd op de Wet bodembescherming. Bij functiewijzigingen wordt bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. Resultaten van het onderzoek De Milieudienst heeft op grond van het Bodem Informatie Systeem (BIS) een overzicht gegeven van de bodemkwaliteit in het plangebied1). Hierbij is nagegaan op welke locaties (mogelijk) bodemverontreiniging aanwezig is als gevolg van (in het verleden) uitgevoerde bedrijfsactiviteiten of het dempen van sloten. In het meest oostelijke deel van het gebied Bovenlanden, daar waar geen ontwikkelingen plaatsvinden, is waarschijnlijk sprake van ernstige bodemverontreiniging. Dit geldt eveneens voor het spoorlichaam in het zuidwestelijke deel van het plangebied (gebied tussen de watergang ten noorden en zuiden van het spoor). In het plangebied zijn her en der watergangen gedempt. Ter plaatse van de bouwblokken langs de bebouwingslinten hebben in het verleden potentieel verontreinigende activiteiten plaatsgevonden. Ter plaatse van deze bouwblokken vinden echter vooralsnog geen ontwikkelingen plaats. In het overige deel van het plangebied zijn geen bodemverontreinigingen bekend. Conclusie, vertaling naar plankaart en voorschriften De aanwezige bodemkwaliteit levert naar verwachting geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling. In de Groene Waterparel wordt door middel van een aanlegvergunningenstelsel in de voorschriften gereguleerd dat nader inzicht in de bodemkwaliteit is vereist voordat overgegaan kan worden op natuurontwikkeling. Er zijn voor de rest geen gevolgen voor plankaart en voorschriften.
5.3. Waterhuishouding Waterbeheerder en watertoets Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard dat zowel het waterkwantiteits- als het waterkwaliteitsbeheer verzorgt en de 1)
Milieudienst Midden-Holland (2008): "Milieukundig onderzoek Restveen en Groene Waterparel te Nieuwerkerk a/d IJssel en Moordrecht (bijlage bij het bestemmingsplan)".
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Milieuonderzoek
40
waterkeringen beheert. Sinds november 2003 is de watertoets wettelijk van toepassing (artikel 10 Bro), een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over het planvoornemen. De watertoets heeft als doel het integreren van ruimtelijke ontwikkelingen en duurzaam waterbeheer. Huidige situatie Peilbeheer Het plangebied maakt onderdeel uit van de Zuidplaspolder, een van de grootste en diepste droogmakerijen in Nederland. Op basis van een lijn tussen de kerken van Moerkapelle en Moordrecht werd een raster ontworpen met daarin "blokken" van ongeveer 800 x 800 m. De sloten eromheen worden "tochten" genoemd. Op enkele plaatsen na is het raster in oude staat bewaard gebleven. In de Zuidplaspolder ligt het laagste punt van Nederland met een maaiveldhoogte van circa NAP -6,8 m. Water uit de Zuidplaspolder wordt middels gemalen afgevoerd naar de Ringvaart van de Zuidplaspolder, het watersysteem is dan ook gericht op een efficiënte afwatering. Vanuit de Ringvaart wordt het water uitgeslagen op het buitenwater van de Hollandsche IJssel, welke de zuidelijke begrenzing van het plangebied vormt. De waterhuishouding en waterpeilen binnen het plangebied zijn afgestemd op het agrarisch gebruik. De grote hoeveelheid peilgebieden en onderbemalingen maakt dat het watersysteem in de Zuidplaspolder weinig veerkrachtig is: droge en natte periodes, maar ook eisen ten aanzien van de waterkwaliteit leiden relatief snel tot problemen ter plaatse van de kleine peilvakken en onderbemalingen, zie figuur 5.1. Figuur 5.1 Peilvakken en praktijkpeilen Groene Waterparel en Restveen (gearceerde kolommen is ter plaatse van de Groene Waterparel)
Peilvak Zomerpeil Winterpeil
F003 -6,35 -6,46
F004O -6,25 -6,25
F004W -6,25 -6,25
F005 -6,25 -6,40
F006 -6,54 -6,65
F007 -6,54 -6,60
F014 -6,39 -6,39
F104 -5,90 -6,00
F105 -6,05 -6,15
F106 -5,95 -6,05
F107 -7,35 -7,35
F108 -6,85 -6,85
F109 -6,80 -6,80
Kwel Het hydrologische systeem in het plangebied wordt voornamelijk bepaald door het oppervlaktewaterstelsel, verschillen in polderpeilen, maaiveldhoogteverschillen, de sterk wisselende weerstand van de deklaag en de stijghoogte in het eerste watervoerend pakket. De grondwaterstroming in het eerste watervoerend pakket in het studiegebied loopt van het zuidoosten (Holland-
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
F110 -6,70 -6,70
F13b -5,90 -6,25
Milieuonderzoek
41
sche IJssel) naar het noordwesten (Rottemeren en omliggende polders), waarbij de intensiteit in die richting afneemt (Staatsbosbeheer en Dienst Landelijk Gebied, 2007). In het gehele studiegebied is een kwelsituatie aanwezig met uitzondering van hogere gronden van De Bovenlanden nabij de Hollandsche IJssel. De kwelintensiteit bedraagt 0,2 tot 2 mm/dag. De kweldruk is hoog, vooral in het zuidelijke deel van het plangebied ten noorden van de Ringvaart. De verschillen in kwelintensiteit worden voor een belangrijk deel bepaald door verschillen in weerstand van de deklaag en de hierin voorkomende snelle afwisseling van afzettingen. Voor deze afzettingen geldt dat tot aan het pleistocene zand (op een diepte van circa NAP -12 m) sprake is van kleien veenafzettingen. Op een aantal plaatsen in het studiegebied worden deze afzettingen doorsneden door geulafzettingen (Afzettingen van Gorkum). De hoogteligging van de top van deze geulafzettingen bedraagt volgens de geologische kaart circa NAP -9 m, dit komt overeen met een diepteligging van 3,5 à 4 m beneden maaiveld (m-mv). Bodemdaling Door ontwatering en oxidatie van het veen en de slappe klei treedt bodemdaling op, de oppervlaktewaterpeilen dienen na verloop van tijd hieraan te worden aangepast teneinde het land voor de agrarische functie te behouden. Na deze peilindexatie zal dit proces zich herhalen. Dit is een onomkeerbaar proces. Metingen wijzen uit dat, afhankelijk van het slootwaterpeil, het veenpakket in de gebieden die als landbouwgrond in beheer zijn, jaarlijks met zo'n 6 tot 12 mm per jaar dunner wordt (van den Akker, 2005). Bij voortzetting van de huidige praktijk, waarin het waterpeil telkens weer wordt aangepast aan het landbouwkundige gebruik, wordt het veengebied dus stap voor stap, naar "beneden gemalen". Pas als het gehele veenpakket verdwenen is, komt dit proces tot een einde. Afhankelijk van de dikte van het veenpakket zal dit proces zo'n 150 tot maximaal 500 jaar duren (Rienks et al., 2002). Bodem, grondwater- en oppervlaktewaterkwaliteit: gebiedsprofielen Om te komen tot een optimalisatie van de natuurontwikkelingpotenties, is voor het gehele plangebied de "Globale Systeemanalyse Restveen en Groene Waterparel" (in de verdere tekst GSA genoemd) opgesteld, waarin op basis van de bodemopbouw (en humusprofielen), grondwateren oppervlaktewaterkwaliteit karakteristieke gebiedsprofielen (A, B, C en D) zijn geschetst. Deze vormen de basis voor de keuzes omtrent natuurdoeltypen en bijbehorende richtpeilen. De gebiedsprofielen zijn hieronder samengevat. De gebiedsprofielen zijn op de kaart weergegeven in figuur 5.2. Figuur 5.2 Gebiedsprofielen
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Milieuonderzoek
42
Gebiedsprofielen Gebiedsprofiel A In dit gebied bevindt de katteklei zich op minder dan een meter van het maaiveld (maaiveld = NAP -5,5 m), gemiddeld maaiveld -0,9 m (NAP -6,4 m). Nu kenmerkt dit gebied zich doordat het mineraal- en voedselarm is. De potenties voor (semi)terrestrische natuur zijn beperkt. De natuurontwikkeling richt zich op aquatische natuur ten behoeve van soorten die in voedselarme condities gedijen. In de GSA is een oppervlaktewaterrichtpeil voor dit gebied genoemd van NAP -5,9 m, met een laagst toelaatbaar peil van NAP 6,2 m. Op het moment dat katteklei droogvalt, oxideert en vindt verzuring van het milieu plaats. Teveel vernatten is eveneens ongewenst, omdat dan de fosfaatrijke bovengrond uitspoelt en de voedselarme condities met bijbehorende soorten teniet worden gedaan. Om geo-chemische processen op het raakvlak van bodem en water te versterken wordt een flexibel peil nagestreefd. Aanvoer van oppervlaktewater is alleen wenselijk indien het peil zover dreigt uit te zakken dat de katteklei droogvalt. Dit profiel komt voor in de Groene Waterparel en Restveen deelgebied 1 en 2. Gebiedsprofiel B De kansen voor natuurontwikkeling worden het beste benut indien de basenrijke kwel volledig wordt benut. Dit betekent dat hier ingezet moet worden op het vasthouden van dit kwelwater en regenwater, zonder dat dit betekent dat het peil zo hoog komt dat de kwel juist weer wordt weggedrukt. Omdat het gewenste evenwicht tussen kwel en neerslag nog onderwerp van verder onderzoek is, wordt op dit moment volstaan met het aangeven van een zekere bandbreedte. De bandbreedte voor het richtpeil volgens de GSA ligt tussen NAP -5,9 m en NAP -6,35 m. Dit profiel komt voor in de Groene Waterparel. Gebiedsprofiel C Dit gebied leent zich vooral voor voedselrijke moerasnatuur (waarvoor de potenties zich aandienen gelet op de waterkwaliteit), rietruigte, struweel en bos (dit laatste wel op niet al te grote schaal vanwege de negatieve invloed van bladval op de waterkwaliteit). Het peil in deelgebied C kan in principe gelijk zijn aan dat in de Tweede Tocht (NAP -6,5 m), maar kan eventueel nog geoptimaliseerd worden op basis van de fosfaattoestand die mogelijk aanleiding geeft om af te graven van de bodem. Dit resulteert, gelet op de maaiveldhoogte ter plaatse, in een sterk vernat gebied. Door de relatief hoge kweldruk, waardoor er met het grondwater mineraal- en voedselrijk water wordt aangevoerd, is een hoger peil hier gewenst. Hierdoor zal de kwel enigszins worden weggedrukt en de waterkwaliteit worden verbeterd. Dit hogere peil (te denken valt aan NAP -6,3 m) kan het best het worden gerealiseerd door het vasthouden van regenwater en de afvoer van het overtollig water uit de Groene Waterparel via dit gebied te organiseren. Dit profiel komt voor in Restveen deelgebied 1 en 2. Gebiedsprofiel D Dit profiel biedt weinig potentie voor het ontwikkelen van aquatische dan wel (semi-)terrestrische natuurdoeltypen. De beste potenties lijken vooralsnog te liggen in het inrichten (oppervlaktewaterpeil wat verhogen) en beheren ten behoeve van een weidevogeldoelstelling (het is nu reeds het weidevogelrijkste deel binnen het studiegebied). Een peil van NAP -6,35 m past prima bij deze doelstelling. Een lager peil dan NAP -6,35 m (ook niet in stapjes om de bodemdaling te volgen) is niet gewenst omdat, indien op lange termijn (25 jaar) besloten wordt om ook in dit deelgebied natuurontwikkeling uit te voeren, het tegen die tijd erg lastig wordt het peil weer op te zetten. Omdat een (steeds) lager peil juist in dit deelgebied met hoge kweldruk zal leiden tot een steeds sterkere invloed van het zeer mineraal- en voedselrijke grondwater in het oppervlaktewater, zal op termijn om nog enige natuurkwaliteit in de sloten te realiseren de behoefte aan het wegdrukken van de kwel door het peil flink te verhogen, groot zijn. Tegen die tijd is de bodem dan echter zover gedaald, dat de percelen dan als gevolg van die peilverhoging waarschijnlijk sterk vernatten wat de kans op het massaal vrijkomen van fosfaat sterk vergroot. Dit kan alleen worden voorkomen indien grote delen zullen worden afgegraven. Het lijkt dan ook voor de hand te liggen om het oppervlaktewaterpeil min of meer te fixeren en op de percelen te kiezen voor drogere natuurdoeltypen. Dit profiel komt voor in Restveen deelgebied 1 en 2.
Waterveiligheid en wateroverlast Ingeval van een extreme hoeveelheid neerslag (en in het bijzonder als er een maalstop wordt ingesteld omdat in de boezem een kritisch waterpeil is bereikt) kan in delen van de Zuidplaspolder wateroverlast optreden. Dit zal het eerst gebeuren in de laagst gelegen delen. Binnen het plangebied betreft dit vooral het deel van het Restveengebied waar via een wijzigingsbevoegdheid natuurontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Gebaseerd op het Waterbeheersplan van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard 2007-2010, "Samen werken aan de wateropgave" bedraagt het huidige watertekort 0,5 ha. Wordt rekening gehouden met het middenscenario van de klimaatverandering, dan bedraagt het tekort 1,5 ha. In vergelijking met de noordelijk, stroomopwaarts gelegen gebieden is dit tekort overigens gering.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Milieuonderzoek
43
Het gehele Restveengebied is door het Hoogheemraadschap aangemerkt als risico-overstromingsgebied bij een doorbraak van de waterkering langs de Hollandsche IJssel en/of de Gouwe. Uit modelberekeningen blijkt dat dit gebied binnen 6 uur overstroomt en dat het water 0,6 tot 1,3 m hoog kan komen te staan. Bovendien kan daarbij, afhankelijk van de locatie, sprake zijn van hoge stroomsnelheden. Een ander verschijnsel dat zich met name in het Restveengebied manifesteert, is het voorkomen van wellen ter plaatse van de slootbodem. De relatief lichte, venige deklaag komt daarbij, als gevolg van de grote heersende waterdruk in het onderliggende pleistocene zandpakket, omhoog. Dit verschijnsel bemoeilijkt het waterbeheer. Het opzetten van het oppervlaktewaterpeil is hier wenselijk om dit verschijnsel tegen te gaan. Peilaanpassing, zoals te doen gebruikelijk, om de bodemdaling te volgen versterkt dit effect nog meer. Autonome knel- en aandachtspunten Op dit moment zijn binnen het plangebied (met name ter plaatse van Groene Waterparel, Restveengebied waar via een wijzigingsbevoegdheid natuur wordt mogelijk gemaakt en het overige deel van het Restveengebied) de volgende waterhuishoudkundige knelpunten en aandachtspunten te onderscheiden: er is versnippering van het waterbeheer door de vele peilgebieden; er zijn gebieden met een risico van wateroverlast vanuit het oppervlaktewater; met name in het gebied nabij gemaal Kroes, Restveen deelgebied 1, is sprake van het opbarsten van de deklaag door de kweldruk; het gebied ten zuiden van de A20/spoorlijn Gouda-Rotterdam loopt risico's op overstroming als gevolg van een doorbraak van de waterkering; onder andere het gebied van de Groene Waterparel wordt gekenmerkt door hoge aquatisch-ecologische kwaliteiten en potenties die thans onvoldoende worden benut; de (ecologische) kwaliteit van het oppervlaktewater is in grote delen van de polder slecht vanwege voedselrijke en/of brakke kwel en de slechte kwaliteit van het inlaatwater vanuit de Ringvaart; de aanwezigheid van katteklei in de ondiepe ondergrond vormt een risico voor de (aquatische) ecologie indien deze wordt blootgesteld aan zuurstof, bij het verlagen van het waterpeil; een sterke verzuring van het milieu kan het gevolg zijn. Toetsingskader Rijksbeleid Het Rijk heeft met het kabinetsstandpunt Anders omgaan met Water, Waterbeleid in de 21e eeuw, (WB21, 2000) het advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw omarmd. Men deelt de zorg dat het huidige watersysteem niet in staat is om klimaatverandering, bevolkingsgroei en economische groei goed op te vangen. Het waterbeheer moet veranderen om Nederland in de toekomst, wat water betreft, veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden. De Kaderrichtlijn Water (KRW, 2000) schrijft voor dat in 2015 alle zogenaamde waterlichamen (oppervlaktewater inclusief waterbodem, oever, flora en fauna) een "goede ecologische toestand" (GET), en voor sterk veranderde/kunstmatige wateren een "goed ecologisch potentieel" (GEP) moeten hebben bereikt. De chemische toestand moet voor alle waterlichamen in 2015 goed zijn. In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) zijn in 2003 voorgaande beleidsstukken, zoals de Europese kaderrichtlijn Water, Waterbeleid in de 21e eeuw en de 4e Nota waterhuishouding, verregaand geïntegreerd en geconcretiseerd. Het gevoerde beleid betreft de volgende zaken: integraal waterbeheer vormt het uitgangspunt; door middel van deze integrale benadering wordt nagestreefd dat het land veilig en bewoonbaar blijft, met gezonde en duurzame watersystemen; men beaamt de noodzaak van verandering in het huidige waterbeheer om Nederland in de toekomst, wat water betreft, een veilig, leefbaar en aantrekkelijk land te houden; de watertoets wordt als procesinstrument geïntroduceerd; het volgende dient te worden bereikt: meer ruimte voor water in boezemlanden, vergroting van het waterbergend vermogen, vermindering van de verdroging, afname van de bodemdaling en optimale afstemming van het water-, ruimtelijke ordening-, natuur-, milieu- en landbouwbeleid;
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Milieuonderzoek
-
-
44
de belangrijkste aanbevelingen van de commissie Waterbeheer 21e eeuw zoals de nieuwe aanpak van de trits "vasthouden, bergen, afvoeren", zo min mogelijk afwenteling, de stroomgebiedbenadering en de watertoets zijn overgenomen; voor 2015 dienen alle waterlichamen een "goede ecologische toetstand" (GET), en voor sterk veranderde/kunstmatige wateren een "goed ecologisch potentieel" (GEP) te hebben bereikt.
Provinciaal beleid De nota Regels-voor-Ruimte (2005) vormt samen met het streekplan het belangrijkste toetsingskader voor ruimtelijke plannen. Verwezen wordt naar paragraaf 2.2. Het Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006-2010 (2006) betreft een concretisering van het streven van de provincie naar duurzaamheid. In dit plan is het provinciale beleid voor milieu en water, en ook voor natuur en landschap geïntegreerd. Rekening is gehouden met het beleid vanuit de KRW en het NBW. De provincie wil met het beleidsplan een gezond, groen en veilig leef- en investeringsklimaat realiseren. Een duurzame ontwikkeling van stedelijk en landelijke gebied wordt voorgestaan door het toepassen van de lagenbenadering. Het beleidsplan bevat de randvoorwaarden vanuit onder meer de ruimtelijke wateropgave en aspecten van veiligheid (risico’s van wateroverlast en overstroming). Beleid waterschap In het waterbeheerplan 2007-2010 (2006) van Hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard "Samen werken aan de wateropgave" is het beleid opgenomen van het Hoogheemraadschap. De missie van het Hoogheemraadschap is "droge voeten en schoon water". De doelstellingen ten aanzien van dit plangebied zijn op hoofdlijnen verwoord in de strategische visie: "In het laagst gelegen gebied van Nederland zorgt het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard voor droge voeten en schoon water. Door het versterken van dijken en het voorkomen van wateroverlast én door het verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater, creëren we een veilige en leefbare omgeving voor inwoners en bedrijven." Het waterbeheer in de Zuidplaspolder kent een groot aantal problemen. Toen bekend werd dat in de Zuidplaspolder grootschalige ruimtelijke veranderingen op stapel zouden staan, heeft het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard daarom vroegtijdig de bestaande knelpunten en gewenste ontwikkelingen in kaart gebracht: eerst in de "Waterkansenkaart Zuidplaspolder", en daarna, meer toegespitst op de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen, in het "Bestemmingsplanadvies Zuidplaspolder". Voor het toekomstige watersysteem streeft het Hoogheemraadschap daarin twee doelen na: peilgebieden samen te voegen om daarmee het thans sterk versnipperde peilbeheer meer veerkrachtig te maken; het vervangen van het huidige systeem van hoge zomer- en lage winterpeilen door een meer natuurlijke peilbeheer. Beoogde ontwikkeling Ten aanzien van de ontwikkeling, zijnde natuurontwikkeling, zijn De Groene Waterparel en het Restveen-deelgebied, waar natuurontwikkeling via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk wordt gemaakt, relevant. In de overige deelgebieden vinden geen ontwikkelingen plaats (en wijzigingen met betrekking tot het waterbeheer). Groene Waterparel In dit gebied wordt ontwikkeling van natuur nagestreefd, gecombineerd met extensieve recreatie. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat de bestaande bebouwing gehandhaafd blijft inclusief de daar direct bijbehorende erven. Hoewel binnen deelgebied Waterparel twee gebiedsprofielen (A en B) zijn onderscheiden in de GSA (2007) met haar eigen karakteristieken, wordt in de eindsituatie één peilvak gerealiseerd. Het waterpeil zal (licht) worden verhoogd waarbij het vaste zomer- en winterpeil wordt vervangen door een meer natuurlijk flexibel peil binnen een bandbreedte. Op basis van genoemde GSA zou deze bandbreedte moeten liggen tussen NAP -5,9 m en NAP -6,2 m. Een lager peil is niet gewenst in verband met de aanwezigheid van ondiep gelegen katteklei (bodemprofiel A) dat bij droogvallen een sterke verzuring van het milieu tot gevolg kan hebben. Teveel vernatten is eveneens ongewenst omdat dan de fosfaatrijke bo-
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Milieuonderzoek
45
vengrond uitspoelt en de voedselarme condities met bijbehorende soorten teniet worden gedaan. Het oppervlak open water neemt toe doordat het slotenpatroon wordt verdicht of bestaande sloten worden verbreed met bijvoorbeeld plasbermen. Een en ander in verband met de beoogde versterking van aquatisch ecologische waarden. Tevens wordt zorg gedragen voor een plasdrassituatie in de ondiepe oeverzone (door het verlagen van de oeverzone). De binnen het plangebied gelegen Vierde Tocht wordt eveneens verbreed en onderdeel van het nieuwe peilvak en peilregime. De afvoer van overtollig water vanuit de noordelijker, stroomopwaarts gelegen delen van de Zuidplaspolder richting gemaal Kroes zal, net als in de huidige situatie, om het gebied heen via de Tweede Tocht verlopen. Dit betekent dat het peil van de Vierde Tocht aan de noordzijde een sprongetje omhoog maakt en aan de zuidzijde, via een stuw, een sprongetje omlaag maakt. Onder vrij verval kan het nieuwe peilvak overtollig water in zuidelijke richting afvoeren. Restveen deelgebied waar natuurontwikkeling via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk wordt gemaakt Voor het Restveengebied geldt deels een doelstelling van natuurontwikkeling en deels van behoud van de agrarische functie. Voor de situering van het te ontwikkelen natuurgebied is gekozen voor het gebied tussen de Tweede en de Vierde Tocht. In dit gebied wordt de ontwikkeling van een gebied van maximaal 75 ha grotendeels natte natuur in combinatie met extensieve recreatie nagestreefd. Het overige gebied zal in gebruik blijven als agrarische gronden. Er wordt uitsluitend uitgegaan van een minnelijke verwerving en er is dus geen sprake van gerichte verwerving. Evenals in de Groene Waterparel blijven de bestaande bebouwing en de bijbehorende erven in hun huidige functie gehandhaafd. Het beleid inzake het waterpeil ter plaatse van de percelen waar natuurontwikkeling wordt nagestreefd zal voorlopig niet worden gewijzigd, vanwege de verwachte mozaïek van natuur en agrarische functies. Dit betekent dat het peil zich voorlopig zal aanpassen aan de behoefte van de bestaande agrarische functies, verbandhoudend met de voortgaande bodemdaling. Pas als een groot gebied van aaneengesloten percelen een natuurfunctie kunnen krijgen zal nader onderzoek moeten uitwijzen in hoeverre de waterhuishouding en het bijbehorende peilregime zou kunnen worden aangepast om de potenties voor natuurontwikkeling verder te optimaliseren. De richtpeilen zoals opgenomen in de GSA worden hierbij in acht genomen. Beheer en onderhoud (algemeen) Voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur" (ex artikel 77 en 80 van de Waterschapswet). Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven en verbreden van watergangen, het aanbrengen van een stuw of het aanpassen van waterkeringen etc. In de Keur is ook geregeld dat "beschermingszones" voor watergangen en waterkeringen in acht dienen te worden genomen. Het komt erop neer dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd en opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd. Overleg met de waterbeheerder (watertoets) Zoals hiervoor is aangegeven is bij het opstellen van de MER-beoordeling en het bestemmingsplan rechtstreeks gebruikgemaakt van informatie van het Hoogheemraadschap. Het Hoogheemraadschap was ook rechtstreeks vertegenwoordigd in de werkgroep die betrokken is geweest bij verschillende onderzoeken, het tot stand komen van de mer-beoordeling en het bestemmingsplan. Het voorontwerp van het bestemmingsplan en de overlegreactie van het Hoogheemraadschap hierop is verwerkt in dit bestemmingsplan. Conclusie, vertaling naar plankaart en voorschriften De beoogde natuurontwikkeling heeft een positief effect op de waterhuishouding. Dit geldt vooral voor de Groene Waterparel. Door de functieverandering van agrarisch naar natuur zal de belasting van het water door bemesting in de Groen Waterparel en het Restveen-deelgebied natuurontwikkeling afnemen. Ter plaatse van de natuurontwikkeling van de Groene Waterparel
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Milieuonderzoek
46
zal het peil binnen een bandbreedte vrij bewegen (flexibel peil) en niet langer mee verlaagd worden met de bodemdaling. Door de vernatting neemt de veenoxidatie, de daarmee gepaard gaande CO2-uitstoot, en de bodemdaling af. Door het samenvoegen van kleinere peilvakken binnen de Groene Waterparel is het waterbeheer eenvoudiger. Het plan is in overeenstemming met het gerichte advies dat het Hoogheemraadschap ten behoeve van de bestemmingsplannen in de Zuidplaspolder heeft opgesteld. In het bestemmingsplan zijn de hoofdwatergangen en waterkeringen, inclusief hun beschermingszones als zodanig bestemd. Voor waterkeringen geldt een zogenaamde dubbelbestemming, welke als eerste bestemming "Infrastructuur-Waterstaat" heeft. Water is direct bestemd als "Water". In het bestemmingsplan is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen voor het wijzigen van de waterpeilen in de Groene Waterparel, zodat is geborgd dat eventuele negatieve milieueffecten worden voorkomen (droogvallen en oxidatie katteklei en sterke verzuring van het milieu dan wel uitspoeling van de fosfaatrijke bovengrond).
5.4. Ecologie Beoogde ontwikkeling en relevante regelgeving In de Groene Waterparel zal versneld worden onteigend voor de realisering van nieuwe natuurgebieden. Na verwerving kan ook het waterpeilbeheer in ecologische zin worden geoptimaliseerd. In het Restveengebied wordt vooralsnog gestreefd naar verwerving van gronden op vrijwillige basis. Uiteindelijk zal ook hier een aaneengesloten natuurareaal met optimaal peilbeheer worden gerealiseerd. Door nog te realiseren verbindingszones richting 't Weegje en verder en in zuidelijk richting over de Hollandsche IJssel zal het plangebied moeten worden verbonden met de PEHS. Over de uiteindelijke inrichting en het te voeren beheer (maaien of begrazen, plaggen of niet, wel of geen moerasbos, inrichting ecologische verbindingszones, al of niet recreatieve ontsluiting) zullen in een later stadium, mede op basis van aanvullend onderzoek, nog nadere keuzes worden gemaakt. De gedetailleerde inrichting en het beheer en de daarmee samenhangende natuurdoelen zijn geen ruimtelijke aspecten die in het bestemmingsplan (kunnen) worden vastgelegd. Toetsingskader Beleid ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS, Nota Ruimte) In het algemeen is het ruimtelijk beleid voor de EHS-gebieden (Ecologische Hoofdstructuur) gericht op behoud, herstel en de ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied. In de Nota Ruimte wordt aangegeven dat de EHS netto door provincies in hun streekplannen moet worden begrensd. Na begrenzing behoren deze gebieden tot beschermde natuurgebieden en geldt het "nee, tenzij"-regime. Hierbij zijn nieuwe ontwikkelingen niet toegestaan indien deze de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied (actuele en potentiële waarden, gebaseerd op de natuurdoelen voor het gebied) significant aantasten, tenzij er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Voor de in het plangebied beoogde natuurontwikkeling is dit nee, tenzij-regime niet relevant. Soortenbescherming (Flora- en faunawet) De Flora- en faunawet (Ffw) bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet en bijbehorend Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (Vrijstellingenbesluit) kent verschillende beschermingsregimes voor diverse soorten. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan in de weg staat. Dit doet zich alleen voor, wanneer de uitvoering van het bestemmingsplan tot ingrepen noodzaakt waarvoor geen vrijstelling geldt of geen ontheffing op grond van de Ffw kan worden verleend. Provinciaal compensatiebeleid Het provinciale compensatiebeginsel is van toepassing op de volgende gebiedscategorieën: 1. (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur;
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Milieuonderzoek
47
2.
natuurgebieden buiten de PEHS: opgenomen in streekplan en/of begrensde natuurmonumenten in het kader van de Natuurbeschermingswet; 3. biotopen van zogenoemde Rode Lijstsoorten en gebieden bulten de EHS met (zeer) hoge natuurwaarden; 4. beplantingen vallend onder de Boswet; 5. Randstad Groenstructuurprojecten en vier Strategische Groen Projecten; 6. rijksbufferzones; 7. gebieden met zeer hoge landschappelijke waarden. In het plangebied is categorie 3 van toepassing. Resultaten van het onderzoek: huidige waarden Regionale ecologische structuur Het plangebied ligt enigszins geïsoleerd van de PEHS en is niet direct verbonden met de bovenregionale structuur van de Rottewig, het Bentwoud en de Krimpenerwaard. Door nog te realiseren verbindingszones richting het Weegje en verder en in zuidelijke richting over de Hollandsche IJssel zal het plangebied volgens het provinciale natuurbeleidsplan moeten worden verbonden met de PEHS. Via het netwerk van waterwegen en spoor- en wegbermen is er op een lager schaalniveau momenteel wel sprake van een beperkt functionerend ecologisch netwerk. Natuurwaarden in het plangebied Algemeen Het plangebied heeft een overwegend intensief agrarisch grondgebruik met rundveehouderij als overheersende productietak. Het grondgebruik laat weinig ruimte voor behoud of ontwikkeling van natuurwaarden. Door vroeg en massaal maaien staan de nog aanwezige weidevogelpopulaties onder druk. Het regelmatig scheuren en herinzaaien van grasland laat geen ruimte voor de ontwikkeling van soortenrijke graslanden. Tevens belast dit bodem en oppervlaktewater met bestrijdingsmiddelen en grote hoeveelheden nutriënten die vrijkomen bij het scheuren van de grasmat. Een ander ecologisch knelpunt vormt de doorsnijding van het gebied met zware infrastructuur (A20, spoorlijn). Beide verkeeraders vormen ecologische barrières, doch met name de spoorbermen vormen tevens ecologische verbindingszones. Vooral de A20 vormt een forse verstoringsbron die met name invloed heeft op de broedvogeldichtheden in de omgeving. Ecologisch bijzonder in het plangebied zijn daarentegen de watermilieus vanwege de wisselwerking met katteklei; vegetaties en macrofauna zijn plaatselijk zeer bijzonder en de visfauna is goed ontwikkeld. De bebouwingslinten in het gebied zijn daarnaast nog van enige ecologische betekenis door de aanwezigheid van vleermuizen, broedende struweelvogels en uilen. De natuurwaarden worden onderstaand per soortengroep nader toegelicht. Flora De huidige floristische waarden van de graslanden in het plangebied zijn gering, hetgeen samenhangt met het intensieve agrarische grondgebruik. De graslanden worden gedomineerd door algemeen voorkomende grassen als engels raaigras, ruw beemdgras, fioringras en gestreepte witbol. Ook het beperkte aandeel kruiden bestaat uit algemene soorten als witte klaver, vogelmuur en paardenbloem. Soortenrijke oevervegetaties zijn plaatselijk wel aanwezig. Soortenrijker zijn de wegbermen. Vooral in de meer zuidelijke, richting de IJssel, gelegen bermen van Restveen komen kenmerkende soorten van het Glanshaververbond voor. Vegetaties van onder andere knoopkruid, wilde peen en pastinaak wijzen hier op kalkrijke, zandige klei. Ook de slootkanten zijn relatief soortenrijk. Langs percelen met een geringe drooglegging (vooral te vinden in Groene Waterparel en het zuidelijk deel van Restveen) komen drassige ingetrapte kanten voor met soorten als beekpunge, moeraswalstro en pijptorkruid. In het overige deel van Restveen hebben de slootkanten een ruiger karakter met moerasandoorn, watermunt en grote brandnetel. De grote en brede watergangen (de tochten) zijn dikwijls, op plaatselijk wat kroos na, vegetatieloos. De kleinere sloten worden dikwijls gekenmerkt door algemeen voorkomende soorten, zoals kroosvaren, diverse kroossoorten, smalle waterpest en grof hoornblad. Vooral de laatste wijzen niet alleen op voedselrijk, maar ook op hard water. In ondiepe delen staan dikwijls liesgras, grote egelskop en pijlkruid. Ook zwanenbloem komt relatief veel voor. In het deelgebied
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Milieuonderzoek
48
Groene Waterparel bevinden zich sloten vol met ondergedoken, drijvende en emergente waterplanten zoals brede waterpest, witte waterlelie, drijvend fonteinkruid, holpijp en pijlkruid. Vooral in het Restveengebied zijn veel kranswieren aangetroffen.
Plaatselijk komen zeer bijzonder watervegetaties voor. Door de wisselwerking van de vrij voedselrijke kwelstromen met katteklei ontstaat een voedselarm milieu waarin zeldzame soorten voorkomen die karakteristiek zijn voor oligotrofe, zure wateren. Het betreft onder meer pilvaren, knolrus, vlottende bies, kleinste egelskop en stijve moerasweegbree (de laatste drie soorten staan op de landelijke Rode Lijst van bedreigde soorten). Deze soorten behoren tot gemeenschappen van de Oeverkruid-klasse en komen slechts op enkele locaties in de provincie Zuid-Holland voor (naast Groene Waterparel zeer lokaal in Polder Nieuwkoop). In Nederland zijn deze meestal gebonden aan voedselarme vennen en zijn daarom uniek voor Zuid-Holland. Verzuring en neerslag van fosfaat met ijzer zijn direct toe te schrijven aan de uitwisseling met katteklei. Ook de relatief hoge nitraatgehaltes wijzen hierop. De kwel kan plaatselijk in kwaliteit variëren, afhankelijk van de opbouw van de ondergrond. In het gehele plangebied zijn zandbanen van het oude krekenpatroon in de ondergrond aanwezig. Ter hoogte van een zandpakket is de weerstand van de deklaag aanmerkelijk kleiner en kan kwel gemakkelijk in het maaiveld treden. Voor het gehele Waterparelgebied geldt dat er in het grootste deel van de sloten helder water voorkomt, gekenmerkt door een vegetatie met gewoon kransblad, brede waterpest (Rode Lijst) en drijvend fonteinkruid. In het Restveengebied is de situatie voor het water weinig waardevol. Incidenteel komen drijfbladvegetaties met gele plomp voor. Ook de oevervegetaties zijn hier weinig waardevol. Beschermde plantensoorten in het gebied zijn zwanenbloem en dotterbloem. Zwaar beschermde soorten zijn afwezig. Amfibieën en reptielen In het plangebied komen vier algemene amfibiesoorten in hoge dichtheden voor, te weten gewone pad, groene en bruine kikker en kleine watersalamander (allen wettelijk beschermd). Van de zwaar beschermde rugstreeppad zijn geen waarnemingen bekend, maar onder meer bij Gouda en Waddinxveen zijn populaties aanwezig. Gezien de bouwactiviteiten in de regio en in het plangebied, is het favoriete biotoop van deze pioniersoort (kaal zand, ondiepe plassen) altijd wel ergens aanwezig. De grote mobiliteit van deze soort maakt dat de aanwezigheid van de rugstreeppad in het plangebied aannemelijk is. Recent (mei 2007) is in het noordelijk deel van het Waterparelgebied een ringslang bij een geschikte broedhoop aangetroffen. Mede gezien het grote voedselaanbod voor de ringslang (in de vorm van amfibieën), de nabijheid van de stabiele populatie in 't Weegje en de migratiemogelijkheden via de spoorbermen is het aannemelijk dat in het plangebied sprake is van een (kleine) populatie ringslangen (Adviesbureau Mertens, 2007). De ringslang is een zwaar beschermde en kwetsbare Rode Lijstsoort. Vissen De visgemeenschap in het Waterparelgebied bestaat uit het ruisvoorn/snoektype of het zeelt/kroeskarpertype. Het ruisvoorn/snoektype is de visgemeenschap die kenmerkend is voor de hoogste ecologische toestand en heldere, plantenrijke situaties. Zwaar beschermde vissoorten zijn hier kleine modderkruiper en bittervoorn. Met name de eerste is in hoge dichtheden aanwezig. Mogelijk is hier ook de niet beschermde Rode Lijstsoort vetje aanwezig. In het Restveengebied is het watermilieu voedselrijk en troebel; brasem is hier een algemeen voorkomende vis. Zoogdieren In het plangebied zijn algemene zoogdiersoorten aanwezig als veldmuis, haas, mol, bosmuis, huisspitsmuis, wezel en hermelijn (allen wettelijk beschermd). In en rond de bebouwingslinten worden regelmatig vleermuizen waargenomen en zijn naar verwachting ook vaste verblijfplaatsen aanwezig. In het noordelijk deel van het Waterparelgebied zijn recent gewone en ruige dwergvleermuis, laatvlieger en rosse vleermuis waargenomen. Alle soorten vleermuizen zijn zwaar beschermd. Wezel, hermelijn, laatvlieger en rosse vleermuis worden in 2008 toegevoegd aan de Rode Lijst van bedreigde zoogdiersoorten in Nederland.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Milieuonderzoek
49
Broedvogels Het gebied herbergt nog relatief veel weidevogels (grutto, tureluur (beiden Rode Lijstsoorten), scholekster, kievit) De hoogste dichtheden zijn aanwezig op enkele honderden meters van wegen en bebouwingslinten waar de verstoring door geluid en licht het geringst is. De populaties zijn de afgelopen jaren gestaag afgenomen. Het relatief lage broedsucces is vooral een gevolg van te vroeg en te massaal maaien. Vrijwillig weidevogelbeheer heeft de achteruitgang van de meeste soorten niet kunnen keren, hoogstens afremmen. In de hele Zuidplaspolder ontbreken actuele en gedetailleerde inventarisatiegegevens van de broedvogelpopulatie, zodat geen informatie beschikbaar is over de aanwezige dichtheden en de trends in de populaties. In juni 2008 heeft ecologisch onderzoek plaatsgevonden naar het voorkomen van weidevogels in de Zuidplaspolder te Moordrecht. De belangrijkste conclusie uit dit rapport is dat alleen het gebied ten zuidoosten van de spoorlijn waardevol weidevogelgebied is. Dit wegens de aanwezigheid van Rode Lijstsoorten en een relatief grote diversiteit en dichtheid. In bijlage 6 is het gehele onderzoeksrapport opgenomen. In de aangrenzende regio Reeuwijk zijn de aantallen broedparen weidevogels de laatste 5 jaar redelijk stabiel, maar het broedsucces is waarschijnlijk onvoldoende om de populaties op langere termijn te handhaven (bron: Agrarische Natuurvereniging Weide- en Waterpracht, 2006). Er zijn geen redenen om aan te nemen dat de trend in de Zuidplaspolder afwijkt van die in de regio Reeuwijk. In de bebouwingslinten zijn typische erf- en struweelvogels aanwezig als spreeuw, witte kwikstaart, boerenzwaluw (Rode Lijst), heggenmus, winterkoning, merel, zanglijster, turkse tortel, houtduif, ekster en verschillende mezen- en vinkensoorten. In de wintermaanden foerageren 's nachts grote aantallen smienten in de polder, die overdag slapen op de surfplas bij Reeuwijk. Dit is tevens het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, onder meer aangewezen vanwege de grote aantallen smienten. Alle inheemse vogelsoorten zijn wettelijk beschermd. Resultaten van het onderzoek: effecten beoogde natuurontwikkeling Groene Waterparel Naar verwachting zal de Groene Waterparel een geschikt leefgebied gaan vormen voor zwaar beschermde soorten als rugstreeppad, ringslang, bittervoorn en kleine modderkuiper. Een deel van deze soorten is reeds aanwezig (ringslang, kleine modderkruiper) en voor andere soorten zal de vestiging sterk afhankelijk zijn van de realisering van verbindingszones naar de omgeving ('t Weegje, Krimpenerwaard, Rotte, Bentwoud). Afhankelijk van de keuze voor begrazingsof hooilandbeheer, zullen In de Groene Waterparel de bestaande weidevogelpopulaties door verruiging (sterk) afnemen dan wel zich kunnen handhaven en deels herstellen; het verkeerslawaai vanaf de A20 blijft hier een beperkende factor. Ten aanzien van de aspecten duurzaamheid en kansen voor bijzondere watermilieus geldt een sterk positief effect doordat gronden snel verworven en ingericht kunnen worden en door het grote katteklei-areaal. Ook het peilbeheer kan hier geheel worden afgestemd op ecologische potenties. Restveengebied Natuur In het Restveengebied is de gewenste stabilisering van het waterpeil en het opheffen van de bestaande onderbemalingen afhankelijk van de mate waarin samenhangende gebieden kunnen worden verworven. Doordat voor dit gebied vooralsnog geen onteigeningstitel wordt ingezet, is een snelle realisering van een samenhangend natuurgebied en daarop afgestemd waterbeheer onzeker. In het gunstigste geval zal de maaivelddaling en de stabilisering van het waterpeil aldaar pas op de lange termijn leiden tot een vernatting van de graslanden in een groot samenhangend gebied. In combinatie met een extensief hooilandbeheer ontstaan dan potenties voor bijzondere weidevogelgemeenschappen met zeldzame soorten. Het watermilieu in het Restveengebied blijft door de keuze van minimale peilfluctuaties kwetsbaar in droge zomers, doordat reeds vroeg gebiedsvreemd water moet worden ingelaten. De mogelijke agrarische intensivering (maïs- en sierteelt) en de gangbare praktijk van graslandvernieuwing op de resterende agrarische percelen, vormt eveneens een risico voor bestaande en nieuwe natuurwaarden. Het Restveengebied biedt bij het ontstaan van een mozaïek van natuur- en agrarisch grasland enige kans op behoud en herstel van de weidevogelpopulaties. Deze potenties worden echter sterk beperkt bij de ontwikkeling van (zelfs kleine) arealen moeras, rietruigte, bos en struweel en handhaving van het huidige peilbeheer. De zwaar beschermde soorten in het gebied zijn momenteel vooral gebonden aan sloten (vissen, amfibieën, ringslang) en bebouwingslinten
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Milieuonderzoek
50
(vleermuizen). Deze soorten zullen zich naar verwachting in het Restveengebied kunnen handhaven aangezien het sloten- en bebouwingspatroon nauwelijks zal wijzigen. Voor een uitgebreidere effectbeschrijving wordt verwezen naar de notitie mer-beoordeling Restveen en Groene waterparel (mei 2008). Formele toetsing aan het beleidskader Beleid EHS In de Groene Waterparel zal het natuurareaal versneld worden gerealiseerd. Elders (Restveengebied, verbindingszones) is de realisering afhankelijk van de mogelijkheid van grondverwerving. Nergens is sprake aantasting van bestaande delen van de EHS en/of Natura 2000. De mogelijke realisering van een landgoed nabij het gemaal Kroes draagt, afhankelijk van de inrichting en het beheer, bij aan een versterking van de in het beleid beoogde ecologische verbinding richting de Krimpenerwaard. Soortenbescherming (Flora- en faunawet) In het plangebied komen enkele zwaar beschermde soorten voor (ringslang, kleine modderkruiper, vleermuizen) en wordt de aanwezigheid van andere soorten vermoed (onder andere rugstreeppad). Voor zover de realisering van het nieuwe natuurareaal gepaard gaat met grondwerkzaamheden kunnen deze soorten tijdelijk verstoord worden. Uiteindelijk resteert een groter en kwalitatief hoogwaardiger leefgebied. De gunstige staat van instandhouding van alle beschermde soorten komt niet in gevaar een de Flora- en faunawet staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg. Compensatiebeginsel natuur en landschap (provincie Zuid-Holland, 1997) Het provinciale compensatiebeginsel is onder meer van toepassing ter plaatse van biotopen van zogenoemde Rode Lijstsoorten en gebieden buiten de EHS met (zeer) hoge natuurwaarden. De Rode Lijstsoorten van water- en oevermilieus zullen zich naar verwachting kunnen handhaven. In het Groene Waterparelgebied zal de verwachte verruiging als gevolg van het beoogde begrazingsbeheer leiden tot een sterke afname of zelfs het geheel verdwijnen van de Rode Lijstsoorten tureluur en grutto. Dit verlies zal elders gecompenseerd moeten worden. Indien gekozen wordt voor een hooilandbeheer blijven de weidevogels aanwezig en is er geen compensatieplicht aan de orde. In het Restveengebied bestaat eveneens het gevaar dat grutto en tureluur verdwijnen, maar hier als gevolg van het te intensieve agrarische grondgebruik. Pas na verwerving van gronden voor natuurdoelen ontstaat zicht op behoud en herstel van de weidevogelpopulaties. Mogelijk kan hier zelfs een deel van de te verdwijnen weidevogels uit het Groene Waterparelgebied worden opgevangen, waarmee wordt voorzien in de vereiste compensatie. Omdat op dit moment nog onvoldoende duidelijkheid bestaat over de uiteindelijke inrichting en het natuurbeheer, kan hieromtrent echter nog geen zekerheid worden geboden. Conclusie, vertaling naar plankaart en voorschriften Samenvattend kan worden geconcludeerd dat het plan past binnen het geldende beleid en in het gebied een aanzienlijke ecologische meerwaarde tot stand brengt. Aard en omvang van deze meerwaarde is sterk afhankelijk van de uiteindelijke keuzes ten aanzien van inrichting en beheer. Deze keuzes worden in het bestemmingsplan niet vastgelegd. Met de uiteindelijk gekozen maatregelen op het gebied van inrichting en beheer zal bij de nadere uitwerking van de inrichting, mede op basis van nog nader uit te voeren onderzoek, mede rekening worden gehouden met het provinciale compensatiebeleid. Op de plankaart wordt voor het Groene Waterparelgebied een natuurbestemming opgenomen. In het Restveengebied is een wijzigingsbevoegdheid naar natuur van toepassing (behalve voor de reeds verworven gronden met een rechtstreekse natuurbestemming).
5.5. Landschap, archeologie en cultuurhistorie Beoogde ontwikkeling Met dit bestemmingsplan wordt binnen het plangebied de herinrichting van agrarisch gebied mogelijk gemaakt. Hierbij zullen graafwerkzaamheden plaatsvinden. Daarvoor is beoordeeld of sprake is van archeologische en cultuurhistorische waarden die beschermd moeten worden of gedocumenteerd.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Milieuonderzoek
51
Toetsingskader De Monumentenwet biedt bescherming aan archeologische en cultuurhistorische monumenten. De wet wordt momenteel aangepast ter implementatie van het Verdrag van Valetta. Het Verdrag van Valetta heeft als doel de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Waar mogelijk betekent dit in situ (in de bodem) behouden van deze waarden. In gebieden waar archeologische waarden voorkomen, of een reële verwachting bestaat dat zij aanwezig zijn, zal hiermee rekening moet worden gehouden bij het ontwikkelen van gebied. Het archeologisch erfgoed kan zijn: beschermde terreinen op grond van de Monumentenwet; terreinen van groot archeologisch belang volgens de Archeologische Monumenten Kaart; terreinen met reële archeologische verwachtingswaarden volgens de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden. In het kader van het bestemmingsplan is onderzocht of archeologische en cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Het archeologisch en cultuurhistorisch erfgoed zal ook via de bestemmingsregeling beschermd moeten worden. Het rijksbeleid hieromtrent ligt vast in de Nota Belvedère. Resultaten van het onderzoek Landschap en cultuurhistorie Huidige situatie De Zuidplaspolder ligt aan de rand van het Groene Hart op de overgang van het veenweidelandschap naar het droogmakerijenlandschap. Het veenweidelandschap met de smalle slagenverkaveling zoals in de Krimpenerwaard zien we ook in het zuidelijk deel van de polder, waar het veen niet is afgegraven. Noordelijk gaat die verkaveling over in een meer blokvormig patroon. Dit hangt samen met de bodem: gedeeltelijk afgegraven veen in het zuiden en zware zeeklei in het noorden. Het grondgebruik paste zich in eerste instantie aan de ondergrond aan: grasland ten behoeve van de melkveehouderij in het zuiden en akkerbouw in het noorden. In het overgangsgebied vinden we op de lichte klei enkele boomgaarden. Structuurbepalend is het rationele patroon van lokale wegen en waterlopen. De bovenlokale doorsnijdingen van A20 en spoorlijn hebben nog geen effect op de ruimtelijke structuur van het gebied maar de verstedelijking langs de randen is wel sterk geënt op deze bovenregionale infrastructuur. Kenmerkend zijn, naast het rationele wegen- en slotenpatroon, de openheid en het graslandkarakter. In het open landschap vallen de opgaande elementen sterk op. Markant is het hoogteverschil tussen de droogmakerij en het bovenland langs de rivier. De ringvaart met gemaal is eveneens goed herkenbaar. De bebouwingslinten en met beplanting vallen sterk op in het open landschap en dragen bij aan de herkenbaarheid van de ruimtelijke structuur. Ook de verstedelijking en verspreide glastuinbouw langs de randen kan als visueel storend worden ervaren Het hiervoor beschreven kenmerkende patroon van wegen en waterlopen is behalve landschappelijk ook van cultuurhistorische betekenis. Deze patronen dateren nog van de tekentafel van de ontwerper van de polder (Ingenieur J.A. Beijerinck) en vormen een typisch Hollands cultuurgoed. Toekomstige situatie Voor de Groene Waterparel treden als gevolg van de beoogde natuurontwikkeling de volgende effecten op: Hoewel beoogd wordt om door middel van aanvullend maaibeheer de openheid te behouden moet bij begrazingsbeheer toch worden uitgegaan van een zekere verruiging en verstruweling van het gebied. De openheid van het gebied zal daardoor afnemen. Bij een eventuele keuze voor hooilandbeheer kunnen het open landschap en de karakteristieke landschappelijke en cultuurhistorische patronen wel behouden blijven en zelfs geaccentueerd worden. De verruiging van het gebied zal tevens werken als afscherming van de stedelijke randen die in de omgeving als gevolg van toekomstige ontwikkelingen zullen ontstaan. Een rietkraag van 2 m hoog heeft voor de recreant op het naastgelegen wandelpad al een gunstig visueel effect.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Milieuonderzoek
-
-
52
De ontwikkeling van een ruimtelijk mozaïek van water, moeras, grasland, ruigte en struweel, zal onder invloed van begrazing tamelijk willekeurig verlopen. Het is derhalve aannemelijk dat het karakteristieke rationele ruimtelijke patroon van wegen en waterlopen minder herkenbaar zal worden. Doordat het beoogde, wilde natuurlandschap in het plangebied geen cultuurhistorische referentie in het verleden heeft, maar het historische landschap juist verdoezeld, zullen veel bewoners en gebruikers van het gebied dit typische 21e-eeuwse natuurbeeld maar matig waarderen. Ten opzichte van het verrommelde agrarische gebied met stedelijke randen, zal er echter veelal sprake zijn van een licht positieve waardering.
In het Restveengebied blijft sprake van een graslandgebied met sloten. Grondverwerving voor natuur vindt uitsluitend op vrijwillige basis plaats, zodat er vanuit wordt gegaan dat uiteindelijk een mozaïek van natuur- en landbouwgronden ontstaat. De beoogde natuurontwikkeling in het Restveen-deelgebied heeft de volgende landschappelijke effecten. Met uitzondering van het beoogde broekbos, is bij alle beoogde natuurdoeltypen1) sprake van een visueel open landschapsbeeld. Het beoogde bosareaal bedraagt slechts 10% van het totale natuurareaal dus bij een slim landschapsontwerp kan dit areaal zonder aantasting van de openheid worden ontwikkeld. Door behoud van het open landschap zal ook de visuele verstedelijking blijven bestaan en door stedelijke ontwikkelingen buiten het plangebied zelfs toenemen. De beoogde 10% moerasbos kunnen zodanig worden geplaatst dat daarmee de visuele verstedelijking wordt teruggedrongen. Ook de plaatselijke ontwikkeling van rietruigte kan worden gebruikt voor landschappelijke afscherming. De beoogde natuurdoeltypen kunnen geheel binnen de bestaande structuur van wegen en sloten worden ontwikkeld (dit is zelfs veruit het goedkoopst). Afhankelijk van kleine variaties in beheer per perceel kunnen zelfs blokvormige vegetatiepatronen worden ontwikkeld die de verkavelingstructuur accentueren. Door met de nieuwe natuurdoeltypen de bestaande historische landschapsstructuur te versterken en op een kleurrijke manier zichtbaar te maken, is er sprake van een grote recreatieve belevingswaarde. Hoe de landschapsdeskundigen ook mogen oordelen over historiserende landschapsontwikkeling; bewoners en recreanten waarderen het zeer hoog. Hetzelfde geldt ten aanzien van de recreatieve waardering van weidevogels; deze zijn onlosmakelijk verbonden met het historische, door mensen gemaakte Hollandse weidelandschap. De beoogde natuurontwikkeling het Restveengebied kan onder voorwaarden goede kansen bieden voor de weidevogels. Archeologie In het landschap zijn in het noordelijk deel van het plangebied nog stroomruggen waar te nemen (wanneer de akkers zijn geploegd). Deze stroomruggen zijn voormalige kreken die zijn verland met minder zettingsgevoelig materiaal, waardoor deze nu hoger zijn gelegen dan de rest van het plangebied (aardkundige waarden). Uit het onderzoek komt naar voren dat in het plangebied voor een deel sprake is van een redelijke tot hoge kans op archeologische sporen. Dit is met name het geval in een deel van de Groene Waterparel. Dit betreffen zandbanen van het oude krekenpatroon die in de ondergrond aanwezig zijn. De archeologische verwachtingswaarde ter hoogte van deze zandbanen zijn hoog: ze vormden een occupatiebasis en de kans op archeologische sporen is hier groot. De overige gebieden hebben slechts een lage archeologische verwachtingswaarde. Archeologische monumenten zijn in het plangebied afwezig. De aanpassingen met betrekking tot het waterpeil zullen naar verwachting geen negatieve gevolgen hebben voor de mogelijk aanwezige archeologische waarden in het gebied (onder voorwaarde dat de peilaanpassingen niet lager zullen liggen dan het huidige laagste peil). De ontwikkeling van nevenactiviteiten in het Restveengebied, die gepaard gaan met graafwerkzaamheden en eventuele grondwerkzaamheden in het Restveengebied en de Groene Waterparel, vormen mogelijk wel een risico.
1)
Nat, matig voedselrijk grasland, bloemrijk grasland van het zand en veengebied, bloemrijk grasland van het rivieren- en zeekleigebied, en nat, matig voedselrijk weidevogelgrasland, een gewenste configuratie van biotopen uit de verlandingsreeks met petgaten met soortenrijke verlandingszones, soortenrijke moerassen (bloemrijke rietlanden) en schraallanden (kleine zeggevegetaties), rietruigte en soortenrijk broekbos.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Milieuonderzoek
53
Conclusie, vertaling naar plankaart en voorschriften Het landschap zal als gevolg van de beoogde natuurontwikkeling wijzigen. In een deel van het plangebied moet rekening worden gehouden met een relevante archeologische verwachtingswaarde. Deze gebieden krijgen een dubbelbestemming op de plankaart en in de voorschriften, bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
5.6. Verkeer en vervoer Beoogde ontwikkeling De beoogde extensieve recreatie in de nieuwe natuurgebieden kan extra verkeer veroorzaken. Tevens wordt het fietspadennet uitgebreid en worden een erftoegangsweg met een beperkte verkeersfunctie opgeheven (opheffen gelijkvloerse spoorwegovergang). Ter plaatse van de Middelweg wordt een ongelijkvloerse spoorwegovergang gerealiseerd. Toetsingskader In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient sprake te zijn van een aanvaardbare bereikbaarheid van het plangebied, een aanvaardbare verkeersafwikkeling en een aanvaardbare verkeersveiligheid. Resultaten van het onderzoek Verkeersstructuur en verkeersafwikkeling Het verkeer van/naar het plangebied wordt met name afgewikkeld over de Middelweg en de Tweede Tochtweg. De Middelweg beschikt over een directe aansluiting op de A20 (aansluiting Moordrecht). De Tweede Tochtweg geeft via de Zuidplasweg aansluiting op de N219, die vervolgens aansluit op de A20. Via de N219 kan er eveneens richting Rotterdam gereden worden. De Middelweg en Vierde Tochtweg vormen de verbinding met de kern Moordrecht. Het gebied Bovenlanden wordt vanaf Nieuwerkerk aan den IJssel ontsloten via de Kortenoord (die aansluit op de N219) en vanaf de kern Moordrecht door de Schielandse Hoge Zeedijk West. De lokale ontsluitingswegen (Eerste, Tweede, Derde en Vierde Tochtweg, Spoorweglaan) en de N456 Provinciale weg hebben een maximumsnelheid van 80 km/h. Alleen de Middelweg en de Wethouder Visweg hebben een snelheid van 60 km/h. Op de A20 geldt een maximumsnelheid van 120 km/h. De verkeersstructuur blijft grotendeels gehandhaafd. De meest relevante verandering is de opheffing van een erftoegangsweg met een zeer beperkte verkeersfunctie over het spoor. De bereikbaarheid van het plangebied zal niet structureel veranderen. Voor de verkeersgegevens is gebruikgemaakt van de verkeersintensiteiten zoals deze zijn opgenomen in de verkeersmilieukaarten (VMK) van Moordrecht en Nieuwerkerk aan den IJssel (situatie 2003 en 2020). Voor de verkeersintensiteiten van 2007 is uitgegaan van een autonome groei van 1,5% per jaar ten opzichte van het peiljaar 2003. Ten aanzien van de rijksweg A20 wordt door Rijkswaterstaat een andere verkeersintensiteit voor 2007 opgegeven dan op basis van de VMK is afgeleid (VMK geeft hogere waarden). In dit onderzoek wordt uitgegaan van de gegevens uit de VMK (worst case), ook voor 2020. Deze verkeersintensiteiten zijn opgenomen in de volgende tabel. Tabel 5.1 Verkeersintensiteiten 2007 en 2020 (autonome situatie) in mvt/etmaal wegvak (tussen zijweg A en zijweg B) Tweede Tochtweg ten noorden van de A20 Tweede Tochtweg ten zuiden van de A20 Parallelweg Noord Parallelweg Zuid Schielands Hoge Zeedijk West / Kortenoord Kattendijk Middelweg Wethouder Visweg N456 Middelweg N456 Provinciale weg
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
verkeersintensiteit 2007 599 1.541 853 5.884 4.865 4.853 8.202 2.216 15.870 14.851
verkeersintensiteit 2020 726 1.920 3036 11.868 3.636 7.560 15.996 4.716 23.280 39.774
41805.12973.00
Milieuonderzoek
54
Zuidplasweg Rijksweg A20
2.917 98.134
6.768 115.572
Door congestie op het hoofdwegennetwerk (A20) ontstaat er in de huidige situatie op de wegen in en rond het plangebied sluipverkeer. Tevens komt er congestie voor op de N456. De bereikbaarheid van het plangebied voor het autoverkeer kan op basis van de directheid van de routes als slecht worden aangemerkt: het gebied is niet goed toegankelijk en niet geschikt voor recreatief verkeer. Veilige en gemakkelijke poorten vanuit de stad ontbreken. Ook de congestie op wegen in en rond het plangebied vormt een aandachtspunt. De toename van de verkeersproductie als gevolg van de beoogde extensieve recreatie (zie volgende alinea) zal zich met name manifesteren op de hoofdwegen in het gebied. De lokale wegen zullen hier naar verwachting weinig invloed van ondervinden. De toename van de verkeersintensiteiten door de aanleg van het natuurgebied met recreatievoorzieningen is gering, er is dan ook geen sprake van een verslechtering van de verkeersafwikkeling. Verkeersproductie beoogde natuurontwikkeling Door de verkeersaantrekkende werking van het natuurgebied met recreatievoorzieningen, zal de verkeersintensiteit op de wegen in en rond het plangebied gaan toenemen. Er is een berekening gemaakt op basis van de te verwachten bezoekersaantallen. Verwezen wordt naar bijlage 4. Hiervoor zijn normen gehanteerd van Staatsbosbeheer voor bezoekersaantallen per hectare per normdag. Een aanname voor dit gebied is 5 personen/ha/normdag bij het meest recente woningbouwprogramma1). Verder is er uitgegaan van een totale oppervlakte van 225 ha. Aangenomen is dat 60% van het aantal bezoekers met de auto komt en dat de gemiddelde autobezetting 2,5 personen bedraagt. In de volgende tabel is de verkeersproductie op jaarbasis berekend op basis van de bezoekersaantallen. Tabel 5.2 Verkeersproductie op basis van bezoekersaantallen (mvt/etmaal) aantal p. jaar
pers./ ha
ha
totaal bezoekers
% auto
autobezetting
heen/ terug
verkeersproductie/dag
10
5
225
1.125
60%
2,5
2
540
5.400
20
3
225
675
60%
2,5
2
324
6.480
20
2
225
450
60%
2,5
2
216
4.320
150
1
225
250
60%
2,5
2
120
18.000
totaal
verkeersproductie/jaar
34.200
gemiddelde verkeersproductie/dag
94 (100 afgerond)
Uitgaande van het meest recente woningbouwprogramma in de directe nabijheid van het plangebied kan de norm oplopen tot 8 personen/ha/normdag. In de volgende tabel is de verkeersproductie hiervan berekend. Tabel 5.3 Verkeersproductie op basis van bezoekersaantallen (mvt/etmaal) aantal p. jaar
pers./ ha
ha
totaal bezoekers
% auto
autobezetting
10
8
225
1.800
60%
2,5
20
6
225
1.350
60%
20
5
225
1.125
150
2
225
450
heen/ terug
verkeersproductie/ dag
verkeersproductie/jaar
2
864
8.640
2,5
2
648
12.960
60%
2,5
2
540
10.800
60%
2,5
2
216
totaal gemiddelde verkeersproductie/dag
1)
32.400 64.800
178 (180 afgerond)
e
De normdag is de 10 drukste dag in het jaar.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Milieuonderzoek
55
Langzaam verkeer Het langzaam verkeer (fietsers en voetgangers) maakt momenteel gebruik van de plattelandswegen alsmede van de bestaande fietspaden1). Het gebied wordt momenteel slechts beperkt ontsloten door het openbaar vervoer. Aan de rand van het gebied rijdt over de Schielandse Hoge Zeedijk West/Kortenoord een buslijn die het gebied per openbaar vervoer ontsluit. Deze busdienst geeft verbinding in de richting van Gouda en Rotterdam station Alexander. Op diverse plaatsen langs de dijk zijn haltes gesitueerd en op een afstand van circa 800 m van elkaar gelegen. De busdiensten kennen een frequentie van 2x per uur. De ontsluiting per openbaar vervoer is matig. De bereikbaarheid van het plangebied voor het langzaam verkeer zal verbeteren door aanleg van de fietspaden F340 en F263. De bereikbaarheid per openbaar vervoer wijzigt niet ten opzichte van de huidige situatie. Verkeersveiligheid In het gebied komen een aantal ongelijkvloerse spoorwegovergangen voor, dit kan leiden tot onveilige situaties. De toename van verkeer als gevolg van de beoogde natuurontwikkeling en extensieve recreatie is dermate gering dat deze geen relevante invloed op de verkeersveiligheid in het gebied heeft. De verkeersveiligheid zal overigens in enige mate verbeteren door het opheffen van een gelijkvloerse spoorwegovergang in het plangebied. Conclusie, vertaling naar plankaart en voorschriften De aanwezige verkeerssituatie levert geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling. Voor het nieuw aan te leggen fietspad F263 is in de voorschriften een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Het tracé is weergegeven in een profiel op de betreffende plankaarten. Het fietspad F340 wordt gerealiseerd binnen de bestemming Verkeer.
5.7. Wegverkeers-, spoorweg- en industrielawaai Beoogde ontwikkeling In het plangebied worden nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen via een wijzigings- of vrijstellingsbevoegdheid mogelijk gemaakt (zoals de splitsing van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing). Toetsingskader Wettelijke geluidszones en grenswaarden Langs wegen bevinden zich als gevolg van de Wet geluidhinder geluidszones waarbinnen geluidnormen gelden. Deze normen gelden voor geluidgevoelige bestemmingen. Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een (spoor)weg geldt een voorkeursgrenswaarde en een uiterste grenswaarde. Voor nieuwe woningen binnen de geluidszone gelden voorkeursgrenswaarden en uiterste grenswaarden. Voor industrieterreinen die volgens de Wet geluidhinder gezoneerd zijn gelden eveneens voorkeursgrenswaarden en uiterste grenswaarden voor woningen binnen de geluidszone. In de volgende tabel staat voor woningen als geluidsgevoelige objecten aangegeven welke grenswaarden ervoor gelden. Tabel 5.4 Geluidsgrenswaarden voor nieuwe situaties in het buitengebied geluidsgevoelige bestemming voorkeurswaarde wegverkeerslawaai1) I. woningen II. agrarische bedrijfswoning/"vervangende nieuwbouw" van woningen railverkeerslawaai Woningen 1)
geluidsbelasting uiterste grenswaarde
48 dB (Lden)
53 dB (Lden)
48 dB (Lden)
58 dB (Lden)
55 dB (Lden)
68 dB (Lden)
Langs de Schielandse Hoge Zeedijk ligt een vrijliggend fietspad en ook de Oude Spoorbaan is een fietspad. De Derde Tochtweg heeft een aantrekkelijke route, maar de snelweg A20 vormt een barrière.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Milieuonderzoek
industrielawaai woningen 1)
56
50 dB(A)
55 dB(A)
Voor wegverkeerslawaai is op grond van art 110g Wgh een aftrek toegestaan. Deze bedraagt voor wegen met een snelheid van 70 km/h of meer 2 dB en wegen met een snelheid lager dan 70 km/h 5 dB.
Waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden bij nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, moet worden nagegaan of de overschrijding kan worden tegengegaan door het treffen van geluidsbeperkende maatregelen. Als er niet afdoende maatregelen kunnen worden getroffen om aan de voorkeurgrenswaarden te voldoen, dan kan onder bepaalde voorwaarden een hogere grenswaarde worden toegekend. Daarbij moeten de uiterste grenswaarden in acht worden genomen. Hogere grenswaarden kunnen volgens de Wgh alleen verleend worden nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om hogere grenswaarden voor nieuwe woningen vast te stellen. Beleid De regio Midden-Holland heeft een eigen hogere waardebeleid (vastgesteld in de bestuurscommissie d.d. 23 april 2007) bij het vaststellen van een hogere waarde. Bij nieuwbouw waarbij de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden moet met dit beleid rekening worden gehouden. Resultaten van het onderzoek In het milieukundig onderzoek1) is aandacht besteed aan wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. De geluidssituatie ten gevolge van wegverkeerslawaai en spoorweglawaai wordt zowel in de huidige als toekomstige situatie primair bepaald door de geluidsuitstraling ten gevolge van de A20 en de spoorlijn Gouda-Rotterdam. De geluidsbelasting nabij deze landelijke infrastructuur is als hoog te kwalificeren. Voor het overige deel van het plangebied is de geluidsbelasting acceptabel. De beoogde ontwikkelingen in het plangebied hebben geen invloed op de geluidsituatie. In het milieukundig onderzoek zijn de afstanden tot aan de geluidsbronnen weergegeven waarbij voldaan wordt aan de wettelijke voorkeursgrenswaarden. Hier wordt in dit bestemmingsplan in het algemeen rekening gehouden. Het plangebied ligt buiten de geluidszone behorende bij de AWZI van Nieuwerkerk aan den IJssel. Voor de woningen die middels de Ruimte-voor-Ruimteregeling via een wijzigingsbevoegdheid in dit bestemmingsplan mogelijk worden is apart akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai uitgevoerd2). Uit het onderzoek blijkt dat voor meerdere ontwikkelingslocaties de geluidsbelasting als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai meer bedraagt dan de voorkeursgrenswaarde. Aangezien maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard, worden voor deze woningen (voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan) hogere waarden vastgesteld. Voor enkele woningen is de realisatie van een dove gevel aan de wegzijde noodzakelijk, omdat anders niet wordt voldaan aan de uiterste grenswaarde. Een overzicht van de benodigde hogere waarden en de percelen waar een dove gevel verplicht is, is opgenomen in tabel 5.5.
1) 2)
Milieudienst Midden-Holland (2008): "Milieukundig onderzoek Restveen en Groene Waterparel te Nieuwerkerk a/d IJssel en Moordrecht (bijlage bij het bestemmingsplan)". Milieudienst Midden-Holland (2008), Akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai Restveen en Waterparel, kenmerk 200805974.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Milieuonderzoek
57
Tabel 5.5 Overzicht benodigde hogere waarden voor weg- en railverkeer perceel en (nummer)**
omschrijving
benodigde hogere waarde wegverkeer
weg
benodigde hogere waarde railverkeer
Nieuwerkerk aan den IJssel Tweede Tochtweg 9 (6*)
1052
53
Tweede Tochtweg
56
Tweede Tochtweg 6-8 (32*)
2290, 2291
51
Tweede Tochtweg
56
52
Tweede Tochtweg
58
Tweede Tochtweg 14 (33*) 1747
Moordrecht Rijksweg 11 (17*)
2197
53
Rijksweg 20
-
Vierde tochtweg 2 (25)
3058
49
Rijksweg 20
-
Spoorweglaan 8 (26*)
791, 877, 3534
51
Rijksweg 20
66
Westeinde 227 (40*)
2904
51
Schielands Hoge Zeedijk West
* **
-
Voor deze locaties dient de gevel aan de wegzijde als dove gevel te worden uitgevoerd. Dit nummer komt overeen met de nummers die in het akoestisch onderzoek zijn gebruikt voor de betreffende percelen.
Uitgangspunt voor het door de Milieudienst uitgevoerde akoestisch onderzoek waren de bestemmingsgrenzen, zoals op de plankaart opgenomen. Als uit aanvullend akoestisch onderzoek blijkt dat ook zonder dove gevel wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde of de verleende hogere grenswaard (bijvoorbeeld omdat de woning op grotere afstand van de weg wordt geplaatst), vervalt de verplichting tot realisatie van een dove gevel. Conclusie, vertaling naar plankaart en voorschriften Er wordt voldaan aan de Wet geluidhinder. De regeling voor de dove gevels is verankerd in de voorschriften (zie de wijzigingsbevoegdheden die betrekking hebben op de Ruimte-voorRuimte-regeling).
5.8. Luchtkwaliteit Beoogde ontwikkeling Onderzocht is of de ontwikkeling gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit binnen het plangebied en in de omgeving. De bestaande luchtkwaliteit en het effect van de nieuwe ontwikkeling zijn daarop onderzocht. Toetsingskader Normstelling en beleid Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevord door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. In de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen zijn met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.6 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Milieuonderzoek
58
Tabel 5.6 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk stof
toetsing van
grenswaarde
geldig vanaf
stikstofdioxide (NO2) fijn stof (PM10)1)
jaargemiddelde concentratie jaargemiddelde concentratie 24-uurgemiddelde concentratie
40 μg/m³ 40 μg/m³ max. 35 keer p.j. meer dan 50 μg/m³
2010 2005 2005
1)
Bij de beoordeling van fijn stof blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (artikel 5 Wlk en bijbehorende Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 (lid 1) van de Wlk moeten bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) deze grenswaarden in acht nemen. Volgens hetzelfde artikel mogen bestuursorganen deze bevoegdheden tevens uitoefenen, indien: de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a); de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1); bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2); de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c); het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d). Op basis van de Wet ruimtelijke ordening en jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening bij het opstellen van een bestemmingsplan, uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens, tevens rekening te worden gehouden met de luchtkwaliteit. Resultaten van het onderzoek In het Milieukundig onderzoek1) is het aspect luchtkwaliteit onderzocht. Hierbij is onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit in het plangebied in de jaren 2007, 2010 en 2020.Uit het onderzoek blijkt dat in de onderzochte jaren langs de maatgevende wegen (rijksweg A20 en Parallelweg Zuid, Middelweg (noordelijk) en provinciale weg) ruimschoots voldaan wordt aan de grenswaarden die in de onderzochte jaren vigeren. De resultaten van het onderzoek zijn weergegeven in tabel 5.7. Tabel 5.7 Resultaten onderzoek luchtkwaliteit autonome situatie weg
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde (in µg/m³)
fijn stof (PM10) jaargemiddelde (in µg/m³)*
fijn stof (PM10) 24-uurgemiddelde (aantal overschrijdingen per jaar)*
in 2007 rijksweg A20 + Parallelweg Zuid (tussenligging)*
42,64
26,76
26
Middelweg (noordelijk)
30,19
23,67
19
Provincialeweg
30,38
23,66
19
rijksweg A20 + Parallelweg Zuid (tussenligging)*
36,72
23,42
14
Middelweg (noordelijk)
26,95
21,03
12
Provincialeweg
27,40
21,04
12
in 2010
1) Milieudienst Midden-Holland (2008): "Milieukundig onderzoek Restveen en Groene Waterparel te Nieuwerkerk a/d IJssel en Moordrecht (bijlage bij het bestemmingsplan)”. Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Milieuonderzoek
weg
59
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde (in µg/m³)
fijn stof (PM10) jaargemiddelde (in µg/m³)*
fijn stof (PM10) 24-uurgemiddelde (aantal overschrijdingen per jaar)*
in 2020
*
rijksweg A20 + Parallelweg Zuid (tussenligging)*
30,05
20,83
11
Middelweg (noordelijk)
20,12
18,73
7
Provincialeweg
21,12
18,87
7
Rekenpunt is gelegen tussen de Rijksweg A20 en de Parallelweg.
Aangezien er geen relevante veranderingen gepland zijn met een grote verkeersaantrekkende werking (de toename bedraagt circa 100 tot 180 mvt/etmaal op de hoofdwegen) treedt er geen relevante verslechtering op van de luchtkwaliteit na de realisatie van de beoogde ontwikkelingen. Ook na realisatie van de beoogde ontwikkelingen wordt in alle onderzochte jaren voldaan aan de op dat moment vigerende grenswaarden. Conclusie, vertaling naar plankaart en voorschriften Er wordt voldaan aan de Wlk. In het plangebied wordt voldaan aan de grenswaarden zoals genoemd in de Wlk. Er zijn geen aspecten die dienen te worden verwerkt in de bestemmingsregeling.
5.9.
Externe veiligheid
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk: bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt; vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
5.9.1.
Externe veiligheid inrichtingen
Toetsingskader Normstelling Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Voor het persoonsgebonden risico (PR) geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar1). Binnen de 10-6-contour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de 10-6-contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het groepsrisico (GR) rondom deze inrichtingen. In de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) gelden vaste afstanden voor PR 10-6-contouren en invloedsgebieden voor het GR voor zogenoemde categoriale inrichtingen. Ook bedrijven waarop het Bevi niet van toepassing is, kunnen risico's voor de omgeving met zich meebrengen. Voor nieuwe situaties geldt voor het PR, op basis van de nota Omgaan met risico's2), in principe een norm van 10-6 per jaar en voor bestaande situaties 10-5 per jaar. Voor het GR noemt deze nota als norm: 10-5 voor een ongeval met meer dan 10 dodelijke slachtoffers; 10-7 voor een ongeval met meer dan 100 dodelijke slachtoffers; 10-9 voor een ongeval met meer dan 1.000 dodelijke slachtoffers; enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de norm). 1) Grenswaarden moeten in acht worden genomen, van richtwaarden kan uitsluitend om gewichtige worden afgeweken. Voorbeelden van kwetsbare objecten zijn in het algemeen woningen, ziekenhuizen en gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig te zijn (zoals kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object). Voorbeelden van beperkt kwetsbare objecten zijn kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van maximaal 1.500 m² per object en winkels/winkelcomplexen die niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt. 2) Kamerstukken II 1988/89, 21 137, nr. 5). Overigens wordt in deze nota wordt over individueel in plaats van plaatsgebonden risico gesproken. Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Milieuonderzoek
60
Resultaten van het onderzoek In het milieukundig onderzoek1) is aandacht besteed aan het aspect externe veiligheid. Uit het onderzoek over risicorelevante inrichtingen blijkt het volgende. Net buiten het plangebied ligt een lpg-tankstation: Van Gennep Tankstation (Ambachtsweg 40 in Moordrecht). Het betreft een lpg-tank van 20 m³ met een jaarlijkse doorzet van maximaal 1.000 m³. Hiervoor geldt conform het Bevi een aan te houden PR-10-6-contour van 45 m (die op de rand van het plangebied ligt) en een GR invloedsgebied van 150 m. In de huidige situatie wordt ruimschoots voldaan aan de oriënterende waarde voor het GR. Er worden in het plangebied in het invloedsgebied van dit tankstation geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een toename van het GR. Een verantwoording van het GR is in dit onderhavige geval niet noodzakelijk, aangezien er binnen het invloedsgebied dat in het plangebied ligt geen bebouwing aanwezig is, maar alleen agrarisch grasland. Binnen het plangebied liggen verschillende propaantanks die relevant zijn voor het aspect externe veiligheid. De betreffende tanks vallen niet onder het Bevi. Op basis van het Activiteitenbesluit gelden PR-10-6-contouren van 10 tot 20 m. Aan deze afstanden wordt voldaan. Voor het aanwezige gasdrukstation geldt een PR-10-6-contour van 15 m, waaraan wordt voldaan. Conclusie en vertaling naar bestemmingsregeling Er wordt voldaan aan het Bevi en het beleid omtrent externe veiligheid van andere risicovolle activiteiten. Er zijn geen aspecten die dienen te worden verwerkt in de bestemmingsregeling.
5.9.2.
Externe veiligheid vervoer van gevaarlijke stoffen
Het aspect externe veiligheid als gevolg van de aanwezige leidingen in het plangebied komt in paragraaf 5.13 aan bod. Toetsingskader Rijksbeleid In augustus 2004 is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen in de Staatscourant gepubliceerd. In deze circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht2). Deze verantwoordingsplicht geldt in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kunnen de maatregelen die uit de verantwoordingsplicht voortkomen, buiten deze 200 m reiken. Resultaten van het onderzoek In het Milieukundig onderzoek3) is aandacht besteed aan de situatie met betrekking tot externe veiligheid in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen. A20 en spoorlijn Utrecht-Rotterdam Over de A20 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het aantal transporten van gevaarlijke stoffen over de Rijksweg A20 tussen Nieuwerkerk aan den IJssel en knooppunt Gouwe is door Rijkswaterstaat in 2007 opnieuw geteld. Met deze nieuwe telgegevens is in het Milieukundig 1)
Milieudienst Midden-Holland (2008): "Milieukundig onderzoek Restveen en Groene Waterparel te Nieuwerkerk a/d IJssel en Moordrecht (bijlage bij het bestemmingsplan)”. 2) De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico bij het vervoer van gevaarlijke stoffen is per transportsegment gemeten per kilometer en per jaar: -4 - 10 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers; -6 - 10 voor een ongeval met ten minste 100 dodelijke slachtoffers; -8 - 10 voor een ongeval met ten minste 1.000 dodelijke slachtoffers; - enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde). 3) Milieudienst Midden-Holland (2008): "Milieukundig onderzoek Restveen en Groene Waterparel te Nieuwerkerk a/d IJssel en Moordrecht (bijlage bij het bestemmingsplan)”. Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Milieuonderzoek
61
onderzoek de PR-10-6-contour vastgesteld op 6 m (vanaf as van de weg). Het GR invloedsgebied bedraagt 200 m. Er wordt in de huidige en autonome situatie voldaan aan de oriënterende waarde voor het GR. De gegevens uit de "Inventarisatie van EV-risico's bij het vervoer van gevaarlijke stoffen" (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2005) sluiten aan bij deze conclusie. Voor de spoorlijn geldt een PR-contour van 12 m, voor het GR invloedsgebied geldt een zone van 200 m vanaf het spoor. Er wordt in de huidige en autonome situatie voldaan aan de oriënterende waarde voor het GR. In het plangebied worden geen kwetsbare bestemmingen voorzien. Wel worden deelgebieden van het plangebied ontwikkeld voor recreatief medegebruik. Dit omvat wandel- en fietsrecreatie. Voor de bezoekersaantallen wordt uitgegaan van 5 personen per ha per normdag. In de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen wordt deze vorm van recreatie beoordeeld als beperkt kwetsbaar object. In principe worden beperkt kwetsbare objecten meegewogen in een bepaling van het GR. Het onderhavig plangebied omvat een zeer groot gebied met een relatief lage personendichtheid. Daarnaast verplaatst de doelgroep zich in dit gebied (wandelend of fietsend). In de schaal van het invloedsgebied is de verblijftijd laag en de zelfredzaamheid is hoog. Aangenomen mag worden dat de invloed op het GR verwaarloosbaar is. Er is dan ook geen verantwoording van het GR noodzakelijk. Hollandsche IJssel De vaarweg Hollandsche IJssel grenst in het zuiden aan de planlocatie. Het traject van de Julianasluis naar de Nieuwe Maas is in de Risicoatlas hoofdvaarwegen Nederland opgenomen als hoofdvaarweg. Op dit traject van de Hollandsche IJssel worden slechts transporten van dieselolie genoemd (101 passages per jaar). Hiervoor gelden geen PR en GR risicocontouren. De vaarweg vormt derhalve geen beperking voor het plangebied. Conclusie, vertaling naar plankaart en voorschriften Er wordt in de huidige en toekomstige situatie in het plangebied voldaan aan de grenswaarde voor het PR en de oriënterende waarde voor het GR langs de verschillende relevante infrastructuur. Er zijn geen aspecten die dienen te worden verwerkt in de bestemmingsregeling.
5.10. Agrarische bedrijvigheid Huidige situatie en beoogde ontwikkeling In het plangebied liggen verschillende agrarische bedrijven. Deze bedrijfsactiviteiten zullen als gevolg van de beoogde natuurontwikkeling deels worden beëindigd. In agrarische deel van het Restveengebied worden de hervestiging van een enkel agrarisch bedrijf uit nieuw te ontwikkelen natuurgebieden mogelijk gemaakt. In het gebied wordt eveneens de realisatie van een enkele woning mogelijk gemaakt (zoals splitsing van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing). Toetsingskader Het Besluit landbouw milieubeheer (Blm) is van toepassing op melkrundveehouderijen, akkerbouw- en tuinbouwbedrijven met open grondteelt, gemechaniseerde loonbedrijven, paardenhouderijen, kinderboerderijen, kleinschalige veehouderijen, witloftrekkerijen, teeltbedrijven met eetbare paddenstoelen, spoelbassins en opslagen van vaste mest. Het Blm bevat voorwaarden die bepalen of een inrichting wel of niet onder het Blm valt. Deze voorwaarden hebben onder andere betrekking op het aantal dieren, de afstand tot een kwetsbaar gebied, de afstand tot gevoelige objecten en de aard en capaciteit van stoffen die worden op- en overgeslagen. Indien niet aan de minimale afstanden wordt voldaan, is het bedrijf Wmvergunningplichtig. De minimale afstanden zijn weergegeven in de onderstaande tabel. Naast de in de tabel genoemde afstanden gelden minimale afstanden tot opslagen van mest, afgedragen gewassen en dergelijke. Bekend is overigens dat de genoemde afstanden nog zullen worden afgestemd op de vigerende Wet geurhinder en veehouderij, waarvoor buiten de bebouwde kom voor bepaalde diercategorieën afstanden gelden van minstens 25 tot 50 m.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Milieuonderzoek
62
Tabel 5.8 Minimale afstanden landbouwbedrijven
min. afstand tot objecten cat. I en II1) min. afstand tot objecten cat. III, IV en V2)
inrichting waar landbouwhuisdieren worden gehouden 100 m 50 m
inrichting waar geen landbouwhuisdieren worden gehouden 50 m 25 m
1) Dit betreffen onder andere objecten voor verblijfsrecreatie, aaneengesloten woonbebouwing van beperkte omgeving in een overigens agrarische omgeving en objecten voor dagrecreatie. 2) Dit betreffen onder andere verspreid liggende niet-agrarische bebouwing (die aan het betreffende buitengebied een overwegende woon- of recreatiefunctie verleent) en woningen die behoren bij een agrarisch bedrijf.
Resultaten van het onderzoek De agrarische bedrijven in het plangebied vallen onder de Wet milieubeheer. Met uitzondering van vier bedrijven, vallen de agrarische bedrijven onder het Blm. Bij hervestiging dienen deze bedrijven aan de normen uit het Blm en de Wet milieubeheer te voldoen. Conclusie, vertaling naar plankaart en voorschriften De aanwezige agrarische bedrijven in het gebied dienen ook na eventuele hervestiging te voldoen aan de normen uit het Blm of de Wet milieubeheer. Er zijn vier veehouderijbedrijven aanwezig die milieuvergunningplichtig zijn. Er zijn geen aspecten die dienen te worden verwerkt in de bestemmingsregeling (plankaart en voorschriften).
5.11. Niet-agrarische bedrijvigheid Huidige situatie en beoogde ontwikkeling Binnen het plangebied zijn enkele niet-agrarisch bedrijven aanwezig. Nieuwvestiging van dergelijke bedrijven is, gelet op de beoogde ontwikkelingen in het gebied (deels natuurontwikkeling met aanpassing van het waterpeil in de Groene Waterparel), niet gewenst. Ook de vestiging van nieuwe andersoortige bedrijven ter plaatse van de bestaande bedrijvenlocaties is, vanwege de ontwikkelingsrichting van het gehele plangebied richting natuur, ongewenst. Toetsingskader Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen (niet-agrarische) bedrijvigheid en aanwezige gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt in bestemmingsplannen een regeling opgenomen over de toelaatbaarheid bedrijfsactiviteiten. Gelet op het hiervoor beschreven beleid worden in dit geval ter plaatse van de bedrijfspercelen alleen de huidige bedrijfsactiviteiten toegestaan. Door middel van een vrijstellingsbevoegdheid is het mogelijk om bedrijven toe te laten in één categorie hoger dan conform de huidige situatie is bestemd. Resultaten van het onderzoek Op basis van onderzoek van de milieudienst is in onderstaande tabel een overzicht opgenomen van de aanwezige bedrijven. De informatie van de milieudienst (bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer) is aangevuld met informatie over overige niet-agrarische bedrijvigheid binnen het plangebied. De tabel geeft tevens informatie over de milieucategorie op grond van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. De niet-agrarische bedrijvigheid in het plangebied veroorzaakt, voor zover bekend bij de Milieudienst, geen milieuklachten. Tabel 5.9 Aanwezige bedrijven in het plangebied locatie
naam en aard bedrijf
SBI-code
categorie SvB
Derde Tochtweg 9
C. de Kwaadsteniet BV, aannemersbedrijf
45.1/45.2
3
Derde Tochtweg 9C
Constructiebedrijf
28.1
3
Kortenoord 110
Paardenhouderij
-
-
B(ph)
Middelweg 16
Groothandel in voedingsmiddelen
51.2
2
B(gh)
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
opmerkingen
bestemming op plankaart B(sm)
gesloten gebouw
B(cb)
41805.12973.00
Milieuonderzoek
63
locatie
naam en aard bedrijf
SBI-code
categorie SvB
opmerkingen
bestemming op plankaart
Middelweg 16a
Aannemersbedrijf/loonbedrijf/ landbouwmechanisatiebedrijf
45.1/45.2
3
Middelweg 18b
Hoveniersbedrijf
01.4
3
Middelweg 19
P. Kool, autoherstelinrichting
50.1/50.2
2
Agrarisch A(gb)
Middelweg 25
V.d Kaa, transportbedrijf
60.2
3
B(tr)
Middelweg 27-29
Exploitatiebedrijf in luxe en homedecoratie artikelen
51.6
2
B(gh)
Spoorweglaan 1
Th. Verbree BV, aannemersbedrijf
45.1/45.2
3
opp > 2.000 m²
B(an)
Spoorweglaan 2/4
Rekon BV, opslag van bouwmaterialen
51.53
2
opp > 500 m²
B(an)
Tweede Tochtweg 8 - 6
Caravanstalling
-
-
B(ca)
Tweede Tochtweg 14
Paardenhouderij
-
-
B(ph)
Tweede Tochtweg 47
Paardenhouderij
-
-
B(ph)
Tweede Tochtweg 49
G. Hoogendoorn & zn, autoherstelinrichting
50.1/50.2
2
B(auh)
Vierde Tochtweg 9b
Dierenfysiotherapiepraktijk
-
-
Vierde Tochtweg 11A-13
Hoveniersbedrijf
01.4
3
Vierde Tochtweg 15A
Tuincentrum
51.2
2
B(tc)
West Ringdijk tussen nr 42 en 43
Aannemersbedrijf
45.1/45.2
2
B(an)
Westeinde achter nr 229
Groothandel
51.7
2
B(gh)
Westeinde 231
Groothandel
51.7
2
B(gh)
B(an)(lo)(lm) opp > 500 m²
B(hb)
B(df) opp > 500 m²
B(hb)
Conclusie De bestaande bedrijven zijn alleen bestemd conform hun huidige bedrijfsvoering. De voortzetting van de bestaande bedrijfsvoering is daarmee gewaarborgd.
5.12. Leidingen en straalpaden Huidige situatie en beoogde ontwikkeling In het plangebied liggen een tweetal aardgastransportleidingen, een brandstofleiding en twee straalpaden. Toetsingskader Aardgastransportleidingen Voor aardgasleidingen vigeert de circulaire Zonering langs hogedruk aardgasleidingen (1984). Volgens de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (augustus 2004) geldt de circulaire uit 1984 nog steeds. Afhankelijk van druk en diameter gelden volgens de Circulaire 1984 verschillende bebouwings- en toetsingsafstanden1). Momenteel is het beleid en de wetgeving omtrent de zonering langs hogedruk aardgasleidingen in ontwikkeling. Hierbij worden ook de aan te houden veiligheidsafstanden opnieuw bekeken. De bedoeling is dat er ook voor aardgastransportleidingen net als bij het overige vervoer van gevaarlijke stoffen een systeem van PR en GR wordt geïntroduceerd (zie paragraaf 5.10). De PR contouren kunnen afwijken van de huidige bebouwingsafstanden (volgens de circulaire uit 1984), maar er wordt gestreefd om de contouren terug te brengen binnen de huidige afstanden. Het invloedsgebied voor het GR varieert van 100 tot 500 m en is afhankelijk van de diameter van de leiding2). Uiteindelijk zal 1) De toetsingsafstand is de afstand die zoveel mogelijk dient te worden aangehouden tot kwetsbare objecten. Alleen indien er planologische, technische of economische argumenten zijn, mogen binnen de toetsingsafstand kwetsbare objecten worden gerealiseerd. Als kwetsbare objecten zijn aangemerkt: woonbebouwing, bijzondere objecten, recreatieterreinen en industrieterreinen. Indien van de toetsingsafstand wordt afgeweken, dient in ieder geval ten minste de bebouwingsafstand in acht te worden genomen. Bij aardgasleidingen heeft de bebouwingsafstand betrekking op woonbebouwing en bijzondere objecten, waarbij een onderscheid is aangebracht in verschillende typen woonbebouwing en bijzondere objecten categorie I en II. 2) Memorandum input groepsrisicoberekeningen, revisie 1, Gasunie 11 juli 2007. Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Milieuonderzoek
64
het nieuwe beleid worden vastgelegd in een AMvB voor buisleidingen. Momenteel vigeert echter nog de Circulaire uit 1984. In dit bestemmingsplan wordt derhalve nog uitgegaan van de toetsingsafstanden uit de Circulaire 1984, waarbij informatie over PR en GR door de Gasunie zijn aangeleverd. Brandstofleiding Voor brandstofleidingen vigeert de circulaire Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie (1991). Op basis van deze circulaire gelden voor leidingen toetsingsafstanden en minimale bebouwingsafstanden. Straalpaden en rioolwaterpersleidingen In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient rekening te worden gehouden met beperkingen die straalpaden met zich meebrengen met betrekking tot maximale bouwhoogten. Resultaten van het onderzoek Aardgastransportleidingen en brandstofleiding De aardgastransportleidingen doorkruisen het plangebied in noord-zuidrichting en liggen parallel aan elkaar. Een van de gasleidingen eindigt ten noorden van Moordrecht in een gasdrukstation. Tevens ligt er een brandstofleiding binnen het plangebied. In onderstaande tabel, die gebaseerd is op het Milieukundig onderzoek1) zijn de kenmerken van de leiding en de betreffende relevante afstanden volgens het vigerende en het in ontwikkeling zijnde beleid weergegeven. Tabel 5.10 Leidingen en aan te houden afstandsmaten vigerend beleid soort leiding
diameter (in inches) brandstofleiding 12
aardgasleiding I aardgasleiding II
36 6
druk toetsings- bebouwingsafstand/ (in afstand veiligheidsafstand (in m) bar) (in m) ≥ 35 16 tot woontot incidenwijk, flatgetele woonbouw en bij- bebouwing zondere ob- en bijzondejecten cate- re objecten gorie I categorie II 66 115 35 5 40
20
4
4
in ontwikkeling zijnd beleid Invloeds- PR vrijwaringszone gebied 1) (in m) 16 5
5 4
500
0
100
0
1) Binnen de vrijwaringszone is in beginsel geen bebouwing toegestaan. De vrijwaringszone vormt het uitgangspunt voor de bestemmingslegging.
Er wordt voldaan aan de vrijwaringszone die voor de verschillende leidingen geldt. Bij nieuwe bebouwing in de omgeving van de leidingen (het betreft hier incidentele (woon)bebouwing) dient voldaan te worden aan de minimale bebouwingsafstand. Straalpaden en rioolwaterpersleidingen De maximale bebouwingshoogte in het plangebied bedraagt als gevolg van de twee aanwezige straalpaden 29 m of hoger. Hier wordt in het plangebied ook na realisatie van de beoogde ontwikkelingen ruimschoots aan voldaan. Voor de aanwezige rioolwaterpersleiding wordt een zakelijk rechtstrook van 4 m gehanteerd. Hieraan wordt voldaan. Conclusie, vertaling naar plankaart en voorschriften Er wordt voldaan aan de vrijwaringszone die voor de betreffende leidingen geldt. Op de plankaart zijn de planologisch relevante leidingen opgenomen voor zover deze in het plangebied 1) Milieudienst Midden-Holland (2008): "Milieukundig onderzoek Restveen en Groene Waterparel te Nieuwerkerk a/d IJssel en Moordrecht (bijlage bij het bestemmingsplan)”. Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Milieuonderzoek
65
zijn gelegen. Tevens zijn in de voorschriften de vrijwaringszones van de betreffende leidingen opgenomen.
5.13. Mer-beoordeling Beoogde ontwikkeling In dit bestemmingsplan wordt binnen de bestemmingsplanperiode de ontwikkeling van maximaal 225 ha natuur mogelijk gemaakt. Toetsingskader In bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven voor welk type projecten een milieueffectrapportage (mer) of mer-beoordeling moet worden doorlopen en in het kader van welk besluit deze verplichting geldt. In het geval van het project Restveen en Groene Waterparel betreft het de inrichting van het landelijk gebied met een oppervlakte van 125 ha of meer (activiteit 9.2 uit bijlage D van het Besluit). Het betreft een mer-beoordelingsplichtige activiteit. In een mer-beoordeling moet het bevoegd gezag bepalen of er belangrijke negatieve milieugevolgen kunnen optreden als gevolg van de beoogde ontwikkeling die een diepgaand onderzoek naar alternatieven en milieueffecten in het kader van een volwaardige mer-procedure wenselijk maken. De wettelijke bepalingen gaan daarbij uit van het principe "nee, tenzij": een mer-procedure is niet noodzakelijk tenzij belangrijke negatieve milieugevolgen kunnen optreden. Resultaten onderzoek en conclusie Naar aanleiding hiervan zijn de mogelijke milieugevolgen van de natuurontwikkeling in een notitie mer-beoordeling beoordeeld. Uit deze notitie blijkt dat geen belangrijke negatieve milieugevolgen op kunnen treden als gevolg van de beoogde natuurontwikkeling. De gemeenteraad van zowel de gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel als de gemeente Moordrecht hebben dan ook besloten dat het doorlopen van een gehele mer-procedure voor de beoogde ontwikkeling niet noodzakelijk is.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Milieuonderzoek
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
66
41805.12973.00
6. Juridische planbeschrijving
67
6.1. Inleiding In hoofdstuk 3 zijn per deelgebied de belangrijkste beoogde ontwikkeling op hoofdlijnen aangegeven. In de Nadere uitwerking, hoofdstuk 4, zijn de gebiedsvisie en de zonering voor een aantal onderwerpen uitgewerkt als opstap naar de regelgeving in voorschriften en plankaart. In dit hoofdstuk wordt de uiteindelijke juridische regeling (voorschriften en plankaart) nader toegelicht.
6.2. Opzet van de regeling De voorschriften zijn als volgt opgebouwd. In hoofdstuk I komen de Inleidende bepalingen aan bod. Het betreft hier de Begripsbepalingen (artikel 1) en de Wijze van meten (artikel 2). In hoofdstuk II Bestemmingsbepalingen zijn de voorschriften, behorende bij de verschillende bestemmingen, opgenomen (artikel 3 tot en met 17). Hoofdstuk III Algemene bepalingen, bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn (artikel 18 tot en met 26). Tot slot zijn de Overgangs- en slotbepalingen opgenomen in hoofdstuk IV (artikel 27 tot en met 29). Bij het opstellen van de voorschriften is in overeenstemming met de gemeente Moordrecht zoveel mogelijk aangesloten op het handboek van de gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel. Hierna wordt allereerst ingegaan op de verschillende bestemmingen. Vervolgens wordt ingegaan op een aantal van de overige bepalingen.
6.3. Beschrijving bestemmingen Per hoofdfunctie (wonen, bedrijven en dergelijke) is een bestemmingsregeling opgenomen, bestaande uit: 1. bestemmingsomschrijving: waarvoor mogen de gebouwen en gronden worden gebruikt; 2. bouwvoorschriften: een beschrijving van de toelaatbare bouwwerken; 3. vrijstelling van de bouwvoorschriften: bevoegdheid van burgemeester en wethouders; 4. specifieke gebruiksvoorschriften: verbod op bepaald gebruik van gronden; 5. vrijstelling van de gebruiksvoorschriften: bevoegdheid van burgemeester en wethouders; 6. aanlegvergunning: werken en werkzaamheden die aan een aanlegvergunning zijn verbonden; 7. wijzigingsbevoegdheid: mogelijkheden om het bestemmingsplan te wijzigen. De situering van de toegelaten gebouwen is bepaald door bouwvlakken op de kaart en door bepalingen (soms in combinatie met aanduidingen) in de voorschriften.
6.3.1.
Agrarisch (A)
Binnen Artikel 3, de bestemming Agrarisch, zijn grondgebonden veehouderijen en paardenfokkerijen toegestaan. Ter plaatse van de bedrijven aan de Rijksweg 9 en West Ringdijk 56 is tevens sierteelt (aanduiding (s)) toegestaan, ter plaatse van Middelweg 19 is tevens een garagebedrijf (aanduiding (gb)) toegestaan tot een oppervlak van 80 m². Bouwmogelijkheden binnen de agrarische bouwvlakken Er gelden met betrekking tot de bouwmogelijkheden binnen de agrarische bouwvlakken verschillende regimes. Dit heeft te maken met de gewenste ontwikkeling per gebied. Op themakaart 1, behorende bij de voorschriften, zijn de deelgebieden aangegeven: Groene Waterparel, Restveen Natuur, Restveen Landbouw en Agrarisch gebied.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Juridische planbeschrijving
68
Groene Waterparel De landbouwfunctie zal ten behoeve van de beoogde natuurontwikkeling in de Groene Waterparel geheel verdwijnen. De aanwezige bebouwing (onder andere agrarische bedrijfscomplexen) wordt echter wel gehandhaafd. Rondom de bebouwing worden strakke bouwvlakken opgenomen. Gezien de ontwikkeling van het gebied naar natuur, is er geen reden extra bouwmogelijkheden op deze bouwvlakken toe te staan. Overige gebieden In de overige gebieden (Restveen Landbouw, Restveen Natuur en Agrarisch gebied) worden wel uitbreidingsmogelijkheden geboden binnen de agrarische bouwvlakken. Het oppervlak aan bebouwing mag worden vergroot met 10% van het oppervlak van het bouwvlak. Het bouwvlak mag na vrijstelling volledig worden bebouwd indien kan worden aangetoond dat de bebouwing noodzakelijk is ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf. Hiervoor dient advies ingewonnen te worden bij de agrarisch deskundige. Voor het sierteeltbedrijf, gelegen in het gebied Restveen Natuur, geldt een afwijkende regeling. Dit bedrijf mag beperkt uitbreiding met maximaal 10% van het bestaande oppervlak aan bebouwing. Overige bouwmogelijkheden In het gebied Restveen Landbouw is een mogelijkheid opgenomen voor het vergroten van bouwvlakken en voor de realisatie van nieuwe bouwvlakken. Binnen de planperiode zal er in dit gebied geen sprake zijn van actieve natuurontwikkeling. Het beleid in dit gebied is vooralsnog gericht op het behoud en de (beperkte) ontwikkeling van grondgebonden veehouderijbedrijven. Om die reden worden er aan de aanwezige agrarische bedrijven ruimere ontwikkelingsmogelijkheden geboden. Nieuwe bouwvlakken worden uitsluitend toegestaan voor bedrijven die vanuit de overige deelgebieden naar het gebied Restveen Landbouw worden verplaatst. De inhoud van een bedrijfswoning mag maximaal 750 m³ (inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) bedragen. Dit geldt overigens ook voor bedrijfswoningen binnen andere bestemmingen. Het totale oppervlak aan erfbebouwing mag niet meer dan 50 m² bedragen. Voor aan- en uitbouwen en overkappingen en voor bijgebouwen zijn afzonderlijke goot- en bouwhoogtes opgenomen. Bouwvlakken kunnen, indien noodzakelijk vanuit milieuoogpunt en dierenwelzijn, worden overschreden met 500 m². Om de bouwvlakken op termijn te kunnen saneren, worden in het bestemmingsplan stimuleringsregelingen opgenomen zoals de Ruimte-voor-Ruimteregeling. Gebruiksmogelijkheden De gronden behorende bij de bouwvlakken gelegen in het gebied Groene Waterparel zijn bestemd voor Natuur. De nog als agrarisch in gebruik zijnde gronden in de overige gebieden krijgen de bestemming Agrarisch. Op deze gronden is geen bebouwing toegestaan. Binnen de bouwvlakken zijn tevens niet-agrarische nevenactiviteiten toegestaan. Gezien de mogelijke effecten die de nevenfuncties kunnen hebben op de omgeving, is een aantal nevenfuncties niet rechtstreeks, maar na vrijstelling toegestaan. Het is niet ondenkbaar dat, mede gezien de gewenste ontwikkeling naar natuur in het gebied Restveen Natuur, de nog aanwezige agrarische bedrijven binnen de planperiode hun functie verliezen. Derhalve is er in de voorschriften een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming te kunnen wijzigen. Om te voorkomen dat hierdoor de belangen van derden worden aangetast, dan wel dat dit leidt tot de aantasting van aanwezige (landschappelijke) waarden, is het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid aan verschillende randvoorwaarden gebonden. Op de aanwezige bouwvlakken in de Groene Waterparel worden geen (recreatieve) neven- en vervolgfuncties toegestaan. Het beleid in dit deelgebied is gericht op de ontwikkeling van natuur zonder andere functies.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Juridische planbeschrijving
69
Om te voorkomen dat inbreuk plaatsvindt op de openheid en het graslandkarakter van het gebied, is het telen van maïs op de agrarische gronden niet toegestaan. Daarnaast is het scheuren van grasland aan een aanlegvergunning gekoppeld.
6.3.2.
Natuur (N)
De gronden binnen het gebied Groene Waterparel zijn uitermate geschikt voor de ontwikkeling van natte natuur. In dit gebied wordt de ontwikkeling van natte natuur nagestreefd, gecombineerd met extensieve recreatie. De agrarische gronden in het gebied zijn rechtstreeks bestemd voor Natuur. Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden is geen aanlegvergunningvereiste opgenomen. Er wordt vanuit gegaan dat de natuurbeherende instanties geen werken of werkzaamheden zullen uitvoeren die in strijd zijn met de bestemming. Een beschermende regeling wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. Ook in het gebied Restveen Natuur wordt gestreefd naar de ontwikkeling van natuur op termijn. De gronden zijn nog wel agrarisch bestemd. In artikel 3 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om na verwerving van de agrarisch gronden door een terreinbeherende instantie de bestemming te wijzigen in Natuur. Voorwaarde hierbij is wel dat in totaal niet meer dan 75 ha natuur wordt ontwikkeld. Ook het oppervlak dat wordt gewijzigd in de bestemming Natuur na toepassing van bijvoorbeeld de Ruimte-voor-Ruimteregeling wordt bij dit oppervlak gerekend.
6.3.3.
Wonen (W)
De burgerwoningen in het plangebied zijn bestemd voor Wonen. Voormalige agrarische bedrijfscomplexen zijn voorzien van de aanduiding "voormalig agrarisch bedrijf" (vab). Binnen de bouwvlakken voorzien van deze aanduiding zijn extra gebruiksmogelijkheden (nevenfuncties) toegestaan. De gedachte hierachter is dat op dergelijk percelen altijd een groot oppervlak aan (voormalige) bedrijfsgebouwen aanwezig is waar, door het toekennen van extra gebruiksmogelijkheden, nog zinvol gebruik van kan worden gemaakt. Nieuwbouw van gebouwen is op de percelen met de aanduiding (vab) in eerste instantie niet toegestaan. Hiervan kan door middel van een vrijstellingsbevoegdheid worden afgeweken als er bebouwing wordt gesaneerd en niet meer dan 50% van de gesaneerde bebouwing wordt teruggebouwd tot een maximum van 250 m². Voor de woningen gelegen aan de Hollandsche IJssel is een afwijkende regeling opgenomen. De betreffende bouwvlakken zijn voorzien van de aanduiding "rivierzone met landschapswaarden". Aansluitend op het "voorbeeldbestemmingsplan Hollandsche IJsseloevers (Stuurgroep Hollandse IJssel, 2001)" is ervoor gekozen om de bouwmogelijkheden op bouwvlakken gelegen aan de Hollandsche IJssel te koppelen aan een vrijstellingsbevoegdheid. Er dient advies te worden ingewonnen bij de landschapsdeskundige omtrent de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten de landschapswaarden niet onevenredig worden geschaad. De werken en werkzaamheden op deze bouwvlakken zijn gekoppeld aan een aanlegvergunning, die uitsluitend wordt veleend indien de waarden van de rivierzone niet onevenredig worden geschaad. Dit aanlegvergunningenstelsel is opgenomen in de bestemming Infrastructuur-Waterstaat.
6.3.4.
Overige functies
Bedrijf (B) Bedrijfsactiviteiten worden gezien als activiteiten die niet thuishoren in het landelijk gebied. Vandaar dat bedrijven een specifieke aanduiding op de plankaart krijgen, waardoor de bestaande bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn toegestaan, maar na beëindiging uitsluitend identieke bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. Deze regeling sluit eveneens aan op de wens voor natuurontwikkeling in het gebied. De bedrijfslocaties worden in het bestemmingsplan vastgelegd met bouwvlakken en op basis van de aanwezige bebouwing een maximum oppervlak aan bebouwing. Daarbij geldt als uitgangspunt dat 10% van de aanwezige bebouwing mag worden toegevoegd voor een doelmatige bedrijfsvoering. Het maximale percentage van 10% waarmee de bebouwing op het bouwvlak mag worden uitgebreid, geldt eveneens voor de overige niet-woonfuncties (horeca, kantoren, enz.).
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Juridische planbeschrijving
70
Horeca De bestaande horecavoorzieningen in het plangebied krijgen de bestemming Horeca. De horecavestigingen worden ingedeeld in de categorie 1 t/m 5. In het plangebied komen uitsluitend horecavestigingen voor in de categorieën 2 en 3. Nieuwe horecavestigingen worden niet toegestaan. Maatschappelijk (M) De begraafplaats en het gemaal zijn bestemd voor maatschappelijk. Gezien de specifieke aard van deze functies is niet gekozen voor een "ruime" regeling. Dit wil zeggen dat binnen de bestemming Maatschappelijk geen diverse maatschappelijke voorzieningen gevestigd kunnen worden. Daarnaast mogen ter plaatse van het gemaal ook de functies kano-, boot- en fietsverhuur en ondergeschikte horeca worden uitgeoefend. Recreatie (R) Onder de bestemming Recreatieve doeleinden worden de volkstuinen, de manege en de kinderboerderij opgenomen. Het is niet de bedoeling dat ter plaatse van alle gronden met de bestemming Recreatie bijvoorbeeld volkstuinen kunnen worden aangelegd. Om die reden krijgen alle recreatieve activiteiten afzonderlijk een specifieke aanduiding. Groen (G) Voor de in het plangebied aanwezige groenvoorzieningen, wordt de bestemming Groen (G) opgenomen. Het onderscheid met de groenvoorzieningen uit de bestemming Verkeer (zie hierna) is dat in deze bestemming de structurele groenvoorzieningen worden opgenomen. In deze bestemming is de uitwisseling van functies in het openbare gebied, bijvoorbeeld ten behoeve van parkeervoorzieningen, niet aan de orde. Naast het feitelijke groen zijn binnen deze bestemming ook speelvoorzieningen, voet- en fietspaden toegestaan. Water (WA) Deze bestemming is gegeven aan de hoofdwatergangen. Andere in het plangebied aanwezige watergangen zijn niet apart bestemd. Ter plaatse van de Hollandsche IJssel en de Ringvaart vindt verkeer en vervoer te water plaats. In de bestemmingsomschrijving is dit gebruik van water mogelijk gemaakt. De overige waterlopen zijn niet geschikt voor verkeer en vervoer te water om die reden zijn voor de Hollandsche IJssel en de Ringvaart geen aparte aanduiding opgenomen. Infrastructuur-Waterstaat (dubbelbestemming) De waterkeringen zijn bestemd voor Infrastructuur-Waterstaat. Bij de waterkering behoren beschermingszones. Dit kunnen diverse zones zijn zoals de kernzone, de 1e of 2e beschermingszone. In overleg met de waterbeheerder is bepaald welke van deze zones planologische relevant zijn. Deze zones zijn op de plankaart vastgelegd en voorzien van een beschermende regeling zoals opgenomen in artikel 17. Verkeer (V) Alle wegen behouden de verkeersbestemming. Verder vallen binnen deze bestemmingen de openbare ruimten en de groenvoorzieningen die niet worden gerekend tot het structurele groen van het gebied. Binnen deze bestemming is uitwisselbaarheid van verschillende functies in het openbare gebied toegestaan.
6.3.5.
Waarden-Archeologische waarden
De dubbelbestemming Waarden-Archeologische waarden is gehanteerd voor het plangebied dat een middelhoge, hoge tot zeer hoge archeologische verwachtingswaarde heeft.
6.3.6.
Infrastructruur-Leiding
De planologisch relevante leidingen (gas, riool, water en brandstof) zijn als zodanig bestemd. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is alleen na vrijstelling toegestaan. Alvorens burgemeester en wethouders over een verzoek om vrijstelling beslissen, winnen zij schriftelijk advies in bij de desbetreffende leidingbeheerder(s). Ter bescherming van aanwezige leidingen zijn aanlegvoorschriften opgenomen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Juridische planbeschrijving
6.3.7.
71
Overige bepalingen
Artikel 1 Begripsbepalingen In dit artikel (Hoofdstuk I, artikel 1) zijn de in de voorschriften gehanteerde begrippen verklaard. Het onderstaande begrip wordt nader toegelicht. Artikel 2 Wijze van meten Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
6.3.8.
Algemene bepalingen
Artikel 18 Anti-dubbeltelbepaling Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Met betrekking tot agrarische bedrijfswoningen bevat artikel 3 een specifieke regeling. Artikel 19 Algemene bepalingen met betrekking tot bouwen Bestaande afstanden en andere maten In de planvoorschriften zijn diverse regelingen opgenomen die aangeven wat maximaal of minimaal toelaatbaar is. Deze regelingen kunnen betrekking hebben op hoogten, breedten, diepten, oppervlakten, afstanden of aantallen. Ruimtelijke overwegingen hebben bepaald welke maat als maximum of minimum is aangegeven. Lang niet alle bestaande situaties voldoen echter aan de betrokken maten. Met betrekking tot de bestaande maten is als peildatum gekozen voor het moment waarop het bestemmingsplan in werking is getreden. Qua gebruik is dit het eerste moment waarop de gebruiksvoorschriften van het bestemmingsplan van toepassing zijn. Wat bouwen betreft is dit het eerste moment waarop nog uitsluitend conform het geldende bestemmingsplan, in casu de daarin vastgelegde maxima en minima, kan worden gebouwd. Uiteraard geldt de betrokken regeling niet indien een bestaand bouwwerk wordt afgebroken en op een andere plek wordt herbouwd. In dat geval gelden de als maximaal of minimaal gestelde maten onverkort. Het negeren van deze bestaande maten zou betekenen dat het betrokken gebouw of het betrokken gebruik onder het overgangsrecht valt, met alle gevolgen van dien (alleen gedeeltelijk vernieuwen of veranderen, geen herbouw na calamiteit etc.). Dit is uitdrukkelijk niet de bedoeling. Overgangsrecht is immers alleen aan de orde, wanneer te verwachten is dat het betrokken gebouw gedurende de looptijd van het bestemmingsplan zal worden geamoveerd of wanneer het betrokken gebruik gedurende deze periode zal worden beëindigd. Het onder het overgangsrecht brengen zou ook tot praktische complicaties leiden, aangezien dan onduidelijk is of bijvoorbeeld het gehele gebouw onder het overgangsrecht valt of alleen dat gedeelte waarmee de betrokken maten worden overschreden. Om dit soort verwikkelingen te voorkomen is in artikel 19 een regeling opgenomen die voorkomt dat overgangsrecht van toepassing is, indien de gestelde maxima of minima niet met de bestaande situaties in overeenstemming zijn. Overschrijding bouwgrenzen en voorgevellijn In dit artikel is aangegeven dat de bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen en de voorgevellijn overschreden mogen worden door ondergeschikte delen van gebouwen. Afstand van woningen tot de weg en spoor Er moet aan de Wet geluidhinder worden voldaan, indien een nieuwe woning/woonruimte tot stand komt. Met het oog hierop staat het bestemmingsplan een dergelijke ontwikkeling niet toe binnen de 55 dB- respectievelijk 48 dB-contour van spoorwegen en gezoneerde wegen. Deze regeling heeft betrekking op nieuwe woningen, die ingevolge planwijziging of vrijstelling tot stand komen. De regeling is dus niet van toepassing op bestaande woningen. Herbouw van een woning is zonder meer toegestaan indien de nieuw te bouwen woning in de bestaande voorgevellijn wordt gebouwd. Dit artikel geldt eveneens niet voor de uitbreiding van woningen. Gelet op de Wet geluidhinder is in dit artikel bepaald dat indien een woning elders op het bouwvlak wordt herbouwd, gebouwd moet worden binnen de 48 dB- en 55 dB-contour. Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Juridische planbeschrijving
72
In dit voorschrift is een aanvullende bepaling opgenomen op basis waarvan burgemeester en wethouders vrijstelling kunnen verlenen om binnen de aangegeven contouren te kunnen bouwen. Voorwaarde is dat uit geluidsberekeningen blijkt dat de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder niet wordt overschreden. Wanneer de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, maar wel wordt voldaan aan de in de Wet geluidhinder opgenomen uiterste grenswaarden en de daarvoor geldende voorwaarden, is de gemeente in principe bereid om medewerking verlenen aan de bouw van een woning binnen de contouren. Hiervoor is echter een afzonderlijke planologische procedure nodig. Burgemeester en wethouders stellen voorafgaand aan de besluitvorming een hogere grenswaarde vast. Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing Voor de op de plankaart als cultuurhistorisch waardevolle bebouwing aangegeven bebouwing geldt dat de bebouwing niet gewijzigd mag worden tenzij burgemeester en wethouders hiervoor vrijstelling verlenen als is gebleken dat de verandering geen onevenredige afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarde van het pand. Ondergrondse werken/Ondergronds bouwen In deze leden zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot ondergrondse werken en ondergronds bouwen. Externe veiligheid vervoer gevaarlijke stoffen In het plangebied liggen de A20 en het spoor waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Gezien de plaatsgebonden risicocontour dient in nieuwe situaties voor wat betreft gevoelige functies een bepaalde afstand in acht te worden genomen ten opzichte van de weg en het spoor. Vloerpeilen In deze leden zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot de minimale hoogte van vloerpeilen. Artikel 20 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening Bij globale bestemmingsplannen bestaat de kans dat bij toetsing van bouwaanvragen sprake is van aanvullende werking van de bouwverordening, omdat het bestemmingsplan ter zake van de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening (zoals rooilijnen) niets regelt. Deze aanvullende werking kan ongewenst zijn, omdat het bestemmingsplan met opzet globaal is gehouden ten aanzien van deze onderwerpen. Artikel 20 voorkomt dat bepalingen uit de bouwverordening alsnog van toepassing kunnen zijn. Artikel 21 Verwerkelijking in de naaste toekomst Het effect van een aanwijzing ex artikel 13 WRO is dat de onteigening versneld kan plaatsvinden. De eerste fase van de onteigeningsprocedure kan worden overgeslagen. De administratieve onteigeningsprocedure begint dan met de vaststelling van het raadsbesluit tot onteigening, dat vervolgens ter goedkeuring aan de Kroon wordt gezonden. Uit artikel 85 lid 2 van de Onteigeningswet blijkt dat ook van versnelde onteigening sprake moet zijn. De bevoegdheid tot versnelde onteigening vervalt wanneer daarvan niet binnen drie jaar na het rechtskracht verkrijgen van het bestemmingsplan gebruik is gemaakt. Artikel 22 Algemene gebruiksbepalingen In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod gegeven voor gebruik in strijd met de bestemming. Lid 2 bevat de zogenaamde "toverformule", door middel waarvan vrijstelling van het gebruiksverbod kan worden verleend voor die gevallen waarin een strikte toepassing van het verbod zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Artikel 23 Algemene wijzigingsbepalingen Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor geringe overschrijdingen van bestemmingsgrenzen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Juridische planbeschrijving
73
Artikel 24 Algemene vrijstellingsbepalingen In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre vrijstelling kan worden verleend voor geringe afwijkingen van de bouwvoorschriften (maatvoering), voor zover al niet elders in de planvoorschriften in afwijkingen is voorzien. Hiermee kan in specifieke situaties maatwerk worden geboden. Het is zeker niet de bedoeling dat dit artikel algemeen wordt toegepast om de maten te vergroten. Het is uitsluitend bedoeld om aan praktische problemen het hoofd te kunnen bieden. Om die reden kan de vrijstellingsbevoegdheid niet worden toegepast voor de vergroting van de inhouds- en oppervlaktematen voor bijvoorbeeld (bedrijfs)woningen, recreatiewoningen, chalets en stacaravans en voor bedrijfsgebouwen indien er sprake is van een vervolgfunctie. Daarnaast zijn in dit artikel vrijstellingsbevoegdheden opgenomen voor de realisatie van extra wooneenheden en de vergroting van een inpandige woning. Artikel 25 Algemene procedurebepaling Teneinde rechtsbescherming te waarborgen, is in het onderhavige artikel bepaald welke procedure van toepassing is op het verlenen van vrijstelling en de voorbereiding van wijzigingsplannen ex artikel 11 WRO. Voor vrijstellingen geldt een ter inzage termijn van 2 weken. De procedure voor het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid is vergelijkbaar met de openbare voorbereidingsprocedure die thans is opgenomen in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 26 Werking wettelijke regelingen In de voorschriften bij bestemmingsplannen wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. Zo ook in dit bestemmingsplan. Sinds jaar en dag mag van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) een bestemmingsplan slechts volgens de vereiste procedure van de WRO worden gewijzigd en heeft de Afdeling er bezwaren tegen dat een plan impliciet kan worden gewijzigd, zoals het geval kan zijn als zonder verdere aanduiding een van-toepassingverklaring van een wettelijke regeling in de planvoorschriften is opgenomen. Het is dan ook nodig dat verwijzingen naar toepasbare wettelijke regelingen worden gefixeerd, namelijk naar de tekst ervan zoals die op het moment van vaststelling van het plan gold. Wordt dit nagelaten, dan bestaat het risico dat de ABRS een eventueel goedkeuringsbesluit van Gedeputeerde Staten alsnog vernietigt. Artikel 27 Overgangsbepalingen Dit artikel bevat voorschriften die als doel hebben bestaande situaties (gebruik of bouwwerken), welke niet in overeenstemming zijn met dit plan, te regelen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen gebruik en bouwen. Het overgangsrecht met betrekking tot bouwen en bouwwerken regelt dat bouwwerken die aanwezig waren ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, maar in strijd zijn met dit plan, onder overgangsrechtelijke bescherming vallen. Deze bescherming geldt ook voor bouwwerken die op deze peildatum legaal kunnen worden gebouwd, maar nog niet zijn gebouwd. Een voorbeeld hiervan is een reeds verleende bouwvergunning, waarbij de bouw nog niet heeft plaatsgevonden. Voor zover bouwwerken onder het overgangsrecht zijn gebracht, geldt er een regeling voor vernieuwing en verandering en een zogenoemde calamiteitenregeling. Hierbij geldt dat de afwijking van het bouwwerk ten opzichte van het bestemmingsplan (bijvoorbeeld qua maatvoering) niet mag worden vergroot. Voor de herbouw na een calamiteit geldt een termijn van 2 jaar waarbinnen de herbouw dient plaats te vinden, waarbij burgemeester en wethouders vrijstelling kunnen verlenen van deze termijn indien bijvoorbeeld de procedure met betrekking tot de aansprakelijkheid of schadevergoeding nog niet is afgerond. De regeling bevat voorts een bevoegdheid voor burgemeester en wethouders om vrijstelling te verlenen ten behoeve van een beperkte uitbreiding (maximaal 10%) van het bouwwerk. Bouwwerken die wel bestonden op de genoemde peildatum, maar zijn gebouwd in strijd met de Woningwet (zonder bouwvergunning of zonder de in het verleden geldende melding voor meldingsplichtige bouwwerken), zijn expliciet uitgesloten van de beschermende werking van het overgangsrecht.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Juridische planbeschrijving
74
Het overgangsrecht voor strijdig gebruik regelt dat het gebruik van gronden dat bestaat op het moment dat het plan van kracht wordt, mag worden voortgezet. Het bestaande gebruik dat (ook) in strijd was met het voorgaande plan, is echter van deze beschermende werking van het overgangsrecht uitgesloten, indien het op grond van het recht nog mogelijk is hiertegen op te treden. Artikel 28 Strafbepaling Het gebruik van gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming alsmede het verrichten van vergunningplichtige werken of werkzaamheden zonder vergunning, is een overtreding zoals bedoeld in de Wet op de economische delicten. Door justitie wordt bij de vervolging de strafmaat bepaald. Artikel 29 Titel Het laatste artikel van de voorschriften betreft de citeertitel van het onderhavige bestemmingsplan.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
7. Economische uitvoerbaarheid
75
7.1. Aankoop Strategisch Plan In mei 2008 wordt door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland het Aankoop Strategisch Plan (ASP) vastgesteld. In het ASP staat beschreven hoe de verwerving en de financiering ten aanzien van de te verwerven gronden geregeld zijn en zijn de Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) gelden zeker gesteld. Voor wat betreft de aankopen op grond van volledige schadevergoeding, zal voor het bedrag wat dit te boven gaat, op grond van bovenplanse verevening, een beroep worden gedaan op Regionale Ontwikkelingsorganisatie Zuidplas (ROZ). Kosten die voortvloeien uit planschade, ex artikel 49 Bro zijn eveneens geregeld in het ASP. In het voorgestelde GS-besluit is opgenomen dat DLG de gronden zal verwerven. Voor de Groene Waterparel dient DLG ook als loket bij mogelijke planschadeverzoeken. Dit in de periode na onherroepelijkheid van het bestemmingsplan en tenuitvoerbrenging van de versnelde onteigening. Binnen die periode kunnen planschadeclaims in de Groene Waterparel worden ingebracht.
7.2. Onteigening Met dit bestemmingsplan worden alle gronden binnen de Groene Waterparel aangewezen voor ontwikkeling van natuur in de naaste toekomst op grond van artikel 13, lid 1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De gemeente tracht om door middel van schadeloosstelling en onteigening de gronden te verwerven. Voor de bouwpercelen wordt uitgegaan van minnelijke werving.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Economische uitvoerbaarheid
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
76
41805.12973.00
8. Maatschappelijke uitvoerbaarheid
77
Van 23 oktober 2007 tot 4 december 2007 heeft het voorontwerpbestemmingsplan "Restveen en Groene Waterparel" ter inzage gelegen. Op 1 november 2007 is er een inloop-/informatieavond gehouden. In deze periode en op deze avond zijn betrokkenen en belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om te reageren op de inhoud van het voorontwerpbestemmingsplan. Van 41 personen, 12 vanuit de gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel en 29 vanuit de gemeente Moordrecht, is een reactie ontvangen. Daarnaast zijn er situaties in het voorontwerpbestemmingsplan tussentijds gewijzigd. Deze wijzigingen zijn eveneens ambtshalve meegenomen. In het kader van het overleg ex artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan "Restveen en Groene Waterparel" d.d. 7 mei 2008 toegezonden aan de volgende personen en instanties: 1. Provinciale Planologische Commissie, provincie Zuid-Holland; 2. VROM Inspectie, regio Zuid-West; 3. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij; 4. Kamer van Koophandel Rotterdam; 5. Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard; 6. Gemeente Gouda; 7. Gemeente Waddinxveen; 8. Gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle; 9. Staatsbosbeheer; 10. LTO Noord; 11. Rijksdienst voor de Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten; 12. Ministerie van Economische Zaken, Programma Zuidvleugel Randstad; 13. Duinwaterbedrijf Zuid-Holland; 14. Tennet; 15. Energiebedrijf Midden-Holland; 16. Eneco; 17. KPN Telecom; 18. Gastransportservices Gasunie; 19. NS Rail Infrabeheer; 20. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat, directie ZuidHolland; 21. Intergemeentelijk samenwerkingsorgaan Midden-Holland, Milieudienst; 22. Ministerie van Defensie; 23. BV Transportnet Zuid-Holland; 24. Gebiedsontwikkelingsmaatschappij Zuidplaspolder Beheer BV; 25. Stichting Drost IJserman; 26. De Moordrechtse milieuvereniging De Zuidplaspolder; 27. Commando dienst centra; 28. Atelier Handboek Kwaliteit Zuidplaspolder. Aan de laatste 5 instanties is het voorontwerpbestemmingsplan niet toegezonden. Wel hebben ze een overlegreactie ingediend. Van de instanties genoemd onder 1, 2, 4, 5, 6, 10, 14, 16 t/m 19 en 24 t/m 28 is een inhoudelijke reactie ontvangen. De instanties genoemd onder 3, 7, 8, 9, 11, 12, 13, 15, 20, 21 en 23 hebben niet gereageerd of hadden geen inhoudelijke opmerkingen ten aanzien van het voorontwerpbestemmingsplan. De reacties van de overige overleginstanties worden in een Commentaarnota Inspraak en overleg samengevat en voor zover gewenst en noodzakelijk van commentaar voorzien. De resultaten van inspraak en overleg zijn opgenomen in een afzonderlijke nota Inspraak en overleg 7 mei 2008). Voor de beantwoording van de reacties, de ambtshalve aanpassingen en de voorgestelde wijzigingen van het voorontwerpbestemmingsplan wordt kortheidshalve naar deze nota verwezen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
bijlagen bij de toelichting
1
Bijlage 1. Beleidskader
In deze bijlage wordt een overzicht gegeven van relevante beleidskaders en besluiten die van invloed kunnen zijn op de beoogde ontwikkelingen in het gebied Restveen en Groene Waterparel. Het beleidskader wordt per milieuaspect beschreven. Ingegaan wordt op beleid op Europees-, rijks-, provinciaal/regionaal- en gemeentelijk niveau.
B1.1. Ruimtelijk beleid Opgavendocument Structuurvisie (maart 2003) In dit document zijn de opgaven voor de Zuidplaspolder aangegeven als voorbereiding op de opgestelde structuurvisie. Hierbij zijn vertrekpunten geformuleerd op het gebied van water, bodem en natuur, infrastructuur en stedelijke en landelijke structuur. De hoofdopgave op het gebied van water- en groenstructuur is een impuls geven aan de groenblauwe structuur in de driehoek, waarbij de vormgeving van het watersysteem als aanjager kan fungeren. Het stedelijke transformatieproces dreigt de potentiële verbanden en structuren op gebied van water en groen te versnipperen. Er dient een watersysteem te ontstaan dat het intraregionale en regionale waterbergingsvraagstuk oplost en een reservoir vormt van waaruit het zomertekort in de driehoek kan worden aangezuiverd. Voor ecologie dient bepaald te worden welke natuurdoeltypen in welke omvang en welke verbindingen de kwaliteit van het gebied als natuurlijk milieu bepalen. Op het gebied van infrastructuur is de hoofdopgave om de mainport/greenport, de overige centra en de knooppunten in de Zuidvleugel bereikbaar te houden ondanks of zelfs dankzij de verdere verstedelijking in de driehoek. Welke gecombineerd HOV- en weginfrastructuursysteem maakt in de driehoek verschillende verstedelijkingsconcepten mogelijk, mede in relatie tot de netwerken in de Zuidvleugel? De hoofdopgave op het gebied van stedelijke en landschappelijke structuren is het creëren van combinaties van robuuste structuren op gebied van bereikbaarheid en groenblauwe kwaliteiten enerzijds en anderzijds vrije vormen van occupatie en verstedelijking, die de omvangrijke transformatieopgave kunnen dragen. De linten van en de kernen in de polders in de driehoek vormen daarbij een inspiratiebron. Op programmatisch gebied zijn de volgende opgaven geformuleerd: het wonen krijgt een duidelijk eigen signatuur en gezicht, met dien verstande, dat de ontwikkelingen tevens zijn afgestemd op de gewenste ontwikkeling van het wonen in de Zuidvleugelsteden; de structuurvisie geeft voldoende en gedifferentieerde ruimte aan economische vitaliteit en werkgelegenheid; de structuurvisie moet helderheid en perspectief bieden voor diverse vormen van grondgebruik, die vechten om de beschikbare ruimte (bedrijventerreinen, kassengebieden en grondgebonden landbouw); de tijdige realisatie van voorzieningen in de Zuidplaspolder bepalen in belangrijke mate de aantrekkingskracht van het gebied; de vraag hierbij is: welke condities in de driehoek scheppen een aantrekkelijk klimaat voor creatieve en innovatieve ondernemers op het gebied van voorzieningen? Streekplan Zuid-Holland Oost (november 2003) In het streekplan is voor de studiezone Zuidplas een studieopdracht opgenomen met de volgende opgaven en vereisten: een zoekopdracht voor 200 ha glastuinbouw; groene verbindingen tussen de Rottewig, het Bentwoud en de Krimpenerwaard; een zoekopdracht voor een waterrijk natuurgebied van 245 ha in de omgeving van Moordrecht; naast de bouwlocaties Triangel en Westergouwe, is er sprake van een kwantitatieve en kwalitatieve opgave voor woon- en werkmilieus. Deze studieopdracht is uitgevoerd in de ISV (zie verder) die voor Provinciale Staten aanleiding is geweest voor de instemming met het opstellen van het ISP (zie verder) en de tweede partiële herziening van streekplan Zuid-Holland Oost.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bijlage 1.
Beleidskader
2
Interregionale structuurvisie (september 2004) De interregionale structuurvisie (ISV) is opgesteld door verschillende partijen, waaronder gemeenten in de regio, de provincie Zuid-Holland, het Hoogheemraadschap, de Ministeries van V&W, VROM, LNV en EZ, ISMH, de stadsregio Rotterdam en het Stadsgewest Den Haag, de Kamer van Koophandel (Rotterdam en Den Haag) en ConSept. De structuurvisie omvat een langetermijnvisie tot 2030. Belangrijkste uitgangspunt bij de ontwikkeling van de driehoek RZG is het hanteren van de lagenbenadering (onderscheid lagen ondergrond, netwerken en occupatie). Tussen de kernen Zoetermeer, Gouda en Rotterdam is geen behoefte aan een nieuwe regionale kern, maar aan een gevarieerde verstedelijkingsvorm die bijdraagt aan het beter functioneren van het bestaand stedelijk systeem. Droogmakerijen lenen zich beter voor intensieve verstedelijking dan de veeweidegebieden. Het stedelijk systeem is gebaat bij investeringen in een continue en gedifferentieerde groenstructuur, zowel voor de natuur- en recreatiefuncties in de regio als de landschappelijke kwaliteit. De opgaven voor infrastructuur moet een bijdrage leveren aan beide ontwikkelingen. Qua zonering is het noordwestelijk deel van de Zuidplaspolder aangeduid als bundelingsgebied voor glastuinbouw en bedrijventerreinen, terwijl het middengebied is aangeduid als bundelingsgebied voor wonen, werken en voorzieningen. Het gebied tussen Zoetermeer en Rotterdam is aangeduid als optimalisatiegebied voor glastuinbouw. RZG-Zuidplas Ontwikkelingsschets Restveen en Waterparel (november 2005) Inde ontwikkelingsschets Restveen en Waterparel zijn voor de Waterparel de hoofdfuncties water(parel), natuur en dun wonen in een robuuste groenblauwe structuur opgenomen. Hierbij zijn twee modellen uitgewerkt te weten: gradiënt: robuuste natuurkern op de gradiënt van hogere kreekrug naar lager veen, omgeven door woonfuncties ten noorden en ten westen; omsloten kreekrug: natte natuurontwikkeling op de lage veengronden en dun wonen in een bosrijke en slootjesrijke omgeving op de zandige en kleiige kreekrug. Voor het Restveengebied wordt als hoofdfuncties gedacht aan natuur, extensieve recreatie, verbrede natuurgericht landbouw. Ook hierbij zijn twee modellen uitgewerkt, te weten: geclusterd: grotere eenheden open en besloten, robuuste natuurkernen, ontsnipperde peilvakken, een duidelijke ruimtelijke hoofdstructuur met eigen identiteit, ruimte voor (bedrijfsmatige) landbouw; verspreid: half open/half gesloten landschap, gebaseerd op huidige versnipperde peilvakken, afwisseling van open en dicht en hoge en lage begroeiing. De betreffende modellen zijn beoordeeld op verschillende aspecten, waaronder waterkwantiteit en -kwaliteit, ecologische (structuurniveau) en natuurpotentie (patroonniveau), recreatief gebruik, landschap en cultuurhistorie, gebruiksdruk/robuustheid, duurzaamheid landbouw, relatie waterbeheer/functiegeschiktheid en kosten. Voor de toekomstige ecologische verbindingszones zijn twee modellen opgenomen: een centrale verbinding van 100 m breed, die Bentwoud, Eendragtspolder en Krimpenerwaard via de Waterparel en Restveen verbindt; een netwerk van ecologische verbindingen van 30-50 m breed, meerdere smallere verbindingen. Deze twee modellen zijn niet aan bovenstaande aspecten getoetst. Wel is vastgesteld dat de verbindingszones in beide modellen te lang zijn, waarbij de verbindingen naar Bentwoud en de Eendragtspolder op den duur door stedelijk gebied lopen. Hierbij hebben ze een functie als aantrekkelijke groenblauwe zone door de stad, maar zoals voor vele kritische soorten is de verstoring te groot. De verbindende leefruimte wordt beperkt tot de (kleinere) natuurlijke organismen die zich in en langs water ophouden.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bijlage 1.
Beleidskader
3
De bestuurlijke werkgroep heeft zich uitgesproken voor de volgende combinatie van modellen: Waterparel: omsloten kreekrug; Restveen: geclusterd; verbindingszone: verspreid netwerk. Doorslaggevend voor deze keuze zijn: het behouden en versterken van het bestaande landschapsbeeld in de Waterparel door het creëren van een landschapsvenster tussen de Tweede Tochtweg en de Middelweg; het optimaal ontwikkelen van de ecologische verbinding tussen de Waterparel en de ontwikkeling van het Restveengebied aan weerszijden van de A20, waarbij ook de spoorlijn Rotterdam-Gouda moet worden gepasseerd; de kosteneffectiviteit van de gekozen inrichtingsvarianten (met name voor de Waterparel). Belangrijkste pluspunten daarnaast zijn de omvang en robuustheid van de functies natuur en landbouw, de scheiding tussen functies wonen, natuur en landbouw, de landschapecologische meerwaarde, een natuurlijke aansluiting op het gewenste ontsnipperde waterpeilbeheer, landschappelijk en qua recreatieve gebruikswaarde gevarieerd en aantrekkelijk. Nota Ruimte (2006) Ecologie In het algemeen is het ruimtelijk beleid voor de EHS-gebieden (Ecologische Hoofdstructuur) gericht op behoud, herstel en de ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied. In de Nota Ruimte wordt aangegeven dat de EHS netto door provincies in hun streekplannen moet worden begrensd. Na begrenzing behoren deze gebieden tot beschermde natuurgebieden en geldt het "nee, tenzij"-regime. Hierbij zijn nieuwe ontwikkelingen niet toegestaan indien deze de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied (actuele en potentiële waarden, gebaseerd op de natuurdoelen voor het gebied) significant aantasten, tenzij er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Voor ingrepen die aantoonbaar aan de criteria voldoen, geldt het vereiste dat de schade zoveel mogelijk moet worden beperkt door mitigerende maatregelen. Resterende schade dient te worden gecompenseerd. Agrarische activiteiten Het economisch draagvlak en de vitaliteit van de meer landelijke gebieden staan onder druk. Om daarin verlichting te brengen, wil het kabinet de mogelijkheden voor hergebruik en nieuwbouw in het buitengebied verruimen, door bij voorbeeld "rood voor groen" of "rood voor blauw" toe te staan. Voor het beheer van het buitengebied is een economisch vitale grondgebonden landbouw van belang. Door teruglopende inkomsten neemt dit soort bedrijven echter in snel tempo af. Van de provincies wordt verwacht dat zij in hun ruimtelijke plannen meer mogelijkheden scheppen voor een bredere bedrijfsvoering. Recreatie Met betrekking tot recreatie en toerisme wordt in de Nota Ruimte aangegeven dat er behoefte is aan nieuwe vormen van openlucht- en verblijfsrecreatie en aanpassing van bestaande toeristisch-recreatieve voorzieningen. De recreatiesector kan uitgroeien tot een economische drager van het landelijk gebied. Er moet dan ook voldoende rekening worden gehouden met nieuwe vormen van toeristisch-recreatieve voorzieningen en aanpassingen en uitbreidingen van bestaande voorzieningen. Zuidplaspolder Specifieke voorwaarden die het Rijk stelt aan de integrale ontwikkeling van de Zuidplaspolder zijn: evenwicht tussen woningbouw en bedrijvigheid, optimale afstemming van de verstedelijking op water-, bodem- en groenopgave van het gebied en behoud van voldoende mogelijkheden voor ontwikkeling van het landbouwontwikkelingsgebied voor glastuinbouw. Streekplan Zuid-Holland Oost, tweede partiële herziening Zuidplas (mei 2006) In de Zuidplaspolder zijn in de periode 2010-2020 volgens het Streekplan 15.000 woningen gebouwd, waarvan 6.000 in het nieuwe Ringvaartdorp in het middengebied. In de periode 20202030 worden eveneens 15.000 woningen gerealiseerd. Bij de ontwikkeling van deze 30.000 woningen wordt vooralsnog rekening gehouden met een additioneel ruimtebeslag voor detailhandel (130.000 m²), onderwijs (55.000 m²), sport (181.500 à 194.000 m²), sociaalculturele voorzieningen (10.000 à 14.000 m² en zorg gerelateerde voorzieningen (64.000 à 73.000 m²).
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bijlage 1.
Beleidskader
4
In het plangebied Zuidplas is tot 2030 behoefte aan circa 300 ha netto nieuw bedrijventerrein, waarbij tot 2020 gestart wordt met 50-75 ha bedrijventerrein aan de oostzijde van Nieuwerkerk aan den IJssel en gestart wordt met de ontwikkeling van de Gouweknoop (deze heeft in de periode 2020-2030 een maximum reservering van 100 ha). Netto wordt in de periode tot 2020 280 ha glastuinbouwconcentratiegebied gerealiseerd, waarbij het voor 80 ha gaat om hervestiging vanuit de Zuidplas. In het kreekruggengebied is de hoge waterkwaliteit leidend voor de te realiseren functies. Het gebied is te verdelen in een natuurgebied (zuidelijk deel) en de rest van het gebied (noordelijk deel) waarbinnen wonen onder voorwaarden mogelijk is (ontwikkelingsgebied groen wonen, hier zijn maximaal 9 woningen per ha mogelijk). Het noordelijk deel vormt het overgangsgebied tussen het natuurgebied en het woongebied aan de noordkant. Het natuurgebied wordt via een schoonwaterverbinding met het ten zuiden van de A20 gelegen veengebied (en de aldaar te ontwikkelen natuurgebiedjes) verbonden (bij elkaar 175 ha), waardoor een natuurgebied van formaat ontstaat (325 ha) dat deel uitmaakt van de EHS. Bij het Restveengebied wordt uitgegaan van een gefaseerde peilstabilisatie. Er zijn kansen voor het realiseren van een meer samenhangende ecologische structuur en een aantrekkelijk en gevarieerd recreatiegebied (waterrijk en recreatief groengebied). Het gebied wordt ontwikkeld met ruimte voor grondgebonden veeteeltbedrijven op de hoger gelegen delen (circa 200 ha). De beoogde veranderingen van functies en de waterhuishouding maken een overgangsbeheer voor de agrarische sector noodzakelijk. De veengrond maakt alleen een extensieve vorm van landbouw mogelijk. Het accent op natuur, water en landschapsbeheer biedt tegelijkertijd ook mogelijkheden voor inkomsten via beheersubsidies. In het Restveengebied worden nieuwe recreatieve fiets- en wandelpaden en ondiepe watergangen aangelegd. Door het restveengebied zijn in noord-zuidrichting twee groene verbindingen aangegeven, langs de Vierde en de Vijfde Tochtweg. Op infrastructuurgebied worden onder andere de volgende ontwikkelingen voorzien: realisatie van het project "A12 vernieuwd op weg" moet voor 2010 leiden tot een verbeterde doorstroming op de A12 (onder andere door de aanleg van spitsstroken); het project ZSM-II moet de verkeersdruk op de A20 verlichten; het gaat hierbij in eerste instantie om de aansluiting van Moordrecht op de A20; er wordt nog gestudeerd op de aanleg van spitsstroken op het traject Nieuwerkerk aan den IJssel-Moordrecht; de capaciteit van de N219 zal tijdens de ontwikkeling van de Zuidplas moeten worden uitgebouwd (verlegging traject Zevenhuizen-A20 in oostelijke richting); later zal de N219 als 2x2-strooks weg moeten worden uitgevoerd; de omleiding van de N456 (in verband de aansluiting Moordrecht op de A20) wordt doorgevoerd in noordelijke richting; deze weg wordt aangesloten op de nieuw aan te leggen Zuidelijke randweg/N456 zuidwest; in het noordelijk deel van de Zuidplas worden tevens nog enkele nieuwe wegen aangelegd; om op langere termijn een goede doorstroming te bewerkstelligen, zal langs de A20 en de A12 voldoende ruimte beschikbaar moeten blijven voor een verdere verbreding; uiteindelijk zal voor de spoorlijnen Den-Haag-Rotterdam en Gouda-Rotterdam spoorverdubbeling onvermijdelijk zijn; langs beide sporen dient hiervoor ruimte beschikbaar te blijven; de introductie van hoogfrequent stadsgewestelijk spoorvervoer op de belangrijkste spoorlijnen in Zuid-Holland (Stedenbaan) ter vervanging van het bestaand stoptreinennet staat hoog op de agenda; stedenbaan biedt de mogelijkheid om een nieuwe halte Westergouwe/Gouweknoop te openen; op de lange termijn, na 2020, zijn er kansen voor een regionale lightrailverbinding tussen Rotterdam en Gouda.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bijlage 1.
Beleidskader
5
Motie VVD-fractie Zuidplas bij Provinciale Staten over de tweede partiële herziening Bij de behandeling van het Streekplan Zuid-Holland Oost, tweede partiële herziening Zuidplas (mei 2006) is een motie ingediend dat: GS duidelijkheid geeft over de beschikbare ruimte voor de beoogde 200 ha (economisch duurzame landbouw); GS in overleg met betreffende belanghebbenden de mogelijkheden om tot een concurrerende bedrijfstak te komen (bijvoorbeeld door middel van agrarische natuurontwikkeling en dergelijke), zodat men in staat is een reëel inkomen te verwerven. In de beantwoording is aangegeven dat 200 ha economische landbouw in potentie beschikbaar is en dat met het ondertekenen van het convenant een goed begin is gemaakt met overleg over de mogelijkheden voor een economisch rendabele bedrijfsvoering. Intergemeentelijk structuurplan Zuidplas (2006) Het intergemeentelijke Structuurplan (ISP) is in samenwerking met de provincie Zuid-Holland, de gemeente Rotterdam en het Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard vastgesteld door de gemeenten Zevenhuizen-Moerkapelle, Nieuwerkerk aan den IJssel, Moordrecht, Gouda en Waddinxveen. Het betreft een uitwerking van het ISV. De partiële herziening Zuidplas is tegelijk met het ISP tot stand gekomen. Binnen de Zuidplas vormt het stelsel van linten, lanen en tochten, samen met de ringvaart een helder raamwerk (casco) waarbinnen het stedelijk programma zich kan ontwikkelen. Dit casco bindt de te verstedelijken gebieden aan de grote landschappelijke eenheden in de omgeving. De zonering van de Zuidplas ziet er in het ISP als volgt uit: in het noordelijk kleideelgebied kunnen gelet op de bodegesteldheid en watersituatie diverse stedelijke functies zonder veel belemmeringen worden ontwikkeld; in het middengebied tussen de A13 en de A20 wordt het noordelijk deel gebruik voor woningbouw, glastuinbouw en bedrijven. Het kreekruggengebied binnen de Waterparel moet zich gaan ontwikkelen tot een waterrijk en dunbevolkt woonlandschap. In combinatie met de ontwikkeling van een natuurkern tussen kreekrug en A20 ontstaat hier een bijzonder gebied dat kwaliteit geeft aan omliggende woon- en werkgebieden. In de Gouweknoop komen de snelwegen en spoorwegen bijeen. Dit deelgebied is geschikt voor vestiging van woningen, bedrijvigheid en voorzieningen; in het restveengebied is extensief ruimtegebruik voorzien (groene inrichting) met ruimte voor kleinschalige landschapsontwikkeling, moerasoevers, gebieden met particulier en agrarisch natuurbeheer en recreatief medegebruik. Er worden mogelijkheden verkend voor de handhaving van een beperkt aantal agrarische bedrijven. Concreet wordt voor het Restveengebied als uitgangspunt een gefaseerde peilvakvergroting en fixatie van het waterpeil aangegeven. Door de samenvoeging ontstaan natte gronden in de laagste delen. Daardoor kan er een samenhangende ecologische structuur (totaal circa 175 ha) en een gevarieerd recreatiegebied tot stand komen. Voor de beleving van het landschap is openheid, het vrije zicht en beleving van hoogteverschillen van belang. Er worden nieuwe recreatieve fiets- en wandelpaden en ondiepe watergangen aangelegd ten behoeve van extensief recreatief gebruik. Tot 2030 is er een oplossing voor de problemen van een economische bedrijfsvoering door grondgebonden veeteeltbedrijven in de vorm van 200 ha voor agrarische bedrijven. Ook daarna moet binnen aangepaste omstandigheden grondgebonden veehouderij een rol kunnen blijven spelen. De beoogde veranderingen van functies in het plangebied en de aanpassing van de waterhuishouding, maken een sturing op de transitie van het huidige agrarische grondgebruik en een overgangsbeheer voor de agrarische sector noodzakelijk. In het zuidelijk deel van de Waterparel (de Groene Waterparel) wordt een natuurkerngebied met een oppervlakte van 150 ha gerealiseerd. Het gebied wordt verbonden met de te ontwikkelen natuur(circa 175 ha) in het Restveengebied ten zuiden van de A20. Hiermee ontstaat een natuurgebied van formaat dat onderdeel uitmaakt van de EHS zoals omschreven in het natuurgebiedsplan van de provincie. In het noordelijk deel van de Waterparel, het kreekruggengebied, kan als overgang naar het te verstedelijken Middengebied wonen in groen worden ontwikkeld. Moties gemeenten Moordrecht en Nieuwerkerk aan den IJssel De gemeenteraden van zowel de gemeente Moordrecht als de gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel hebben een motie ingediend om bij de uitwerking van het ISP onderzoek te laten doen naar de economische perspectieven van voeren en tuinders, een constructieve houding aan te nemen bij initiatieven voor verbreding van de bedrijfsvoering en inspanning te plegen om ver-
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bijlage 1.
Beleidskader
6
paupering van het overblijvende platteland tegen te gaan. Een overweging hierbij is dat boeren en tuinders die kunnen en willen blijven voldoende perspectieven dienen te behouden voor economisch rendabele exploitatie. Convenant Restveen en Groene Waterparel (juni 2006) In het Convenant spannen de verschillende partijen (gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Moordrecht, Staatsbosbeheer, de provincie Zuid-Holland, het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, LTO Noord en ConSept) zich in om de vastgestelde ontwikkelingsschets Restveen en Groene Waterparel uit te voeren. Partijen hebben hierbij een gezamenlijk belang bij een duurzame groenontwikkeling en waterhuishouding van het gebied. Bestemmingsplannen voor het plangebied In de vigerende bestemmingsplannen is met name de bestaande situatie vastgelegd.
B1.2. Algemeen milieubeleid Nationaal Milieubeleidsplan (NMP 3 en 4; 1998 en 2001) In het Nationaal Milieubeleidsplan 4 wordt aangegeven dat het NMP 3 van kracht blijft. Duurzaamheid is het kernwoord van het NMP 4. Dit geldt zowel voor energie, materiaalgebruik, luchtkwaliteit, natuur, en alle andere milieuaspecten. In het NMP 3 wordt aangegeven dat duurzaam ruimtegebruik gestimuleerd zal worden. In het vierde Nationale Milieubeleidsplan worden de volgende zeven grote milieuproblemen genoemd: verlies aan biodiversiteit, klimaatverandering, overexploitatie van natuurlijke hulpbronnen, bedreigingen van de gezondheid, bedreigingen van de externe veiligheid en mogelijk onbeheersbare risico's. Met betrekking tot landelijke gebieden wordt specifiek ingegaan op de milieudruk door de landbouw. De opgave is via een transitie te komen tot duurzame landbouw in Nederland. De verduurzaming van de landbouw kan niet los worden gezien van de ontwikkelingen in de natuur van Nederland. Natuur en landbouw zijn immers op complexe wijze met elkaar verweven. Met name de grondgebonden landbouw is van belang voor de instandhouding van natuur, biodiversiteit en landschap. Provinciale milieuverordening (1998) In de provinciale milieuverordening zijn stiltegebieden en grondwaterbeschermingsgebieden aangewezen. Het plangebied Restveen en Groene Waterparel zijn niet als dergelijke gebieden aangewezen.
B1.3. Water Vierde Nota waterhuishouding De hoofddoelstelling binnen de Vierde Nota Waterhuishouding (NW4, 1998) is het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd. Van belang zijn het doen van onderzoek naar de knelpunten in het waterbeheer, het ontwikkelen van een gemeenschappelijke visie van gemeenten en waterbeheerders en meer aandacht voor het afkoppelen van verhard oppervlak en infiltratie in de bodem. Kabinetsstandpunt anders omgaan met water, waterbeleid 21e eeuw Het Rijk heeft met het kabinetsstandpunt Anders omgaan met Water, Waterbeleid in de 21e eeuw, (WB21, 2000) het advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw omarmd. Men deelt de zorg dat het huidige watersysteem niet in staat is om klimaatverandering, bevolkingsgroei en economische groei goed op te vangen. Het waterbeheer moet veranderen om Nederland in de toekomst, wat water betreft, veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden. Belangrijk in de nieuwe aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie "vasthouden, bergen, afvoeren", en de ruimte die nodig is voor de wateropgave te reserveren.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bijlage 1.
Beleidskader
7
Europese Kaderrichtlijn Water De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW, 2000) schrijft voor dat in 2015 alle waterlichamen een "goede ecologische toestand" (GET), en voor sterk veranderde/kunstmatige wateren een "goed ecologisch potentieel" (GEP) moeten hebben bereikt. De chemische toestand moet voor alle waterlichamen (natuurlijk en kunstmatig) in 2015 goed zijn. Nationaal bestuursakkoord Water Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, 2003) is een overeenkomst tussen het rijk, de provincies, het InterProvinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. Het beleid van WB21 en KRW zijn belangrijke peilers van het akkoord. Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden anticiperend op veranderende omstandigheden zoals onder andere de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. Eén en ander is een logisch vervolg en nadere uitwerking van het vigerende beleid uit de Vierde Nota Waterhuishouding (1998). Verplichte watertoets voor ruimtelijke plannen Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen hebben begin 2001 afgesproken dat de watertoets moet worden doorlopen bij alle nieuwe ruimtelijke plannen. Per 1 november 2003 is de watertoets verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (ex artikel 10 Bro). De watertoets is een procesinstrument om de afstemming tussen water en ruimtelijke ordening te verbeteren. Overleg tussen ruimtelijke planvormers en waterbeheerders maakt hier onderdeel van uit. De watertoets heeft primair tot doel ervoor te zorgen dat nieuwe ontwikkelingen geen negatieve gevolgen hebben voor het bestaande watersysteem. Daarnaast wordt verkend in hoeverre de bestaande waterhuishouding in het kader van de ruimtelijke ontwikkeling kan worden verbeterd. Bestemmingsplanadvies Zuidplaspolder In het bestemmingsplanadvies doet het hoogheemraadschap aanbevelingen om te komen tot een veerkrachtiger watersysteem ingeval van ruimtelijke ontwikkelingen. Het naleven van het advies leidt ertoe dat het hoogheemraadschap optimaal kan zorgen voor droge voeten en schoon water. Het bestemmingsplanadvies vormt een onderdeel van het watertoetsproces en is richtinggevend voor de ruimtelijke ordening en bepalend voor bouwhoogtes in het bestemmingsplan.
B1.4. Ecologie Nota Ruimte Voor ruimtelijk beleid omtrent ecologie op rijksniveau wordt verwezen naar de Nota Ruimte (paragraaf B3.1). Flora- en faunawet Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Doel van deze wet is de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. Deze wet vervangt diverse wetten die betrekking hadden op de bescherming van dier- en plantensoorten. Tegelijkertijd wordt met deze wet voldaan aan Europese en andere internationale verplichtingen, zoals de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn en het Verdrag van Bern. Op grond van de Flora- en faunawet wordt een groot aantal diersoorten (vogels, vissen, zoogdieren, amfibieën en insecten) en plantensoorten waaronder verschillende zeer algemene soorten beschermd. Op grond van de Flora- en faunawet is het verboden activiteiten te verrichten die leiden tot aantasting van deze soorten en van hun voortplantings-, vaste rust- of verblijfsplaats. Als er sprake zal zijn van aantasting is het uitvoeren van de activiteit, die de aantasting zal veroorzaken, alleen toegestaan met een ontheffing van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. Het plangebied dient als leefgebied voor een aantal van deze soorten. Streekplan Verwezen wordt naar paragraaf B2.1.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bijlage 1.
Beleidskader
8
Natuurgebiedsplan Veenweiden-Midden Zuidplas (september 2005) In het natuurgebiedsplan worden de begrenzingen aangegeven van de natuurgebieden, de gewenste natuurdoeltypen en de bijbehorende subsidieregelingen. Voor het gebied Midden Zuidplas is het te ontwikkelen natuurgebied (325 ha) verdeeld in de gebieden Vierde Tocht (Waterparel) van circa 80 ha en de Krom en Land van Tober (restveen) van circa 94 ha. De Vierde Tocht vormt een kerngebied in de ecologische verbinding tussen de Rottemeren en de Krimpenerwaard. In het gebied Vierde Tocht ligt de nadruk op natte natuurdoelen, in gebied Land van Tober wordt vooral gestreefd naar de kwaliteit als natte verbindingszone en bloemrijk grasland en in De Krom is een mozaïek van natte inrichting met (zeer) soortenrijk grasland uitgangspunt. In het Natuurgebiedsplan staan zoekpunten aangegeven voor verdere invulling van de natuurgebieden. De na te streven natuurdoelen in de onderscheiden gebieden zijn gerelateerd aan de gewenste functie als natuurkerngebied en zijn verder afgestemd op de aanwezige natuurwaarden en potenties. Dit betreft met name de specifieke aquatische waarden. Een voor Zuid-Holland unieke natuurkwaliteit valt in het gebied te bereiken door de abiotische omstandigheden te benutten en de daarmee samenhangende natuurwaarden te ontwikkelen. Dit uitgangspunt leidt tot overwegend natte natuurdoeltypen, zoals zoetwatergemeenschap, nat schraalgrasland, moeras en op de hogere delen bloemrijk grasland. Aanvullend is het natuurdoeltype rietland en ruigte gewenst om een meergedifferentieerd gebied te krijgen. Nabij de A20 is enige verdichting nodig om de migratie van diersoorten beter mogelijk te maken. Gestreefd wordt om de landschappelijke openheid te behouden en bij de aanleg van het natuurgebied rekening te houden met in het gebied aanwezige kreekruggen. Na te streven natuurdoeltypen Het doeltype zoetwatergemeenschap omvat de beginstadia van het proces waarbij open water langzaam verlandt. Het betreft voor een groot deel vegetaties van het moeras. en het beheer. Met het natuurdoeltype nat schraallandgrasland wordt een complex van vochtige tot natte, matig voedselrijke tot schrale graslandvegetaties nagestreefd. Een goede kwaliteit van grond en oppervlaktewater vormt dan ook een belangrijke voorwaarde om waardevolle vegetaties op de graslanden te kunnen ontwikkelen. Deze milieus zijn realiseerbaar als het gebied waterhuishoudkundig wordt geïsoleerd van het overige, agrarische gebied en schoon kwelwater langer wordt vast gehouden. Daarbij is het van belang dat de grondwaterstand in de winterperiode plaatselijk tot aan het maaiveld staat en in de zomerperiode niet lager dan 0,3 m beneden maaiveld daalt. Gelet op de hydrologische omstandigheden in de Zuidplaspolder (kwel en grondwatertrap I/II) lijkt dit realiseerbaar. De soortenrijkdom in dit soort gebieden kan zeer hoog worden. Het betreft naast het moeras het dotterbloemverbond en wellicht blauwgraslanden. In afwisseling met de natte doeltypen zullen op enkele drogere delen op relatief korte termijn (6 tot 12 jaar) in de Zuidplas het natuurdoeltype bloemrijk grasland kunnen worden gerealiseerd in het natuurontwikkelingsgebied. Tot bloemrijk grasland behoren onder meer glanshaverhooilanden en bloemrijke kamgrasweiden. Bloemrijke graslanden worden gekenmerkt door een grote rijkdom aan kruiden. Grote ratelaar, echte koekoeksbloem, moerasrolklaver, brunel en kale jonker zijn indicatoren. Het gebied heeft een functie als ecologische schakel in de natte verbindingen tussen de groenblauwe ontwikkelingen langs Rotte, in Reeuwijk en de Krimpenerwaard. Het betreffen de natuurdoelen zoetwatergemeenschap, rietland en ruigte en struweel. Deze doeltypen vormen een broedbiotoop en foerageergebied voor de blauwe reiger en de vroeger voorkomende zilverreiger en kwak, maar ook voor de zwarte stern. Naast de watergangen en centraal in het gebied, wordt gestreefd naar moerassige situaties van open water afgewisseld met verlandingszones, rietlanden en ruigten in matig voedselrijke milieus. De natuurdoelen zoetwatergemeenschap, rietland en ruigte en struweel kunnen, in samenhang met de overige inrichting, in de toekomst leiden tot een leefgebied en of rustgebied voor de otter. In het gebied de Vierde Tocht kunnen zich ruige riet en zeggenvegetaties ontwikkelen met soorten als wateraardbei, moerasspirea en pluimzegge en aan de randen van de zone korte en grazige vegetaties. Deze vegetaties zijn van belang voor rietvogels die voor broedsucces afhankelijk zijn van overjarig riet en wat dieper water. Resumerend worden in het gehele gebied de natuurdoeltypen gebufferde poel en sloot, zwakgebufferde sloot, moeras, natte strooiselruigte, dotterbloemgrasland van veen en klei, nat matig voedselrijk grasland, bloemrijk grasland van het zand en veengebied, bloemrijk grasland van het rivieren en zeekleigebied, nat, matig voedselrijk weidevogelgrasland en wilgenstruweel en ruigtelzenbos nagestreefd. Het betreft de basispakketten plas en ven, moeras, (half) natuurlijk grasland, struweel en laagveenbos en de pluspakketten soortenrijke plas, overjarig rietland, nat soortenrijk grasland, (zeer) soortenrijk weidevogelgrasland, natuurbos en het landschapspakket geriefhoutbosje.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bijlage 1.
Beleidskader
9
Compensatiebeginsel natuur en landschap (provincie Zuid-Holland, 1997) Volgens het provinciale beleid is compensatie nodig indien ontwikkelingen leiden tot aantasting van de volgende gebiedscategorieën: (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur; natuurgebieden buiten de PEHS: opgenomen in streekplan en/of begrensde natuurmonumenten in het kader van de Natuurbeschermingswet; biotopen van zogenoemde Rode Lijstsoorten en gebieden bulten de EHS met (zeer) hoge natuurwaarden; beplantingen vallend onder de Boswet; Randstad Groenstructuurprojecten en vier Strategische Groen Projecten; rijksbufferzones; gebieden met zeer hoge landschappelijke waarden. Uitvoering EHS-beleid De ontwikkeling voor wat betreft de EHS-gronden en -verbindingen worden gefinancierd door subsidies (in het kader van het Investeringsbudget Landelijk Gebied ((ILG). In het ondertekende convenant inzake de ontwikkeling van het Restveen en Groene Waterparelgebied (juni 2006) tussen verschillende partijen, is opgenomen dat de provincie Zuid-Holland met het Ministerie van LNV afspraken maakt over de bestaande subsidiereserveringen in het kader van het Uitvoeringscontract ILG. De provincie heeft in het bestuursakkoord ILG van december 2006 samen met het Rijk uitvoering gegeven aan deze afspraak. In het provinciaal Meerjarenprogramma Landelijk gebied 2007-2013 (pMJP, juni 2007) is vastgelegd dat de provincie ervoor kiest de beschikbare middelen 2007-2013 (zowel ILG als provinciale middelen) in te zetten voor realisatie van de EHS, Recreatie om de Stad en Provinciale Ecologische Verbindingen, waar bestuurlijke afspraken over gemaakt zijn. Hierbij wordt de Overeenkomst Driehoek RotterdamZoetermeer-Gouda, natuurkern expliciet genoemd. De programmering in het pMJP gaat voor de Zuidplas tot 2013 uit van 150 ha aankoop gronden en 325 ha inrichting. In 2010 zal de provincie met het Rijk de uitvoering van het pMJP evalueren op het punt van geboekte voortgang, de kostenontwikkeling van grondaankoop en inrichting, consequenties voor wijziging inzet van middelen tot 2013 en nieuwe financiële claims voor de periode 2013-2020. Op basis van pMJP wordt onder andere een aankoopstrategieplan opgesteld. Ten aanzien van de mogelijke aankoop van opstallen, bouwvlakken en dergelijke zullen de financiën moeten worden geregeld via de zogenoemde bovenplanse verevening1). Hiervan is in het convenant van juni 2006 reeds melding gemaakt.
B1.5. Cultuurhistorie en archeologie Verdrag van Malta (1992) In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. In het verdrag van Malta wordt gesteld dat de archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn: archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ); in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden; de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen. Nota Belvedère/Belvoir De rijksnota Belvedère geeft een visie op de wijze waarop met cultuurhistorische kwaliteiten van het fysieke milieu in de toekomstige ruimtelijke inrichting van Nederland kan worden omgegaan. Volgens het plan Belvoir omschrijft de nota Belvedère tal van maatregelen om de cultuurhistorie op een volwaardige manier en vanaf de eerste planfase als wegingsfactor bij ruimtelijke ordeningsplannen te betrekken. 1)
Aanleg groene functies worden mogelijk mede betaald uit stedelijke ontwikkelingen (woningen, glastuinbouw en bedrijventerreinen) elders in de Zuidplaspolder.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bijlage 1.
Beleidskader
10
Eén van de belangrijkste instrumenten uit de nota Belvedère is het gebiedsgericht beleid. Het Rijk heeft gebieden en steden, die in cultuurhistorisch opzicht belangrijk zijn, aangewezen als Belvedèregebieden of -steden. Het Rijk vraagt van de provincie om in deze gebieden een actief beleid te voeren en deze gebieden zo nodig extra te beschermen.
B1.6. Geluidshinder (Wet geluidhinder) Wegverkeerslawaai In het kader van de per 1 januari 2007 gewijzigde Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen geluidszones, met uitzondering van: woonerven; 30 km/h-gebieden. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (binnen- of buitenstedelijk). Het plangebied is buitenstedelijk gebied. Tabel B1.1 Zonebreedte aan weerszijden van de weg (artikel 74 Wgh) aantal rijstroken 5 of meer 3 of 4 1 of 2
breedte van de geluidszone (in meters) buitenstedelijk gebied 600 400 250
Binnen de geluidszone van een gezoneerde weg (zie tabel B1.1) dient de geluidsbelasting aan de gevels van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. Voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient in principe te worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Volgens artikel 83 van de Wet geluidhinder kan het college van burgemeester en wethouders of het college van Gedeputeerde Staten (afhankelijk van de betreffende situatie) voor nieuwe situaties een hogere waarde vaststellen. De hogere waarde mag voor nieuwe bestemmingen in buitenstedelijke gebieden de waarde van 53 dB (de uiterste grenswaarde) niet overschrijden. Voor agrarische bedrijfswoningen ligt deze uiterste waarde op 58 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB mag in principe niet worden overschreden. Indien uit het akoestisch onderzoek blijkt dat deze voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden, zijn maatregelen1) noodzakelijk, gericht op het verminderen van de geluidsbelasting aan de gevels. Zijn deze maatregelen niet mogelijk, niet gewenst of niet doeltreffend, dan kunnen door burgemeester en wethouders hogere grenswaarden worden vastgesteld. Spoorweglawaai Op grond van de per 1 januari 2007 gewijzigde Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle spoorwegen geluidszones. De grootte van een geluidszone kan per traject verschillen. Een overzicht van de zone per traject is vastgelegd in het Besluit Grenswaarden binnen zones langs Spoorwegen (BGS). Binnen de geluidszone van een spoorweg dient de geluidsbelasting aan de gevels van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. Deze mag in beginsel niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB. Volgens artikel 83 kan het college van Gedeputeerde Staten in "bijzondere situaties" een hogere waarde vaststellen. Deze mag de waarde van 68 dB (de uiterste grenswaarde) niet overschrijden.
1) Onderscheid wordt gemaakt in maatregelen aan de bron (bijvoorbeeld geluidsreducerend asfalt), maatregelen in het overdrachtsgebied (bijvoorbeeld geluidsschermen), maatregelen aan de geluidsontvanger (bijvoorbeeld geluidsdove gevels) of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de ontvanger. Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bijlage 1.
Beleidskader
11
B1.7. Luchtkwaliteit en geurhinder Besluit luchtkwaliteit (2005) Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna Blk). Het Blk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. Andere stoffen uit het Blk hebben een beperkte invloed op de luchtkwaliteit bij wegen en worden in het algemeen in Nederland niet overschreden. De grenswaarden van stikstofdioxide en fijn stof zijn in tabel B1.2 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. Tabel B1.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Blk stof
toetsing van
grenswaarde
stikstofdioxide (NO2)
jaargemiddelde concentratie uurgemiddelde concentratie1)
40 μg/m³ max. 18 keer p.j. meer dan 290 μg/m³ max. 18 keer p.j. meer dan 290 μg/m³ 40 μg/m³ max. 35 keer p.j. meer dan 50 μg/m³
fijn stof (PM10)2)
1) 2)
jaargemiddelde concentratie 24-uurgemiddelde concentratie
geldig vanaf 2010 2005 2010 2005 2005
Alleen bij wegen waar ten minste 40.000 mvt/etm over heen rijden. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (artikel 5 Blk en bijbehorende meetregeling).
Op grond van artikel 7 lid 1 van het Blk moeten bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) deze grenswaarden in acht nemen. Volgens artikel 7 lid 3 mogen bestuursorganen deze bevoegdheden tevens uitoefenen, indien: de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 3 onder a); bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 3 onder b). In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Wet geurhinder en veehouderij De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning als het gaat om geurhinder vanwege tot veehouderij behorende dierenverblijven. De Wgv geeft normen (in odour units per kubieke meter lucht) voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De Wgv geeft als definitie van een geurgevoelig object: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent, of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt. De Wgv geeft de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, deze zijn weergegeven in tabel B1.3. Tabel B1.3 Maximale norm voor geurbelasting ten opzichte van een gevoelig object concentratiegebieden niet-concentratiegebieden
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
binnen de bebouwde kom 3,0 (in o.u./m³) 2,0 (in o.u./m³)
buiten de bebouwde kom 14,0 (in o.u./m³) 8,0 (in o.u./m³)
41805.12973.00
Bijlage 1.
Beleidskader
12
B1.8. Externe veiligheid Besluit externe veiligheid inrichtingen (2004) Op 27 oktober 2004 is het "Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)" in werking getreden. In dit besluit, dat is gebaseerd op een risicobenadering, zijn grenswaarden voor het plaatsgebonden risico (PR) voor zogenoemde kwetsbare objecten in de omgeving van risicovolle inrichtingen opgenomen en richtwaarden voor het PR voor zogenoemde beperkt kwetsbare objecten in de omgeving van risicovolle inrichtingen. Voor het groepsrisico (GR) geldt een verantwoordingsplicht. Met het besluit wordt beoogd een wettelijke grondslag te geven aan het externe veiligheidsbeleid. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het Bevi is van toepassing op inrichtingen waar gebruik, opslag en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt èn op de omgeving van deze inrichtingen. De inrichtingen die onder de werking van het Bevi vallen, kunnen worden onderscheiden in twee groepen: categoriale inrichtingen: dit zijn inrichtingen waarvoor vanwege de aard van de activiteiten of de aard van de aanwezige gevaarlijke stof(fen) een standaardbenadering kan worden gevolgd. Dit betekent dat vaste afstanden gelden. Deze standaardbenadering geldt voor meer dan 90% van de inrichtingen waarvoor het Bevi relevant is; niet-categoriale inrichtingen: dit zijn inrichtingen met zodanige specifieke kenmerken dat voor de vaststelling van de door de betrokken inrichting veroorzaakte risico's een specifieke risicoanalyse (QRA) moet worden uitgevoerd. Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (2004) Op 4 augustus 2004 is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen in de Staatscourant gepubliceerd. Met deze circulaire wordt het beleid uit de Nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Nota RNVGS) verder geoperationaliseerd. In de circulaire wordt ingegaan op het beleid ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen, inclusief het vervoer door buisleidingen. In de circulaire wordt aangegeven dat het volgende beleid van toepassing blijft: het beleid zoals verwoord in de circulaire "zonering langs hogedruk aardgasleidingen"; het beleid zoals verwoord in de circulaire "bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor het vervoer van brandbare bloeistoffen transport van K1, K2 en K3"; de veiligheidsafstanden die zijn opgenomen in deel E van het Structuurschema Buisleidingen. Met het beleid in de circulaire wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de uitgangspunten in het Bevi. Circulaire inzake zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen (1984) Voor leidingen met hogedruk aardgas zijn de risiconormen opgenomen in de Circulaire "inzake zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen". Hierbij wordt onderscheid gemaakt in minimale bebouwingsafstanden en toetsingsafstanden. Onder de toetsingsafstand wordt verstaan de afstand waarbinnen de aard van de omgeving moet worden nagegaan. Het streven dient erop gericht te zijn ten minste de toetsingsafstand aan te houden van de leiding tot woonbebouwing of een bijzonder object. Planologische, technische en economische belangen kunnen tot een kleinere afstand leiden. In die gevallen dient de minimale bebouwingsafstand te worden aangehouden. Op dit moment wordt het beleid omtrent aardgasleidingen herzien.
B1.9.
Bodem en duurzaam bouwen
Wet bodembescherming Voor bodemkwaliteit is op landelijk niveau beleid vastgesteld. De normen hiervoor zijn vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb). De algemene doelstelling van het bodembeleid is om in 2015 sanering of beveiliging van alle milieu-urgente gevallen van ernstige bodemverontreiniging te realiseren en, waar nodig, alle niet-urgente gevallen te voorzien van tijdelijke beveiligingsmaatregelen. Ook wordt beoogd te voorkomen dat bodemverontreiniging maatschappelijke ontwikkelingen doet stagneren. Hiervoor is het bodembeleid dusdanig aangepast dat er meer speelruimte komt om op maat te saneren en er meer speelruimte wordt gecreëerd om in aanmerking te komen voor rijkssubsidie. Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bijlage 1.
Beleidskader
13
Niet alles hoeft meer in alle gevallen gesaneerd te worden. Mobiele bronnen (denk aan bijvoorbeeld olie) zullen ook in de toekomst zoveel mogelijk gesaneerd moeten worden, aangezien er anders verspreiding naar het grondwater plaatsvindt. Immobiele bronnen (bijvoorbeeld zware metalen) hoeven niet gesaneerd te worden. Er kan afhankelijk van de bestemming gekozen worden voor een zogenaamde leeflaag/schone bovenlaag.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bijlage 2. Toelichting algemene aanpak milieuzonering met behulp van de Staat van Bedrijfsactiviteiten
1
In dit bestemmingsplan is voor de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten een milieuzonering toegepast, gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Deze bijlage geeft in algemene zin inzicht in doel, achtergronden en algemene beleidslijnen voor de toepassing hiervan. De specifieke toepassing in het onderhavige plan wordt toegelicht in de hoofdtekst van deze plantoelichting. Doel van de Staat en gebruikte bronnen De Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang: geluid; geur; stof; gevaar (met name brand- en explosiegevaar); verkeersaantrekkende werking. De in dit plan gebruikte Staat van Bedrijfsactiviteiten is primair bedoeld voor dorpskernen, oude woongebieden, bebouwingslinten en landelijke gebieden waar vooral relatief kleinschalige bedrijvigheid naast andere functies voorkomt (en dus in mindere mate voor bedrijventerreinen). Als belangrijkste bron bij het opstellen van de Staat is gebruikgemaakt van de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 2001 (de zogenaamde "Lijst van bedrijfstypen"). In deze lijst zijn voor een groot aantal bedrijfstypen en -activiteiten richtafstanden ten opzichte van een "rustige woonwijk" vermeld (in 10 stappen oplopend van 0 tot 1.500 m). Tevens is met een index aangegeven in welke mate rekening moet worden gehouden met verkeersaantrekkende werking. Toepassing van de richtafstanden is gewenst om het mogelijk ontstaan van milieuknelpunten al in het ruimtelijk spoor te voorkomen. Hierbij is ervan uitgegaan dat de bedrijven ter voorkoming van hinder en/of gevaar die technieken toepassen, die thans als de meest gebruikelijke worden beschouwd. Om tot een praktisch goed bruikbare Staat van Bedrijfsactiviteiten te komen is de Lijst van bedrijfstypen van de VNG (hierna: VNG-lijst) op de volgende punten nader verfijnd en aangevuld: De VNG-lijst benoemt richtafstanden voor alle denkbare activiteiten. In de staat zijn alleen die activiteiten geselecteerd die op een bestemming "Bedrijfsdoeleinden" kunnen voorkomen. Andere activiteiten, zoals horeca of recreatie, krijgen een eigen bestemming; bij het toekennen van deze andere bestemmingen wordt op een andere wijze rekening gehouden met mogelijke milieuhinder van deze functies. In de VNG-lijst zijn de 10 richtafstanden ondergebracht in 6 categorieën. Met het oog op de praktische toepassing voor bestemmingsplannen waarin alleen kleinschalige bedrijvigheid wordt toegelaten, zijn in deze Staat van Bedrijfsactiviteiten de categorieën 4, 5 en 6 uit de VNG-lijst samengevoegd in de categorie 4+. De VNG-lijst gaat in het algemeen uit van relatief grote bedrijven en houdt daardoor weinig rekening met de specifieke situatie van kleinere en daardoor veelal minder hinderlijke bedrijven die veelvuldig op lokale bedrijventerreinen, in dorpskernen en dergelijke voorkomen. De praktijk leert dat deze kleinere bedrijven, uitgaande van de Lijst van bedrijfstypen, zonder milieuredenen zouden worden uitgesloten van de vestiging op dergelijke locaties; of dat ten behoeve van de vestiging onnodige vrijstellingsprocedures zouden moeten worden doorlopen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bijlage 2.
-
-
-
Toelichting algemene aanpak milieuzonering met behulp van de Staat van Bedrijfsactiviteiten
2
Voor de meest voorkomende bedrijfstypen is daarom in deze Staat, op basis van andere literatuurbronnen en praktijkervaringen, een nadere differentiatie naar bedrijfsgrootte toegepast1). Deze differentiatie is conform de VNG-systematiek: ook in de basiszoneringslijst komt differentiatie naar bedrijfgrootte voor. In de Staat van Bedrijfsactiviteiten is deze differentiatie alleen voor meerdere bedrijfsactiviteiten toegepast. Incidenteel komt ook het tegenovergestelde voor, namelijk dat de feitelijke hinder/richtafstand bij specifieke activiteiten groter is dan de Lijst van bedrijfstypen aangeeft. Voor de betreffende bedrijven is de categorie-indeling op grond van veelvuldige praktijkervaringen2) aangepast. In de Staat van Bedrijfsactiviteiten is aangegeven welke milieuaspecten (mede) maatgevend zijn voor de categorie-indeling.
Algemeen beleid voor de toelaatbaarheid van bedrijven in standaardsituaties De VNG-lijst deelt de bedrijfsactiviteiten in 6 categorieën in. Met het oog op de praktische toepassing voor bestemmingsplannen waarin alleen kleinschalige bedrijvigheid wordt toegelaten, zijn de categorieën 4, 5 en 6 uit de VNG-lijst in deze Staat samengevoegd in de categorie 4+. Categorie 1 heeft betrekking op activiteiten die geen hinder van belang veroorzaken en categorie 4+ op relatief hinderlijke en zware industrie. De richtafstanden en de indices voor de verkeersaantrekkende werking uit de VNG-lijst kunnen ten behoeve van de meest gebruikelijke toepassing in bestemmingsplannen worden vertaald naar de volgende (ruimtelijke) criteria voor de toelaatbaarheid: categorie 1:
bedrijfstypen c.q. bedrijfsactiviteiten die, gelet op hun aard en invloed op de omgeving, toelaatbaar zijn in woonwijken.
categorie 2:
bedrijfstypen c.q. bedrijfsactiviteiten die, gelet op hun aard en invloed op de omgeving, toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woonbebouwing, echter alleen in gebieden met gemengde functies. In niet-gemengde gebieden geldt een afstandsindicatie van 30 m.
categorie 3:
bedrijfstypen c.q. bedrijfsactiviteiten die, gelet op hun aard en invloed op de omgeving, in enige mate ruimtelijk gescheiden dienen te zijn van woonwijken en in verband met de verkeersaantrekkende werking dienen te zijn voorzien van een eigen autoverbinding met gebiedsontsluitingswegen (afstandsindicatie 50 tot 100 m).
categorie 4+:
bedrijfstypen c.q. bedrijfsactiviteiten die, gelet op hun aard en invloed op de omgeving, op behoorlijke afstand van woonwijken gesitueerd dienen te zijn (afstandsindicatie 200 tot 1.500 m).
Opzet van de Staat De hier gebruikte Staat kent een categorie-indeling op grond van bedrijfsactiviteiten. Voor deze indeling is, net als in de VNG-publicatie, gebruikgemaakt van de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) uit 1993. In de praktijk kan het voorkomen dat de activiteiten binnen een bedrijf in twee of meer verschillende groepen volgens de SBI-indeling vallen. In beginsel geldt dan de hoogste categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Indien de bedrijfsonderdelen/-activiteiten duidelijk ruimtelijk van elkaar kunnen worden gescheiden, kunnen de bedrijfsonderdelen echter ook apart worden ingedeeld.
1) Het gaat daarbij vooral om kleinere aannemingsbedrijven, timmer- en constructiewerkplaatsen, transportbedrijven en handelsbedrijven. Voor de aangepaste inschaling zijn de volgende bronnen gebruikt: Publicaties van het Ministerie van VROM over geluidsproductie en richtafstanden van bedrijven en installaties, AmvB's op basis van de Wet milieubeheer, planologische kengetallen, Inspectiewijzer Milieuhygiëne en het oordeel van ervaringsdeskundigen. Zo blijkt bijvoorbeeld dat de situering van kleinere aannemingsbedrijven naast woningen in gemengd gebied geen problemen opleveren vanuit milieuoogpunt: in zowel kleinere als grotere gemeenten in Nederland komt deze situatie veelvuldig voor zonder dat er milieuknelpunten zijn. In alle gevallen waarbij de VNG-lijst is verfijnd of bewerkt, is de ruimtelijk relevante hinder als doorslaggevende factor gehanteerd. 2) Zo heeft de praktijk bijvoorbeeld geleerd dat transportbedrijven waar vrachtauto's met draaiende koelinstallaties worden gestald (aanzienlijk) meer hinder kunnen veroorzaken dan de VNG-lijst vermeldt. Hetzelfde geldt voor grootschalige loonbedrijven. Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bijlage 2.
Toelichting algemene aanpak milieuzonering met behulp van de Staat van Bedrijfsactiviteiten
3
Bij sommige activiteiten wordt ook onderscheid gemaakt naar de omvang van de activiteiten. Dit betreft vooral kleinere bedrijven die op grond van hun oppervlak of capaciteit apart zijn ingedeeld. Dit oppervlak betreft de bij het bedrijf c.q. voor de betreffende bedrijfsactiviteit in gebruik zijnde gronden, ongeacht of de gronden bebouwd zijn of niet. Flexibiliteit De Staat van Bedrijfsactiviteiten blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. Het komt in de praktijk dan ook voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Bedrijfsactiviteiten is verondersteld. In het bedrijvenartikel van de planvoorschriften is daarom bepaald dat burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf via een vrijstelling een categorie lager kunnen indelen (dus bijvoorbeeld van categorie 3 naar 2 of van categorie 4 naar 3)1). Om een vrijstelling te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Bij sommige bedrijfsactiviteiten is bij de indeling uitgegaan van een continue bedrijfsvoering, waarbij de hinderlijke activiteiten ook 's nachts plaatsvinden. Dit is in de Staat aangegeven met een "C" in de laatste kolom. Het kan echter voorkomen dat een specifiek bedrijf niet continu werkt. Dit gegeven kan eveneens aanleiding zijn om het bedrijf via de bovengenoemde vrijstellingsbevoegdheid een categorie lager in te delen. Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten niet zijn genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Wanneer is aangetoond dat deze bedrijven wat milieubelasting betreft gelijk kunnen worden gesteld met de volgens de bestemmingsregeling toegelaten bedrijven, kan voor de vestiging van deze bedrijven eveneens een vrijstelling worden verleend.
1) Volgens vaste jurisprudentie is het opnemen van een dergelijke vrijstellingsbevoegdheid zelfs verplicht. Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bijlage 3. Lijst van rijksmonumenten monumentnr. 511043 511044
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
adres Middelweg 18 Middelweg 18
postcode 2841 LA 2841 LA
plaats Moordrecht Moordrecht
41805.12973.00
Bijlage 4. Inschatting bezoekersaantallen recreatief medegebruik Zuidplaspolder
1
Staatsbosbeheer heeft op basis van haar ervaring met soortgelijke projecten de volgende inschatting gemaakt voor het verwachte aantal bezoekers van de Zuidplaspolder (in verband met recreatief medegebruik). Een redelijke aanname voor dit gebied in de context van de stedelijke ontwikkeling in de gehele driehoek RZG en de Zuidplaspolder in het bijzonder, als ondergrens, is: 5 personen/ha/normdag. De normdag is de 10e drukste dag in het jaar. In de onderstaande tabel is dit globaal omgerekend naar te verwachte aantallen bezoeken per jaar voor het gehele gebied Restveen en Groene Waterparel: Tabel B4.1 Verwacht aantal bezoekers in het gebied uitgaande van 5 personen/ha/normdag uitgaande van 5 personen / ha / normdag dagen personen ha totaal 10 5 225 11.250 20 3 225 13.500 20 2 225 9.000 150 1 225 33.750 totaal 67.500
Afgerond wordt als ondergrens uitgegaan van 70.000 bezoekers per jaar. Opmerkingen/toelichting: hierbij is geen rekening gehouden met het landbouwgebied in het Restveengebied (was landbouw, blijft landbouw); uitgaande van het meest recente (verlaagde) woningbouw programma Zuidplas; bij een volledig programma van 30.000 woningen in de directe nabijheid kan dit wel oplopen tot 8 pers/ha/normdag of meer; als referentiegebied in dit kader kan de polder van Biesland en het Bieslandsebos worden genomen, hoewel daar een horecagelegenheid en de recreatieplas de Dobbeplas als recreatieve trekkers wat dichterbij liggen dan Rottemeren/Eendraghtspolder ten opzichte van de Zuidplaspolder. In tabel B4.2 is het verwachte aantal bezoekers opgenomen indien uit wordt gegaan van 8 personen/ha/normdag. Tabel B4.2 Verwacht aantal bezoekers in het gebied uitgaande van 8 personen/ha/normdag 8 pers. / ha / normdag dagen personen 10 8 20 6 20 5 150 2 totaal
Ha 225 225 225 225
totaal 18.000 27.000 22.500 67.500 135.000
Afgerond zullen de beoogde ontwikkelingen circa 140.000 bezoekers per jaar aantrekken uitgaande van 8 personen/ha/normdag.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
1
Bijlage 5. EHS Aankoop Restveen en Groene Waterparel
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
1
Bijlage 6. Ecologisch onderzoek
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
HET VOORKOMEN VAN WEIDEVOGELS IN DE ZUIDPLASPOLDER TE MOORDRECHT
juni 2008 In opdracht van: RBOI Postbus 150 3000 AD Rotterdam Adviesbureau Mertens B.V. Bureau voor natuur, ruimtelijke ordening en ecotoxicologie Bezoekadres: Dr. Willem Dreeslaan 1 te Bennekom Postadres: Postbus 367, 6700 AJ te Wageningen
T: 0317-428694 M: 06-29458456 E:
[email protected] I: www.adviesbureau-mertens.nl
HET VOORKOMEN VAN WEIDEVOGELS IN DE ZUIDPLASPOLDER TE MOORDRECHT
Het voorkomen van weidevogels in de Zuidplaspolder te Moordrecht.
INHOUDSOPGAVE
1 INLEIDING .......................................................................................................................................................... 2 1.1 INLEIDING ....................................................................................................................................................... 2 1.2 HET GEBIED.................................................................................................................................................... 2 1.3 VRAAGSTELLINGEN VAN HET ONDERZOEK ........................................................................................................ 3 1.4 OPBOUW VAN DIT RAPPORT............................................................................................................................. 3 2 METHODE ........................................................................................................................................................... 4 3 RESULTAAT........................................................................................................................................................ 5 4 CONCLUSIE EN DISCUSSIE .............................................................................................................................. 7 LITERATUUR.......................................................................................................................................................... 8
Adviesbureau Mertens
1
Wageningen
Het voorkomen van weidevogels in de Zuidplaspolder te Moordrecht.
2 METHODE Weidevogels zijn gedurende een vijftal momenten geïnventariseerd in de vroege ochtend of avond (2, 5, 8, 14, 16, 27 mei 2008. De waarnemingen in het veld werden direct op kaart gezet. De gegevens van deze kaarten werden op kantoor verwerkt op soortkaarten. Na het broedseizoen zijn de waarnemingen van de soortkaarten binnen de grenzen van een territorium geclusterd tot territoria. Alleen soorten die duidelijk meerdere keren territoriaal zijn waargenomen binnen een bepaalde periode worden beschouwd als “broedvogel”. Na die periode kunnen het bijvoorbeeld ook “zwervende” of reeds “vliegvlugge” jongen van elders zijn. Nesten en nog niet vliegvlugge jongen werden tevens beschouwd als broedvogel. De methode sluit aan bij de beschreven methode door Van Dijk (1996), met dien verstande dat het onderzoek eerder had moeten starten.
Adviesbureau Mertens
4
Wageningen
Het voorkomen van weidevogels in de Zuidplaspolder te Moordrecht.
4 CONCLUSIE EN DISCUSSIE Als weidevogelgebied is alleen het gebied ten zuidoosten van de spoorlijn waardevol wegens de aanwezigheid van rode lijst soorten en een relatief grote diversiteit en dichtheid. Ten noordwesten van de snelweg komen kievit en scholekster voor. Omdat het onderzoek in mei is gestart (maart is gebruikelijk) is het mogelijk dat territoria / nesten van weidevogels zijn gemist, dan wel iets anders liggen dan weergegeven in figuur 4.
Adviesbureau Mertens
7
Wageningen
Het voorkomen van weidevogels in de Zuidplaspolder te Moordrecht.
LITERATUUR •
Dijk, A.J. van, 1996. Broedvogels inventariseren in proefvlakken, Handleiding broedvogel Monitoring Project, SOVON, Beek-Upbergen.
Adviesbureau Mertens
8
Wageningen
Het voorkomen van weidevogels in de Zuidplaspolder te Moordrecht.
Adviesbureau Mertens
9
Wageningen
© Adviesbureau Mertens, Wageningen, 2008. Deze rapportage mag zonder schriftelijke toestemming vrij worden vermenigvuldigd. De verzamelde data zijn alleen te gebruiken voor het hier geschetste onderzoek en mogen niet voor andere doeleinden worden gebruikt.
voorschriften
Inhoud van de voorschriften Hoofdstuk I
Inleidende bepalingen
Artikel 1 Artikel 2
Begripsbepalingen Wijze van meten
3 10
Hoofdstuk II
Bestemmingsbepalingen
11
Artikel 3 Artikel 4 Artikel 5 Artikel 6 Artikel 7 Artikel 8 Artikel 9 Artikel 10 Artikel 11 Artikel 12 Artikel 13 Artikel 14 Artikel 15 Artikel 16 Artikel 16A Artikel 17
Agrarisch Bedrijf Groen Horeca Maatschappelijk Natuur Recreatie - Dagrecreatie Verkeer Water Wonen Waarden-Archeologische waarden Infrastructuur-Leiding-gas Infrastructuur-Leiding-riool Infrastructuur-Leiding-brandstof Infrastructuur-Leiding-water Infrastructuur-Waterstaat
11 20 24 25 26 27 28 30 31 32 37 39 40 41 42 43
Hoofdstuk III
Algemene bepalingen
45
Artikel 18 Artikel 19 Artikel 20 Artikel 21 Artikel 22 Artikel 23 Artikel 24 Artikel 25 Artikel 26
Antidubbeltelbepaling Algemene bepalingen met betrekking tot het bouwen Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening Verwerkelijking in de naaste toekomst Algemene gebruiksbepalingen Algemene wijzigingsbepalingen Algemene vrijstellingsbepalingen Algemene procedurebepaling Werking wettelijke regelingen
45 46 49 49 49 49 50 50 51
blz. 3
Hoofdstuk IV Overgangs- en slotbepalingen
53
Artikel 27 Artikel 28 Artikel 29
53 53 54
Overgangsbepalingen Strafbepaling Titel
Bijlagen: 1. Staat van Bedrijfsactiviteiten. 2. Maximaal oppervlak aan bedrijfsgebouwen. 3. Eigenaren en kadastrale gegevens percelen in de Groene Waterparel.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Inhoud van de voorschriften
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
2
41805.12973.00
Hoofdstuk I Artikel 1 M N
M N
3
Inleidende bepalingen
Begripsbepalingen
1. het plan het bestemmingsplan Restveen en Groene Waterparel van de gemeente Moordrecht. het bestemmingsplan Restveen en Groene Waterparel van de gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel. 2. de plankaart de plankaart van het bestemmingsplan Restveen en Groene Waterparel van de gemeente Moordrecht, bestaande uit 5 kaartbladen. de plankaart van het bestemmingsplan Restveen en Groene Waterparel van de gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel, bestaande uit 3 kaartbladen. 3. aan- en uitbouw een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw of deel van een gebouw dat door zijn verschijningsvorm een ondergeschikte bouwmassa vormt. 4. aan-huis-gebonden beroepen de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend, waaronder niet wordt begrepen de uitoefening van detailhandel of consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten. 5. agrarische activiteiten bij wijze van hobby (hobbyboeren) agrarische activiteiten, niet zijnde bedrijfsmatig. 6. agrarisch bedrijf een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren, waarbij de productie geheel of overwegend afhankelijk is van het voortbrengingsvermogen van de grond; nader te onderscheiden in: a. akkerbouw en tuinbouw op open grond: de teelt van gewassen op open grond, al dan niet onder plat glas, daaronder niet begrepen bosbouw en sier- en fruitteelt; b. veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond; c. sierteelt: de teelt van siergewassen al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de verhandeling van boomkwekerijgewassen en vaste planten; d. glastuinbouw: de teelt van tuinbouwgewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen; e. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel; f. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht; g. paardenfokkerij: het fokken, trainen en verzorgen van paarden; h. sierteelt: de teelt van gewassen al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten. 7. agrarisch deskundige een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van land- en tuinbouw. 8. archeologisch deskundige een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Inleidende bepalingen
4
9. archeologisch onderzoek onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt. 10. archeologische waarde de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden. 11. bed & breakfast een horecagelegenheid ondergeschikt aan een woning die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf voor korte tijd en waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten (daaraan) ondergeschikt is. 12. bebouwing één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. 13. bedrijf een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen. 14. bedrijfs- of dienstwoning een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein. 15. bestaand bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning; bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen. 16. bestemmingsgrens een op de plankaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak. 17. bestemmingsvlak een op de plankaart aangegeven vlak met eenzelfde bestemming. 18. bijgebouw een vrijstaand gebouw dat door zijn ligging en door zijn verschijningsvorm een ondergeschikte bouwmassa vormt. 19. bouwen het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats. 20. bouwgrens een op de plankaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak. 21. bouwperceel een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. 22. bouwvlak een op de plankaart door bouwgrenzen omsloten vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegelaten.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Inleidende bepalingen
5
23. bouwwerk elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren. 24. buitenrijbaan (paardenbak) een door middel van een afscheiding van een perceel afgezonderd stuk grond kennelijk ingericht en bedoeld voor het africhten en/of trainen van paarden, het uitoefenen van de paardensport dan wel het vrij laten loslopen van paarden, meestal als uitloop van een stal. 25. consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten het beroepsmatig uitoefenen van dienstverlenende bedrijvigheid gericht op consumentverzorging doch niet zijnde een aan-huis-gebonden beroep, dan wel ambachtelijke bedrijvigheid gericht op consumentverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij de omvang van de activiteiten zodanig is dat, wanneer deze in een woning en daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de ruimtelijke uitwerking of uitstraling in overeenstemming is met die woonfunctie. 26. consumentenvuurwerk vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik. 27. cultuurhistorisch deskundige een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen algemeen erkende en onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van cultuurhistorie. 28. cultuurhistorische waarde de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid. 29. dagrecreatie vormen van recreatie, die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf. 30. dakkapel een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst. 31. detailhandel het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. 32. dove gevel een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een karakteristieke geluidswering conform NEN 5077 die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB (ingeval van wegverkeerslawaai) en 35 dB(A) (ingeval van industrielawaai), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij wijze van uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder. 33. extensieve dagrecreatie die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen. 34. gebouw elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Inleidende bepalingen
6
35. geluidshinderlijke inrichtingen bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken. 36. geluidszoneringsplichtige inrichting een inrichting, bij welke ingevolge artikel 41 van de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld. 37. hoofdgebouw een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken. 38. horecabedrijf het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren en/of logies; a. horeca, categorie 1: een horecabedrijf, dat qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen. In het bedrijf worden overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren en in hoofdzaak alcoholvrije drank verstrekt; b. horeca, categorie 2: een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden dan wel afgehaald kunnen worden; daaronder worden begrepen: cafetaria/snackbar, fastfood en broodjeszaak, lunchroom, konditorei, ijssalon/ijswinkel, koffie en/of theeschenkerij, afhaalcentrum, eetwinkel, restaurant; c. horeca, categorie 3: een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden, alsmede (in sommige gevallen) de gelegenheid biedt tot dansen; daaronder worden begrepen: café, bar, grandcafé, eetcafé, danscafé, pubs, juice- en healthbar; d. horeca, categorie 4: een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning (niet zijnde een recreatieve voorziening) en/of het geven van gelegenheid tot de dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren; daaronder worden begrepen: discotheek/dancing, nachtcafé en een zalencentrum (met nachtvergunning); e. horeca, categorie 5: een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van nachtverblijf; daaronder worden begrepen: hotel, motel, pension en overige logiesverstrekkers. 39. kampeerboerderij een agrarisch gebouw dat aan zijn oorspronkelijke functie onttrokken is of een gebouw op een voormalig agrarisch bouwvlak dat geschikt is gemaakt voor recreatief nachtverblijf van groepen. 40. kampeermiddelen tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf. 41. kampeerterrein terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf. 42. kantoor het bedrijfsmatig verstrekken van administratieve werkzaamheden ten behoeve van derden, al dan niet met baliefunctie. 43. kassen bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal (ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering) met een hoogte van 1,5 m of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen daaronder begrepen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Inleidende bepalingen
7
44. kleinschalige horecagelegenheid theeschenkerij of proeverij van streekeigen producten dan wel producten afkomstig van het eigen bedrijf, géén café, restaurant of ander horecabedrijf zijnde. 45. kunstwerk bouwwerken ten behoeve van weg- en waterbouw. 46. landschapswaarde de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur. 47. manege een bedrijf, waarvan de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het geven van instructie in diverse disciplines aan derden met gebruik van paarden en/of pony's in eigendom van het bedrijf of in eigendom van derden en het bieden van huisvesting aan die paarden en/of pony's; het bedrijf voorziet in een kantine of soortgelijke horeca. 48. natuur- en/of landschapsdeskundige een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen algemeen erkende en onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van natuur en/of landschap. 49. natuurwaarde de aan een gebied toegekende waarden in verband met de aanwezige geologische, bodemkundige, ecologische en biologische elementen. 50. neventak/nevenfunctie onderdelen van een bedrijf, waarvan de gezamenlijke productieomvang een ondergeschikt (minder dan de helft) deel uitmaakt van de totale productieomvang van het bedrijf, met dien verstande dat de productieomvang van de neventakken/nevenfuncties afzonderlijk in geen geval meer dan 70% van de minimale omvang van een zelfstandig volwaardig bedrijf in de desbetreffende bedrijfstak mag bedragen. 51. oeverlijn de lijn die de grens aangeeft tussen oever en water, ten tijde van het zomerpeil. 52. overkapping een bouwwerk met een open constructie met maximaal één gesloten wand. 53. paardenpension een bedrijf, waarvan de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het houden van paarden van derden; hieronder wordt verstaan de verhuur van stalling met accommodatie en/of weiland en het verzorgen van de paarden. 54. peil voor hoofdgebouwen: het bouwkundig peil dat maximaal 0,1 m (of 0,25 m) boven of onder de wegkruin van de voorliggende weg ligt; voor bouwwerken op gronden met bestemming "Verkeer-rail", met uitzondering van viaducten en duikers: de hoogte van de spoorstaaf; voor aan- en uitbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw; in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein. 55. recreatief medegebruik vormen van recreatie (zoals wandelen en fietsen) waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, doch in hoofdzaak kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn (zoals recreatieve fietspaden).
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Inleidende bepalingen
8
56. recreatiewoning een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet, geen caravan, geen caravanbouwwerk of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een of meer personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders heeft/hebben, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond. 57. risicovolle inrichtingen inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. 58. rijksmonument een object, bouwwerk of terrein dat op de plankaart van de aanduiding "rijksmonument" is voorzien. 59. seksinrichting de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar. 60. Staat van Bedrijfsactiviteiten de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze voorschriften deel uitmaakt. 61. stacaravan voor bewoning bestemd gebouw, dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst. 62. verkoop streekeigen producten het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren, bij wijze van neventak van een agrarisch bedrijf, voor zover deze agrarische producten op het eigen bedrijf/in de regio zijn geteeld en hooguit op ambachtelijke wijze op het eigen bedrijf/in de regio zijn verwerkt of bewerkt. 63. vloerpeil de hoogte van de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw weergegeven ten opzichte van NAP. 64. volkstuinen gronden waarop voor particulier gebruik op recreatieve wijze voedings- en siergewassen worden geteeld. 65. volwaardig agrarisch bedrijf een agrarisch bedrijf in de omvang van ten minste één volledige arbeidskracht met een daarbij passende bedrijfsomvang. 66. voorgevel de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt. 67. voorgevellijn de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen. 68. voorzieningen van openbaar nut voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer. 69. windturbine een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Inleidende bepalingen
9
70. woonschip elk vaartuig of drijvend voorwerp, dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt als woning of recreatieverblijf. 71. zorgboerderij de opvang van zorgbehoevenden, hetzij als niet-agrarische neventak, hetzij als vervolgfunctie op een agrarisch bouwperceel, waarbij het meewerken in het agrarisch bedrijf of bij het kleinschalig houden van dieren een wezenlijk onderdeel is van resocialisatie of therapie.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Inleidende bepalingen
Artikel 2
10
Wijze van meten
Bij de toepassing van de voorschriften wordt als volgt gemeten: 1. de breedte en lengte of diepte van een gebouw tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/ of het hart van de scheidsmuren. 2. -
de oppervlakte van een gebouw tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren, waarbij overstekken tot 0,75 m niet worden meegerekend; de verticale projectie van het dakvlak, indien het een gebouw betreft met maximaal drie dichte wanden.
3. de oppervlakte van een overkapping de verticale projectie van het dakvlak. 4. de goot (-of dakvoet)hoogte van een gebouw tussen de horizontale snijlijn van gevelvlak en dakvlak tot aan het peil. 5. de bouwhoogte van een bouwwerk tussen de bovenkant van het gebouw, met uitzondering van antennes, schoorstenen, liftopbouwen en andere ondergeschikte bouwdelen, en het peil. 6. de bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde tussen de bovenkant van het bouwwerk en het peil. 7. de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend. 8. -
afstanden afstanden tussen bouwwerken onderling, alsmede afstanden van bouwwerken tot erfafscheidingen worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn; in geval van overstekken: de afstand tussen de verticale projectie op het gemiddelde niveau van dakvlakken.
9. inhoud van een bouwwerk tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. 10. hoogte van een windturbine vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de turbine.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
11
Hoofdstuk II Bestemmingsbepalingen Artikel 3
M M
Agrarisch
Bestemmingsomschrijving 1. De op de plankaart voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. het uitoefenen van een agrarisch bedrijf, zoals genoemd in artikel 1 lid 6 sub b en g; alsmede voor: b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "sierteeltbedrijf": een sierteeltbedrijf; c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "garagebedrijf": een garagebedrijf behorende tot categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten tot een oppervlak van 80 m², met dien verstande dat de activiteiten ondergeschikt dienen te zijn aan de agrarische activiteiten en ter plaatse geen detailhandel is toegestaan; d. ter plaatse van de bestemming Agrarisch (A), zonder aanduiding en gelegen in de op de van deze voorschriften deel uitmakende themakaart 1 als "Restveen natuur", "Restveen landbouw" en "Agrarisch gebied" aangeduide gebieden, de nevenfuncties: 1. verkoop aan huis van streekeigen producten (eventueel be- of verwerkt), waarvoor ten hoogste 200 m² van de bebouwing mag worden gebruikt; 2. opslag en stalling van agrarische producten in de bestaande bebouwing, waarvoor ten hoogste 500 m² van de bebouwing mag worden gebruikt; 3. hoefsmederij, waarvoor ten hoogste 200 m² van de bebouwing mag worden gebruikt; 4. ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten, waarvoor ten hoogste 200 m² van de bebouwing mag worden gebruikt; 5. agrarisch natuur- en landschapsbeheer, waarvoor het gehele boerenland mag worden gebruikt; 6. blauwe diensten (agrarisch waterbeheer) waarvoor het gehele boerenland mag worden gebruikt; 7. wandelpaden over het boerenland, waarvoor het gehele boerenland mag worden gebruikt; 8. bed & breakfast, waarvoor ten hoogste 100 m² van de bebouwing mag worden gebruikt; 9. aan-huis-gebonden beroep, waarvoor ten hoogste 100 m² van de bebouwing mag worden gebruikt; 10. natuur- en milieueducatie rondleidingen, waarvoor ten hoogste 100 m² van de bebouwing en het gehele boerenland mag worden gebruikt; met dien verstande dat: - op een perceel meerdere nevenfuncties mogelijk zijn, maar niet meer dan 500 m² bebouwing in ten behoeve van de nevenfuncties in gebruik mag worden genomen; e. behoud, versterking en ontwikkeling van: - de cultuurhistorische waarde in de vorm van het waardevolle verkavelingspatroon; - de landschapswaarden in de vorm van de waardevolle openheid en de structuur van tochten en lanen; - de natuurwaarden in de vorm van waardevolle graslanden, sloot- en oevervegetaties, weidevogelgebieden en plas-drassituaties; f. onverharde recreatieve voet- en wandelpaden met een breedte van ten hoogste 1,5 m; met de daarbij behorende: g. voorzieningen van openbaar nut; h. recreatief medegebruik; i. infrastructurele voorzieningen; j. waterhuishoudkundige voorzieningen; k. waterlopen en waterpartijen; l. kunstwerken; m. evenementen. Bouwvoorschriften 2. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd: a. gebouwen; b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bestemmingsbepalingen
12
3. Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de plankaart en de volgende bepalingen: algemeen a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van terreinafscheidingen en paardenbakomheiningen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en achter de voorgevellijn worden gebouwd;
b.
c.
M
d.
e. f. g. h. i.
j. k.
l.
M
m. n.
N
o.
p. q. r.
s. t. u.
bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen het oppervlak aan bebouwing op bouwvlakken gelegen in de op de van deze voorschriften deel uitmakende themakaart 1 als "Restveen natuur", "Restveen landbouw" en "Agrarisch gebied" aangeduide gebieden, mag ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf met 10% van het oppervlak van het bouwvlak worden uitgebreid; bestaande bebouwing op bouwvlakken gelegen in het op de van deze voorschriften deel uitmakende themakaart 1 als "Groene Waterparel" aangeduide gebied, mag niet worden uitgebreid; het oppervlak aan bestaande bebouwing op bouwvlakken met de aanduiding "sierteelt", met uitzondering van bouwvlakken met de aanduiding "sierteelt" in het op de van deze voorschriften deel uitmakende themakaart 1 als "Groene Waterparel" aangeduide gebied, mag met maximaal 10% worden uitgebreid; de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mogen ten hoogste respectievelijk 6 m en 10 m bedragen; per bouwvlak is ten hoogste 1 bedrijfswoning toegestaan, tenzij anders op de plankaart is aangegeven; ter plaatse van de aanduiding "geen bedrijfswoning (-bw)" zijn geen bedrijfswoningen toegestaan; de inhoud van de bedrijfswoning mag inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, niet zijnde bedrijfsgebouwen, ten hoogste 750 m³ bedragen; de goot- en bouwhoogte van de bedrijfswoning mogen ten hoogste respectievelijk 4,5 m en 8 m bedragen; aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning de gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 50 m²; de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 25 cm tot een maximum van 4 m; de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen mogen ten hoogste respectievelijk 3 m en 5,5 m bedragen; bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde binnen het bouwvlak en achter de voorgevellijn is één paardenbak toegestaan; buiten het bouwvlak, direct aansluitend op en in het verlengde van de achterzijde van een bouwvlak met de bestemming Wonen (W) is eveneens één paardenbak toegestaan ten behoeve van de bestemming Wonen (W) met een maximale omheininghoogte van 1,5 m; buiten het bouwvlak, direct aansluitend op en in het verlengde van de achterzijde van een bouwvlak met de bestemming Bedrijf, paardenpension/-stalling B(ph), is eveneens één paardenbak toegestaan ten behoeve van de bestemming Bedrijf, paardenpension/ -stalling B(ph) met een maximale omheininghoogte van 1,5 m; het oppervlak van de paardenbak mag ten hoogste 800 m² bedragen; tredmolens en lichtmasten bij een paardenbak zijn niet toegestaan; de hoogte van erfafscheidingen mag binnen het bouwvlak en voor de voorgevellijn ten hoogste 1 m bedragen en binnen het bouwvlak en achter de voorgevellijn ten hoogste 2 m bedragen; de hoogte van terreinafscheidingen buiten het bouwvlak mag ten hoogste 2 m bedragen; de hoogte van voedersilo’s en hooibergen mag ten hoogste 15 m bedragen; de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag ten hoogste 5 m bedragen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bestemmingsbepalingen
13
Vrijstelling van de bouwvoorschriften Oppervlak bebouwing 4. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 3 sub b ten behoeve van het volledig bebouwen van het bouwvlak, met uitzondering van bouwvlakken met de aanduiding "sierteelt", met inachtneming van het volgende: a. de bebouwing is noodzakelijk ten behoeve van de bedrijfsvoering van een volwaardig agrarisch bedrijf, zoals genoemd in lid 1 sub a; b. een verzoek om toepassing van deze vrijstellingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan de agrarische deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder a van dit lid wordt voldaan. Overschrijding agrarische bouwvlakken 5. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van de op de plankaart aangegeven begrenzingen van bouwvlakken, met inachtneming van het volgende: a. een doelmatige bedrijfsvoering moet overschrijding van de maatvoering noodzakelijk maken; deze noodzaak is in ieder geval aanwezig, wanneer overschrijding van het bouwvlak noodzakelijk is om aan milieuvoorschriften of regelgeving met betrekking tot dierenwelzijn te kunnen voldoen; b. het bouwvlak mag niet verder worden overschreden dan vanwege milieuvoorschriften of dierenwelzijn noodzakelijk is; indien overschrijding om andere redenen mogelijk wordt gemaakt, mag het bouwvlak aan één zijde met niet meer dan 500 m² worden overschreden; c. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen niet onevenredig wordt aangetast; d. een verzoek om toepassing van deze vrijstellingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan de agrarische deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder a en c van dit lid wordt voldaan. Specifieke gebruiksvoorschriften 6. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 22 lid 1, wordt in elk geval gerekend het gebruik: a. van gronden buiten bouwvlakken voor de teelt van ruwvoeder, niet zijnde weidebouw of grasland, uitgezonderd gronden buiten de zone Groene Waterparel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan reeds in gebruik zijn voor de teelt van ruwvoeder; b. van tredmolens en lichtmasten bij een paardenbak; c. van gronden voor de voorgevellijn voor de opslag van goederen; d. voor stacaravans en recreatiewoningen; e. voor seksinrichtingen; f. voor het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond; g. voor het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond. Vrijstelling van de gebruiksvoorschriften Nevenfuncties 7. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 1 voor het toestaan van de in tabel 1 genoemde nevenfuncties binnen de bestemming Agrarisch, met inachtneming van het volgende: a. de nevenfuncties zijn niet toelaatbaar binnen bouwvlakken gelegen in het van deze voorschriften deel uitmakende themakaart 1 als "Groene Waterparel" aangeduide gebied; b. de nevenfuncties dienen te allen tijde ondergeschikt te zijn aan de hoofdfunctie en dienen binnen het bouwvlak plaats te vinden, tenzij in tabel 1 is aangegeven dat het gehele boerenland gebruikt mag worden; c. van de vrijstellingsbevoegdheid mag uitsluitend gebruik worden gemaakt indien aanwezige waarden, zoals genoemd in de bestemmingsomschrijving, niet in onevenredige mate worden geschaad;
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bestemmingsbepalingen
d.
e. f. g. h.
i.
j. k.
14
in tabel 1 is aangegeven welk oppervlak aan bebouwing ten behoeve van de nevenfunctie ten hoogste mag worden bebouwd en welk oppervlak aan onbebouwde gronden ten hoogste mag worden gebruikt; buitenopslag ten behoeve de nevenfunctie is in geen geval toegestaan; ten behoeve van de nevenfunctie mogen geen nieuwe woningen worden gebouwd; de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt; er mag geen sprake zijn van een onevenredige vergroting van de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking, dit in relatie tot de functie van de weg waaraan het bedrijf is gelegen en parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden binnen het bouwvlak; vrijstelling ten behoeve van kleinschalig kamperen wordt uitsluitend verleend indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: - het aantal kampeermiddelen mag ten hoogste 15 bedragen; - het plaatsen van stacaravans is niet toegestaan; - ten behoeve van het kleinschalig kamperen mogen op het bouwvlak sanitaire voorzieningen worden gebouwd; - het kleinschalige kampeerterrein dient landschappelijk te worden ingepast, hiertoe dient een inrichtingsplan te worden overlegd; op een perceel zijn meerdere nevenfuncties toegestaan, maar ten behoeve van de nevenfuncties mag niet meer dan 500 m² bebouwing in gebruik worden genomen; een verzoek om toepassing van deze vrijstellingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan de natuur-, cultuurhistorisch- en landschapsdeskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder c van dit voorschrift wordt voldaan.
Tabel 1 Nevenfuncties ter plaatse van bouwvlakken met de bestemming Agrarisch nevenfunctie gebruik van bebouwing niet-agrarische bedrijfsactiviteiten opslag en stalling van niet-agrarische producten in bestaande bebouwing recreatieve functies/agrotoerisme kinderboerderij paardenstalling (inclusief exploitatie paardenkoets) kleinschalige horecagelegenheid kano-, (roei- of elektrische) boot- of fietsenverhuur kampeerboerderij kleinschalig kamperen survivalactiviteiten, excursiebedrijf overige dienstverlening sociale functie/zorgboerderij boerengolf - niet van toepassing.
toegestaan aantal m² gebruik van onbebouwde gronden
500
-
100 500 200 100 200 100 100
1.500 800 500 5.000
200 100
gehele boerenland gehele boerenland
Aanlegvoorschriften 8. Het is verboden op of in de gronden zonder, of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem; b. het aanleggen of verharden van wegen, paden (niet zijnde kavelpaden), banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; c. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; d. het beplanten van gronden met houtgewassen; e. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen; f. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen; g. het scheuren van grasland. Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bestemmingsbepalingen
15
9. Het verbod als bedoeld in lid 8 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. worden aangelegd of uitgevoerd binnen bouwvlakken; b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen; c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan; d. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning. 10. De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 8 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de cultuurhistorische, landschaps- en natuurwaarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind. 11. Alvorens omtrent het verlenen van aanlegvergunning te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een cultuurhistorische en/of landschapsdeskundige omtrent de vraag of wordt voldaan aan het bepaalde in lid 10. Wijzigingsbevoegdheid Vervolgfuncties 12. Burgemeester en wethouders zijn, indien sprake is van een algehele bedrijfsbeëindiging van een ter plaatse gevestigd agrarisch bedrijf met toepassing van artikel 11 WRO bevoegd de bestemming Agrarisch binnen de van deze voorschriften deel uitmakende themakaart 1 als "Restveen natuur", "Restveen landbouw" en "Agrarisch gebied" aangeduide gebieden te wijzigen ten behoeve van de in tabel 2 genoemde functies, met inachtneming van het volgende: - in tabel 2 is aangegeven welk oppervlak aan bestaande bebouwing ten behoeve van de nevenfunctie ten hoogste mag worden gebouwd en welk oppervlak aan onbebouwde gronden ten hoogste mag worden gebruikt. Tabel 2 Vervolgfuncties bij agrarische bedrijven (A) toegestaan aantal m² vervolgfunctie wonen/hobbyboer hoefsmederij/ veearts ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (zoals kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk) opslag en stalling van niet-agrarische producten (zoals boten, caravans) in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten in de bestaande bebouwing paardenstalling/pensionstalling kano- roeiboot- of fietsenverhuur kinderboerderij kampeerboerderij bed & breakfast / recreatief nachtverblijf kleinschalige horecagelegenheid sociale functie / zorgboerderij (resocialisatie, therapie, kinderopvang, zorgboerderij) natuur- en milieueducatie rondleidingen kleinschalig kamperen niet van toepassing.
gebruik van bestaande bebouwing
gebruik van onbebouwde gronden
200
-
200
-
bestaande bebouwing
-
500 100 100 200 100 200
800 1500 500
200
gehele boerenland
100 100
2.500
13. De in tabel 2 bedoelde functies zijn, met uitzondering van de vervolgfunctie wonen/hobbyboer, alleen toegestaan als de activiteiten binnen het bouwvlak plaatsvinden en met inachtneming van het volgende: a. er mogen geen nieuwe gebouwen worden gebouwd en bestaande gebouwen mogen niet worden uitgebreid; b. bij de beoordeling van een verzoek om wijziging worden de verkeersaantrekkende werking en de verkeersontsluiting mede in beschouwing genomen; Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bestemmingsbepalingen
c. d.
16
de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt; een verzoek om toepassing van de wijzigingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan de agrarisch deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder c van dit lid wordt voldaan.
14. De in tabel 2 genoemde functie wonen/hobbyboer is alleen toegestaan met inachtneming van het volgende: a. bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van de vervolgfunctie wonen, dient de bestemming van het gehele bouwvlak gewijzigd te worden in de bestemming Wonen (W) met de aanduiding "voormalig (agrarisch) bedrijf (vab)" of in de bestemming "Wonen(vab)" in combinatie met de bestemming Agrarisch (A) en/of de bestemming Natuur (N); b. er mogen geen nieuwe gebouwen worden gebouwd, de aanwezige gebouwen mogen niet worden uitgebreid of volledig worden herbouwd en het aantal woningen mag niet toenemen; c. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt; d. een verzoek om toepassing van de wijzigingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan de agrarisch deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder c van dit lid wordt voldaan. Saneringsregeling gebouwen 15. Burgemeester en wethouders zijn met toepassing van artikel 11 WRO bevoegd van het bepaalde in lid 13 onder a en in lid 14 onder b af te wijken ten behoeve van het oprichten van nieuwe bebouwing indien de aanwezige bebouwing in een zodanige slechte staat verkeert dat herstel in redelijkheid niet kan worden verlangd of van de aanwezige bebouwing geen zinvol ander gebruik kan worden gemaakt en met inachtneming van het volgende: a. nieuwbouw dient gepaard te gaan met afbraak van bestaande bebouwing; b. sanering van op de kaart als zodanig aangeduide cultuurhistorische waardevolle bebouwing is niet toegestaan, tenzij de bebouwing in een zodanige slechte staat verkeert dat herstel in redelijkheid niet kan worden verlangd; c. de oppervlakte van de nieuw op te richten bebouwing mag ten hoogste 50% bedragen van de oppervlakte van de bebouwing die wordt afgebroken, met een maximum van 250 m²; d. het totale aantal woningen mag niet toenemen; e. voor op oprichten van de nieuwe bebouwing dient de initiatiefnemer een inrichtingsplan te overleggen, teneinde aan te tonen dat de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt versterkt. Vergroten agrarische bouwvlakken 16. Burgemeester en wethouders zijn – met toepassing van artikel 11 WRO – bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het vergroten van een bouwvlak met de bestemming Agrarisch (A), met inachtneming van het volgende: a. de wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast voor agrarische bouwvlakken gelegen in het op de van deze voorschriften deel uit makende themakaart 1 als "Restveen landbouw" aangeduide gebied; b. van de wijzigingsbevoegdheid mag uitsluitend gebruik worden gemaakt, indien de vergroting van het bouwvlak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of ontwikkeling noodzakelijk is; c. het bouwvlak mag met ten hoogste 20% worden vergroot, tenzij vanwege milieuvoorschriften of regelgeving met betrekking tot dierenwelzijn een groter oppervlak noodzakelijk is; d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen niet onevenredig wordt aangetast; e. een verzoek om toepassing van de wijzigingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan de agrarisch deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder b en d van dit lid wordt voldaan.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bestemmingsbepalingen
17
Nieuwe natuur 17. Burgemeester en wethouders zijn met toepassing van artikel 11 WRO bevoegd om ten behoeve van natuurontwikkeling de bestemming Agrarisch (A) binnen het van deze voorschriften deel uitmakende themakaart 1 als "Groene Waterparel" en "Restveen natuur", aangeduide gebied te wijzigen in de bestemming Natuur (N), met inachtneming van het volgende: a. een besluit tot planwijziging wordt niet eerder genomen dan nadat de betrokken gronden als natuurgebied in eigendom zijn overgedragen aan een terreinbeherende instantie; b. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid, de wijzigingsbevoegdheid in lid 18 van dit artikel en de wijzigingsbevoegdheden in artikel 4 lid 6 en lid 9 en artikel 12 lid 8 mag in het gebied "Restveen natuur" in totaal niet meer dan 75 ha natuur bestemd worden.
M
Ruimte-voor-Ruimteregeling 18. Burgemeester en wethouders zijn – met toepassing van artikel 11 WRO – bevoegd de bestemming van bouwvlakken met de bestemming Agrarisch (A) te wijzigen in de bestemming Wonen (W) of in de bestemming "Wonen” in combinatie met de bestemming Agrarisch (A) en/of de bestemming Natuur (N), met inachtneming van het volgende: a. de (voormalige) (agrarische) bedrijfsgebouwen worden gesloopt, waarbij "papieren glas" geen recht geeft op toepassing van de wijzigingsbevoegdheid en de te slopen bedrijfsgebouwen en kassen moeten voor 1 januari 2003 zijn opgericht; b. de ruimtelijke kwaliteit van het gebied verbetert en er vindt geen aantasting plaats van bestaande of te ontwikkelen bijzondere waarden (landschappelijke, natuurwetenschappelijke of cultuurhistorische waarden) op het perceel of in de directe omgeving daarvan; c. cultuurhistorisch waardevolle bebouwing niet mag worden gesloopt; d. bij de sloop van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing (niet zijnde kassen) aangetoond dient te worden dat de agrarische functie niet meer vervuld kan worden; e. voor de sloop van iedere 1.000 m² bedrijfsbebouwing of 5.000 m² kassen één woning kan worden teruggebouwd met een maximum van drie woningen; f. de inhoudsmaat van de woning inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 750 m³ mag bedragen, met dien verstande dat indien meer dan 1.000 m² bebouwing en/of meer dan 5.000 m² kassen worden gesloopt, de inhoudsmaat van de woning evenredig groter mag zijn, waarbij als ondergrens geldt een percentage van "ontstening" van per saldo 90% dan wel van "ontglazing" van per saldo 98%; g. indien sprake is van sloop op meerdere percelen, per perceel minimaal 250 m² bebouwing of 1.000 m² kassen dient te worden gesloopt; h. de bestaande bedrijfswoning omgezet mag worden naar een burgerwoning; i. ter plaatse van de te realiseren woning(en) een aanvaardbaar woon- en leefklimaat mogelijk is; j. een inrichtingsplan wordt overlegd waarin wordt aangegeven op welke wijze de woning aansluit op de bestaande stedenbouwkundige structuren en landschappelijk wordt ingepast; k. de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving niet onevenredig mogen worden belemmerd; l. alle bedrijfsbebouwing inclusief kassen die zich op het perceel van de te bouwen woning(en) bevindt gesloopt dient te worden; m. het gehele bouwvlak waar de nieuwe woning(en) en (mogelijk) de bestaande bedrijfswoning gesitueerd zijn, voorzien dienen te worden van de bestemming Wonen (W), of in de bestemming Wonen (W) in combinatie met de bestemming Agrarisch (A) en/of de bestemming Natuur (N); n. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid, de wijzigingsbevoegdheid in lid 17 van dit artikel en de wijzigingsbevoegdheden in artikel 4 lid 6 en lid 9 en artikel 12 lid 8, mag in het gebied "Restveen natuur" in totaal niet meer dan 75 ha natuur ontstaan; o. een verzoek om toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid ter toetsing wordt voorgelegd aan de agrarisch deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder d en k van dit lid wordt voldaan en aan de natuur-, cultuurhistorisch- en landschapsdeskundige omtrent de vraag of voldaan wordt aan het gestelde onder b. p. voor de in tabel 3 opgenomen percelen geldt dat nieuwe woningen moeten worden voorzien van een dove gevel aan de zijde gericht naar de in tabel 3 voor het betreffende perceel aangegeven weg; q. aan het gestelde onder p hoeft niet te worden voldaan indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai en spoorweglawaai op de beAdviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bestemmingsbepalingen
N
r.
18
treffende gevel van de nieuwe woningen voldoet aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde of de hogere grenswaarde conform het besluit van het college van burgemeesters en wethouders van Moordrecht d.d. 16 december 2008; aan het gestelde onder p hoeft niet te worden voldaan indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai en spoorweglawaai op de betreffende gevel van de nieuwe woningen voldoet aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde of de hogere grenswaarde conform het besluit van het college van burgemeesters en wethouders van Nieuwerkerk aan den IJssel d.d. 27 januari 2009. Tabel 3
N M M
M
perceel Tweede Tochtweg 9 rijksweg 11 Spoorweglaan 8
weg Tweede Tochtweg rijksweg 20 rijksweg 20
Landgoederen 19. Burgemeester en wethouders zijn met toepassing van artikel 11 WRO bevoegd de bestemming Agrarisch (A) ter plaatse van de aanduiding "wijzigingsbevoegdheid 1" te wijzigen ten behoeve van de realisatie van een landgoed indien en voor zover een inrichtings- en beheersplan wordt overlegd, met inachtneming van het volgende: a. het landgoed dient bij te dragen aan de realisering van de ecologische verbindingszone tussen het Bentwoud en de Krimpenerwaard; b. het landgoed is minimaal 5 ha en bestaat uit een in principe aaneengesloten gebied; c. minimaal 90% van het nieuwe landgoed is voor het publiek toegankelijk; d. de recreatieve functies op het landgoed hebben een extensief karakter en conflicteren niet met de bij het gebied passende natuurdoeltypen en natuurwaarden; e. het voor het publiek toegankelijke deel van het landgoed wordt ingericht met groene en/of blauwe functies die voldoen aan bij het gebied passende natuurdoeltypen; f. landbouwkundig gebruik van de gronden, die voor het publiek toegankelijk zijn, is alleen toegestaan als beheersmaatregel voor instandhouding van de natuurdoeltypen; g. het private deel van het landgoed (de huiskavel) is voor ten hoogste 20% bebouwd; h. op de huiskavel mag één woonhuis met ten hoogste drie wooneenheden worden opgericht; i. per 5 ha is ten hoogste 1.000 m² bebouwing inclusief bijgebouwen toegestaan; j. het landhuis heeft allure en uniciteit; k. de bouwhoogte van het landhuis past in de directe omgeving; l. er is een redelijke verhouding tussen het bebouwde oppervlak van de woning en de bijgebouwen; m. activiteiten uit categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn binnen het landhuis en de bijgebouwen toegestaan; het bedrijfsdeel dient echter ondergeschikt te blijven aan het wonen; n. bijgebouwen staan ten dienste te staan van de functies van het woonhuis; o. de recreatieve functies op het landgoed sluiten waar mogelijk aan bij de recreatieve structuren in de omgeving en bevorderen de automobiliteit naar en op het landgoed niet in onevenredige mate; p. het inrichtingsplan van het landgoed en het architectonische ontwerp van het landhuis en de bijgebouwen dienen te voldoen aan het geldende gemeentelijke planologisch beleidskader; q. er dient sprake te zijn van een duidelijke ruimtelijke kwaliteitsverbetering; r. het inrichtingsplan bevat een paragraaf inzake "uitvoering en beheer", waarmee de continuïteit van het beheer in de beoogde vorm wordt gegarandeerd; s. een verzoek om toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid ter toetsing wordt voorgelegd aan de natuur- en landschapsdeskundige omtrent de vraag of voldaan wordt aan het gestelde onder a, d, e en q.
Nieuwvestiging agrarisch bedrijf 20. Burgemeester en wethouders zijn met toepassing van artikel 11 WRO bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de realisatie van een nieuw agrarisch bouwvlak op gronden met de bestemming Agrarisch en gelegen binnen het op de van deze voorschriften deel uitmakende Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bestemmingsbepalingen
19
themakaart 1 als "Restveen landbouw" aangeduide gebied, met inachtneming van het volgende: a. de wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast indien er sprake is van bedrijfsverplaatsing binnen het plangebied; b. de wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast ten behoeve van een volwaardig grondbonden veehouderijbedrijf; c. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt; d. een verzoek om toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid ter toetsing wordt voorgelegd aan de agrarisch deskundige omtrent de vraag of voldaan wordt aan het gestelde onder b, en c. Nieuw fietspad 21. Burgemeester en wethouders zijn met toepassing van artikel 11 WRO bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de realisatie van een nieuw fietspad (weergegeven in profiel 3 op de betreffende plankaarten) op gronden met de bestemming Agrarisch, binnen een afstand van 25 m vanaf de insteek van de sloot met inachtneming van het volgende: a. de wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast ten behoeve van de aanleg van een nieuw fietspad zoals bedoeld in de "Tracéstudie Fietspad F263 Nieuwerkerk aan den IJssel-Gouda"; b. de breedte van het fietspad bedraagt 3,5 m; c. de hoogte van lichtmasten mag niet meer dan 6 m bedragen.
M
Oprichting stallen 22. Burgemeester en wethouders zijn met toepassing van artikel 11 WRO bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de realisatie van twee nieuwe stallen op gronden met de bestemming wijzigingsbevoegdheid 3 met inachtneming van het volgende: a. de stallen zijn respectievelijk maximaal 140 en 84 m² groot; b. de stallen hebben een maximale hoogte van 4 m; c. de strook grond op het perceel sectie D, nr. 3565 ten behoeve van de aanleg van een ontsluitingsweg voor de te realiseren dorpsuitleg Vijfakkers Noord, dient in het bezit te zijn van de gemeente; d. de verkoper staat ervoor in dat ter plaatse van de weggedeelten en de brug op de aan de gemeente verkochte grond zich geen bodemvervuiling, hoe ook genaamd, voordoet; e. het bepaalde onder sub c en d dient middels een notariële akte verklaard te zijn.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bestemmingsbepalingen
Artikel 4
M M M
M
M N M M
M
M N M N
20
Bedrijf
Bestemmingsomschrijving De op de plankaart voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor: ter plaatse van de aanduiding "aannemersbedrijf, categorie 2": een aannemersbedrijf, voor zover voorkomend in bedrijfscategorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten; b. ter plaatse van de aanduiding "aannemersbedrijf, categorie 3": een aannemersbedrijf, voor zover voorkomend in bedrijfscategorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten; c. ter plaatse van de aanduiding "transportbedrijf": een transportbedrijf, voor zover voorkomend in bedrijfscategorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten; d. ter plaatse van de aanduiding "hoveniersbedrijf": een hoveniersbedrijf, voor zover voorkomend in bedrijfscategorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten; e. ter plaatse van de aanduiding "groothandel": een groothandel, voor zover voorkomend in bedrijfscategorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat ter plaatse geen detailhandel is toegestaan; f. ter plaatse van de aanduiding "stratenmakerbedrijf": een stratenmakerbedrijf, voor zover voorkomend in bedrijfscategorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten; g. ter plaatse van de aanduiding "autohandelsbedrijf": een autohandelsbedrijf, voor zover voorkomend in bedrijfscategorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten; h. ter plaatse van de aanduiding "loonbedrijf": een loonbedrijf, voor zover voorkomend in bedrijfscategorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten; i. ter plaatse van de aanduiding "landbouwmechanisatiebedrijf": een landbouwmechanisatiebedrijf, voor zover voorkomend in bedrijfscategorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten; j. ter plaatse van de aanduiding "constructiebedrijf": een constructiebedrijf voor garagedeuren, zonwering en aanverwante artikelen voor zover voorkomend in bedrijfscategorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten; k. ter plaatse van de aanduiding "tuincentrum": een tuincentrum, voor zover voorkomend in bedrijfscategorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten; l. ter plaatse van de aanduiding “caravanstalling”: een caravanstalling; m. ter plaatse van de aanduiding "dierenfysiotherapiepraktijk": een dierenfysiotherapiepraktijk; n. ter plaatse van de aanduiding "paardenpension/-stalling": een paardenpension/-stalling; o. ter plaatse van de aanduiding "voorzieningen van openbaar nut": voorzieningen van openbaar nut; met de daarbij behorende: p. tuinen, erven en terreinen; q. parkeervoorzieningen; r. groenvoorzieningen; s. waterlopen en waterpartijen; t. kunstwerken. 1. a.
Bouwvoorschriften 2. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd: a. gebouwen; b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde. 3. Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de plankaart en de volgende bepalingen:
a.
M
b. c. d. e.
algemeen gebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan; bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen per bouwvlak is ten hoogste 1 bedrijfswoning toegestaan; ter plaatse van de aanduiding "geen bedrijfswoning (-bw)" zijn geen bedrijfswoningen toegestaan; de inhoud van de bedrijfswoning mag inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 750 m³ bedragen; het oppervlak aan bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan in bijlage 2 behorende bij de voorschriften, is aangegeven;
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bestemmingsbepalingen
f. g.
h. i.
j.
k. l. m. n. o.
21
de goot- en bouwhoogte van de bedrijfswoning mogen ten hoogste respectievelijk 4,5 m en 8 m bedragen; de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mogen ten hoogste respectievelijk 6 m en 8 m bedragen; aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning de gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 50 m²; de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 25 cm tot een maximum van 4 m; de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen mogen ten hoogste respectievelijk 3 m en 5,5 m bedragen; bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde de hoogte van erfafscheidingen mag binnen het bouwvlak en voor de voorgevel ten hoogste 1 m bedragen; de hoogte van erfafscheidingen mag achter de voorgevel en buiten het bouwvlak ten hoogste 2 m bedragen; de hoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 8 m; de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m; ter plaatse van de aanduiding "paardenhouderij" mag het oppervlak van de paardenbakken ten hoogste 800 m² bedragen.
Specifieke gebruiksvoorschriften 4. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 22 lid 1, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor: a. seksinrichtingen; b. een verkooppunt voor motorbrandstoffen met verkoop van lpg; c. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage; d. geluidshinderlijke inrichtingen en risicovolle inrichtingen; e. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk; f. opslag van goederen en materialen die zichtbaar is vanaf de openbare weg; g. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m op onbebouwde gronden; h. kantoorvloeroppervlak dat meer bedraagt dan 50% van het brutovloeroppervlak met een maximum van 400 m² per bedrijf. Vrijstelling Staat van Bedrijfsactiviteiten 5. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 1: a. om bedrijven toe te laten in één categorie hoger dan in lid 1, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 1 genoemd; b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 1 genoemd; met inachtneming van het volgende: c. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage. Wijzigingsbevoegdheid Nieuwe natuur 6. Burgemeester en wethouders zijn met toepassing van artikel 11 WRO bevoegd om ten behoeve van natuurontwikkeling binnen het op de van deze voorschriften deel uitmakende themakaart 1 als "Restveen natuur" of "Groene Waterparel" aangeduide gebied, de bestemming Bedrijf (B) te wijzigen in de bestemming Natuur (N), met inachtneming van het volgende: Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bestemmingsbepalingen
a. b. c.
22
een besluit tot planwijziging wordt niet eerder genomen dan nadat de betrokken gronden als natuurgebied in eigendom zijn overgedragen aan een terreinbeherende instantie; een besluit tot planwijziging wordt niet eerder genomen dan nadat is aangetoond dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie; na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid, de wijzigingsbevoegdheden in artikel 3 lid 17 en lid 18, artikel 4 lid 9 en artikel 12 lid 8 mag in het gebied "Restveen natuur" in totaal niet meer dan 75 ha natuur ontstaan.
Vervolgfunctie 7. Burgemeester en wethouders zijn, indien sprake is van een algehele bedrijfsbeëindiging van een ter plaatse gevestigd bedrijf met toepassing van artikel 11 WRO bevoegd de bestemming van het betreffende bouwvlak te wijzigen ten behoeve van de vervolgfunctie wonen, met inachtneming van het volgende: a. bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van de vervolgfunctie wonen, dient de bestemming van het gehele bouwvlak gewijzigd te worden in de bestemming Wonen (W) met de aanduiding "voormalig (agrarisch) bedrijf (vab)" of de bestemming Wonen (W(vab)) in combinatie met de bestemming Agrarisch (A) en/of de bestemming Natuur (N); b. er mogen geen nieuwe gebouwen worden gebouwd, de aanwezige gebouwen mogen niet worden uitgebreid of volledig worden herbouwd en het aantal woningen mag niet toenemen; c. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt; d. een verzoek om toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid ter toetsing wordt voorgelegd aan de agrarisch deskundige omtrent de vraag of voldaan wordt aan het gestelde onder c. Saneringsregeling gebouwen 8. Burgemeester en wethouders zijn met toepassing van artikel 11 WRO bevoegd van het bepaalde in lid 7 onder b af te wijken ten behoeve van het oprichten van nieuwe bebouwing indien de aanwezige bebouwing in een zodanige slechte staat verkeert dat herstel in redelijkheid niet kan worden verlangd of van de aanwezige bebouwing geen zinvol ander gebruik kan worden gemaakt, met inachtneming van het volgende: a. nieuwbouw dient gepaard te gaan met afbraak van bestaande bebouwing; b. sanering van op de kaart als zodanig aangeduide cultuurhistorische waardevolle bebouwing is niet toegestaan, tenzij de bebouwing in een zodanige slechte staat verkeert dat herstel in redelijkheid niet kan worden verlangd; c. de oppervlakte van de nieuw op te richten bebouwing mag ten hoogste 50% bedragen van de oppervlakte van de bebouwing die wordt afgebroken, met een maximum van 250 m²; d. het totaal aantal woningen mag niet toenemen; e. voor op oprichten van de nieuwe bebouwing dient de initiatiefnemer een inrichtingsplan te overleggen, teneinde aan te tonen dat de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt versterkt; f. een besluit tot planwijziging wordt niet eerder genomen dan nadat is aangetoond dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie. Ruimte-voor-Ruimteregeling 9. Burgemeester en wethouders zijn – met toepassing van artikel 11 WRO – bevoegd de bestemming van bouwvlakken met de bestemming Bedrijf (B) te wijzigen in de bestemming Wonen (W) of in de bestemming Wonen (W) in combinatie met de bestemming Agrarisch (A) en/of de bestemming Natuur (N), met inachtneming van het volgende: a. de voormalige bedrijfsgebouwen worden gesloopt en de te slopen bedrijfsgebouwen moeten voor 1 januari 2003 zijn opgericht; b. de ruimtelijke kwaliteit van het gebied verbetert en er vindt geen aantasting plaats van bestaande of te ontwikkelen bijzondere waarden (landschappelijke, natuurwetenschappelijke of cultuurhistorische waarden) op het perceel of in de directe omgeving daarvan; c. cultuurhistorisch waardevolle bebouwing niet mag worden gesloopt; d. bij de sloop van voormalige bedrijfsbebouwing aangetoond dient te worden dat de functie niet meer vervuld kan worden; e. voor de sloop van iedere 1.000 m² bedrijfsbebouwing één woning kan worden teruggebouwd met een maximum van drie woningen; f. de inhoudsmaat van de woning inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 750 m³ mag bedragen, met dien verstande dat indien meer dan 1.000 m² Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bestemmingsbepalingen
g. h. i. j. k. l.
m.
n. o.
p.
M
q.
N
r.
23
bebouwing wordt gesloopt, de inhoudsmaat van de woning evenredig groter mag zijn, waarbij als ondergrens geldt een percentage van "ontstening" van per saldo 90% dan wel van "ontglazing" van per saldo 98%; indien sprake is van sloop op meerdere percelen, per perceel minimaal 250 m² bebouwing dient te worden gesloopt; de bestaande bedrijfswoning omgezet mag worden naar een burgerwoning; ter plaatse van de te realiseren woning(en) een aanvaardbaar woon- en leefklimaat mogelijk is; de ontwikkelingsmogelijkheden van (agrarische) bedrijven in de omgeving niet onevenredig mogen worden belemmerd; alle bedrijfsbebouwing die zich op het perceel van de te bouwen woning(en) bevindt gesloopt dient te worden; het gehele bouwvlak waar de nieuwe woning(en) en (mogelijk) de bestaande bedrijfswoning gesitueerd zijn, voorzien dienen te worden van de bestemming Wonen (W), of in de bestemming Wonen in combinatie met de bestemming Agrarisch (A) en/of de bestemming Natuur (N); na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid, de wijzigingsbevoegdheid in lid 6 van dit artikel en de wijzigingsbevoegdheden in artikel 3 lid 17 en lid 18 en in artikel 12 lid 8 mag in het gebied "Restveen natuur" in totaal niet meer dan 75 ha natuur ontstaan; een besluit tot planwijziging wordt niet eerder genomen dan nadat is aangetoond dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie; een verzoek om toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid ter toetsing wordt voorgelegd aan de bedrijfseconomisch/agrarisch deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder d en j van dit lid wordt voldaan en aan de natuur-, cultuurhistorisch- en landschapsdeskundige omtrent de vraag of voldaan wordt aan het gestelde onder b. voor de in tabel 4 opgenomen percelen geldt dat nieuwe woningen moeten worden voorzien van een dove gevel aan de zijde gericht naar de in tabel 4 voor het betreffende perceel aangegeven weg; aan het gestelde onder n hoeft niet te worden voldaan indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai op de betreffende gevel van de nieuwe woningen voldoet aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde of de hogere grenswaarde conform het besluit van het college van burgemeesters en wethouders van Moordrecht d.d. 16 december 2008; aan het gestelde onder n hoeft niet te worden voldaan indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai op de betreffende gevel van de nieuwe woningen voldoet aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde of de hogere grenswaarde conform het besluit van het college van burgemeesters en wethouders van Nieuwerkerk aan den IJssel d.d. 27 januari 2009. Tabel 4
N N
perceel Tweede Tochtweg 6-8
weg Tweede Tochtweg
Tweede Tochtweg 14
Tweede Tochtweg
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bestemmingsbepalingen
M
Artikel 5
24
Groen
Bestemmingsomschrijving 1. De gronden op de plankaart aangewezen voor Groen zijn bestemd voor: a. groenvoorzieningen; b. bermen en beplanting; c. voet- en fietspaden; d. (ondergrondse) afvalinzamelpunten; e. speelvoorzieningen - toestellen; f. hondenuitlaatplaatsen; g. voorzieningen van openbaar nut; h. kunstwerken; i. objecten van beeldende kunst; j. waterlopen en waterpartijen; k. evenementen. Bouwvoorschriften 2. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 6 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van lichtmasten ten hoogste 9 m mag bedragen. Specifieke gebruiksvoorschriften 3. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 22 lid 1, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor: a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond; b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond; c. een jongerenontmoetingsplaats.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bestemmingsbepalingen
M
Artikel 6
25
Horeca
Bestemmingsomschrijving 1. De op de plankaart voor Horeca aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. ter plaatse van de aanduiding "seksinrichting": een bedrijfsmatige besloten ontmoetingsgelegenheid met horeca, categorie 3, een en ander met uitzondering van prostitutie of daarmee gelijk te stellen contactbemiddeling, uitoefening van niet strikt gebonden detailhandel en de beoefening van kansspelen conform de Wet op de kansspelen; b. ter plaatse van de aanduiding "wegrestaurant": een horecabedrijf met horeca, categorie 2; met de daarbij behorende: c. voet- en fietspaden; d. groenvoorzieningen; e. parkeervoorzieningen; f. kunstwerken; g. waterlopen en waterpartijen. Bouwvoorschriften 2. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd: a. gebouwen; b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde. 3. Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de plankaart en de volgende bepalingen:
a.
b. c. d. e. f.
g. h.
i.
j. k. l.
algemeen gebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan; bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen per bouwvlak is ten hoogste 1 bedrijfswoning toegestaan; de inhoud van de bedrijfswoning mag inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 750 m³ bedragen; het oppervlak aan bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan in bijlage 2 behorende bij de voorschriften is aangegeven; de goot- en bouwhoogte van de bedrijfswoning mogen ten hoogste respectievelijk 4,5 m en 8 m bedragen; de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mogen ten hoogste respectievelijk 6 m en 8 m bedragen; aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning de gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 50 m²; de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 25 cm tot een maximum van 4 m; de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen mogen ten hoogste respectievelijk 3 m en 5,5 m bedragen; bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde de hoogte van erfafscheidingen mag binnen het bouwvlak en voor de voorgevel ten hoogste 1 m bedragen; de hoogte van erfafscheidingen mag achter de voorgevel en buiten het bouwvlak ten hoogste 2 m bedragen; de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4,5 m.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bestemmingsbepalingen
M
Artikel 7
26
Maatschappelijk
Bestemmingsomschrijving 1. De op de plankaart voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. ter plaatste van de aanduiding "begraafplaats": een begraafplaats; b. ter plaatse van de aanduiding "gemaal": een gemaal alsmede kano-, fiets- en botenverhuur, waarvoor ten hoogste 100 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen en ondergeschikte horeca, waarvoor ten hoogste 200 m² bebouwing en 500 m² gronden in gebruik mogen worden genomen; met de daarbij behorende: c. voet- en fietspaden; d. groenvoorzieningen; e. parkeervoorzieningen; f. waterlopen en waterpartijen; g. kunstwerken. Bouwvoorschriften 2. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd: a. gebouwen; b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde. 3. Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de plankaart en de volgende bepalingen:
a.
b.
c. d. e.
f. g.
h.
i. j. k.
algemeen gebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan; bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding (bw) is een bedrijfswoning toegestaan met een inhoud van ten hoogste 750 m³, inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen; het oppervlak aan bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan in bijlage 2 behorende bij de voorschriften is aangegeven; de goot- en bouwhoogte van de bedrijfswoning mogen ten hoogste respectievelijk 4,5 m en 8 m bedragen; de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag ten hoogste 4 m mag bedragen, met uitzondering van de gebouwen ter plaatse van de aanduiding "gemaal" waar de bouwhoogte van gebouwen ten hoogste 10 m mag bedragen; aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning de gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 50 m²; de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 25 cm tot een maximum van 4 m; de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen mogen ten hoogste respectievelijk 3 m en 5,5 m bedragen; bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde de hoogte van erfafscheidingen mag binnen het bouwvlak en voor de voorgevel ten hoogste 1 m bedragen; de hoogte van erfafscheidingen mag achter de voorgevel en buiten het bouwvlak ten hoogste 2 m bedragen; de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 8 m.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bestemmingsbepalingen
Artikel 8
27
Natuur
Bestemmingomschrijving 1. De op de plankaart voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke waarde en/of ecologische en/of cultuurhistorische waarde; b. agrarisch medegebruik voor zover dit ten dienste staat van het beheer van de betreffende natuurgebieden; c. kunstwerken; d. recreatief medegebruik; e. voet- en fietspaden; f. waterlopen en waterpartijen. Bouwvoorschriften 2. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van lichtmasten ten hoogste 6 m mag bedragen. Aanlegvoorschriften 3. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Natuur zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem; b. het beplanten van gronden met houtgewassen; c. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen; d. veranderen van het waterpeil. 4. Het verbod als bedoeld in lid 3 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen; b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan; c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning. 5. De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3 zijn slechts toelaatbaar, indien wordt aangetoond dat de realisatie van de gewenste natuurontwikkeling en natuurdoeltypen geen belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Dit dient aangetoond te worden aan de hand van: a. een inrichtingsplan; b. noodzakelijke milieuonderzoeken voor bodem, bodemkwaliteit, water en ecologie. 6. Alvorens omtrent het verlenen van aanlegvergunning op basis van de in lid 3 genoemde subleden a, c en d te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij het Hoogheemraadschap omtrent de vraag of wordt voldaan aan het bepaalde in lid 5.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bestemmingsbepalingen
M
Artikel 9
28
Recreatie - Dagrecreatie
Bestemmingsomschrijving 1. De op de plankaart voor Recreatie - Dagrecreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. ter plaatse van de aanduiding "manege": een manege; b. ter plaatse van de aanduiding "volkstuinen": volkstuinen; c. ter plaatse van de aanduiding "kinderboerderij": een kinderboerderij; met de daarbij behorende: d. groenvoorzieningen; e. kunstwerken; f. waterlopen en waterpartijen; g. voet- en fietspaden; h. evenementen. Bouwvoorschriften 2. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd: a. gebouwen; b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde. 3. Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de plankaart en de volgende bepalingen:
a.
b.
c. d. e. f.
g. h.
i.
j.
algemeen gebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan; bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding (bw) is ten hoogste 1 bedrijfswoning toegestaan met een inhoud van ten hoogste 750 m³ inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen; het oppervlak aan bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan in bijlage 2 behorende bij de voorschriften is aangegeven; de goot- en bouwhoogte van de bedrijfswoning mogen ten hoogste respectievelijk 4,5 m en 8 m bedragen; de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding "manege" mag ten hoogste 8 m bedragen; per volkstuin met een perceelsgrootte van minimaal 100 m² mag een bergruimte met een oppervlakte van ten hoogste 6 m² en een bouwhoogte van 2,5 m worden gebouwd; aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning de gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 50 m²; de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 25 cm tot een maximum van 4 m; de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen mogen ten hoogste respectievelijk 3 m en 5,5 m bedragen; bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan: - 8 m voor vlaggenmasten; - 7 m voor lichtmasten; - 1,5 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bestemmingsbepalingen
29
Specifieke gebruiksvoorschriften 4. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 22 lid 1 wordt in elk geval gerekend het gebruik voor: a. seksinrichtingen; b. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond; c. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bestemmingsbepalingen
Artikel 10
M
30
Verkeer
Bestemmingsomschrijving 1. De op de plankaart voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. wegen met ten hoogste 2x1 doorgaande rijstrook (opstelstroken en busstroken daaronder niet begrepen); alsmede voor: b. ter plaatse van de aanduiding "vier rijstroken" wegen met ten hoogste 2x2 doorgaande rijstroken (opstelstroken daaronder niet begrepen); c. ter plaatse van de aanduiding "fietsverbinding": uitsluitend een fietsverbinding; d. ter plaatse van de aanduiding "railverkeer": railverkeer alsmede voor overgangen ten behoeve van het wegverkeer; met de daarbij behorende: e. voet- en fietspaden; f. oeververbindingen (bruggen); g. duikers; h. waterlopen en waterpartijen; i. straatmeubilair; j. voorzieningen van openbaar nut; k. kunstwerken; l. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting; m. evenementen. Bouwvoorschriften 2. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd, met een bouwhoogte van ten hoogste: a. 20 m voor lichtmasten; b. 10 m voor kunstwerken; c. 10 m voor bouwwerken voor wegaanduiding; d. 4 m voor straatmeubilair; e. 5 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde. Specifieke gebruiksvoorschriften 3. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 22 lid 1, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor: a. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond; b. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bestemmingsbepalingen
Artikel 11
31
Water
Bestemmingsomschrijving 1. De op de plankaart voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. waterberging; b. waterhuishouding; c. waterlopen en waterpartijen; d. groenvoorzieningen; e. infiltratievoorzieningen; f. kunstwerken; g. verkeer en vervoer te water. Bouwvoorschriften 2. Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen: a. op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 m. Specifieke gebruiksvoorschriften 3. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 22 lid 1, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor: a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond; b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bestemmingsbepalingen
Artikel 12
M
32
Wonen
Bestemmingsomschrijving 1. De op de plankaart voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. het wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep, met dien verstande dat maximaal 30% van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en aan- en uitbouwen door tenminste een bewoner van de woning mag worden gebruikt ten behoeve van een aan-huis-gebonden beroep, met een maximum van 80 m²; b. ter plaatse van de aanduiding "woonschip": water en wonen in de vorm van het wonen in woonschepen; c. ter plaatse van de aanduiding "voormalig (agrarisch) bedrijf" eveneens de volgende gebruiksmogelijkheden: - bed & breakfast tot een oppervlak van ten hoogste 100 m²; - natuur- en milieueducatie, rondleidingen tot een oppervlak van de bebouwing van ten hoogste 100 m²; alsmede voor: d. ter plaatse van de aanduiding "rivierzone met landschapswaarden": gebruik ten behoeve van de bescherming van de oevers en behoud en de ontwikkeling van de aan de rivier gebonden landschappelijke waarden in de vorm van: - de identiteit van de rivier als een samenhangend gebied met bijzondere kwaliteiten; - de landschappelijke herkenbaarheid van de zoetwatergetijderivier; - de visueel-ruimtelijke belevingswaarde (beeldkwaliteit) van de rivier vanaf het water en de dijken; - het realiseren van een met de zoetwatergetijderivier samenhangende inrichting van oevers; met de daarbij behorende: e. tuinen ten behoeve van de woonfunctie; f. parkeervoorzieningen; g. waterlopen en waterpartijen; h. duikers. Bouwvoorschriften 2. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd: a. woningen en aan- en uitbouwen; b. bijgebouwen; c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde. 3. Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de plankaart en de volgende bepalingen:
a. b.
c. d. e. f. g. M
h.
N
i.
algemeen op gronden voorzien van de aanduiding "rivierzone met landschapswaarden" mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen bouwvlakken; woningen per hoofdgebouw is ten hoogste 1 woning toegestaan, tenzij anders op de plankaart is aangegeven; ter plaatse van de aanduiding "zonder woning (-z)" zijn geen woningen toegestaan; de inhoud van de woning mag inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 750 m³ bedragen; de goot- en bouwhoogte van de woning mogen ten hoogste respectievelijk 4,5 m en 8 m bedragen; woningen dienen met de voorgevel in de naar de weg gekeerde bebouwingsgrens te worden gebouwd; ter plaatse van de aanduiding "halfvrijstaande woningen" dienen de woningen aaneengebouwd te worden; ter plaatse van de aanduiding "extra bouwmogelijkheden" mag het oppervlak aan bestaande gebouwen inclusief aan- uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet meer bedragen dan in bijlage 2 behorende bij de voorschriften, is aangegeven;
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bestemmingsbepalingen
j. k.
l.
m.
n. o.
p.
q. r. s. t. u.
33
woonschepen per bouwvlak met de aanduiding "woonschip" is ten hoogste een woonschip toegestaan, tenzij anders op de plankaart is aangegeven; de hoogte van een woonschip mag ten hoogste 4 m mag bedragen, terwijl de hoogte over ten hoogste een derde van de lengte van een woonschip ten hoogste 6,5 m mag bedragen; per woonschip mag een bijgebouw worden gebouwd met een oppervlak van ten hoogste 12 m² en met een bouwhoogte van ten hoogste 2,4 m; aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ter plaatse van de aanduiding "voormalig (agrarisch) bedrijf" mogen er geen nieuwe gebouwen worden gebouwd, mogen de bestaande gebouwen niet worden uitgebreid of volledig worden herbouwd en mag het aantal woningen niet toenemen; de gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 50 m²; de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 25 cm tot een maximum van 4 m; de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen mogen ten hoogste respectievelijk 3 m en 5,5 m bedragen; bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde paardenbakken, inclusief lichtmasten en tredmolens zijn binnen het bouwvlak niet toegestaan; de hoogte van damwanden mag niet meer bedragen dan 1 m; de hoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel mag niet meer bedragen dan 1 m; de hoogte van erfafscheidingen achter de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 2 m; de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
Vrijstelling van de bouwvoorschriften 4. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 3 sub b voor het toestaan van de bouwmogelijkheden zoals genoemd in lid 3 sub c t/m u, met inachtneming van het volgende: - burgemeester en wethouders winnen schriftelijk advies in bij een landschapsdeskundige omtrent de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten de landschapswaarden niet onevenredig worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden. Specifiek gebruiksvoorschrift 5. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 22 lid 1, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor: a. het wonen in vrijstaande bijgebouwen; b. horeca; c. seksinrichtingen. Vrijstelling van de gebruiksvoorschriften Nevenfuncties 6. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 1 voor het toestaan van de in tabel 5 genoemde nevenfuncties ter plaatse van de aanduiding "voormalig (agrarisch) bedrijf" met in achtneming van het volgende: a. de woonfunctie dient in overwegende mate gehandhaafd te blijven; b. de nevenfuncties zijn niet toelaatbaar binnen bouwvlakken gelegen in de van deze voorschriften deel uitmakende themakaart 1 als "Groene Waterparel" aangeduide gebied; c. de nevenfuncties dienen altijd ondergeschikt te zijn aan de hoofdfunctie en dienen binnen het bouwvlak plaats te vinden, tenzij in tabel 5 is aangegeven dat het gehele boerenland gebruikt mag worden; d. van de vrijstellingsbevoegdheid mag uitsluitend gebruik worden gemaakt indien aanwezige waarden, zoals genoemd in de bestemmingsomschrijving, niet in onevenredige mate worden geschaad;
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bestemmingsbepalingen
e.
f. g. h. i.
j.
k. l.
34
in tabel 5 is aangegeven welk oppervlak aan bebouwing ten behoeve van de nevenfunctie ten hoogste mag worden bebouwd en welk oppervlak aan onbebouwde gronden ten hoogste mag worden gebruikt; buitenopslag ten behoeve de nevenfunctie is in geen geval toegestaan; ten behoeve van de nevenfunctie mogen geen nieuwe woningen worden gebouwd; de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt; er mag geen sprake zijn van een onevenredige vergroting van de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking, dit in relatie tot de functie van de weg waaraan het bedrijf is gelegen en parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden binnen het bouwvlak; vrijstelling ten behoeve van kleinschalig kamperen wordt uitsluitend verleend indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: - het aantal kampeermiddelen mag ten hoogste 15 bedragen; - het plaatsen van stacaravans is niet toegestaan; - ten behoeve van het kleinschalig kamperen mogen op het bouwvlak sanitaire voorzieningen worden gebouwd; - het kleinschalige kampeerterrein dient landschappelijk te worden ingepast, hiertoe dient een inrichtingsplan te worden overlegd; op een perceel zijn meerdere nevenfuncties toegestaan, maar ten behoeve van de nevenfuncties mag niet meer dan 500 m² bebouwing in gebruik worden genomen; een verzoek om toepassing van deze vrijstellingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan de agrarische deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder e van dit lid wordt voldaan.
Tabel 5 Nevenfuncties ter plaatse van de aanduiding "voormalig (agrarisch) bedrijf" in de op themakaart 1 aangeduide zones Restveen natuur, Restveen landbouw en Agrarisch gebied toegestaan aantal m² nevenfunctie wonen/hobbyboer hoefsmederij/ veearts ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (zoals kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk) opslag en stalling van niet-agrarische producten (zoals boten, caravans) in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten in de bestaande bebouwing paardenstalling/pensionstalling kano- roeiboot- of fietsenverhuur kinderboerderij kampeerboerderij bed & breakfast / recreatief nachtverblijf kleinschalige horecagelegenheid sociale functie / zorgboerderij (resocialisatie, therapie, kinderopvang, zorgboerderij) natuur- en milieueducatie rondleidingen kleinschalig kamperen - niet van toepassing.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
gebruik van bestaande bebouwing
gebruik van onbebouwde gronden
200
-
200
-
bestaande bebouwing
-
500 100 100 200 100 200
800 1.500 500
200
gehele boerenland
100 100
2.500
41805.12973.00
Bestemmingsbepalingen
35
Wijzigingsbevoegdheden Saneringsregeling gebouwen 7. Van het bepaalde in lid 3 sub m kan worden afgeweken ten behoeve van het oprichten van nieuwe bebouwing indien de aanwezige bebouwing in een zodanige slechte staat verkeert dat herstel in redelijkheid niet kan worden verlangd of van de aanwezige bebouwing geen zinvol ander gebruik kan worden gemaakt en met inachtneming van het volgende: a. nieuwbouw dient gepaard te gaan met afbraak van bestaande bebouwing; b. sanering van op de kaart als zodanig aangeduide cultuurhistorische waardevolle bebouwing is niet toegestaan, tenzij de bebouwing in een zodanige slechte staat verkeert dat herstel in redelijkheid niet kan worden verlangd; c. de oppervlakte van de nieuw op te richten bebouwing mag ten hoogste 50% bedragen van de oppervlakte van de bebouwing die wordt afgebroken, met een maximum van 250 m²; d. het totale aantal woningen mag niet toenemen; e. voor op oprichten van de nieuwe bebouwing dient de initiatiefnemer een inrichtingsplan te overleggen, teneinde aan te tonen dat de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt versterkt.
M
Ruimte-voor-Ruimteregeling 8. Burgemeester en wethouders zijn in het kader van "Ruimte-voor-Ruimte met toepassing van artikel 11 WRO bevoegd ter compensatie van de sloop van voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding "voormalig (agrarisch) bedrijf", één of meer burgerwoningen toe te staan, met inachtneming van het volgende: a. indien de voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen worden gesloopt, waarbij de te slopen bedrijfsgebouwen voor 1 januari 2003 moeten zijn opgericht; b. indien de ruimtelijke kwaliteit van het gebied verbetert en geen aantasting plaatsvindt van bestaande of te ontwikkelen bijzondere waarden (landschappelijke, natuurwetenschappelijke of cultuurhistorische waarden) op het perceel of in de directe omgeving daarvan; c. cultuurhistorisch waardevolle bebouwing niet mag worden gesloopt; d. voor de sloop van iedere 1.000 m² bedrijfsbebouwing één woning kan worden teruggebouwd met een maximum van drie woningen; e. de inhoudsmaat van de woning inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 750 m³ mag bedragen, met dien verstande dat indien meer dan 1.000 m² bebouwing wordt gesloopt, de inhoudsmaat van de woning evenredig groter mag zijn, waarbij als ondergrens geldt een percentage van "ontstening" van per saldo 90%; f. indien sprake is van sloop op meerdere percelen, per perceel minimaal 250 m² bebouwing dient te worden gesloopt; g. ter plaatse van de te realiseren woning(en) een aanvaardbaar woon- en leefklimaat mogelijk is; h. de ontwikkelingsmogelijkheden van (agrarische) bedrijven in de omgeving niet onevenredig mogen worden belemmerd; i. alle bedrijfsbebouwing die zich op het perceel van de te bouwen woning(en) bevindt gesloopt dient te worden; j. het gehele bouwvlak waar de nieuwe woning(en) en (mogelijk) de bestaande bedrijfswoning gesitueerd zijn, voorzien dienen te worden van de bestemming Wonen (W), of in de bestemming Wonen in combinatie met de bestemming Agrarisch (A) en/of de bestemming Natuur (N); k. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid, de wijzigingsbevoegdheden in artikel 3 lid 17 en lid 18 en artikel 4 lid 6 en lid 9 mag in het gebied "Restveen natuur" in totaal niet meer dan 75 ha natuur ontstaan; l. een besluit tot planwijziging wordt niet eerder genomen dan nadat is aangetoond dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie; m. een verzoek om toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid ter toetsing wordt voorgelegd aan de agrarisch deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder h van dit lid wordt voldaan en aan de natuur-, cultuurhistorisch- en landschapsdeskundige omtrent de vraag of voldaan wordt aan het gestelde onder b. n. voor de in tabel 6 opgenomen percelen geldt dat nieuwe woningen moeten worden voorzien van een dove gevel aan de zijde gericht naar de in tabel 6 voor het betreffende perceel aangegeven weg; o. aan het gestelde onder n hoeft niet te worden voldaan indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai en spoorweglawaai op de betreffende gevel van de nieuwe woningen voldoet aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bestemmingsbepalingen
N
p.
36
of de hogere grenswaarde conform het besluit van het college van burgemeesters en wethouders van Moordrecht d.d. 16 december 2008; aan het gestelde onder n hoeft niet te worden voldaan indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai en spoorweglawaai op de betreffende gevel van de nieuwe woningen voldoet aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde of de hogere grenswaarde conform het besluit van het college van burgemeesters en wethouders van Nieuwerkerk aan den IJssel d.d. 27 januari 2009. Tabel 6
N N N M M
perceel
weg
Tweede Tochtweg 9
Tweede Tochtweg
Tweede Tochtweg 6-8
Tweede Tochtweg
Tweede Tochtweg 14
Tweede Tochtweg
Rijksweg 11
rijksweg 20
Spoorweglaan 8
rijksweg 20
Nieuw fietspad 9. Burgemeester en wethouders zijn met toepassing van artikel 11 WRO bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de realisatie van een nieuw fietspad (weergegeven in profiel 3 op de betreffende plankaarten) op gronden met de bestemming Wonen, binnen een afstand van 25 m vanaf de insteek van de sloot met inachtneming van het volgende: a. de wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast ten behoeve van de aanleg van een nieuw fietspad zoals bedoeld in de "Tracéstudie Fietspad F263 Nieuwerkerk aan den IJssel-Gouda"; b. de breedte van het fietspad bedraagt 3,5 m; c. de hoogte van lichtmasten mag niet meer dan 6 m bedragen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bestemmingsbepalingen
Artikel 13
37
Waarden-Archeologische waarden
Bestemmingsomschrijving 1. De op de plankaart voor Waarden-Archeologische waarden aangewezen gronden zijn bij wijze van dubbelbestemming bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Bouwvoorschriften 2. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals in lid 1 bedoeld, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m. 3. Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)voorschiften uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken: a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering; b. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²; c. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst. Vrijstelling bouwvoorschriften 4. Het college van burgemeester en wethouders kan vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 2. Vrijstelling wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwvoorschriften in acht worden genomen en de aanvrager van de bouwvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts wordt vrijstelling verleend, indien: a. de aanvrager van de bouwvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld; b. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder a bedoeld, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de vrijstelling voorschriften te verbinden, gericht op: 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; 2. het doen van opgravingen; 3. begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige. 5. Alvorens omtrent het verlenen van vrijstelling te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige. Aanlegvoorschriften 6. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarden-Archeologische waarden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of bouwhoogte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen; c. het verlagen of verhogen van het waterpeil; d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd; e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bestemmingsbepalingen
38
7. Het verbod van lid 6 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden: c. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor vrijstelling is verleend, zoals in lid 4 bedoeld; d. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m²; e. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan; f. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning of een ontgrondingsvergunning; g. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. 8. Aanlegvergunning wordt verleend, indien de aanvrager van de aanlegvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts wordt aanlegvergunning verleend, indien: a. de aanvrager van de aanlegvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld; b. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder a bedoeld, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de aanlegvergunning voorschriften te verbinden, gericht op: 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; 2. het doen van opgravingen; 3. begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige. 9. Alvorens omtrent het verlenen van aanlegvergunning te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bestemmingsbepalingen
M
Artikel 14
39
Infrastructuur-Leiding-gas
Bestemmingsomschrijving 1. De op de plankaart voor Infrastructuur-Leiding-gas aangewezen gronden zijn bij wijze van dubbelbestemming bestemd voor: a. binnen een afstand van 4 m van de aanduiding "G1": een aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 6 inch en een druk van ten hoogste 40 bar; b. binnen een afstand van 5 m van de aanduiding "G2": een aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 36 inch en een druk van ten hoogste 66 bar. Bouwvoorschriften 2. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals in lid 1 bedoeld, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m. 3. Ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)voorschriften uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. Vrijstelling bouwvoorschriften 4. Het college van burgemeester en wethouders kan vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 2 van dit artikel. Vrijstelling wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwvoorschriften in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Aanlegvoorschriften 5. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Infrastructuur-Leiding-gas in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen; c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren. 6. Het verbod van lid 6 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor vrijstelling is verleend, zoals in lid 4 bedoeld; b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen; c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan; d. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning. 7. Aanlegvergunning wordt verleend, voor zover het leidingbelang door de werken of werkzaamheden niet onevenredig wordt geschaad.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bestemmingsbepalingen
Artikel 15
40
Infrastructuur-Leiding-riool
Bestemmingsomschrijving 1. De op de plankaart voor Infrastructuur-Leiding-riool aangewezen gronden zijn bij wijze van dubbelbestemming bestemd voor: a. binnen een afstand van 4 m van de aanduiding "rioolpersleiding-1": een rioolpersleiding met een diameter van ten hoogste 500 mm; b. binnen een afstand van 5 m van de aanduiding "rioolpersleiding-2": een rioolpersleiding met een diameter van 630 mm. Bouwvoorschriften 2. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals in lid 1 bedoeld, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m. 3. Ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)voorschriften uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. Vrijstelling bouwvoorschriften 4. Het college van burgemeester en wethouders kan vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 2 van dit artikel. Vrijstelling wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwvoorschriften in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Aanlegvoorschriften 5. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Infrastructuur-Leiding-riool in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen; c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren. 6. Het verbod van lid 5 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor vrijstelling is verleend, zoals in lid 4 bedoeld; b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen; c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan; d. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning. 7. Aanlegvergunning wordt verleend, voor zover het leidingbelang door de werken of werkzaamheden niet onevenredig wordt geschaad.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bestemmingsbepalingen
M
Artikel 16
41
Infrastructuur-Leiding-brandstof
Bestemmingsomschrijving 1. De op de plankaart voor Infrastructuur-Leiding-brandstof aangewezen gronden zijn bij wijze van dubbelbestemming bestemd voor: binnen een afstand van 5 m van de aanduiding "brandstoftransportleiding": een brandstoftransportleiding met een diameter van ten hoogste 12 inch. Bouwvoorschriften 2. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals in lid 1 bedoeld, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m. 3. Ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)voorschriften uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. Vrijstelling bouwvoorschriften 4. Het college van burgemeester en wethouders kan vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 2 van dit artikel. Vrijstelling wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwvoorschriften in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Aanlegvoorschriften 5. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Infrastructuur-Leiding-brandstof in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen; c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren. 6. Het verbod van lid 5 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor vrijstelling is verleend, zoals in lid 4 bedoeld; b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen; c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan; d. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning. 7. Aanlegvergunning wordt verleend, voor zover het leidingbelang door de werken of werkzaamheden niet onevenredig wordt geschaad.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bestemmingsbepalingen
42
Artikel 16A Infrastructuur-Leiding-water
M
Bestemmingsomschrijving 1. De op de plankaart voor Infrastructuur-Leiding-water aangewezen gronden zijn bij wijze van dubbelbestemming bestemd voor: a. binnen een afstand van 4 m van de aanduiding "watertransportleiding-1": een watertransportleiding met een diameter van ten hoogste 900 mm; b. binnen een afstand van 9 m van de aanduiding "watertransportleiding-2": een rivierwatertransportleiding met een diameter van ten hoogste 1.600 mm. Bouwvoorschriften 2. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals in lid 1 bedoeld, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m. 3. Ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)voorschriften uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. Vrijstelling bouwvoorschriften 4. Het college van burgemeester en wethouders kan vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 2 van dit artikel. Vrijstelling wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwvoorschriften in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Aanlegvoorschriften 5. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Infrastructuur-Leiding-water in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen; c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren. 6. Het verbod van lid 5 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor vrijstelling is verleend, zoals in lid 4 bedoeld; b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen; c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan; d. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning. 7. Aanlegvergunning wordt verleend, voor zover het leidingbelang door de werken of werkzaamheden niet onevenredig wordt geschaad.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bestemmingsbepalingen
Artikel 17
43
Infrastructuur-Waterstaat
Bestemmingsomschrijving 1. De op de plankaart voor Infrastructuur-Waterstaat aangewezen gronden zijn bij wijze van dubbelbestemming bestemd voor waterstaatkundige voorzieningen zijnde waterkeringen. Bouwvoorschriften 2. Op de gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals in lid 1 bedoeld, geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. 3. Ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)voorschriften uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. Vrijstelling bouwvoorschriften 4. Het college van burgemeester en wethouders kan vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 3, met inachtneming van het volgende: a. de bij de betrokken bestemming behorende bouwvoorschriften worden in acht genomen; b. het waterstaatsbelang door de bouwactiviteiten wordt niet onevenredig geschaad; c. een verzoek om toepassing van deze vrijstellingsbevoegdheid wordt ter advisering voorgelegd aan de betreffende waterbeheerder. Aanlegvoorschriften 5. Het is verboden op of in deze gronden in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen van een vooroeverconstructie; b. het aanleggen van oppervlakteverhardingen; c. het afgraven, ophogen of egaliseren van de grond. 6. Het verbod als bedoeld in lid 5 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer; b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan; c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning. 7. De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 5 zijn slechts toelaatbaar, voor zover de waarden van de rivierzone hierdoor niet onevenredig wordt geschaad. 8. Van onevenredige schade is geen sprake indien aan het navolgende wordt voldaan: de helling van de oever bedraagt ten minste 30 en ten hoogste 45.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Bestemmingsbepalingen
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
44
41805.12973.00
Hoofdstuk III Algemene bepalingen Artikel 18
45
Antidubbeltelbepaling
1. Gronden en gebouwen welke eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijven bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing. 2. Met betrekking tot bedrijfswoningen geldt overigens het volgende: a. indien ten behoeve van een bedrijf reeds een of meerdere woningen aanwezig zijn, wordt het bouwplan voor een nieuwe bedrijfswoning aangemerkt als bouwplan voor een tweede respectievelijk volgende bedrijfswoning; b. tenzij het de vervanging van een woning betreft, wordt met een bij het bedrijf reeds aanwezige woning gelijkgesteld: - de woning die op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van dit plan reeds op het bouwvlak van het betrokken bedrijf aanwezig is, óók als deze woning inmiddels niet meer functioneert als bedrijfswoning bij/van het betrokken bedrijf; - de woning, die na de tervisielegging van het ontwerp van dit plan als bedrijfswoning op het bouwvlak van het betrokken bedrijf is of wordt gebouwd, óók als deze woning inmiddels niet meer functioneert als bedrijfswoning bij/van het betrokken bedrijf.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Algemene bepalingen
Artikel 19
46
Algemene bepalingen met betrekking tot het bouwen
Bestaande afstanden en andere maten 1. De bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk II is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden. 2. De bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk II is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden. 3. Ingeval van herbouw is het bepaalde in de leden 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt. 4. Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing op (voormalige agrarische) bedrijfsgebouwen ter plaatse van de bestemmingen Agrarisch, Bedrijf en Wonen. Overschrijding bouwgrenzen en voorgevellijn 5. De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen en de voorgevellijn, mogen in afwijking van de plankaart en hoofdstuk II uitsluitend worden overschreden door: a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 2,5 m bedraagt; b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding niet meer dan 2 m bedraagt; c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt. Afstand van woningen tot de weg en spoor 6. Ingeval van nieuwe woningen ingevolge planwijziging of vrijstelling mag de afstand van de woning (inclusief aanbouwen) tot de as van de weg – ter beperking van geluidshinder – in geen geval minder bedragen dan de in tabel 7 aangegeven afstand: Tabel 7 betreft weg
Tweede Tochtweg (t.n.v. A20) Tweede Tochtweg (t.z.v. A20) Parallelweg Noord Parallelweg Zuid Schieland Hoge Zeedijk West Kortenoord Kattendijk Noord IJsseldijk Middelweg Wethouder Visweg N456 Middelweg N456 Provinciale weg Zuidplasweg Schielandweg Rijksweg A20 Onbenoemde weg in 2020
afstand vanaf wegas tot gegeven geluidniveau in meters 48 dB (voorkeursgrenswaarde) 45 70 100 220 115 115 165 245 125 320 340 250 985 -
7. Ingeval van herbouw van een woning elders op een bouwvlak mag de afstand van de woning (inclusief aanbouwen) tot de as van de weg – ter beperking van geluidshinder – in geen geval minder bedragen dan de in tabel 7 aangegeven afstand.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Algemene bepalingen
47
8. Ingeval van nieuwe woningen ingevolge planwijziging of vrijstelling, mag de afstand van de woning (inclusief aanbouwen) tot de buitenste staaf van de spoorweg Rotterdam-Gouda – ter beperking van de geluidshinder – in geen geval minder dan de in tabel 8 aangegeven afstand bedragen. Tabel 8 betreft weg
afstand vanaf wegas tot gegeven geluidniveau in meters 55 dB (voorkeursgrenswaarde)
spoorweg t.n.v. Tweede Tochtweg spoorweg t.z.v. Tweede Tochtweg
555 600
t.n.v. = ten noorden van t.z.v. = ten zuiden van
9. Ingeval van herbouw van een woning elders op een bouwvlak mag de afstand van de woning (inclusief aanbouwen) tot de as van de spoorweg – ter beperking van geluidshinder – in geen geval minder bedragen dan de in tabel 8 aangegeven afstand. 10. Nieuwe woningen mogen ingevolge planwijziging of vrijstelling, op een kleinere afstand worden gebouwd dan in de leden 6 en 8 en de bijbehorende tabellen is aangegeven, indien: a. uit geluidsberekeningen blijkt dat op die afstand aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt voldaan; b. de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico vanwege wegen en spoorwegen niet wordt overschreden. 11. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in de leden 7 en 9 en de bijbehorende tabellen teneinde herbouw van woningen toe te staan op een kleinere afstand, indien: a. uit geluidsberekeningen blijkt dat op die afstand aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt voldaan; b. de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico vanwege wegen en spoorwegen niet wordt overschreden. Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing 12. Voor wat de panden betreft die op de kaart zijn aangeduid als cultuurhistorische bebouwing geldt, in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk II, het volgende: a. op alle locaties is vergroting en/of verandering van de bestaande bebouwing uitsluitend toegestaan indien de vergroting en/of verandering niet zichtbaar is vanaf de openbare weg; b. voor alle panden is de bestaande goothoogte de ten hoogste toelaatbare goothoogte; c. voor alle panden is de bestaande bouwhoogte de ten hoogste toelaatbare bouwhoogte. Vrijstellingsbevoegdheid vergroting/verandering 13. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 12 teneinde de bestaande bebouwing te vergroten en/of te veranderen mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarde van het pand gelet op: a. bouwmassa naar hoofdafmeting en onderlinge verhoudingen; b. dakvorm, nokrichting, dakhelling, dakoversteken, goot- en daklijsten en schoorstenen; c. gevelindelingen naar ramen, deuren en erkers. Aanlegvoorschriften 14. Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) een pand of object met de aanduiding cultuurhistorische bebouwing geheel of gedeeltelijk te slopen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Algemene bepalingen
48
15. Het verbod als bedoeld in lid 14 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. normaal onderhoud en beheer betreffen; b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan. 16. Sloop als bedoeld in lid 14 is slechts toelaatbaar indien: a. ingeval van sloop van het gehele pand of object dit gepaard gaat met herbouw van een vergelijkbaar pand of object, gelet op bouwmassa naar hoofdafmetingen en onderlinge verhoudingen, en gelet op dakvorm, nokrichting, dakhelling, dakoverstekken, goot- en daklijsten, schoorstenen en gevelindelingen door ramen, deuropeningen en erkers; b. ingeval van sloop van een gedeelte van het pand of object: bescherming van het resterende gedeelte van het pand of object, indien het te slopen gedeelte zelf niet beschermenswaardig is. Ondergronds bouwen 17. Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze voorschriften opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen: a. met uitzondering van het bepaalde in sub b, zijn ondergrondse bouwwerken uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak; b. afvalinzamelpunten zijn buiten bouwvlakken toegestaan binnen de bestemming "Groen"; c. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 m onder peil, met dien verstande dat een randvoorziening ten behoeve van de waterhuishouding (bergbassins) tot maximaal 6 m onder peil gebouwd mag worden; d. bij het berekenen van de bebouwingspercentages, of van het in deze voorschriften maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen voor zover deze buiten de buitenwerkse gevelvlakken van een bovengronds gebouw gelegen zijn; e. indien er in de voorschriften een maximale inhoud voor bovengrondse bouwwerken wordt gehanteerd, geldt dat het oppervlak van ondergrondse gebouwen, voor zover deze buiten de buitenwerkse gevelvlakken van een bovengronds gebouw gelegen zijn, niet meer mag bedragen dan 15 m². Vrijstelling ondergronds bouwen 18. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 17 sub c, voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 m onder peil onder de voorwaarde dat: a. de waterhuishouding niet wordt verstoord; b. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden als bedoeld in artikel 13. Externe veiligheid vervoer gevaarlijke stoffen 19. Ingeval van nieuwe woningen ingevolge planwijziging of vrijstelling mag vanwege de PR risicocontour de afstand van de woning (inclusief aanbouwen) tot de as van de weg niet minder bedragen dan 18 m en mag de afstand tot het spoor niet minder dan 12 m bedragen. Vloerpeilen 20. Voor het bouwen van nieuwe woningen gelden, in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk II het volgende: a. in het kader van de wateroverlast dient het vloerpeil van de bebouwing te voldoen aan 1,2 m boven zowel het huidige zomerpeil als het toekomstige hoogste peil; b. in het kader van waterveiligheid mag het vloerpeil van woonbebouwing ten zuiden van de A20 niet minder bedragen dan de hoogte van NAP -4,7 m.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Algemene bepalingen
Artikel 20
49
Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen: a. parkeren; b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer; c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten; d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen; e. de ruimte tussen bouwwerken.
Artikel 21
Verwerkelijking in de naaste toekomst
Ten aanzien van de gronden die op de plankaart zijn voorzien van de aanduiding "artikel 13 lid 1 WRO" wordt de verwerkelijking van het plan in de naaste toekomst nodig geacht. In bijlage 3 is een lijst opgenomen van de kadastrale gegevens van de percelen in de Groene Waterparel en de daarbij behorende eigenaren.
Artikel 22
Algemene gebruiksbepalingen
1. Het is verboden de in de artikelen 3 tot en met 12 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de doeleinden. Vrijstelling (ontheffing) algemene gebruiksbepalingen 2. Burgemeester en Wethouders verlenen vrijstelling (ontheffing) van het bepaalde in lid 1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 23
Algemene wijzigingsbepalingen
Algemene wijziging 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd. 2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de plankaart.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Algemene bepalingen
Artikel 24
50
Algemene vrijstellingsbepalingen
1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen voor het afwijken van de in het bestemmingsplan voorgeschreven bouwhoogte, goothoogte, breedte-, diepte-, oppervlakteen inhoudsmaten met ten hoogste 10%. 2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen voor het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de plankaart. Vrijstellingsbevoegdheid extra woning in hoofdgebouwen, monumenten en cultuurhistorische waardevolle bebouwing 3. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het ten hoogste aantal toegestane woningen ten behoeve van het onderbrengen van één extra woning in monumenten en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing die als zodanig op de plankaart zijn aangeduid, die hoofdgebouwen zijn. Daarbij geldt het volgende: a. de inhoud van het hoofdgebouw dient minimaal 1.000 m³ te bedragen; b. er wordt daadwerkelijk bijgedragen aan herstel en/of behoud van deze panden; c. de cultuurhistorische waarde van deze panden wordt niet aangetast; d. er dient in ieder geval voldaan te worden aan het bepaalde in artikel 20. Vrijstellingsbevoegdheid vergroting van een inpandige woning 4. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van de maximale inhoudsmaat van woningen, indien het een woning betreft die onderdeel uitmaakt van een veel groter hoofdgebouw en de afmetingen van dit hoofdgebouw in geen enkel opzicht worden uitgebreid en het karakter van het hoofdgebouw niet wordt aangepast. 5. Vrijstelling zoals bedoeld in de leden 1 tot en met 4 wordt niet verleend indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 25
Algemene procedurebepaling
Procedure vrijstelling 1. Bij het verlenen van vrijstelling als bedoeld in deze voorschriften gelden de volgende procedureregels: a. het ontwerpbesluit ligt gedurende twee weken voor een ieder ter inzage; b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid; c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging zienswijzen naar voren te brengen bij burgemeester en wethouders tegen het ontwerpbesluit; d. indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt het besluit met redenen omkleed; e. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede. Procedure wijziging 2. Bij het toepassen van de bevoegdheid tot wijzigen als bedoeld in deze voorschriften is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Procedure aanlegvergunning 3. Bij het toepassen van het aanlegvergunningenstelsel als bedoeld in deze voorschriften geldt de procedure zoals vervat in de artikelen 44 e.v. van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Algemene bepalingen
Artikel 26
51
Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen, waarnaar in de voorschriften van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Algemene bepalingen
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
52
41805.12973.00
53
Hoofdstuk IV Overgangs- en slotbepalingen Artikel 27
Overgangsbepalingen
Overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken 1. Bouwwerken, welke ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaan dan wel worden gebouwd of kunnen worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde bouwvergunning en in enigerlei opzicht van het plan afwijken, mogen, mits de bestaande afwijkingen naar de aard en omvang niet worden vergroot: a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning geschiedt binnen 2 jaar na het tenietgaan. Vrijstellingsbepaling 2. Burgemeester en Wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 1, dat de bestaande afwijkingen naar de omvang niet mogen worden vergroot en toestaan dat een eenmalige vergroting plaatsvindt van de inhoud van de in lid 1 toegelaten bouwwerken met maximaal 10%. Overgangsbepaling ten aanzien van het gebruik 3. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond ten tijde van het van kracht worden van dit plan, mag worden voortgezet of gewijzigd, zolang en voor zover de strijdigheid van dat gebruik ten opzichte van het gebruik overeenkomstig de bestemmingen in dit plan, naar de aard en omvang niet wordt vergroot. Uitzonderingen op het overgangsrecht 4. Lid 1 is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, doch zijn gebouwd in strijd met het toen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. 5. Lid 3 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan en waartegen wordt of alsnog kan worden opgetreden.
Artikel 28
Strafbepaling
Overtreding van het bepaalde in: artikel 3 lid 6 en 8; artikel 4 lid 4; artikel 5 lid 3; artikel 8 lid 3; artikel 9 lid 4; artikel 10 lid 3; artikel 11 lid 3; artikel 12 lid 5; artikel 13 lid 6; artikel 14 lid 5; artikel 15 lid 5; artikel 16 lid 5; artikel 16A lid 5; artikel 17 lid 5; artikel 19 lid 14; artikel 22 lid 1; is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 29
54
Titel
Deze voorschriften kunnen worden aangehaald onder de titel: N M
Voorschriften deel uitmakend van het bestemmingsplan "Restveen en Groene Waterparel" van de gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel. Voorschriften deel uitmakend van het bestemmingsplan "Restveen en Groene Waterparel" van de gemeente Moordrecht.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van………………………
De griffier, ……….
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
De voorzitter, ………
41805.12973.00
Bijlage 1. Staat van Bedrijfsactiviteiten behorende bij de voorschriften van het bestemmingsplan Restveen en Groene Waterparel van de gemeenten Moordrecht en Nieuwerkerk aan den IJssel
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00
Inhoudsopgave
Indeling op grond van de bedrijfsactiviteiten
1
blz. 3
0 01
Landbouw, jacht en bosbouw Landbouw en dienstverlening t.b.v. de landbouw
1/2/3 05 15 16 17 18 19 20
34 35 36 37
Industrie Visserij- en visteeltbedrijven Vervaardiging van voedingsmiddelen en dranken Verwerking van tabak Vervaardiging van textiel Vervaardiging van kleding; bereiden en verven van bont Vervaardiging van leer en lederwaren (excl. kleding) Houtindustrie en vervaardiging van artikelen van hout, kurk, riet en vlechtwerk (excl. meubels) Vervaardiging van papier, karton en papier- en kartonwaren Uitgeverijen, drukkerijen en reproductie van opgenomen media Aardolie- en steenkoolverwerkende industrie Vervaardiging van chemische producten Vervaardiging van producten van rubber en kunststof Vervaardiging van glas, aardewerk, cement-, kalk- en gipsproducten Vervaardiging van metalen in primaire vorm Vervaardiging van producten van metaal Vervaardiging van machines en apparaten Vervaardiging van kantoormachines en computers Vervaardiging van overige elektrische machines, apparaten en benodigdheden Vervaardiging van audio-, video- en telecommunicatie-apparatuur en -benodigdheden Vervaardiging van medische apparaten/instrumenten, orthopedische artikelen e.d., precisie- en optische instrumenten en uurwerken Vervaardiging van auto's, aanhangwagens en opleggers Vervaardiging van transportmiddelen (excl. auto's, aanhangwagens en opleggers) Vervaardiging van meubels en overige goederen n.e.g. Voorbereiding tot recycling
4 40 45
Bouwnijverheid Productie en distributie van stroom, aardgas, stoom en warm water Bouwnijverheid
9 10
5 50 51 52
Reparatie van consumentenartikelen en handel Handel in en reparatie van auto's en motorfietsen; benzineservicestations Groothandel (excl. auto's en motorfietsen) Detailhandel en reparatie t.b.v. particulieren
10 10 13
6 60 63 64
Vervoer, opslag en communicatie Vervoer over land Dienstverlening t.b.v. het vervoer Post en telecommunicatie
13 13 13
7 71 72 73 74 75
Verhuur van roerende goederen en zakelijke dienstverlening Verhuur van transportmiddelen, machines en overige roerende goederen Computerservice- en informatietechnologiebureaus e.d. Speur- en ontwikkelingswerk Overige zakelijke dienstverlening Overheidsdiensten
13 13 14 14 14
9 90 93
Milieudienstverlening en overige dienstverlening Milieudienstverlening Overige dienstverlening
14 14
21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
3
3 3 4 4 4 5 5 5 5 5 6 6 6 7 7 8 8 8 8 8 8 8 9 9
41805.12973.000 SBI 93/verk. dec. 2005
Indeling op grond van de bedrijfsactiviteiten
SBI-code/Bedrijfs(sub)groep of activiteit
01 LANDBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. DE LANDBOUW 01.1 Akker- en tuinbouw 01.12 Tuinbouw champignonkwekerijen (algemeen) champignonkwekerijen met mestfermentatie bloembollendroog- en prepareerbedrijven witlofkwekerijen (algemeen) 01.4 Dienstverlening t.b.v. de landbouw algemeen (o.a. loonbedrijven) indien het bedrijfsoppervlak minder dan 500 m² bedraagt indien opslag bestrijdingsmiddelen: zie SBI-code 51.55 plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven idem, indien het bedrijfsoppervlak minder dan 500 m² bedraagt 05 VISSERIJ- EN VISTEELTBEDRIJVEN 05.1 Zeevisserijbedrijven Binnenvisserijbedrijven 05.2 Vis- en schaaldierkwekerijen oester-, mossel- en schelpenteeltbedrijven visteeltbedrijven 15 VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN 15.1 Slachterijen en vleesverwerking algemeen indien het bedrijfsoppervlak minder dan 200 m² bedraagt vetsmelterijen, bewerking van darmen en verwerking van ander dierlijk afval 15.2 Visverwerking algemeen indien het bedrijfsoppervlak minder dan 1.000 m² bedraagt 15.3 Groente- en fruitverwerking algemeen vervaardiging van aardappelproducten, verwerking van koolsoorten, drogen van groente of fruit of fabricage van uienconserven (zoutinleggerij) 15.4 Vervaardiging van plantaardige en dierlijke oliën en vetten 15.5 Vervaardiging van zuivelproducten 15.51 Vervaardiging van zuivelproducten algemeen vervaardiging van consumptiemelk- en melkproducten 15.52 Bereiding van consumptie-ijs algemeen indien het bedrijfsoppervlak minder dan 200 m² bedraagt 15.6 Vervaardiging van meel algemeen
3
categorie
maatgevende milieuaspecten1)
continu factor2)
2 3 2 2
G/Gr/R Gr G/Gr/S G/Gr/R
C C C C
3 2
G/Gr G
-
3 2
G
-
3 3
Gr/G Gr/G
C C
3 3
Gr/G Gr/G
C C
3 2 4+
G/Gr G/Gr Gr
C
4+ 3
Gr Gr
C -
3 4+
G/Gr Gr
C C
4+
G/Gr
C
4+ 3
G G
C C
3 2
G G
C -
4+
G
C
1) G = 2) C =
Geluid, Gr = Geur, R = Risico, S = Stof, V = Verkeer. bij de indeling is ervan uitgegaan dat de hinderlijke activiteiten continu (ook 's avonds en 's nachts) plaatsvinden. 3) n.e.g. = niet elders genoemd. Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00 SBI 93/verk. dec. 2005
Indeling op grond van de bedrijfsactiviteiten
4
SBI-code/Bedrijfs(sub)groep of activiteit
categorie
maatgevende milieuaspecten1)
continu factor2)
indien het bedrijfsoppervlak minder dan 1.000 m² bedraagt 15.7 Vervaardiging van diervoeder 15.8 Vervaardiging van overige voedingsmiddelen 15.81/ Brood, beschuit, banket, koek en biscuit 15.82 algemeen indien de verwerkingscapaciteit minder dan 2.500 kg meel/week bedraagt 15.83 Suiker 15.84 Verwerking van cacaobonen en vervaardiging van chocolade en suikerwerk cacao en chocolade indien vervaardigen van chocoladewerk met een maximaal oppervlak van de bedrijfsbebouwing van 2.000 m² idem, met een maximaal oppervlak van de bedrijfsbebouwing van 200 m² suikerbranden suikerwerk idem, indien met een maximaal oppervlak van de bedrijfsbebouwing van 200 m² 15.85 Deegwaren 15.86 Overige voedingsmiddelen t/m algemeen 15.89 theepakkerijen en soep(aroma)fabrieken zonder poederdrogen 15.9 Vervaardiging van dranken distilleerderijen en likeurstokerijen, vervaardiging van ethylalcohol door gisting, bierbrouwerijen en mouterijen vervaardiging van overige alcoholische dranken (excl. bier) vervaardiging van mineraalwater en frisdranken
3 4+
G G/Gr
C C
3 2
G/Gr G/Gr
C C
4+
Gr
C
4+ 3
Gr Gr
-
2
Gr
-
4+ 3 2
Gr Gr Gr
-
3
Gr
-
4+ 3
Gr Gr
-
4+
G/Gr
C
2 3
G G
C C
4+
Gr
C
3 4+ 3
G G G/Gr
-
3 4+ 3
G G G
-
G
-
16
VERWERKING VAN TABAK
17 VERVAARDIGING VAN TEXTIEL 17.1/ Bewerken en spinnen van textielvezels en weven van tex17.2 tiel algemeen indien 50 of meer weefgetouwen met schietspoelen 17.3 Textielveredeling 17.4/ Vervaardiging van textielwaren 17.5 algemeen tapijten en vloerkleden 17.6/ Vervaardiging van gehaakte en gebreide stoffen en 17.7 artikelen
18 VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT 18.1 Vervaardiging van kleding van leer 3
1) G = 2) C =
Geluid, Gr = Geur, R = Risico, S = Stof, V = Verkeer. bij de indeling is ervan uitgegaan dat de hinderlijke activiteiten continu (ook 's avonds en 's nachts) plaatsvinden. 3) n.e.g. = niet elders genoemd. Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00 SBI 93/verk. dec. 2005
Indeling op grond van de bedrijfsactiviteiten
5
SBI-code/Bedrijfs(sub)groep of activiteit
categorie
maatgevende milieuaspecten1)
continu factor2)
18.2 Vervaardiging van kleding en -toebehoren (excl. leer) 18.3 Bereiden, verven en vervaardigen van (artikelen van) bont
2 3
G Gr
-
Gr Gr G/Gr
-
19 19.1 19.2 19.3
VERVAARDIGING VAN LEER EN LEDERWAREN (EXCL. KLEDING) Looien en bewerken van leer 4+ Vervaardiging van lederwaren (excl. kleding en schoeisel) 3 Vervaardiging van schoeisel 3
20
HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING VAN ARTIKELEN VAN HOUT, KURK, RIET EN VLECHTWERK (EXCL. MEUBELS) Primaire houtbewerking houtzagerijen, -schaverijen e.d. 3 G houtconservering met zoutoplossingen 3 G overige houtconservering 4+ Gr Vervaardiging van fineer- en plaatmaterialen 3 G/Gr Vervaardiging van timmerwerk 3 G Vervaardiging van houten emballage 3 G/R/S Vervaardiging van overige artikelen van hout, kurk, riet en vlechtwerk overige artikelen van hout 3 G/R/S kurkwaren, riet en vlechtwerk 2 G/S -
20.1
20.2 20.3 20.4 20.5
21 VERVAARDIGING VAN PAPIER, KARTON EN PAPIER- EN KARTONWAREN 21.1 Vervaardiging van pulp, papier en karton pulp 4+ papier en karton algemeen 3 indien de capaciteit voor het vervaardigen van papier of 4+ celstof 3 ton/uur of meer bedraagt 21.2 Vervaardiging van papier- en kartonwaren papierwaren, golfkarton en kartonnage 3 indien de capaciteit voor het vervaardigen van papier of 4+ celstof 3 ton/uur of meer bedraagt
G/Gr G/Gr/S G
C
G G
C C
22 UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUCTIE VAN OPGENOMEN MEDIA 22.1 Uitgeverijen 1 22.2 Drukkerijen en aanverwante activiteiten algemeen 2 G/Gr dagbladdrukkerijen, offset-rotatiedrukkerijen met thermische 3 G drogerij en rotatie-diepdrukkerijen 22.3 Reproductie van opgenomen media 1 G/Gr 23 AARDOLIE- EN STEENKOOLVERWERKENDE INDUSTRIE 23.1 Vervaardiging van cokesovenproducten 23.2 Aardolieverwerking algemeen vervaardiging van smeeroliën en -vetten (niet verbonden aan aardolieraffinaderij)
C C -
4+
G/Gr
C
4+ 3
G/Gr/R G
C -
1) G = 2) C =
Geluid, Gr = Geur, R = Risico, S = Stof, V = Verkeer. bij de indeling is ervan uitgegaan dat de hinderlijke activiteiten continu (ook 's avonds en 's nachts) plaatsvinden. 3) n.e.g. = niet elders genoemd. Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00 SBI 93/verk. dec. 2005
Indeling op grond van de bedrijfsactiviteiten
SBI-code/Bedrijfs(sub)groep of activiteit
24 VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUCTEN 24.1/ Vervaardiging van basischemicaliën en farmaceutische 24.4 producten algemeen geneesmiddelen verbandmiddelen 24.2 Vervaardiging van landbouwchemicaliën 24.3 Vervaardiging van verf, lak, vernis, inkt en mastiek 24.5 Vervaardiging van zeep, was-, reinigings- en onderhoudsmiddelen, parfums en cosmetica 24.6 Vervaardiging van overige chemische producten algemeen lijm en plakmiddelen met gebruik van dierlijke grondstoffen, munitie en springstoffen, chemische producten n.e.g.3) (24.66) 24.7 Vervaardiging van synthetische en kunstmatige vezels
6
categorie
maatgevende milieuaspecten1)
continu factor2)
4+ 3 2 4+ 4+ 4+
G/Gr/R G/R G G/R Gr/R Gr
C C C C C
3 4+
Gr/R Gr/R
-
4+
G/Gr
C
G/Gr Gr Gr Gr
C -
Gr G/Gr/R
-
25 VERVAARDIGING VAN PRODUCTEN VAN RUBBER EN KUNSTSTOF 25.1 Vervaardiging van producten van rubber banden en rubberregeneratie 4+ rubberproducten (excl. banden) 3 vernieuwen van loopvlakken 4+ idem, indien het bedrijfsoppervlak kleiner is dan 100 m² 3 25.2 Vervaardiging van producten van kunststof algemeen 4+ productie van verpakkingsmateriaal en assemblage van 3 kunststofbouwmaterialen
26 VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUCTEN 26.1 Vervaardiging van glas en glaswerk algemeen 3 G vervaardigen, bewerken of verwerken van glas of glazen 4+ G/Gr voorwerpen met een capaciteit van 10 ton/uur of meer, vervaardigen van glaswol of glasvezels glasbewerking 3 G/S glas-in-lood-zetterijen 2 G 26.2/ Vervaardiging van keramische producten 3 G/S 26.3 26.4 Vervaardiging van bakstenen, baksteenelementen en dakpannen 4+ G/S 26.5 Vervaardiging van cement, kalk en gips 4+ G/S 26.6 Vervaardiging van producten van beton, cement en gips 26.61 Beton- en cementwaren (voor de bouw) 4+ G 26.61 Kalkzandsteen algemeen 3 G/S indien productiecapaciteit van 100.000 ton/jaar of 4+ G/S meer 26.62 Mineraalgebonden bouwplatenfabriek 3 G/S 26.63/ Beton- en cementmortel
C
C -
1) G = 2) C =
Geluid, Gr = Geur, R = Risico, S = Stof, V = Verkeer. bij de indeling is ervan uitgegaan dat de hinderlijke activiteiten continu (ook 's avonds en 's nachts) plaatsvinden. 3) n.e.g. = niet elders genoemd. Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00 SBI 93/verk. dec. 2005
Indeling op grond van de bedrijfsactiviteiten
SBI-code/Bedrijfs(sub)groep of activiteit
26.64
algemeen vervaardigen van cement- of betonmortel met een capaciteit van 100 ton/uur of meer 26.65/ Producten van beton, (vezel)cement en gips (niet voor de bouw) 26.66 algemeen indien productiecapaciteit van 100 ton/dag of meer 26.7 Natuursteenbewerking algemeen indien breken, malen, zeven of drogen 26.8 Vervaardiging van overige niet-metaalhoudende minerale producten 26.81 Schuur-, slijp- en polijstmiddelen 26.82 Overige niet-metaalhoudende minerale producten bitumineuze materialen isolatiematerialen (excl. glaswol) minerale producten n.e.g.3) indien de productiecapaciteit voor steenwol 5.000 ton/jaar of meer bedraagt asfaltcentrales 27
-
7
categorie
maatgevende milieuaspecten1)
continu factor2)
3 4+
G/S G/S
-
3 4+
G/R/S G/R/S
-
3 4+
G/S G/S
-
3
G/S
-
4+ 4+ 3 4+
Gr Gr G/S G
C C
4+
G
-
4+
G
-
3 4+
G G
-
4+
G
-
3
G/Gr/R
-
4+ 3
G G
-
3 4+ 3 3
G/Gr G/S G G
-
3 4+
G/Gr/R G/Gr
-
VERVAARDIGING VAN METALEN IN PRIMAIRE VORM
28 VERVAARDIGING VAN PRODUCTEN VAN METAAL 28.1 Vervaardiging van metaalconstructiewerken, ramen, deuren en kozijnen gesloten gebouw in een niet gesloten gebouw 28.2/ Vervaardiging van tanks en reservoirs en van ketels en 28.3 radiatoren voor centrale verwarming en van stoomketels 28.21/ Tanks en reservoirs 28.3 28.22 Producten voor centrale verwarming 28.4 Smeden, persen, stampen en profielwalsen van metaal stamp-, pers-, dieptrek- en forceerbedrijven smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d. 28.5 Oppervlaktebehandeling en overige metaalbewerking 28.51 Oppervlaktebehandeling algemeen stralen, thermisch verzinken en vertinnen 28.52 Overige metaalbewerkende industrie 28.6 Vervaardiging van scharen en bestek, gereedschap en hang- en sluitwerk 28.7 Vervaardiging van overige producten van metaal algemeen produceren-, renoveren of schoonmaken van metalen vaten met een productieoppervlakte van 2.000 m² of meer
1) G = 2) C =
Geluid, Gr = Geur, R = Risico, S = Stof, V = Verkeer. bij de indeling is ervan uitgegaan dat de hinderlijke activiteiten continu (ook 's avonds en 's nachts) plaatsvinden. 3) n.e.g. = niet elders genoemd. Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00 SBI 93/verk. dec. 2005
Indeling op grond van de bedrijfsactiviteiten
SBI-code/Bedrijfs(sub)groep of activiteit
-
29
30
smederijen van ankers en kettingen met een productieoppervlakte van 2.000 m² of meer
VERVAARDIGING VAN MACHINES EN APPARATEN met een productieoppervlak kleiner dan 2.000 m² met een productieoppervlak van 2.000 m² of meer beproeven van verbrandingsmotoren met voorzieningen of installaties voor het afremmen van een gezamenlijk motorisch vermogen van 1 MW of meer reparatie van machines en apparaten
8
categorie
maatgevende milieuaspecten1)
continu factor2)
4+
G
-
3 4+ 4+
G G G
-
3
G
-
3
G
-
VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS
31 31.1/ 31.2/ 31.3 31.4
VERVAARDIGING VAN OVERIGE ELEKTRISCHE MACHINES, APPARATEN EN BENODIGDHEDEN Vervaardiging van elektromotoren, generatoren, transfor4+ G/Gr matoren, schakel- en verdeelinrichtingen, geïsoleerde kabel en draad Vervaardiging van accumulatoren, elektrische elementen en 3 G/Gr batterijen 4+ R 31.5 Vervaardiging van elektrische lampen, buizen en verlichtingsbenodigdheden 31.6 Vervaardiging van overige elektrotechnische benodigdheden 3 G n.e.g.3) 32
33
VERVAARDIGING VAN AUDIO-, VIDEO- EN TELEXCOMMUNICATIEAPPARATUUR EN -BENODIGDHEDEN 3 G/Gr
-
VERVAARDIGING VAN MEDISCHE APPARATEN/INSTRUMENTEN, ORTHOPEDISCHE ARTIKELEN E.D., PRECISIE- EN OPTISCHE INSTRUMENTEN EN UURWERKEN 2 G/Gr -
34 VERVAARDIGING VAN AUTO'S, AANHANGWAGENS EN OPLEGGERS 34.1 Vervaardiging van auto's (incl. assemblage) 4+ 34.2 Carrosseriebouw en vervaardiging van aanhangwagens en 4+ opleggers 34.3 Vervaardiging van auto-onderdelen en -accessoires 3
G G
-
G
-
35
VERVAARDIGING VAN TRANSPORTMIDDELEN (EXCL. AUTO'S, AANHANGWAGENS EN OPLEGGERS) 35.1 Scheepsbouw en scheepsreparatie houten en kunststofschepen 3 G/Gr/S overig 4+ G indien onderhouden, repareren of behandelen van de 3 G/Gr/S oppervlakte van metalen schepen met een langs de waterlijn te meten lengte van minder dan 25 m en/of het incidenteel bouwen van dergelijke schepen
-
1) G = 2) C =
Geluid, Gr = Geur, R = Risico, S = Stof, V = Verkeer. bij de indeling is ervan uitgegaan dat de hinderlijke activiteiten continu (ook 's avonds en 's nachts) plaatsvinden. 3) n.e.g. = niet elders genoemd. Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00 SBI 93/verk. dec. 2005
Indeling op grond van de bedrijfsactiviteiten
SBI-code/Bedrijfs(sub)groep of activiteit
35.2 Vervaardiging van rollend spoor- en tramwegmaterieel algemeen beproeven van verbrandingsmotoren met voorzieningen of installaties voor het afremmen van een gezamenlijk motorisch vermogen van 1 MW of meer 35.3 Vervaardiging van vlieg- en ruimtevaartuigen (incl. reparatie) 35.4/ Vervaardiging van rijwielen, motorrijwielen en invaliden35.5 wagens en van overige transportmiddelen
9
categorie
maatgevende milieuaspecten1)
continu factor2)
3 4+
G G
-
4+ 3
G G
-
G G/Gr/R/S G/Gr/R G/Gr/R/S G/Gr/R Gr G/Gr G
-
Gr Gr G/Gr/R/S G/Gr
-
4+ 3 4+
G G/R/S G/Gr/S
C -
4+ 2 3 4+
G G G G G
C C C C C
4+ 1 2
G G G
C C C
3
G
C
36 VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G.3) 36.1 Vervaardiging van meubels houten of metalen meubels algemeen 3 indien met lakspuiterij 3 kunststof meubels 4+ rietmeubels en matrassen 3 meubelstoffeerderijen 1 overige meubels 2 36.2 Vervaardiging van sieraden e.d. 2 36.3 Vervaardiging van muziekinstrumenten 2 36.4/ Vervaardiging van spellen, speelgoed- en sportartikelen 3 36.5 36.6 Vervaardiging van overige goederen n.e.g.3) vervaardiging van linoleum en vloerzeil 4+ sociale werkplaatsen 3 idem, met lakspuiterij 3 vervaardiging van overige goederen n.e.g.3) 3 37 VOORBEREIDING TOT RECYCLING 37.1 Voorbereiding tot recycling van metaalafval herwinning van ijzer en staal (o.a. autoshredders) sorteren van oud ijzer 37.2 Voorbereiding tot recycling van overig afval 40
PRODUCTIE EN DISTRIBUTIE VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER Elektriciteitsproductiebedrijven (vermogen van 50 MW of meer) Oliegestookt/gasgestookt/warmtekrachtinstallatie Elektriciteitsdistributiebedrijven met transformatorvermogen: kleiner dan 10 MVA vanaf 10 tot 200 MVA vanaf 200 MVA Gasdistributiebedrijf gascompressortstation gasreduceer-, compressor-, meet- en regelinstallatie cat. A gasdrukregel- en meetruimten (kasten, gebouwen, cat. B en C) gasontvangst- en verdeelstations, cat. D Warmtevoorzieninginstallaties gasgestookt
1) G = 2) C =
Geluid, Gr = Geur, R = Risico, S = Stof, V = Verkeer. bij de indeling is ervan uitgegaan dat de hinderlijke activiteiten continu (ook 's avonds en 's nachts) plaatsvinden. 3) n.e.g. = niet elders genoemd. Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00 SBI 93/verk. dec. 2005
Indeling op grond van de bedrijfsactiviteiten
SBI-code/Bedrijfs(sub)groep of activiteit
-
stadsverwarming blokverwarming
45 BOUWNIJVERHEID 45.1/ Bouwrijp maken van terreinen/ 45.2 Burgerlijke en utiliteitsbouw; grond-, water- en wegenbouw (excl. grondverzet) algemeen (inclusief gemeentewerf) indien het bedrijfsoppervlak minder dan 1.000 m² bedraagt 45.3 Bouwinstallatie loodgieters- en fitterswerk, installatie van centrale verwarmings- en luchtbehandelingsapparatuur en sanitair, isolatiewerkzaamheden indien met spuiterij elektrotechnische installatie 45.4 Afwerken van gebouwen schilderen, glaszetten, afwerken van vloeren en wanden, stukadoren en overige afwerking indien het bedrijfsoppervlak minder dan 1.000 m² bedraagt woningstoffeerderijen 45.5 Verhuur van bouw- en sloopmachines met bedienend personeel 50 HANDEL IN EN REPARATIE VAN AUTO'S EN MOTORFIETSEN 50.1/ Handel in en reparatie van auto's 50.2 groothandel in auto's (incl. import) idem, indien het bedrijfsoppervlak minder dan 2.000 m² bedraagt autoreparatiebedrijven algemeen reparatie van vrachtwagens tectyleerinrichtingen, autoplaatwerkerijen, autospuitinrichtingen autobeklederijen autowasserijen sleepbedrijven van voertuigen 50.3 Handel in auto-onderdelen en -accessoires groothandel indien het oppervlak minder dan 2.000 m² bedraagt 50.4 Handel in en reparatie van motorfietsen en onderdelen en accessoires groothandel indien het oppervlak minder dan 2.000 m² bedraagt
10
categorie
maatgevende milieuaspecten1)
continu factor2)
3 2
G G/R
C C
3 2
G/R/S G/S
-
2
G/R
-
3 2
G/Gr/R G/R
-
3
G/Gr/R/S
-
2 1 3
G/Gr/R/S G
C
3 2
G G
-
2 3 3
G/R G/Gr G/Gr/R
-
1 2 3
G G
C
3 2
G G
-
3 2
G G
-
51
GROOTHANDEL (EXCL. AUTO'S EN MOTORFIETSEN) Voor op- en overslagbedrijven met eigen vervoersactiviteiten: zie SBI-code 60.2 51.2 Groothandel in landbouwproducten en levende dieren 51.21/ Akkerbouwproducten en veevoeders, bloemen en 51.22 planten algemeen 2 G/Gr/R/S -
1) G = 2) C =
Geluid, Gr = Geur, R = Risico, S = Stof, V = Verkeer. bij de indeling is ervan uitgegaan dat de hinderlijke activiteiten continu (ook 's avonds en 's nachts) plaatsvinden. 3) n.e.g. = niet elders genoemd. Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00 SBI 93/verk. dec. 2005
Indeling op grond van de bedrijfsactiviteiten
SBI-code/Bedrijfs(sub)groep of activiteit
-
indien op- of overslag van granen, meelsoorten, zaden, gedroogde peulvruchten, maïs of derivaten daarvan of veevoeder met een verwerkingscapaciteit van 500 ton/uur of meer opslag met koelinstallaties met een koelvermogen van 300 kW of meer plantaardige oliën en vetten, oliehoudende grondstoffen 51.23 Levende dieren 51.24 Huiden, vellen en leder 51.25 Ruwe tabak, groenten, fruit en consumptieaardappelen algemeen opslag met koelinstallaties met een vermogen van 300 kW of meer 51.3 Groothandel in voedings- en genotmiddelen algemeen opslag met koelinstallaties met een vermogen van 300 kW of meer dierlijke oliën en vetten 51.4 Groothandel in overige consumentenartikelen munitie consumentenvuurwerk, indien meer dan 10.000 kg wordt opgeslagen consumentenvuurwerk, indien niet meer dan 10.000 kg wordt opgeslagen overige idem, indien het bedrijfsoppervlak minder dan 2.000 m² bedraagt 51.5 Groothandel in intermediaire goederen (excl. agrarische), afval en schroot 51.51 Brandstoffen en andere minerale olieproducten minerale olieproducten (excl. brandstoffen) vaste brandstoffen . algemeen . indien het opslagterrein kleiner is dan 2.500 m² vloeibare brandstoffen . ondergrondse opslag met een capaciteit van minder dan 1.000 m³ . bovengrondse opslag van vloeistoffen met een capaciteit van minder dan 1.000 m³ . opslag met een capaciteit van 1.000 m³ of meer gasvormige brandstoffen . algemeen . opslag van gasflessen met een capaciteit van 10 tot 50 m³ . idem, met een capaciteit tot 10 m³ 51.52 Metalen en metaalertsen
11
categorie
maatgevende milieuaspecten1)
continu factor2)
4+
G/S
-
3
G/R/S
-
3
G/Gr
-
3 3
G Gr
C -
2 3
G/Gr/R/S G/R
-
2 3
G/Gr/R G/R
-
3
G/Gr
-
3 3
R R
C
2
R
C
3 2
G G
-
3
Gr
-
4+ 3
G/S S
-
2
Gr
-
3
Gr/R
-
4+
R
-
4+ 3
R R
-
2
R
-
1) G = 2) C =
Geluid, Gr = Geur, R = Risico, S = Stof, V = Verkeer. bij de indeling is ervan uitgegaan dat de hinderlijke activiteiten continu (ook 's avonds en 's nachts) plaatsvinden. 3) n.e.g. = niet elders genoemd. Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00 SBI 93/verk. dec. 2005
Indeling op grond van de bedrijfsactiviteiten
12
SBI-code/Bedrijfs(sub)groep of activiteit
categorie
maatgevende milieuaspecten1)
continu factor2)
algemeen metalen en halffabrikaten 51.53 Hout en bouwmaterialen grond, zand en grind overige idem, indien het bedrijfsoppervlak minder dan 500 m² bedraagt 51.54 IJzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur algemeen indien het bedrijfsoppervlak minder dan 2.000 m² bedraagt 51.55 Chemische producten chemische grondstoffen en chemicaliën voor industriële toepassing algemeen op- of overslag van brandbare explosieve, sterk prikkelende of giftige gassen: zie SBI-code 51.51 opslag van niet-reactieve gassen (incl. zuurstof), gekoeld bestrijdingsmiddelen . algemeen . indien de oppervlakte van de opslagruimte minder dan 300 m² bedraagt . indien de oppervlakte van de opslagruimte minder dan 600 m² bedraagt en een automatische gasblusinstallatie wordt toegepast . indien de opslagcapaciteit minder dan 10 ton bedraagt kunstmeststoffen rubber 51.56 Overige intermediaire goederen textielgrondstoffen en -halffabrikaten papier en karton indien het bedrijfsoppervlak minder dan 2.000 m² bedraagt overige 51.57 Afval en schroot autosloperij, op- en overslag alsmede sorteren van oud ijzer, schroot, puin, glas en hout (excl. radioactief afval) op- en overslag van dierlijk afval overige indien het bedrijfsoppervlak minder dan 2.000 m² bedraagt 51.6 Groothandel in machines, apparaten en toebehoren machines voor de bouwnijverheid overige
4+ 3
G/S G
-
3 3 2
G/R/S G/R/S G/S
-
3 2
G G
-
3
R
-
3
R
-
4+ 3
R R
-
3
R
-
2
R
-
3 3
R/S G/Gr
-
3 3 2
Gr G/R G
-
2
G
-
3
G
-
4+ 3 2
Gr G/R G
-
3 3
G G
-
1) G = 2) C =
Geluid, Gr = Geur, R = Risico, S = Stof, V = Verkeer. bij de indeling is ervan uitgegaan dat de hinderlijke activiteiten continu (ook 's avonds en 's nachts) plaatsvinden. 3) n.e.g. = niet elders genoemd. Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00 SBI 93/verk. dec. 2005
Indeling op grond van de bedrijfsactiviteiten
SBI-code/Bedrijfs(sub)groep of activiteit
-
idem, indien het bedrijfsoppervlak minder dan 2.000 m² bedraagt 51.7 Overige gespecialiseerde groothandel en groothandel met algemeen assortiment algemeen indien het bedrijfsoppervlak minder dan 2.000 m² bedraagt 52 REPARATIE T.B.V. PARTICULIEREN 52.7 Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen, o.a. elektrische huishoudelijke apparatuur, schoenen) 60 VERVOER OVER LAND 60.2 Vervoer over de weg algemeen indien stalling van vrachtauto's met koelinstallaties in de open lucht of indien schoonmaken tanks indien schoonmaken tanks (zie SBI-code 74.7) taxibedrijven met een bedrijfsoppervlak van minder dan 1.000 m²
13
categorie
maatgevende milieuaspecten1)
continu factor2)
2
G
-
3 2
G G
-
1
-
-
3 4+
G G/Gr/R
C C
3 2
G/R G
C C
63 DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER 63.1 Laad-, los- en overslagactiviteiten en opslag loswal overige op- en overslag: zie SBI-code 51 63.2 Overige dienstverlening t.b.v. het vervoer n.e.g.3) stalling algemeen caravan- en fietsenstalling 63.4 Expediteurs, cargadoors en bevrachters; weging en meting
3 -
G -
-
3 2 3
G/R G G
C C C
64 POST EN TELECOMMUNICATIE 64.12 Koeriersdiensten algemeen indien het bedrijfsoppervlak minder dan 1.000 m² bedraagt
3 2
G -
C C
71 71.1 71.2 71.3
VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES EN OVERIGE ROERENDE GOEDEREN Autoverhuur 2 G Verhuur van overige transportmiddelen 3 G Verhuur van machines en werktuigen algemeen 3 G kantoormachines en computers 2 G 71.4 Verhuur van overige roerende goederen algemeen 3 G indien het bedrijfsoppervlak minder dan 2.000 m² bedraagt 2 G
72 COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIEBUREAUS E.D. 72.5 Onderhoud en reparatie van computers en kantoormachines 1
G
C C -
-
1) G = 2) C =
Geluid, Gr = Geur, R = Risico, S = Stof, V = Verkeer. bij de indeling is ervan uitgegaan dat de hinderlijke activiteiten continu (ook 's avonds en 's nachts) plaatsvinden. 3) n.e.g. = niet elders genoemd. Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00 SBI 93/verk. dec. 2005
Indeling op grond van de bedrijfsactiviteiten
14
SBI-code/Bedrijfs(sub)groep of activiteit
categorie
maatgevende milieuaspecten1)
continu factor2)
73 SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK 73.1 Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk
2
G/Gr/R
-
3
G
-
3
Gr/R
-
4+ 3
G/Gr/R/S Gr/R
C -
2 3
G G
-
3
G
-
2 4+
Gr Gr
C C
3 4+
G/S G/S
-
3 4+
G/Gr G/Gr
C
2
G
-
3
G/Gr/S
-
4+
R
C
3 1 2
G/Gr G/Gr/R
C -
74 OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING 74.4 Reclamebureaus e.d.: reclameverspreiding, reclameverlichting, reclameschilders, standbouw 74.7 Reiniging van gebouwen en transportmiddelen e.d. reiniging van gebouwen en installaties van gebouwen (glazenwasserijen, kantoorreiniging, schoorsteenvegers, cvketelreiniging e.d.), ongediertebestrijding en ontsmetting schoonmaken van schepen reinigen van tanks 74.8 Overige zakelijke dienstverlening foto-ontwikkelcentrale loonpakkerij 75 OVERHEIDSDIENSTEN 75.25 Brandweerkazernes 90
93
MILIEUDIENSTVERLENING afvalwaterinzameling en -behandeling . rioolgemalen . rioolwaterzuiveringsinrichtingen afvalinzameling . algemeen . vuiloverslagstations afvalbehandeling (op- en overslag van afvalstoffen: zie SBIcode 51) . algemeen . vuilverbranding, mechanische afvalscheiding, compostering in de open lucht . verwerking fotochemisch en galvano-afval verwerking van dierlijk afval: zie SBI-code 15.1/15.7 grondreiniging algemeen indien breken, malen, zeven of drogen van grond of puin: zie SBI-code 37.2 verwerking van radioactief afval OVERIGE DIENSTVERLENING 93.01 Reinigen van kleding en textiel wasserijen, linnenverhuur, tapijtreiniging wassalons, wasserettes chemische wasserijen en ververijen, wasverzendinrichtingen
1) G = 2) C =
Geluid, Gr = Geur, R = Risico, S = Stof, V = Verkeer. bij de indeling is ervan uitgegaan dat de hinderlijke activiteiten continu (ook 's avonds en 's nachts) plaatsvinden. 3) n.e.g. = niet elders genoemd. Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41805.12973.00 SBI 93/verk. dec. 2005
Bijlage 2. Maximaal oppervlak aan bedrijfsgebouwen Moordrecht bestemming Bedrijf adres
huisnummer
Middelweg Middelweg Middelweg Middelweg Middelweg Derde Tochtweg Vierde Tochtweg Vierde Tochtweg Vierde Tochtweg Westeinde Westeinde Spoorweglaan Spoorweglaan
16 16a 18b 25 27 9abce 9b 11a, 13 15a 227 231 1 2/4
685 1.155 1.320 640 1295 2410 305 2.106 510 725 360 755 645
m² m² m² m² m² m² m² m² m² m² m² m² m²
bestemming Horeca Middelweg Middelweg
18 20
770 1.880
m² m²
bestemming Recreatie Middelweg
32
655
m²
4.845 250 245 630 4.932 2.906 1.830
m² m² m² m² m² m² m²
96
m²
Nieuwerkerk a/d IJssel bestemming Bedrijf adres
huisnummer
Parallelweg Zuid Tweede Tochtweg naast 33 Tweede Tochtweg Tweede Tochtweg Tweede Tochtweg Tweede Tochtweg Kortenoord
47 49 8, 6 14 110
bestemming Wonen Westringdijk
57, 13
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
215
41805.12973.00
1
Bijlage 3. Eigenaren en kadastrale gegevens percelen in de Groene Waterparel
geb_nm Waterparel
dispnaam A. van Tilburg
woonadres 1 A. van Rykestraat 6
woonadres 2 2841 ST Moordrecht
perc.nr. MDT02D 2180 MDT02D 3310
A.K.A. van Tilburg totaal A.K.A. VAN TILBURG
Middelweg 21
2841 LA Moordrecht
MDT02D 3309
1720 1720
B.T. van Tilburg
Middelweg 23
2841 LA Moordrecht
MDT02D 2181 MDT02D 2183 MDT02D 3293
15565 15565 10595 41725
G. van Roggenweg 400
3531 AH Utrecht
MDT02D MDT02D MDT02D MDT02D MDT02D MDT02D MDT02D
638 3297 3300 3364 3365 3587 3594
15320 225 27210 230 220 9845 25390 78440
C. Hofman totaal C. Hofman
Margrietplein 13
2802 ZDA Gouda
MDT02D 3214
15540 15540
de gemeente Moordrecht totaal de gemeente Moordrecht
Westeinde 1
2841 BN Moordrecht
MDT02D 641
15590 15590
totaal A. van Tilburg
totaal B.T. VAN TILBURG Bureau beheer landbouwgronden
totaal Bureau beheer landbouwgronden
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
totaal oppervlak in m² 15565 13845 29410
41805.12973.00
Bijlage 3. Eigenaren en kadastrale gegevens percelen in de Groene Waterparel
geb_nm
dispnaam Eerste Tocht Beheer b.v.
2
woonadres 1 Edisonbaan 14 g
woonadres 2 3439 MN Nieuwegein
perc.nr. MDT02D MDT02D MDT02D MDT02D MDT02D NWK03D NWK03D NWK03D NWK03D NWK03D NWK03D NWK03D NWK03D NWK03D NWK03D NWK03D
Edisonbaan 14 g
3439 MN Nieuwegein
NWK03D 2447 NWK03D 2449
3880 2240 6120
Erven M. van der Wiel totaal Erven M. van der Wiel
1e Tochtwg 36
2913 LP Nieuwerkerk a/d IJssel
NWK03D 2137
23192 23192
G.M. Hofland
N. Linschoterz weg 44
3425 EL Snelrewaard
MDT02D 751 MDT02D 3151
15320 20502 35822
729 748 868 2333 2640 2931 1323 2110 2111 2112 2135 2253 2254 2441 2446 2448
totaal Eerste Tocht Beheer b.v. Eerste Tocht c.v. totaal Eerste Tocht c.v.
totaal G.M. Hofland
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
totaal oppervlak in m² 15150 15320 15300 455 795 24156 2412 31050 31020 31020 31080 15550 15550 164229 54745 11925 459757
41805.12973.00
Bijlage 3. Eigenaren en kadastrale gegevens percelen in de Groene Waterparel
geb_nm
dispnaam Grondbank RZG Zuidplas
3
woonadres 1 Zuid Hollandplein 1
woonadres 2 2596 AW 's-Gravenhage
perc.nr. MDT02D 3574 MDT02D 3588 NWK03D 2476
H. Korthuijs totaal H. Korthuijs
Hoofdweg 7
2908 LB Capelle a/d IJssel
NWK03D 2134
15550 15550
J. Mes totaal J. Mes
Meidoornveld 57 102
2906 AA Capelle a/d IJssel
NWK03D 1341
13770 13770
J. Tiele totaal J. Tiele
Knibbelweg 70
2761 JE Zevenhuizen zh
MDT02D 2223
15550 15550
J. Timmerman
Rijksweg 3
2841 LP Moordrecht
Rijksweg 7
2841 LP Moordrecht
MDT02D 2368 MDT02D 3413 MDT02D 3593
13695 16820 5240 35755
totaal Grondbank RZG Zuidplas
totaal J. Timmerman
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
totaal oppervlak in m² 20065 6000 6000 32065
41805.12973.00
Bijlage 3. Eigenaren en kadastrale gegevens percelen in de Groene Waterparel
geb_nm
dispnaam J.C. Kool
4
woonadres 1 Middelweg 19
woonadres 2 2841 LA Moordrecht
perc.nr. MDT02D MDT02D MDT02D MDT02D MDT02D MDT02D MDT02D MDT02D MDT02D MDT02D MDT02D MDT02D MDT02D MDT02D
634 637 642 643 644 645 646 647 649 650 651 1445 1448 1943
3e Tochtweg 7
2841 LM Moordrecht
MDT02D MDT02D MDT02D MDT02D MDT02D MDT02D MDT02D MDT02D MDT02D
728 733 734 737 738 863 864 3370 3371
totaal J.C. Kool J.J. Duijndam
totaal J.J. Duijndam
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
totaal oppervlak in m² 15320 15320 15590 15620 15180 15150 15320 15340 15040 31080 31610 1780 450 10930 213730 15150 5790 9920 15430 15430 15400 15710 900 460 94190
41805.12973.00
Bijlage 3. Eigenaren en kadastrale gegevens percelen in de Groene Waterparel
geb_nm
5
dispnaam N. Dijkshoorn totaal N. Dijkshoorn
woonadres 1 Parallelweg noord 4
woonadres 2 2913 LH Nieuwerkerk a/d IJssel
perc.nr. NWK03D 2477
Stichting Woonbron
Weena 760
3014 DA Rotterdam
NWK03D 2205 NWK03D 2206
Rijksweg 11
2841 LP Moordrecht
MDT02D MDT02D MDT02D MDT02D MDT02D MDT02D MDT02D MDT02D MDT02D MDT02D MDT02D MDT02D MDT02D
730 735 739 740 743 744 747 2186 2187 2188 2197 3368 3369
15590 15590 15320 15320 15320 15320 15320 15650 15655 15655 15320 440 1365 171865
Hoofdweg zuid 20
2912 ED Nieuwerkerk a/d IJssel
MDT02D 745 MDT02D 2793 MDT02D 3287
15430 680 23940 40050
totaal Stichting Woonbron T. van Dieren
totaal T. van Dieren T.N. Verbree
totaal T.N. Verbree
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
totaal oppervlak in m² 9550 9550 15530 15530 31060
41805.12973.00
kaart(en)