01
p2
Arbeidsrecht
Wet Melding Collectief Ontslag: per 1 maart gewijzigd! Onroerendgoedrecht
p4
Ruimtelijk bestuursrecht
p6
Zelf aangebrachte voorzieningen, kan ik die zo weer meenemen? Wat te doen met voormalige agrarische bedrijfswoningen? Aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht
Aansprakelijk voor de belastingschulden van uw vennootschap!
INHOUD
anpassing wettelijke gemeenschap A van goederen | Geen stilzwijgende verlenging meer | Regels voor tijdelijke verhuur van woningen vereenvoudigd | Opzegging kredietovereenkomst door banken rechtmatig? | Het relativiteitsvereiste in het bestuursprocesrecht | Werkgeversaansprakelijkheid
april 2012
Periodieke nieuwsbrief van Boskamp & Willems Advocaten
p8
Voorwoord
Geboorte! U gaat zo meteen weer Raad lezen. Raad is de nieuwsbrief van Boskamp & Willems Advocaten, met nieuws en wetenswaardigheden vanuit alle secties binnen onze advocatenpraktijk. De lente is net aangebroken, het jaar getijde voor nieuwe, verfrissende verschijningsvormen. Een geschikte tijd, lijkt ons, om u onze Raad in een nieuwe vormgeving te presenteren. U zult Raad in deze vorm tweemaal per jaar ontvangen. De eerstvolgende editie valt naar verwachting in oktober op de deurmat. Wij wensen u veel leesplezier en verwachten dat u, in welke branche u ook werkzaam bent, met onze Raad en adviezen uw voordeel kunt doen. De redactie.
Aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen Trouwen in Nederland voert automatisch tot een (juridische) gemeenschap van goederen, wanneer de echtgenoten trouwen zonder in ‘huwelijkse voorwaarden’ te hebben voorzien. Nu werd op 1 januari 2012 de ‘Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen’ van kracht. Deze nieuwe wet brengt enkele wijzigingen op het stelsel van ‘gemeenschap van goederen’ met zich mee. Een van de belangrijkste wijzigingen heeft betrekking op vergoedingsrechten die kunnen ontstaan als er sprake is van privévermogen en vanuit dat vermogen
bijvoorbeeld een gemeenschappelijk goed is gekocht. De echtgenoot die met privévermogen heeft bijgedragen, had onder de oude wetgeving enkel
uw succes, onze uitdaging
>>
Raad • nummer 01 • april 2012
Voormalige WMCO recht op vergoeding van een bedrag gelijk aan zijn bijdrage. Nu wordt er bij de vaststelling van het vergoedingsrecht ook rekening gehouden met de waardestijging of waarde daling van het goed. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt bij goederen die bedoeld zijn om te worden verbruikt.
Op grond van de voormalige WMCO was een werkgever verplicht om voorgenomen ontslagen als ‘collectief ontslag’ te melden bij het UWV en de vakbonden, wanneer het voornemen tot ontslag ging om 20 of meer arbeidsovereenkomsten van werknemers binnen eenzelfde werkgebied en binnen een tijdvak van drie maanden.
“Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen”
Alleen wanneer deze beëindigingen plaatsvonden door een opzegging via het UWV WERKbedrijf of wanneer voor tenminste 5 van deze (minimaal) 20 arbeidsovereenkomsten bij de kantonrechter om ontbinding werd verzocht, was de (oude) WMCO van toepassing. Het ontslaan van mede werkers via individuele ‘beëindigingsovereenkomsten’ viel daarmee, ongeacht het aantal overeenkomsten dat men afsloot, buiten het toepassingsbereik van de voormalige wet.
Vóór 1 januari 2012 werd de gemeenschap van goederen ontbonden op de datum van echtscheiding. Dat is de datum waarop de echtscheidingsbeschikking wordt ingeschreven in de registers van de gemeente. Door de wetswijziging is het tijdstip van ontbinding vervroegd naar de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek. Voordelen daarvan zijn dat goederen die vanaf dat moment worden gekocht niet gemeenschappelijk worden en dat de echtgenoten niet meer kunnen worden aangesproken voor schulden die de andere echtgenoot vanaf dat moment maakt. Dit kan alleen aan derden worden tegengeworpen als zij daarmee bekend konden zijn en daarom wordt het echtscheidings verzoek ingeschreven in het huwelijksgoederenregister. Ook de verhaalsregeling en de aansprakelijkheid voor schulden is gewijzigd. In tegenstelling tot de oude wetgeving geldt nu dat elk der echtgenoten na een echtscheiding volledig aansprakelijk is voor alle gemeenschapsschulden, dus ook voor die schulden waarvoor hij/zij tijdens het huwelijk (eerst) niet aansprakelijk was. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met onze sectie familie- en erfrecht.
2
Wet Melding Collectief Ontslag: per 1 maart gewijzigd! Per 1 maart van dit jaar is de nieuwe Wet Melding Collectief Ontslag (hierna WMCO) in werking getreden. Op grond van deze aangepaste wet is het voor werkgevers niet langer mogelijk om de extra verplichtingen die een collectief ontslag voor werkgevers met zich meebrengt, te omzeilen.
Geen stilzwijgende verlenging meer Ter bescherming van consumenten, is het vanaf 1 januari 2012 niet meer mogelijk om een contract met een consument (een persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf) na ommekomst van de afgesproken duur automatisch te verlengen met dezelfde (of een andere) periode. Althans de consument hoeft zich die verlenging niet te laten welgevallen. Deze bescherming geldt dus niet wanneer u als ondernemer een overeenkomst sluit met een andere ondernemer. Kort gezegd komt dit verbod op stilzwijgende verlenging van overeenkomsten met consumenten (lees: een verlenging zonder expliciete instemming) voor de ondernemer op het volgende neer. Een overeenkomst voor bepaalde tijd (bijvoorbeeld een abonnement met een looptijd van een jaar) mag na afloop van die periode niet zomaar stilzwijgend worden verlengd voor eenzelfde looptijd (in dit voorbeeld dus opnieuw een jaar).
Die stilzwijgende verlenging is wel nog geoorloofd indien de consument de verlengde overeenkomst op ieder moment kan opzeggen met inachtneming van een opzegtermijn van één (1) maand. De opzegging van de verlengde overeenkomst hoeft dus niet meer op een bepaald moment (bijvoorbeeld tegen het einde van het contractjaar) plaats te vinden. Een overeenkomst die niet stilzwijgend wordt verlengd maar ten aanzien waarvan partijen uitdrukkelijk
Nieuwe WMCO Op grond van de nieuwe WMCO staat de sluiproute van de beëindigings overeenkomst of een combinatie van opzeggingen samen met een gering aantal ontbindingsverzoeken niet langer open. Elke beëindiging op
overeenkomen dat deze weer voor een bepaalde periode wordt aangegaan, valt niet onder het bereik van meerbedoeld verbod. Is de looptijd van de oorspronkelijke overeenkomst verstreken, dan is voor de consument de opzeggingsbevoegdheid ingegaan. Vanaf dat moment mag de consument de overeenkomst opzeggen op de manier waarop deze ook werd aangegaan. Dus een overeenkomst die telefonisch is aangegaan, kan ook tele fonisch worden opgezegd. Is de overeenkomst per e-mail gesloten, dan kan deze ook per e-mail worden opgezegd. Let wel op de bewijsbaarheid van een opzegging. Vanuit dat oogpunt staat opzegging middels een aangetekende brief of een fax met verzendbevestiging juridisch altijd nog het sterkst.
initiatief van de werkgever, om redenen die geen betrekking hebben op de persoon zelf, telt mee als een beëin diging in de zin van de gewijzigde wet.
Sancties en risico’s
Naast deze uitbreiding brengt de nieuwe wet nog een aantal veranderingen met zich mee.
De nieuwe WMCO biedt de werknemer de mogelijkheid de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst of een getekende beëindigingsovereenkomst te (laten) vernietigen wanneer de werkgever zijn verplichting tot raadplegen of melden niet is nagekomen.
Zo is de werkgever op grond van de nieuwe regeling verplicht om de vakbonden (en in voorkomende gevallen de OR) te raadplegen, waar de werkgever voorheen kon volstaan met het doen van een enkele melding. Het raadplegen houdt in dat de werk gever daadwerkelijk in overleg moet treden met vakbond en/of OR over het voorgenomen ontslag en het daarbij te voeren flankerend beleid. Dit overleg hoeft evenwel niet tot overeenstemming te leiden. Zowel de oude als de nieuwe WMCO kennen een wachttijd. Deze wachttijd houdt onder de nieuwe wet in dat een werkgever arbeidsovereenkomsten niet eerder dan een maand na de melding aan het UWV en de raadpleging zoals hierboven omschreven, mag opzeggen of met wederzijds goedvinden mag beëindigen.
een looptijd van drie jaar en met een stilzwijgende verlenging van steeds een jaar, sinds 1 januari 2012 tijdens elke verlengperiode van een jaar door de consument opgezegd worden, mits hij daarbij de opzegtermijn van een maand respecteert. Maakt u dus gebruik van stilzwijgende verlengingen in uw overeenkomsten
Welk risico loopt een werkgever nu als hij niet aan zijn verplichtingen op grond van de WMCO voldoet?
A R B E I D S re c ht
Vervolg van pagina 1 >>
Tip Wanneer de arbeidsovereenkomst onder dezelfde omstandigheden door de kantonrechter is ontbonden, heeft de werknemer deze mogelijkheid niet. Dus wil een werkgever voorkomen dat hij zich op een later tijdstip geconfronteerd ziet met een vernietigbare beëindiging, dan wordt de weg van de pro forma ontbinding via de kantonrechter door de nieuwe WMCO voor hem mogelijk toch weer een interessante ontslagroute.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met onze sectie arbeidsrecht.
met particulieren, dan is het raadzaam uw bedrijfsvoering af te stemmen op het risico dat uw contractpartners elk moment kunnen opzeggen. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met onze sectie ondernemingsrecht.
Zo kan een onderhoudscontract tussen een consument en een bedrijf, afgesloten met
uw succes, onze uitdaging
3
onroerendgoedre c ht
Raad • nummer 01 • april 2012
Zelf aangebrachte voorzieningen, kan ik die zo weer meenemen? Voorzieningen in het gehuurde en einde van de huur Stelt u zich eens voor: u huurt een ruimte waar u ten behoeve van uw bedrijf een nieuwe machine laat installeren. Of u huurt een woning en laat op uw kosten een dure zonwering aanbrengen. Gezien de investering die u in beide gevallen heeft gedaan, wilt u wel dat de aangebrachte voorzieningen uw eigendom blijven. In ieder geval wilt u er zeker van zijn dat u deze zaken bij het einde van de huurovereenkomst kunt meenemen. Wat zijn uw mogelijkheden?
Volgens de wet kan een door de huurder aangebrachte voorziening op twee manieren eigendom worden van de eigenaar/verhuurder, namelijk indien sprake is van bestanddeelvorming en/of indien sprake is van een duurzame vereniging met de grond (al dan niet rechtstreeks). In beide gevallen wordt de aangebrachte voorziening dan - zoals dat
4
heet - ‘nagetrokken’. In het ene geval door de hoofdzaak (het onroerend goed) waarvan de voorziening bestanddeel is geworden en in het andere geval door de grond waar het gehuurde op staat. Opgemerkt moet worden dat aan bestanddeelvorming strenge eisen worden gesteld en dit wordt juridisch niet snel aangenomen. De Hoge Raad heeft zich veelvuldig uitgelaten over de vraag wanneer sprake is van bestanddeelvorming danwel van een duurzame vereniging met de grond en wanneer - als gevolg daarvan - de desbetreffende zaken juridisch worden nagetrokken. Is sprake van natrekking, dan zal de huurder die de desbetreffende voorzieningen heeft aangebracht de eigendom over deze zaken verliezen en kan hij deze zaken niet zomaar weer meenemen. Het fenomeen ’natrekking’ kan niet bij overeenkomst worden uit gesloten, ook biedt een eigendomsvoorbehoud de huurder geen soelaas. Om problemen hierover zowel bij als na de oplevering te voorkomen, heeft de huurder wel een aantal andere mogelijkheden. De meest eenvoudige manier voor de huurder om het gevolg van natrekking te beperken is door gebruik te maken van het hem toekomende wegneemrecht. De wet bepaalt dat een huurder een aangebrachte ‘verandering of toevoeging’ vóór de ontruiming mag wegnemen. Daarmee wordt de huurder in feite opnieuw eigenaar van de aangebrachte verandering of toevoeging. Het gehuurde moet overigens wel redelijkerwijs in de oorspronkelijke staat worden terug gebracht. Zo wordt de natrekking die tijdens de huur ontstaat, doorbroken. Ook kan de huurder, als het gaat om voorzieningen die met toestemming van de verhuurder zijn aangebracht, aan de verhuurder een vergoeding vragen wegens ‘ongerechtvaardigde verrijking’.
Dit houdt in dat de verhuurder in een betere positie komt te verkeren en de huurder in een slechtere, waarvoor geen rechtvaardiging is. Er moet dan wel voldaan zijn aan door de wet gestelde, strenge eisen. Men denke bijvoorbeeld aan het geval dat de verhuurder in een nieuwe huurovereenkomst als gevolg van de voorziening een hogere huurprijs kan vragen. Overigens kan een beroep op ongerechtvaardigde verrijking bij verhuur van bedrijfsruimte worden uitgesloten (wat niet kan bij verhuur van woon ruimte). Hierin voorzien de modellen huurovereenkomst van de Raad voor Onroerende Zaken voor kantoorruimte en winkelruimte. De huurder doet er altijd verstandig aan om vóór aanvang van de huur expliciet met de verhuurder overeen te komen dat hij, indien hij aangebrachte voorzieningen bij het einde van de huur achterlaat, een vergoeding voor de voorzieningen krijgt. Tot slot kan natrekking worden door broken door het vestigen van een opstalrecht ten behoeve van de aangebrachte voorziening. Hiermee houdt de huurder de eigendom over de voorziening. Indien partijen samen afspraken dat het opstalrecht afhankelijk is van de huurovereenkomst, eindigt dit recht bij het einde van de huurovereenkomst. Het vestigen van een opstalrecht is overigens niet mogelijk indien sprake is van bestanddeelvorming. Een nadeel van het opstalrecht is dat het tijd en geld kost om het te vestigen (via de notaris). Een voordeel is, dat het opstalrecht sterker is dan het wegneemrecht van de huurder, omdat een opstalrecht ook tegen derden kan worden ingeroepen (bijvoorbeeld tegen de hypotheeknemer in geval van een later gevestigd hypotheekrecht). Het wegneemrecht geldt slechts tussen huurder en verhuurder. Wilt u meer informatie kunt u contact opnemen met onze sectie onroerendgoedrecht.
Regels voor tijdelijke verhuur van woningen vereenvoudigd In de vorige Raad informeerden wij u over de mogelijkheden om uw te koop staande woning tijdelijk te verhuren, zonder geconfronteerd te worden met een beroep op huurbescherming door de huurder. Om aan een beroep op huurbescherming te ontkomen, kunt u ervoor kiezen de te koop staande woning tijdelijk te verhuren, ofwel door het sluiten van een huurovereenkomst die ‘naar zijn aard slechts van korte duur is’ ofwel door verhuur met een vergunning conform artikel 15 van de Leegstandwet. Indien u uw woning tijdelijk in gebruik wenst te geven, adviseren wij u zich goed te laten voorlichten over de wijze waarop dit kan en de haken en ogen die eraan
zitten. Tijdelijke verhuur is mogelijk op grond van de Leegstandwet. U dient dan kort gezegd te beschikken over een door de gemeente afgegeven vergunning. Minister Spies (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) zal de voorwaarden die gelden voor tijdelijke verhuur onder de Leegstandwet vereenvoudigen, waardoor het voor huiseigenaren makkelijker wordt om hun te koop staande woning tijdelijk te verhuren.
Zo zal de procedure voor het aanvragen van de vergunning worden versoepeld en wordt in de wet opgenomen dat gemeentes bij de vergunningverlening geen nadere regels mogen stellen. Daarnaast wordt de maximale periode voor tijdelijke verhuur van woningen bedoeld voor renovatie of sloop verlengd van 2 jaar (nu nog) naar 7 jaar (toe komstig). Tot slot zal in overleg met andere ministers en banken worden bekeken hoe eventuele andere knel punten kunnen worden weggenomen. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met onze sectie onroerendgoedrecht.
Opzegging kredietovereenkomst door banken rechtmatig? Zoals bekend is de kredietcrisis in 2008 uit de Verenigde Staten overgeslagen naar Europa. Ook in Nederland zijn de gevolgen van de kredietcrisis nog dagelijks merkbaar. Zo zijn veel mensen hun baan kwijt geraakt en zijn veel bedrijven geherstructureerd of gefailleerd. En de kredietcrisis heeft merkbaar ook gevolgen voor (uw relatie met) de bancaire wereld. Banken zeggen in de huidige markt steeds vaker een kredietovereenkomst op om hun risico’s te beperken. Zij brengen hiermee bedrijven soms (extra) in de problemen. In dit artikel zal ik kort bespreken of en zo ja onder welke voorwaarden banken een bestaande kredietovereenkomst mogen opzeggen. Contractpartijen zijn in beginsel vrij met elkaar af te spreken wat ze maar willen. In bijna alle kredietovereenkomsten is opgenomen dat de overeenkomst (per direct) opzegbaar is. Meestal is een dergelijke bepaling opgenomen in de algemene bankvoorwaarden (artikel 30). In beginsel is een dergelijke bepaling rechtsgeldig. Dit kan anders zijn indien bijvoorbeeld de algemene voorwaarden waarin de bepaling is opgenomen niet rechtsgeldig zijn. Ook kan soms geen beroep op de bepaling worden gedaan,
omdat dit in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. In de praktijk is veelvuldig geprocedeerd over opzegging van kredietovereen komsten. Hieruit blijkt dat de opzegging van de kredietovereenkomst wordt getoetst aan de hand van de redelijkheid en billijkheid. Hierbij wordt gekeken naar allerlei omstandigheden, zoals: (1) d e duur, de (mate van) exclusiviteit, de omvang, de ingewikkeldheid en het verloop van de kredietrelatie; (2) e en aanmerkelijke afname van de kredietwaardigheid en/of aan merkelijke toeneming van het bancaire kredietrisico; (3) h et gedrag en de betrouwbaarheid van de kredietnemer in zijn infor matievoorziening aan de bank aangaande alle voor de kredietrelatie relevante omstandigheden;
(4) o f en in welke mate de kredietnemer toerekenbaar is tekortgeschoten; (5) d e (overlevings)kans voor de onder neming van de kredietnemer, al of niet na reorganisatie of doorstart, en of de kredietnemer zich voldoende ingezet heeft om een reorganisatie (tijdig) op te starten; (6) w elke termijn de kredietnemer krijgt om een andere (huis)bankier te zoeken en welke ernstige financiële problemen voor de kredietnemer (zullen) ontstaan indien hij zijn financieringsbehoefte niet op korte termijn elders kan onderbrengen; (7) d e wijze van besluitvorming van de bank voorafgaand aan de opzegging, de wijze waarop overleg is gevoerd met de kredietnemer en of de bank de kredietnemer tevoren voldoende heeft gewaarschuwd; >>
uw succes, onze uitdaging
5
Raad • nummer 01 • april 2012
Vervolg van pagina 5 >>
(8) of de bank door eigen gedragingen verwachtingen heeft gewekt en (9) andere maatschappelijke belangen. Dus ook als de overeenkomst zonder meer opzegbaar is, dient er soms een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging te bestaan. Voor een bank geldt dat zij vanwege haar maatschappelijke functie een bijzondere zorgplicht heeft, zowel jegens haar cliënten als ten opzichte van derden met wier belangen
zij rekening behoort te houden. Deze zorgplicht vloeit ook voort uit de algemene bankvoorwaarden (artikel 2). De reikwijdte van de zorgplicht hangt af van alle omstandigheden. Voor een kredietopzegging impliceert dit dat deze ten minste zal moeten voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Kortom: een bank kan niet zonder meer opzeggen. De bank zal hiervoor een correcte procedure moeten doorlopen en haar besluit zorgvuldig moeten formuleren. In de meeste gevallen zal
Wat te doen met voormalige agrarische bedrijfswoningen? Bij veel agrarische bedrijven is sprake van één of meerdere woningen ten behoeve van de eigenaar en/of andere met het bedrijf verbonden personen. Deze zogenoemde bedrijfswoningen genieten veel minder bescherming tegen milieuhinder die veroorzaakt wordt door de omliggende agrarische bedrijven, dan burgerwoningen in hetzelfde gebied. De ratio daarachter is dat agrarische bedrijven (met de daarvan deel uitmakende bedrijfswoningen) elkaar zo min mogelijk mogen beperken. Wanneer bedrijfswoningen als gevolg van de beëindiging van het bijbehorend agrarisch bedrijf moeten worden verkocht, ontstaat een probleem. De bewoning door willekeurige derden is planologisch niet toegestaan, omdat er geen sprake is van een zelfstandige burgerwoning.
Wijziging van de bestemming bedrijfs woning naar burgerwoning stuit voorts op milieutechnische bezwaren. Gevolg is dat de betreffende panden onverkoopbaar worden en onherroepelijk zullen verpauperen, hetgeen de omgeving niet ten goede zal komen.
de bank ook met de ondernemer in overleg moeten treden, bijvoorbeeld over een redelijke opzegtermijn. De bank zal niet snel met onmiddellijke ingang de kredietfaciliteit mogen opzeggen. Indien de bank de krediet faciliteit opzegt of dreigt op te zeggen dan is goede juridische bijstand nood zakelijk om de opzegging te toetsen en problemen te voorkomen. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met onze sectie insolventierecht.
Het kabinet heeft dan ook geoordeeld dat het zaak is om de vitaliteit van het platteland te verhogen zonder de bedrijfsvoering van omliggende agrarische ondernemingen onnodig te beperken. Op 7 november 2011 is een voorstel van wet aangeboden aan de Tweede Kamer, het ‘wetsvoorstel plattelandswoningen’. Dit houdt in een wijziging van de ‘Wet algemene bepalingen omgevingsrecht’ en enkele andere wetten om (o.a.) de positie van agrarische bedrijfswoningen aan te passen. Plattelandswoningen zijn (voormalige) agrarische bedrijfswoningen die (tevens) door derden mogen worden bewoond en die niet méér dan agrarische bedrijfswoningen worden beschermd tegen geurhinder als gevolg van omliggende agrarische bedrijven. De plattelandswoning geniet aldus een lager beschermingsniveau dan een zelfstandige burgerwoning, zodat de ontwikkelingsmogelijkheden van de agrarische bedrijven in de omgeving niet kunnen worden belemmerd door de aanwezigheid van de woning. Hoewel het in dezen nog ‘slechts’ gaat om een voorstel van wet, duidt alles er op dat sprake is van een breed draagvlak en dat het nog slechts een kwestie van tijd is voordat het voorstel door de Eerste en Tweede Kamer wordt aanvaard. De verwachting bestaat dan ook dat de ‘Wet Plattelandswoning’ in de loop van 2012 in werking treedt. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met onze sectie ruimtelijk bestuursrecht.
6
Het relativiteitsvereiste in het bestuursprocesrecht
Met de inwerkingtreding van de Crisis- en Herstelwet is ook een nieuw fenomeen in het bestuursprocesrecht geïntroduceerd: het relativiteitsvereiste. Daarmee wordt bedoeld dat degene die tegen een besluit van een bestuursorgaan in beroep gaat bij de bestuursrechter, zich daarbij alleen kan beroepen op schending van rechtsnormen die bedoeld zijn om zijn persoonlijke belang te beschermen. Dat klinkt logisch, maar dat was het tot voor kort niet. Vereist was slechts dat je een rechtstreeks en persoonlijk belang had bij het besluit waartegen je beroep instelde. Zo ja, dan kon je elke beroepsgrond aanvoeren die je wilde.
Een voorbeeld is de omwonende die in beroep gaat tegen een bestemmingsplan voor een nieuwe woonwijk en daarbij aanvoert dat de geluidbelasting op die woonwijk te hoog is vanwege een nabijgelegen snelweg. Die omwonende had zelf geen enkel belang bij het voorkomen van een overschrijding van de geluidsnorm. Hij woonde immers ergens anders. Tot voor kort mocht hij de overschrijding van de geluidsnorm echter toch zonder meer als beroepsgrond aanvoeren. Het relativiteitsvereiste gold niet. Met de Crisis- en Herstelwet is dat veranderd. Onder die wet zal een dergelijke beroepsgrond van de omwonende ongegrond verklaard worden. De geschonden geluidsnorm is niet bedoeld om zijn belang te beschermen maar het belang van de toekomstige bewoners van de nieuwe woonwijk. De omwonende voldoet dus niet aan het relativiteitsvereiste. Voorlopig geldt het relativiteitsvereiste alleen nog maar wanneer de Crisis- en Herstelwet van toepassing is. Bij de Tweede Kamer ligt echter een wetsvoorstel waarin het vereiste in het hele bestuursprocesrecht wordt ingevoerd. Dat kan verstrekkende gevolgen hebben en zal in elk geval een stroom jurisprudentie voortbrengen. Belangrijkste vraag die de rechter telkens zal moeten beantwoorden: welk belang beschermt de rechtsnorm waarop een beroep wordt gedaan en is dat ook het belang van degene die er een beroep op doet? Voor meer informatie kunt u contact opnemen met onze sectie ruimtelijk bestuursrecht.
Werkgeversaansprakelijkheid In het zogenaamde Arena-arrest van 2001 besliste de Hoge Raad dat de werkgever, onder omstandigheden, aansprakelijk kan worden gehouden voor de (financiële) gevolgen van een verkeersongeval dat in werktijd plaatsvindt en waarbij een werk nemer schade lijdt. Al rijdend in een busje dat door zijn eigen schuld betrokken raakte bij een aanrijding op weg naar de Amsterdam Arena, waar de werknemer tewerk was gesteld, liep deze letsel op. Sindsdien is dit een vaste lijn geworden in de rechtspraak; de werkgever heeft weliswaar geen schuld aan het verkeersongeval, maar kan desondanks toch aansprakelijk worden gehouden. De aansprakelijkheid is dan gelegen in het schenden van de norm van goed werkgeverschap; de werkgever had een adequate schadeverzekering moeten afsluiten die de persoonlijke
schade van de werknemer bij ongeval dekt. Onlangs is op dit gebied opnieuw een belangrijk arrest gewezen door onze hoogste rechter, de Hoge Raad. Een postbezorgster van TNT komt in 2005 tijdens het bezorgen van de post door gladheid ten val en breekt haar enkel. Zij stelt TNT aansprakelijk voor de gevolgen. TNT had weliswaar een ongevallenverzekering afgesloten, maar deze verzekering dekte maar een klein deel van de werkelijke schade van de postbezorgster. De kantonrechter, die in eerste instantie oordeelde, vond dat TNT een betere schadeverzekering had moeten afsluiten en dus aansprakelijk moet zijn voor de schadelijke gevolgen van de valpartij. Op 11 november 2011 komt de Hoge Raad aan het woord. De vraag was of de verzekeringsplicht van de werkgever ook geldt voor werknemers die, tijdens hun werk, als voetganger op de openbare
weg lopen en door eigen toedoen schade lijden. Dit gaat blijkbaar de Hoge Raad toch te ver: TNT is in dit geval niet aansprakelijk. Struikelen of uitglijden kan immers altijd gebeuren, ook op de werkplek. Dit is geen risico dat specifiek is voor deelneming, als voetganger, aan het verkeer. Op grond van het goed werk geverschap kan geen verzekeringsplicht worden afgeleid voor schade die ontstaat als een werknemer als voetganger een zogenaamd eenzijdig ongeval overkomt. Dit betekent overigens niet dat een werkgever nooit aansprakelijk is voor de gevolgen van een valpartij. Afhankelijk van de omstandigheden en de juridische grondslag is het nog steeds mogelijk dat de werkgever toch aansprakelijk is voor de gevolgen daarvan. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met onze sectie aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht.
uw succes, onze uitdaging
7
Aansprakelijk voor de belastingschulden van uw vennootschap! Als bestuurder van een N.V. of B.V. kunt u door de belastingontvanger aansprakelijk worden gesteld voor onbetaald gebleven belastingen van deze vennootschap. Dit gebeurt het vaakst bij onbetaald gebleven loonof omzetbelasting.
Colofon Raad is een uitgave van Boskamp & Willems Advocaten Boskamp & Willems Advocaten Postbus 8727 5605 LS Eindhoven Tel +31 (0)40 250 14 14 Fax +31 (0)40 250 14 50 www.boskampwillems.nl Redactie H.G.M. van der Westen H. Schmidgall
U bent niet geheel overgeleverd aan de ontvanger. Op het moment dat uw vennootschap betalingsproblemen ondervindt, dient u hiervan bij de fiscus melding te doen. Een tijdige melding voorkomt dat de fiscus een voorsprong heeft in de bewijsvoering dat aan u een verwijt kan worden gemaakt van kennelijk onbehoorlijk bestuur. Bij niet tijdige melding, wordt u geacht kennelijk onbehoorlijk te hebben bestuurd, met als consequentie dat de rechtspersoon financieel in de problemen is geraakt en de belastingschulden niet meer kunnen worden betaald. Essentieel is het antwoord op de vraag, wanneer een melding van betalingsproblemen nog als tijdig geldt. Een melding is in beginsel tijdig indien deze binnen 14 dagen nadat de belasting voldaan had moeten worden, is verricht. Waak er dan wel voor, dat de door de vennootschap ingediende belasting-
aangifte niet voor een te laag bedrag is gedaan. Dan zou de fiscus immers vanaf het begin al te weinig belasting ontvangen. In dat geval dient duidelijk te zijn dat uw handelen niet uit opzet of grove schuld plaatsvond. Is namelijk wel sprake van verwijtbaar handelen, kunt u geen melding betalingsonmacht meer doen .
Ontwerp en productie Korteweg Communicatie, Eindhoven
Voorts dient u ervoor te waken dat u de in de vennootschap aanwezige financiële middelen gebruikt ter betaling van de belastingschulden en niet inzet om de onderneming draaiende te houden. In de rechtspraak is namelijk expliciet geoordeeld dat een melding betalingsonmacht dient plaats te vinden zodra sprake is van een belastingschuld, of men deze nou wel of niet wenst te betalen. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met onze sectie fiscaal recht.
uw succes, onze uitdaging