Dutch Vocabulary List
aan / uitzetten / doen aan-/ uitttrekken aanbevelen aanbieding aandacht aandoen / uitdoen aangenaam aankleden aankomen, aankomst aannemen aanrecht aanschaf aantal aap aardappel aardbei aardig, aardig vinden abonnement, abonnee abrikoos accepteren accomodatie achterbak (auto) acteur actie actief, activiteit actueel adem advertentie advies afdeling afdrogen afdrukken afgeprijsd afhaalafhalen afrekenen afruimen afscheid nemen afschuwelijk afslaan afspraak afspreken afstand Page 1 of 34
A to turn on/off to put on/ to take off to recommend special offer attention switch on / off enjoyable to get dressed to arrive / to put on weight, arrival to accept sink purchase amount monkey potato strawberry nice, to like subscription, subscriber apricot to accept accommodation boot (of car) actor action active topical breath advert/ advertisement advice department to dry up to print reduced take away meal take away / strip (the bed) to pay the bill to clear away to say goodbye awful to turn off appointment to arrange distance GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2008
afstandsbediening afval afvallen afzeggen afzender agenda alcohol, alcoholvrij alfabet allebei alleen alleenstaand / niet getrouwd allergie/allergisch allerlei alles amusement ananas anders angst antwoorden ANWB apart apotheek, apotheker apparaat appartement appel appelflappen arbeidsbureau archief arm armband arresteren artikel assistent asthma/asthmatisch atletiek aula auto(mobilist) avond avondeten het avontuur azijn
baan, baantje baard baas bad (het), in bad gaan badkamer, wc / toilet bagage, bagagedrager bakken, bakker bal
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2008
*remote control rubbish to lose weight to cancel sender diary alcohol, alcohol free alphabet both alone single, unmarried allergy, allergic all sorts of things every thing entertainment pineapple different fear to answer AA or RAC apart pharmacy, pharmacist equipment / machine apartment apple deep-fried apples job centre file arm/ poor bracelet to arrest article assistant asthma, asthmatic athletics school hall car (driver) evening dinner, evening meal adventure vinegar B job, small job (eg. for students) beard boss bath (tub) to bathe bathroom, toilet / loo luggage, pannier to bake / to fry, baker ball
Page 2 of 34
balkon banaan band bang /zenuwachtig bang zijn bank basisschool bed bedanken bedenken bediening bedoelen bedrag bedrijf been beest beetje begane grond beginnen begrijpen begroeten behalve behandelen behulpzaam bejaardentehuis bekend beker beklimmen/ klimmen bel belachelijk belangrijk belangstelling beleefd beleg bellen beloning beloven berg bericht beroemd beroep beschadigen beschermen beschikbaar beschrijven beslissen/ besluiten bespreken bestellen bestemming betaalpas betalen
Page 3 of 34
balcony/ circle banana tyre anxious to be frightened bank, sofa, settee primary school bed to thank to think of service to mean amount firm leg beast bit/ a little ground floor to begin to understand to greet except to treat helpful old people's home (well) known mug/ cup (trophy) to climb bell ridiculous important interest polite (sandwich) filling to phone reward to promise mountain's) message famous profession to damage to protect available, free to describe to decide to book to order destination (credit/debit) card to pay
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2008
betekenen beter worden / zijn beurt bevestigen bevoegdheid bewaren bewijs, bewijzen bewolkt bezet bezienswaardigheden bezig bezitten bezoeken/ op bezoek gaan bezorgen bibliotheek biefstuk bij bijten, beet bijzonder binnen binnenstad (oude) biologisch bioscoop bitter bitterbal blad blauw bleek blessure blij blijven blijven zitten blik bliksem blind bloed, bloeddruk bloem bloemkool blokfluit blond blouse blussen bocht boek boer, boerderij boete bon(netje) boom boontjes boord (aan) boos
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2008
to mean get / be well turn to confirm qualification to keep/ to save proof / license, to prove cloudy occupied (seat) sights busy to owe to visit to deliver library steak bee to bite, bite particular/ special inside old town organic cinema bitter type of croquette served as appetiser leaf blue pale injury gladly) to stay to repeat the year can, tin lightening blind blood, blood pressure flower cauliflower recorder blond blouse to extinguish bend book farmer, farm fine receipt tree beans (green) board (on) angry
Page 4 of 34
boot bord borst borstel, borstelen bos boter boterham, snee brood botsen bouwen, bouwvakker bowlen boxen braderie brand, branden brandweer, brandweerman, -vrouw breed breien breken brengen brief, briefje brievenbus bril, zonnebril broek broer, zus, vader, moeder, gezin brommer brood, wit / bruin / meergranen, broodje / bolletje brug bruin bui buik, buikpijn buitenland, buitenlander, in het buitenland buitenwijk bureau buren, buurman, buurvrouw burgemeester burgerlijke staat bus buurt
cabine cadeautje cafetaria carnaval carriere centrum (het) champignon chauffeur chirurg chocola, chocolaatjes / bonbons chocolademelk /chocomel
Page 5 of 34
boat plate / sign / black, white board chest brush, to brush wood/forest/ bunch butter slice of bread to collide with to build, builder to go bowling boxing fair fire, to burn (also CD's) fire brigade, fireman, firewoman wide to knit to break to bring letter, note (also of eg. 50 euros) letter box glasses, sunglasses trousers brother, sister, father, mother, nuclear family moped bread: white / brown / multigrain, bread roll bridge brown shower tummy, stomach ache foreign country, foreigner, abroad suburb desk neighbours mayor marital status bus / coach / van / minibus neighbourhood C cabin present fish & chips shop carnival career town centre mushroom driver surgeon chocolate, chocolates chocolate drink
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2008
citroen collega comfortabel conciërge conditie conducteur contact opnemen controleren cornflakes, muesli etc corrigeren cultuur cursus CV
lemon colleague comfortable caretaker fitness bus / train conductor to contact to check (customs) cereals to correct culture course CV
dag, dagelijks dagschotel dak dal dame, heer dansen das datum deelnemen/ meedoen dekbed deken delen denken deskundige deur dialoog dicht dichtbij dief, diefstal dienblad dienst dienstregeling diep diepvries dier (huis-) dierenarts dierentuin dik diploma direct directeur dirigent docent dochter, zoon documentaire doelpunt
D day, daily day's special roof valley lady, gentlemen to dance tie/ scarf date to take part duvet blanket to share to think expert door dialogue closed nearby thief, theft tray duty timetable (bus/train) deep freezer animal (pet) vet zoo fat diploma direct head teacher conductor teacher daughte, son documentary goal
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2008
Page 6 of 34
doen dokter dol zijn op dom dominee donder donker dood doof dooien doorbrengen doordeweeks doorgaan met doos dorp dorst (hebben) douane douche dragen drama drank, drankje drijven drinken drogist dromen dronken droog drop drugs druif druk druppel dubbel dubbele boterham duidelijk duiken duim duinen duizelig durven duur duwen dwarsfluit
echt ecologisch eend eenpersoons eenrichting eergisteren
Page 7 of 34
to get on with doctor to like stupid vicar thunder dark death / dead deaf to thaw to spend the night on weekdays to continue to box (e.g. chocolates) village thirsty (to be) control, check (customs) shower to wear / to carry drama drinks, drink to float to drink pharmacy to dream drunk dry liquorice drugs grape busy drop double sandwich clear to dive thumb dunes dizzy to dare expensive/ duration, length of stay to push flute E genuine ecological duck single (eg.. room) one way (eg.. ticket) the day before yesterday
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2008
eerlijk eerste hulp eetbaar ei, gekookt, gebakken roereigen eigenaar eiland eindigen/ finishen electriciteit, electricien elftal elleboog emotioneel eng enigskind enkel enkeltje enthousiast envelop ernstig ervaren. ervaring erwtjes etalage eten etui evenement examen exclusief excursie expres extreem
fabriek familie, familielid fantastisch favoriet feest fel festival fiets, fietsenrek fietsen, fietser fijn file film finale fit fles folder fontein fooi forel
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2008
honest first aid edible egg, boiled, fried, scrambled own owner island to finish electricity, electrician team elbow emotional frightening only child ankle single ticket excited envelope serious experienced, experience peas shop window to have dinner/evening meal / food pencil case event examination exclusive excursion, trip on purpose extreme F factory family, relative wonderful favourite party bright festival bicycle, cycle rack to cylce, cyclistcycle fine, happy traffic jam film final fit bottle leaflet fountain tip (money) trout
Page 8 of 34
formulier fornuis foto fotograaf fototoestel fout framboos frikadel fris(drank) fruit
gaan gallerie gang garage garnalen gas gast, gastheer, gastvrouw gastvrijheid geachte gebakje/ taartje gebeuren gebied gebit geblokt geboorte, geboren op, geboren worden gebouw gebroken / kapot gebruiken gebruiksaanwijzing gediplomeerd/bevoegd gedrag geduldig geel gegevens gehaktbal gehandicapt gek gekruid/ heet geld geldig geleden gelegenheid gelijk hebben geloven geluid geluk, gelukkig gemeente gemeentehuis
Page 9 of 34
form cooker photo photographer camera mistake/ fault raspberry type of sausage fizzy drink fruit
G to go art gallery course repair workshop, garage prawns gas guest/ host/hostess hospitality dear (respectful) cake (piece of cake) to happen area teeth/dentures checked birth, born on, to be born building broken to use manual qualified behaviour patient yellow details meat ball disabled weird spicy money valid ago place / opportunity to be correct to believe noise luck, happy council town hall
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2008
gemengd gemiddeld genezen genieten van genoeg gepast geld gepensioneerd gerecht gereedschap geroosterde brood / toast gescheiden gesloten gesprek gestreept gevaar, gevaarlijk gevangenis geven gevoel, gevoel voor humor gevonden voorwerpen geweld geweldig gewond gewoon gewoontes gezellig gezicht gezond gids gitaar glad glas het glasbak glimlachen godsdienst, religie goed, fout goedkoop golf gooien gordijn goudvis graad gracht gram grap, grapping gras gratis grens griep grijs groeien groen
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2008
mixed average, medium to heal / to get better to enjoy enough exact money retired dish (food) tools toast divorced closed talk striped danger, dangerous prison to give feeling, sense of humour lost property violence tremendous injured usual customs / traditions cosy face healthy guide guitar smooth glass bottle bank to smile religion, RE right, wrong cheap golf, wave to throw curtain goldfish degree canal grams joke, funny grass free, complementary border / boundary flu grey to grow green
Page 10 of 34
groente groep groeten grof grond groot
haar haasten hagel hagelslag hal / gang halen half half pension halfvol halte ham hamster hand handdoek handig handschoen handschrift handtekening hangen hapje haring hart hartelijk hartig haten haven hebben heerlijk heet heimwee hek hekel hebben aan held helder helemaal helicopter helpen hemd hengel herhalen herinnering, herinneren zich herkennen hersenen
Page 11 of 34
vegetables group to greet coarse ground tall H hair to hurry hail sweet sandwich filling hall / corridor to fetch a half half board semi skimmed stop ham hamster hand towel useful glove hand writing signature to hang out mouthful herring / tent peg heart warm, friendly savoury to hate port to have delicious hot home sickness gate to dislike hero bright completely helicopter to help vest fishing rod to repeat memory, to remember to recognise brain
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2008
heten heuvel, heuvelachtig historisch hitte hobbie hoed hoek hoestdrank hoesten hok hond honger honing hoofd hoofdgerecht hoofdpijn hoofdstad hoog hooikoorts hopen, hopelijk horen horloge houden van hout huid huilen huis, thuis huisarts huisvrouw / huisman huisvuil huiswerk (maken) hulp humeur huren
to be called hill, hilly historical heat hobby hat corner cough mixture to cough cage/hutch dog hunger / hungry honey head, main main course headache capital high hay fever to hope, hopefully to hear watch love / like wood skin to cry (tears) house, at home GP housewife / husband domestic waste homework (to do) help mood to rent/ to hire
ICT idee identiteitskaart iedereen, niemand ijs, ijblokjes, ijsje ijsbaan ijzel ijzer inbreken, inbreker inbreker inchecken inclusief industrie infectie informatie, informeren
I I.T.. idea identity card everybody, nobody ice, ice cubes, ice cream ice rink black ice iron to burgle, burglar burglar to check in included industry infection information, to inform
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2008
Page 12 of 34
ingang, uitgang ingenieur ingewikkeld ingreep inhalen injectie inpakken inruimen inschrijven instappen instrument intelligent interesse, zich interesseren, interessant internaat interview introduceren invullen inwoner irritant
entrance, exit engineer complicated intervention to overtake injection to pack, to wrap up to load (dishwasher etc) to put one's name down to get on instrument intelligent interest, to interest, interesting boarding school interview introduce to fill in inhabitant annoying
jaar, jaarlijks jaarlijks jack jaloers jam jammer genoeg jarig jas jeugd jeugdherberg joggen jong jongen jongeren juist jurk jus
J year, yearly annually jacket jealous jam unfortunately having your birthday coat youth youth hostel jogging young boy young people correct dress gravy, sauce
kaal kaart kaarten, kaartje kaas kabeljauw kalender kalf(svlees) kalkoen kam, kammen kamer
K bald map, card (eg. for birthday) (to play) cards ticket cheese cod calendar veal turkey comb, to comb room
Page 13 of 34
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2008
kamperen, kampeerterrein, camping kampioen, kampioenschap kampvuur kanaal / zender kanoën kant kantine kantoor kapper kapstok karbonade karnemelk karton kas kassa kassiere kast kasteel kat/poes kathedraal katoen kauwen, kauwgum keelpijn keer kelder kennen kennis kerk kers ketting keuken / bijkeuken keuze keuzevak kiespijn kiezen kijken kin kind, kindertijd kinderachtig kip klaar klaarmaken klagen, klacht klant klap klas, klasgenoot klasgenoot klassiek kleding kleed klein kleindochter, kleinzoon, kleinkind
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2008
to camp, camping champion, championship camp fire channel to canoe side canteen office hairdresser coat rack chop, cutlet buttermilk cardboard greenhouse till, cashier cupboard castle cat cathedral cotton to chew, chewing gum sore throat time cellar to know acquaintance church cherry necklace Kitchen /utility room choice option subject toothache to choose to look chin child, childhood childish chicken (animal) ready to prepare to complain, complaint customer hit, blow class, class mate class mate classical clothing carpet small (space) granddaughter, grandson, grandchild
Page 14 of 34
kleingeld kleren, klerenkast kletsen kleur klimaat klimmen kliniek klok kloppen kluis knap knie knippen knoflook knoop knop koe, rundvlees koekje koel koelkast / ijskast koffer(the) koffie koken, kok kom komedie komen komiek/caberetier komkommer konijn koning(in) kool koopavond koor koorts kop kopen koper kort korting kosten kou, koud kraan krant krentenbol krijgen kroket kroon kruis kruising / kruispunt krullend kunst, kunstenaar kus / zoen
Page 15 of 34
change clothes, wardrobe to chat colour climate to climb (mountaineering) clinic clock to knock / to be right luggage locker smart knee to cut garlic button switch cow, beef biscuits cool fridge suitcase (briefcase) coffee to cook, cook / chef bowl comedy to come comic cucumber rabbit king/ queen cabbage, coal late night shopping choir fever ( high temperature) cup to buy, buyer short reduction, discount expenses cold (noun and adj) tap (water) newspaper current bun to get meat croquette crown cross cross roads curly (hair) art, artist kiss
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2008
kussen kust kustplaats kwaliteit kwart, kwartier kwijt raken
la/lade laag laars laat lab(oratorium) lachen lam landen lang langs langzaam laten laten vallen lawaai, lawaaierig leeftijd leeg leer leeuw leggen legitimeren leider, leiding lekke band lekker/ vies smaken lekkers/ snoep(jes)/ zoetigheid lelijk lenen lengte lening lens (contact lens) lepel leren kennen leren, leraar, leerling les, lesgeven letter leuk leunstoel leven, levendig levensmiddelen lever lezen lichaam, lichaamsdeel licht lid
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2008
cushion coast seaside resort quality quarter, quarter of an hour to loose L drawer low boot late laboratory to laugh lamb to land long along slow to leave to drop noise, noisy age empty leather lion to put down prove one's identity leader, leadership / management puncture to taste (e.g. good / bad) sweets ugly to borrow height loan lens (contact lens) spoon to get to know to learn / to teach, teacher, pupil lesson, to teach letter (of alphabet) nice armchair life / to love, lively food/ provisions liver to read body, body part light member
Page 16 of 34
liedje lief liefde liegen lievelingsliever liever hebben lift liggen lijken op lijn lijst limonade lip lippestift loempia logé. logeren / overnachten lokaal loket loon lopen, lopend lucht luchtdruk lucifers luisteren lunch, lunchen lunchen lusten/ houden van luxueus, luxe
maag maaltijd maan maand, maandelijks maat maatschappelijk werker machine machinist mager magnetron maken makkelijk man, mannelijk mand mandarijn markt matig maximum mededeling medewerker
Page 17 of 34
song dear love to lie favourite rather to prefer lift to lie to look like line / bus number list squash (drink) lip lipstick spring roll guest staying the night. To stay the night class room ticket office pay to walk, on foot sky pressure matches to listen to lunch, mid-day meal, to lunch to have lunch to like (food) luxurious M stomach meal moon month, monthly size social worker machine train driver thin microwave to make easy husband / man, male basket tangerine market moderate top announcement employee
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2008
medicijn / geneesmiddel meer meevallen meisje/ meid melden melk meloen mening mens menu merk (type) mes meteen meten meter meubels middelbare school, VWO, HAVO, MAVO, VMBO middeltje mie mild milieu, milieuvriendelijk minimum minuut mis misdaad misselijk, niet lekker, ziek missen mist mobiel mode, modieus modern moe moedertaal moeilijk moeite moestuin / groentetuin mogelijk, onmogelijk moment mond monteur monument mooi moskee mosselen mosterd motel motor motorrijder msmen mug
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2008
medicine lake / more to prove better than anticipated girl to announce milk melon opinion human being menu make, brand knife immediately to measure metre furniture comprehensive school remedy noodles mild environment, environmentally friendly lowest minute wrong crime sick to miss fog, mist mobile fashion, fashionable modern tired mother tongue difficult effort vegetable patch possible, impossible moment mouth mechanic monument pretty mosque mussels mustard motel motorbike / engine motorcyclist to text mosquito
Page 18 of 34
muis munt museum musicus / muzikant muur muziek, jazz, rock, hiphop, volksmuziek
mouse coin museum musician wall music, eg. jazz, rock, hip hop. Folk
naaien naald naam, voornaam, achternaam, meisjesnaam nacht nachtmerrie nadeel nagel nakijken nat nationale feestdag nationaliteit natuur natuurlijk nauw negatief nek/ hals nemen net, netjes neus nieuw, nieuws niveau nodig, nodig hebben noemen nooduitgang noord, zuid, oost, west noot nummerbord nuttig
N to sew needle name, first name, surname, maiden name night nightmare disadvantage nail to mark wet public holiday nationality nature natural, of course narrow negative neck to take net, smart / tidy nose new, nieuws level necessary, to need to give a name emergency exit north, south, east, west nut registration number useful
ober/serveerster oefenen, oefening oever ogenblik olie oliebollen olifant oma, opa, grootouders omgeven door omgeving omkijken omkleden omleiding
O waiter/waitress to practise, exercise riverbank moment oil type of doughnut elephant grandmother, grandfather, grandparents surrounded by countryside/scenery look around to get changed deviation
Page 19 of 34
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2008
onbekend onbewolkt ondergrondse /de metro ondertitels onderweg onderwijs onderzoek, onderzoeken ondiep ongeluk ongezond ontbijt, ontbijten ontdekken onthouden ontmoeten ontslaan, ontslag nemen ontsnappen ontspannen ontvangen ontwerper onvergetelijk onvoorzichtig onweer oog oom, tante, neef, nicht oor, oorbel opbellen open, openen openbaar vervoer openen opener openlucht operatie ophalen opklaringen opleiding opletten oplossing opmaken opnemen oppas, oppassen oppasser oproep opruimen opschieten opsporen opstaan opstel oranje orgaan organiseren
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2008
unknown cloudless underground / tube subtitles on the way education research / survey / test. To research, to test, to examine shallow accident unhealthy breakfast, to have breakfast discover remember to meet to fire, to quit to escape to relax to receive designer unforgettable careless thunderstorm eye uncle, aunt, cousin, nephew, niece ear, earring to phone open, to open public transport to open (programme) opener open air (in the) operation pickup, fetch bright periods course to pay attention solution to make (the bed)/ put make up on to record baby sitter, to babysit caretaker call (announcement) to tidy up to hurry up to track to get up essay orange coloured organ to organise
Page 20 of 34
orkest oud ouderen ouders ouderwets oven overdag overgaan overhemd overhoren, overhoring overmorgen overschrijven overstappen oversteken overstromen, overstroming overval overwinning
paar paard, paardrijden paardestaart paars pad, fietspad, voetpad padvinders / scouts pagina pak pak(je), pakjesavond pan pannenkoek pap papier paprika paraplu parfum park (het) parkeren partij paspoort passagier passen, paskamer patat / friettent patient pauze pech peer pen, penvriend, penvriendin peper perfect periode perron
Page 21 of 34
orchestra old senior citizens parents old fashioned oven during the day to go to the next year shirt to test the day after tomorrow to copy to change (trains) to cross (road) to flood robbery, mugging win, victory P few / pair horse, horse riding pony-tail purple path, cycle path, foot path scout page suit packet, evening of the 5th of December pan pancake porridge paper pepper umbrella perfume park to park party passport passenger to try on, fitting room chips stall patient break breakdown pear pen, pen friend pepper perfect period platform
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2008
personage personeel persoon, persoonlijk perzik pet peuterspeelzaal picknick pijn piloot pistool plaats, plaatselijk plaatselijk plafond plak, gesneden, plank plannen plant, planten plat plattegrond platteland pleegplein pleister plezier poeder poetsen politie, politiebureau pols pond pop populair portefeuille portemonnee portie portret positief postbode postkantoor, posten postzegel pot (thee / koffie) potlood prachtig praktisch / handig praten prei presentator pretpark prettig prijs prik prima
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2008
character employees person, personally peach cap playgroup picnic pain pilot pistol place, local local ceiling slice shelf to plan plant, to plant flat town plan country (not town) step square plaster (elastoplast) fun powder to clean (teeth) police, police station wrist pound (sterling), 500 grams doll popular wallet purse helping, portion portrait positive postman post office, to post stamp (tea/coffee) pot pencil beautiful practical to talk leek presenter theme park nice price injection, carbonated drink excellent
Page 22 of 34
prins/es privé proberen probleem product, produceren proefwerk proeven professioneel programma, programmeren project provincie pruim puber publiek punctueel puree pyjama
prince / princess private to try problem product, to produce test to taste (e.g. try) professional programme, to programme project county plum adolescent public punctual mashed potato pyjamas
quiz
Q quiz show
raam racket/ stick/ bat radio rapport rat recept receptie, receptionist rechter reclame redden, redding reep chocola regelen regen, regenen, regenachtig regio regisseur reis heen- terugreizen, reiziger rekenen (uit-), rekenmachientje rekening rem rennen repareren, reparatie repetitie reserveren, reservering restaurant retourtje richting riem rij, in de rij staan
R window racquet/stick/bat radio school report rat prescription, recipe reception, receptionist judge advertising, advert to save, to rescue, rescue bar of chocolate to organise rain, to rain, rainy region director journey to travel, traveller calculate, calculator account, bill brake to run to repair, repair rehearsal, test to reserve, reservation restaurant return ticket direction belt, safety belt row, to queue
Page 23 of 34
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2008
rijbewijs rijden rijk rijp rijst rijtjeshuis ring risico ritje rivier roepen roggebrood rok roken, rook rol rolschaatsen rolstoel roltrap romantisch rommel, rommelig rond rondhangen rondkijken rondleiding rondvaartboot rood room roos rooster rose rotonde rozijn rug rugzak ruiken ruilen ruimte rusten rustig
saai salaris samen sandaal sap(je) saucijzenbroodje schaal schaap schaar schaatsen
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2008
driving licence drive (car) / ride (horse) rich ripe rice terraced house ring risk ride river to call out rye bread skirt to smoke, smoke role / roll roller-skating wheelchair escalator romantic mess, messy round to laze about to sight see (guided) tour boat touring around eg canals red cream rose timetable (school) pink roundabout (traffic) raisin back rucksack to smell exchange (goods) space / area to have a rest quiet S boring salary together sandal juice sausage roll dish sheep scissors ice skating
Page 24 of 34
schade, schadelijk schaduw schaken scharrelscheiden scheidsrechter schema schenken schep scherp schieten schijnen schilderen / verven, schilderij schillen schip schoen school, scholier schoolplein schoolvakken, natuurskunde, scheikunde, biologie, geschiedenis, aardrijkskunde schoonschoon, schoonmaken schotel schouder schreeuwen schrift schrijven schuin schuur secretaresse sensationeel serie serieus serre serveren servies sevenup sfeer sieraden / juwelen simpel sinaasappel sjaal ski, skien sla slaan, raken slaap slaapkamer slaapzak slagen slager slang
Page 25 of 34
damage, damaging shade chess free range to divorce referee scheme to pour spade sharp to shoot to shine to paint, painting to peel ship shoe school, student (at school) school playground Subjects, physics, chemistry, biology, history, geography in law clean, to clean satellite dish, saucer shoulder to shout, scream exercise book to write (down) diagonally shed secretary sensational series serious conservatory to serve crockery lemonade atmosphere jewellery simple orange scarf ski, to ski lettuce to hit sleep bedroom sleeping bag to pass butcher snake
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2008
slank slapen slecht slepen sleutel, sleutelhanger sleutelhanger slikken/inslikken slim slipper slokje sloot sluiten, slot smakelijk, smaak smsen sneeuwen, sneeuw snel, snelheid snelweg / rondweg snijden snor soep sok soldaat solliciteren solicitatie gesprek souvenier spa blauw spa rood spannend sparen speciaal speculaas speelgoed spek spelen, speler, spel, spelletje spiegel spijkerbroek spinazie spits(uur) spoorwegen, spoor sport / gymnastiek sporten sportief spreekuur spreken springen sproeien spruitjes spuitbus, spuiten spullen staal staan staart
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2008
slim to sleep bad to tow key, key ring key ring to swallow clever flip flop sip ditch/ stream to lock, lock / end tasty, taste texting to snow quick, speed motorway / ring road cut moustache soup sock soldier to apply, job interview souvenir mineral water carbonated water exciting to save (money) special spiced biscuits toys bacon to play (CDs etc), player, game mirror jeans spinach rush hour railway, railway line P.E to do sport sporty surgery to speak to jump to spray, to hose Brussels sprouts spray can, to spray things / stuff steel to stand tale
Page 26 of 34
stad stadhuis stadion stagière staken stal stalletje stamppot starten station steek steen steil stelen stem ster sterk sterven / doodgaan / overlijden stift stijl stil stoel stoep stof stok stokbrood stom stoplicht, verkeerslicht stoppen storm, stormachtig straat straffen, straf strak strand streng strijken stripboek strippenkaart stroopwafels studeren stuk, per stuk sturen, stuur success suggestie, voorstel suiker supermarkt surfen, surfplank synagoge
Page 27 of 34
city / town town hall stadium trainee to strike stables stand Dutch speciality mashed potatoes with vegetables and meat to start station sting stone straight (hair) to steal voice star strong to die / to pass away felt tip pen style quiet chair pavement fabric, dust stick baguette (Fr) stupid traffic lights to stop (vehicles) storm, stormy street to punish, punishment tight beach strict to iron comic public transport ticket (Dutch system) syrup waffles to study piece, each to send / to steer, steering wheel success suggestion sugar supermarket to surf, surfboard synagogue
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2008
taak taal taart tablet/pil tafel tand/ kies/ tandenborstel/ tandpasta tandarts tanken tas/ zak team / ploeg techniek teen tegenvallen tegenwoordig tekenen / handenarbeid tekenfilm tekening, tekenen tekst tempel temperatuur tennisbaan tent (opzetten, afbreken) terras teruggaan terugkomen terugreis, terugweg theater schouwburg thema thermometer tiener, teenager, jeugd tijd tijdschrift tijger timmerman toegang toekomst toerist toernooi toeschouwer toetje, dessert, nagerecht tomaat toneelstuk, toneel tong tonijn toren totaal tragedie, tragisch trainen trainingspak tram
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2008
T task language cake tablet/pill table tooth/ tooth/ toothbrush/ toothpaste dentist to fill up (petrol) bag, pocket team technology toe to prove less good than anticipated these days art cartoon drawing, to draw text temple temperature tennis court tent (pitch, to take down) terrace to return, go back to come back return journey theatre theme thermometer teenager, young person time magazine tiger carpenter admission/entrance future tourist tournament spectator dessert tomato play, stage tongue tuna tower totally tragedy, tragic to train tracksuit tram
Page 28 of 34
trap trekken trimester trots trouwen, trouwerij trui tuin, tuinieren turnen tweeling twee-onder-een-kap tweepersoons-
stairs to pull term proud to get married, to marry, wedding pullover garden, to do gardening gymnastics twins semi-detached house double
ui uitgaan uitgeven uitleggen uitnodigen, uitnodiging uitpakken uitslag uitslapen uitsmijter uitstapje uitstappen uitstekend uitverkoop, uitverkocht uitvinden uitwisseling uitzending uitzicht universiteit uur
U onion to go out to spend to explain to invite, invitation to unpack result to have a lie in fried egg sunny side up outing to get off excellent sale, sold out to invent (school) exchange broadcast view university hour
vaak vak vakantie, vakantieganger vakkenpakket vallen vangen varen varken, varkensvlees vechtsporten vee vegen vegetarisch veilig, veiligheid veld, wei ver weg veranderen verantwoordelijkheid
V often subject holidays, holidaymaker choice of subjects to fall to catch go in a a boat pig, pork martial arts cattle to sweep vegetarian safe, safety field (meadow) distant, far to change responsibility
Page 29 of 34
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2008
verband verbeteren verbieden verbinding verblijf verbranden, verbrand verdienen verdieping (1ste verdieping) verdriet, verdrietig vergelijken, vergeleken met, vergelijkbaar vergeten vergif verhaal verjaardag verkeer (het) verkeerd verkopen, verkoper verkouden verliefd verliezen vermoeiend / moe verontschuldigen verple(e)g(st)er verrukkelijk vers verschil versieren verslaafd verslag, verslaggever verslapen verspillen verspringen verstaan verstuiken / verzwikken versturen vertalen vertaling vertellen vertraging vertrekken, vertrek vervelen, zich vervelend verven vervuilen, vervuiling verwarming verwelkomen verzamelen, verzameling vest vieren, viering vierkant vies vijver
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2008
bandage to improve to forbid connection stay to burn, burnt to earn floor (e.g. 1st floor) sadness, sad to compare, compared to, comparable/similar to forget poison story birthday traffic wrong to sell, sales person cold in love to lose tiring/ tired to apologise nurse excellent fresh difference to decorate addicted report, reporter oversleep to waste to do a long jump to understand to sprain to send to translate, translation to tell delay / lateness to depart, departure to be bored awful to paint, to dye to pollute, polution heating to welcome to collect, collection cardigan to celebrate, celebration square dirty pond
Page 30 of 34
vinger viool vis, vissen vitamines vla vlam vlecht vlees (voor op de boterham) vleugel vlieg vliegen vliegtuig vliegveld vlinder vloer vloerbedekking vlucht vluchteling/ asielzoeker voer, voeren voet voetbal, voetballer voetganger vogel vol voldoende volgend volk volwassene voorafje, voorgerecht voorbeeld voorbijganger voordeel voorhoofd voorkomen voorruit voorstellen, zich voorstelling voorzichtig vorig vork vorst vouwen vraag vrachtauto vragen vreemd vreemde talen vreemdeling vreselijk vriend(in) vriendelijk
Page 31 of 34
finger violin fish, to fish vitamins cold, runny custard flame plat meat (sliced meat for sandwiches) wing fly to fly plane airport butterfly floor carpet flight refugee feed, to feed (pets, children) foot football, footballplayer pedestrian bird cramped, full satisfactory following/next (day/week) people adult starter example passer-by advantage forehead to avoid windscreen to imagine performance / showing careful last fork frost to fold question lorry to ask odd foreign language foreigner awful boyfriend/ girlfriend, friend friendly
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2008
vriendschap vriezen vrij vrije tijd vrijstaand vroeg vrolijk vrouw, vrouwelijk vrucht/ fruit vuil vullen, vukking vulpen vuurt vuurtoren vuurwerk VVV
waard wachten op wachtkamer wakker maken/ worden wandelen, wandeling wang wapen warm wassen (af)/ was wastafel water wedstrijd week, weekend weer, weerbericht weg wegen weggaan weggooien weinig, minder, minst wekker wenkbrouw wensen, wens werkeloosheid werken, werk werkervaring werkgever wesp wetenschapper wiel wijk wijzen wild wind
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2008
friendship to freeze available, free, quite free time detached early bright wife / woman, female fruit dirty to fill, filling fountain pen fire lighthouse fireworks Tourist office W worth to wait for waiting room to wake s.o. to walk, walk cheek weapon warm/ hot washing (up)/ to wash, washing washbasin water competition / race / match week, weekend weather, weather forecast road to weigh to leave to throw away little, less, least alarm clock eyebrow to wish, wish unemployment to work, work work experience employer wasp scientist / researcher wheel area to point wild wind
Page 32 of 34
winkel, winkelbediende winkelen/ boodschappen doen, boodschappen winnen wisselen wisselgeld wisselvallig wit wol wolk wond wonen woning woon- eet- zitkamer woonplaats worst wortel
zaak zacht zak/ tas zakdoek zakgeld zakken zaklamp zakmes zalf/ crème zalm zand zanger zebrapad zee zeeman zeep zeggen zeilen zenuwachtig, nerveus zetten ziek, ziekte ziekenauto ziekenhuis zien zij(de) zilver zin, onzin, zinloos zingen zitten zoeken zoet zolder
Page 33 of 34
shop, shop assistant to shop, shopping to win to exchange change changeable white wool cloud wound to live house Living dining sitting room place of residence sausage carrot Z business, firm soft bag handkerchief pocket money to fail (exam) torch pocket knife cream, ointment salmon sand singer zebra crossing sea sailor soap to say to sail stressed to put ill, illness ambulance hospital to see silk silver sentence, sense, nonsense, useless to sing to sit to search sweet attic, loft
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2008
zon zonnebaden zonneschijn zonnig zorgen voor zout zuivel zuur zwaar zwak zwanger zwart zwembad, openlucht, overdekt zwembroek zwemmen zwempak
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2008
sun to sunbathe sunshine sunny to look after salt / salty dairy products sour heavy (e.g. rain) weak pregnant black swimming pool, indoor, outdoor swimming trunks swimming swimsuit
Page 34 of 34