Dutch Vocabulary List A aan- / uitzetten / -doen aan- / uitttrekken aanbevelen aanbieding aandacht aandoen / uitdoen aangenaam aankleden aankomen, aankomst aannemen / accepteren aanrecht, gootsteen aanschaf aantal aap aardappel aardbei aardig, aardig vinden abonnement, abonnee abrikoos accepteren accomodatie achterbak (auto) acteur actie actief, activiteit actueel adem advertentie advies afdeling afdrogen afdrukken afgeprijsd afhaalafhalen afrekenen afruimen afscheid nemen afschuwelijk afslaan afspraak afspreken afstand afstandsbediening
Page 1 of 34
to turn on / off to put on/ to take off to recommend special offer attention switch on / off enjoyable to get dressed to arrive / to put on weight, arrival to accept sink / worktop, (kitchen) sink purchase amount monkey potato strawberry nice, to like subscription, subscriber apricot to accept accommodation boot (of car) actor action active / activity topical breath advert / advertisement advice department to dry up / wipe the dishes to print reduced take away (meal) take away / strip (the bed) to pay the bill to clear away to say goodbye awful to turn off appointment to arrange distance *remote control
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2011
afval afvallen afzeggen afzender agenda alcohol, alcoholvrij alfabet allebei alleen alleenstaand, niet getrouwd allergie / allergisch allerlei alles amusement ananas anders angst antwoorden ANWB apart apotheker, drogist apparaat appartement appel appelflappen arbeidsbureau archief arm armband arresteren artikel assistent asthma / asthmatisch atletiek aula auto(mobilist) avond avondeten het avontuur azijn
rubbish to lose weight to cancel sender diary alcohol, alcohol free alphabet both alone single, unmarried allergy, allergic all sorts of things everything entertainment pineapple different fear to answer AA or RAC apart pharmacy, pharmacist equipment / machine apartment apple deep-fried apples job centre file arm / poor bracelet to arrest article assistant asthma, asthmatic athletics school hall car (driver) evening dinner, evening meal adventure vinegar
B baan, baantje baard baas bad (het), in bad gaan badkamer, wc / toilet bagage, bagagedrager bakken, bakker bal balkon
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2011
job, small job (e.g. for students) beard boss bath (tub), to have a bath bathroom, toilet / loo luggage, pannier to bake / to fry, baker ball balcony / circle
Page 2 of 34
banaan band bang (zijn) bank basisschool bed bedanken bedenken bediening bedoelen bedrag bedrijf been beest beetje begane grond beginnen begrijpen begroeten behalve behandelen behulpzaam bejaardentehuis bekend beker beklimmen / klimmen bel belachelijk belangrijk belangstelling beleefd beleg bellen beloning beloven berg bericht beroemd beroep beschadigen beschermen beschikbaar beschrijven beslissen/ besluiten bespreken bestellen bestemming betaalpas betalen betekenen beter worden / zijn
Page 3 of 34
banana tyre (to be) frightened / afraid / anxious bank, sofa, settee primary school bed to thank to think of service to mean amount firm leg beast bit / a little ground floor to begin to understand to greet except to treat helpful old people's home (well) known mug / cup (trophy) to climb bell ridiculous important interest polite (sandwich) filling to phone / to ring reward to promise mountain's) message famous profession to damage to protect available, free to describe to decide to book to order destination (credit / debit) card to pay to mean get / be well
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2011
beurt bevestigen bevoegdheid bewaren bewijs, bewijzen bewolkt bezet bezienswaardigheden bezig bezitten bezoeken/ op bezoek gaan bezorgen bibliotheek biefstuk bij bijten, beet bijzonder binnen binnenstad (oude) biologisch bioscoop bitter bitterbal blad blauw bleek blessure blij blijven blijven zitten blik bliksem blind bloed, bloeddruk bloem bloemkool blokfluit blond blouse blussen bocht boek boer, boerderij boete bon(netje) boom boontjes boord (aan) boos boot bord
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2011
turn to confirm qualification to keep / to save proof / evidence / license, to prove cloudy occupied (seat) sights busy to owe to visit to deliver library steak bee to bite, bite particular / special inside old town organic cinema bitter type of croquette served as appetiser leaf blue pale injury gladly) to stay to repeat the year can, tin lightning blind blood, blood pressure flower cauliflower recorder blond blouse to extinguish bend book farmer, farm fine receipt tree beans (green) board (on) angry boat plate / sign / blackboard / whiteboard
Page 4 of 34
borst borstel, borstelen bos boter boterham , snee brood botsen bouwen, bouwvakker bowlen boxen braderie brand, branden brandweer, brandweerman, -vrouw breed breien breken brengen brief, briefje brievenbus bril, zonnebril broek broer, zus, vader, moeder, gezin brommer brood, wit, bruin, meergranen, broodje / bolletje brug bruin bui buik, buikpijn buitenland, buitenlander, in het buitenland buitenwijk bureau buren, buurman, buurvrouw burgemeester burgerlijke staat bus buurt
chest brush, to brush wood / forest / bunch butter slice of bread to collide with to build, builder to go bowling boxing fair fire, to burn (also CDs) fire brigade, fireman, firewoman wide to knit to break to bring letter, note (e.g. 50 euros) letter-box glasses, sunglasses trousers brother, sister, father, mother, nuclear family moped bread: white, brown, multigrain, bread roll bridge brown shower tummy, stomach ache foreign country, foreigner, abroad suburb desk neighbours mayor marital status bus / coach / van / minibus neighbourhood
C cabine cadeautje cafetaria carnaval carrière centrum (het) champignon chauffeur chirurg chocola, chocolaatjes / bonbons chocolademelk / chocomel citroen collega
Page 5 of 34
cabin present fish & chips shop carnival career town centre mushroom driver surgeon chocolate, chocolates chocolate drink lemon colleague
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2011
comfortabel conciërge conditie conducteur contact opnemen controleren cornflakes, muesli etc corrigeren cultuur cursus CV
comfortable caretaker fitness bus / train conductor to contact to check (customs) cereals to correct culture course CV
D dag, dagelijks dagschotel dak dal dame, heer dansen das datum deelnemen / meedoen dekbed deken delen denken deskundige deur dialoog dicht dichtbij dief, diefstal dienblad dienst dienstregeling diep diepvries dier (huis-) dierenarts dierentuin dik diploma direct directeur dirigent docent dochter, zoon documentaire doelpunt doen dokter
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2011
day, daily day's special roof valley lady, gentleman to dance tie/ scarf date to take part duvet blanket to share to think expert door dialogue closed nearby thief, theft tray duty timetable (bus/train) deep freezer animal (pet) vet zoo fat diploma direct head teacher conductor teacher daughte, son documentary goal to get on with doctor
Page 6 of 34
dol zijn op dom dominee donder donker dood doof dooien doorbrengen doordeweeks doorgaan met doos dorp dorst (hebben) douane douche, douchen dragen drama drank, drankje drijven drinken drogist dromen dronken droog drop drugs druif druk druppel dubbel dubbele boterham duidelijk duiken, duik duim duinen duizelig durven duur duwen dwarsfluit
to like stupid vicar thunder dark death / dead deaf to thaw to spend (a holiday, the night) on weekdays to continue to / with box (e.g. chocolates) village thirsty (to be) control, check (customs) shower, to take a shower to wear / to carry drama drinks, drink to float to drink pharmacy to dream drunk dry liquorice drugs grape busy drop double sandwich clear to dive, dive thumb dunes dizzy to dare expensive/ duration, length of stay to push flute
E echt ecologisch eend eenpersoons eenrichting eergisteren eerlijk eerste hulp
Page 7 of 34
genuine ecological duck single (e.g. room) one way (e.g. ticket) the day before yesterday honest first aid
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2011
eetbaar ei, gekookt, gebakken roereigen eigenaar eiland eindigen / finishen electriciteit, electricien elftal elleboog emotioneel eng enig(st) kind enkel enkeltje / enkele reis enthousiast envelop ernstig ervaren, ervaring erwtjes etalage eten etui evenement examen exclusief excursie expres extreem
edible egg, boiled, fried, scrambled own owner island to end, to finish electricity, electrician team elbow emotional frightening / scary only child ankle single ticket excited / enthusiastic envelope serious experienced, experience peas shop window to have dinner / evening meal / food pencil case event examination exclusive excursion, trip on purpose extreme
F fabriek familie, familielid fantastisch favoriet feest fel festival fiets, fietsenrek fietsen, fietser fijn file film finale fit fles folder fontein fooi forel formulier fornuis
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2011
factory family, relative wonderful favourite party bright festival bicycle, cycle rack to cylce, cyclistcycle fine, happy traffic jam film final fit bottle leaflet fountain tip (money) trout form cooker
Page 8 of 34
foto fotograaf fototoestel fout framboos frikadel fris(drank) fruit
photo photographer camera mistake / fault / wrong raspberry type of sausage fizzy drink fruit
G gaan gallerie gang garage garnalen gas gast, gastheer, gastvrouw gastvrijheid geachte gebakje / taartje gebeuren gebied gebit geblokt geboorte, geboren op, geboren worden gebouw gebroken / kapot gebruiken gebruiksaanwijzing gediplomeerd / bevoegd gedrag geduldig geel gegevens gehaktbal gehandicapt gek gekruid / heet geld geldig geleden gelegenheid gelijk hebben geloven geluid geluk, gelukkig gemeente gemeentehuis gemengd gemiddeld
Page 9 of 34
to go art gallery course repair workshop, garage prawns gas guest, host, hostess hospitality dear (respectful) cake (piece of cake) to happen area teeth/dentures checked birth, born on, to be born building broken to use manual qualified behaviour patient yellow details meat ball disabled crazy / mad / weird spicy money valid ago place / opportunity to be correct to believe noise luck / happiness / happy council town hall mixed average / medium
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2011
genezen genieten van genoeg gepast geld gepensioneerd gerecht gereedschap geroosterd brood / toast gescheiden gesloten gesprek gestreept gevaar, gevaarlijk gevangenis geven gevoel, gevoel voor humor gevonden voorwerpen geweld geweldig gewond gewoon gewoontes gezellig gezicht gezond gids gitaar glad glas het glasbak glimlachen godsdienst, religie goed, fout goedkoop golf gooien gordijn goudvis graad gracht gram grap grapping gras gratis grens griep grijs groeien groen groente
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2011
to heal / to get better to enjoy enough exact money retired dish (food) tools toast divorced closed talk striped danger, dangerous prison to give feeling, sense of humour lost property violence tremendous injured usual customs / traditions cosy face healthy guide guitar smooth glass bottle bank to smile religion, RE right, wrong cheap golf, wave to throw curtain goldfish degree canal grams joke funny grass free , complimentary border / boundary flu grey to grow green vegetables
Page 10 of 34
groep groeten grof grond groot
group to greet coarse ground big /large / tall
H haar haasten hagel hagelslag hal / gang halen half halfpension halfvol halte ham hamster hand handdoek handig handschoen handschrift handtekening hangen hapje haring hart hartelijk hartig haten haven hebben heerlijk heet heimwee hek hekel hebben aan held helder helemaal helicopter helpen hemd hengel herhalen herinnering, herinneren zich herkennen hersenen heten
Page 11 of 34
hair to hurry hail sweet sandwich filling hall / corridor to fetch a half half board semi skimmed stop ham hamster hand towel useful / handy glove handwriting signature to hang (out) mouthful herring / tent peg heart warm / friendly savoury to hate port to have delicious hot homesickness gate to dislike hero bright completely helicopter to help vest fishing rod to repeat memory, to remember to recognise brain to be called
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2011
heuvel, heuvelachtig historisch hitte hobby hoed hoek hoestdrank hoesten hok hond honger honing hoofd hoofdgerecht hoofdpijn hoofdstad hoog hooikoorts hopen, hopelijk horen horloge houden van hout huid huilen huis, thuis huisarts huisvrouw, huisman huisvuil huiswerk (maken) hulp humeur huren
hill, hilly historical heat hobby hat corner cough mixture to cough cage / hutch dog hunger / hungry honey head, main main course headache capital high hay fever to hope, hopefully to hear watch to love / to like wood skin to cry (tears) house, at home GP housewife, husband domestic waste homework (to do) help mood to rent / to hire
I ICT idee identiteitskaart iedereen, niemand ijs, ijsblokjes, ijsje ijsbaan ijzel ijzer inbreken, inbreker inchecken inclusief industrie infectie informatie, informeren ingang, uitgang ingenieur
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2011
I.T. idea identity card everybody, nobody ice, ice cubes, ice cream ice rink black ice iron to burgle, burglar to check in inclusive / included industry infection information, to inform entrance, exit engineer
Page 12 of 34
ingewikkeld ingreep inhalen injectie inpakken inruimen inschrijven instappen instrument intelligent interesse, zich interesseren, interessant internaat interview introduceren invullen inwoner irritant
complicated intervention to overtake injection to pack, to wrap up to load (dishwasher etc) to put one's name down to get on instrument intelligent interest, to interest, interesting boarding school interview introduce to fill in inhabitant annoying
J jaar, jaarlijks jaarlijks jack jaloers jam jammer genoeg jarig jas jeugd jeugdherberg joggen jong jongen jongeren juist jurk jus
year, yearly annually jacket jealous jam unfortunately having your birthday coat youth youth hostel jogging young boy young people correct dress gravy, sauce
K kaal kaart kaarten kaartje kaas kabeljauw kalender kalf(svlees) kalkoen kam, kammen kamer kamperen, kampeerterrein, camping kampioen, kampioenschap
Page 13 of 34
bald map, card (e.g. for birthday) (to play) cards ticket cheese cod calendar veal turkey comb, to comb room to camp, camping champion, championship
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2011
kampvuur kanaal / zender kanoën kant kantine kantoor kapper kapstok karbonade karnemelk karton kas kassa, kassière kast kasteel kat/poes kathedraal katoen kauwen, kauwgum keelpijn keer kelder kennen kennis kerk kers ketting keuken / bijkeuken keus, keuze keuzevak kiespijn kiezen kijken kin kind, kindertijd kinderachtig kip klaar klaarmaken klagen, klacht klant klap klas, klasgenoot klasgenoot klassiek kleding kleed klein kleindochter, kleinzoon, kleinkind kleingeld kleren, klerenkast
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2011
camp fire channel to canoe side canteen office hairdresser coat rack chop, cutlet buttermilk cardboard greenhouse till / checkout, cashier cupboard castle cat cathedral cotton to chew, chewing gum sore throat time cellar to know acquaintance church cherry necklace kitchen / utility room choice optional subject toothache to choose to look chin child, childhood childish chicken (animal) ready to prepare to complain, complaint customer slap / blow / hit class, class mate class mate classical clothing carpet small (space) granddaughter, grandson, grandchild change clothes, wardrobe
Page 14 of 34
kletsen kleur klimaat klimmen kliniek klok kloppen kluis knap knie knippen knoflook knoop knop koe, rundvlees koekje koel koelkast / ijskast koffer koffie koken, kok kom komedie komen komiek / caberetier komkommer konijn koning, koningin kool koopavond koor koorts kop kopen, koper kort korting kosten kou, koude, koud kraan krant krantentop krentenbol krijgen kroket kroon kruis kruising / kruispunt krullend kunst, kunstenaar kus / zoen kussen
Page 15 of 34
to chat colour climate to climb (mountaineering) clinic clock to knock / to be right luggage locker smart knee to cut garlic button switch cow, beef biscuit cool fridge suitcase (briefcase) coffee to cook, cook / chef bowl comedy to come comic cucumber rabbit king / queen cabbage, coal late night shopping choir fever (high temperature) cup to buy, buyer short reduction, discount expenses cold (noun and adj) tap (water) newspaper newspaper headline currant bun to get meat croquette crown cross cross roads curly (hair) art, artist kiss cushion / pillow
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2011
kust kustplaats kwaliteit kwart, kwartier kwijtraken
coast seaside resort quality quarter, quarter of an hour to lose
L la / lade laag laars laat lab(oratorium) lachen lam landen lang langs langzaam laten laten vallen lawaai, lawaaierig leeftijd leeg leer leeuw leggen / neerleggen legitimeren leider, leiding lekke band lekker / vies smaken lekkers / snoep(jes) / zoetigheid lelijk lenen lengte lening lens (contactlens) lepel leren kennen leren, leraar, leerling les, lesgeven letter leuk leunstoel leven, levendig levensmiddelen lever lezen lichaam, lichaamsdeel licht lid liedje
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2011
drawer low boot late laboratory to laugh lamb to land long along slow to leave to drop noise, noisy age empty leather lion to put down to prove one's identity leader, leadership / management puncture to taste (e.g. good / bad) sweets ugly to borrow from / to lend to height loan lens (contact lens) spoon to get to know to learn / to teach, teacher, pupil lesson, to teach letter (of alphabet) nice armchair life / to live, lively food / provisions liver to read body, body part light member song
Page 16 of 34
lief liefde liegen lievelingsliever liever hebben lift liggen lijken op lijn lijst limonade lip lippenstift loempia logé, logeren / overnachten lokaal loket loon lopen, lopend lucht luchtdruk lucifers luisteren lunch, lunchen lusten/ houden van luxueus, luxe
dear love to lie favourite rather to prefer lift to lie to look like line / bus number list squash (drink) lip lipstick spring roll guest staying the night, to stay the night classroom ticket office pay to walk, on foot sky pressure matches to listen to lunch / midday meal, to have lunch to like (food) luxurious, luxury
M maag maaltijd maan maand, maandelijks maat maatschappelijk werker machine machinist mager magnetron maken makkelijk man, mannelijk mand mandarijn markt matig maximum mededeling medewerker medicijn / geneesmiddel meer
Page 17 of 34
stomach meal moon month, monthly size social worker machine train driver thin microwave to make easy husband / man, male basket tangerine market moderate top announcement employee medicine lake / more
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2011
meevallen meisje / meid melden melk meloen mening mens menu merk (type) mes meteen meten meter meubels middelbare school, VWO, HAVO, MAVO, VMBO middeltje mie mild milieu, milieuvriendelijk minimum minuut mis misdaad misselijk, niet lekker, ziek missen mist, nevel mobiel mode, modieus modern moe moedertaal moeilijk moeite moestuin / groentetuin mogelijk, onmogelijk moment mond monteur monument mooi moskee mosselen mosterd motel motor motorrijder mug muis munt museum
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2011
to exceed one’s expectations girl to announce milk melon opinion human being menu make, brand knife immediately to measure metre furniture comprehensive school remedy noodles mild environment, environmentally friendly lowest minute wrong crime sick to miss fog, mist mobile fashion, fashionable modern tired mother tongue difficult effort vegetable patch possible, impossible moment mouth mechanic monument pretty mosque mussels mustard motel motorbike / engine motorcyclist mosquito mouse coin museum
Page 18 of 34
musicus / muzikant muur muziek, jazz, rock, hiphop, volksmuziek
musician wall music, jazz, rock, hip hop, folk
N naaien naald naam, voornaam, achternaam, meisjesnaam nacht nachtmerrie nadeel nagel nakijken nat nationale feestdag nationaliteit natuur natuurlijk nauw negatief nek/ hals nemen net, netjes neus nieuw, nieuws niveau nodig, nodig hebben noemen nooduitgang noord, zuid, oost, west noot nummerbord nuttig
to sew needle name, first name, surname, maiden name night nightmare disadvantage nail to mark wet public holiday nationality nature natural, of course narrow negative neck to take net, smart / tidy nose new, nieuws level necessary, to need to give a name emergency exit north, south, east, west nut registration number useful
O ober / serveerster oefenen, oefening oever ogenblik olie oliebollen olifant oma, opa, grootouders omgeven door omgeving omkijken omkleden omleiding onbekend onbewolkt ondergrondse / de metro
Page 19 of 34
waiter, waitress to practise, exercise riverbank moment oil type of doughnut elephant grandmother, grandfather, grandparents surrounded by countryside / scenery look around to get changed deviation unknown cloudless underground / tube
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2011
ondertitels onderweg onderwijs onderzoek, onderzoeken ondiep ongeluk ongezond ontbijt, ontbijten ontdekken onthouden ontmoeten ontslaan, ontslag nemen ontsnappen ontspannen ontvangen ontwerper onvergetelijk onvoorzichtig onweer oog oom, tante, neef, nicht oor, oorbel opbellen open, openen openbaar vervoer openen opener openlucht operatie ophalen opklaringen opleiding opletten oplossing opmaken opnemen oppas, oppassen oppasser oproep opruimen opschieten opsporen opstaan opstel oranje orgaan organiseren orkest oud ouderen, bejaarden, 65-plussers
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2011
subtitles on the way education research / survey / test, to research / to test / to examine shallow accident unhealthy breakfast, to have breakfast to discover to remember to meet to fire, to quit to escape to relax to receive designer unforgettable careless thunderstorm eye uncle, aunt, cousin, nephew, niece ear, earring to phone open, to open public transport to open (programme) opener open air (in the) operation to pick up, fetch bright periods course to pay attention solution to make (the bed)/ put make up on to record baby sitter, to babysit caretaker call (announcement) to tidy up to hurry up to track (down) to get up essay orange (coloured) organ to organise orchestra old senior citizens
Page 20 of 34
ouders ouderwets oven overdag overgaan overhemd overhoren, overhoring overmorgen overschrijven overstappen oversteken overstromen, overstroming overval overwinning
parents old fashioned oven during the day to go on to the next year (at school) shirt to test, test the day after tomorrow to copy to change (trains) to cross (road) to flood, flood robbery, mugging win, victory
P paar paard, paardrijden paardenstaart paars pad, fietspad, voetpad padvinders / scouts pagina pak pak(je), pakjesavond pan pannenkoek pap papier paprika paraplu parfum park (het) parkeren partij paspoort passagier passen, paskamer patat / friettent patient pauze pech peer pen, penvriend, penvriendin peper perfect periode perron personage personeel persoon, persoonlijk
Page 21 of 34
few / pair horse, horse riding pony-tail purple path, cycle path, footpath scout page suit packet, evening of the 5th of December pan pancake porridge paper pepper umbrella perfume park to park party passport passenger to try on, fitting room chips stall patient break Breakdown (car) pear pen, pen friend pepper perfect period platform character employees person, personally
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2011
perzik pet peuterspeelzaal picknick pijn piloot pistool plaats, plaatselijk plaatselijk plafond plak / gesneden plank plannen plant, planten plat plattegrond platteland pleegplein pleister plezier poeder poetsen politie, politiebureau pols pond pop populair portefeuille portemonnee portie portret positief postbode postkantoor, posten postzegel (thee-, koffie-) pot potlood prachtig praktisch / handig praten prei presentator pretpark prettig prijs prik prima prins/es privé proberen
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2011
peach cap playgroup picnic pain pilot pistol place, local local ceiling slice shelf to plan plant, to plant flat town plan country (not town) step square plaster (elastoplast) fun powder to clean (teeth) police, police station wrist pound (sterling), 500 grams doll popular wallet purse helping, portion portrait positive postman post office, to post stamp (tea, coffee) pot pencil beautiful practical to talk leek presenter theme park nice price injection, carbonated drink excellent prince / princess private to try
Page 22 of 34
probleem product, produceren proefwerk proeven professioneel programma, programmeren project provincie pruim puber publiek punctueel puree pyjama
problem product, to produce test to taste (e.g. try) professional programme, to programme project county plum adolescent public punctual mashed potato pyjamas
Q quiz
quiz show
R raam racket, stick, bat radio rapport rat recept receptie, receptionist rechter reclame redden, redding reep chocola regelen regen, regenen, regenachtig regio regisseur reis heen- terugreizen, reiziger rekenen (uit-), rekenmachientje rekening rem rennen repareren, reparatie repetitie reserveren, reservering restaurant retourtje richting riem rij, in de rij staan rijbewijs rijden rijk
Page 23 of 34
window racquet, stick, bat radio school report rat prescription, recipe reception, receptionist judge advertising, advert to save, to rescue, rescue bar of chocolate to organise rain, to rain, rainy region director journey to travel, traveller calculate, calculator account, bill brake to run to repair, repair rehearsal, test to reserve, reservation restaurant return ticket direction belt, safety belt row, to queue driving licence drive (car) / ride (horse) rich
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2011
rijp rijst rijtjeshuis ring risico ritje rivier roepen roggebrood rok roken, rook rol rolschaatsen rolstoel roltrap romantisch rommel, rommelig rond rondhangen rondkijken rondleiding rondvaartboot rood room roos rooster rose rotonde rozijn rug rugzak ruiken ruilen ruimte rusten rustig
ripe rice terraced house ring risk ride river to call (out) rye bread skirt to smoke, smoke role / roll roller-skating wheelchair escalator romantic mess, messy round to laze about to sight-see (guided) tour boat touring around e.g. canals red cream rose timetable (school) pink roundabout (traffic) raisin back rucksack to smell exchange (goods) space / area to have a rest quiet
S saai salaris samen sandaal sap(je) saucijzenbroodje schaal schaap schaar schaatsen schade, schadelijk schaduw schaken
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2011
boring salary together sandal juice sausage roll dish sheep scissors ice skating damage, damaging shade chess
Page 24 of 34
scharrelscheiden scheidsrechter schema schenken schep scherp schieten schijnen schilderen / verven, schilderij schillen schip schoen school, scholier schoolplein schoolvakken, natuurkunde, scheikunde, biologie, geschiedenis, aardrijkskunde schoonschoon, schoonmaken schotel schouder schreeuwen schrift schrijven schuin schuur secretaresse sensationeel serie serieus serre serveren servies sevenup sfeer sieraden / juwelen simpel sinaasappel sjaal ski, skiën sla slaan, raken slaap slaapkamer slaapzak slagen slager slang slank slapen slecht
Page 25 of 34
free range to divorce referee / umpire scheme to pour spade sharp to shoot to shine to paint, painting to peel ship shoe school, student (at school) school playground subjects, physics, chemistry, biology, history, geography in law clean, to clean satellite dish, saucer shoulder to shout, to scream exercise book to write (down) diagonally shed secretary sensational series serious conservatory to serve crockery lemonade atmosphere jewellery simple orange scarf ski, to ski lettuce to hit sleep bedroom sleeping bag to pass butcher snake slim to sleep bad
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2011
slepen sleutel, sleutelhanger sleutelhanger slikken/inslikken slim slipper slokje sloot sluiten, slot smakelijk, smaak sms’en sneeuw, sneeuwen snel, snelheid snelweg / rondweg snijden snor soep sok soldaat solliciteren, sollicitatiegesprek souvenir spa blauw spa rood spannend sparen speciaal speculaas speelgoed spek spelen, speler, spel / spelletje spiegel spijkerbroek spinazie spits(uur) spoorwegen, spoor sport / gymnastiek sporten sportief spreekuur spreken springen sproeien spruitjes spuitbus, spuiten spullen staal staan staart stad stadhuis stadion
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2011
to tow key, key ring key ring to swallow clever flip flop sip ditch/ stream to lock, lock / end tasty, taste to send text messages snow, to snow quick, speed motorway / ring road cut moustache soup sock soldier to apply, job interview souvenir mineral water carbonated water exciting to save (money) special spiced biscuits toys bacon to play (CDs etc), player, game mirror jeans spinach rush hour railway, railway line P.E. to do sport sporty surgery to speak to jump to spray / to hose / to water Brussels sprouts spray can, to spray things / stuff steel to stand tale city / town town hall stadium
Page 26 of 34
stagiair(e) staken stal stalletje stamppot starten station steek steen steil stelen stem ster sterk sterven / doodgaan / overlijden stift stijl stil stoel stoep stof stok stokbrood stom stoplicht, verkeerslicht stoppen storm, stormachtig straat straffen, straf strak strand streng strijken stripboek strippenkaart stroopwafels studeren stuk, per stuk sturen, stuur succes suggestie, voorstel suiker supermarkt surfen, surfplank synagoge
trainee to strike stable stand Dutch speciality mashed potatoes with vegetables and meat to start station sting stone straight (hair) to steal voice star strong to die / to pass away felt tip pen style quiet chair pavement fabric, dust stick baguette (Fr) stupid traffic lights to stop (vehicles) storm, stormy street to punish, punishment tight beach strict to iron comic public transport ticket (Dutch system) syrup waffles to study piece, each to send / to steer, steering wheel success suggestion sugar supermarket to surf, surfboard synagogue
T taak taal
Page 27 of 34
task language
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2011
taart tablet, pil tafel tand / kies, tandenborstel, tandpasta tandarts tanken tas / zak team / ploeg techniek teen tegenvallen tegenwoordig tekenen / handenarbeid tekenfilm tekenen, tekening tekst tempel temperatuur tennisbaan tent (opzetten, afbreken) terras teruggaan terugkomen terugreis, terugweg theater / schouwburg thema thermometer tiener, teenager, jeugd tijd tijdschrift tijger timmerman toegang toekomst toerist toernooi toeschouwer toetje / dessert / nagerecht tomaat toneelstuk, toneel tong tonijn toren totaal tragedie, tragisch trainen trainingspak tram trap trekken
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2011
cake tablet, pill table tooth, toothbrush, toothpaste dentist to fill up (petrol) bag, pocket team technology toe to fall short of one’s expectations / to be disappointing these days art cartoon to draw, drawing text temple temperature tennis court tent (pitch, to take down) terrace to return, go back to come back return journey theatre theme thermometer teenager, young person time magazine tiger carpenter admission/entrance future tourist tournament spectator dessert tomato play, stage tongue, sole tuna tower totally tragedy, tragic to train tracksuit tram stairs to pull
Page 28 of 34
trimester trots trouwen, trouwerij trui tuin, tuinieren turnen tweeling twee-onder-een-kap(woning) tweepersoons
term proud to get married / to marry, wedding pullover garden, to do gardening gymnastics twins semi-detached house double
U ui uitgaan uitgeven uitleggen uitnodigen, uitnodiging uitpakken uitslag uitslapen uitsmijter uitstapje uitstappen uitstekend uitverkoop, uitverkocht uitvinden uitwisseling uitzending uitzicht universiteit uur
onion to go out to spend to explain to invite, invitation to unpack result to have a lie in fried egg sunny side up outing to get off excellent sale, sold out to invent (school) exchange broadcast view university hour
V vaak vak vakantie, vakantieganger vakkenpakket vallen vangen varen varken, varkensvlees vechtsporten vee vegen vegetarisch veilig, veiligheid veld, wei ver weg veranderen verantwoordelijkheid verband verbeteren
Page 29 of 34
often subject holiday, holidaymaker choice of subjects to fall to catch to go in a boat pig, pork martial arts cattle to sweep vegetarian safe, safety field, meadow distant, far to change responsibility bandage to improve
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2011
verbieden verbinding verblijf verbranden, verbrand verdienen verdieping (1ste verdieping) verdriet, verdrietig vergelijken, vergeleken met, vergelijkbaar vergeten vergif verhaal verjaardag verkeer (het) verkeerd verkopen, verkoper verkouden verliefd verliezen vermoeiend, moe verontschuldigen verpleger / verpleegster verrukkelijk vers verschil versieren Verslaafd, verslaving verslag, verslaggever Verslapen, sich verspillen verspringen verstaan verstuiken / verzwikken versturen vertalen, vertaling vertellen vertraging vertrekken, vertrek vervelen, zich vervelend verven vervuilen, vervuiling verwarming verwelkomen verzamelen, verzameling vest vieren, viering vierkant vies vijver vinger viool
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2011
to forbid connection stay to burn, burnt to earn floor (e.g. 1st floor) sadness, sad to compare, compared to, comparable/similar to forget poison story birthday traffic wrong to sell, sales person cold in love to lose tiring, tired to apologise nurse excellent fresh difference to decorate Addicted, addiction report, reporter to oversleep to waste to do a long jump to understand to sprain to send to translate, translation to tell delay / lateness to depart, departure to be bored annoying / boring / tedious to paint, to dye to pollute, pollution heating to welcome to collect, collection cardigan to celebrate, celebration square dirty pond finger violin
Page 30 of 34
vis, vissen vitamines vla vlam vlecht vlees (voor op de boterham) vleugel vlieg vliegen vliegtuig vliegveld / luchthaven vlinder vloer vloerbedekking vlucht vluchteling / asielzoeker voer, voeren voet voetbal, voetballer voetganger vogel vol voldoende volgend volk volwassene voorafje / voorgerecht voorbeeld voorbijganger voordeel voorhoofd voorkomen voorruit voorstellen, zich voorstelling voorzichtig vorig vork vorst vouwen vraag vrachtauto vragen vreemd vreemde talen vreemdeling vreselijk vriend, vriendin vriendelijk vriendschap vriezen
Page 31 of 34
fish, to fish vitamins cold, runny custard flame plat meat (sliced meat for sandwiches) wing fly to fly plane airport butterfly floor carpet flight refugee feed, to feed (pets, children) foot football, football-player pedestrian bird cramped, full satisfactory following / next (day/week) people adult starter example passer-by advantage forehead to prevent / to avoid windscreen to imagine performance / showing careful last fork frost to fold question lorry to ask odd foreign languages foreigner awful boyfriend, girlfriend / friend friendly friendship to freeze
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2011
vrij vrije tijd vrijstaand vroeg vrolijk vrouw, vrouwelijk vrucht/ fruit vuil vullen, vukking vulpen vuur vuurtoren vuurwerk VVV
available, free, quite free time / leisure detached early bright wife / woman, female fruit dirty to fill, filling fountain pen fire lighthouse fireworks Tourist office
W waard wachten op wachtkamer wakker maken / worden wandelen, wandeling wang wapen warm (af )wassen/ was wastafel water wedstrijd week, weekeinde / weekend weer, weerbericht weg wegen weggaan weggooien weinig, minder, minst wekker wenkbrouw wensen, wens werk(e)loos, werk(e)loosheid werken, werk werkervaring werkgever wesp wetenschapper wiel wijk wijzen wild wind winkel, winkelbediende winkelen/ boodschappen doen,
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2011
worth to wait for waiting room to wake s.o., to wake up to walk, walk cheek weapon warm / hot to wash up, washing / laundry washbasin water competition / race / match week, weekend weather, weather forecast road to weigh to leave to throw away little, less, least alarm clock eyebrow to wish, wish unemployment to work, work work experience employer wasp scientist / researcher wheel area / district to point wild wind shop, shop assistant to shop, shopping
Page 32 of 34
boodschappen winnen wisselen wisselgeld wisselvallig wit wol wolk wond wonen woning woon- eet- zitkamer woonplaats worst wortel
to win to exchange change changeable white wool cloud wound to live house Living dining sitting room place of residence sausage carrot
Z zaak zacht zak/ tas zakdoek zakgeld zakken zaklamp zakmes zalf/ crème zalm zand zanger zebrapad zee zeeman zeep zeggen zeilen zenuwachtig / nerveus zetten ziek, ziekte ziekenauto ziekenhuis zien zij(de) zilver zin, onzin, zinloos zingen zitten zoeken zoet zolder zon
Page 33 of 34
business, firm soft bag handkerchief pocket money to fail (exam) torch penknife/ pocket knife cream, ointment salmon sand singer zebra crossing sea sailor soap to say to sail nervous / stressed to put ill, illness ambulance hospital to see silk silver sentence / sense, nonsense, senseless / meaningless / pointless to sing to sit to search sweet attic / loft sun
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2011
zonnebaden zonneschijn zonnig zorgen voor zout zus, zuster zuivel zuur zwaar zwak zwanger zwart zwembad, openlucht, overdekt zwembroek zwemmen zwempak
GCSE Dutch Vocabulary List © OCR 2011
to sunbathe sunshine sunny to look after salt / salty sister dairy products sour heavy (e.g. rain) weak pregnant black swimming pool, indoor, outdoor swimming trunks swimming swimsuit
Page 34 of 34