1
Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Tweede jaargang, nr31
15 september 2004
** U wordt hierbij uitgenodigd op de presentatie van de verzamelbundel van Lucienne Stassaert, met daarin opgenomen haar nieuwe bundel. Recensent en vertaler Bart Vonck leidt In aanraking in. Samen met de dichteres leest Klarajournalist Bart Stouten voor uit de bundel. Uitgever Leo Peeraer overhandigt de eerste exemplaren en biedt een receptie aan. Zaterdag 2 oktober om 15 uur tijdens de boekenbeurs Het Andere Boek in de Plantijnhogeschool aan de Meistraat 5 te Antwerpen. **
Redactioneel Wie heeft het nooit meegemaakt? Als gevolg van een hevige kortsluiting crashte mijn computer op woensdag 1 september. De harde schijf is niet langer bereikbaar. Een bevriend bedrijf is alvast bereid alles in het werk te stellen om die intensief opgebouwde bestanden alsnog te recupereren. Het is echter altijd beter geen hoge verwachtingen te koesteren, en ondertussen werk ik vanuit een vriespunt, een nulpunt – met alle problemen die ik aan uw verbeelding overlaat. overlaten Dit alles om te verklaren waarom u deze aflevering van de Mededelingen onfatsoenlijk laat ontvangt, waarvoor excuses. Van de gelegenheid werd gebruik gemaakt om de vormgeving van deze Mededelingen enigszins bij te werken. De volgende aflevering verschijnt op 28 september. Een volwaardig redactioneel zit er vandaag écht niet in. M’n hoofd staat er niet naar. Ik heb geen geheugen meer. HFJ
Onuitgegeven Gaston Burssens & de Von Bissing-universiteit Gaston Burssens (1896-1965) vermeldde steevast in biografische nota’s dat hij Germaanse filologie had gestudeerd te Gent. Hij volgde inderdaad één jaar les aan de door de bezetter vernederlandste universiteit te Gent. Hij werd hierover in 1964 ondervraagd door Herman Bossier. Brussel 5/V/64 Waarde Vriend, In een interview met José de Ceulaer verschenen in Het Nieuwsblad van verleden week, beweert Fernand Pauwels (alias Marnix van Gavere) dat hij met u gestudeerd heeft aan de eerste vervlaamste rijksuniversiteit te Gent tijdens wereldoorlog I.
2
Is dat waar? Ik was daar hetzelfde jaar als Nand (1917-18) en herinner mij niet u daar ooit gezien te hebben. Anderdeels heb ik vruchteloos naar uw naam gezocht in de lijst der ingeschreven studenten. Is hier geen verwarring in het spel? Om der waarheid wille zag ik hierover een woordje verduidelijking gaarne van u te gemoet. Hartelijk, uw Herman Bossier Longtinstr. 136 Brussel 9 Op de ommezijde van die brief schreef Burssens de minuut van zijn antwoord. W[aarde] V[riend] Herman Gij vergist u van studiejaar. Ik was er het eerste studiejaar nl. 16-17 met F. Pauwels. Het is wel degelijk hij die gelijk heeft. Gij waart er in 1917-18 en ik niet meer, na 1 jaar heb ik het 1 ste opgegeven. Dus moet Pauwels ook het tweede studiejaar hebben uitgezeten terwijl dit uw 1 was. Akkoord? & Herman Bossier (26 februari 1897- 4 maart 1970) was redactiesecretaris van het Brugsch Handelsblad (1921-1930), daarna redacteur van De Standaard: parlementair verslaggever en leider van de kunstredactie. Hij werkte mede aan tal van tijdschriften en weekbladen, aan het Bulletin de la Société J.-K. Huysmans en aan de Winkler Prins Encyclopedie. Hij vertaalde o.m. werk van Oscar Wilde (De gelukkige prins en andere vertellingen) en van de surrealistische dichter en toonaangevende kunstcriticus (sir) Herbert Read. In de literatuurgeschiedenis heeft hij een plaats verworven als de schrijver van Geschiedenis van een Romanfiguur (Brussel, De Lage Landen, 1942), een boek even boeiend als een politieroman, waarin gespeurd wordt naar de redenen waarom Huysmans ertoe gekomen is, zich voor het personage van zijn beruchte satanistische kanunnik te laten inspireren door de figuur van de populaire Vlaamse priester Van Haecke die, toen Là-bas (1891) verscheen, kapelaan was van de kapel van het H. Bloed te Brugge (misdaadauteur Pieter Aspe zou er nog huisbewaarder zijn). Het boek was in enkele maanden uitverkocht. De Franse vertaling ervan is eveneens reeds lang onvindbaar geworden. De langverwachte tweede, aanzienlijk vermeerderde uitgave verscheen in 1965 als Geschiedenis van een romanfiguur. De ‘chanoine Docre’ uit Là-bas van J.-K. Huysmans (Hasselt, Heideland, 1965 = Vlaamse wetenschappelijke pockets 8). Een aantal brieven van J.-K. Huysmans aan Julie Thibault uit de jaren 1893-1900 werpen een nieuw licht op de betrekkingen van de romancier met de beruchte abbé Boullan, die zich opwierp als opvolger van de beruchte Vintras. Ze vullen een aantal destijds ophefmakende incidenten uit het rijke occultistisch en esoterische wereldje van het fin de siècle verhelderend aan, waar onder meer Stanislas de Guaita en Oswald Wirth bij betrokken waren.
2 3
Hij maakte ook ophef met een studie over de zaak Coucke en Goethals , waar Raf Verhulst nog een populair boek schreef. Tot kort voor zijn dood bereidde Bossier over deze zaak een boek voor. Hij verwierp daarin de stelling dat Coucke en Goethals het slachtoffer werden van een gerechtelijke 1
Burssens werd dan ambtenaar bij het Ministerie van Landbouw en Openbare Werken. J.-K. HUYSMANS, Onze lettres inédites à Julie Thibault (1893-1900), in Cahiers de l’Herne « Joris-Karl Huysmans », 1985, pp. 203-216. André BILLY, Stanislas de Guaita, Paris, Mercure de France, 1971 ; Jean BAYLOT, Oswald Wirth (1860-1943), rénovateur et mainteneur de la véritable Franc-Maçonnerie, Paris, 1975.
2
3
dwaling door de omstandigheid dat zij geen Frans kenden. Hij bewees dat de geschiedschrijvers van de Vlaamse Beweging, die deze zaak voor hem behandelden, elkaar op dit punt alleen maar hadden nageschreven. Timmermans-kenner José de Ceulaer (1921-1994) publiceerde in de jaren zestig vier bundels interviews Te gast bij Vlaamse auteurs, één deel Te gast bij Nederlandse auteurs en zette de kroon op zijn werk met Dat zei Claes, dit zegt Claus. Net als mijn vriend Paul de Vree en mijn kortstondige collega Urbain Bovendaerde, was hij leraar aan de Normaalschool te Lier. Ik heb nog altijd een ereschuld tegenover hem. De erudiete en rondborstige De Ceulaer, literair criticus bij ’t Pallieterke, zag ik geregeld op de vergaderingen van de provinciale commissie voor letterkunde. In een onbewaakt ogenblik beloofde ik hem in café De Pelgrim in de Boomgaardstraat, dicht bij het Provinciehuis - waar we achteraf steevast in gezelschap van collega’s gingen napraten -, een stuk te schrijven voor het Jaarboek van het Felix Timmermans Genootschap, en wel over de invloed van de theosofische literatuur op de jonge Timmermans. In de loop der jaren heb ik over dat uitermate boeiend onderwerp een gedegen, maar nog altijd niet definitieve documentatie bijeengebracht. Buiten de wat warrige verhandeling van Simone Goetschalckx over De invloed van de theosofie op de Nederlandse letterkunde tussen 1880 en 1930 ( KUL, 1982, promotor: Hugo Brems), enkele beschouwingen van Dr. Cordemans en oppervlakkige verwijzingen her en der, zijn de bronnen schaars. Marnix van Gavere, alias Fernand Robert Pauwels (1897-?) werkte mee aan Ruimte en aan Ter Waarheid en beoefende als dichter zowel traditionele vormen als het vrije vers. Hij publiceerde Gedichten (1930), Oude en nieuwe gedichten (1939), Het eeuwige rijk (1942), 30 sonnetten (1963), Droomwater (1964), In memoriam-strofen (1967), Het wonderlijke herbeleven (1969) en een keuze uit eigen werk, Voorbij de tijd (1971).
■ 1931: Gaston Burssens in de ether Gust de Muynck, bestuurder van de Vlaamsche gesproken Uitzendingen, stelde in 1931 Gaston Burssens voor op zaterdag 11 juli een kwartier te komen voorlezen uit eigen werk. “Moest gy het hiermede eens zyn, dan zou ik u willen vragen my zoo spoedig mogelyk te laten weten, wat gy denkt te lezen? – Wy zouden u hiervoor, buiten uw reiskosten in tweede klasse, een vergoeding van 200 Fr. 4
kunnen toekennen.” Vijf dagen later beantwoordt De Muynck de brief van Burssens de dato 9 juni: “De stukken, die gy eventueel zoudt voorlezen moet ik inderdaad een paar dagen op voorhand ter 5
inzage ontvangen, dit volgens de wet. Gelieve ze dus tydig in te zenden.” Op 29 juni schrijft De Muynck een derde brief: “Deze om u er aan te herinneren, dat gy aangenomen hebt voor onze luisteraars uit uw eigen werk voor te lezen op Zaterdag, 11 juli a.s., van 19u.15 tot 19u.30. Mag ik u verzoeken my de tekst te laten geworden tegen Donderdag, 9 Juli a.s.-“
3 4 5 6
In het Nieuw Vlaams Tijdschrift, IV, april 1950, pp. 1078-1112. Brief van G. de Muynck aan G. Burssens, 5 juni 1931. Brief van G. de Muynck aan G. Burssens, 10 juni 1931. Brief van G. de Muynck aan G. Burssens, 29 juni 1931.
6
4
Hierna volgt de tekst van de bij dit dossiertje horende “wenken voor de sprekers.
Wenken voor de sprekers Het Studio van de Vlaamsche gesproken Uitzendingen van het Nationaal Instituut voor RadioOmroep bevindt zich in de Bolwerkstraat, 1a, Brussel (tusschenverdieping). Van het Noordstation Brussel gemakkelijk te bereiken met trams 14, 15, 10 of 16. Duur van de tramrit: ¼ uur. Afstappen aan de Naamsche Poort. De sprekers worden verzocht steeds enkele minuten voor den aanvang van hun spreekbeurt ter plaatse te zijn. Moesten zij onverwachts belet zijn te komen, dan worden zij verzocht, dit hetzij telegrafisch, hetzij telefonisch te melden. De sprekers(sters) voor de mikrofoon ontvangen van een der leden van den staf vóór den aanvang van de voordracht enkele aanwijzingen, die bij het spreken nuttig kunnen zijn. In het algemeen geldt de raad om te spreken, zooals men gewend is in kleinen kring te spreken en om zooveel mogelijk te trachten den indruk van “voorlezen” van een manuscript te mijden. Men bedenke, dat bij het “omslaan” der blaadjes papierritselen gehoord kan worden. Belangrijke schommelingen in de stem-sterkte komen de duidelijkheid van de weergeving niet ten goede. Dit beteekent natuurlijk niet, dat men alles op denzelfden toon moet lezen, want meer nog dan de toehoorder in een voordrachtzaal heeft de luisteraar een hekel aan eentonigheid in het voordragen. Overigens stelt het “radio-spreken” geen bijzondere eischen. Zorgvuldig en niet te snel spreken, wordt, onder alle omstandigheden, dus ook voor de Radiomikrofoon op prijs gesteld. De sprekers(sters) worden verder in kennis gesteld met de volgende regels van het Omroephuis: 1° Er mag in het Studio niet gerookt worden. 2° Het aangaan van de roode lamp in het Studio bete ekent, dat de mikrofoon ingeschakeld is en er met het spreken kan begonnen worden. 3° Vrienden, familie of kennissen, mogen niet gegro et worden; in het algemeen mag de spreker(ster) zich niet richten tot bepaalde personen of groepen. 4° De naam van een handelsfirma, vereeniging of ins telling mag niet genoemd worden; evenmin een merkartikel; in ’t kort: iedere opzettelijke of toevallige reklame voor eenig goed of eenigerlei onderneming moet zorgvuldig worden vermeden. 5° De tekst van een te houden lezing moet minstens drie dagen op voorhand ingezonden worden. 6° Het opgeven van eigen, ja van eenigerlei adres v oor het bekomen van nadere inlichtingen over den inhoud van de lezing is niet toegestaan; evenmin het verwijzen naar eigen werken of zaken. Indien opgevat van een adres noodig is, moet het steeds het N.I.R., Dienst der a Vlaamsche gesproken Uitzendingen, Bolwerkstraat, 1 , Brussel zijn, dat als adres wordt genoemd van degene tot wie men zich kan wenden. Dit echter alleen na voorafgaandelijk overleg. 7° Alleen aan de spreker(ster) kan toegang worden v erleend tot het Studio. Slechts wanneer daarvoor tevoren toestemming is gegeven door de Directie der Gesproken Uitzendingen kan ook voor metgezellen van den spreker de toegang worden ontsloten. 8° De sprekers(sters) gelieven stiptheid te betrachten in het beëindigen van de voordracht. De eisch van een regelmatige afwikkeling van het omroep-programma en de rechten van opvolgers maken, dat tijdsoverschrijding niet kan worden toegestaan. Bij ernstige tijdsoverschrijding zal mikrofoon-afsluiting niet kunnen uitblijven.
5
9° Aan het slot van de voordracht wordt men verzoch t tweemaal op de zich op de tafel bevindende bel-knop te drukken. Om het studio te verlaten wacht men even zonder gerucht te maken tot de roode lamp uitgaat. 10° Na het uitspreken van de voordracht, wordt in o pdracht van het N.I.R. aan de(n) spreker(ster) een enveloppe met honorarium overhandigd. In dit omslag is een kwijtschrift gesloten, dat gaarne terstond geteekend wordt terugontvangen. & Op de achterkant van de eerste brief van het N.I.R. had Burssens een advertentie geschreven: “Voor u, dames, is het van het hoogste belang niet alleen matte handen, maar nog glanzende nagels te hebben. Wie kent niet de muziek der nagels, de vijf uren van de cocktail, de gamma van de klederdracht, het rythme van de shake hands – vloeibare harmonie langs de cocktailglazen, dansende spiegeling van glanzende nagels in het brein van uwe oude en jonge aanbidders. Voor al uwe toiletartikelen, intieme zowel als uiterlike wendt u in vertrouwen tot (onleesbaar) Vercammen-Pompadour.” Burssens zou later nog enkele advertenties schrijven voor de eigen producten van zijn zeepziederij.
■
Caleidoscopisch Frans Mertens (1908-1993). is goed bekend als de auteur van de grote Ost-monografie (bij ‘De Vroente) in 1971). Hij keek een beetje meewarig neer op de kleine monografie door Robert van Passen (bij het Davidsfonds, 1947), die hij afdeed als hagiografie. Maar Mertens was zelf een onvoorwaardelijke verdediger van Ost, de mens en zijn kunst. Die twee hadden dan ook veel gemeen, dezelfde bevlogenheid, dezelfde gedrevenheid, dezelfde rechtlijnigheid. Ideale eigenschappen om conflictsituaties te creëren. Behalve bezielend schrijver en conferencier was Mertens ook een actief beeldend kunstenaar. Zijn artistieke nalatenschap werd door zijn erfgenamen toevertrouwd aan KADOC, het Katholiek Documentatie- en onderzoekcentrum te Leuven, verbonden aan de KUL. Daaromheen is nu een tentoonstelling opgezet onder de titel “Het Kruis der Zonden. Frans Mertens, schilder en graficus”. Tijdens de vernissage op 27 augustus heeft dr. Jan de Meyer (KADOC-KUL) gewezen op het spanningsveld religie/kunst en op de moeilijke plaats van Mertens, die tussen de twee geprangd zat. Hij vindt dat Mertens geen echt religieus kunstenaar was, maar een katholiek Vlaams-nationaal kunstenaar. De religieuze kunst in Vlaanderen krijgt een eigen gezicht na het verlaten van de neogotiek. Het beste voorbeeld van de kerkelijke kunst in de moderniteit is “De Pelgrim” met als boegbeelden architect Flor van Reeth en glazenier Eugeen Yoors. Howel Mertens nooit lid was van “De Pelgrim” sluit zijn kunst goed aan bij deze beweging. KADOC heeft die evolutie naar grotere vrijheid in de sacrale kunst geïllustreerd met de tentoonstellingen “Ars Sacra” (1958) en “Pro Arte Christiana” (1959). Namens de “Vrienden van Frans Mertens” had prof. Jef Helsen het over de tentoonstelling zelf. Na de ‘kritische tentoonstelling in het Elzenveld te Antwerpen heeft men nu geopteerd voor een tentoonstelling in het teken van het “Kruis”, opgedeeld in vier onderdelen: 1. Kruisgang is een biografie.
6
2. Kruisbestuiving met Alfred Ost, Prosper de Troyer, Felix de Boeck, Eugeen Yoors e.a. 3. Kruistocht met Frans Mertens, religieuze schilder. 4. Frans Mertens als graficus, ontwerper van decors, kostuums, affiches, vlaggen, enz. Drs. Rajesh Heyndrick ontwikkelde zijn stelling over drempelervaringen in een grensgebied en de denkbewegingen bij Frans Mertens. Hij windt er geen doekje om en stelt dat de lezing van de teksten van Frans Mertens niet altijd genietbaar is, onder meer door antisemitische uitlatingen. Het godsbesef van Mertens mondt uit in ergernis over al het Unheimliche in de wereld en zet hem voor een drempel. Hij deelt met Ost, Yoors en Servaes de afkeer voor decadentie en gaat nog verder in de lineaire kijk op zwart/wit, ontaarde/volkseigen kunst, enz. Hij wordt een zwerver met een romantische existentialistische kijk, eigenlijk een pelgrim geleid door introspectie. CRKC-voorzitter Jan Klinckaert licht de plannen toe van de jonge instelling. Door de vergrijzing en het gebrek aan opvolging in kerken en kloosters wordt meer en meer waardevol religieus patrimonium ter conservatie toevertrouwd aan het Centrum voor Religieuze Kunst en Cultuur. Een recente aanwinst is de “Kruisweg” van Servaes. Het is de bedoeling dat de Parkabdij te Heverlee de bewaarplaats wordt van het CRKC. In eerste instantie ging onze belangstelling naar de verzameling Ost. Maar gaandeweg komt het gezelschap in de ban van een veelzijdige Mertens, die in verschillende disciplines – van lino tot olieverf – grote vaardigheid toont, ofschoon quasi autodidact. Merkwaardigerwijze wordt geen aandacht besteed aan de uitzonderlijk mooie plafondschildering die Mertens in de ronde directiezaal van de Antwerpse Zoo. De uitgebreide tentoonstelling (112 nummers) blijft open tot 30 oktober. Het KADOC is gevestigd te Leuven aan de Vlamingenstraat 39. Gratis toegankelijk alle werkdagen van 9 tot 17 u en op zaterdag van 9 tot 12 u 3O. Jan VAN OOSTENDE
Omar Meervelde in Galerie Jacques Gorus Ja, er zijn nog blijde mensen op de wereld. Toen ik hem voor het eerst ontmoette stelde Omar van Meervelde zich voor als “ne blieke Algerijn’. Het was nog de tijd van de Strangers. Hij zat op de grond van de Oude Beurs tijdens een rommelmarkt te midden van een uitgespreid aanbod grafiek. De man werkte zo aanstekelijk opgetogen over het leven en de kunst dat ik mijn afspraak vergat. Bij nadere kennismaking bleek hij nog juist om mijn hoekje te wonen ook. We zien mekaar dus wel meer in Deurne, in Zoersel of in zijn galerij Gorus. Dat van de “blieke Algerijn” klopt ook. Zijn vorige naam was Mecibah. De naam Van Meervelde heeft hij van zijn moeder Raymonde, die met een Algerijn gehuwd was en zich in 1946 naar Frankrijk had begeven, waar Omar geboren is. Later zakten de Mecibah’s af naar Borgerhout. Bij zijn blauwe ogen en zijn beschaafd Antwerps past de naam Van Meervelde veel beter. Na zijn dienst in het Belgisch leger gaat Omar aan de slag bij de bekende Antwerpse encadreur De Leeuw, waar hij vanzelfsprekend contact krijgt met de plaatselijke kunstenaars. Meer had de kunstzinnige man niet nodig om zelf de oversteek naar de actieve kunstbeoefening te wagen. Het zit hem in de genen want ook zijn twee broers zijn artistieke creatievelingen, respectievelijk in design en kunstsmederij. De vaardigheden van Omar gaan van tekenen en etsen tot bronssculpturen.
7
Bij De Leeuw heeft hij de graficus Jacques Gorus (1901-1981) leren kennen. Gorus heeft een bizarre loopbaan gevolgd. Na eerste studies aan de Academie te Gent belandt hij in 1919 in Antwerpen. Om den brode wordt hij klerk op de Griffie en studeert basviool om de stomme film te begeleiden in bioscooporkesten. Hij wordt pas in 1929 toegelaten tot het Nationaal Hoger Instituut in het atelier van professor Edward Pellens voor “houtsnede en vlakdruk”. Nadien studeert hij op het atelier van directeur Isidoor Opsomer en bij Jules Debruycker. Hij leert het oude Schipperskwartier kennen door het traject dat hij aflegt tussen zijn late werk in de bioscoop en de overzetboot naar St Anneke, waar hij woont. Het is een wereld van dokwerkers, matrozen en prostituees die hem fascineert en hem inspireert tot taferelen van deernis en ingetogen medevoelen. In 1946 krijgt hij een eerste leeropdracht aan de Academie die 20 jaar duurt. Hij moet een begenadigd lesgever geweest zijn als we zijn oudleerling André Goezu mogen geloven, die schrijft: “Tijdens de les overgoot de vertelgrage Gorus mij met onvergetelijke herinneringen aan de zorgeloze en feestelijke momenten die hij op die linkeroever van de Schelde beleefd had… “ Dat verteltalent ziet Maurice Gilliams ook in zijn werk: “Op beschrijvende, meestal anekdotische wijze, heeft Jacques Gorus in reeds eerder in het licht gegeven etsensuites – “Aspecten” (1942), “Het Schipperskwartier” (1957) – die heel bijzondere sfeer weergegeven door middel van vertellende voorvalletjes die in stemmige hoekjes van het oude stedeschoon gesitueerd zijn.” Het moest dus wel klikken tussen vlotte leraar Gorus en uitbundige Van Meervelde. In die mate zelfs dat Gorus zijn huis met atelier aan de Venusstraat bij testament aan Van Meervelde heeft nagelaten. Een grote blijk van genegenheid natuurlijk, maar wat moet hij met dat huis en hoe gaat hij de immense successierechten betalen op een erfenis aan niet-familie? Gelukkig wordt hij goed begeleid door zijn bankdirecteur, zodat hij nu – 10 jaar post datum – de laatste schrijf van de lening heeft afbetaald. Interessanter om weten is dat Omar zich verplicht achtte het werk van zijn leermeester te eren door een “Jacques Gorus-museum” in het pand uit te bouwen. Uiteraard moest dat een museum voor grafiek worden. Merkwaardig genoeg is dat in onze Metropool een zeldzaamheid. Op die tien jaar hebben ongeveer honderd grafische kunstenaars geëxposeerd. Talrijke opmerkelijke figuren, zoals Julien Schoenaerts, worden er kind aan huis. Omar heeft het geluk de bedaarde graficus Robert Wuytack aan boord te hebben, een waardevolle medebeheerder. Ze hebben buiten Gorus en andere grafici uiteraard ook eigen werk getoond. Voor Van
Meervelde
werd
dat
in
augustus
2004
de
twintigste
tentoonstelling
sinds
zijn
debuuttentoonstelling in 1974. De vzw heeft een “vriendenkring” van een paar honderd betalende leden en een vlotte werking en werving. Een ander eresaluut aan Gorus is de monografie Graficus Jacques Gorus & Antwerpen – ’t stad en sint-anneke die op initiatief van Omar van Meervelde in samenwerking met de kunsthandel “De Roos” werd uitgegeven in 1993 (ISBN 90-801535-1-0, 176 p. en 176 illustraties). De citaten en biografische gegevens komen uit die monografie, uit een bijdrage tot de Geschiedenis van het Kunstonderwijs in Vlaanderen (Antwerpen, KASK en NHI, 1982) en uit de Kunstkatern 00/4 van “Vlink” door Dirk Stappaerts (2000).
8
Het Atelier Jacques Gorus ligt aan de Venusstraat 52 te Antwerpen en is toegankelijk op zaterdag en zondag van 14 tot 17 uur. Website: www.gorus.bewiner.antwerpen.be Jan VAN OOSTENDE
“De vagebond-dichter” In 1940 verscheen Aalst zingt, een collectieve bundel met verzen van Johan Berger, Albert Baeyens, Ben Cami, Jan d’Haese, Framarom, Gery Helderenberg, Paul van Keymeulen, Jan Vercammen, Peter Venthof en Franz Zonneberg. Samensteller was de achttienjarige Jan d’Haese (°1922), die toen al gepubliceerd had in toonaangevende tijdschriften: Werk, Nederland, Dietsche Warande & Belfort, De Vlaamsche Gids, Voetlicht, Kentering, Nieuw Vlaanderen, Gewas, In Aanbouw. In de inleiding, gedateerd februari 1940, onderstreept D’Haese het regionaal karakter van het bundeltje. Dat ouderen als Jan Vercammen (°1906), G ery Helderenberg (pseudoniem van Hubert Buyle,°1891) en Albert Baeyens (°1892) “betrouwden op het initiatief van een jongere, getuigt voor hen”. D’Haese wijst uitdrukkelijk op het ontbreken van “richtinggevende kritiek” in Vlaanderen: “Van kritiek hebben wij geen schrik, maar zij moet aarde aan den dijk brengen. Zo zijn Herreman en vooral Gijsen ons lief, omdat ze afbreken op strenge, maar rechtvaardige basissen; in tegenstelling met een stelletje dilettanten die zoetsappige beoordelingen broderen op een altijd weerkerend, weinig diepdringend thema.” De kronieken van Marnix Gijsen (1899-1984) in De Standaard werden opgenomen in diens Verzameld 7
werk. De (haast dagelijkse) “Boekuiltjes” van Raymond Herreman (1896-1971) in Vooruit werden jammer genoeg slechts partieel gebundeld.
8
Albert Baeyens heeft geen onuitwisbare sporen gelaten in de literatuur, en dankt wellicht zijn aanwezigheid aan het feit dat hij leraar was aan de voorbereidende afdeling van het Aalsterse atheneum. Gery Helderenberg (1891-1979) en Jan Vercammen (1906-1984) daarentegen waren destijds al gevestigde namen. De drie gedichten van de twintigjarige Ben Cami, die toen studeerde aan de Normaalschool te Gent, behoren ongetwijfeld tot de beste verzen van de bundel. Net als Jan d’Haese had hij reeds gepubliceerd in de tijdschriften Nederland en Nieuw Vlaanderen. Dood Dood: kleine vlam in mijn vlees, groeiend in mijn wezen, als een pijn; scherp vergif in den wazigen wijn van het leven; Engel die reeds uit Zijn licht en stadig bloeit en langzaam verzengt dit hart; licht waarrond de laatste hoop verstart: niets waaruit het alles groeit. In het retorische ‘Reisverhaal’ is de dichter van Het Land Nod reeds in kiem aanwezig: 7
Marnix GIJSEN, Verzameld werk, Amsterdam, Meulenhoff Nederland/ ’s Gravenhage, Nijgh & Van Ditmar, 1977, VI, pp. 7-452. 8 Fr. CLOSSET, Raymond Herreman, de dichter en de criticus. Documenten, Brussel, A. Manteau/ Rotterdam, Nijgh & Van Ditmar, 1944. Bert Ranke bundelde een aantal Boekuiltjes in 1960.
9
Eens, toen wij ontwaakten, rees uit den morgenbrand een wit kasteel als van een vreemd, ver land. Torens en arabesken stonden blinkend van goud en in de witte kamers en gaanderijen zweefde vage muziek, die treurig maakte en toch een diep en vol geluk bracht om het langzaam gaan der dagen. Vrouwen gaven vreemde, grote vruchten en in hun armen vergaten wij ons eigen leven, de verre, zware tocht en de verborgen zuchten die we hadden gekend. Elke morgen was ons even licht, en toch, na maanden, werden we weer vol onrust. – Toen we heentrokken was er niemand meer die ons weerhield… Lang nog hoorden we het gezang der vrouwen achter ons. We wisten dat het dwaasheid was dit alles te verlaten, maar we waren gestuwd door een drang naar een groot en onbegrepen doel. In het dorre gras floot de snerpende wind en we voelden dat dit lied ons doodsgezang zou zijn. – Maar wij keerden niet… De eigenzinnige en al te vaak nog altijd onderschatte Ben Cami, medestichter van Tijd en Mens, zou in 1966 in een interview met Herman J. Claeys betogen: “Het absurde in het bestaan wordt door de ‘gewone man’ evenzeer beleefd als door de geleerde of de kunstenaar. Zovele volksliederen, oude en nieuwe, getuigen daarvan”. Met betrekking tot het absurde toneel stelt hij onomwonden: “Als het grote publiek bepaalde stukken niet ‘kan’ benaderen, dan komt het doordat de massa door haar opvoeding blind gemaakt wordt.” Hij relativeert tevens de kritiek op de zogeheten hermetische poëzie: “als u onder ‘hermetisch’ verstaat: luchtdicht afgesloten, dan bevatten de woorden ‘hermetische poëzie’ een contradictie in de termen. Als u door ‘hermetisch’ verstaat: geheim – dan denk ik dat u er de gedichten mee bedoelt zoals de Duineser Elegien van Rilke. Dan kan ik alleen maar zeggen dat veel poëzie als onbenaderbaar wordt aangezien door hen die ze niet kunnen of niet willen benaderen.” Hij staat afwijzend tegenover het socialistisch realisme: “geen realisme, enkel geïdealiseerde rommel, geschreven in dienst van een politiek of sociaal doel. Vanzelfsprekend vertoont het veel gelijkenissen met rechtse literatuur”.
9
Werk van Framarom (°1913), fabrieksarbeider en grot endeels autodidact, was reeds opgenomen in Arbeiders dichten van R. Herreman (Brugge, De Garve, 1937, 63 pp.) Paul van Keymeulen (°1920) studeerde Romaanse filologie. Werk van hem was gepubliceerd in Vormen, Nieuw Vlaanderen, Elckerlyc, Kentering, Gewas en Werk, en hij had reeds twee bundels gepubliceerd, Het Jonge Bezit (1938) en Stille Liebe (1939).
Peter Venthof
(1916), mij geheel onbekend, had nog niets
gepubliceerd, maar zijn klassiek gedicht “Planeet mens” is toch wel overtuigender dan het gedicht van Franz Zonneberg (°1913), een accountant die een Franse opvoeding had genoten en in het buitenland had verbleven, o.m. aan de universiteit van Santander, meegewerkt had aan Vormen, Volk, De Vlaamsche Gids en Gewas en bovendien drie bundels had gepubliceerd: Misten (1938), Bloed (1939) en Eros-Altaar (1939). Zijn gedicht wordt hier dan afgedrukt als bijdrage tot de evolutie van de literaire smaak – en als treffende illustratie
9
Herman J. CLAEYS, Wat is links? Brugge, J. Sonneville, 1966, pp. 77-78.
10
Jan d’Haese bleek toen al gefascineerd door de plastische kunsten. Zich inspirerend op “De intocht van Christus te Brussel” publiceerde hij een “Fantasia bij Ensor”, waarin het masker van de wereld afgetrokken wordt, zou pater Poirters gezegd hebben: Het echt gezicht lang afgevallen komt nu hun werk’lijk wezen bloot; zij dansen arm aan arm en brallen een lied van dronkenschap en dood. Onwetend hoe zij clowns gelijken in dezen Christus-carnaval van waan, blijven zij Hem bekijken: de maskerloze van het bal… “De vagebond-dichter” illustreert zijn geestesinstelling in dat fatale jaar 40: Het is mijn laatste gang langsheen uw water… De olmen rusten en de lucht is grauw, Achter een kromming ligt ’t fabrieksgebouw: Ik heb het werk aan anderen gelaten. Maar wees niet bang, eens ben ik wel te moe om nog mijzelf te zijn en leg mij neer bij alles wat gij zegde over eer en deugd, eens geef ik alle fouten toe… want als men niets doet dan gedichten schrijven, koopt men geen boter, krijgt geen vrouw, geen kind’ren; men kan tot aan zijn dood de burgers hind’ren en verder in een boek verheerlijkt blijven… Jan d’Haese (°1922) had atheneum gelopen en wachtte naar eigen zeggen “op het wonder dat uit den hemel zal vallen. Het moeilijkste in het leven is de passende plaats te vinden, zodat men zich zonder bitterheid kan overgeven aan hart en geest.” ■
Door de leesbril bekeken ▲Bij de bespreking van Het nut van de poëzie van Willem M. Roggeman (in ’t Pallieterke van 25 augustus) citeert Brederode uitvoerig uit het titelgedicht: Zeldzaam zijn de dingen in de wereld, die zo nutteloos zijn als een gedicht. Alles wat belangrijk is in dit leven heeft immers geen handelswaarde. Een gedicht kan nergens voor gebruikt worden. Een makelaar kan het niet aanprijzen. Een advocaat kan er niets mee aan. Een politicus kan het niet uitbuiten. Een inbreker zal het laten liggen. Een militair zal het niet eens vernietigen. Maar de slotregels tellen, zegt Brederode. In het gedicht slibt de taal langzaam dicht, Maar alle versregels gaan verrassend open Als dromende oesters vol oosters licht. De criticus onderstreept dat Roggeman de mogelijkheden van de taal verkent. “Voor de lezer is het binnendringen in deze gedichten soms even raadselachtig als het ontstaan van de tekst voor de
11
maker zelf. Bij een eerste lectuur roept deze bundel weerstand op, bij het herlezen moet de lezer zich aan een nieuw schoonheidsgevoel aanpassen. Maar maakt dat die ervaring niet des te waardevoller en deze poëzie beklijvender dan veel andere? Het gaat ten slotte niet om nut, maar om schoonheid! Tot de grillige, soms surrealistische schoonheid van deze bundel draagt ook het plastisch werk van Fred Bervoets bij.” Terloops stelt hij vast: “In de Mededelingen van zijn ‘Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie – die al langer dan één jaar teruggrijpen naar waardevolle en verdonkeremaande auteurs – heeft Henri-Floris Jespers de voorbije maanden al enkele keren terecht met scherp geschoten ten gunste van Roggeman, rond wiens poëzie het, met name in de Vlaamse literaire kringen, stil is geworden.” ■ Willem M. ROGGEMAN, Het nut van de poëzie, Leuven, P, 16,50 €.
▲De Post heeft tijdens het voorbije half jaar een nettowinst geboekt van 88,8 miljoen €, tegen 29,7 miljoen een jaar eerder. De inkomsten verhoogden met 5,6 %, de uitgaven namen met 0,7 % af. Sinds begin dit jaar vloeiden al 1250 voltijdse postmannen af via brugpensionering. Logisch: de winst stijgt, de kwaliteit van de dienstverlening daalt vèr onder nul. ■ ▲Onder de titel “Monopolie spelen” stelt Knack (1 september) vast dat een jaar na de liberalisering van de energiemarkt de energieprijzen gestegen zijn. ■ ▲Deze maand verschijnt een nieuw boek van Herman Portocarero. Goud speelt zich net als zijn twintig jaar geleden verschenen debuut Het Anagram van de wereld af in Ethiopië. “Anagram kan in de indruk geven dat ik geloofde in simplistische samenzweringstheorieën over de ellende in de wereld. Zulke theorieën gaan meestal te ver – maar ik vandaag, hand op het hart, zeggen dat deze ‘cenakels waar in abstracte termen over het lot van zovelen wordt beslist’ niét bestaan?”, aldus Portocarero in Knack (1 september). ■ ▲Luide technomuziek in de auto, in de discotheek of op concerten is schadelijk voor de longen. De zware basdreunen kunnen een klaplong veroorzaken. Die ontdekking deden een aantal onderzoekers aan de Vrije Universiteit Brussel (VUB). “Een remedie is er niet echt. We kunnen mensen enkel aanraden om het volume niet al te hoog te zetten of om niet te dicht bij de muziekboxen te gaan staan”, aldus prof. Marc Noppen van het Academisch Ziekenhuis van de VUB. (De Standaard, 2 september.) ■
Citaat ▲“Aangezien we nagenoeg de helft van het Vlaamse overheidsbudget aan onderwijs besteden, zou het overigens niet gek zijn even in alle kalmte en objectiviteit te onderzoeken hoe we van de schooltijd een boeiender en gelukkiger tijd kunnen maken. Mijn gok over de uitkomst? Wel, het lijkt me niet uitgesloten dat duidelijke en consequent toegepaste regels op school en vooral thuis de jonge mensen beter wapenen tegen het leven en hen gelukkiger maken. Misschien is overdreven meegaandheid nu al de belangrijkste doodsoorzaak bij jongeren.” Mark ELCHARDUS Hoogleraar sociologie aan de VUB ▲“Roemenië was helemaal niet gesloten. Het was onmogelijk om een visum te krijgen om het land te verlaten, maar de mentaliteit was er veel opener dan in de westerse landen, de landen die geen communisme hebben gekend. Op school kregen we les in de literatuur, de muziek en de kunst in het algemeen, van Italië, Engeland, Duitsland, zelfs van Rusland. Maar in geen van die landen werd op school iets over de Roemeense cultuur onderwezen. Dat
komt door jullie politiek, en de onze
natuurlijk ook. De Roemenen hebben altijd vreemde talen willen leren en wilden de kunst van de hele wereld leren kennen. Maar in België, in Frankrijk, in Italië kent niemand onze cultuur. Wij hebben zoveel goede componisten. Ik beschouw het als mijn plicht om aan de hele wereld hun muziek te leren kennen. Daarom zing ik tijdens mijn concerten zoveel stukken van hen. […]
12
In Roemenië heerst een strenge mentaliteit. De kleine kinderen moeten er luisteren, zelfs als ze niet akkoord zijn. Als je iedereen zomaar laat doen wat hij wil, loopt het mis. Er zijn wetten nodig om de mensen te verheffen. Ook de televisie en de massamedia moeten aan opvoeding doen, net als de scholen. Kinderen die hun talent zomaar mogen gebruiken zoals zij dat zouden willen, zullen nooit de zaken van algemene cultuur ontdekken. We moeten een manier uitvinden om de kinderen die cultuur te laten ontdekken. Klassieke muziek lijdt een beetje onder de apartheid. Alles wat klassiek is, valt buiten de prime time en zo gaat de cultuur met de jaren achteruit. Dat is verkeerd.” Angela GHEORGHIU (Terugblikkend op haar opleiding in het Roemenië van Ceausescu)
Bibliografisch ▲Marleen de Crée (°Bree, 1941) publiceerde een vijftiental dichtbun dels. Haar poëzie werd onder meer bekroond met de Maurice Gilliamsprijs, de August Beernaertprijs van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde en de prijs van de Vlaamse Poëziedagen. Haar nieuwe bundel, Vita Vita gaat over alle facetten van het leven, opgebouwd rond twee polen: water en vuur. Het water waaruit we allemaal geboren worden, het vuur als symbool voor de relatie met de geliefde. Tussen beide polen een intermezzo waarin Marleen de Crée een hommage brengt aan vrienden én aan het wonder van de roos, symbool van liefde en vriendschap, maar bloem met doornen. In de hele bundel zijn de tegenstellingen, voor- en tegenspoed, geluk en de keerzijde ervan aanwezig. De beelden zijn origineel en fris en treffen door hun muzikaliteit. ■ Marleen DE CRÉE, Vita Vita, Leuven, P, 2004, 48 blz., met kleurenfoto’s van Jean de Crée, 15 €.
▲Lucienne Stassaert (°Antwerpen, 1936) schreef poëzie, romans, toneels tukken en hoorspelen. Haar vielen tal van prijzen te beurt, waaronder de Arkprijs van het Vrije Woord, de Poëzieprijs van De Vlaamse Gids en de prijs van de Vlaamse Poëziedagen. In aanraking, een door de schrijfster samengestelde bloemlezing, bevat tevens haar meest recente en nog niet eerder verschenen bundel Wat op de tast bij lichte maan te zingen is. In de poëzie van Stassaert herkennen we de onafscheidelijke, tot elkaar veroordeelde partners liefde en dood, gemis en vervulling… In zijn uitvoerige inleiding op de bloemlezing schrijft Bart Vonck: “In Stassaerts poëzie liggen de negatieve en positieve betekenissen van een ervaring in elkaars verlengde, en zijn in en door, met en dankzij taal verstrengeld.” Bij uitgeverij P verschenen reeds drie bundels van Stassaert, een vertaling van een selectie uit het werk van Sylvia Plath en een hertaling van Hadewijch. ■ Lucienne STASSAERT, In aanraking, Leuven, P, 2004, 192 blz., 20 €.
Agenda ▲Sinds Panamarenko met zijn dealer gebroken heeft (of is het omgekeerd… ) kan hij blijkbaar in volle vrijheid waar dan ook exposeren. In ’t Klein Raamtheater, Lange Gasthuisstraat 26, 2000 Antwerpen, is een tentoonstelling grafiek te bezichtigen tot 14 november. Van wo-vr 10-16 uur. Za 1013 uur. ■ ▲Van 17 september tot en met 17 oktober loopt de thematentoonstelling over “het hoofd”, Zoveel hoofden, zoveel zinnen. Deelnemende kunstenaars zijn: Rik de Vos, Marko Klomp, Marga, Willy Malfroid, Frédéric Martos, Millar, Pjeroo Roobjee, Ruvanti, Inge Stegman, Jef van Buggenhout, Bea van Gertruyden, Rik Vermeersch en Roger Wittevrongel. Galerie Huyse Molensloot, Molenstraat 5254, 2018 Antwerpen. Vrijdag, zaterdag en zondag, van 14 tot 18 uur en na afspraak. ■ ▲Tot 26 september exposeert Marcel “Baron” Moons “intuïtieve beelden” in het Cultureel Centrum ’t Getouw. Elke werkdag open, van 9 u 30 tot 12 u en van 13 u tot 16 u. Weekend van 14 tot 17 u. CC ’t Getouw, Molenhoekstraat 2, 2400 Mol. ■ ▲De Muzen herdacht. Zo luidt de titel van neen interdisciplinaire expo naar aanleiding van 30 jaar cultuurcentrum Heusden-Zolder, georganiseerd in samenwerking met Frank Hendrickx & Herman
13
Maes. De rode draad is het begrip ‘muze’ (inspiratiebron). Elk werk dat wordt getoond is een soort kleine of grote ‘mijlpaal’ in het oeuvre van de kunstenaar omdat het uiting geeft aan de verwerking van een specifieke of nieuwe inspiratiebron. Die inspiratie is uiteraard zeer veelzijdig: een maatschappelijk gebeuren, een historisch feit, een object, een materie, een liefde, een haat, een schoonheid, een v verdriet… Een 60-tal kunstenaars nemen aan de expositie deel, w.o. Fred Bervoets, Guy Bleus, Sam Dillemans, Herman Maes, Malou Swinnen, Guy Vandenbrande en Wout Vercammen. Tot 3 oktober in het Cultuurcentrum Muze, Dekenstraat 40, 3550 Heusden-Zolder. Dagelijks van 14 tot 20 uur.
[email protected] Tel. 011/530 550 www.muze.be ■ ▲Onder de titel instant instincts – Art in polaroid presenteert curator Daniella Palazzoli meer dan honderd originele Polaroid beelden door Carlo Molino (1905-1973), Mario Schifano (1934-1998), Robert Mapplethorpe (1946-1999) en Yasumasa Morimura (°1951). MUDIMAdrie, Galerie Gianluca Ranzi, Vlaamse Kaai 48, 2000 Antwerpen. Wo.-za. 14 u – 18 u. Tot 16 oktober. ■ ▲Donderdag 16 september wordt de dubbeltentoonstelling Nic Joosen en Mark Verstockt geopend om 18 uur. Musée d’Art moderne et d’Art contemporain, Parc de la Boverie 3, 4020 Liège. Dinsdag tot zaterdag van 13 tot 18 uur. Zondag van 11 tot 16 u 30. Gesloten op maandag en op 1 en 2 november. De tentoonstelling loopt tot 7 november. Info: 04 343 04 03 –
[email protected] - www.mamac.org ■ ▲Geneviève Vastrade exposeert beelden bij International Art Gallery. De tentoonstelling “Formes de vie” loopt van 18 september tot 24 oktober in International Art Gallery N.V., Bois Lionnet 16, 1380 Lasne. Alle dagen van 14 tot 19 uur en op afspraak. Gesloten op woensdag. ■
▲De vernissage van de tentoonstelling van Wout Vercammen, “De uitzichtloze duidelijkheid” vindt plaats op zondag 19 september, van 16 tot 19 uur in Galerie Martin van Blerk, Mechelsesteenweg 26, 2018 Antwerpen. De tentoonstelling loopt tot 9 oktober. ■ ▲Zuiderzinnen. Op zondag 19 september treedt o.m. Marcel van Maele op in Café Amadou. Willem Houbrechts leest Rudy Witse en Renaud houdt een verrassing in petto. Café Amadou, Amerikalei 78 (hoek De Vrièrestraat), 2000 Antwerpen. Optedens tussen 15 en 18 uur. ■ ▲Zaterdag 25 september om 20 uur wordt Vita Vita, de nieuwe bundel van Marleen de Crée, voorgesteld in Galerie De Zwarte Panter, Hoogstraat 70 te Antwerpen. Prof. dr. Joris Gerits leidt de bundel in. ■ ▲Op zaterdag 2 oktober om 15 u wordt In aanraking, de verzamelbundel van Lucienne Stassaert, in de Plantijnhogeschool aan de Meistraat 5 te Antwerpen voorgesteld door Bart Vonck. In aanraking is het zesde deel in de Parnassusreeks van uitgeverij P.■ ▲In het kader van Antwerpen boekenstad 2004 organiseren Contramine en het Fakkelteater een poëzieavond met als veelzeggende titel De mokkende muze (- de Mok en de Muze). Op de affiche: Adriaan de Roover, Ben Klein, Marcel van Maele, Lucienne Stassaert, Herman J. Claeys, Roger M.J. de Neef, Marleen de Crée, Frank de Crits, Willy Verhegghe, Annie Reniers, Werner Spillemaeckers, Henri-Floris Jespers, Gerd Segers, Jos Daelman, Willem Persoon, Jo Gisekin, Hendrik Carette, Bobb Bern, Rudy Witse en Tony Rombouts. Muzikale intermezzo’s: Mike Zinzen en Cel Overberghe. Woensdag 6 oktober van 20 tot 24 uur in de Rode Zaal van het Fakkelteater, Hoogstraat 12, 2000 Antwerpen. Tickets: 5 €. Reservatie: 03 232 14 69. ■ ▲Hendrik Carette leest voor uit eigen werk op donderdag 21 oktober in Literair Café Den Hopsack, Grote Pieter Potstraat 24, 2000 Antwerpen. ■
14
▲L’homme armé is het nieuwe unieke totaal(cross-over)project van Ensemble Polyfoon o.l.v. Lieven Deroo, een productie waarin zowel muziek, woord als beeld aan bod komen en waarin “oorlog” de rode draad vormt. de Voor het muzikale luik grijpt Ensemble Polyfoon terug naar het XV eeuwse Bourgondische lied “L’homme armé”. Op deze melodie hebben de grootste componisten uit de renaissanceperiode missen gecomponeerd om zich te meten met hun collega’s. Ensemble Polyfoon stelde een “Missa de Ide l’homme armé” samen met misdelen van XV en XV -eeuwse representatieve polyfonisten maar zette ook een aantal bekende hedendaagse componisten aan het werk om hetzelfde te doen. Een uitdaging die de Vlaamse componisten Geert D’hollander, Alain de Ley en Bart van Reyn en hun Nederlandse collega’s Daan Manneke en Coen Vermeeren durfden aangaan. Ze nemen een misdeel voor hun rekening. Op die manier wordt een 600-jaar oude traditie nieuw leven ingeblazen en worden oud en nieuw alweer thematisch geconfronteerd. Voor het woordgedeelte zal één van ’s lands beste acteurs, Warre Borgmans, zorgen. Hij zal tussen de verschillende muziekdelen teksten debiteren uit theaterstukken, beklijvende oorlogsgedichten, weemoedige brieven van soldaten aan het thuisfront, enz. Theatraal, opstandig, ingetogen… maar ook getuigenissen van hoop en vergeving. Een ruimtelijke projectie van fotografische beelden van Stephan Vanfleteren, huisfotograaf van De Morgen en internationaal geprezen voor zijn conflictfotografie in a.a. Kosovo en Afghanistan, zal u niet onberoerd laten. Zijn aangrijpende zwartwitfoto’s tonen de onwezenlijke mens in een bevreemdende omgeving, geteisterd door oorlog en onrecht. Stefan Martens, een jonge kunstschilder uit het kunstenaarscollectief HUMUS, brengt een installatie met enkele aangrijpende doeken. Muziek, woord en beeld worden gedoseerd en door regisseur Stef de Paepe tot een totaalspektakel gebundeld. ■ “L’homme armé” wordt opgevoerd op 22, 23, 29 en 30 oktober 2004, telkens om 20 u 30 in de St.-Carolus Borromeuskerk te Antwerpen. Tickets: 18 € (studenten, 65+, vrienden); 19 € (voorverkoop); 21 € (kassa). Elke bestelling is te verhogen met 1 € verzendingskosten. Via overschrijving op 850 8107818 71. De plaatsen zijn beperkt. Info en reservaties:
[email protected] ■ www.polyfoon.be Tel: 03 252 47 67 (na kantooruren)
Bezoek www.cdr-mededelingen.tk
Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt op 28 september 2004.
Indien u deze Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw bijdrage tijdig te storten op
Rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght ©Henri-Floris Jespers en de auteurs
1
Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Tweede jaargang, nr. 33
12 oktober 2004
Redactioneel Paul Beliën is niet alleen de uitgever van het politiek bepaald niet-correcte maar niet minder lezenswaardige tijdschrift Secessie, hij schrijft ook een rubriek in het al evenmin salonfähige weekblad ’t Pallieterke, waarin hij met de regelmaat van de klok de lof zingt van de Verenigde Staten. Als conservatief komt hij er openlijk voor uit dat hij van Amerika - “het betere Europa” – houdt, omdat het “tegelijk de meest vrijheidslievende en de minst geseculariseerde moderne natie ter wereld is”. Hij hoopt dat Vlaanderen Amerikaanser moge worden, “en daardoor dichter aansluiten bij de oude Europese traditie die het kenmerkte voor de Franse Revolutie in 1789 onze tradities vernietigde en ons onze vrijheden ontnam”. In een recent commentaar verwijst hij naar de Amerikaanse filosoof Richard John Neuhaus, die tot de conclusie gekomen is dat Europa “een anomalie” is: “Terwijl de hele wereld steeds godsdienstiger wordt, is Europa de enige plek waar dit niet gebeurt. Wat vandaag in de wereld gebeurt, stelt Neuhaus, is de desecularisering van de samenleving. Overal neemt de invloed van religies toe. Het globalisme en de moderne communicatiemiddelen versterken de impact daarvan eerder dan dat ze die doen afnemen.” De godsdienstigheid van de Amerikanen is “een van de meest opvallende kenmerken van het land”. Omdat ze in God geloven zijn ze bereid om voor waarden en idealen te vechten. Daarom is Amerika “de meest vrije natie ter wereld”. Inderdaad, “wie niet in God gelooft, wie van mening is dat er niets is buiten het leven dat wij vandaag leiden, zal immers niet snel bereid zijn om dit leven op het spel te zetten. Wie niet in God gelooft, is daarom gemakkelijk te chanteren en vlug geneigd zijn vrijheid af te geven.” Terroristische kamikazes zijn bereid hun leven op het spel te zetten. ■
Document LES CONSCRITS De citaten uit brieven van de jonge conscrit Francies Casteels aan zijn ouders blijken in goede aarde gevallen, zodat de redactie van de Mededelingen van het CDR om een vervolg heeft verzocht. Ter herinnering: de conscrits waren opgeëiste soldaten in de Grande Armée van Napoleon. Onze briefschrijver werd gedwongen ingelijfd in 1805 tot 1813. We volgen hem in Frankrijk, Duitsland, Polen, Silezië en Spanje. Voor de historische omkadering van de brieven durf ik verwijzen naar de Mededelingen, nr. 22 van 19 april 2004. 1. 27 augustus 1805, uit Versailles, kort na zijn inlijving in verband met mogelijke desertie: /…/ En daerom en moet gij mij niet verwagten. En het sijn dog ongelukkige kinderen die van hun regiment loopen, want sij en sullen noijt niet vrij sijn. Want daer woorden dagelijks in Versailles
2
gebragt met geheele hoopen, en sij woorden gehandelt precies gelijk de swijnen, altijd van t’een hol in het ander, en anders niet te eten als brood en water. En daerom sijt altijd content, want ik ben tegenwoordig ook seer wel content, want het is den wille Gods, en moet ik sodaet sijn, het kan mogelijks mijn geluk sijn./…/ 2. 18 november 1805, uit Hagenau bij Straatsburg: /…/ Wat aengaet van den oorlog, 30 duijsend keijzerlijke sijn door Hagenau gepasseert die gevangen waeren, en het vijftiende regiment dragonders, daer Jan Broekaert sone van Pieter tot Moortsele van geserteert is, sijn daer vele van capot. Wij moeten alle drij dagen de wacht optrekken, en wij hebben tot nu toe geen monteringe als een stalvest, sabel, ciberne, fusik en een copere mutse, en wij hebben noch maer een paer coussen bekomen en noch maer een hemde, en bij gebrek van schoenen is en die met hun kloeffen op de wacht gaen/…/ Van de conscrits van het jaer 13 sijn der 23 noch in ons regiment gekomen van het dpt. van Schelde, waer van daer eenen onder is van Munte, die op de kermis tot Moortsele noch met Jacobus Van Haute gedronken heeft, en drij dagen daer naer is moeten opkomen. Als gij desen brief ontvangen hebt, schrijft mij noch eens wederom, en ik soude geirn weten of de conscrits van het jaer 13 altemael moeten opgaen sijn, en of Ferdinand Van Haute en Pieter Joseph De Keijser en Charles Baeyens noch niet en is moeten opgaen, en of Francies Baijens noch niet gepakt en is. En ik bidde u dat gij mij vier Fransche kroonen soud opsenden, want met dat ik soo geweldig moeten voijageren hebben, soo hebbe ik mijn gelt moeten verteiren, want sedert dat ik uijt van huijs gegaen ben, soo heb ik al drij hondert uren gemarcheert. En als ik mijn gelt bekomen hebbe, soo sal ik kunnen kousen en wanten koopen. Want die hier moet leven bij den pree van de soldaten sijn noch slegter als eenen bedelaer./…/ De ‘keizerlijken’ zijn wellicht Oostenrijkers. Het Jaar 13 van de revolutie. 3. Begin januari 1806 uit het Grand Dépôt van Hagenau: /…/ Tot nu toe en sijn wij nogh niet gemonteerd, maer het sal sekerlijk de leste reyse sijn dat ik soo schrijve, want het magasijn is toegekomen en daer werken alla daegen veel menschen in om ons te kleeden. Ik heb op nieuwjaeravond met gevangen van den Keyser naer Strasbourg geweest en daer heb ik gevonden 200 vlaeminghen van het dpt. ..ije van het jaer 14.
Sij en hadden nogh noyt
geexerceert en die heb ik daer…ven een fusik en een ciberne en cartouchen om over den rijn te trekken. /…/ Van desen nacht hebben hier gelogeert wel 8O vlaeminghen die al over den Rhijn geweest hadden en ook noch geen exercitie geleert en hadden en die keeren nu weder naar hunnen depot./…/ Wij sijn noch altijd bij malkanderen, ik, Joannes Seghers van Strijpen en Martinus de Spiegelaere van Velsique. 4. 12 januari 1806, uit Hagenau: /…/ En als wij in Bourgoignien gekomen sijn, daer heb ik den wijn gekogt voor drij oorden Vlaemsch gelt de flessche. En als wij door Bourgoignen waren, soo vonden wij daer een land daer niet te vinden en was als steenen, kaien en … bergen, die soo hoge waeren als St. Baefs tot Gend en dat anders niet en was als steenen. En met het gelt in ons handen en konnen wij noch geen eten krijgen. Ik heb menig mael geweest als het vier uren naer den middag was, dat ik noch niet geeten en hadde als een stuk droog brood. Maer tegenwoordig is het beter, in Duijtschland vind men van alles, bier, wijn,
3
appelen, peiren, immer van alles gelijk in Vlaenderen. Okkernoten sijn daer in overvloed, voor twee oorden koopt men er veertig, en vier groote appelen voor twee oorden. Ik heb nu in Hagenau gelegen omtrent vier maenden, het is maer een kleijne stad, gelegen 8 uren van Strasbourg. Ik heb bij Emanuel Francois, broeder van Andries, geweest; hij is al twee mael door Hagenau gepasseert van den tijd ik daer in garnisoen ben, maer hij beklaegt het seer deirlijk dat hij oijt van huijs gegaen is, want dat hij nog van huijs mogt komen, hij en soude het niet meer doen. Als hij bij mijn geweest heeft, had hij al 200 uren gemarcheert en hij mogt noch 9 dagen gaen om tot Besancon in den depot van sijn regiment te komen./…/ 5. 21 januari 1806, uit Hagenau: /…/ En de taele die de menschen hier spreken is Duijtsch, maer daer sijn er dog weijnige in de steden of sij konnen Fransch spreken ook.
En als sij in de kerken komen singen sij daer alle in hun
moederlijke taele. En ik en kan niet peijnsen waerbij de menschen hier leven : hier en woord geen comerce gedaen nergens van als de boeren van hun levensmiddelen en een weijnig lijnwaet van kemp geweven, dat niet en beteekent. Wat aengaet van mijnen pree die ik onder de soldaeten trek, dat is 10 oorden Vlaemsch gelt daegs; daer moet men alles van koopen, vleesch en wittebrood om de soupe, pataters en het wasschen van ons hemden, immers al wat wij noodig hebben. En dat er overschiet is voor ons, soo dat er al menig mael 5 dagen passeren dat wij maer 6 oorden Vlaemsch gelt en sien. Immers gij en sult mij mogelijks niet willen geloven, maer vraegt het eens aen eenen die soldaet geweest heeft wat het soldaetenleven is./…/ 6. 19 juli 1806, uit Hagenau: /…/ En ik bidde ul. dat gij mij noch eenig gelt soude willen opsenden want het kan gebeuren dat wij weder op route gaen, en dan sonder gelt sijn is seer ongelukkig. En doe met het gelt gelijk gij met het leste gedaen hebt, draeg het naer Gend bij de ouders van Temmerman die sullen het opsenden voor hunne sone, die sal het mij behandigen/…/ 7. 11 september 1806, uit Hagenau: /…/ Wat aengaet van het gelt hetgene gij mij in uwen lesten brief opgesonden hebt, dat is mij toegekomen, maer ik en hebbe het maer den helft ontfangen en het andere deel is in mijnen mast gesteken. Dat is noch de eerste reijse dat ik van de Fransche bedrogen ben: het is wel waer, het gelt en is verloren, maer daer mede en hebbe ik het niet. Het is precies gelijk het bij u is, het eene woord hetgene sij vandaege seggen, erroepen sij morgen. Maer het gelt en is daer mede niet verloren, want als ik hier blijve, het sal mij dog weder gegeven worden. Daerom dat gij wilde soo goed sijnn van mij noch eenig gelt op te senden, het soude mij seer wel komen, want den winter is voor de deure en ik moet een broek koopen, of soo moet ik van den winter met een enkel lijne broek aen mijn gat loopen. Ik wete wel dat het waer is dat het te dikwijls om gelt geschreven is, maer dat en sal niet meer gebeuren want mijne mast nu vol is, sij en konnen het nu niet meer houden. Van den armée tot nu toe en heb ik noch geenen brief van Segers ontfangen, maer volgens het schrijven van eenen Vlaeming, sij sijn in Duijtschland seer wel, want sij liggen daer bij de boeren en die moeten eten en drinken geven aan man en peird. Ik laet ul. denken wat de aerme boeren aldaer afsien, want de dragonders niet seer gemakkelijk en sijn, daer sij meester sijn bij de boeren gelijk sij daer wesen. Want als Segers van mij gescheiden is, hij en sprak anders niet als dat hij de boeren
4
beklaagde daer hij bij mogt gaen liggen.
Sij schrijven als dat sij liggen op de frontieren van
Duijtschland met Pruijsen, en sij hebben daer niet te doen als te eten en te drinken./…/ 8. 21 september 1806, uit Hagenau.: /…/ Wat aengaet van mijnen lesten brief, daer heb ik eenig gelt in versogt, en indien gij het gelt opgesonden hebt eer ul. desen behandigt word, ik sal doen dat de connesance sal weder gesonden worden. Daerom hoe het met mij sal gaen, dat moet ik nu gaen afwachten. Wij moeten alle vertrekken die in depot sijn, uijtgenomen die voor hun congé de reforme sijn, maer waer naer toe en weet ik noch niet, maer naer alle waerschijnlijkheijd sal het naer den kant van Peuijsen sijn. Want de troepen aldaer liggen, en het moet al vertrekken van alle regimenten, al wat mede kan gaen. Daerom ik moet nu gaen vertrekken , en God weet of ik noch sal wederkeeren, daer om soo bidde ik ul. dat gij mij soud gedagtig wesen in uwe gebeden, want het kan gebeuren dat gij geen geschrift van mij meer sult sien. Maer dog ik sal tragten te schrijven soo haest als het mogelijk sal wesen, als ik bij de armee sal arriveren. Wat aengaet van de requisitie van het jaer 15, sij loten hier alle daegen, en vijf of ses daegen naer dat sij gelot hebben, vertrekken sij. De complimenten aen den heer pastoor, aen alle mijne gespelen en alle mijne goede kennisse./…/ 9. 9 oktober 1806, uit Beieren (Kronach): /…/ Waer het saeken dat gij in al lang geen tijdinge en bekomt, gij en moet daer in niet verslaegen sijn, want men niet over al plaetse vind om te schtijven. De complimenten aan geheel mijne famille en alle goede kennissen of het mogelijks den lesten keer waer. Ul. ootmoedigsten en onderdanigsten dienaer en sone/…/ 10. 25 januari 1807, uit Polen (Thorn): /…/ Dan ben ik daer in Frankfurt bij mijn regiment gekomen bij Segers en Timmerman. Daer heb ik bij geweest tot Kerstdag toe en dan ben ik weder van het regiment weg gegaen om dat mijn peird geblesseert was van de sadel te draegen. Dan heb ik Segers, Spiegleir en Timmerman in volle gesondheid gelaeten en ligge hier nu bij eenen boer met vijf van mijn kameraeden waer ik anders niet te doen en hebbe als te eten en te drinken van het schoonste en het beste. Ik ben hier nu soo al een maend vier uren van de stad. Maar hoe lang het noch duren sal en weet ik niet. Van de groote aermoede die ik geleden heb en kan ik noch sterk klaegen: Segers heeft die meer gehad als ik want hij heeft een maend lang alle nachten buijten geslaepen en dat heeft voor Kerstdag geweest./…/ 11. 20 september 1807, uit Pruisen (Eylau): Ik bevinde mij in eene goede gesondheijdt, maer ik hebbe seer siek geweest een geheele maand, maer God lof het begint wel te gaen.
Ik hebbe ul brief van den 2 agustus lestleden ontfangen
eergisteren, het welk mij plaisir doet dat gij lieden en de famille nog welvaerende sijt, maer het verwondert mij dat gij mij niet en schrijft wat nomber hij getrokken heeft, mijn broeder, als hij geloot heeft, ik soude dat geirne weten. Gij schrijft mij daer als dat ik geheel negligent ben van te schrijven,. Gij l. meijnd dat het hier is als in vrankrijk, dat daer soo vele steden te vinden sijn, maer het is wel verre van daer. Daer sijn er noch niet twintig, dat in Pruijssen nog geen een is, en als men dan nog in een stad komt, dan is er nog niet als een duijtschen post waar mede men niet kan maken./…/
5
Ik kan niet manqueren van veel geluk te wenschen aen mijn nichte Livina Francq en haeren man , naer siel en lichaam./…/ 12. 7 januari 1808 uit Silezië, Breslau: /…: Wij sijn vertrokken van Pruijselaij met het begin van december lestleden naer Graudens, eene stad in Polen waer wij acht dagen stil gelegen hebben, en sijn weer vertrokken naar Tourn waer wij de Wistul gepasseert sijn, de welk een water is dat van Warsauw henen komt en Turn voor bij loopt en tot Dantsig in de see valt./…/ Spiegleir en Focquenier sijn ook noch alle beijde in een goede gesondheijd. Daer is gekomen in het regiment van mijn kennis Charles de Clercq van Velsique, waer ik twee jaer mede in schoole geweest hebbe, als ook het kind dat opgequeekt is bij Domin op de plaetze tot Baelegem, maer die heb noijt gesien , hij ook mij niet, maer hij kent seer wel mijn broeder; hij heeft er mede geloot van het jaer 1807./…/ 13. 21 mei 1808, uit Silezië. (Glochskau): /…/ Wat aengaet hier van den oorlog daer van en woord hier tegenwoordig niet gesproken. Het is nu al vijf maenden dat wij hier in het zelve arondissement van Neuijmark gelogeert sijn bij de boeren, die ons moeten eten en drinken geven voor ons en onse peirden. Waer ik nu ben, heb ik 12 boeren die moeten betaelen alles wat ik verteire, en wij sijn soo vijf te saemen in eene herberge, waer wij alle daegen kermisse houden en alles hebben wat wij begeiren, soo dat ik ul. laete denken wat een aermoede sij hebben waer het soo gaet. Wat aengaet van de regeringe en de wetten van dees land, die sijn seer slegt; de boeren sijn soo slegt gehandelt van den edeldom, daer sij bij naer slaven van sijn, want den edeldom heeft hier te veel regten en pretentien op de boeren /…/ 14. 10 maart 1810, uit Spanje (Extramadoura) De essentie uit deze zwaar beschadigde brief stond te lezen in de vorige reeks. 15. 28 september 1811, uit Spanje (Jaèn): /…/ Wat aengaet van den mijnen als ook die van Spiegleir van Velsique, Jan Baptist de Roeck en Charles Lippens van Baelegem, wij bevinden ons nog alle drij in eene goede welvaerentheijd. In mijnen lesten brief die ik ul. toegesonden geschreven in Cordoba, heb ik laeten weten als dat ik bij Spiegleir niet en was, maer wij sijn saemen gekomen, en te samen leven gelijk alsof wij broeders waeren, soo dat ik mag seggen dat mijnen broeder bij mij in het regiment hadde gekomen, wij noijt en souden konnen over een komen hebben gelijk als wij./…/ Wat aengaet van het nieuws dat tegenwoordig in Spagnien is, dat is altijd volgens gewoonte van dese oorlog : wij vegten bij naer alle daegen. Als ook heb ik ul. te vraegen of gij L. ook in Vlaenderen hebt gesien in het begin van september, maer ik en wete niet wel den dach van den hoe veelsten, een groot teeken van de sonne, soo dat alle menschen die het gesien hebben geschrikt en gebeeft hebben; het heeft geduert meer als een quarier smorgens als de sonne op gestaen is, en daer naer is gesien geweest des avonds eene sterre met eenen steirt, en die sien wij nog alle dagen, sij staet op des avonds in den …westen en met den dag gaet sij slapen in den noord oosten, en gij sult soo goed sijn mij weder te schrijven of gij die sterre met den steirt ook siet alle dagen, en tegenwoordig woord er hier vele van gesproken wat dat soude sijn./…/ 16. 27 januari 1813, uit Spanje (Madrid):
6
Mijne schuldige liefde die ik tot Ul. draege doet mij de penne in de hand nemen om mij te informeren naer de staed van ul. gesondheijd./…/ Maer ik ben ten uijtersten verwondert wie daer schuld aen is dat ik het gepasseert jaer van ul. geschriften niet gesien en hebbe. Ik kan wel gelooven dat ul. veel arbeijd hebt, vermids mijnen broeder Pieter nu ook is moeten voord gaen, maer daer blijft dog nog tijd over om een alf vel papier vol te schrijven (onduidelijk) denkt als dat het spreekwoord niet en mist ‘uijt de oogen, uijt de herten’/…/ Het sal ul. soo veel niet kosten : voor drij fransche stuijvers steekt men den brief in den post en is vrij van tanspoort./…/ Wat aengaet hier van den staed van het land, die is seer slegt; het is bij naer al geruineert wat men vind van de langduerigen oorlog, van de contributen die de boeren hier moeten betaelen. Het beleg van Cadix is opgebroken al van over vijf maenden, en wij sijn moeten uijt Andalousien komen om de Engelsche weg te jaegen die de Koning van Spagnien uijt Madrid weg gejaegd hadden, en de engelsche sijn tegenwoordig wederom in Portugal./../ 17. 1 oktober 1813, uit Saintes: /…/ Wat aengaet van Spiegleir, die ligt tegenwoordig gecantonneert in de dorpen op de grensen van Spagnien, en alle de cavallerie ligt bij de boeren en de infanterie sijn gecampeert in het veld aen den voet van de Pirijneesche gebergten en wachten daer de Engelsche, Spaensche en Portuguesen die alle daegen gereedschap maeken om in Vrankrijk te komen. Wat aengaet van de jonge lieden hier, sij moeten alle weg trekken, alle die in den depot sijn geweest van de jaeren 1807 8 9 10 11 12 en 13. Gisteren hebben sij beginnen die te meten en met noch twee of drij dagen sullen sij weg trekken./…/ Napoleon verliest de Volkerenslag bij Leipzig op 16 tot 19 oktober 1813. Na de definitieve nederlaag te Waterloo zal hij troonafstand doen te Parijs op 6 april 1814. Pater Leus die de brieven ontcijferd en geduid heeft vraagt zich af of dit het ogenblik is waarop Francies Casteels eindelijk terug naar huis kan na negen jaar afwezigheid ? Bijeengesprokkeld door Jan VAN OOSTENDE
Paul van Ostaijen, jazz & Chopin (slot) Filmscenario Hansjürgen Bulkowski typeert De Bankroet-jazz als “der einzige bekannte Filmentwurf der Berliner DADA-Gruppe, bisher selbst von Filmhistorikern übersehen”. Op gezag van Gerrit Borgers, die de neiging had teksten van Van Ostaijen vroeg te dateren, werd algemeen aanvaard dat het filmscenario in 1920 ontstaan is kort vóór of gelijktijdig met Bezette stad. De Bankroet-jazz werd echter te Antwerpen geschreven in de zomer van 1921, na Van Ostaijens terugkeer uit Berlijn. ‘Ich arbeite. Jawohl. Was haben wir anders zu tun? Also mache ich jetzt ‘ein Film mit Jazzbegleitung’, ‘Der Pleitejazz’. Druckfertig in spätestens einem Monat.’ (28 juni 1921) Bulkowski wijst op het belang van de jazz voor Van Ostaijen en citeert een tekst van Darius Milhaud uit 1924:
7
‘Fast wie ein Erschrecken, ein plötzliches Erwachen kam dieser erschütternde Rhythmensturm über uns, diese vorher niemals gruppierten und nun mit einem Schlag uns vermittelten Klangelemente. Plötzlich erkannten wir ihre Beudeutung: die Anwendung der Synkope in Rhythmen und Melodien, die auf dem Hintergrund einer stumpfen Regelmässigkeit ebenso wesentlich ist wie die Blutzirkulation, wie Herz- und Pulsschlag; die Einführung des Schlagzeugs…; die neue Instrumentaltechnik: Behandlung des Piano mit der Trockenheit und Präzision, wie Trommel und Banjo behandelt wird; die Auferstehung des Saxophons.’ Van Ostaijens begeestering door jazz (en zijn kritische benadering van het modeverschijnsel) blijken voldoende uit een brief aan zijn boezemvriend Fritz Stuckenberg. Elementen uit die brief (van 30 maart 1921) zijn terug te vinden, zowel in een aantal gedichten als in De Bankroet-jazz. In Berlin ist jetzt ein Jazz-Band. Das heisst es gibt Dutzende J.B. Nämlich alle berliner Kapellmeister meinen sofort sie hätten die Sache heraus. Setzten neben ihrer Geiger und ihrem Kalvier ein paar Radaumacher. So das ist Original-Jazz Band, meinen Sie. Die JazzBand Melodie tak/tak/tak hart wird dann durch die Berliner Geiger in Sirup metamorphosiert. Persönliche Note, Sentiment, wass. Sie wissen doch Bescheid. Aber der Original Jazz in der Skala! Fabelhaft. Ein Stück Melodie, immer dieselbe, Rhythmus und Radau. Kadenz, Harmonie alles dem rein Rythmischen geopfert. Anfangs hatte wahrscheinlich der Herr Direktor auch noch eine Geige hinzugefügt. Jetzt ist sie, Gott sei Dank, herausgeschmissen. Klavier, 2 Banjos: die melodische Resistance. Ferner: Saxophon – 1 oder 2 -, Okarina, Flöte, Kinderflöte, Pauke, Tambour, Cimbales, Topfdeckel (wenn nur gegossenes Eisen: reiner Klang), Xylophon und matt hölzerne Latten. De Bankroet-jazz is een complexe tekst die totnogtoe weinig aandacht kreeg. Zelfs Gerrit Borgers maakte het zich voor één keer erg gemakkelijk. Hij heeft het over ‘het actuele thema der verovering van het bankroete Europa door jazz en Dada en het bevrijdende optreden daarbij van Charlie Chaplin’. Van Ostaijen steekt de draak met het mercantiele en publieksgerichte optreden van Dada - ‘tamtam dada’ waar Clément Pansaers zich ongeveer gelijktijdig begint tegen te verzetten. [Sequens 6] ‘Een slop van Alt-Moabit-Berlijn. Men ziet van de binnenzijde de vitrine met de letters: bürgerliches Restaurang Echt Patzenhofer. Eerst enige hoofden. Rastaquouères. Meteken. Dan deze mensen rond de tafel. Debatten. Teleurstelling. Een Gallicische jood slaat met de vuist op tafel. Zegevierend gezicht als eurêka-uitdrukking. Verrassing. Kennen Sie Dada? Ontnuchtering bij de meteken. Rede van de Gallicische jood. Neen, Dada is geen artistieke bluf, maar het is de oplossing van ons, van het financiële probleem. Ambiance. Dat is Dada. Profetisch gebaar van de Gallicische jood: HET CABARET DADA IS DE TOEKOMST. Goedkeuring. Het dadaïsme een reële waarde als een petroleumboring. Consortium ter uitbating van het dadaïsme wordt opgericht.’ Iedereen snelt naar het Dadacabaret: naaistertjes, klerken, commis voyageurs. En dan: [Sequens 11] ‘Traag begint Jazz. Langzaam schuiven.Voeten. Benen. Meer zekerheid in beweging als de saxofoon versterkt. Versterken autosirenen, latten, speakerbuis, beantwoorden de dansers met rhythmische zekerheid. Revolverschot. 10 revolverschoten.
8
De naaistertjes en de klerken voelen zich thuis. De onzekerheid van viool Puccini Butterfly is geweken. Zekerheid op het plankier. Een nieuwe periode van het positivisme: Jazz. De saxofonist schreeuwt: Alloh!! En allen: Alloh. (Kiek van de monden).’ De twee motieven – Dada en jazz – vloeien nu samen. [Sequens 16] ‘Het huis DADA van buiten gezien. Kiek: de gevel van zeer nabij. De ruiten trillen. Paukeslag. De gevel beweegt. Barsten. Men ziet de ontwikkeling van de barsten in de zin van een lopende tekening over de gevel. Orkest cimbalen. Rinkelen. Op het doek: ruiten breken. Barsten de deuren. Of worden met geweld uit de scharnieren geslingerd. DE JAZZ OVERSPOELT DE STRAAT. Pêle-mêle de thans sterke jazzkapel en de dansers. Men ziet vergroot de buis van een saxofoon, de buik van een banjo.’ In de achttiende sequens van het scenario wordt het thema van de doorbraak van de jazz hernomen. Een stille straat. Plots: de buis van een saxofoon. De buik van een banjo. En de jazz. Klerken, dactylo’s, mannequins, schooljongens, bakvisjes, dadaïsten, kleermakerspoppen, een stuk van het standbeeld van Debussy, iemand in Barbarossados, de figuranten van La Juive. Een ouderling die op Tirpitz lijkt. De harmonie van Zehlendorff. De beroemde koning der onanisten. Alle danscursusjazzpassen zijn verdwenen. Le lyrisme souverain. Ieder jazzt instinct. Krachtinspanning van Centraal-Europa om te vernegeren. In het midden Sadi Ride de schone neger Dominante. Superioriteit. Concierges voegen zich bij de dansers. Pianoleraressen verlaten één sprong Schumann. Een neger scandeert. Beweging met bamboestok. Rhythmische beweging van schouders. Van heupen. De Jazzbegeleiding schreeuwt. Tikketasje tikketasje (wat in Suaheli betekent: de heupen rhythmisch bewegen.) Burgers hijsen de zwart-wit-rode vlag. De Beierse, de Pruisische, de pauselijke. De symmetrische arend met de kroon. Het geheel. Dan de arend alleen. Dan de kroon alleen. Terwijl de kroon op het doek blijft, komt het jazzbeeld uit de bekende flou. Snelle verduidelijking. De kroon valt te midden van de Jazz. In de daaropvolgende, negentiende sequens komt Noske ten tonele, de socialistische minister die de Spartakus-opstand neersloeg. Revolutie? Dada-jazz revolutie? Men ziet aanrukken Noske, Noskieten, grüne Polizei, Sipo, Sipol enz. Machinegeweren. Vlammenwerpers. Handgranaten. Militaire verordening. Die Revolution ist mit allen Mitteln zu bekämpfen. In vogelvlucht de straat. Van links komt Jazz.Links banjobuik: vergroting.
Van rechts komt Noske (Gustav) Rechts machinegeweer.
9
De ‘Noskito’-strijdkrachten, geregelde en ongeregelde troepen (de zogeheten Vrijkorpsen) onder het opperbevel van de socialist (SPD) Gustav Noske (1868-1946) smoorden in januari 1919 de Spartakusopstand in het bloed. Toen hem verweten werd dat hij een uitzonderlijke mate van wreedheid door de vingers zag, antwoordde Noske gelaten: ‘Waar gehakt wordt, vallen spaanders’. Hij zou de eerste Reichswehrminister van de Weimar-republiek worden. Philipp Scheidemann, de eerste republikeinse kanselier, zei over hem tegen de Britse ambassadeur: ‘Hij is een goed mens; hij schiet als het nodig is.’ De staat van beleg in Berlijn zou pas opgeheven worden op 6 december 1919. Van Ostaijen verbleef te Berlijn van oktober 1918 tot juni 1921. In Bezette stad verwijst naar de moord op Karel Liebknecht en Rosa Luxemburg, de charismatische leiders van de Spartakusbond. Zijn sympathie ging inderdaad naar de linkse socialisten (USPD). In die kringen was het gezegde mondgemeen: er bestaan ‘Schweinehunde, Bluthunde und Noskehunde’.
‘Er zijn hier teveel pianisten’ Op 12 september 1927 deelt Van Ostaijen aan zijn vriend Eddy du Perron mede dat het oord en het sanatorium ‘niet onaangenaam’ zijn. ‘De vrouw van de arts is een zwitserse dame met sterk gewelfd voorhoofd en zware tanden – zeer rassig; zij loopt door de kamers terwijl zij af en toe een mazurka van Chopin neuriet.’ Aan ‘Minnekepoes’ (Tine Ceulemans, wier echtgenoot musicus was) schrijft hij op 26 september in dezelfde zin. ‘De dokter is een dokter als alle dokters en daarom juist is het moeilijk te zeggen hoe of hij is. Laat me zeggen dat er twee soorten dokters zijn, namelijk deze met en deze zonder baard. Deze dokter is er een met baard. Je siddert. Bovendien speelt deze behaarde arts betrekkelijk goed klavier. Ook zijn vrouw speelt klavier. Niet zo goed, maar zij weet het en zij speelt gemakkelijke stukjes van Haydn en zo uit een boek voor Harmonium, trage dingen, zodat je de tijd hebt het volgende te ontcijferen. Er is ook nog een jonge arts hier, als patiënt, en die arts, die jonge arts dus, die speelt Chopin, de Mazurka’s van Chopin. Althans dat was zo de eerste dagen van mijn verblijf alhier. En je kon dan de dame des huizes door de kamers horen zweven, al zingende de mazurka’s van Chopin. Mevr. D[okter] is een zwitserse. […] Zij valt erg mee wanneer zij Chopin zingt, maar erg tegen wanneer zij Valentino bewondert. […] Haar ter ere speelt men wel eens de ouverture van Guillaume Tell.’
De held van mijn hart ‘Er zijn hier in dit sana te veel pianisten (ik vergat je nog een vierde voor te stellen, en dan de brusselse mejuffrouw speelt ook al – al betreurt ze Madame Butterfly pour fox-trott niet te beheersen) en zo mee gebeurt het dat je zoveel quatre-mains moet horen. […] Ik schreef je al over een nog een heer die ook piano speelt. Dat is feitelijk de “ster”. (Om je nog “im Bilde” te helpen, er zijn dus als pianist hier aanwezig: de arts, Mevr. Dokter, de dokterpatiënt, de “ster” van het klavier en de Butterfly-mejuffrouw). De “ster” van het klavier weigert hardnekkig Chopin voor me te spelen. “Non, zegt-ie in volle-mond brussels, je déteste cela.” Maar hij neemt “de Meesterzangers” ter hand, zegt: “C’est difficile; mais au moins c’est de la musique.” ‘ Niet zozeer de weigering Chopin te spelen, maar vooral Wagner zal Van Ostaijen wel danig op de zenuwen gewerkt hebben. In 1919 had hij een opvoering van uitgerekend De Meesterzangers van Neurenberg in de Berlijnse opera bijgewoond. Hij schreef toen aan zijn vriend Geo van Tichelen:
10
‘Verder moet ik bekennen dat ik in ’t vervolg geen stap verzet om deze muziek te aanhoren. Dit is ook niet bijzonder mededelenswaard. Naar Wagner gaan en besluiten er niet meer naar toe te gaan is een zeer gewone opvolging van schuld en boete.’ Zowat drie weken later, op 15 oktober, belijdt Van Ostaijen nogmaals zijn oude liefde voor Chopin. ‘Over Chopin en over Paul Morand: laat ons geen ruzie maken, liefste Minnekepoes! Jij krijgt van mij Paul Morand cadeau en ik behoud Chopin. Zo hebben wij beiden de held van ons hart en moeten we niet “sjaloes” zijn de een op de andere. En mijn liefde voor Chopin is er een oude, die blijkbaar moeilijk sterft. Évidemment, cela n’est pas très à la page… peut-être.’
Zonder supporters Die laatste, fysiek zwaar beproevende maanden, worden nog overschaduwd door het verlies van een dierbare kompaan. Sinds enkele jaren vormden Van Ostaijen, Eddy du Perron en Gaston Burssens naar eigen zeggen de zogenaamde onserieuze escouade van de Vlaamse letteren (Urbain van de Voorde had het liever over een literaire tsjeka). Na een pijnlijk literair meningsverschil met erg persoonlijke accenten en vertakkingen, brak Van Ostaijen innerlijk met Du Perron: ‘Het kan me niet schelen wie of de man is en wie niet. Ik heb vandaag een stem verloren, daarop ik rekende en dat is voor mij voorlopig genoeg. Hiermede is het pleit besloten. […] En eenmaal gedesabuseerd kan ik weer best, over alles en nog wat praten, zonder moeite. En, geloof me, ik sta alweder overeind en zeg: “Vooruit dan maar, zonder supporters”.’ Van Ostaijen zal dat incident nooit meer te berde brengen. Hij zal met Du Perron pragmatisch verder samenwerken, maar de veer was gebroken en zijn gevoel van verlatenheid verscherpt. Niet eens drie maanden later overleed hij, 18 maart 1928. Hij was 32 jaar. Henri-Floris JESPERS Bibliografische oriëntering
Joseph BERLAU, The German Social Democratic Party 1914-1921, New York, Columbia University Press, 1949. Gerrit BORGERS, Paul van Ostaijen. Een documentatie, Den Haag, Bert Bakker, 1971. Francis BULHOF, Eine Künstlerfreundschaft. Der Briefwechsel zwischen Fritz Stuckenberg und Paul van Ostaijen 1919-1927, Oldenburg, Holzberg Verlag, 1992. ère Robert GOFFIN, Jazz-band, in: Le Disque vert, juillet 1922, 1 année, no. 3, p. 72. Robert GOFFIN, Souvenirs à bout portant. Poésie, barreau, jazz, Charleroi, Institut Jules Destrée, 1979. Alex DE JONGE, Kroniek van de Weimar-Republiek, Utrecht/Antwerpen, Het Spectrum, 1980. Paul NEUHUYS, Jazz band, in: Le Canari et la cerise, Anvers, Ça Ira, 1921. Paul VAN OSTAIJEN, Verzameld werk, I, II, III en IV, Amsterdam, Bert Bakker, 1979. Paul VAN OSTAIJEN, Der PleiteJAZZ, Berlin, Friedenauer Presse, 1996. Aus dem Niederländischen übersetzt von Ida Rook und mit einem Nachwort von Hansjürgen Bulkowski. Paul VAN OSTAIJEN, Le DADA pour Cochons, Paris, Textuel, 2003. Traduction de Jan H. MYSJKIN et Pierre GALLISSAIRES. Robert SNOECK, Paul van Ostaijen en zijn Bezette stad (literaire en zakelijke toelichtingen), deel 3, Gent, eigen beheer, 1984.
Door de leesbril bekeken ▲Fleur Speet stelt in De Morgen Boeken (29 september) dat volgend dichtersjaar redenen genoeg zijn om Lucienne Stassaert te verkiezen als stadsdichter: “al jaren op vaste stek en ook al jaren betekenisvol en ingetogen”. ■ ▲Staf Schoeters stelt in Kunsttijdschrift Vlaanderen (zie “Bibliografisch”) vast dat ‘Pink Poet’ Patrick Conrad (°1945) ‘enkele verdienstelijke en opvallend origi nele thrillers’ schreef, waaronder Limousine (1994), Louisiana (1996) en Cargo (2000) zijns inziens tot de uitschieters behoren. ‘Zijn romans zijn doordrongen van een surrealistische sfeer, waarin een zwoele erotiek wordt geserveerd met een vleugje decadentie en morbiditeit. De auteur bereikt poëtische effecten met een nochtans sobere en
11
ironiserende stijl. Zijn hoofdpersonages zijn dynamische dromers, wier exuberant driftleven vaak aanleiding geeft tot geweld en existentiële crisismomenten’. De voorkeur van Jos van Cann (Moordgids, zie ‘Bibliografisch’) gaat naar Luwte (1998) en Good Morning Hoboken (1999) – maar ook voor dat laatste boek maakt hij een voorbehoud: “Het verhaal is niet spannend, wel aardig geschreven met een poging tot humor (‘journaliste Frie Lans’, dat soort). Maar de surrealistische hel die het omslag belooft, krijgt Conrad echter niet voor elkaar. Ook de echte spanning ontbreekt ondanks een scala aan elementen uit de donkere kant van het leven. Een thriller is niet de juiste vorm voor Conrad.’ De aap van God (2002) werd wel genomineerd voor De Diamanten Kogel 2003. Dit merkwaardig boek kan gelezen worden als een groteske, een hoogst vermakelijke en vaak ontroerende liefdesroman, een tegelijk rauw en teder verhaal – kortom, een verademing in de vaak zwaartillende Vlaamse misdaadliteratuur. Eindelijk nog eens een misdaadverhaal waarbij de politie discreet op de achtergrond blijft en de veelal tragikomische protagonisten de plot van een heel andere zijde belichten, waarbij niets is wat het lijkt. De lotgevallen van de personages, een bende raak getypeerde, vaak amusante losers (losers zonder het zelf te beseffen – of zonder het te willen beseffen), worden ironisch, satirisch en met een vleugje ludiek, door een sterk menselijk inlevingsvermogen getemperd cynisme neergeschreven. Meer dan in Conrads L-trilogie (Limousine, 1994; Louisiana, 1996; en Luwte, 1998) ontleent het verhaal elementen aan de thriller; ze maken er de essentie niet van uit, wat echter geenszins afbreuk doet aan de langs lijnen van geleidelijkheid opgebouwde spanning. De lichtjes naar het surrealisme neigende ontknoping van dit intelligent boek vol vondsten, is verrassend en pakkend. In Misdaad loont, het bescheiden naslagwerk dat hoort bij de 29 Vlaamse misdaadauteurs die tot april 2005 infiltreren in de openbare bibliotheken van Antwerpen (een boeiend carrousel van tentoonstellingen en lezingen) werd Patrick Conrad niet eens opgenomen. Samensteller Danny de Laet, jurylid van De Diamanten Kogel, brengt nochtans waardering op voor Conrads thrillers. ■ ▲Danny de Laet vindt Benny Baudewyns (°1958) ‘excentriek maar spannend’. In het hoger aangehaalde boek Misdaad loont noteert de anders wel niet al te milde De Laet: ‘Op de uitreiking van de eerste Diamanten Kogel in Studio Herman Teirlinck op die koude decemberavond van 2002, werd iedereen met verstomming geslagen. De laureaat was een begrafenisondernemer, ene Benny Baudewyns die, tussen het vervoeren van lijkkisten door, nog tijd vond om thrillers te schrijven. Voel je de smalende toon? Verrassing ook bij het aanschouwen van de Diamanten Kogel in kwestie, die plots gemetamorfoseerd werd in een boksbeugel! Als dat niet op spotlachend hoofdschudden werd onthaald! Uiteraard is elke verklaring achteraf kinderlijk eenvoudig. Ook zo de bekroning van Baudewyns’ Emersonlocomotief die simpelweg het beste misdaadboek van het jaar was. En wat het boksbeugel betreft, dat was de keuze van Wim Delvoye. De vaak gelauwerde en besproken conceptuele kunstenaar met thuishaven New York had eerst gedacht aan een kogel met diamanten gesierd maar vond het idee achteraf weinig origineel. Bovendien leek het technisch niet meteen een gelukkige keuze. […] Die beugel versierd met diamanten, is 37.000 € waard en wordt door laureaat Benny Baudewyns dan ook in een bankkluis bewaard. Te meer het een verboden wapen is. Tussen haakjes: zijn roman De Emerson-locomotief is een ongelooflijk knap boek dat je meesleept van het Beieren ten tijde van Ludwig II tot de Verenigde Staten van de pioniers en via het hedendaags Spanje tot in België en dat op het ritme van een (uiteraard) sneltrein. […] Het is een roman à la Clive Cussler en dat zegt voldoende over de internationale uitstraling ervan.’ Zowel in Kunsttijdschrift Vlaanderen als in De Leeswolf stelt Staf Schoeters dat Baudewyns’ daaropvolgende boeken (Het Von Staussen Complex, 2003, en Het Madagascar debacle, 2004) qua intrige-opbouw, stijl en uitwerking van de personages op een beter niveau te situeren zijn als De Emerson-locomotief. De gustibus… ■ ▲Soms blijken De Laet en Schoeters toch op een zelfde golflengte. De misdaadroman is voor Hubert van Lier (°1938) een late roeping. Hij publiceerde twee ro mans, Voltaire en de zaak Chemalo (2000) en Voltaire en de Europese unie (2001). Hij is echter voornamelijk actief in het verenigingsleven: voorzitter van de VVL (Vereniging van Vlaamse Letterkundigen) en van het GVM (Genootschap van Vlaamse Misdaadauteurs). Hij is een typisch exponent van de Vlaamse gezelligheid: als je maar met veel pronk en praal ontvangen kan worden op het Antwerpse Stadhuis en gelegenheidstoespraken kan houden, dan is alles voor hem blijkbaar O.K. De Laet stipt aan dat het wel ten koste gaat van zijn eigen productie. Schoeters onderstreept dat Van Liers romans ‘ietwat
12
oubollig’ aandoen en dat het ‘duidelijk [is] dat Van Liers verdiensten veeleer liggen in zijn organisatorische kwaliteiten met betrekking tot schrijven & literatuur dan in een creatieve bijdrage.’ ■ ▲Met zijn studie over De Yadefluit (1919) levert Matthijs de Ridder (°1979) in ZL een geheel originele en belangrijke bijdrage tot de studie van het oeuvre van Gaston Burssens. Hij onthult op overtuigende wijze de eerder geheel onopgemerkte activistische dimensie van Burssens’ derde bundel.
Bibliografisch ▲De jongste aflevering van Kunsttijdschrift Vlaanderen gaat onder de titel “Moord & doodslag” over misdaadliteratuur. Voor de omslagillustratie werd gebruik gemaakt van de ontwerptekening voor de trofee van De Diamanten Kogel door de internationaal befaamde conceptuele kunstenaar Wim Delvoye. Geert Swaenepoel stelt terecht in zijn inleiding dat internationaal bekeken, misdaadliteratuur literaire allures krijgt en dat de scheidingslijn tussen literatuur en misdaadroman niet altijd even scherp te trekken valt. De tendensen in de recente thrillerliteratuur worden deskundig in kaart gebracht door John Vervoort, terwijl Tom Zwaenepoel het raadsel van de literaire speurder behandelt. De erudiete en eigenzinnige Danny de Laet gaat uiteraard de historische toer op. Hij brengt de eerste stappen van de misdaadliteratuur in Vlaanderen in herinnering en verkent een geheel verwaarloosd gebied, nl. de Vlaamse misdaadliteratuur tijdens de jaren veertig. Staf Schoeters schetst een overzichtelijk panorama van de thriller- en misdaadliteratuur in Vlaanderen na de Tweede Wereldoorlog. HenriFloris Jespers schrijft badinerend over de hokjesmentaliteit van de letteren en verwijst daarbij o.m. naar (tijdsgebonden) pleidooien van Piet van Aken en Hubert Lampo. Hij roept de raadselachtige Remy de Muynck op en onthult dat Gaston Burssens met de gedachte speelde professioneel uitgever van thrillers te worden. Geert Swaenepoel ten slotte wijdt een bijdrage aan de literaire prijzen voor misdaadliteratuur. De redactie verdient alle lof voor de boeiende en verzorgde illustratie van dit themanummer. ■ Kunsttijdschrift Vlaanderen, jg. 53, nr. 302, september 2004, 264 blz., geïll., 10 € in de betere boekhandel.
▲Moordgids dient zich aan dé internationale thrillergids voor Nederland en Vlaanderen. Deze naar volledigheid strevende gids bespreekt alle nationale en internationale auteurs van wie de boeken na 1945 in het Nederlands zijn verschenen. De circa 10.000 titelvermeldingen en 2.000 vermeldingen van auteurs gaan bovendien vergezeld van honderden beschrijvingen en interviews. Daarnaast heeft de Moordgids een overzicht van genomineerden en winnaars van nationale prijzen voor misdaadliteratuur en bevat een pseudoniemenregister. Moordgids is inderdaad het meest complete naslagwerk voor iedereen die van thrillers houdt. Onmisbaar! Auteur Jos van Cann (°1954) heeft het Nederlandse en Vlaamse thrillerl andschap voortreffelijk in kaart gebracht. Wat Vlaanderen betreft heeft hij uiteraard gebruik kunnen maken van Daar is de dader! Een Vlaamse krimi-bibliografie van Danny de Laet, zoals uit de gedetailleerde bibliografie blijkt.■ Jos VAN CANN, Moordgids. Het spannende boek in de lage landen, Utrecht, uitgeverij Signature, 2004, 335 blz.
▲Het jongste nummer van het onvolprezen tijdschrift Revolver is gewijd aan Elsschot, wiens Duitse vertalingen onder de loep genomen worden door Wieneke ’t Hoen. Een brief van Elsschot aan de potentiële vertaler van De Leeuwentemmer, gedateerd 22 oktober 1940, heeft toch wel een onbehaaglijke naklank: ‘Op de voorlaatste pagina van De Leeuwentemmer zult U de woorden vinden: ‘De verhongerde wolf is uit het woud gebroken enz’. Dat moet zijn: ‘De verhongerde wolf is uit het Duitsche woud gebroken’. Van Kampen liet Duitsche eenvoudig weg. Dus niet gecensureerd, doch door den uitgever zoo maar weggelaten. Ik eisch dat het woord Duitsche in de Duitsche vertaling ingerlascht wordt en het is dus wenschelijk, om geen nutteloze arbeid te verrichten, dat vooruit geïnformeerd wordt of het kan. Anders moet het boek niet vertaald worden. Het is toch duidelijk dat het woord juist in gunstigen zin voor het Duitsche volk gebruikt is, vooral in verband met het direkt daarop volgende ‘laat het Gouden Kalf op zijn rots in de Noordzee den hoorn schallen en roept zijn aandeelhouders ten strijde op.’ Dat die zin in Engeland gecensureerd zou kunnen worden kan ik begrijpen.’ Uit de niet eerder gepubliceerde brieven die door Wieneke ’t Hoen aangereikt worden, blijkt ‘dat Elsschot totaal geen bezwaar had om in oorlogstijd zijn werk in Duitsland uit te geven’.
13
Vic van de Reijt publiceert een greep uit het zakenarchief van Alfons de Ridder. Verder bijdragen van Sjoerd van Faassen (over de vroege betrekkingen tussen Jan Greshoff en Elsschot), Koen Rymenants (over de rol van Aasgaard in Villa des Roses) en Kris Steyaert (‘Vlaamse Kloos?’). Ida de Ridder schrijft herinneringen aan “De dag waarop mijn moeder stierf’ en Wieneke t’ Hoen analyseert ‘Brief aan Walter’. ■ Revolver, jg. 31, 2, nr. 123, september 2004, 112 blz., geïll., 8 €. Wie zich abonneert op de lopende jaargang (25 € voor vier nummers), ontvangt als geschenk de extra Revolver-uitgave Flagrant, negen gedichten van Hugo Claus, geïllustreerd door Jan Vanriet.
Agenda ▲De tentoonstelling Geheime pers tijdens de tweede Wereldoorlog in de Nottebohmzaal van de Stadsbibliotheek loopt tot en met 16 januari 2005. Hendrik Conscienceplein 4, 2000 Antwerpen. Openingsuren: dinsdag-zondag 13-17 uur. Sluitingsdagen: 1 en 2 november, 24 en 25 december 2004, 1 en 2 januari 2005. Tickets: 3 € (reductietarief: 2 €, gratis tot 18 jaar) ■ ▲Retrospectieve Franck Mortelmans (1898-1986): Schilderen met de kleur in de hand. Bibliotheek Stadscampus van de Universiteit Antwerpen, Prinsstraat 9, 2000 Antwerpen. Alle weekdagen van 8.30 u tot 18 uur (dinsdag en donderdag tot 21 u) en op zaterdag van 8.30 u tot 12.30 u. Van 29 september tot en met 23 oktober. ■
▲Frank J.M.A. Castelyns exposeert tot 28 oktober Fragmenten. Vernissage op zaterdag 2 oktober van 16 tot 19 uur. Verwelkoming door Frank Hendrickx om 17 u 30. Galerie Djemma, Leeuwerikenlei 12, 2900 Schoten. Open: vrijdag en zaterdag van 13 tot 18 uur en op afspraak. Tel.: 03 707 28 03.
[email protected] ■ ▲In het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel, van 6 oktober tot 16 januari 2005: Moeders, godinnen en sultanes. Vrouwen in Turkije van de prehistorie tot het einde van het Ottomaanse Rijk. Gelijktijdig toont Ayşe Erkmen in de Hortazaal een installatie: GM. PvSK, Ravensteinstraat 23, 1000 Brussel. Open: dinsdag-zondag: 10 tot 18 uur. Donderdag: 10 tot 21 uur. ■ ▲Van 8 oktober tot 7 november brengen Dominique Leroy en Thierry Guibert Station, een interactieve geluidsinstallatie in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel. Organisatie: NICC Antwerpen. PvSK, Ravensteinstraat 23, 1000 Brussel. Open: dinsdag-zondag: 10 tot 18 uur. Donderdag: 10 tot 21 uur. ■ ▲Van 13 oktober tot 16 januari 2005: Karel Appel. Onderweg. Reis van Rudi Fuchs langs de kunst der Lage Landen. PvSK, Ravensteinstraat 23, 1000 Brussel. Open: dinsdag-zondag: 10 tot 18 uur. Donderdag: 10 tot 21 uur. ■ ▲Tot en met 17 oktober loopt de thematentoonstelling over “het hoofd”, Zoveel hoofden, zoveel zinnen. Deelnemende kunstenaars zijn: Rik de Vos, Marko Klomp, Marga, Willy Malfroid, Frédéric Martos, Millar, Pjeroo Roobjee, Ruvanti, Inge Stegman, Jef van Buggenhout, Bea van Gertruyden, Rik Vermeersch en Roger Wittevrongel. Galerie Huyse Molensloot, Molenstraat 52-54, 2018 Antwerpen. Vrijdag, zaterdag en zondag, van 14 tot 18 uur en na afspraak. ■
▲Hendrik Carette leest voor uit eigen werk op donderdag 21 oktober om 20 uur in Literair Café Den Hopsack, Grote Pieter Potstraat 24, 2000 Antwerpen. ■ ▲Eveneens op 21 oktober, maar dan te 19 u 30 leest Didi de Paris uit eigen werk voor in het Kasteel Sorghvliedt, Marneflaan 3 te 2660 Hoboken. Nadien volgt een kleine receptie. ■ ▲Geneviève Vastrade exposeert beelden bij International Art Gallery. De tentoonstelling “Formes de vie” loopt tot 24 oktober in International Art Gallery N.V., Bois Lionnet 16, 1380 Lasne. Alle dagen van 14 tot 19 uur en op afspraak. Gesloten op woensdag. ■ ▲Naar aanleiding van zijn 75 jaar wordt Hugo Raes gevierd op woensdag 27 oktober om 19 uur 15 in het kasteel Sorghvliedt, Marneflaan 3, 2660 Hobken. Sprekers: Herman Wellens, districtsschepen; Tony Rombouts, “woordkunstenaar” en Marc van Muylem, voorzitter van de districtsraad. ■
14
▲Onder het motto “Kenis’ keuze’ geeft Kris Kenis (CDR) op dinsdag 2 november een voordracht in Café Rood/Wit, Generaal Drubbelstraat 42, Berchem. Inkom: 3 €. ■ ▲Vrijdag 12 november om 20 uur wordt het Tienjaarlijks Tijdschrift voorgesteld. Bijdragen van Wilfried Adams, Eddy Ausloos, Fernand Auwera, Maris Bayar, Bobb Bern, Jan Christiaens, Dirk Claus, Cornelis de Bruin, Joost Decorte, Niki Faes, Gust Gils, Ben Reynolds Klein, Frans Neels, Paul Pandira, Tony Rombouts, Piet Tommissen, Julien Vandiest, Marcel van Maele en Wout Vercammen. Receptie van 20 tot 22 uur. De Zwarte Panter, Hoogstraat 70-72, 2000 Antwerpen. ■ ▲De dubbeltentoonstelling Nic Joosen en Mark Verstockt loopt tot 7 november te Luik, in het Musée d’Art moderne et d’Art contemporain, Parc de la Boverie 3. Dinsdag tot zaterdag van 13 tot 18 uur. Zondag van 11 tot 16 u 30. Gesloten op maandag en op 1 en 2 november. De tentoonstelling loopt tot 7 november. Info: 04 343 04 03 –
[email protected] - www.mamac.org ■ ▲Sinds Panamarenko met zijn dealer gebroken heeft (of is het omgekeerd… ) kan hij blijkbaar in volle vrijheid waar dan ook exposeren. In ’t Klein Raamtheater, Lange Gasthuisstraat 26, 2000 Antwerpen, is alvast tot 14 november een tentoonstelling grafiek te bezichtigen. Van wo-vr 10-16 uur. Za 10-13 uur. ■ ▲Naar aanleiding van 11 november houdt Wouter van Raamsdonk op zondag 14 november, 11 uur, de Nottebohm-lezing: De verbeelding van de Grote Oorlog bij Barbusse, Dorgelès en Duhamel. Spreker zal handelen over het ontstaan van het genre ‘protestliteratuur’ tijdens de Grote Oorlog. Hij belicht de (beperkte) wijze waarop de auteurs Barbusse, Dorgelès en Duhamel de oorlog in hun werk weergegeven hebben, en de gevolgen daarvan voor de latere beeldvorming van de oorlog. Wouter van Raamsdonk (°1938) studeerde geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam en was werkzaam als studentendecaan in het universitair onderwijs. Hij publiceerde over onderwerpen op het raakvlak van literatuur en geschiedenis in het historisch tijdschrift Groniek, in De Gids, het tijdschrift voor vrouwengeschiedenis Historica en in Streven. Zondag 24 oktober, 11 uur, Stadsbibliotheek Antwerpen, Hendrik Conscienceplein 4, 2000 Antwerpen. Toegang: 3 €. Na de lezing wordt een drankje aangeboden. Omdat het aantal plaatsen beperkt is, is reserveren aanbevolen: tel.: 03 206 87 10. ■ ▲In de reeks Middagen van poëzie en proza spreekt Marc Reynebeau, in het kader van de Appeltentoonstelling, over Hugo Claus en hoe het wel zat met Cobra. Paleis voor Schone Kunsten, Ravensteinstraat 23, 1000 Brussel, 23 november, 12 u 40. Tickets: 2,50 €. ■
Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt op 26 oktober 2004.
Indien u deze Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw bijdrage tijdig te storten op
Rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght ©Henri-Floris Jespers en de auteurs
1
Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Tweede jaargang, nr. 34
26 oktober 2004
Redactioneel “Grenzen verleggen. Vernieuwend teater. Theatermakers die er voor gààn. Kunstencentra... De cliché’s liggen voor het rapen, ‘ze gooien er mee naar uwe kop’. Er wordt nogal wat afgelazerd zeg! En dat terwijl het zo eenvoudig kan, zo open en kwetsbaar. Wat valt er nog te bewijzen, wat is er nog te winnen? Een beetje macht? Kom nu. Ik heb zo genoeg van dit in zijn eigen verveling sudderende kleinburgerdom, met zijn uitvinders van het warm water, zijn kleermakers van de keizer.” & “De Kroonluchterconcerten van het Festival van Vlaanderen. Of hoe de muziek verkalkt tot kleinburgervertier, tot een ding, een iets waarmee de grootindustrie aan zichzelf een meerwaarde wil toekennen. Mogelijk is dat zelfs de hoofdreden van het bestaan van het hele festival: prestige. Kroonluchterconcerten! Godbeterthet. Geef mij de richel, de goot desnoods, maar duw me niet op de middenweg.” & “ ‘Dat of dat land levert voortreffelijke solisten af’. Zo wordt dat geformuleerd, alsof men een kunstenaar aflevert als ware hij een pizza. Die term wordt ook vaak gebezigd in verband met literaire scheppingen: ‘Eriek Verpale leverde een nieuwe roman af’. Het mercantiele denken bezoedelt het culturele jargon! ‘De nieuwe CD die Wannes Van de Velde afleverde…’ Ik word er altijd een beetje koud van. En opstandig. Maar tegen wie?” & “Het cultuurbeeld verburgerlijkt. De nieuwe Vlaamse bourgeoisie begint stilaan alles in te palmen met haar wissewasjes over lifestyle, creatief kokkerellen, actieve vakanties, trendy meubeltjes, cocoonen en – oja! – de mode.” & “De wereld volgt de krachten van zijn radeloosheid. Wij hebben goed prakkiseren over een nieuwe renaissance, het heldere, onbaatzuchtige zijn, ten dienste van de creatieve geest, maar sla het eerste het beste weekblad open, overschouw enkele minuten lang de moderubriek. Bekijk de creaties voor mannen. Je gelooft je ogen niet. Zo’n slappe onzin. Maar men loopt erin, in die valse boodschap van individualisme (kijk, zo ben ik). En die jongens doen maar, met hun ennui, hun katers van drie dagen, hun smoelen voor leêr op te kloppen. Bekijk de foto’s die geuren naar duur reukwater, haargel en zwarte poen, en heel in de verte zul je het hoongelach horen galmen van de demonen, die zich nog zo geen klein beetje amuseren met die goedkope hybris.” & Lezen en herlezen, die enkele citaten uit het jongste boek van Wannes Van de Velde! ■ Wannes VAN DE VELDE, Tijdsnede, Leuven, Uitgeverij P, 2004, 277 blz. ISBN 90-76895-94-5
2
Necrologisch ▲De Brusselse stomatoloog André Janssens (°1933) is overleden. Sinds 1973 wijdde hij zich aan de fotografie en hield hij geregeld tentoonstellingen van zijn werk. Hij publiceerde onder meer Les Yeux noirs (1999), Pierres de fertilité (1999), Le plus impressionnant dans l’orgue est son silence... (1999), Le Ciel est bien dégagé derrière mes oreilles (2000), Fenêtres, ni dedans ni dehors (2000). Voor L’Œil pharaonique (Bruxelles, La Lettre volée, 2001) schreef Guy Vaes gedichten bij Janssens’ raadselachtige foto’s van de blik van Chantal Chawal, Serge Creuz, Anne-Marie La Fère, Pierre Mertens, Alain Robbe-Grillet, Roland Topor, Georges Wielemans, Paul Willems en twee onbekenden « les victimes innocentes de ces errements photographiques ». De uitspraak van Giacometti “ik weet pas wat ik zie wanneer ik werk” heeft André Janssens tot de zijne gemaakt, aldus Jean-Pierre van Tieghem in Le Mensuel littéraire et poétique. ■
Max Elskamp (1862-1931) Vlaanderen: van droom tot nachtmerrie De laatste brief van Marie Gevers aan Paul Neuhuys, gedateerd 2 februari 1969, betreft de vertaling van een keuze van diens gedichten door Jan Schepens onder de titel Nieuwe Huisjes. Marie Gevers stelt vast dat de gedichten van Neuhuys (“Vous savez que je les aime depuis toujours, depuis les premiers”) magische objecten zijn en dat de vertaler er niettemin in geslaagd is er mee om te gaan zonder brokken te maken. “Il n’y a pas si longtemps que j’ai compris la valeur, pour nous, écrivains de langue française, de notre ‘bilinguisme congénital’… Je le ‘sentais’ depuis longtemps.” Leen Huet heeft er in een verhelderend essay op gewezen: “De manier waarop woorden uit een taal woorden uit een andere overschaduwen, beïnvloeden en met geheime associaties verrijken, is een belangrijk thema in Marie Gevers’ oeuvre.”
1
De great old lady van Mussenborg zet echter een stap verder: belangrijk is het woord als klank te ontkoppelen van het woord als betekenis. Het komt er niet zozeer op aan een gelijkwaardige woordspeling (“jeux de mots”) te vinden, maar tot gelijkwaardigheid te komen in het spel met woorden (“jeux du mot”). “Les jeux du mot – dont on ignore trop souvent la valeur de poésie, quand ils sont libérés de l’objet - quand le son n’est plus collé à l’objet, et que tous deux sont librement unis dans leur valeur propre. (…) La libération fondamentale : un arbre n’est plus asservi au son ‘arbre’ il est aussi boom – ou tree. Du coup il existe par lui-même ce qui est très important.” In haar proefschrift over Les Écrivains flamands et le champ littéraire en Belgique francophone stelt Ann-Mari Gunnesson dat Marie Gevers een typisch voorbeeld is van een schrijver die deel heeft aan 2
twee talen en culturen. Rose Gronon die in beide talen schreef en publiceerde lijkt me op dat vlak een nog treffender voorbeeld. In feite kende Gevers slechts oppervlakkig Nederlands. “Ze sprak Vlaams op het gehoor, zoals een ongeletterde”, dixit Leen Huet, wat dan weer overdreven is. Toch aarzelde
1
Leen HUET, “Leven en dood rond een vijver. Marie Gevers, chroniqueur van de Kempen”, in: Veel te veel geluk verwacht. Schrijfsters over schrijfsters 1, Amsterdam/Antwerpen, Meulenhoff/Manteau, 1996, p. 15. 2 Ann-Mari GUNNESSON, Les écrivains flamands et le champ littéraire en Belgique francophone, Göteborg, Acta Universitatis Gothoburgensis, 2001.
3
Gevers niet te verklaren, zich bewust bedienend van een franskiljons scheldwoord: “Je suis une vraie ménapienne”. Door haar contacten met de nederigen was ze vertrouwd met Vlaamse dialecten. Het glossarium van Max Elskamps zo verrassende studie Les Commentaires et l’Idéographie du Jeu de Loto dans les Flandres, suivis d’un Glossaire is een linguïstische Fundgrube. Mede dankzij Elskamp
werd
de
ideografische
betekenis
bewaard
van
woorden
en
uitdrukkingen
als
“tienstuiversgast”, ”Mechelse zot” of “onder en boven”. Dat lexicon had hij echter in hoge mate aan Marie Gevers te danken, bij wie hij te rade was gegaan omdat ze de taal van “l’homme du peuple et le paysan flamand” kende. Zij was het trouwens die hem gewezen had op het berijmde commentaar bij de negentig cijfers van de lotto. Toen Elskamp haar hulp begin september 1917 inriep, werden Marie Gevers en hij door de jongeren 3
rond het tijdschrift Le Melon bleu beschouwd als de peetvaders van het blad. Wanneer Neuhuys haar op Mussenborg op 11 april 1969 bezocht, ging het gesprek over dat spooktijdschrift. Elskamps studie over het kienspel verscheen in 1918 bij A. de Tavernier te Antwerpen, het jaar waarin Marie Gevers haar eerste dichtbundel, Missembourg, bij Buschmann publiceerde. Beide publicaties vermelden echter 1914 als datum van verschijning om de Duitse censuur te omzeilen die Franstalige publicaties in het Vlaamse land verbood.
4
Van Le Melon bleu waren tot voor kort slechts drie gedrukte nummers gekend, de zogenaamde derde jaargang, gedateerd 1914, maar verschenen tijdens de Duitse bezetting, naar alle waarschijnlijkheid tussen eind 1917 begin 1918. Volgens Avermaete werden ze gedrukt door Buschmann, volgens Willy Koninckx, die redacteur was van het blad, door een kleine drukker. In 1998 gaf mevrouw Elza Willems-de Groodt me inzage van zes getypte nummers, gedateerd 1907. Het raadsel werd hier nog ondoorzichtiger door. Wat er ook van zij, Neuhuys (en zijn levenslange vriend Willy Koninckx) waren erbij betrokken, net zoals ze leden waren van Le Cénacle, de kring rond Roger Avermaete, die het plan opgevat had onmiddellijk na de oorlog het tijdschrift Momus uit te geven. Er ontstond echter een schisma, waardoor eerst het weekblad La Drogue ontstond en vervolgens de twee roemruchte avantgardetijdschriften Lumière (1919-1923) en Ça ira (1920-1923). Het belang van Le Melon bleu als broedplaats mag dus niet onderschat worden.
& Max Elskamp (1862-1931) was uit vrijwillige ballingschap naar Antwerpen teruggekeerd in 1916, naar alle waarschijnlijkheid in september of oktober. Zoals tienduizenden stadsgenoten was hij in september 1914 het belegerde Antwerpen ontvlucht, richting Nederland. In februari 1915 schreef hij aan zijn jeugdvriend Henry van de Velde: “Ik omhels u met heel mijn hart, ik heb enorm geleden, mijn oude dierbare, meer geleden dan je geloven kan en ik verkeer hier in een droeve en lastige toestand. Ik geloof dat het met mij gedaan is, ik heb onuitsprekelijk last van mijn hart. Ik heb de beschieting van mijn stad doorstaan en heb na verschrikkelijke angsten mijn zwaar beschadigd huis moeten verlaten; dan heb ik gedurende achttien uren gestapt zonder eten of drinken, mijn hoge schoenen vol bloed, geslapen in bossen, kerken en schuren. Ik heb veel geleden, beste Henry, ik ben 53 jaar en het is, geloof ik, het einde voor mij. Ik heb vaak aan jou en de jouwen gedacht gedurende die lijdensweg die de mijne was.(…) Mijn trouwe knecht heeft mij niet willen 3
Willy KONINCKX, « Reportage rétrospectif », in: Les Soirées d’Anvers, troisième cahier, Anvers, Ça Ira, 1962, p. 38. 4 Roger AVERMAETE, L’Aventure de “Lumière”, Bruxelles, Arcade, 1969, p. 13.
4
verlaten, hij is bij mij gebleven; ik eet mijn zwart brood en drink mijn water met hem. Wij staren elkaar aan, zonder iets te durven te zeggen, want er is geen meester en geen dienaar meer; in de smart zijn wij gelijk en hij heeft daarbij nog de grote verdienste verknocht te zijn, waarvoor ik hem niet meer kan honoreren. (…) Ik ben zeer zwak en heb lichamelijk veel geleden. Het hart valt bestendig stil en benauwenissen zijn er het gevolg van; in het volledig ongerief waarin ik mij bevind is het me onmogelijk me te verzorgen. Mijn beste Henry, moge je nooit ondervinden hoe hard het is andermans trappen te moeten beklimmen, niets anders te zijn dan een drijvend ding en te weten dat je zelfs niet zal sterven in het bed waarin de jouwen bezweken zijn. (…) Ik ben helemaal wit, mijn benen zijn opgezwollen van het water, dat langzaam klimt. Als het aan het hart zal komen, ouwe jongen, zal dit het ogenblik zijn om vaarwel te zeggen en eindelijk bevrijd te wezen om vaarwel te zeggen en eindelijk bevrijd te 5 worden door de grote slaap die ik me toewens als het zekerste geluk waar ik op wacht.” “De vreemde plant”, zo werd Elskamp in 1924 getypeerd door Emmanuel de Bom, uit wiens pen alle kwalificaties vloeien die later ook door bijvoorbeeld Marie Gevers, Paul Neuhuys en Emma Lambotte gebruikt zouden worden: fijngevoeligheid, innemende hoofsheid, kiese voornaamheid, eenvoud en hartelijkheid in alles, bescheidenheid, mengeling van naïviteit en verfijnde intellectualiteit. Hij voert Elskamp op als “peinzende flanerende asceet”, “mystieke eenling”, “geestelijk eenzame”. “Nooit begaf hij zich in de volte der straatbeweging. […] Van Elskamps figuur kon soms zulk een doordringende weemoed uitgaan: iets van ’t verwelkte, het stil-ontgoochelde. Hij leefde heelmaal niet mede met de Vlaamsche mensen uit zijn stad en land. Dat wil zeggen, niet met het blij-ruchtige, rond-joviale, wat dierlijk-gulzig, brons-roode, schater-dikke ras der Sinjoren […] Hij dwaalde, als een dwaallicht, door heel dat gedoe, en ik kon zijn verschijning wel vergelijken bij ’t angstig-stil voorbij-glijden op sandalen, of pantoffels van de purperen of ambergele Hindoes, die geruchteloos door ’t havenkwartier slieren.” Na deze Elsschotiaanse noot stelt De Bom vast dat het Antwerpen van Elskamp zoiets was als wat bij Streuvels een “dorpsgeheim” is: “hij zag het ondergrondse, het occulte, het geheime wezen” van de stad.
6
Elskamp bediende zich van een mooi en feilloos Frans en was een wat ingetogen maar innemende spreker. Zowel Emma Lambotte als Paul Neuhuys getuigden hoe ze aan zijn lippen hingen terwijl hij lang uitweidde over zijn zeereizen, over het Verre Oosten en de Chinese beschaving of over zijn gehechtheid aan Wallonië waar hij in zijn jeugd toch zo vaak vertoefde. Hij verdroomde zijn leven en 7
weefde aldus mythen rond zijn persoon, zoals zijn gefantaseerde noordse afkomst.
Ook het door hem opgeroepen in middeleeuws licht badend Vlaanderen is een mythisch oord. Net zoals het Antwerpse Schipperskwartier waar hij geboren werd, Parochie van de wind en straat van de zee, des morgens gewassen door regen of sneeuw, devoot en bedrijvig en ijverig genoeg en wit van de meiden van ’s morgens vroeg …
5
Henry VAN DE VELDE, De poëtische vorming van Max Elskamp, Antwerpen, De Nederlandsche Boekhandel, 1943, pp. 58-59.
6
Emmanuel DE BOM, Dagwerk voor Vlaanderen. Ontmoetingen en portretten, Amsterdam, Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur, 1928, pp. 120-127.
5
Jezusbeeldjes staan roos en Mariabeeldjes blond in hun nissen met broos 4 wat bloemen errond. Elskamp wordt niet allen vertederd door de volksdevotie, ongerepte erfenis uit een geïdealiseerd verleden, maar ook geboeid door de primitieve, onbehouwen uitingen van de volksziel. De Bom vertelt: “Zekeren dag liep ik met hem in de omgeving van het Vleeschhuis, in ’t hart der oude stad, in de Kuipersstraat, waar al die kleine winkeltjes van suikergoed en snoeperij zijn en door de stegen en sloppen waar hij gaarne pleisterde. Hij hield me staan voor zoo’n armtierig vensterraampje, waar men op het bord kon lezen: ”Hier schenk men kaffe op” of waar men zich mannekensblaren, koningsbrieven, ’t edele ganzen- en ’t loto-spel kan aanschaffen – waar zoete lies en vijgen en zeepsuiker wordt verkocht: in zulke duistere winkeltjes vond de folklorist zijn gading. En ik hoor hem, in zijn wat onwennig Antwerpsch, een betoog opzetten, dat de goede baas, de oogen wijdgesperd, aanhoorde: dat die mannekensblaren zooveel schooner waren dan de schoonste schilderijen, en dat hij, de baas, veel meer verstand had van kunst dan wij… Toen we weggingen, heeft de man ons, over zijn onderdeur leunend, lang, eenigszins wantrouwend, achterna gestaard…” Elskamps belangstelling voor folklore die van 1892 af toeneemt, kan wellicht beschouwd worden als de aanloop tot de kringen naar binnen waardoor hij zou vereenzamen en ten slotte in de droom 8
verdrinken.
Henri-Floris JESPERS (wordt vervolgd)
Misdaad loont ▲De jury van De Diamanten Kogel 2004 (Henri-Floris Jespers, Kris Kenis, Danny de Laet, Jan Lampo en Geert Swaenepoel) kreeg 63 ingezonden boeken te lezen. Na zeven vergaderingen werden zes titels genomineerd. Bij het eerste (ijzingwekkende) hoofdstuk van Verminkt grijpt Patrick de Bruyn (1955) al meteen de lezer bij het nekvel. Bij wat op het eerste gezicht een doordeweekse carjacking lijkt maar uiteindelijk uitmondt in een gezinsgijzeling in eigen huis, wordt de tienerdochter van een Vlaams gezin gruwelijk mishandeld. Met alle gevolgen van dien. Maar niet alleen voor haar. De man waar het in deze roman vooral om draait, is immers Peter Bressing, haar vader, een werkloze ex-Sabénien. Tijdens de homejacking ontpopt hij zich allerminst tot een held. Getergd door zelfkritiek, zelfbeklag en (gefnuikte) geldingsdrang zal hij achteraf alles in het werk stellen om te achterhalen waarom zijn vrouw, zijn dochter en hijzelf het slachtoffer zijn geweest van deze bizarre overval. Mede doordat hij de media opzoekt, wordt zijn leven een nachtmerrie. De gefrustreerde en feitelijk goedmenende Peter, die afwisselend sympathie en antipathie, medelijden en afschuw bij de lezer opwekt, raakt niet alleen verstrikt in het net van zijn eigen contradicties maar ook in verdenkingen bij de media én bij de politie. &
7
Herman J. CLAEYS, “Les origines scandinaves de Max Elskamp”, in: Bulletin de la Fondation o Ça Ira, n 9, 2002, pp. 31-33. 4 Vertaling J.L. de Belder. 8 Patrick ZEYEN, “Acédie et rédemption à Anvers: Max Elskamp », in: Jan HERMAN, Lieven TACK, Koenraad GELDOF (eds), Lettres ou ne pas Lettres. Mélanges de littérature française de
6
Net als in Smak, het misdaaddebuut van Bavo Dhooge (1973), meteen genomineerd voor De Diamanten Kogel 2002, is ook in Strafschop Pat Somers de speurder van dienst. Deze keer moet hij Josip Mandic, het voetbalwonder van AA Gent onder zijn hoede nemen. Voor de winterstop scoorde Mandic aan de lopende band. Maar nu sputtert de scoringsmachine. De nukkige Kroaat heeft duidelijk zorgen: hij wordt bedreigd. De Buffalo’s huren daarom privé-detective Pat Somers in. Hij moet ervoor zorgen dat de ster zich enkel op voetbal concentreert. Geen eenvoudige opdracht, want ‘Mandy’ is – zacht uitgedrukt - niet erg coöperatief. Somers heeft zijn handen meer dan vol met de eigenzinnige voetbalspits en belandt in een web van omkoopschandalen, zwart geld, illegale verblijfsvergunningen en vrouwenhandel. Opnieuw levert Bavo Dhooge een verhaal met vaart af, waarin humor een belangrijke component is. Hij bevolkt zijn verhaal met herkenbare personages. Zo zal wie het Belgisch voetbalwereldje wat kent, in de gewichtig doende clubmanager en andere voetbalpersonages moeiteloos de gelijkenis met bestaande figuren herkennen. De leuke dialogen, vol spitse oneliners en ironiserende humor maken van Strafschop een meer dan lezenswaardig, lichtvoetig misdaadverhaal. Vooral de verbale een-tweetjes tussen Somers en de wispelturige Mandic zorgen voor de nodige vonken.
Met Strafschop bewijst Bavo Dhooge ten overvloede dat private eye Pat Somers een
waardig personage is om een serie rond op te bouwen. & Het Sahara raadsel van Aad van den Heuvel (1935) is een breed opgezette thriller over journalistiek speurwerk met talrijke, levensechte personages, raak geschetste milieus en treffende beschrijvingen van zowel een merkwaardig Brabants dorp, waar alles begon, als van het Afrikaanse en Marokkaanse landschap. De intrige is van bij het begin letterlijk “intrigerend” en blijft boeien tot het bittere einde. Een vrachtwagen met hulpgoederen voor een katholieke missie in Burkina Fasso vertrekt voor de zesde keer uit een Noord-Brabantse dorp, bereikt zijn doel, maar raakt spoorloos op de terugweg. De zaak wordt ambtelijk in de doofpot gestopt. Een jaar later duikt TV-verslaggever Theo Weber in de affaire en stuit op een wijdvertakt netwerk van corruptie in Den Haag en Marokko. De roman is geënt op de actualiteit, maar die heeft de verbeelding van de schrijver zeker niet geremd. Integendeel – kennis en achtergrondinformatie worden nuchter en met buitengewoon vakmanschap verwerkt, zonder het verhaal ook maar een ogenblik te stremmen. De personages zijn levensecht neergezet, hun motivatie is geloofwaardig en de diverse verhaallijnen worden afstandelijk en strak in de hand gehouden. Een briljante thriller met bijwijlen epische allures - en een spetterend spektakel als slot. & Een man, een vrouw en zijn moeder gaan samen op vakantie naar het Zwarte Woud. Dat is het uitgangspunt van Afgrond, de spannende roman van Corine Kisling (Schaduwprijs 1997). Maar wat bedoeld is als een onschuldig cultureel reisje, mondt uit in een bittere strijd tussen de twee vrouwen om het bezit van de man. Reinout zelf is een onzekere man. Eerst zit hij onder de plak van zijn bazige, bedillerige moeder. Nu hij samenwoont met zijn geliefde Vera, bepaalt zij vooral zijn leven. In de hoop dat hij zijn voornemen om een roman te schrijven eindelijk zal waarmaken, richt ze een kamer voor hem in. Maar Reinhout vlucht liever weg in de afzondering van de kelder, waar hij axolotls, een soort
Belgique offerts à Roland Beyen, Leuven, Presses universitaires de Louvain, Symbolae Facultatis Litterarum Lovaniensis, series D Litteraria, vol. 14, 2001, pp. 135-148.
7
salamanders, probeert te kweken. Reinhouts moeder, Hilde Storm, was directrice van een ouderwetse kostschool. Ze wil dat project nieuw leven inblazen en Reinhout inlijven als leraar. Haar schoondochter is bang voor haar. De roman begint met de ontknoping. In de proloog stort een vrouw in een ravijn. Dan begint het eigenlijke verhaal met het vertrek van Reinout, Vera en Hilde naar het Zwarte Woud. Een reis die uiteindelijk zal uitmonden in de noodlottige val. Wie uiteindelijk de val maakte, is dan nog niet duidelijk. Beide vrouwen moeten hun eigenlijke gevecht om het bezit van de man nog beginnen. Met Afgrond schreef Corine Kisling een meeslepende en onheilspellende roman over stikkende liefde en leugen. & Medeschuldig is een zeer degelijke thriller naar Amerikaans model. Bob Mendes (1928) ontwikkelt volgens zijn intussen vertrouwde recept een spannend en vlot leesbaar verhaal, dat stilistisch uitblinkt in vergelijking met het proza van veel (Vlaamse) collega’s. Mendes’ personages zijn gelaagd en menselijk; daardoor wekken ze niet alleen de empathie van de lezer op, maar blijven ze ook boeien. Nooit weet je voor honderd procent zeker wat ze op de volgende bladzijde zullen doen. De ene protagonist is een kunstschilder die verwacht dat hij niet lang meer te leven heeft en die vermoedt dat hij zijn vriendin omgebracht heeft; zijn tegenspeelster is een vrouw die onterecht in de gevangenis zit en eruit ontsnapt. Mendes beseft terdege dat in een thriller actie de conditio sine qua non is om de aandacht gaande te houden. Hij heeft genoeg anekdotiek in voorraad om de lezer van de ene boeiende gebeurtenis naar de andere te loodsen; bovendien beheerst hij de technische middelen die de spanning opdrijven. Tegelijk loopt de auteur niet té hard van stapel en laat hij niet direct in zijn kaarten kijken. “Evenwicht”, dat is wellicht de term die geschikt is om Mendes’ meesterschap mee te karakteriseren (en er zijn er ongetwijfeld nog een heleboel meer). & Met Groene vrijdag kiest Elvin Post (1973) voor een Amerikaanse setting. Winston Malone woont met zijn vrouw Cordelia in een bouwvallig appartement op Staten Island, New York en is ontevreden met het karige loon dat zijn baan bij een geldkantoor hem oplevert. Als ook een beloofde loonsverhoging uitblijft, kan hij het bankstel dat hij voor zijn vrouw gekocht heeft niet meer afbetalen. Dus besluit Winston zijn baas te beroven. Op vrijdag betaaldag, gaat hij aan de haal met een sporttas vol groene dollarbiljetten, vandaar ook de titel van het boek. Deze roof is het begin van een picaresk verhaal, vol onverwachte gebeurtenissen en kleurrijke en bizarre personages. Daarbij valt de klemtoon niet zozeer op de misdaad en de speurder – die zijn trouwens nauwelijks aanwezig -, maar wel op de spanning en de humor van het verhaal. Malone wordt in dienst genomen door gangster Leo Roma de “ijscoman”, die naast ijsjes vooral wapens aan de man brengt. Maar de ijscoman aast eerder op de diensten van Winstons vrouw, de mooie Cordelia, waarop hij geilt dan op de diensten van de wat naïeve Malone. Intussen raakt Winston meer en meer verstrikt in het misdaadmilieu en raakt hij betrokken bij een ontvoering. Elvin Post levert met Groene vrijdag een sprankelend debuut af, dat op alle vlakken afwijkt van de gemiddelde Nederlandstalige misdaadroman. & Tijdens de feestelijke uitreiking in De Ark, op donderdag 14 oktober, benadrukte eregast Charles den Tex, voorzitter van het Genootschap van Nederlandstalige Misdaadauteurs en Gouden Strop-winnaar, dat de Diamanten Kogel “niet meer weg te denken is”.
8
“Misdaadauteurs vertegenwoordigen een belangrijk deel van de totale boekenmarkt en wij, de Vlaamse en Nederlandse misdaadauteurs, zijn hard op weg onze eigen plaats te veroveren. Het beste middel om die ontwikkeling te bevorderen is een eigen, onafhankelijke prijs. Ik zeg dat met nadruk zo, omdat het met name de onafhankelijkheid van de jury is, die een literaire prijs zijn gewicht geeft. De Diamanten Kogel is indirect – let op, ik zeg: indirect – voortgekomen uit de betrokkenheid van enkele Vlaamse en Nederlandse schrijvers bij de internationale vereniging van misdaadauteurs, de AIEP. Deze internationale vereniging houdt zich bezig met het stimuleren van nationale prijzen voor de misdaadliteratuur. Dit jaar is de Diamanten Kogel voor het eerst opengesteld voor Nederlandse auteurs. Die openstelling is een nieuwe stap die ik van harte toejuich. Met de Diamanten Kogel en de Gouden Strop kent ons genre in het Nederlandse taalgebied nu twee onafhankelijke prijzen voor de misdaadliteratuur. De Gouden Strop in het voorjaar en de Diamanten Kogel in het najaar. Dat is een perfecte spreiding. Zowel in tijd als geografisch. Want u begrijpt, over smaak valt weliswaar niet te twisten. Toch doen wij dat maar al te vaak. Graag zelfs. Een Vlaamse prijs en een Nederlandse prijs bieden samen de garantie dat auteurs uit alle delen van het Nederlandse taalgebied de kansen krijgen die zij verdienen. Dat is nodig, want de verschillen zijn soms nog groter dan u denkt. Voor de Vlaamse auteurs blijft de Nederlandse markt vaak moeilijk te bereiken. Schrijvers die hier goed verkopen, doen het in Nederland minder. En andersom is het precies zo. Het is voor de Nederlandse auteur lastig het Vlaamse publiek te vinden. En dat terwijl wij toch allemaal dezelfde taal schrijven. Samen kunnen de twee prijzen daarin misschien verandering brengen. Samen kunnen de twee prijzen de onmiskenbare kwaliteit van de Vlaamse en Nederlandse misdaadauteurs een grotere bekendheid geven.” Patrick Lateur, hoofdredacteur van Kunsttijdschrift Vlaanderen, stelde de jongste aflevering, gewijd aan “Moord & doodslag”, aan het talrijke publiek voor. Jan Lampo en Geert Swaenepoel belichtten de zes nominaties. Henri-Floris Jespers, voorzitter van de jury, maakte ten slotte de laureaat bekend. “De artificiële scheidingslijn tussen de “ernstige” literatuur en het “spannende boek” vervaagt, en ook in de Lage landen krijgt de misdaadroman gaandeweg steeds meer literaire allures. Waar is de tijd dat Jef Geeraerts door eerbiedwaardige critici verketterd werd omdat hij, Staatsprijswinnaar, het in zijn hoofd haalde “triviale ontspanningslectuur” te schrijven? Vandaag is het vaak het tegengestelde. Wanneer een auteur van “elitaire inspanningslectuur” zich aan een thriller waagt, dan is er altijd wel een chagrijnige stem om te fluisteren dat zo’n boek toch niet beantwoordt aan de regels van het genre. Zo wordt de eigenheid van de auteur ondergeschikt aan de vermeende wetten van het genre. Zo’n criticaster hangt in feite de verstarde logica aan dat alleen klassieke gedichten, ineengetimmerd volgens alle regels van de prosodie, echte gedichten zijn. De literaire geschiedenis wordt niet geschreven aan de hand van bekroningen of oplages. Het oordeel van een jury is een momentopname die hoogstens het beeld van de literaire
9
geschiedenis kan opfleuren en verrijken. En is het niet de heimelijke droom van elke jury naar eer en geweten als eerste de aandacht te mogen vestigen op een opmerkelijke prestatie? De frustratie van de jury was dus groot toen onherroepelijk bleek dat we ons virtueel reeds bevonden in het gezelschap van bekroonde hoofden. Aad van den Heuvel en Bob Mendes hebben allebei een dijk van een reputatie en behoren tot de canon van de Nederlandstalige misdaadliteratuur. Patrick de Bruyn werd genomineerd voor de Hercule Poirotprijs en voor de Gouden Strop. Bavo Dhooge werd met zijn eerste misdaadroman al meteen genomineerd voor De Diamanten Kogel en werd vervolgens bekroond met de Schaduwprijs, die eerder al naar Corine Kisling ging. Elvin Post kreeg prompt de Gouden Strop. & De beheersing waarmee Corine Kisling een ongedefinieerde, onheilspellende sfeer weet te scheppen en aan te houden; het hoge werkelijkheidsgehalte en het genuanceerde psychologisch inzicht van Patrick de Bruyn; de klassieke en ironische neerzetting door Bavo Dhooge van de private eye als antiheld; de burleske, haast filmische avonturen van Malone die stripachtig, dan weer nonchalant door Elvin Post opgeroepen worden – dat alles wist de jury zeer te bekoren. In de eindronde ging het echter tussen Het Sahara raadsel en Medeschuldig. De jury kwam onder de indruk van het briljante maar nooit aanstellerige vakmanschap van Aad van den Heuvel. De problematiek die hij impliciet aanreikt, staat in contrast met de oppervlakkige of veelal al te gechargeerde gemeenplaatsen die vaak thrillers ontsieren. De lichtzinnige cultuur van spottende minachting en leedvermaak is ook Bob Mendes vreemd. Terwijl Aad van den Heuvel een breed fresco schildert waarop de personages met enige afstand als het ware op een zelfde vlak getekend worden, koos Bob Mendes resoluut voor de indringende en bijwijlen meedogende portrettering van de twee hoofdpersonages die de roman beheersen. De plot is “fraai bizar” en “de verhaallijnen zijn kundig dooreengevlochten”, zo stond deze zomer nog te lezen in Vrij Nederland. De nevenpersonages, die een ware nevelvlek vormen, zorgen voor de ironische noot. Uiteindelijk viel de jury voor die intense menselijke betrokkenheid van Bob Mendes bij zijn personages, een engagement dat tevens blijkt uit de veelgelaagde literaire aanpak die de complexiteit van het menselijk tekort onthult.” Bob Mendes nam de intussen wel bekende zilveren boksbeugel met diamanten in ontvangst, ontworpen door de internationaal vermaarde conceptuele kunstenaar Wim Delvoye. Na de dankbetuiging van de laureaat nam Aad van den Heuvel het woord. Nederlandse misdaadauteurs worden in Vlaanderen nauwelijks gelezen en hij verklaarde zich derhalve erg gelukkig met een blijk van erkenning uit Vlaanderen, “het land van zijn twee helden: Jef Geeraerts en Bob Mendes”. & De feestelijke uitreiking, met veel brio gepresenteerd door Bieke Ilegems, en de door Het Pomphuis voortreffelijk georganiseerde receptie, werden bijgewoond door o.m. crime writers Patrick de Bruyn, Bavo Dhooge, Stan Lauryssens, Hubert van Lier, Elvin Post, Staf Schoeters en Flikken-vedette Axel Daeseleer; de bestuursleden van de v.z.w. De Diamanten Kogel (ere-ambassadeur Bob Lebacq, voorzitter; Marie-Paule Andries, secretaris); hoofdsponsor Serge Muller, CEO van Rex Mining Corporation; de letterkundigen Wim van Rooy (die om principiële redenen net zijn ontslag ingediend had als hoofdredacteur van de Tijdingen van de PEN-Club), Guy Commerman, redactiesecretaris van Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift, de dichteressen Catherine van Ongevalle (stadsdichter van Ronse), Marie-Thérèse Vandevyvere en Rosette Keirsmaekers; de
10
onvermoeibare animatoren van de Fondation Ça Ira, Luc en Thierry Neuhuys; kalligrafe Joke van den Brandt en graficus Frank-Ivo van Damme; Kitty Rimbaut, directrice van Galerie Djemma, John Bel, voorzitter van Ex-Libris, Frank Alpaerts, manager GM, Frank van den Auwelant, bestuurder Centrum voor volwassenenonderwijs Tweedekansonderwijs Antwerpen; dr. Kavasani; het CDR was vertegenwoordigd door Kris Kenis (die voor de audiovisuele presentatie tekende), Renaud en Dirk Maeyens. Uitgever Wim Verheije (Manteau/Meulenhoff) stond er glunderend bij. Een paar uur tevoren was Moordenaars en hun motieven van toppleiter Jef Vermassen voorgesteld, nu kreeg Mendes de Kogel. De 12.000 exemplaren van de eerste druk van Moordenaars en hun motieven raakten in slechts drie dagen tijd uitverkocht. Meulenhoff/Manteau is al aan een tweede druk gestart, maar ook die zal allicht volledig verkocht zijn voor de boeken beschikbaar zijn. ■ ▲De jury van de Hercule Poirot-prijs (zeven journalisten en één auteur) nomineerde vijf boeken: Verminkt van Patrick de Bruyn; Duivels offer van Mieke de Loof; De dode die met zijn tweeën was van Jos Pierreux; Belegerd verleden van Staf Schoeters en Code zwart van Ann van Look & Marc Slusny (genadeloos neergesabeld in De Morgen). “Het bal der debutanten” onderstreept Pierrre Darge in Weekend Knack, sponsor van de prijs. Inderdaad, alléén De Bruyn en Schoeters zijn vertrouwde namen: de eerste werd eerder genomineerd voor de Gouden Strop, de Diamanten Kogel en de Hercule Poirot-prijs; de tweede kreeg in 1998 de Poirot-prijs voor De schaduw van de adelaar. Dat drie thrillerdebuten meteen in aanmerking komen om uitgeroepen te worden tot “de beste Vlaamse thriller” van het jaar is alleszins merkwaardig zoniet veelbelovend. De vijf nominaties zijn overigens netjes verdeeld over vijf uitgevers. De winnaar wordt op 29 oktober op de Boekenbeurs bekendgemaakt. ■ ▲Piet Teigeler werd op het congres in Amsterdam verkozen tot president van de AIEP (Associación internacional de escritores policiacos) die misdaadauteurs uit 35 landen verenigt. In zijn boeiende jongste thriller, Dodenakker (2003), staat Schoonselhof centraal. ■
Door de leesbril bekeken ▲Waarom is het Eenmanscollectief Den Blooten Kooninck (’t Pallieterke, 13 oktober 2004) tegen het verbod op boerka’s? “Omdat hij vindt dat de overheid niet tot taak heeft kledingsregels op te stellen (waar getatoeëerde halfsterken met veiligheidsspelden door elke vel-lel, versterken ook het onveiligheidsgevoel). Omdat hij, samen met de Grondwet, vindt dat er godsdienstvrijheid bestaat (moeten de hare kirshna’s hun gewaden afleggen, de joden hun keppels, de Sikhs hun dolken, de monniken hun pijen, de christenen hun kruisjes? – want daar draait het tenslotte op uit). Omdat hij vindt dat er een scheiding moet zijn tussen kerk en staat, in beide richtingen (de Kerk bemoeit zich niet met de staat en de staat doet dat ook niet met de Kerk). Omdat hij voorstander is van vrije meningsuiting (alle argumenten tegen de veroordeling van het Vlaams Blok zijn ook hier onverkort van toepassing). Omdat hij van mening is dat een probleem niet wordt opgelost door de symbolen te bestrijden (als het fanatisme in moslimrangen groeit, is het goed dat de bevolking dat met eigen ogen kan vaststellen, opdat de druk zou groeien om er iets wezenlijk aan te doen – nu willen enkele politici scoren met een gemakkelijkheidsoplossing). Omdat hij vaststelt dat er stomme argumenten worden gebruikt (“Wat als zo’n gemaskerde vrouw een geweer draagt onder haar boerka?”, vraagt Keulen zich af. Wat als een fundamentalist in jeans een geweer verstopt in een sportzak? Sportzakken verbieden?) Interne schoolreglementen over kledingsdracht of normen voor pasfoto’s) moeten natuurlijk kunnen. Maar de straat behoort aan ons en niet aan de overheid, tenzij om de veiligheid, gezondheid en de goede zeden te waarborgen. Wie daar wil roken, rookt. Wie daar in boerka wil rondlopen, draagt een boerka. Punt aan de lijn.” ■ ▲In haar (lezenswaardige) column (Weekend Knack, 20 oktober) neemt Tessa Vermeiren het “de heren Somers, Keulen en Dewael” kwalijk dat ze het alléén hebben over hoofddoeken, abaya’s en boerka’s. Emancipatie gaat immers niet om uiterlijkheden. Het volstaat inderdaad dat een of andere mediageile politicus zich in de publieke belangstelling opdringt met een liefst simplistische opmerking, of er komt een nieuw onbenullig thema aan de orde
11
van de dag. De captatio benevolentiae van Tessa Vermeirens beschouwing houdt dan ook een kritiek in op de kuddegeest van groepjes die zich toonaangevend wanen. “Gisteravond zat ik in een weldenkend gezelschap en de discussie ging over tolerantie. Het is tegenwoordig onmogelijk het daarover te hebben zonder bij moslims te belanden. Tot mijn grote verbazing hoorde ik, een paar dagen na Marino Keulen, enkele mensen letterlijk herhalen: “dat ze die boerka’s moesten verbieden, want ik ben bang als ik er zo één tegenkom op straat, je weet nooit wat daaronder zit…” Of hoe snel zo’n proces van beïnvloeding gaat. Voorheen had ik in die kring nooit een dergelijke opmerking gehoord.” Angst voor in zwart gehulde vrouwen? In het straatbeeld zijn ze even zeldzaam als lekker ouderwetse nonnen. ■ ▲Het UZA (Universitair Ziekenhuis Antwerpen) bestaat 25 jaar. De jongste aflevering van het driemaandelijks tijdschrift van de Universiteit Antwerpen is dan ook een themanummer. Het bevat onder meer een, ook voor de belangstellende leek, bijzonder lezenswaard artikel over de stamceltherapie, die in medische middens hoge verwachtingen wekt, al is er voorlopig geen zekerheid dat die ook allemaal zullen worden ingelost. “Stamcellen zijn cellen die zich nog niet tot een longcel, een bloedcel, een niercel of een andere specifieke soort cel hebben ontwikkeld. De hoop leeft dat met dergelijke cellen ooit allerlei vormen van momenteel nog onomkeerbare weefsel- en orgaanschade zullen kunnen worden hersteld. Er zijn embryonale en volwassen stamcellen. De eerste zijn uitsluitend te vinden in embryo’s van enkele dagen oud en kunnen zich nog tot om het even welke soort lichaamscel ontwikkelen. De tweede ontwikkelen zich vermoedelijk vanaf het latere foetale stadium en komen het hele verdere leven lang bij de mens voor, maar zijn veel meer begrensd in hun mogelijkheden om tot diverse soorten cellen uit te groeien. Volwassen stamvellen horen telkens bij een bepaald weefseltype. Zo zijn er volwassen leverstamcellen, zenuwstamcellen, beenmergstamcellen, enzovoort. […] Voor therapieën met embryonale stamcellen is het nog te vroeg, daarvoor ontbreekt het aan voldoende kennis van, en controle over, het proces van de celdifferentiatie. Maar als medische wetenschappers straks zouden achterhalen hoe ze uit embryonale stamcellen de verschillende soorten lichaamscellen kunnen laten ontwikkelen, zou dat een zevenmijlsstap zijn in de richting van tal van belangwekkende nieuwe behandelingen. In principe kunnen via embryonale stamcellen diabetespatiënten van nieuwe insulineproducerende cellen worden voorzien, Parkinsonpatiënten van nieuwe dopamineproducerende zenuwcellen, reumapatiënten van nieuw kraakbeen in de aangetaste gewrichten, noem maar op. […] Het ligt in de bedoeling om in de Antwerpse medisch-academische context behalve op dierlijke embryonale stamcellen, zoals nu het geval is, weldra ook onderzoek te verrichten op stamcellen van menselijke embryo’s. Die cellen zullen afkomstig zijn van embryo’s die tijdens IVF-behandelingen zijn gecreëerd en die betrokken paren, bijvoorbeeld omdat hun kinderwens is vervuld, via een schriftelijke verklaring expliciet voor onderzoek hebben afgestaan. Overigens zullen stamcellen van IVF-embryo’s zelfs als de celdifferentiatie vroeg of laat al haar geheimen heeft prijsgegeven niet zomaar voor therapeutische doeleinden kunnen worden gebruikt. Het lichaam van de patiënt zou ze afstoten. Met therapeutisch klonen zal dat obstakel wellicht kunnen worden opgeruimd. Op basis van een lichaamscel van de patiënt zal dan een embryo worden gecreëerd dat genetisch identiek is aan de patiënt. Niet met de bedoeling, zoals bij reproductief klonen, om uit het embryo een kind te laten voortkomen, maar enkel om de stamcellen van het embryo te kunnen gebruiken voor de medische behandeling van de patiënt. Wie weet zal het ooit lukken om uit embryonale stamcellen die via therapeutisch klonen zijn verkregen compleet nieuwe organen te laten groeien, die dan zonder enig gevaar voor afstoting in het lichaam van de patiënt kunnen worden ingeplant. Wetenschappers zijn dromers. Maar wel rationele dromers.” ■ Universiteit Antwerpen, driemaandelijks magazine, jg. 18, nr. 81, september-oktober-november 2004.
▲Oscar Wilde werd 150 jaar geleden op 16 oktober geboren. Binnen drie dagen, op 29 oktober, komen bij Sotheby’s in Londen een aantal wildeana onder de hamer. Bij de topstukken hoort een exemplaar van Aristofanes’ Wolken dat Oscar Wilde als student in Oxford gebruikte en duchtig van aantekeningen voorzag; het boek werd later eigendom van Robert Ross en dan van Vyvyan Holland, de zoon van Wilde, die het in 1928 schonk aan A. J. A. Symons (schatting: 15.000 - 20.000 £). Een brochure van Wilde’s eerste toneelstuk Vera; or, The Nihilists (1882), met revisies en commentaar van de auteur, wordt geschat op 40.000-60.000 £, terwijl het manuscript van wat hoofdstuk 16 werd van
12
The Picture of Dorian Gray naar schatting wellicht 80.000 £ zal gaan. Van één bladzijde handschrift met zes epigrammen wordt tussen 8.000 en 12.000 £ verwacht. Volgend epigram lijkt wel profetisch: “One should never make one’s début with a scandal. One should reserve that to lend interest to one’s mature years”. Uiteraard worden ook exemplaren met opdrachten aangeboden: The Duchess of Padua (30.00040.000 £), The Picture of Dorian Gray (met opdracht aan Marcel Schwob, 40.000 £), A Woman of No Importance (met opdracht aan zijn moeder, 40.000 £). Wilde was genereus met exemplaren van zijn boeken. Van minder spectaculaire opdrachtexemplaren verwacht Sotheby’s toch ook tussen de 3.000 en de 5.000 £. Naast manuscripten en opdrachtexemplaren worden ook eerste drukken in perfecte staat aangeboden (Poems, 1881: 15.000 £), tekeningen (een karikatuur van O.W. door Max Beerbohm: 4.000 à 6.000 £), foto’s (waaronder een zeldzame print van O.W. op zijn doodsbed), een reeks van vijftien programma’s van theatervoorstellingen en een aantal brieven, w.o. enkele die ontsnapten aan het speurwerk van de uitgevers van de twee edities van de verzamelde brieven: Rupert Hart-Davis (1962) en Merlin Holland (2000). In een van die onuitgegeven brieven laat Wilde aan de uitgever William Heineman weten dat hij niet in de “mood” is om een woord vooraf te schrijven voor twee toneelstukken van Maurice Materlinck (4.000-6.000 £). De zestien pagina’s tellende catalogus van de publieke gerechtelijke verkoop van Wilde’s roerend bezit uit Tite Street (1895) wordt geschat op 40.000 £. Er zijn maar vier exemplaren bekend van dit documentje dat de Wilde-tragedie zo treffend illustreert. Het is de overtuiging van de redactie dat een aantal items aanzienlijk hoger zullen gaan dan deze schattingen. ■ ▲In Gazet van Antwerpen van vandaag staat een lezenswaardig opiniestuk van Lex Molenaar te lezen. Hij stelt dat in de rel rond de Antwerpse stadsdichter iedereen gelijk heeft. De gedoodverfde nieuwe stadsdichter Ramsey Nasr heeft een flinke rel veroorzaakt door in De Standaard en in Nieuw Rotterdams Courant te stellen “dat Israël alle nederzettingen moet opheffen en zich terugtrekken uit de bezette gebieden”. “Dat het respectabele Belgisch Israëlitisch Weekblad op z’n achterste poten zou gaan staan na het betoog van Nasr, viel te voorspellen. Een stadsdichter is er voor àlle Antwerpenaars en mag geen politieke uitspraken doen, stelt het BIW. En het heeft daar een punt.” In de Antwerpse gemeenteraad verzet de VLD zich tegen de aanstelling van Nasr. Het Vlaams Blok is het daar uiteraard mee eens en biedt de liberalen een wisselmeerderheid. “We vinden die eis veel te ver gaan, maar VLD en Blok hebben wel een punt.” Voor de mensen van ABC2004, die Nasr voorgedragen hebben, is er geen vuiltje aan de lucht. “Het stadsdichterschap is een artistiek project en kunstenaars moetenhun ding kunnen doen in complete vrijheid”. En ook zij scoren een punt. (Al mag men toch in principe van geletterde mensen verwachten dat ze een ergerlijke uitdrukking als “z’n ding doen” zouden vermijden.) Burgemeester Patrick Janssens is van oordeel dat er maar eens gepraat moet worden, “dan komt er vast wel een compromis uit de bus, voorspelt Janssens. Vanuit democratisch oogpunt zet hij zo het punt op de i.” En ook Nasr heeft wel degelijk een punt: “Hij schreef de betwiste stukken niet als stadsdichter (wat hij trouwens nog niet is) en dus is er niets aan de hand. Hoewel we het jammer vinden dat Nasr van zijn nakende status als stadsdichter geen gebruik heeft gemaakt om de verzoening tussen Israël en Palestina te prediken.” In deze discussie heeft dus iedereen gelijk, aldus Lex Molenaar. “Maar het allergrootste gelijk ligt wat ons betreft bij schepen van Cultuur Philip Heylen (CD&V). Nadat de onafhankelijke artiesten van ABC2004 hem eerst Nasr door de strot hebben geramd, zit hij nu met de gebakken peren. Voor de opvolging van Nasr wil Heylen in elk geval een nieuwe, meer doordachte procedure. En daar heeft hij een gigantisch punt. Wie komt in aanmerking voor het stadsdichterschap en wie niet? Wat mag zo’n dichter wél en wat niet? En vanaf wanneer? Laten we daar eens een paar afspraken over maken.” En moeten diezelfde vragen niet gesteld worden wat betreft de legitimiteit van de “onafhankelijke artiesten” van ABC2004? Ramsey Nasr is van Palestijnse origine. Is het vermetel te veronderstellen dat dit een rol heeft gespeeld bij het ontstaan van de rel? Méér in de volgende aflevering. (Gazet van Antwerpen, 26 oktober 2004). ■
13
Bibliografisch ▲Als essayist en vertaler legde Pierre Garnier zich toe op het oeuvre van Nietzsche, Heine, Goethe, Novalis en Gottfried Benn ( wiens Poésies complètes in 1972 in zijn vertaling bij Gallimard verscheen). Met Spatialisme et poésie concrète (Paris, Gallimard, 1968) stelde hij zich mee (met Henri Chopin) aan de spits van de internationale avant-garde. In die periode werkte hij mee aan twee Antwerpse tijdschriften, De Tafelronde (Paul de Vree) en Soirées d’Anvers (Paul Neuhuys). In december 2003 publiceerde hij een nieuwe bundel “spatiale poëzie”, “constellaties”. “Sans doute la fin rejoint-elle là l’origine.? Ces Constellations faites avec des points finaux – sans doute aussi des points initiaux – présentent l’idée de Mallarmé et la fin ouverte des poèmes d’Eugen Gomringer, appelés en 1953 Constellations. Ces nouvelles constellations se veulent la clôture de la poésie écrite et son ouverture sur l’espace [...]. Ce dernier livre de poésie spatiale se présente donc comme un tour qui passe par la vie, la mort, le souvenir, et qui reprend infiniment son tour.” Ongeveer gelijktijdig verscheen Ech catieu d’Pinkigni, voorafgegaan door een korte notitie over de spelling van het Picardisch. Door terug te grijpen naar zijn moedertaal zijn kinderjaren (toen hij het kasteel van Picquigny speelde), keert de dichter terug naar het jaar nul: “Peut-être maintenant une hâte de regagner l’année zéro, de laisser s’éclipser une humanité déjà étrangère qui poursuit son chemin”. Garnier was twaalf toen zijn moederstad Amiens in puin geschoten werd, en hij beleefde intens de puinhoop van de Europese beschaving: Je tiens de toutes mes racines aux décombres. Je peux dire que ch’catieu de Picquigny et le picard sont des décombres auxquels je me cramponne’. Twee jaar geleden had Garnier reeds een aangrijpende bundel gepubliceerd, L’Alouette une litanie picarde. ■ Pierre GARNIER, Les Constellations en 2002, Paris, Le corridor bleu, 2003, 182 p., 16 €. ISBN : 2 – 914033 - 13 – 3. o Pierre GARNIER, Ech catieu d’Pinkigni, Arras, Secondes Éditions du K., Collection « El Baroque Ducasse », n 5, 2003, 109 p. ISBN : 2 – 913934 – 05 – 6. Pierre GARNIER, L’Alouette une litanie picarde, Verderonne/ Reims, Éditions Dumerchez, 2002, 97 p. ISBN 2 – 84791 – 004 – 2 (A.D.N.) en 2 – 912927 – 69 – 2 (A.D.A.C.L.)
▲Liefhebbers zullen blij zijn te vernemen dat Daar is de dader van Danny de Laet eindelijk opnieuw de ste beschikbaar is. Deze derde, herziene druk van de “Vlaamse Krimi-bibliografie 19 en 20 eeuw” is niet alleen een onmisbaar erudiet naslagwerk, maar ook best leuk om lezen: De Laet neemt immers geen blad voor de mond. Hier en daar moeten critici het ontgelden: “Ik heb het moeilijk met een kleurloze figuur als de allesbehalve joviale Joris van Hulle die het met verbijsterend gebrek aan kennis heeft over “onbekende schrijverlaars” voor alles wat voor Jef Geeraerts werd geschreven; ik heb het moeilijk met de lugubere Hugo Bousset die dezelfde Geeraerts per se in het vakje van “triviale ontspanningslectuur” wil proppen omdat hij een pen kan hanteren en tegelijk volhardt in de boosheid misdaadliteratuur te schrijven.” Uitgevers worden evenmin niet gespaard: ze geven nog altijd “even lelijke boeken”, doen onvoldoende aan “begeleiding zoniet correctie”. Wat dat laatste betreft, verwijst hij met naam en toenaam naar Davidsfonds en The House of Books, en geeft één concreet voorbeeld, Het Madagascar-debacle van Benny Baudewyns, een boek dat krioelt van “fouten en onjuistheden”. De wel eens driftige Danny de Laet aarzelt niet het achterste van zijn tong te laten zien, bijvoorbeeld wanneer hij het heeft over het even snel opduiken als “terecht” even snel verdwijnen van nieuwe gezichten in het genre: “Soms is dat wel pijnlijk zoals in het geval van Alain Grootaers die én de misdaadliteratuur én het Vlaams Genootschap voor Misdaadauteurs in de kou liet staan, zodra hem de kans geboden werd elders zijn povere kunstjes te mogen vertonen: we hopen dat hij verder moge mislukken. Even pijnlijk (voor hem) maar ook potsierlijk is riooljournalist Freddy Michiels en zijn onnozel boekje Het Hollywood Complot […] Gelukkig zijn er ook meer serieuze pogingen, zoals die van P. Dewever, van J. Pierreux (alhoewel, hopelijk wordt hij geen tweede Aspe), van M. Maeren, van P.-P. Dirickx.” In een appendix komen Martha Cnockaert ofte Marthe McKenna aan bod, de legendarische Vlaamse spionne van wie geen enkel boek in Nederlandse vertaling is verschenen, en oorlogsmisdadiger Robert Jan Verbelen … die een “groot misdaadschrijver” had kunnen worden, dixit Danny de Laet. ■ de
ste
Danny DE LAET, Daar is de dader! Vlaamse Krimi-bibliografie 19 & 20 eeuw, Antwerpen – Brussel – Moscou, V.P.O.B., 2004, 111 blz., ill. Schriftelijk te bestellen bij de uitgever, Magdalenasteenweg 47, 1000 Brussel. Leveringstermijn: twee weken.
14
▲Historicus Jan Lampo onderstreept in zijn jongste boek dat de toekomst van het Antwerpse Vleeshuis, een van de mooiste verwezenlijkingen van de Brabantse laatgotiek, jammer genoeg onzeker is. Het “Slagerspaleis” is het oudste openbare gebouw van Antwerpen. ‘Het Steen is nog ouder, maar fungeerde als gevangenis; je kunt het dus bezwaarlijk “openbaar” noemen.’ Als vleeshal en gildenhuis stond het symbool voor de toenemende rol van de middenstand. Het reusachtige gebouw illustreert de rol van de Brabantse havenstad die omstreeks 1500 uitgegroeid was tot het mercatorum emporium, ‘de stapelplaats der kooplui’ van West-Europa. In 1810, na de afschaffing van de gilden, werd het Vleeshuis als schouwburg en schilderswerkplaats een ‘Sanctuarium der vreugde de en ware vermaeklykheden’. Op het einde van de XIX eeuw werd het aangekocht door het stadsbestuur en omgedoopt tot Museum Vleeshuis. Met zijn jongste, opnieuw voorbeeldig geïllustreerde publicatie, bevestigt Jan Lampo de solide reputatie die hij reeds geniet als auteur van vlot leesbare historische monografieën als Vermaerde Coopstadt. Antwerpen in de Middeleeuwen en Tussen kaai en schip. De Antwerpse havenbuurt voor 1885. ■ Jan LAMPO, Het Vleeshuis. Slagerspaleis van Antwerpen, Leuven, Davidsfonds, 2004, 173 blz., ill.
Agenda ▲Onder het motto “Kenis’ keuze’ geeft Kris Kenis (CDR) op dinsdag 2 november een voordracht in Café Rood/Wit, Generaal Drubbelstraat 42, Berchem. Inkom: 3 €. ■ ▲Gie Bogaert spreekt over zijn jongste boek, Hemelstof. Ex-Libris, woensdag 3 november te 21 uur, Taverne Rochus, Sint-Rochusstraat 67, Deurne. ■ ▲Van 22 oktober tot 4 december 2004 exposeert Bas Meerman “recent paintings and ‘Getekend Dagboek’ drawings”. MUDIMAdrie, Galerie Gianluca Ranzi, Vlaamse Kaai 48, 2000 Antwerpen. Van woensdag tot zaterdag van 14 tot 18 uur. ■ ▲Van 5 november tot 4 december exposeert Petrus Deman tekeningen en etsen (1994-2004). Stichting voor Hedendaagse Belgische Kunst, Cité Fontainas (Hallepoort), 4, 1060 Brussel. Inlichtingen: tel. 02 537 34 16. ■ ▲Vrijdag 12 november om 20 uur wordt het Tienjaarlijks Tijdschrift voorgesteld. Bijdragen van Wilfried Adams, Eddy Ausloos, Fernand Auwera, Maris Bayar, Bobb Bern, Jan Christiaens, Dirk Claus, Cornelis de Bruin, Joost Decorte, Niki Faes, Gust Gils, Ben Reynolds Klein, Frans Neels, Paul Pandira, Tony Rombouts, Piet Tommissen, Julien Vandiest, Marcel van Maele en Wout Vercammen. Receptie van 20 tot 22 uur. De Zwarte Panter, Hoogstraat 70-72, 2000 Antwerpen. ■ ▲Naar aanleiding van 11 november houdt Wouter van Raamsdonk op zondag 14 november, 11 uur, de Nottebohm-lezing: De verbeelding van de Grote Oorlog bij Barbusse, Dorgelès en Duhamel. Spreker zal handelen over het ontstaan van het genre ‘protestliteratuur’ tijdens de Grote Oorlog. Hij belicht de (beperkte) wijze waarop de auteurs Barbusse, Dorgelès en Duhamel de oorlog in hun werk weergegeven hebben, en de gevolgen daarvan voor de latere beeldvorming van de oorlog. Wouter van Raamsdonk (°1938) studeerde geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam en was werkzaam als studentendecaan in het universitair onderwijs. Hij publiceerde over onderwerpen op het raakvlak van literatuur en geschiedenis in het historisch tijdschrift Groniek, in De Gids, het tijdschrift voor vrouwengeschiedenis Historica en in Streven. Stadsbibliotheek Antwerpen, Hendrik Conscienceplein 4, 2000 Antwerpen. Toegang: 3 €. Na de lezing wordt een drankje aangeboden. Omdat het aantal plaatsen beperkt is, is reserveren aanbevolen: tel.: 03 206 87 10. ■
Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt op 9 november 2004. Indien u deze Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght
15
© Henri-Floris Jespers en de auteurs
1
Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Tweede jaargang, nr. 35
9 november 2004
Redactioneel
& Sprakeloos
Vandaag werd voor de zoveelste keer Het vrije woord vermoord Niet door censuur van boven of onder Maar door vuur uit de loop van Een dwalende donder Een rabiate kloot heeft Met messen gestoken, iemand met lood doorboord Vandaag ligt Theo van Gogh dood En met hem (voor even) ons ieder woord. Kris Kenis 2 november 2004
2
West-Vlaamse veughels in de nesten. Als er van één taalhistorisch sjibbolet kwistig gebruik wordt gemaakt in onze lagelandse literatuur- en de
taalgeschiedenis dan is het wel het fameuze pennenprobeersel uit de 11
eeuw: hebban olla vogala
nestas hagunnan hinase hic anda thu wat unbidat ge nu. de
Het werd in 1931 ontdekt op het schutblad van een 11 -eeuws Kents manuscript in de Bodleian Library te Oxford door een bibliothecaris die het te lezen liet geven aan de Nederlandse filoloog M. Schönfeld. Deze attesteerde het
1
meteen als een Oud-Nederfrankisch (d.i. Oud-Nederlands), meer
bepaald als een Oud-West-Nederfrankisch
taaldocument, en fantaseerde erbij dat het uit de
ganzenveer was gevloeid van een naar Kent uitgeweken West-Vlaamse monnik. Een smachtende liefdesverzuchting nota bene: Alle vogels zijn aan een nest begonnen, tenzij ik en jij. Waarop wachten jullie nog? Deze vondst vulde een leemte want in het vóór-Middelnederlands, d.i. de taal tot en met de elfde 2
eeuw, beschikken we slechts over één manuscript: de Wachtendonckse psalmen in een oostelijk Nederfrankische – Limburgse – taalvariant, en daarnaast enkele runeninscripties en een aantal 3
glossen . Zulks in tegenstelling met de andere Germaanse talen: Oudengels, Oudfries, Oudsaksisch, Oudhoogduits en natuurlijk Oudnoords. Het Nederlandse karakter van het zinnetje werd vrijwel nooit in twijfel getrokken, zeker niet door literair-historici, en vele taalhistorici wrongen zich in allerlei bochten om aan de hand van lexicologische, morfologische, fonologische en grammaticale spitsvondigheden aan te tonen dat het zinnetje de moeder van alle Dietse verzen is. Tot professor Luc de Grauwe van de Universiteit Gent onlangs een steen in de romantisch4
linguïstsche kikkerpoel gooide met de publicatie van een wetenschappelijk artikel waarin hij probeert te bewijzen wat een aantal neerlandici – waaronder uw dienaar – reeds vermoedde en op straffe van excommunicatie weleens durfde te mompelen in de wandelgangen van de academische aula: de zin is niet Oudnederlands, maar Oudengels, meer bepaald Kents, de taal van de Rochester abdij waar het manuscript gevonden is. Van het Oudengels (Angels en Saksisch), met inbegrip van de oude taal van Kent, heeft men heel wat bronnen. Bijna alle woorden en woordvormen in ons zinnetje zijn terug te vinden in Oudengelse manuscripten, en bovendien zijn een aantal kenmerken duidelijk Zuid-Engels: bijvoorbeeld de v-anlaut in vogala (tegenover de f-anlaut die we terugvinden in het hedendaags Engelse fowl). Ook de 1
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Leiden 1933, pp.1-8, met reproductie. Oud-Neder-Frankische psalmen uit de Karolingische tijd. De psalmen zijn overgeleverd in een afschrift dat Justus Lipsius rond 1600 maakte van het inmiddels verloren gegane handschrift van de Lütticher Domherr Anton Wachtendonck. Dit afschrift is door de afschrijver voorzien van glossen De Wachtendonckse Psalmen worden beschouwd als `Oudnederlands' en zijn dus, zelfs in de vorm waarin ze overgeleverd zijn, van groot belang voor het bestuderen van de vroegste geschiedenis van het Nederlands. 3 Een glos of glosse is een woord dat door de lezer van een handschrift in de kantlijn of tussen de regels is geschreven ter verheldering of als vertaling van een woord in de (anderstalige) tekst. 4 Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Leiden 2004, I. 2
3
mannelijke accusatief meervoud nestas is insulair (tegenover nestan in het Nederlands), evenals het a-prefix in (h)agunnan (nog in hedendaagse Engelse dialecten). Dit geldt ook voor hi(t)-na-se (= het en zij, tenzij) en voor anda. Van belang is De Grauwes innoverende lezing van hebban als een aanvoegende wijs met een concessieve betekenis. Deze conjunctiefvorm is onbetwistbaar Oudengels. Daardoor verandert de interpretatie van de zin en moeten we hem als volgt lezen: laten nu nog alle vogels nesten gebouwd hebben behalve ik en jij – wat verwachten jullie nu? (nl. dat ik doe, dat ik schrijf). Een probleem blijft echter het woordje olla. Dit komt in het Oudengels nergens voor, in tegenstelling tot alle en ealla. Maar ook in het Oudnederlands vinden we enkel alla. Het voornaamste argument voor de West-Vlaamse oorsprong lag precies in de o van olla. Maar deze o-uitspraak is van latere datum zowel in het WestVlaams (olle) als in het Engels (all). Overigens moet men voor ogen houden dat de Ingveoonse, d.i. de kustgermaanse, dialecten in de elfde eeuw onderling nog sterk verwant waren en dat er ook een druk verkeer was tussen ZuidEngeland en het toen nog hoofdzakelijk Dietse Frans-Vlaanderen, hetgeen taalbeïnvloeding waarschijnlijk maakte. Het is niet uit te sluiten dat de auteur van de probatio pennae Diets (Dutch) kende of zelfs uit Vlaanderen afkomstig was. Maar dat olla vogala Oudnederlands is ligt geenszins voor de hand. Men zou de bewijsvoering moeten omdraaien: taalgeleerden moeten aantonen dat de ontboezeming op een Rochesters schutblad geen Kents is, maar Vlaams. En daar slaagt niemand in. Bij gebrek aan bewijs van het tegendeel moeten we er dus van uitgaan dat ons gekoesterde zinnetje Oudengels is. Jammer eigenlijk, als je ’t mij vraagt. Maar eerlijk. Laten we nu maar alle taalboeken, literatuurgeschiedenissen en naslagwerken herdrukken. Herman J. CLAEYS
Vlaanderen: van droom tot nachtmerrie (II) Max Elskamp (1862-1931) en het Volkskundemuseum Aan het einde van de negentiende eeuw waren Elskamp en de toekomstige advokaat Edmond de Bruijn, beiden verzamelaar van folkloristische voorwerpen, de drijvende krachten achter een informeel genootschap. Leden van dit vriendenkransje dat bij Elskamp thuis vergaderde, waren stadsambtenaar Émile Henri Van Heurck, griffiebediende Victor de Meijere,
drukker Paul Buschmann senior en
advokaat Laurent Fierens. De indrukwekkende collectie die de dichter bijeengebracht had, lag opgestapeld in de ouderlijke meesterwoning aan de Leopoldslei (thans: Belgiëlei) 136. Terugblikkende zou Van Heurck in 1914 getuigen:
4
« À chaque excursion, à chaque voyage dans les quartiers populaires et dans le pays, le nombre des objets qui avaient été entassés d’abord dans une remise inoccupée située dans son jardin, puis dans diverses chambres du deuxième étage, augmente. Les protestations de son père et de sa sœur [...] devant l’envahissement progressif et continu de la maison, restent sans effet. Pour arriver même à son lit, le poète de Dominical doit enjamber des colis divers. 5 Les objets volumineux gisent dans le corridor. » L’Alphabet de Notre-Dame la Vierge, een xylografisch album van Elskamp en Le Folklore du droit immobilier van De Bruijn verschenen der de auspiciën van dit discreet genootschap. In een interview, verschenen op 8 oktober 1902 in de Antwerpse krant La Métropole, lichtte Elskamp de doelstellingen toe van de stichters van wat nu heette de “Vereniging voor Volkskunde – Conservatoire de la Tradition Populaire”. Hij onderstreepte daarbij dat zijn belangrijkste drijfveer tot de morele orde behoort: het volk, “waarop we ons beroepen”, zijn wezenlijke ziel (“toute l’âme essentielle”) terug te geven die het hoe langer hoe meer dreigt te verliezen. Met het oog op een betere toekomst is het daarbij van belang terug naar de bron gaan, de traditie, om de volksziel opnieuw een authentieke richting in de kunst en het leven te geven. De werkingssfeer van het Conservatoire is dus niet het verleden maar wel: « …de faire revivre actuellement, en l’âme du peuple, la conscience de son originalité native, de l’art qui lui est propre, en un mot : le sens de sa Vie normale – aujourd’hui déviée – en 6 nous basant, pour atteindre ce but, sur la Tradition. » De pers reageerde met gemengde gevoelens. De ene sprak van een particularistisch project als reactie tegen het heersende kosmopolitisme, de andere legde de nadruk op het behoudsgezind karakter van de onderneming. In de vurige stede was men van oordeel dat het Antwerpse Conservatoire Luikse verenigingen beconcurreerde en de Antwerpse krant Le Matin gewaagde van een katholieke bedoening. 7 & In 1903 was het genootschap te Brussel naar buiten getreden met een door pers en publiek goed onthaalde ”Tentoonstelling van volkskunst, volksnijverheid en volksgebruik”, georganiseerd in samenwerking met de Conferentie van de Jonge Balie. Maurice des Ombiaux onderstreepte dat de toenemende belangstelling voor folklore een reactie van vermoeidheid was ten opzichte van het onvermijdelijke kosmopolitisme en van de mode, terwijl alweer Le Matin er een nieuwe vorm van snobisme in zag en fel van leer trok tegen de extravaganties van de volksgeneeskunde. De tentoongestelde stukken waren bijna alle eigendom van Elskamp, die ook een deel van de folkloristische bibliotheek van Pol de Mont verworven had. Wat tot dan een vriendengroep was, werd nu een formeel werkende vereniging onder voorzitterschap van Elskamp. In het bestuur zetelden Emile van Heurck, Georges Serigiers, Laurent Fierens, Charles Bernard, Charles Dumercy, Richard Baseleer, Ary Delen, Arthur Cornette en Paul Buschmann – stuk per stuk boeiende personages die in de volgende aflevering aan bod zullen komen..
5
Emile H. VAN HEURCK, L’œuvre des folkloristes anversois, Anvers, J.-E. Buschmann, 1914, pp. 10-11. In feite had Elskamp een “Université libre de science populaire appliquée” voor ogen, maar vond de benaming al te pedant. Jean REYNAERT, Max Elskamp et la Flandre. Eindverhandeling KUL (Promotor : Roland Beyen), 1972, pp. 16-18 7 Jean REYNAERT, Max Elskamp et la Flandre. Eindverhandeling KUL (Promotor : Roland Beyen), 1972, pp. 16-18 6
5
Kort na de Brusselse tentoonstelling brachten burgemeester Jan van Rijswijck en de flamboyante schepen voor Schone Kunsten Frans van Kuyck op 29 juli 1904 een bezoek aan Elskamp, bij wie de collectiestukken van het Conservatoire de la Tradition Populaire in de vestibule en de veranda uitgestald stonden. Het is “vrij waarschijnlijk” het naar aanleiding van dit bezoek dat burgemeester de officieuze nota “Bewaarhuis der Vlaamsche Volksoverleveringen” van Victor de Meijere ontving. De eminente volkskundige verzekerde de liberaal Jan van Rijswijck “dat volkskunde niets te maken heeft met retrograad conservatisme”: “Om misverstanden te voorkomen dient gezegd dat het woord ‘Conservatoire’, waarvoor we hier voorloopig de Vlaamsche vertaling ‘Bewaarhuis’ gebruiken, geenszins bedoeld is in den zin van voortplanten en aanleeren der Vlaamsche overleveringen en vooroordeelen. Al wat met een tijd opkomt vindt ook logisch zijn dood in dien tijd zelf. Men wil alleen aan de vergetelheid ontrukken al de gebruiken en gewoonten van oud-Vlaanderen, al wat eens hoop of troost bracht aan den Vlaming, alles waaraan hij geloofde of waartoe hij zijn toevlucht nam, 8 wat zijn woning versierde of het midden waarin hij zijn leven doorbracht, schooner maakte.” Victor de Meijere wees er uitdrukkelijk op dat men te Luik een gelijkaardig museum voorbereidde “pour les traditions populaires wallonnes” en vestigde de aandacht op het wetenschappelijke en algemeen-culturele belang van de collectie die Elskamp c.s. samengebracht had. In het besef dat politici vooral gevoelig zijn voor bezoekerscijfers, voorspelde hij dat een dergelijk museum al na enkele maanden druk bezocht zou worden. Het overzicht van de verzamelde objecten had hij “zonder methode gerangschikt” in veertien afdelingen: 1. Bibliotheek: a. oude volksboeken, b. moderne werken, c. verzamelingen ‘mannekensblaren’ n ‘panopticums-zichten’; 2. Volkskunst en volkskunde: a. pot- en plateelbakkerij, b. doodsbeeldekens en sanctjes, c. druknijverheid, d. juwelen, e. volksboetseerkunst, f. kant- en borduurwerk; 3. Volksgeneeskunde; 4. Volksspelen (in het klein uitgebeeld); 5. Bedevaarten; 6. Kinderspelen; 7. Kinderlekkernijen; 8. Kinderspeelgoed; 9. Verzameling ‘volksweeraanduiders’; 10. Huisgezin (‘al wat betrekking heeft tot het versieren van het huisgezin, tot het ornamenteren van de voorwerpen van dagelijksch gebruik’); 11. Volksspelen (‘al wat bij volksspelen gebruikt werd’); 12. Bijgeloof: a. godsdienstig bijgeloof; b. “het heidensch bijgeloof zich mengende met het godsdienstige’; 13. Toverij; 14. Stielen (‘blazoenen der stielen, bijgeloof enz. enz.’) De Meijere omschreef ook de voorwaarden waaronder het ‘Conservatoire’ bereid was de verzameling aan de stad over te dragen: A. De stad zou het bewaarhuis vestigen in een der volksbuurten. B. Het bewaarhuis zou onder toezicht staan van eene commissie bestaande uit afgevaardigden der stad en afgevaardigden der begiftigers; deze laatsten vooral met het inzicht te beletten dat, door toevoeging van of samensmelting met andere musea, het bewaarhuis eens van bestemming verandere. Twee zaken vallen hierbij direct op, aldus prof. dr. A.K.L. Thijs:
6
1° de heel bewuste keuze voor een museum dat zich – in tegenstelling tot vele andere musea - niet tot een elite maar (ook) tot een ruim publiek uit de ‘volksbuurten’ richt; 2° een fundamenteel (geheel onterecht?) wantrouwen ten aanzien van een stedelijke overheid waarvan men niet met zekerheid weet of zij na verloop van tijd haar woord zal houden. Burgemeester Jan van Rijswijck liet er geen gras over groeien. Enkele dagen later, op 3 augustus 1904, schreef hij aan Elskamp dat hij bereid was het schepencollege voor te stellen een lokaal voor de collectie te bezorgen. Op de kop één maand later deelde hij namens het schepencollege officieel mee dat de Stad de aangeboden collectie met dank aanvaardde en dat er zou uitgekeken worden naar een geschikt gebouw, in afwachting dat er een stedelijk museum zou opgetrokken worden. Omdat het schepencollege met geen woord repte over de door hem en zijn vrienden gestelde voorwaarden, drong Elskamp onmiddellijk aan op overleg. Beide partijen kwamen op 15 oktober 1904 tot een akkoord, zoals blijkt uit de brief van 31 oktober van burgemeester Jan van Rijswijck en stadssecretaris Aug. Possemiers, namens het schepencollege, aan Max Elskamp: “Nous sommes donc parfaitement d’accord au sujet des conditions arrêtées au cours de cet entretien : 1. que les collections présentes et à venir du Conservatoire formeront un tout indivisible dont aucun objet ne pourra être distrait pour être déposé dans un local autre que celui affecté au dit conservatoire ; 2. que le conservatoire sera régi par une commission administrative composée de 5 délégués de la ville : MM. F. Van Kuyck, Echevin, (Président effectif), Paul Buschmann, père, Pol de Mont, Max Elskamp, Georges Serigiers et de quatre 9 délégués du Conservatoire [...]” Het Conservatoire delegeerde volgende leden : Charles Bernard, Edmond de Bruijn, Laurent Fierens en Emile van Heurck. Het Museum voor Folklore, gevestigd in twee verbouwde huizen aan de Heilig Geeststraat, werd plechtig geopend op 18 augustus 1907. Bij de opening telden de verzamelingen 2816 nummers die vijf zalen vulden. Van de dag van de opening tot 31 december 1907 bezochten meer dan 14.000 personen het nieuwe museum. Aldus werd Elskamps droom verwezenlijkt: “De verzamelingen zullen afgestaan worden aan de stad Antwerpen die, te eeuwigen dage, 10 hare bewaring en tentoonstelling in een bijzonder Museum zal verzekeren”. Henri-Floris JESPERS (wordt vervolgd)
Caleidoscoop ▲Wilfried Pas ontvangt voor zijn gezamenlijk oeuvre de Prijs voor de Erkenning van een Verdienstelijke Loopbaan. De vorige laureaat was Panamarenko. De plechtige uitreiking van de prijs zal plaatshebben in de zomer van 2005, ter gelegenheid van de vernissage van de tentoonstelling Wilfried Pas in de Koningin Fabiolazaal te Antwerpen. ■ 8
A.K.L. THIJS, Zakelijke inhoud van het persoonlijke dossier van Max Elskamp betreffende het Antwerpse ‘Museum voor Folklore’, het allereerste volkskundemuseum in Vlaanderen (1907), Antwerpen, Vrienden van het Volkskundemuseum, 2002, p. 5. 9 A.K.L. THIJS, o.c., pp. 5-8. 10 Verslag over het Bestuur en den Zakentoestand der Stad Antwerpen door het Schepencollege aan den e e Gemeenteraad voorgedragen. Dienstjaar 1907 (1 Aanhangsel van het Gemeenteblad, 2 halfjaar 1908), pp. 537540. De term folk-lore (= the lore of the people) was vrij jong. Hij werd voor de eerste keer gebruikt in het Athenaeum van 22 augustus 1846 en is te danken aan de Britse oudheidkundige William J. Thoms. In het Frans zou “folklore” pas in 1877 ingeburgerd worden, in het Nederlands tien jaar later.
7
4 MAN IN WATOU Een vernissage bijwonen te Watou die ’s morgens plaatsvindt om 11 u 36 is zowaar geen bagatel! Hiervoor moet je al vroeg uit de veren en kan dit alleen met een Ferrari. Gelukkig kreeg ik de hulp van twee vriendinnen die zich bereid vonden mij tot deze ‘uithoek van Vlaanderen” te brengen. Watou heeft de naam een drukbezocht oord van kunst- en poëzie-initiatieven te zijn. Plaatselijke cultuuractivisten staken in dit dorp het vuur in de lont, werden bedacht met overheidssteun en door pers en media bewierookt en opgehemeld. Vrienden van mij, daarentegen, zijn meestal ontgoocheld teruggekeerd. Het pittoresk dorp krijgt nu nog slechts op weekends de stinkadem van het dagjestoerisme over de straatstenen. Ook hebben er zich de jongste jaren enkele galeries gevestigd, waaronder de belangrijkste onder de naam KoenARTtempel, waar Freddy de Vierman, ditmaal voor de tweede keer tentoonstelt bij zijn vriend, de verdienstelijke meubelontwerper en galeriehouder Koenraad Dewulf. Freddy de Vierman (ik noem hem een “duivelskunstenaar”) ken ik reeds een twintigtal jaren. Geboren 9 juni 1960 te Antwerpen, is hij veel jonger als ik. Ik leerde hem kennen tijdens een studiereis naar Brugge in 1982, georganiseerd door de Berchemse Academievrienden (waarvan ik medestichter ben). Tijdens neen middagpauze zat ik met een groepje medestudenten in een cafeetje aan het Simon Stevinplein. Er werd druk gepalaberd tussen schuim en pint. Ik was toen voorzitter van een kunstgroepje
binnen
de
academie,
die
het
al
gewaagd
had
met
een
zeker
succes
groepstentoonstellingen te organiseren. Jaloerse tongen deden hierover beklag bij de directeur. Ik werd door hem op het matje geroepen, leerlingen mochten immers niet tentoonstellen. Na urenlang argumenteren en met de steun van enkele leraars gaf hij tenslotte toch zijn toestemming. Dit was voor ons een kleine overwinning en er werd duchtig gevierd in dit cafeetje. Naast mij zat een jong kereltje met een vinnige blik, opmerkzaam onze gesprekken te volgen. Hij reageerde niet, maar nadien bleek het Freddy te zijn. Hij was pas benoemd als docent en werd in enkele gesprekken geconfronteerd met het wel en wee van zijn nieuwe instelling. Hij gaf eerst les in de lagere afdelingen. Later werd hij prof in de hogere klassen voor schilderkunst. Dat ik in de beeldhouwklas zat en nadien leerde etsen, had ik weinig contact met hem. Medestudenten spraken wel toen al met veel lof over hun leraar. In 1999 schreef ik me in, samen met Lieve, voor een jaar als vrije leerling bij Freddy de Vierman. Het was voor mij een openbaring. Hij hechtte vooral belang aan de kleurenkennis, het mengen van de kleuren en de compositie op het canvas. Mij liet hij de vrije keuze, maar naarmate ik vorderde stond hij me bij wanneer er moeilijkheden opdoken. Ik heb toch tijdens leerjaar een tiental doeken afgewerkt waaraan ik goede herinneringen heb bewaard. Freddy de Vierman als kunstenaar verraste ons allen. Zijn eerste tentoonstelling hield hij in de eigen academie. Vooral enkele merkwaardige trompe-l’oeils trokken de aandacht. Zijn eerste grote expositie vond plaats in De Zwarte Panter. Het minste wat je toen kon zeggen was dat de werken visueel erg aantrekkelijk waren en heel verscheiden van aard: grote ragfijne afgewerkte doeken naast kleine symbolische of erotische panelen, met een knipoogje naar de homo, of de naakte vrouw met geamputeerde voeten; het schoentje ligt er nochtans neergeverfd en doet ergens aan Salvador Dali denken (ook zo’n damesschoentjes maniak).
8
Op 26 mei 2002 exposeert voor de eerste maal in de Koenart galerie te Watou, onder het motto ARTillerie. Op de affiche zie je de kunstenaar die met Koen Dewulf het oorlogsmonument van de Grote Oorlog op het marktplein te Watou beklimt. De olieverven en aquarellen uit deze periode, sommige eerder surrealistisch, worden gekenmerkt door de nodige satire. Een kind speelt temidden van de oorlogsgruwel. Het demonisch portret van Hitler, heel nauwkeurig geschilderd, geeft de bezoeker kippenvel - geen jonge, besnorde korporaal maar een ziekelijk man, enkele dagen voor zijn zelfmoord in de bunker van de Rijkskanselarij. Op de folder lees je: “Eind juni 2002 overbrugt Freddy de Vierman de landelijke grenzen om in Australië voor drie jaar het licht in andere loopgraven te vinden.” Hij heeft immers intussen kennis gemaakt met een Australisch meisje, ontslag genomen aan de academie en besloten te emigreren naar Sydney. 16 oktober 2004. De telefoon rinkelt. Morrend neem ik op. De stem van Freddy! Hij vertelt me dat hij terug in het land is en op 24 exposeert in twee galerijen van Koen Dewulf onder het motto Out-Back. 27 oktober vertrekt hij terug naar Sydney. Veel tijd blijft er dus niet. In mijn brievenbus vind ik enkele affiches. Er is wel een bus die ’s morgens vertrekt, maar dit risico neem ik niet. Ik wil stipt op de opening aanwezig zijn. Op mijn vriendinnen kan ik rekenen. We kwamen vroeger aan dan voorzien, deden een korte rondgang in de dorpskom en in Eendracht trakteerden we ons met boerenboterhammen met soep. Ik ontmoette er vele oude bekenden. Het weerzien met Freddy was hartelijk. Hij droeg zijn Australische hoed en zag er goed uit. Nog altijd het vinnige kereltje. De inleiding van Koenraad Dewulf was kort en beknopt. Het publiek hinderde me enigszins om veel te horen, maar ik was toch gekomen om vooral te zien. Freddy had dit maal gebruik gemaakt van verschillende, op zich onderling onafhankelijke elementen: tekstfragmenten, de schildererfenis van Kokoschka en Dali, ideeën, objecten, erotische symbolen. Door de combinatie ontstaat er spanning. Ernst en humor zijn hier aan elkaar verwant: de artiest speelt met signalen. Max Ernst fungeert als artistieke voorvader. Slotsom; er staat wat er staat en wat er niet staat. Er hingen ook nog een viertal aquarellen die hij tijdens zijn vliegreis geschilderd had. Ik wilde meer vernemen over hemzelf en het leven ginder in Sidney, maar hij had het zo druk. Hij gaf me zijn website op: www.freddy de vierman.com Ik ben zeker dat hij terugkomt, maar ik was alvast dolgelukkig hem ontmoet te hebben, mijn vriend uit Sidney: Freddy de 4 man. Galerie KoenARTtempel, Watouplein 3, Watou. Tot 14 december 2004.Tel.: 0473 94 80 80. Mail:
[email protected] Jan Hugo VERHAERT
ZWARTE PANTER Als ik voor een schilderij van Frank Maieu (°Wilrijk, 1952) sta, ontrolt er zich voor mijn og en een beeldverhaal in verf, dat wemelt van de details en taferelen waar ik maar niet op uitgekeken geraak. In de op elkaar gepakte mensenmeute ontwaar ik een vrouw die het geslacht van een man vasthoudt, een achterwerk dat geldstukken kakt, hersenen in de vorm van drollen… Een figuur die uit een open mond van een man kruipt, roept reminiscenties op aan Pieter Bruegel, die zich eveneens concentreerde op het dagelijkse leven van eenvoudige mensen en de volkszeden, en die in het landschap een gezin in holle boom schilderde waardoor hij zo een tafereel let een ander tafereel deed
9
versmelten. Maar Matineus universum is duisterder (hoewel hij vaak het hele gamma dat het kleurenpalet rijk is, hanteert en delen van het doek uitspaart), meer Pochhans en apocalyptisch. De kunstenaar confronteert ons met datgene waarvoor we maar al te vaak de ogen sluiten, op een scherpe en luikironische manier door het grafische en het schilderkunstige te combineren. Hij verplicht zijn kijker oog in oog te staan met de verborgen kanten van de maatschappij en verhult zijn personages niet onder een masker (in tegenstelling met wat Jams Censor deed) waardoor je af en toe op zijn doeken reële personen herkennen kan. In zijn schilderij De Commissie neemt hij dan ook geen blad voor de mond en toont op treffende wijze hoe de subsidiepot door de commissie beeldende kunsten aan de hedendaagse kunstenaars wordt verdeeld. Een groepje kunstenaars verdringt elkaar om toch maar iets van het geld op te kunnen strijken terwijl één kunstenaar als een paus op een stoel boven de massa uitstijgt. Maai is vaak zelf in zijn werk aanwezig en staat ergens in de rechterbovenhoek bijna onzichtbaar op een stoel te wezen… Naast zijn schilderijen en keramiekbeelden stelt hij ook een twintigtal houtskooltekeningen van hoofden ten toon die elk hun eigen Historie de la tetse verkondigen. Ook Maieus twee metgezellen die samen met hem exposeren, Roberto Ollivero (°1949) en André Stas (Rocourt, 1949), putten hun inspiratie uit het alledaagse, uit de populaire cultuur. Ollivero maakte naam en faam met zijn reusachtige figuratieve polyester sculpturen. Maar in De Zwarte Panter brengt hij beelden vervaardigd uit brons, die hij telkens weer van heel felle, duizelingwekkende kleuren voorziet. Hij beschouwt zijn sculpturen als losgemaakt van de architectuur en de natuur, van de culturele en formele beperkingen die zowel de geconstrueerde als de natuurlijke ruimte met zich meebrengt. Ollivero toont dan ook een kunstvorm die de culturele codes en beeldcultuur die wel allemaal als vanzelfsprekend aannemen, in vraag wil stellen. In zijn collages speelt André Stas op een heel eigenzinnige wijze met de vorm- en beeldbetekenissen. Frank Maieu (Sing mit uns), Roberto Ollivero (À prendre ou à laisser), André Stas (Stas academy). Galerie De Zwarte Panter, Hoogstraat 70-74, Antwerpen. Tot en met 5 december. Inge BRAECKMAN ▲De Antwerpse kunstenaar Dr. Hugo is geselecteerd voor deelname aan Art at War – The Artist’s Voice in de Aldo Castillo Gallery te Chicago. Het gaat om een tentoonstelling geïnspireerd op de hedendaagse kwesties rondom de oorzaken en gevolgen van conflicten en agressie. Elk artiest brengt een visuele expressie van zijn of haar kijk door middel van een veelvoud aan medio. Meer informatie over Dr. Hugo op http://www.doctorhugo.org De Goldwell Open Air Museum in Nevada viert deze maand de 2Oste verjaardag van Szukalski’s Laatste Avondmaal. Dit grootste openluchtmuseum toont ook werk van Dr. Hugo, Dré Peeters, Fred Bervoets en David Spicer. Info bij http:// www.goldwellmuseum.org/ ■
Misdaad loont ▲In Frankrijk is misdaadliteratuur sinds de jaren negentig in de lift. Volgens Livres hebdo, de bijbel van uitgevers en boekhandelaars, stijgt de productie gestadig, ondanks de algemene crisis in de uitgeverij: 471 titels in 1994, 660 in 1995 en 1544 in 2000. Hierbij wordt uitsluitend rekening gehouden met vertalingen uit het Engels. De Angelsaksische misdaadliteratuur is inderdaad marktleider. De Franse productie lijkt wel daar niet onder te lijden, verre van: In 1997 verschenen er 833 Franse thrillers en 796 Angelsaksische, in 2001 respectievelijk 869 en 860. Zeven titels van het quatuor Patricia Cornwell, Elizabeth George, P.D. James en Mary Higgins Clark verkochten in 2001 samen zowat een miljoen exemplaren. Franse auteurs nemen een gelijkaardig marktaandeel voor hun rekening.
10
Ziehier de lijst van de in 2001 best verkochte auteurs: Mary Higgins Clark (VS): 400.000. Jean Christophe Grangé (Frankrijk): 200/ 300.000. Patricia Cornwell (VS) : 230.000. Jean Claude Izzo (Frankrijk): 170.000. John Grisham (VS): 130.000. Le Poulpe/ La Petite Ecuyère (Frankrijk): 130.000. Elisabeth George (Groot-Brittannië) : 120.000. Fred Vargas (Frankrijk) : 100.000. De kloof tussen de mainstream fictie en de misdaadliteratuur of roman noir neigt te verdwijnen. Het publiek is niet langer geïnteresseerd in een literair genre: de naam van de schrijver geeft de doorslag. Nieuwe niches, als de Italiaanse thriller en festivals als dat van Frontignan of Sang d’encre (Vienne), getuigen voor de vitaliteit van de misdaadliteratuur. ■ ▲In de reeks Hoboken Literair houdt Benny Baudewyns, winnaar van De Diamanten Kogel 2002, een lezing op donderdag 25 november om 19 uur 30 in het Kasteel Sorghvliedt, Marneflaan 3 te 2660 Hoboken. Nadien volgt een kleine receptie. Toegang: gratis. ■
Door de leesbril bekeken ▲Zopas verscheen de tweede aflevering van De Scheldebode, het ledenblad van het Hubert Lampo Genootschap. Jelica Novakovic is bekend om haar radio-berichtgeving (Nederlandse Radio 1 en VPRO-radio) over haar leven in het gebombardeerde Belgrado. Delen van haar oorlogsdagboek verschenen in De Standaard en Vrij Nederland. Novakovic doceert Nederlands aan de universiteit van Belgrado. In De Scheldebode brengt ze een bevlogen bijdrage over ‘Antwerpen sp(r)ookjesstad’. In een interview met Wim Rouwendal belijdt Hubert Lampo zijn vriendschap voor Jan de Hartog, “een heel goed mens die heel veel voor anderen gedaan heeft. Maar daar over spreekt men niet, men kaffert hem alleen maar uit omdat hij een wereldsucces had”. Prettig is de brief van de in Thailand levende Joachim Stiller aan Lampo…. Het verhaal van Ina Stabergh, ‘Nevel en sneeuw verhullen, onthullen’ verscheen al wel eerder in Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift. ■ De Scheldebode, Roomvatstraat 17, NL 1445 LE Purmerend.
▲Kandidaat VLD-voorzitter Hugo Coveliers is niet gerust over de toekomst van zijn partij, zo blijkt uit een gesprek met Christian Dutoit, hoofdredacteur van Meervoud, “Vlaams- radicaal en progressief maandblad”. Om de bemerking dat de VLD “in vrije val” is, antwoordt Coveliers: “Ja, dat denk ik ook. Dat is het drama-Verhofstadt. Een opgang die lang heeft geduurd. Verhofstadt is in ’85 vice-premier geworden en minister van Begroting, hij was al jarenlang voorzitter van de partij, van de PVV toen. Hij is dan uit de regering gevlogen, en is daardoor gefrustreerd geraakt. Hij is dan met een chanske in ’99 terug in de regering gekomen. Hij heeft dan vier jaar gezegd dat het min of meer goed ging. Doordat hij dusdanige dictatoriale neigingen heeft – niemand kan het met hem uithouden – is hij nu bezig met de partij ten gronde te richten. Hij wil er nu koste wat het kost nog vier jaar bij. Dat bet betekent dat hij nu al twintig jaar lang de baas is in de partij. Ik denk dat Stalin daar zelfs niet in geslaagd is.” Hendrik Carette spreekt zijn bewondering uit voor “de monkelende levenswijsheid van Gaston Durnez”, vervat in diens “pretentieloos boek” De krekels van de Provence (Tielt, Lannoo, 2004), geïllustreerd met “tekeningen of aquarellen van een aquarellerende Live Zeghers” . “Toch heb ik, mon cher Gaston, ook hier bij dit aangename vakantieboek nog wat kleine detailkritiek. En wel het volgende: waar haalt de auteur in ’s hemelsnaam de voornaam Frédéri in plaats van Frédéric (Mistral)?” Ja, waar haalt Gaston toch het lef vandaan gelijk te hebben? In feite is de column van Carette allesbehalve vleiend voor de “zachtmoedige en wijze Durnez”. Na een reeks “kleine detailkritiek” stelt hij vast: “En toch, toch benadert deze Durnez in de witregels en in zijn ondertitels soms een zweem van perfectie…” Een zweem van perfectie bereiken in de witregels en ondertitels… Is dat niet wat denigrerend? ■ ▲“Nu het feminisme passé is en Ted Hughes na een slepende ziekte in 1998 overleed, staan Plaths gedichten weer autonoom, ontdaan van politiek-sociale strekkingen en bevooroordeelde opinies van Hughes-haters”, aldus Astrid Appels in Poëziekrant. Twee recente publicaties vormen de aanleiding tot haar opstel: Zie, de duisternis lekt uit de scheuren, een bloemlezing uit het werk van Sylvia Plath,
11
vertaald en van een nawoord voorzien door Lucienne Stassaert, en de herziene druk van Ariel, vertaald door Anneke Brassinga. “Stassaerts selectie is een gestructureerde keuze met een rode draad van thema’s. Daarbij valt de ontwikkeling van Plaths dichterstem op. […] Stassaert is wel volkomen correct en overzichtelijk in het thematisch linken van de geselecteerde gedichten. […] Al na de eerste twee gedichten is duidelijk dat Stassaert gekozen heeft voor een letterlijke, haast woordelijke vertaling van Plaths poëzie. […] Het laatste gedicht dat Plath schreef, voor haar zelfmoord op 11 februari 1963, was ‘Edge’. Stassaert eindigt ook haar boek met ‘Grenspunt’ en levert hiermee haar best vertaalde Plath-gedicht in deze bundel. De sereniteit van het trage, trieste ritme en de verschillende betekenislagen die terug te vinden zijn in ‘Edge’ blijven volledig bestaan in de Nederlandstalige versie. Anneke Brassinga’s Ariel slaagt erin de duistere, getormenteerde sfeer te herscheppen die Plaths Ariel omhult. Door de taal te concentreren en vrijer te vertalen doet Brassinga recht aan Plaths poëticale stem. Lucienne Stassaerts Zie, de duisternis lekt uit de scheuren komt soms archaïsch en formeel over in het taalgebruik […] Toch heeft Stassaert een zeer eerlijke vertaling geleverd van Plaths gedichten en ligt de meerwaarde van haar boek in de thematische samenhang, waardoor de lezer een uitstekend overzicht krijgt van de belangrijkste thema’s in Plaths poëzie.” Zie, de duisternis lekt uit de scheuren werd voortreffelijk uitgegeven door Wagner & van Santen. ■ Poëziekrant, jaargang 28, nr. 5, september-oktober 2004, 96 blz., ill. 7 €. Sylvia PLATH, Zie, de duisternis lekt uit de scheuren. Vertaling: Lucienne Stassaert. Sliedrecht, Wagner & van Santen, 2003, 207 pp., geb., 27,50 €. Tweetalige editie. Sylvia PLATH, Ariel. Vertaling: Hanneke Brassinga. Amsterdam, De Bezige Bij, 2003, 189 pp., 21,50 €.
▲Over Brâncuşi bestaat een uitgebreide literatuur. De spirituele dimensie van zijn oeuvre werd reeds grondig verkend, waarbij veelal de nadruk wordt gelegd op zijn lectuur van Plato en van Milarepa. In een kort maar revelerend essay benadrukt bisschop Calinic de verinnerlijkte religieuze inslag, de διακονία van de beeldhouwer. Hij wijst overtuigend op de traditionele boerenethiek die in de aforismen van de kunstenaar tot uitdrukking komt en op zijn diepe en beslissende gehechtheid aan de orthodoxe liturgie, die uitvoerig gedocumenteerd is. ■ Evêque CALINIC, Brancusi et le Psaume de la Création, éditeur Sorin Dumitrescu, Anastasia, 2003, 83 p. ISBN – 973 – 682 – 051 – 3.
Bibliografisch ▲Eind november verschijnt de eerste aflevering van De Volksverheffing in een reeks poëziejaarboeken onder de redactie van Yves T’Sjoen en Koen Vergeer. “Omdat het goed gaat met de poëzie. Omdat het slecht gaat met de poëzie. Omdat er heel veel poëzie wordt gepubliceerd, maar er nauwelijks op een heldere en open wijze over wordt nagedacht. Daarom biedt De Volksverheffing inhoud én reflectie. Poëzie van hedendaagse dichters en essays die dicht bij de poëzie blijven. Geen drempelverlagende oppervlakkigheid. Maar ook geen programmatische mystiek voor louter ingewijden.” De medewerkers aan De Voksverheffing zijn onder andere: Kees Ouwens, Esther Jansma, Astrid Lampe, Jan Lauwereyns, Arjen Duinker, Bernard Dewulf, H.H. ter Balkt, Elma van Haren en Henk van der Waal. Het eerste nummer bevat ook werken van twee debutanten (Inge Braeckman en Kees Engelhart) en twee te lande onbekende Zuid-Afrikaanse dichters. ■ ▲Op 1 oktober ging Ludo Simons, hoofdbibliothecaris van de Universiteit Antwerpen en hoogleraar boek- en bibliotheekwetenschap aan de universiteiten van Antwerpen en Leuven, op emeritaat. Bij die gelegenheid verschijnt eind november een feestbundel waarin een 40-tal bevriende auteurs overwegend uit Vlaanderen en Nederland maar ook uit Duitsland, Nieuw-Zeeland en Zuid-Afrika – schrijven over thema’s waarmee de naam van Ludo Simons verbonden wordt: de geschiedenis van de Vlaamse Beweging, de culturele integratie van de Lage Landen, de geschiedenis van het boek, het hedendaagse boekbedrijf, de wereld van bibliotheken en boekenverzamelaars, de Nederlandse en Nederduitse filologie, en de vele gezichten van de literatuurgeschiedenis. Verschillende literaire bijdragen getuigen bovendien van Simons’ engagement voor de letteren. Aan het geheel zijn enkele teksten van biografische aard toegevoegd, evenals een naar volledigheid strevende bibliografie. Het boek wordt aan de gehuldigde aangeboden tijdens een academische zitting op zaterdag 27 november, in de Aula Rector Dhanis van de Universiteit Antwerpen (Stadscampus). ■
12
Agenda ▲Van 22 oktober tot 4 december 2004 exposeert Bas Meerman “recent paintings and ‘Getekend Dagboek’ drawings”. MUDIMAdrie, Galerie Gianluca Ranzi, Vlaamse Kaai 48, 2000 Antwerpen. Van woensdag tot zaterdag van 14 tot 18 uur. ■ ▲In de reeks Middagen van poëzie en proza spreekt Marc Reynebeau, in het kader van de Appeltentoonstelling, over Hugo Claus en hoe het wel zat met Cobra. Paleis voor Schone Kunsten, Ravensteinstraat 23, 1000 Brussel, 23 november, 12 u 40. Tickets: 2,50 €. ■ ▲Donderdag 25 november spreekt thrillerauteur Benny Baudewyns in het kasteel Sorghvliedt. (Zie rubriek “Misdaad loont”). ■ ▲Woensdag 1 december om 21 uur: optreden van Renaud & Noppes in Café Amadou, Amerikalei 78 (hoek De Vrièrestraat), 2000 Antwerpen. Toegang gratis. ■ ▲In het kader van de Middagen van de Poëzie Antwerpen leest Pjeroo Roobjee zijn geheel eigen selectie uit de poëzie van Hugo Claus. Donderdag 2 december 2004 in de Arenbergschouwburg, Arenbergstraat 28, Antwerpen van 12 u 30 tot 13 u 30. Tickets: 3 €. ■ ▲Honderdvijftig jaar geleden werd Arthur Rimbaud geboren. Zijn gehele oeuvre kwam tot stand tussen zijn veertiende en zijn twintigste. Daarna werd de dichter koopman in Afrika. Nauwelijks achtendertig jaar oud stierf hij aan beenkanker. Zijn revolutionaire werk bleef tijdens zijn leven onopgemerkt. Nu wordt het als een toppunt van de Franse poëzie beschouwd. Paul Claes (°1943) heeft zijn levenswerk gemaakt van het vertalen en verklaren van Rimbaud. Hij houdt een Nottebohmlezing waarin hij zijn bewondering uitspreekt voor dit wonderkind. De gedichten worden in het Nederlands voorgelezen door Pieter Genard. Een seizoen in de hel. Zondag 5 december, 11 uur, Stadsbibliotheek Antwerpen, Hendrik Conscienceplein 4, 2000 Antwerpen. Toegang: 3 €. Na de lezing wordt een drankje aangeboden. Omdat het aantal plaatsen beperkt is, is reserveren aanbevolen: tel.: 03 206 87 10. ■ ▲Peter Hofman laat zijn licht vooral schijnen op de jonge Lucebert, die zich liet kronen in 1954 tot keizer der Vijftigers, het dichterlijk zusje van de Nederlandse Cobra-beweging. Paleis voor Schone Kunsten, Ravensteinstraat 23, 1000 Brussel, 7 december, 12 u 40. Tickets: 2,50 €. ■ ▲Karel Appel. Onderweg. Reis van Rudi Fuchs langs de kunst der Lage Landen. Wat hebben Karel Appel en Rudi Fuchs met elkaar? Is hun verhouding min of meer oppervlakkig of is hun vriendschap zo groot dat zij zonder moeite elkaars reisgenoten blijken te kunnen zijn op een tocht langs een aantal hoogtepunten van de Vlaamse en Nederlandse schilderkunst uit de laatste vijf eeuwen? Karel Appel zelf selecteerde portretten, stillevens en landschappen in dialoog met werken van o.m. Roger Raveel, Jean Brusselmans, Rembrandt, Rubens, Van Gogh, Mondriaan, Permeke, James Ensor. De grootste zaal van de expositie is voorbehouden aan zijn COBRA-genoten Pierre Alechinsky, Lucebert, Corneille en Hugo Claus. Paleis voor Schone Kunsten, Ravensteinstraat 23, 1000 Brussel, tot 16 januari 2005. Info bij www.bozar.be ■ Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt op 23 november 2004. Indien u deze Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw bijdrage tijdig te storten op
Rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght © Henri-Floris Jespers en de auteurs. © Cartoon: Robin de Salle. © “Sprakeloos: Kris Kenis.
1
Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Tweede jaargang, nr. 35
9 november 2004
Redactioneel
& Sprakeloos
Vandaag werd voor de zoveelste keer Het vrije woord vermoord Niet door censuur van boven of onder Maar door vuur uit de loop van Een dwalende donder Een rabiate kloot heeft Met messen gestoken, iemand met lood doorboord Vandaag ligt Theo van Gogh dood En met hem (voor even) ons ieder woord. Kris Kenis 2 november 2004
2
West-Vlaamse veughels in de nesten. Als er van één taalhistorisch sjibbolet kwistig gebruik wordt gemaakt in onze lagelandse literatuur- en de
taalgeschiedenis dan is het wel het fameuze pennenprobeersel uit de 11
eeuw: hebban olla vogala
nestas hagunnan hinase hic anda thu wat unbidat ge nu. de
Het werd in 1931 ontdekt op het schutblad van een 11 -eeuws Kents manuscript in de Bodleian Library te Oxford door een bibliothecaris die het te lezen liet geven aan de Nederlandse filoloog M. Schönfeld. Deze attesteerde het
1
meteen als een Oud-Nederfrankisch (d.i. Oud-Nederlands), meer
bepaald als een Oud-West-Nederfrankisch
taaldocument, en fantaseerde erbij dat het uit de
ganzenveer was gevloeid van een naar Kent uitgeweken West-Vlaamse monnik. Een smachtende liefdesverzuchting nota bene: Alle vogels zijn aan een nest begonnen, tenzij ik en jij. Waarop wachten jullie nog? Deze vondst vulde een leemte want in het vóór-Middelnederlands, d.i. de taal tot en met de elfde 2
eeuw, beschikken we slechts over één manuscript: de Wachtendonckse psalmen in een oostelijk Nederfrankische – Limburgse – taalvariant, en daarnaast enkele runeninscripties en een aantal 3
glossen . Zulks in tegenstelling met de andere Germaanse talen: Oudengels, Oudfries, Oudsaksisch, Oudhoogduits en natuurlijk Oudnoords. Het Nederlandse karakter van het zinnetje werd vrijwel nooit in twijfel getrokken, zeker niet door literair-historici, en vele taalhistorici wrongen zich in allerlei bochten om aan de hand van lexicologische, morfologische, fonologische en grammaticale spitsvondigheden aan te tonen dat het zinnetje de moeder van alle Dietse verzen is. Tot professor Luc de Grauwe van de Universiteit Gent onlangs een steen in de romantischlinguïstsche kikkerpoel gooide met de publicatie van een wetenschappelijk artikel
4
aarin hij probeert
te bewijzen wat een aantal neerlandici – waaronder uw dienaar – reeds vermoedde en op straffe van excommunicatie weleens durfde te mompelen in de wandelgangen van de academische aula: de zin is niet Oudnederlands, maar Oudengels, meer bepaald Kents, de taal van de Rochester abdij waar het manuscript gevonden is. Van het Oudengels (Angels en Saksisch), met inbegrip van de oude taal van Kent, heeft men heel wat bronnen. Bijna alle woorden en woordvormen in ons zinnetje zijn terug te vinden in Oudengelse manuscripten, en bovendien zijn een aantal kenmerken duidelijk Zuid-Engels: bijvoorbeeld de v-anlaut in vogala (tegenover de f-anlaut die we terugvinden in het hedendaags Engelse fowl). Ook de 1
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Leiden 1933, pp.1-8, met reproductie. Oud-Neder-Frankische psalmen uit de Karolingische tijd. De psalmen zijn overgeleverd in een afschrift dat Justus Lipsius rond 1600 maakte van het inmiddels verloren gegane handschrift van de Lütticher Domherr Anton Wachtendonck. Dit afschrift is door de afschrijver voorzien van glossen De Wachtendonckse Psalmen worden beschouwd als `Oudnederlands' en zijn dus, zelfs in de vorm waarin ze overgeleverd zijn, van groot belang voor het bestuderen van de vroegste geschiedenis van het Nederlands. 3 Een glos of glosse is een woord dat door de lezer van een handschrift in de kantlijn of tussen de regels is geschreven ter verheldering of als vertaling van een woord in de (anderstalige) tekst. 4 Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Leiden 2004, I. 2
3
mannelijke accusatief meervoud nestas is insulair (tegenover nestan in het Nederlands), evenals het a-prefix in (h)agunnan (nog in hedendaagse Engelse dialecten). Dit geldt ook voor hi(t)-na-se (= het en zij, tenzij) en voor anda. Van belang is De Grauwes innoverende lezing van hebban als een aanvoegende wijs met een concessieve betekenis. Deze conjunctiefvorm is onbetwistbaar Oudengels. Daardoor verandert de interpretatie van de zin en moeten we hem als volgt lezen: laten nu nog alle vogels nesten gebouwd hebben behalve ik en jij – wat verwachten jullie nu? (nl. dat ik doe, dat ik schrijf). Een probleem blijft echter het woordje olla. Dit komt in het Oudengels nergens voor, in tegenstelling tot alle en ealla. Maar ook in het Oudnederlands vinden we enkel alla. Het voornaamste argument voor de West-Vlaamse oorsprong lag precies in de o van olla. Maar deze o-uitspraak is van latere datum zowel in het WestVlaams (olle) als in het Engels (all). Overigens moet men voor ogen houden dat de Ingveoonse, d.i. de kustgermaanse, dialecten in de elfde eeuw onderling nog sterk verwant waren en dat er ook een druk verkeer was tussen ZuidEngeland en het toen nog hoofdzakelijk Dietse Frans-Vlaanderen, hetgeen taalbeïnvloeding waarschijnlijk maakte. Het is niet uit te sluiten dat de auteur van de probatio pennae Diets (Dutch) kende of zelfs uit Vlaanderen afkomstig was. Maar dat olla vogala Oudnederlands is ligt geenszins voor de hand. Men zou de bewijsvoering moeten omdraaien: taalgeleerden moeten aantonen dat de ontboezeming op een Rochesters schutblad geen Kents is, maar Vlaams. En daar slaagt niemand in. Bij gebrek aan bewijs van het tegendeel moeten we er dus van uitgaan dat ons gekoesterde zinnetje Oudengels is. Jammer eigenlijk, als je ’t mij vraagt. Maar eerlijk. Laten we nu maar alle taalboeken, literatuurgeschiedenissen en naslagwerken herdrukken. Herman J. CLAEYS
Vlaanderens meest populaire volksroman of De queeste naar Robert en Bertrand In 1890 gaf de grote liberale voorman, flamingant en uitgever Julius Hoste zijn medewerker Raf Verhulst opdracht een mengelwerk te schrijven voor zijn krant Het Laatste Nieuws. Dat werd het immens populaire verhaal van Robert en Bertrand, de lustige vagebonden. Raf Verhulst? Was dat niet de arrivistische activist die later ter dood werd veroordeeld? Of was dat de drommelse dramaturg en Antwerpse stadsdichter? De man die schreef onder de naam Koen Ravestein? Een volksschrijver uit de duizend of ééntje in een dozijn? Allemaal mogelijk, maar wie waren die Robert en Bertrand oorspronkelijk? Wat is hun origine? Waarom wou Vader Hoste niet dat Robert en Bertrand doodgingen? Welke rol speelde Georges Eekhoud hierin? Welke rol ook speelde Frédéric Lemaître, buiten die van Robert Macaire? En Honoré Daumier? En wie schreef het oorspronkelijke Duitse stuk? En waarom verscheen dat bij ons onder de naam Flordello? En wie was dan die Auctor die De Laatste Lotgevallen… schreef? En hoeveel versies bestaan er van Robert en
4
Bertrand en wie schreef die allemaal? Wie gaf ze uit? En waarom tekende Willy Vandersteen daar een strip naar? Duizend boeiende vragen krijgen eindelijk duizend ophelderende antwoorden.
Caleidoscoop ▲Wilfried Pas ontvangt voor zijn gezamenlijk oeuvre de Prijs voor de Erkenning van een Verdienstelijke Loopbaan. De vorige laureaat was Panamarenko. De plechtige uitreiking van de rijs zal plaatshebben in de zomer van 2005, ter gelegenheid van de vernissage van de tentoonstelling Wilfried Pas in de Koningin Fabiolazaal te Antwerpen. ■
4 MAN IN WATOU Een vernissage bijwonen te Watou die ’s morgens plaatsvindt om 11 u 36 is zowaar geen bagatel! Hiervoor moet je al vroeg uit de veren en kan dit alleen met een Ferrari. Gelukkig kreeg ik de hulp van twee vriendinnen die zich bereid vonden mij tot deze ‘uithoek van Vlaanderen” te brengen. Watou heeft de naam een drukbezocht oord van kunst- en poëzie-initiatieven te zijn. Plaatselijke cultuuractivisten staken in dit dorp het vuur in de lont, werden bedacht met overheidssteun en door pers en media bewierookt en opgehemeld. Vrienden van mij, daarentegen, zijn meestal ontgoocheld teruggekeerd. Het pittoresk dorp krijgt nu nog slechts op weekends de stinkadem van het dagjestoerisme over de straatstenen. Ook hebben er zich de jongste jaren enkele galeries gevestigd, waaronder de belangrijkste onder de naam KoenARTtempel, waar Freddy de Vierman, ditmaal voor de tweede keer tentoonstelt bij zijn vriend, de verdienstelijke meubelontwerper en galeriehouder Koenraad Dewulf. Freddy de Vierman (ik noem hem een “duivelskunstenaar”) ken ik reeds een twintigtal jaren. Geboren 9 juni 1960 te Antwerpen, is hij veel jonger als ik. Ik leerde hem kennen tijdens een studiereis naar Brugge in 1982, georganiseerd door de Berchemse Academievrienden (waarvan ik medestichter ben). Tijdens neen middagpauze zat ik met een groepje medestudenten in een cafeetje aan het Simon Stevinplein. Er werd druk gepalaberd tussen schuim en pint. Ik was toen voorzitter van een kunstgroepje
binnen
de
academie,
die
het
al
gewaagd
had
met
een
zeker
succes
groepstentoonstellingen te organiseren. Jaloerse tongen deden hierover beklag bij de directeur. Ik werd door hem op het matje geroepen, leerlingen mochten immers niet tentoonstellen. Na urenlang argumenteren en met de steun van enkele leraars gaf hij tenslotte toch zijn toestemming. Dit was voor ons een kleine overwinning en er werd duchtig gevierd in dit cafeetje. Naast mij zat een jong kereltje met een vinnige blik, opmerkzaam onze gesprekken te volgen. Hij reageerde niet, maar nadien bleek het Freddy te zijn. Hij was pas benoemd als docent en werd in enkele gesprekken geconfronteerd met het wel en wee van zijn nieuwe instelling. Hij gaf eerst les in de lagere afdelingen. Later werd hij prof in de hogere klassen voor schilderkunst. Dat ik in de beeldhouwklas zat en nadien leerde etsen, had ik weinig contact met hem. Medestudenten spraken wel toen al met veel lof over hun leraar. In 1999 schreef ik me in, samen met Lieve, voor een jaar als vrije leerling bij Freddy de Vierman. Het was voor mij een openbaring. Hij hechtte vooral belang aan de kleurenkennis, het mengen van de kleuren en de compositie op het canvas. Mij liet hij de vrije keuze, maar naarmate ik vorderde stond hij me bij wanneer er moeilijkheden opdoken. Ik heb toch tijdens leerjaar een tiental doeken afgewerkt waaraan ik goede herinneringen heb bewaard.
5
Freddy de Vierman als kunstenaar verraste ons allen. Zijn eerste tentoonstelling hield hij in de eigen academie. Vooral enkele merkwaardige trompe-l’oeils trokken de aandacht. Zijn eerste grote expositie vond plaats in De Zwarte Panter. Het minste wat je toen kon zeggen was dat de werken visueel erg aantrekkelijk waren en heel verscheiden van aard: grote ragfijne afgewerkte doeken naast kleine symbolische of erotische panelen, met een knipoogje naar de homo, of de naakte vrouw met geamputeerde voeten; het schoentje ligt er nochtans neergeverfd en doet ergens aan Salvador Dali denken (ook zo’n damesschoentjes maniak). Op 26 mei 2002 exposeert voor de eerste maal in de Koenart galerie te Watou, onder het motto ARTillerie. Op de affiche zie je de kunstenaar die met Koen Dewulf het oorlogsmonument van de Grote Oorlog op het marktplein te Watou beklimt. De olieverven en aquarellen uit deze periode, sommige eerder surrealistisch, worden gekenmerkt door de nodige satire. Een kind speelt temidden van de oorlogsgruwel. Het demonisch portret van Hitler, heel nauwkeurig geschilderd, geeft de bezoeker kippenvel - geen jonge, besnorde korporaal maar een ziekelijk man, enkele dagen voor zijn zelfmoord in de bunker van de Rijkskanselarij. Op de folder lees je: “Eind juni 2002 overbrugt Freddy de Vierman de landelijke grenzen om in Australië voor drie jaar het licht in andere loopgraven te vinden.” Hij heeft immers intussen kennis gemaakt met een Australisch meisje, ontslag genomen aan de academie en besloten te emigreren naar Sydney. 16 oktober 2004. De telefoon rinkelt. Morrend neem ik op. De stem van Freddy! Hij vertelt me dat hij terug in het land is en op 24 exposeert in twee galerijen van Koen Dewulf onder het motto Out-Back. 27 oktober vertrekt hij terug naar Sydney. Veel tijd blijft er dus niet. In mijn brievenbus vind ik enkele affiches. Er is wel een bus die ’s morgens vertrekt, maar dit risico neem ik niet. Ik wil stipt op de opening aanwezig zijn. Op mijn vriendinnen kan ik rekenen. We kwamen vroeger aan dan voorzien, deden een korte rondgang in de dorpskom en in Eendracht trakteerden we ons met boerenboterhammen met soep. Ik ontmoette er vele oude bekenden. Het weerzien met Freddy was hartelijk. Hij droeg zijn Australische hoed en zag er goed uit. Nog altijd het vinnige kereltje. De inleiding van Koenraad Dewulf was kort en beknopt. Het publiek hinderde me enigszins om veel te horen, maar ik was toch gekomen om vooral te zien. Freddy had dit maal gebruik gemaakt van verschillende, op zich onderling onafhankelijke elementen: tekstfragmenten, de schildererfenis van Kokoschka en Dali, ideeën, objecten, erotische symbolen. Door de combinatie ontstaat er spanning. Ernst en humor zijn hier aan elkaar verwant: de artiest speelt met signalen. Max Ernst fungeert als artistieke voorvader. Slotsom; er staat wat er staat en wat er niet staat. Er hingen ook nog een viertal aquarellen die hij tijdens zijn vliegreis geschilderd had. Ik wilde meer vernemen over hemzelf en het leven ginder in Sidney, maar hij had het zo druk. Hij gaf me zijn website op. Ik ben zeker dat hij terugkomt, maar ik was alvast dolgelukkig hem ontmoet te hebben, mijn vriend uit Sidney: Freddy de 4 man. Galerie KoenARTtempel, Watouplein 3, Watou. Tot 14 december 2004.Tel.: 0473 94 80 80. Mail:
[email protected] Jan Hugo VERHAERT
ZWARTE PANTER
6
Als ik voor een schilderij van Frank Maieu (°Wilrijk, 1952) sta, ontrolt er zich voor mijn og en een beeldverhaal in verf, dat wemelt van de details en taferelen waar ik maar niet op uitgekeken geraak. In de op elkaar gepakte mensenmeute ontwaar ik een vrouw die het geslacht van een man vasthoudt, een achterwerk dat geldstukken kakt, hersenen in de vorm van drollen… Een figuur die uit een open mond van een man kruipt, roept reminiscenties op aan Pieter Bruegel, die zich eveneens concentreerde op het dagelijkse leven van eenvoudige mensen en de volkszeden, en die in het landschap een gezin in holle boom schilderde waardoor hij zo een tafereel let een ander tafereel deed versmelten. Maar Matineus universum is duisterder (hoewel hij vaak het hele gamma dat het kleurenpalet rijk is, hanteert en delen van het doek uitspaart), meer Pochhans en apocalyptisch. De kunstenaar confronteert ons met datgene waarvoor we maar al te vaak de ogen sluiten, op een scherpe en luikironische manier door het grafische en het schilderkunstige te combineren. Hij verplicht zijn kijker oog in oog te staan met de verborgen kanten van de maatschappij en verhult zijn personages niet onder een masker (in tegenstelling met wat Jams Censor deed) waardoor je af en toe op zijn doeken reële personen herkennen kan. In zijn schilderij De Commissie neemt hij dan ook geen blad voor de mond en toont op treffende wijze hoe de subsidiepot door de commissie beeldende kunsten aan de hedendaagse kunstenaars wordt verdeeld. Een groepje kunstenaars verdringt elkaar om toch maar iets van het geld op te kunnen strijken terwijl één kunstenaar als een paus op een stoel boven de massa uitstijgt. Maai is vaak zelf in zijn werk aanwezig en staat ergens in de rechterbovenhoek bijna onzichtbaar op een stoel te wezen… Naast zijn schilderijen en keramiekbeelden stelt hij ook een twintigtal houtskooltekeningen van hoofden ten toon die elk hun eigen Historie de la tetse verkondigen. Ook Maieus twee metgezellen die samen met hem exposeren, Roberto Ollivero (°1949) en André Stas (Rocourt, 1949), putten hun inspiratie uit het alledaagse, uit de populaire cultuur. Ollivero maakte naam en faam met zijn reusachtige figuratieve polyester sculpturen. Maar in De Zwarte Panter brengt hij beelden vervaardigd uit brons, die hij telkens weer van heel felle, duizelingwekkende kleuren voorziet. Hij beschouwt zijn sculpturen als losgemaakt van de architectuur en de natuur, van de culturele en formele beperkingen die zowel de geconstrueerde als de natuurlijke ruimte met zich meebrengt. Ollivero toont dan ook een kunstvorm die de culturele codes en beeldcultuur die wel allemaal als vanzelfsprekend aannemen, in vraag wil stellen. In zijn collages speelt André Stas op een heel eigenzinnige wijze met de vorm- en beeldbetekenissen. Frank Maieu (Sing mit uns), Roberto Ollivero (À prendre ou à laisser), André Stas (Stas academy). Galerie De Zwarte Panter, Hoogstraat 70-74, Antwerpen. Tot en met 5 december. Inge BRAECKMAN
▲De Antwerpse kunstenaar Dr. Hugo is geselecteerd voor deelname aan Art at War – The Artist’s Voice in de Aldo Castillo Gallery te Chicago. Het gaat om een tentoonstelling geïnspireerd op de hedendaagse kwesties rondom de oorzaken en gevolgen van conflicten en agressie. Elk artiest brengt een visuele expressie van zijn of haar kijk door middel van een veelvoud aan medio. Meer informatie over Dr. Hugo op http://www.doctorhugo.org De Goldwell Open Air Museum in Nevada viert deze maand de 2Oste verjaardag van Szukalski’s Laatste Avondmaal. Dit grootste openluchtmuseum toont ook werk van Dr. Hugo, Dré Peeters, Fred Bervoets en David Spicer. Info bij http:// www.goldwellmuseum.org/ ■
7
Vlaanderen: van droom tot nachtmerrie (II) Max Elskamp (1862-1931) en het Volkskundemuseum Aan het einde van de negentiende eeuw stichtten Elskamp en Edmond de Bruijn, beiden verzamelaar van folkloristische voorwerpen, een informeel genootschap. Na de publicatie van L’Alphabet de NotreDame la Vierge (1901), een xylografisch album van Elskamp en Le Folklore du Droit immobilier van De Bruyn, lichtte Elskamp in 1902 in een interview, verschenen op 8 oktober 1902 in de Antwerpse krant La Métropole, de doelstellingen toe van de stichters van de “Vereniging voor Volkskunde – Conservatoire de la Tradition Populaire”. Hij onderstreepte daarbij dat zijn belangrijkste drijfveer tot de morele orde behoort: het volk, “waarop we ons beroepen”, zijn wezenlijke ziel (“toute l’âme essentielle”) terug te geven die het hoe langer hoe meer dreigt te verliezen. Met het oog op een betere toekomst is het daarbij van belang terug naar de bron gaan, de traditie, om de volksziel opnieuw een authentieke richting in de kunst en het leven te geven. De werkingssfeer van het Conservatoire is dus niet het verleden maar wel: « …de faire revivre actuellement, en l’âme du peuple, la conscience de son originalité native, de l’art qui lui est propre, en un mot : le sens de sa Vie normale – aujourd’hui déviée – en 5 nous basant, pour atteindre ce but, sur la Tradition. » De pers reageerde met gemengde gevoelens. De ene sprak van een particularistisch project als reactie tegen het heersende kosmopolitisme, de andere legde de nadruk op het behoudsgezind karakter van de onderneming. In de vurige stede was men van oordeel dat het Antwerpse Conservatoire Luikse verenigingen beconcurreerde en de Antwerpse krant Le Matin gewaagde van een katholieke bedoening.
5
In 1903 trad het genootschap te Brussel naar buiten met een door pers en publiek goed onthaalde ”Tentoonstelling van volkskunst, volksnijverheid en volksgebruik”, georganiseerd in samenwerking met de Conferentie van de Jonge Balie. Maurice des Ombiaux onderstreepte dat de toenemende belangstelling voor folklore een reactie van vermoeidheid was ten opzichte van het onvermijdelijke kosmopolitisme en van de mode, terwijl alweer Le Matin er een nieuwe vorm van snobisme in zag en fel van leer trok tegen de extravaganties van de volksgeneeskunde. De tentoongestelde stukken waren bijna alle eigendom van Elskamp, die ook een deel van de folkloristische bibliotheek van Pol de Mont verworven had. Wat tot dan een vriendengroep was werd nu een formeel werkende vereniging onder voorzitterschap van Elskamp. In het bestuur zetelden onder meer de eminente folklorist Emile van Heurck, advocaat Georges Serigiers, die met Neel Doff zou huwen en in 1921 als raadsman zou optreden van de uit Berlijnse ballingschap teruggekeerde Paul van Ostaijen; Laurent Fierens; de jonge romancier Charles Bernard; advocaat Charles Dumercy, de meesterlijke aforist, legendarische vrek en weerzinwekkende sloddervos; kunstschilder Richard
5
In feite had Elskamp een “Université libre de science populaire appliquée” voor ogen, maar vond de benaming al te pedant.
8
Baseleer, vermaagschapt met de gebroeders Floris en Oscar Jespers; de eigenzinnige en dwarse kunstcriticus Ary Delen en de jonge advokaat Arthur Cornette (beide laatstgenoemden zouden nog het hoofdconservatorschap van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten waarnemen), alsmede een telg van de roemruchte drukkersfamilie Buschmann. Kort na de Brusselse tentoonstelling brachten burgemeester Jan van Rijswijck en de flamboyante schepen voor Schone Kunsten Frans van Kuyck op 29 juli 1904 een bezoek aan de statige woning van Elskamp, Leopoldslei (thans: Belgiëlei) 136, waar de collectiestukken van het Conservatoire de la Tradition Populaire in de vestibule en de veranda uitgestald stonden. Het is “vrij waarschijnlijk” het naar aanleiding van dit bezoek dat burgemeester de officieuze nota “Bewaarhuis der Vlaamsche Volksoverleveringen” van Victor de Meijere ontving. De eminente volkskundige verzekerde de liberaal Jan van Rijswijck “dat volkskunde niets te maken heeft met retrograad conservatisme”: “Om misverstanden te voorkomen dient gezegd dat het woord ‘Conservatoire’, waarvoor we hier voorloopig de Vlaamsche vertaling ‘Bewaarhuis’ gebruiken, geenszins bedoeld is in den zin van voortplanten en aanleeren der Vlaamsche overleveringen en vooroordeelen. Al wat met een tijd opkomt vindt ook logisch zijn dood in dien tijd zelf. Men wil alleen aan de vergetelheid ontrukken al de gebruiken en gewoonten van oud-Vlaanderen, al wat eens hoop of troost bracht aan den Vlaming, alles waaraan hij geloofde of waartoe hij zijn toevlucht nam, 6 wat zijn woning versierde of het midden waarin hij zijn leven doorbracht, schooner maakte.” Victor de Meijere wees er uitdrukkelijk op dat men te Luik een gelijkaardig museum voorbereidde “pour les traditions populaires wallonnes” en vestigde de aandacht op het wetenschappelijke en algemeen-culturele belang van de collectie die Elskamp c.s. samengebracht had. In het besef dat politici vooral gevoelig zijn voor bezoekerscijfers, voorspelde hij dat een dergelijk museum al na enkele maanden druk bezocht zou worden. Het overzicht van de verzamelde objecten had hij “zonder methode gerangschikt” in veertien afdelingen: 1. Bibliotheek: a. oude volksboeken, b. moderne werken, c. verzamelingen ‘mannekensblaren’ n ‘panopticums-zichten’; 2. Volkskunst en volkskunde: a. pot- en plateelbakkerij, b. doodsbeeldekens en sanctjes, c. druknijverheid, d. juwelen, e. volksboetseerkunst, f. kant- en borduurwerk; 3. Volksgeneeskunde; 4. Volksspelen (in het klein uitgebeeld); 5. Bedevaarten; 6. Kinderspelen; 7. Kinderlekkernijen; 8. Kinderspeelgoed; 9. Verzameling ‘volksweeraanduiders’; 10. Huisgezin (‘al wat betrekking heeft tot het versieren van het huisgezin, tot het ornamenteren van de voorwerpen van dagelijksch gebruik’); 11. Volksspelen (‘al wat bij volksspelen gebruikt werd’); 12. Bijgeloof: a. godsdienstig bijgeloof; b. “het heidensch bijgeloof zich mengende met het godsdienstige’; 13. Toverij; 14. Stielen (‘blazoenen der stielen, bijgeloof enz. enz.’)
5
Jean REYNAERT, Max Elskamp et la Flandre. Eindverhandeling KUL (Promotor : Roland Beyen), 1972, pp. 1618. 6 A.K.L. THIJS, Zakelijke inhoud van het persoonlijke dossier van Max Elskamp betreffende het Antwerpse ‘Museum voor Folklore’, het allereerste volkskundemuseum in Vlaanderen (1907), Antwerpen, Vrienden van het Volkskundemuseum, 2002, p. 5.
9
De Meijere omschreef ook de voorwaarden waaronder het ‘Conservatoire’ bereid was de verzameling aan de stad over te dragen: A. De stad zou het bewaarhuis vestigen in een der volksbuurten. B. Het bewaarhuis zou onder toezicht staan van eene commissie bestaande uit afgevaardigden der stad en afgevaardigden der begiftigers; deze laatsten vooral met het inzicht te beletten dat, door toevoeging van of samensmelting met andere musea, het bewaarhuis eens van bestemming verandere. Twee zaken vallen hierbij direct op, aldus prof. dr. A.K.L. Thijs: 1° de heel bewuste keuze voor een museum dat zich – in tegenstelling tot vele andere musea - niet tot een elite maar (ook) tot een ruim publiek uit de ‘volksbuurten’ richt; 2° een fundamenteel (geheel onterecht?) wantrouwen ten aanzien van een stedelijke overheid waarvan men niet met zekerheid weet of zij na verloop van tijd haar woord zal houden. Burgemeester Jan van Rijswijck liet er geen gras over groeien. Enkele dagen later, op 3 augustus 1904, schreef hij aan Elskamp dat hij bereid was het schepencollege voor te stellen een lokaal voor de collectie te bezorgen. Op de kop één maand later deelde hij namens het schepencollege officieel mee dat de Stad de aangeboden collectie met dank aanvaardde en dat er zou uitgekeken worden naar een geschikt gebouw, in afwachting dat er een stedelijk museum zou opgetrokken worden. Omdat het schepencollege met geen woord repte over de door hem en zijn vrienden gestelde voorwaarden, drong Elskamp onmiddellijk aan op overleg. Beide partijen kwamen op 15 oktober 1904 tot een akkoord, zoals blijkt uit de brief van 31 oktober van burgemeester Jan van Rijswijck en stadssecretaris Aug. Possemiers, namens het schepencollege, aan Max Elskamp: “Nous sommes donc parfaitement d’accord au sujet des conditions arrêtées au cours de cet entretien : 1. que les collections présentes et à venir du Conservatoire formeront un tout indivisible dont aucun objet ne pourra être distrait pour être déposé dans un local autre que celui affecté au dit conservatoire ; 2. que le conservatoire sera régi par une commission administrative composée de 5 délégués de la ville : MM. F. Van Kuyck, Echevin, (Président effectif), Paul Buschmann, père, Pol de Mont, Max Elskamp, Georges Serigiers et de quatre 7 délégués du Conservatoire [...]” Het Conservatoire delegeerde volgende leden : Charles Bernard, Edmond de Bruyn, Laurent Fierens en Emile van Heurck. 5
Het Museum voor Folklore , gevestigd in twee verbouwde huizen aan de Heilig Geeststraat, werd plechtig geopend op 18 augustus 1907. Bij de opening telden de verzamelingen 2816 nummers die vijf zalen vulden. Van de dag van de opening tot 31 december 1907 bezochten meer dan 14.000 personen het nieuwe museum. Aldus werd Elskamps droom verwezenlijkt: “De verzamelingen zullen afgestaan worden aan de stad Antwerpen die, te eeuwigen dage, 8 hare bewaring en tentoonstelling in een bijzonder Museum zal verzekeren”. Henri-Floris JESPERS 7
A.K.L. THIJS, o.c., pp. 5-8. De term folk-lore (= the lore of the people) was vrij jong. Hij werd voor de eerste keer gebruikt in het Athenaeum van 22 augustus 1846 en is te danken aan de Britse oudheidkundige William J. Thoms. In het Frans zou “folklore” pas in 1877 ingeburgerd worden, in het Nederlands tien jaar later. 8 Verslag over het Bestuur en den Zakentoestand der Stad Antwerpen door het Schepencollege aan den e e Gemeenteraad voorgedragen. Dienstjaar 1907 (1 Aanhangsel van het Gemeenteblad, 2 halfjaar 1908), pp. 537540. 5
10
(wordt vervolgd)
Misdaad loont ▲In Frankrijk is misdaadliteratuur sinds de jaren negentig in de lift. Volgens Livres hebdo, de bijbel van uitgevers en boekhandelaars, stijgt de productie gestadig, ondanks de algemene crisis in de uitgeverij: 471 titels in 1994, 660 in 1995 en 1544 in 2000. Hierbij wordt uitsluitend rekening gehouden met vertalingen uit het Engels. De Angelsaksische misdaadliteratuur is inderdaad marktleider. De Franse productie lijkt wel daar niet onder te lijden, verre van: In 1997 verschenen er 833 Franse thrillers en 796 Angelsaksische, in 2001 respectievelijk 869 en 860. Zeven titels van het quatuor Patricia Cornwell, Elizabeth George, P.D. James en Mary Higgins Clark verkochten in 2001 samen zowat een miljoen exemplaren. Franse auteurs nemen een gelijkaardig marktaandeel voor hun rekening. Ziehier de lijst van de in 2001 best verkochte auteurs: Mary Higgins Clark (VS): 400.000. Jean Christophe Grangé (Frankrijk): 200/ 300.000. Patricia Cornwell (VS) : 230.000. Jean Claude Izzo (Frankrijk): 170.000. John Grisham (VS): 130.000. Le Poulpe/ La Petite Ecuyère (Frankrijk): 130.000. Elisabeth George (Groot-Brittannië) : 120.000. Fred Vargas (Frankrijk) : 100.000. De kloof tussen de mainstream fictie en de misdaadliteratuur of roman noir neigt te verdwijnen. Het publiek is niet langer geïnteresseerd in een literair genre: de naam van de schrijver geeft de doorslag. Nieuwe niches, als de Italiaanse thriller en festivals als dat van Frontignan of Sang d’encre (Vienne), getuigen voor de vitaliteit van de misdaadliteratuur. ■ ▲In de reeks Hoboken Literair houdt Benny Baudewyns, winnaar van De Diamanten Kogel 2002, een lezing op donderdag 25 november om 19 uur 30 in het Kasteel Sorghvliedt, Marneflaan 3 te 2660 Hoboken. Nadien volgt een kleine receptie. Toegang: gratis. ■
Door de leesbril bekeken ▲Zopas verscheen de tweede aflevering van De Scheldebode, het ledenblad van het Hubert Lampo Genootschap. Jelica Novakovic is bekend om haar radio-berichtgeving (Nederlandse Radio 1 en VPRO-radio) over haar leven in het gebombardeerde Belgrado. Delen van haar oorlogsdagboek verschenen in De Standaard en Vrij Nederland. Novakovic doceert Nederlands aan de universiteit van Belgrado. In De Scheldebode brengt ze een bevlogen bijdrage over ‘Antwerpen sp(r)ookjesstad’. In een interview met Wim Rouwendal belijdt Hubert Lampo zijn vriendschap voor Jan de Hartog, “een heel goed mens die heel veel voor anderen gedaan heeft. Maar daar over spreekt men niet, men kaffert hem alleen maar uit omdat hij een wereldsucces had”. Prettig is de brief van de in Thailand levende Joachim Stiller aan Lampo…. Het verhaal van Ina Stabergh, ‘Nevel en sneeuw verhullen, onthullen’ verscheen al wel eerder in Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift. ■ De Scheldebode, Roomvatstraat 17, NL 1445 LE Purmerend.
▲Kandidaat VLD-voorzitter Hugo Coveliers is niet gerust over de toekomst van zijn partij, zo blijkt uit een gesprek met Christian Dutoit, hoofdredacteur van Meervoud, “Vlaams- radicaal en progressief maandblad”. Om de bemerking dat de VLD “in vrije val” is, antwoordt Coveliers: “Ja, dat denk ik ook. Dat is het drama-Verhofstadt. Een opgang die lang heeft geduurd. Verhofstadt is in ’85 vice-premier geworden en minister van Begroting, hij was al jarenlang voorzitter van de partij, van de PVV toen. Hij is dan uit de regering gevlogen, en is daardoor gefrustreerd geraakt. Hij is dan met een chanske in ’99 terug in de regering gekomen. Hij heeft dan vier jaar gezegd dat het min of meer goed ging. Doordat hij dusdanige dictatoriale neigingen heeft – niemand kan het met hem uithouden – is hij nu bezig met de partij ten
11
gronde te richten. Hij wil er nu koste wat het kost nog vier jaar bij. Dat bet betekent dat hij nu al twintig jaar lang de baas is in de partij. Ik denk dat Stalin daar zelfs niet in geslaagd is.” Hendrik Carette spreekt zijn bewondering uit voor “de monkelende levenswijsheid van Gaston Durnez”, vervat in diens “pretentieloos boek” De krekels van de Provence (Tielt, Lannoo, 2004), geïllustreerd met “tekeningen of aquarellen van een aquarellerende Live Zeghers” . “Toch heb ik, mon cher Gaston, ook hier bij dit aangename vakantieboek nog wat kleine detailkritiek. En wel het volgende: waar haalt de auteur in ’s hemelsnaam de voornaam Frédéri in plaats van Frédéric (Mistral)?” Ja, waar haalt Gaston toch het lef vandaan gelijk te hebben? In feite is de column van Carette allesbehalve vleiend voor de “zachtmoedige en wijze Durnez”. Na een reeks “kleine detailkritiek” stelt hij vast: “En toch, toch benadert deze Durnez in de witregels en in zijn ondertitels soms een zweem van perfectie…” Een zweem van perfectie bereiken in de witregels en ondertitels… Klinkt dat niet wat denigrerend? ■ ▲Over Brâncuşi bestaat een uitgebreide literatuur. De spirituele dimensie van zijn oeuvre werd reeds grondig verkend, waarbij veelal de nadruk wordt gelegd op zijn lectuur van Plato en van Milarepa. In een kort maar revelerend essay benadrukt bisschop Calinic de verinnerlijkte religieuze inslag, de διακονία van de beeldhouwer. Hij wijst overtuigend op de traditionele boerenethiek die in de aforismen van de kunstenaar tot uitdrukking komt en op zijn diepe en beslissende gehechtheid aan de orthodoxe liturgie, die uitvoerig gedocumenteerd is. ■ Evêque CALINIC, Brancusi et le Psaume de la Création, éditeur Sorin Dumitrescu, Anastasia, 2003, 83 p. ISBN – 973 – 682 – 051 – 3.
Bibliografisch ▲Eind november verschijnt de eerste aflevering van De Volksverheffing in een reeks poëziejaarboeken onder de redactie van Yves T’Sjoen en Koen Vergeer. “Omdat het goed gaat met de poëzie. Omdat het slecht gaat met de poëzie. Omdat er heel veel poëzie wordt gepubliceerd, maar er nauwelijks op een heldere en open wijze over wordt nagedacht. Daarom biedt De Volksverheffing inhoud én reflectie. Poëzie van hedendaagse dichters en essays die dicht bij de poëzie blijven. Geen drempelverlagende oppervlakkigheid. Maar ook geen programmatische mystiek voor louter ingewijden.” De medewerkers aan De Voksverheffing zijn onder andere: Kees Ouwens, Esther Jansma, Astrid Lampe, Jan Lauwereyns, Arjen Duinker, Bernard Dewulf, H.H. ter Balkt, Elma van Haren en Henk van der Waal. Het eerste nummer bevat ook werken van twee debutanten (Inge Braeckman en Kees Engelhart) en twee te lande onbekende Zuid-Afrikaanse dichters. ■ ▲Op 1 oktober ging Ludo Simons, hoofdbibliothecaris van de Universiteit Antwerpen en hoogleraar boek- en bibliotheekwetenschap aan de universiteiten van Antwerpen en Leuven, op emeritaat. Bij die gelegenheid verschijnt eind november een feestbundel waarin een 40-tal bevriende auteurs overwegend uit Vlaanderen en Nederland maar ook uit Duitsland, Nieuw-Zeeland en Zuid-Afrika – schrijven over thema’s waarmee de naam van Ludo Simons verbonden wordt: de geschiedenis van de Vlaamse Beweging, de culturele integratie van de Lage Landen, de geschiedenis van het boek, het hedendaagse boekbedrijf, de wereld van bibliotheken en boekenverzamelaars, de Nederlandse en Nederduitse filologie, en de vele gezichten van de literatuurgeschiedenis. Verschillende literaire bijdragen getuigen bovendien van Simons’ engagement voor de letteren. Aan het geheel zijn enkele teksten van biografische aard toegevoegd, evenals een naar volledigheid strevende bibliografie. Het boek wordt aan de gehuldigde aangeboden tijdens een academische zitting op zaterdag 27 november, in de Aula Rector Dhanis van de Universiteit Antwerpen (Stadscampus). ■
Agenda ▲Van 22 oktober tot 4 december 2004 exposeert Bas Meerman “recent paintings and ‘Getekend Dagboek’ drawings”. MUDIMAdrie, Galerie Gianluca Ranzi, Vlaamse Kaai 48, 2000 Antwerpen. Van woensdag tot zaterdag van 14 tot 18 uur. ■ ▲Vrijdag 12 november om 20 uur wordt het Tienjaarlijks Tijdschrift voorgesteld. Bijdragen van Wilfried Adams, Eddy Ausloos, Fernand Auwera, Maris Bayar, Bobb Bern, Jan Christiaens, Dirk
12
Claus, Cornelis de Bruin, Joost Decorte, Niki Faes, Gust Gils, Ben Reynolds Klein, Frans Neels, Paul Pandira, Tony Rombouts, Piet Tommissen, Julien Vandiest, Marcel van Maele en Wout Vercammen. Receptie van 20 tot 22 uur. De Zwarte Panter, Hoogstraat 70-72, 2000 Antwerpen. ■ ▲Zaterdag 13 november: “De komst van Joachim Stiller” van Harry Kümel in het Filmmuseum. (Zie rubriek “Door de leesbril bekeken”) ■ ▲De dubbeltentoonstelling Nic Joosen en Mark Verstockt loopt tot 7 november te Luik, in het Musée d’Art moderne et d’Art contemporain, Parc de la Boverie 3. Dinsdag tot zaterdag van 13 tot 18 uur. Zondag van 11 tot 16 u 30. Gesloten op maandag en op 1 en 2 november. De tentoonstelling loopt tot 7 november. Info: 04 343 04 03 –
[email protected] - www.mamac.org ■ ▲Sinds Panamarenko met zijn dealer gebroken heeft (of is het omgekeerd… ) kan hij blijkbaar in volle vrijheid waar dan ook exposeren. In ’t Klein Raamtheater, Lange Gasthuisstraat 26, 2000 Antwerpen, is alvast tot 14 november een tentoonstelling grafiek te bezichtigen. Van wo-vr 10-16 uur. Za 10-13 uur. ■ ▲Naar aanleiding van 11 november houdt Wouter van Raamsdonk op zondag 14 november, 11 uur, de Nottebohm-lezing: De verbeelding van de Grote Oorlog bij Barbusse, Dorgelès en Duhamel. Spreker zal handelen over het ontstaan van het genre ‘protestliteratuur’ tijdens de Grote Oorlog. Hij belicht de (beperkte) wijze waarop de auteurs Barbusse, Dorgelès en Duhamel de oorlog in hun werk weergegeven hebben, en de gevolgen daarvan voor de latere beeldvorming van de oorlog. Wouter van Raamsdonk (°1938) studeerde geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam en was werkzaam als studentendecaan in het universitair onderwijs. Hij publiceerde over onderwerpen op het raakvlak van literatuur en geschiedenis in het historisch tijdschrift Groniek, in De Gids, het tijdschrift voor vrouwengeschiedenis Historica en in Streven. Zondag 24 oktober, 11 uur, Stadsbibliotheek Antwerpen, Hendrik Conscienceplein 4, 2000 Antwerpen. Toegang: 3 €. Na de lezing wordt een drankje aangeboden. Omdat het aantal plaatsen beperkt is, is reserveren aanbevolen: tel.: 03 206 87 10. ■ ▲In de reeks Middagen van poëzie en proza spreekt Marc Reynebeau, in het kader van de Appeltentoonstelling, over Hugo Claus en hoe het wel zat met Cobra. Paleis voor Schone Kunsten, Ravensteinstraat 23, 1000 Brussel, 23 november, 12 u 40. Tickets: 2,50 €. ■ ▲Donderdag 25 november spreekt thrillerauteur Benny Baudewyns in het kasteel Sorghvliedt. (Zie rubriek “Misdaad loont”). ■ ▲Woensdag 1 december om 21 uur: optreden van Renaud & Noppes in Café Amadou, Amerikalei 78 (hoek De Vrièrestraat), 2000 Antwerpen. Toegang gratis. ■ ▲In het kader van de Middagen van de Poëzie Antwerpen leest Pjeroo Roobjee zijn geheel eigen selectie uit de poëzie van Hugo Claus. Donderdag 2 december 2004 in de Arenbergschouwburg, Arenbergstraat 28, Antwerpen van 12 u 30 tot 13 u 30. Tickets: 3 €. ■ ▲Honderdvijftig jaar geleden werd Arthur Rimbaud geboren. Zijn gehele oeuvre kwam tot stand tussen zijn veertiende en zijn twintigste. Daarna werd de dichter koopman in Afrika. Nauwelijks achtendertig jaar oud stierf hij aan beenkanker. Zijn revolutionaire werk bleef tijdens zijn leven onopgemerkt. Nu wordt het als een toppunt van de Franse poëzie beschouwd. Paul Claes (°1943) heeft zijn levenswerk gemaakt van het vertalen en verklaren van Rimbaud. Hij houdt een Nottebohmlezing waarin hij zijn bewondering uitspreekt voor dit wonderkind. De gedichten worden in het Nederlands voorgelezen door Pieter Genard. Een seizoen in de hel. Zondag 5 december, 11 uur, Stadsbibliotheek Antwerpen, Hendrik Conscienceplein 4, 2000 Antwerpen. Toegang: 3 €. Na de lezing wordt een drankje aangeboden. Omdat het aantal plaatsen beperkt is, is reserveren aanbevolen: tel.: 03 206 87 10. ■ ▲Peter Hofman laat zijn licht vooral schijnen op de jonge Lucebert, die zich liet kronen in 1954 tot keizer der Vijftigers, het dichterlijk zusje van de Nederlandse Cobra-beweging. Paleis voor Schone Kunsten, Ravensteinstraat 23, 1000 Brussel, 7 december, 12 u 40. Tickets: 2,50 €. ■ ▲Karel Appel. Onderweg. Reis van Rudi Fuchs langs de kunst der Lage Landen. Wat hebben Karel Appel en Rudi Fuchs met elkaar? Is hun verhouding min of meer oppervlakkig of is hun vriendschap zo groot dat zij zonder moeite elkaars reisgenoten blijken te kunnen zijn op een tocht langs een aantal
13
hoogtepunten van de Vlaamse en Nederlandse schilderkunst uit de laatste vijf eeuwen? Karel Appel zelf selecteerde portretten, stillevens en landschappen in dialoog met werken van o.m. Roger Raveel, Jean Brusselmans, Rembrandt, Rubens, Van Gogh, Mondriaan, Permeke, James Ensor. De grootste zaal van de expositie is voorbehouden aan zijn COBRA-genoten Pierre Alechinsky, Lucebert, Corneille en Hugo Claus. Paleis voor Schone Kunsten, Ravensteinstraat 23, 1000 Brussel, tot 16 januari 2005. Info bij www.bozar.be ■
Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt op 23 november 2004.
Indien u deze Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw bijdrage tijdig te storten op
Rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght © Henri-Floris Jespers en de auteurs. © Cartoon: Robin de Salle, Waterloo. © “Sprakeloos: Kris Kenis.
1
Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Tweede jaargang, nr. 36
23 november 2004
Inburgeringsproef
Redactioneel In deze zesendertigste aflevering komt de nadruk te liggen op één van de fundamentele doelstellingen van het CDR, nl. het documenteren van de literaire geschiedenis van de vorige eeuw. Uw aandacht wordt terloops of nadrukkelijk gevestigd op uiteenlopende maar altijd boeiende figuren als Gaston Burssens, Christine D’haen, Charles Dumercy, Maurice Gilliams, Gust Gils en Hugues C. Pernath – maar ook op de dichter Guido de Bruyn, wiens bundel een ware revelatie is. Het is verheugend te mogen vaststellen dat de fototentoonstelling van Raoul van den Boom blijkbaar heel wat bezoekers lokt. Wie uit nieuwsgierigheid of nostalgie belangstelling koestert voor het Antwerpse artistiek leven in de jaren zestig en de prille jaren zeventig, moet beslist een bezoek brengen aan het Volkskundemuseum, gesticht dank zij de inzet van Max Elskamp, die nog in de volgende afleveringen uitvoerig aan bod zal komen in de rubriek “Achteruitkijkspiegel”. Raoul van den Boom, Filip Tas, Gerald Dauphin en (in mindere mate) Frank Philippi hebben beslissend bijgedragen tot het iconografisch vastleggen van een wel merkwaardige tijdsgeest.
2
Gelet op uw merkbare belangstelling wordt de selectieve “Agenda” met de grootste zorg samengesteld. Uiteraard worden ook uw berichten graag opgenomen. ■
Vers van de pers Pernath: verdwaald personage Raoul van den Boom heeft het artistieke leven in Antwerpen in de jaren zestig en zeventig vastgelegd: de jazzscene, de onvolprezen saxofonist Jack Sels, Louis Armstrong in de Ancienne Belgique, de avant-garde galerijen Ad Libitum en Wide White Space, Jef Verheyen en Panamarenko, de modeshows van Ann Salens – van wie hij de “huisfotograaf” was, zoals hij dat ook was van Ferre Grignard en Wannes van de Velde. Zaterdag 20 november werd in het Letterenhuis een fotoalbum van Raoul van den Boom voorgesteld, Als een verdwaald personage. Na het welkomstwoord van conservator Leen van Dijck en uitgever Jef Meert evoceerde Henri-Floris Jespers de aanwezigheid van de dichter van Mijn gegeven woord in de jaren zestig. 3 december 1975. We zaten met dertien aan tafel: Patrick Conrad, Nic van Bruggen, Werner Spillemaeckers, Michel Bartosik, Paul Snoek, Robert Lowet de Wotrenge, Georges Adé, Albert Szukalski, Michel Oukhow, François Beukelaers, Paul de Vree, Maurice Gilliams en ik. Een hele ereperk bijeen. Toen hij het
woord richtte tot Maurice Gilliams om hem formeel te verwelkomen als lid van
Pink Poets, stond de anders zo assertieve Paul Snoek er eerder schuchter bij. De warme, zalvende stem van de dichter die met enkele wellustig uitgesproken verzen grote auditoria meteen wist in te palmen, een onverlaat in de zaal met enkele woorden tot zwijgen kon brengen of het optreden van collega’s fulminerend in de vernieling riep, klonk nu aarzelend, en het was net of hij vlijtig een nieuwjaarsbrief voorlas, zich af en toe versprekend. Hij besloot zijn laudatio als volgt: “Vele jaren geleden, het waren de hondsdolle jaren 1957-58-59, woonde of verbleef ik meestal in Antwerpen en ben ik samen met pink poet en eerste gouverneur Hugues C. Pernath dikwijls op de losse toer geweest en dit bracht met zich mee dat wij vaak boven ons theewater door de Lange Nieuwstraat doolden op zoek naar beters in het leven en naar troost en dat ook luidruchtig uitkraamden voor wie het en meestal op een nachtelijk uur nog horen kon of wilde en dat wij plotseling op enkele meters van uw woning verstomden en stil werden en elkaar met bierlucht in de mond maar eerbied in het hart toefluisterden: stil, hier woont de dichter Gilliams. Het huis des dichters is een heilige plaats.” & Zonder bierlucht in de mond (althans wat de meesten onder ons betreft), maar wellicht wel met eerbied in het hart, bevinden we ons vandaag, dank zij de gastvrijheid van conservator mevrouw Leen van Dijck en uitgever Jef Meert, in dit onvolprezen huis der dichters. Raoul van den Boom: Als een verdwaald personage, zo staat te lezen op de uitnodiging. De titel van dit fotoalbum is treffend gekozen. – Hij verwijst naar een gedicht uit 1974 dat op 25 exemplaren in een huldealbum aan Maurice Gilliams verscheen in het najaar van 1975, toen Pernath al voorgoed de grens van alle dwalingen overschreden had. Vermits we dit voorrecht nog mogen genieten, laten we terugklimmen in de tijd. Op pagina vier van de omslag van de bundel Mijn gegeven woord van Pernath, verschenen in juni 1966 bij De Bezige Bij te Amsterdam, prijkt een foto van Raoul van den Boom. De Leeuw Pernath (19311975) was toen 35, de Kreeft Raoul van den Boom (Antwerpen, 24 juni 1937) 29. De dichter
3 staat er onbewogen te staren, stoïcijns en zelfbewust. De linkerhelft van zijn gelaat is geheel gevangen in een slagschaduw. Het masker man, inderdaad. Toen Mijn gegeven woord van de pers kwam, behoorde ik al tot de intimi van de dichter. Ik heb nog scherpe herinneringen aan de “diefstal” van een boek bij Bührman, wat leidde tot Hugues ontslag bij Ontwikkeling. Ik zie hem nog bij de begrafenis van Gaston Burssens, waar hij, gehuld in een zwarte jas met pelskraag, als een onttroonde koning temidden van usurpatoren verscheen, en, enkele maanden later, op de begrafenis van Floris Jespers. Kort daarop verscheen in het Nieuw Vlaams Tijdschrift “Herinneringen aan een vorig jaar”, een cyclus uit Mijn gegeven woord – en dat betekende een breuk met zijn eerder werk. De getourmenteerde muziek van de vroegere bundels had ik als gefascineerd ondergaan, maar nu pas nam de lyriek haar soevereine, beklijvende vlucht. Hier werd, vond ik toen, het woord van Goethe bewaarheid dat alle kunstwerken per slot van rekening “Bruchstücke einer groβen Konfession” zijn. Pernath had het moeilijk in die periode. Zijn huwelijk was op de klippen gelopen, hij was zijn job kwijt en had ontslag genomen uit de socialistische partij, hij was hopeloos verliefd op een piepjonge danseres die spoedig naar het Bolsjoitheater in Leningrad zou vertrekken, had zijn vrienden kunnen tellen - en zijn eigendunk had een diepere deuk gekregen dan hem lief was te bekennen. Hij beschreef zichzelf als vreemdeling of balling. Uit die periode dateert een eerste serie foto’s van Raoul van den Boom. De camera was voor hem geen uitdrukkingsmiddel, maar een medium om het innerlijke wezen van het object te onthullen. Hij had een scherp gevoel voor stemmingen in alle betekenissen van het woord, kon dus haast vanzelfsprekend en ogenschijnlijk moeiteloos de camera op de juiste toon brengen en de
gemoedsgesteldheid
of
specifieke
toestand
vastleggen.
Daardoor
kon
hij
de
meest
uiteenlopende thema’s aan. Dank zij zijn gespannen, zenuwachtig vernuft wist Raoul van den Boom elke lichtdrukmaal een eigen atmosfeer mee te geven. Het is dus niet verwonderlijk dat hij een stevige reputatie zou opbouwen als modefotograaf. “Voor mij, stelde hij onomwonden in een interview, telt in de eerste plaats de eerlijkheid tegenover het thema, de situatie of de opdracht.” Ook in zijn reportages, die in binnen- en buitenlandse bladen verschenen, zou hij steeds betrachten beeld en werkelijkheid zo goed als mogelijk ik overeenstemming te brengen. De aandachtige toeschouwer zou echter kunnen opmerken dat de serie portretten waarover ik daarnet sprak, en waarvan er één Mijn gegeven woord siert, niet gespeend zijn van enige theatraliteit. Op het eerste gezicht zou je zelfs kunnen zeggen: van bewuste mise en scène. Dit is geenszins tegenstrijdig met de eerlijkheid van Raoul van den Boom waar ik het over had. Pernath voerde zichzelf inderdaad op in het theater van de wereld. In Den Engel paradeerde hij
bescheiden (en bij hem was dat nu eens géén contradictio in terminis) als het geïncarneerde archetype van de dichter als strakke, baudelairiaanse dandy, als romantische “homme fatal”. Hij werd als het ware bewaakt door een haag van lijfwachten, omringd door een gedienstige hofhouding die zijn precieuze aanwezigheid voor zich opeiste en beschermde voor indringers of ongenode gasten. Hij straalde een ijzingwekkende eenzaamheid uit. Hij viel op in die typisch “Antwaarpse”, zogezegd gemoedelijke omgeving: feilloos keurig uitgedost, een “stille veldheer” inderdaad, had hij – neem me de versleten gemeenplaats niet kwalijk – iets militairs in zijn houding. Met Mijn gegeven woord – gebracht door de meest toonaangevende uitgever van het ogenblik, wenste hij zich voor een groter publiek te profileren als dichter. Vandaar de informele, “existentialistische”, kledij en de (schijnbaar) nonchalante houding. Maar wanneer het er op aankwam, werd toch de meest militaire foto van de hele reportage gekozen.
4 Wat er ook van zij, de mise en scène was des dichters, en de fotograaf beperkte zich tot het registreren van een innerlijke houding. Merkwaardig genoeg gebeurde dat op een ogenblik dat Pernath keihard en realistisch afrekende met het theaterwereldje, waartoe zijn eerste vrouw behoorde. Freddy de Vree, aan wie ik mijn ontmoeting met Pernath te danken heb, onderstreepte in een artikel in Vooruit dat Pernath het milieu van acteurs de rug wilde toekeren, het kringetje waarin hij beland was door toedoen van Jen, zijn eerste vrouw, decor en kostuumontwerpster bij de KNS. In Mijn gegeven woord klinkt het:
Het noodlot is echter meer, het noodlot Is echter minder En vel noch vlees is woord voor woord De waarheid niet. Ik zwijg. Weet niet waarom. … En gelovig zijn, gelovig blijven. De dichter die vertaalt Voor vierduizend honderd zevenenzeventig Belgische frank. Ook dit is het voordeel van ieder Die de geboden verwerpt En verzaakt. Maar absoluut worden toegestaan De diensten aan de vrienden De gastauteurs die zesmaal meer bereiken En inslapen, tussen opname en uitzending In de etterende pruttelpot Van de dramaturg. Gelovig zijnde, gelovig blijvende. Merkwaardig genoeg zou hij pas van dan af, hij die zich op het theater van de wereld ensceneerde, echt te maken hebben met de wereld van het theater. Tussen september 1965 en januari 1971 werden in Pernaths vertaling bij de KNS stukken opgevoerd van Molière (Le tartuffe ou l’imposteur, Dom Juan en Le malade imaginaire). Bovendien vertaalde hij ook Tango van Slawomir Mrozek (1967), Live like pigs (“Parels voor
zwijnen”) van John Arden, King Lear van Shakespeare (1969), Major Barbara van George Bernard Shaw (1969), The Hostage van Brendan Behan (1970) en The Servant van Robin Maugham (1971). Als laatste bijdrage tot de Bühne werd in 1973 zijn vertaling van L’avare van Molière opgevoerd. Een aantal stukken vertaalde hij in samenwerking met Walter Tillemans, en hij werkte vaak samen met François Beukelaers als regisseur. De toelichtingen die Pernath bij die vertalingen schreef, werpen een erg verhelderend licht op zijn geestelijke wereld, maar worden, om mij geheel onbegrijpelijke redenen, stelselmatig geïgnoreerd door de zelfgeproclameerde kenners en academische exegeten. Dank zij Yvette Burssens, had Pernath een job gevonden als boekhouder bij een belangrijke Antwerpse drukkerij. Hij was een uitstekende boekhouder, en zorgde voor de belastingsaangifte van een aantal van zijn artistieke vrienden. Maar zijn eigen boekhouding was altijd wel in de war. Hij had immers behoefte aan een stijlvol leven, en kon steeds terugvallen op zijn moeder, voor wie geen inspanning teveel was en die, buiten financiële steun, ook nog optrad als bemiddelaarster om oplossingen te vinden voor de afhandeling van de materiële problemen waarin zijn vermoeiende, vaak gespannen en soms sordide relationele problemen steevast in uitmondden. Hij was immers, om het met Pierre Drieu La Rochelle te zeggen, “un homme couvert de femmes”, monogaam, jazeker, maar dat wel een per een. En het was toch zijn
5 schuld niet dat vrouwen niet altijd begrip konden opbrengen voor zijn particuliere moraal. Hij kwetste zichzelf vaker en dieper dan hij anderen kwetste, en dat gaf hem, ondanks vlagen van wroeging waar hij zijn oeuvre mee voedde, al bij al een rustig geweten. Feitelijk zocht hij rust en harmonie, maar hij stond zichzelf danig in de weg. Hij pijnigde zichzelf, spaarde zijn partners niet en kon in witte woede uitbarsten, waarbij zijn sluimerende agressiviteit zich niet alleen tegen hemzelf keerde. Ook in de vriendschap was hij ontzettend veeleisend en possessief, tegelijk wispelturig en strak. Toen hij in 1967 naar Polen vertrok, had hij net zijn intrek genomen bij een elegante vrouw die een somptueuze art deco villa bewoonde in Brasschaat. Hij had het in die sfeer van opulentie naar zijn zin. Maar toen hij na enkele weken vroegtijdig naar België terugkeerde (zeer tot ongenoegen van het Poolse ministerie dat hem uitgenodigd had), speelde zijn particulier duiveltje hem parten, en geraakte hij, eens te meer en niet voor de laatste keer, in zenuwslopende procedures om zijn persoonlijke spullen te recupereren. Janus bifrons. Twee componenten bepaalden immers zijn zo eenzelvig karakter. Aan de ene kant was hij het gekwetste slachtoffer van het opzettelijk beheerste en afstandelijke optreden van zijn autoritaire vader die hem als jongen naar het leger verbande en hem rigoristische stelregels bijbracht, anderzijds was hij de verwende zoon van een adorerende moeder die hij materieel nodig had maar aan wier verstikkende greep hij niet ontsnappen kon. Tegenover vrienden droeg hij het kille masker van de vader, met vrouwen gedroeg hij zich als een bedorven kind. De veeleisendheid van de vader was net goed genoeg voor de vrienden, en op vrouwen wreekte hij zich omdat hij de kinderschoenen niet ontwassen was. Uiteraard was het complexer dan dat. Pernath was immers een Leeuw. Op oude kaarten waren er heel at witte vlekken, met de melding: “Hic sunt Leones”. Hier wonen de leeuwen. Verdwaald in een onbekend landschap. Ballingschap was Pernaths biotoop. En eenzaamheid zijn zelfgekozen lot. De eenzaamheid van de man op een bank, van de man met de rug tegen de muur. Die foto’s van Raoul van den Boom zullen voortaan als iconen gelden. & We bezondigden ons destijds aan “la descente aux enfers” – of was het de neerdaling in de put van Babel? – in duistere kroegen waar we niet thuishoorden en slechte rosé in dodelijke dosissen dronken. Soms onderbrak Hugues de stilte en zei met caverneuse stem: “Ik heb nog Paul…” – net zoals hij kon zeggen: “Jongen, ik, ik ben in Polen geweest…” Snoek en Polen, twee onderwerpen waar hij niet kon over zwijgen. Soms klonk zijn stem vaster en warmer stem, en dan verrieden zijn soms schichtige ogen een bij hem schaarse schalksheid. De schichtige, soms angstige ogen die Raoul van den Boom vastlegde. Maar hij kroop dan weer snel in zijn harnas. Baudelaires ”On ne titube pas en public” was hem op het lijf geschreven. & In 1970 verhuisde Hugues naar een ruim appartement aan de Otto Veniusstraat, en Pruts nam zijn appartement aan de Ommeganckstraat over. In de slaapkamer hoorden we de leeuwen in de Dierentuin brullen. Datzelfde jaar huwde Hugues met Myra Vecht, de joodse vrouw die haar kinderjaren in het concentratiekamp van Theresienstadt had doorgebracht. Voor haar schreef hij “De rimpels van augustus”, een cyclus die ik met hem naar het Frans vertaalde. Jan de Roek zou de Duitse vertaling voor zijn rekening nemen, maar het lot besliste er anders over. Ook ik dool, als een verdwaald personage
Door de wanorde van het laatste landschap Dat verlaten en onverklaarbaar, aan mij opnieuw Zij nachtelijke voorwaarden stelt.
6
Ik verdraag nog wat mijn ogen dulden, Wat in mijn verbeelding verbrokkelt en fataal De uren voltrekt. En terwijl in het trillen Van de tijd de onttakelde takken verdorren Bedekken doodse bladeren mijn droefgeestigheid. Prof. dr. Joris Gerits, secretaris van het Hugues C. Pernath Fonds nam het exemplaar in ontvangst die uitgever Jef Meert aan het Fonds schonk. Als een verdwaald personage verscheen op 25 exemplaren (en vijf exemplaren voorbehouden aan auteur en medewerkers). Er zijn nog enkele exemplaren beschikbaar à 750 €. (Uitgeverij Jef Meert, Beiaardlaan 3 te 8301 Knokke.) Het album bevat, naast het gedicht “Ook ik dool, als een verdwaald personage”, zeven originele foto’s, van de negatieven afgedrukt op mat fotografisch Kentmore en elk afzonderlijk gesigneerd door Raoul van den Boom, die bovendien een “Herinnering” aan de dichter publiceert. “In de vroege jaren zestig fotografeerde ik Pernath een aantal keren op recepties en vernissages en leerde hem ook beter kennen. Naast mijn werk om den brode als modefotograaf en mijn opdrachten voor magazines maakte ik in die periode op eigen initiatief honderden foto’s van jazzvirtuozen en ook van kunstenaars en schrijvers. Ik fotografeerde de eerste Antwerpse happenings en verder zowat alle openingen van tentoonstellingen die achteraf legendarisch geworden zijn, maar toen niet altijd op grote belangstelling mochten rekenen, zeker niet van de pers: van de G-58 groep en de zerokunstenaars Lucio Fontana, Manzoni, Gunther Uecker, Jef Verheyen en tientallen anderen. Er was in die jaren een avontuurlijke, aangename symbiose tussen plastische kunstenaars en dichters, die nu wat teloor is gegaan, en waarvan de Antwerpse Vecu een mooi voorbeeld was. Zoals bekend was Hugues Pernath hierbij nadrukkelijk aanwezig. In de herfst van 1964 spraken we af om portretfoto’s van hem te maken. Hij koos hiervoor zelf de locatie: de Calvarieberg van de Sint Pauluskerk in Antwerpen. Er spreekt een onmiskenbare melancholie uit deze fotoreeks, een melancholie die in grote mate eigen was aan Pernath en ook in zijn gedichten terug te vinden is, maar die hier nog benadrukt wordt door de omgeving en het seizoen. Nu, zoveel jaren na zijn dood, is die indruk nog versterkt door de geest van vergankelijkheid die er overheen is geschoven. […]De “werkkamer- en poezenfoto’s” zijn in die tijd genomen, in 1965 in zijn huis aan de Ommeganckstraat. Ondanks zijn enigszins vervreemd, vereenzaamd bestaan in die periode, geven de beelden toch ook de indruk van een grote artistieke zelfzekerheid. Het lijkt duidelijk dat Pernath hoe langer hoe meer overtuigd was van de betekenis en de waarde van zijn werk.” & Raoul van den Boom schenkt zijn fotoarchief aan het Antwerpse stadsmuseum, het Museum aan de stroom. Onder de titel As time goes by… wordt in het Volkskundemuseum (tot 9 januari 2005) een keuze tentoongesteld uit het werk van de fotograaf, die thans afwisselend in Antwerpen, India en Spanje verblijft. Volkskundemuseum, Gildekamersstraat 2-6 (achter het Stadhuis), Antwerpen. Open elke dag van 10 tot 17 uur. Gesloten op maandag, 24 en 25 december, 1 en 2 januar i. Toegangsprijs: 2,50 ¤. ■
Onuitgegeven Maurice Gilliams en Gaston Burssens: woord en wederwoord ▲Op 8 februari 1957 zond de AVRO in de reeks Vlaamse silhouetten een interview van Gaston Burssens door Maurice Gilliams. Gedichten van Burssens werden voorgedragen door Anny Schuitema. Ziehier de meest relevante passages van deze uitzending. ■
7
M. GILLIAMS: Sommige luisteraars herinneren zich uw naam, mijnheer Burssens, in verband met de naam van Paul van Ostaijen en zij vergeten dan wel eens, dat u tot de merkwaardigste dichters in Vlaanderen behoort. In de loop der jaren hebt u een belangrijk, zeer belangrijk dichterlijk oeuvre opgebouwd. Dit oeuvre vertoont, van uw eerste tot uw laatste verzen, een gestage verdieping van de poëtische inhoud. In schijn hebt ge u velerlei vrijheden geoorloofd. Doch ernstig bekeken, is er wel een organisch proces van dichterlijke vormproblemen in uw werk aanwezig. Uiterlijk nonchalant, misschien, doch naar de binnenzijde steeds constructief zijn uw beste verzen iets geworden waar men niet dadelijk, bij het eerste contact, het poëtisch geheim in herkent. Ik krijg de indruk, dat uw z.g. vlotte dichtkunst in de grond der zaak een vaak pijnlijk verworven schoonheid van verrassende woordencomplexen is. Wat op het eerste gezicht wellicht eenvoudig lijkt voor hen die uw verzen niet aandachtig lezen, is een zeer geraffineerd en gecombineerd aarzelen, ontwijken, driftig spreken, nemen en geven, en uw gedichten eindigen eerst in het laatste woord dat gij vindt en schrijft, - in tegenstelling met dichters die na de eerste geïnspireerd versregel van hun gedicht reeds ten volle uitgeschreven zijn. U is geen speels dichter, wat sommigen er mogen van denken. U schrijft van uit een diepe, prangende ervaring. Doch nergens gaat u aan het huilen, nergens wordt u sentimenteel; en de tragiek van uw kunst is altijd, ofschoon innerlijk heftig bewogen, beheerst. Ofschoon alles wat u te zeggen hebt in uw vers aanwezig is, geeft u die totaliteit van de inhoud niet zo maar prijs. Er is altijd een prijzenswaardige reserve, die dichters van uw soort voor populariteit behoedt. G. BURSSENS: Sentimentaliteit is goedkoop, Maurice, dat weet gij ook wel. Ik kan wel de sentimentele ondergrond van een gedicht aanvaarden, maar een direct uitgesproken sentimentaliteit verwerp ik als schadelijk zijnde voor de zuivere kunstemotie. Het is voor mij duidelijk, dat men bij een kunstwerk tenslotte niet meer weten kan waar de sentimentele ontroering ophoudt en de zuivere kunstemotie begint, zodat men zich op een gegeven moment zal moeten afvragen: ben ik nu ontroerd door het anekdotisch of door het artistiek element? Daarbij komt nog, dat de graad van de sentimentele ontroering afhankelijk is van de fysieke gezondheidstoestand en van de materiële situatie waarin men zich bevindt, twee belangrijke factoren die het hart zeer beïnvloeden. Dus, om samen te vatten, voor mij telt alleen de artistieke ontroering die een gedicht mij laat. Dat wil zeggen, dat de dichter zelf mij niet interesseert, wel en alleen zijn gedicht. MG: Uw opvatting is duidelijk geformuleerd, mijnheer Burssens. Acht u ze geheel nieuw en behorend tot de opvattingen die slechts sedert de vernieuwing van onze dichtkunst worden gehuldigd; laatons die “vernieuwing” situeren na 1914. GB: Nog in mijn jongelingstijd had ik de overtuiging, dat de poëzie van voor 1914 op een dood punt was aangeland; dat sentimentaliteit en sentiment ver uit elkaar lopende begrippen waren; dat ook de vormmoest worden vernieuwd en dat de cadans van het vroegere vers moest vervangen worden door het ritme.
8
MG: Stemt u er in toe namen van dichters te noemen, die voor u, voor 1914, op dit dood punt waren beland. Hadden dichters als Gezelle en Gorter al niet lang verzen geschreven waarin de cadans totaal oor het ritme overwonnen was? In de Middelnederlandse poëzie en bij de aangrijpende Brederode vinden wel tal van voorbeelden waarin de cadans onvindbaar is. GB: Door cadans versta ik de regelmatige dreun van een gedicht, die mij lekker in slaap wiegt, - wat wel niet de bedoeling van de dichter zal zijn geweest, - en mij belet in de greep van het gedicht te raken. Het is bijvoorbeeld als het regelmatig stampen van een Dieselmotor, dat mij, als ik geen neiging tot slaap heb, sterk op de zenuwen werkt. Het ritme, of liever het ritmisch gedicht is heel wat anders. Een gedicht vloeit zo maar niet uit de pen van de dichter. Een dichter is een soort stotteraar; de woorden willen er niet goed uit, vandaar dat een echt gedicht niet vloeit met een regelmatige cadans; dat het voortdurend gesyncopeerd wordt; dat woorden en zinnen soms worden herhaald of hernomen; dat die woorden en zinnen tegen elkaar worden afgewogen, soms tegen elkaar botsen. De cadans is eentonig, het ritme is welluidend. De cadans is onpersoonlijk, het ritme, zoals ik het versta, geeft aan het gedicht een eigen karakter. ■
Document Gust Gils en Hugues C. Pernath In 1976 stelde ik een bijzonder nummer samen van het Nieuw Vlaams Tijdschrift (XXIX, nr. 6-7, juliseptember) geheel gewijd aan Pernath. Naast onuitgegeven gedichten, nam ik bijdragen op van Wilfried Adams, Georges Adé, L. Adriaens, J. Gerits & F. Willaert, Frank Albers, Fernand Auwera, Michel Bartosik, Roger Binnemans, Nic van Bruggen, Jan Christiaens, Patrick Conrad, Lode Craeybeckx, Clara Haesaert, Robert Lowet de Wotrenge & Freddy de Vree, Michel Oukhow, Luc Pay, Tony Rombouts, Hedwig Speliers, Lisbeth van Thillo, Guy Vaes en Jo Verbrugghen. Gust Gils bezorgde mij een aantal gedichten. Jaren later, in 1995, nam ik naar aanleiding van een radio-uitzending contact op met Gils. Als voer voor exegeten gaf hij toen volgende toelichting: “Ik had elk gedicht van mijn bijdrage in het NVT destijds gedateerd, maar de zetter (of) redakteur heeft die data eigenmachtig weggelaten, uitgezonderd die van de 3-delige siklus die mijn inzending besloot – zodat het leek alsof ik al die gedichten op één dag had geschreven. Geen drukproeven gezien, dus stond ik voor een voltrokken feit. Weg kronologie. De data van ontstaan waren als volgt: Gedicht voor Hugues C. Pernath: 21.2.1975 Pernath en ik: 7.3.1975 In memoriam Hugues C. Pernath, 1: 5.6.1975 In memoriam Hugues C. Pernath, 2: 7.6.1975 In memoriam Hugues C. Pernath, 3: 11.6.1975 I remember Hugues (& myself): 25.3.1976 Te late lentewoorden voor een dode dichter: 31.3.1976 H.C.P., 1, 2 & 3: 28.6.1976
9
Zoals u merkt werden de eerste twee gedichten geschreven vóór de dood van Hugues, en die heb ik hem nog toegezonden ook. Zonder een paranormale verklaring te zoeken dient toch gezegd dat het de eerste maal was in de meer dan 20 jaar dat wij elkaar toen kenden, dat ik de aandrang voelde om het in poëtische termen over onze vriendschap te hebben. Het is een detail, maar ik vind toch goed dat de nalatigheid van het NVT uiteindelijk hersteld raakt. Waarvoor dank.”1 ■
Vlaanderen: van droom tot nachtmerrie (III) Max Elskamp (1862-1931) en zijn vrienden. Zoals aangekondigd in de vorige aflevering zullen we even stilstaan bij enkele vrienden van Elskamp die hem vanaf de tweede helft van het laatste decennium van de XIXde eeuw bijstonden bij het verwezenlijken van zijn levensdroom. Ere wie ere toekomt. De haast legendarische Charles Dumercy (1848-1934) was niet alleen veertien jaar ouder dan Elskamp, maar ook één van zijn oudste vrienden. Deze pittoresk maar geëerd lid van de Antwerpse Balie was bekend en berucht om zijn onnoemlijk slordig uiterlijk en vooral gevreesd om zijn snedige en niet zelden boosaardige uitspraken, waarbij hij niets en niemand ontzag. De vrekkigheid van de man die door sommigen “de Voltaire van de balie” werd genoemd, was spreekwoordelijk. Marie Gevers vergeleek hem met personages van Molière en Balzac: ‘Harpagon, Grandet, comme beaucoup d’avares, Dumercy, fort riche, devenait plus maniaque et plus sale à mesure qu’il prenait de l’âge. Il déambulait par les rues, l’œil vif, perçant, vêtu d’ue jaquette luisante, usée, graisseuse. Le visage malpropre, gris, se terminait en favoris noirs, grêles et longs.’2 Hij ging inderdaad door voor de vuilste man van Antwerpen maar, zegt Roger Avermaete, dat was onterecht. Integendeel, Dumercy was heel proper en hij droeg ongetwijfeld de grootste zorg voor zijn plunje. De rare uitdossing waarmee hij zich met aristocratische vanzelfsprekendheid vertoonde, weerspiegelde welsprekend die geheel eigenzinnige gierigheid die hij als het ware tot een vorm van moraal had verheven. Kortom, zijn kledij illustreerde zijn onthechting.3 Bij weer en onweer liep hij op sloffen, gekleed in een versleten, glimmende pandjesjas (niet eens een groen verschoten redingote, neen, want “si avec l’âge un vêtement noir tourne au vert, chez lui, le vert tournait jusqu’au jaune”, aldus Avermaete). Als overhemd droeg hij de slaaphemden met een rode bies van zijn overleden moeder, opgevrolijkt met een schoenveter bij wijze van das. Als lid van de Commissie van Monumenten en Landschappen aarzelde hij niet aldus het woord te voeren tijdens openbare 1
Brief van Gust Gils aan Henri-Floris Jespers, 8 juni 1995. Marie GEVERS, La mort de Max Elskamp, et la création de l’Œdipe de Gide, à Anvers le 10 décembre 1931, Bruxelles, Académie Royale de Langue et de Littérature françaises de Belgique, 1960, p. 6. 3 Roger AVERMAETE, L’Aventure de “Lumière” , Bruxelles, Arcade, 1969, p. 178 : « Il était d’une avarice exceptionnelle et peut-être unique. Il en avait fait une manière de morale. Elle représentait pour lui l’affranchissement des contingences matérielles. Son accoutrement illustrait comme il convient cette ligne de conduite. » 2
1
plechtigheden. Had hij immers niet geschreven: “Le chic suprême est le dédain de l’opinion publique”?4 De zachtmoedige Max Elskamp zelf zou niet aarzelen Dumercy te omschrijven als “een echt purgeermiddel”, “een knorrige old boy”.5Evenmin als Paul Léautaud (die er met evenveel naturel een gelijkaardige tenue op nahield) hield Dumercy zijn tijdgenoten in hoog aanzien: “Ik wil graag geloven dat mijn kijk op de dingen niet bij iedereen in de smaak valt: ik zou me al te zeer vernederd voelen door de sympathie van bepaalde lieden.” Of nog: “Naar de waarheid wordt slechts geluisterd wanneer ze met de stem spreekt van de kwaadsprekerij.” Deze ster van de balie was vrijgezel en woonde, samen met een oude dienstbode, in een onaanzienlijke woning aan de Justitiestraat, op een boogscheut van het Paleis. Hij publiceerde een vijftigtal gedrukte of handgemaakte plaquettes, veelal korte overdenkingen en aforismen, waarvan een aantal uiteraard betrekking hadden op de rechtsbedeling en haar dienaars (Boutades judiciaires, 1888; Facéties judiciaires, 1894; Paradoxes judiciaires, 1899) Je moet de topografie van Antwerpen kennen om het gevleugelde woord van Dumercy naar waarde te schatten: “Je mag de Paleisstraat niet verwarren met de Justitiestraat.” René Fayt, de bibliograaf van Dumercy, onderstreept dat hij een van de eerste getrouwen van Elskamp was – “on ne sait par quel mystère”. 6 Wat er ook van zij, Edmond van Offel (18711952) getuigt dat de reeds oudere Dumercy hoorde bij een kringetje van jonge advocaten, onder wie Max Elskamp en Georges Serigiers, die beproefden “af en toe, de in doodslaap zinkende Cercle [artistique] wat op te monteren, en dit dan meestal tot ergernis van de brave burgers die tegen geen nieuwigheden bestand waren. […] Dat groepje, in ’t geniep, verzon menige grap om de seniele abonnés te beduivelen, om verbijstering en troebeling te verwekken in hun vreedzaam schuiloord. Max Elskamp, die anders, op zijn eigen, eerder een schuchtere jongen was, deed er toch aan mee. Het kinderlijke, in hem bewaard […] deed hem ook zich verkneukelen bij die, vrij onschuldige, guitenstreken.” Van Offel schetst het portret van de oudste der “revolutionairen”, Charles Dumercy: “Deze laatste was een figuur van Antwerpen, de geestigste man van de stad, heette het, en zijn bons mots en rake zetten werden voortverteld. Een pittoreske verschijning in de wandeling. Aaplelijk, Hoffmannsachtige gestalte, fantastisch van slordigheid, met zijn rosse redingote en broek met harmonicaplooien, of een pelsjas door de mot uitgeplukt en uitgevreten. En de onvermijdelijke hoge hoed, de buis met petrol of kachelzwart gepotlood.” 7 Elskamp en Dumercy, alle twee excentriekelingen op hun manier, deelden in een zelfde hartstocht voor folklore en bibliofiele edities. De verknochtheid van de dichter blijkt voldoende uit het feit dat hij tussen 1886 en 1923 steevast zijn bundels stuurde aan zijn oudere, flamboyante medeplichtige, meestal exemplaren op groot papier met een amicale opdracht. Zo ontving Dumercy exemplaar nummer één van het legendarische debuut van Elskamp, Éventail japonais.8
4 5 6
Ib., p. 179. Brief van M. Elskamp aan de heer en mevrouw Georges Serigiers, 18 augustus 1905. René FAYT, Max Elska:mp et ses amis, in : Le livre & l’estampe. Revue semestrielle de la Société Royale
des Bibliophiles et Iconophiles de Belgique, XXXXIV, 2003, no 159, p. 42. 7 Edmond VAN OFFEL, Antwerpen 1900, Antwerpen, De Dageraad, 1983 (eerste druk: De Sikkel, 1945), p. 84--85. 8 René FAYT, l.c., p. 43.
1
Tien jaar later, in 1896, zullen ze samenwerken bij de publicatie van La légende humaine, een anoniem boekje dat met alle zorg vervaardigd werd door de beroemde drukkerij Buschmann 9. In het begin van de vorige eeuw drukte Elskamp twee
humoristische boekjes van zijn vriend op zijn
handpers, L’Alouette: Petit vocabulaire de médecine judiciaire (1901) en La Vieille Boucherie et les Aveugles (1902)10. In de bibliotheek van Elskamp, die hij bij testament schonk aan zijn Alma Mater, de Université Libre de Bruxelles, bevonden zich slechts twee boekjes van Dumercy: Pour ceux qui se font imprimer, de tekst van een lezing gehouden bij de Conférence du Jeune Barreau te Antwerpen op 20 mei 1898, “avec la collaboration de M. Paul Buschmann et le gracieux concours d’un paysan” en Questions d’enseignement supérieur ou le pot à colles (1924).11 René Fayt waarschuwt dat hier niets achter gezocht moet worden: “Il n’est pas impossible que, dans les dernières années de sa vie, le pauvre poète ait prêté, ou même donné, des ouvrages qui ne revinrent évidemment plus dans sa bibliothèque...”12 Toen Van Ostaijen zijn laatste maanden sleet in het sanatorium van dr. Bérard te Miavoye-Anthée, bracht Minnekepoes (alias Tine Ceulemans) hem geregeld op de hoogte van de laatste nieuwtjes over de Antwerpse kennissenkring. Juliane Gabriëls, Charles Dumercy en Floris Jespers zijn de hoofdpersonen van haar brief de dato 15 november 1927. Zo vernemen we dat de Franstalige maître Dumercy blijkbaar een vaste gast was in het radicaal Vlaams salon van de onstuimige Juliane Gabriëls die ‘van onder de lampekap […] poseert en doceert à son aise’. “Hij is soms onbetaalbaar, schrijft Tine Ceulemans. Verleden week ging het over de vraag aan Mw. Dr. Gericht of een kind twee vaders kon hebben. Liane schuift een beetje dichter onder de lampekap, en zet zeer ingewikkelde medische theorieën uiteen waarin o.a. het woord ‘œuf’ een zeer voorname rol speelde. Als ze met veel hindernissen eindelijk het einde van haar discours heeft bereikt zegt Mr. Dumercy met een uitgestreken gezicht ‘Et l’œuf de Colomb alors Madame? Waarop iemand uit het gezelschap: ‘de celui-là il suffit d’en couper la pointe’. Lieneke lachte ook.” Gerrit Borgers, die deze brief uitgaf, vermeldt (wellicht op gezag van Mevrouw Ceulemans) dat de toen negen en zeventigjarige “ongewassen” Dumercy op de bijeenkomsten ten huize van Dr. Gabriëls (de ‘samedis mondains’) “steeds alvorens te gaan zitten, een vuile zakdoek uitspreidde en tijdens het spreken met zijn gebit smakte”. Hij herhaalt de gemeenplaats dat Dumercy een “slecht geklede vrijgezel” was en “als de ‘vuilste vent’ van Antwerpen gold”.13 Een jaar later, in 1928, publiceerde Dumercy bij Lumière Pensées fanées, geïllustreerd door Henri van Straeten. Roger Avermaete hield daar levendige herinneringen aan: 9
Het gaat om een toneelstuk in vijf taferelen, voor de eerste keer opgevoerd te Antwerpen, op 12 december 1896, « en la salle d’exposition du Cercle artistique, à l’occasion de l’assemblée générale de la Fédération des Avocats belges ». Cfr Jacques DETEMMERMAN, Autour de « La Légende humaine ». Auguste Dupont, Charles Dumercy et Max Elskamp, in : Le livre & l’estampe. Revue semestrielle de la Société Royale des Bibliophiles et Iconophiles de Belgique, XXXXIV, 2003, no 159, pp. 169-202. 10 Dat laatste boekje heette uitgegeven te « Gansopolis » . Dumercy schonk een exemplaar “Aan mijnen vriend Paul/ Buschmann, den baas/ uit de Gans/ Charles Dumercy”. In het exemplaar van de handelaar en affiche-verzamelaar Henri Grell schreef de spitse Dumercy: “Hommage du je-m’en-fichisme à l’affichisme”. 11 André ART & René FAYT, Inventaire de la bibliothèque de Max Elskamp léguée à l’Uiversité Libre de Bruxelles, éditions de l’université de Bruxelles, 1973. 12 René FAYT, Max Elskamp et ses amis, l.c., p. 45. 13 Gerrit BORGERS, Paul van Ostaijen. Een documentatie, Den Haag, Bert Bakker, 1971, p. 896.
1
« Je lui avais demandé un manuscrit pour ‘Lumière’ et il m’apporta des textes à choisir, tous écrits sur des papiers imprimés où il avait découvert une surface blanche : revers de circulaires, de prospectus, de faire-part de mariages, d’invitation, d’avis mortuaire et de papiers d’emballage. Il me promit une copie du texte choisi, et me fournit un manuscrit d’une présentation impeccable. Le texte avait été transcrit avec soin sur du papier ‘emprunté’ au Jeune Barreau. Un papier rouge et brillant provenant d’un paquet de tabac servait de feuille de garde et, pour maintenir l’ensemble, deux ficelles nouées passaient à travers deux cartons dont l’un portait une étiquette collée avec le titre, ‘Pensées fanées’, et le nom de l’auteur. »14 Charles Dumercy overleed op 2 januari 1934, meer dan twee jaar na de dood van zijn vriend Elskamp. Vijfendertig jaar later, vijfendertig jaar geleden, stelde Roger Avermaete niet zonder enige weemoed vast: « Chose curieuse, on cherche en vain le nom de cet homme sous la plume des faiseurs d’anthologies et d’histoires des lettres belges. Curieuse ? Non, ces messieurs préfèrent les voies faciles du conformisme et ressassent des noms, toujours les mêmes. »15 Bibliograaf René Fayt, conservator van de “réserve précieuse” van de ULB, spande zich meer dan wie ook in om de nagedachtenis van “le Voltaire du barreau” aan de vergetelheid te ontrukken. « Dumercy, derrière un masque d’humoriste, cachait une personnalité complexe, humaniste, cultivée et une sensibilité profonde. L’amertume de ses propos révélait, à n’en pas douter, un être blessé par les revers de l’existence. À la réflexion : un homme timide, à la pudeur exagérée. »16 Het laatste woord is uiteraard aan de eens beroemde pleiter, die, wie zal het verwonderen, zijn eigen epitaaf dichtte: Celui qui dans ce lieu repose Mit son orgueil à n’être rien. Et la mort lui montra combien Rien se résume à peu de chose. & Georges Serigiers (1858-1930) behoorde tot de groep “revolutionairen” die nieuw leven wilden blazen in het vermolmde Cercle artistique – Kunstverbond. Hij was al zowat tien jaar aan de balie wanneer hij, samen met Elskamp, diens boezemvriend Henry van de Velde en Georges Morren, de Association pour l’Art helpt stichten. Hij was bevriend met de romancier Georges Eekhoud (La nouvelle Carthage), de gebroeders Reclus en Fernand Brouez, stichter van het hoogstaande tijdschrift La Société Nouvelle17, en kwam aldus in de ban van het anarchistisch gedachtegoed. Brouez overleed op veertigjarige leeftijd in 1900 en Serigiers trouwde op 4 mei 1901 met diens weduwe, de latere romancière Neel Doff, die zich zou ontpoppen tot een getrouwe van Elskamp. Neel Doff (1858-1942) was een Nederlandse die in België woonde, in het Frans schreef en in Parijs publiceerde. Haar eerste twee romans Jours de famine et de détresse (1911) en Contes farouches (1913) zijn zowat in de vergetelheid geraakt, in tegenstelling tot Keetje (1919) en Keetje Trottin (1921). In het Nederlandse taalgebied kwam Neel Doff pas in de jaren zeventig van vorige eeuw in de belangstelling. Wim Zaal vertaalde haar eerste boek (Dagen van honger en ellende, Meulenhoff, 14
Roger AVERMAETE, o.c., p. 178. Roger AVERMAETE, o.c., p. 179. 16 René FAYT, Max Elskamp et ses amis, l.c., p. 45. 17 La Société Nouvelle werd te Bergen uitgegeven (1884-1897) door Brouez, een “colinsist”: “Het rationeel socialisme van Jean-Guillaume de Colins de Hams, vandaar ook colinsisme, was een antimateralistisch socialisme, dat God verving door de Rede (Logos, ook eeuwige vrede of rechtvaardigheid genoemd),en in de grond neigde naar een soort absoluut liberalisme.” Jan MOULAERT, Rood en Zwart. De anarchistische beweging in België. 1880-1914, Leuven, Davidsfonds, 1995, p. 218, noot 36. 15
1
1970) en bracht een compilatie van stukken uit Keetje en Keetje Trottin onder de verzameltitel van eigen vinding Keetje Tippel (Meulenhoff, 1972), in 1975 met het gekende succes verfilmd door Paul Verhoeven.18 & De mannen van het Conservatoire waren kennelijk actief. Bij de stichting van Kunst van Heden in 1905 worden Serigiers en Paul de Mont verkozen tot secretarissen, en bij de werkende leden treffen we Elskamp en Laurent Fierens.19 KvH-secretaris Serigiers was niet alleen een befaamd advocaat, hij was tevens alomtegenwoordig in het cultureel leven van de metropool en spaarde geen moeite om de overheid te interesseren voor modern werk. & Deze
overtuigde
pacifist
behoorde
tot
de
flamingantische
linkerzijde
van
de
Belgische
Werkliedenpartij. Hij trad als verdediger op in processen tegen activisten en minderheidssocialisten (bijv. de zogenaamde defaitisten Jan Luys, Urbain Jamar en Henri Longville). In die hoedanigheid zou het socialistisch gemeenteraadslid van Antwerpen, wiens nagedachtenis in 1933 op voorstel van Willem Eekeleers geëerd werd met een straat, ook het pad van Paul van Ostaijen kruisen.
Toen Van Ostaijen tijdens de Pinksterkermis van 1921 uit Berlijn terug naar Antwerpen keerde, ongeveer een maand na het verschijnen van Bezette stad, hield hij zich schuil bij Oscar Jespers in de Admiraal Boisotstraat, “tijdens welke onderduikperiode hij het verzet voorbereidde tegen het vonnis inzake zijn medewerking aan de Antwerpsche Courant en eveneens tegen het arrest van beroep inzake de kardinaal Mercier aangedane smaad. Via René Victor stelde hij zich hiervoor in verbinding met Mr. Georges Serigiers, die bereid was als zijn verdediger op te treden. Mr. Serigiers […] stond zeer goed bij de Antwerpse balie aangeschreven, was – hoewel Franstalig – Vlaamsgezind en had ook voor Herman Vos gepleit.”20 Henri-Floris JESPERS (wordt vervolgd)
Door de leesbril bekeken ▲De jury voor het Publicatiefonds voor Poëzie, Essay en Novelle voor 2005 (Provincie Antwerpen) is als volgt samengesteld: Annick Cuynen, prof. dr. Joris Gerits en Henri-Floris Jespers (poëzie) ; Luc Daems, Geert Swaenepoel en Jan Vorsselmans (novelle) ; Majo de Saedeleer, Jan Lampo en prof. dr. Karel Wauters (essay). ■ ▲Begin maart verschijnt de biografie van E. du Perron door Kees Snoek. Uitgever Nijgh & Van Ditmar en de Stichting Perspektief Dordrecht organiseren een presentatie in Dordrecht. Inmiddels heeft Frans Bulhof het voorzitterschap van het E. du Perron Genootschap overgedragen aan Kees Snoek. Het bestuur van het EDPG onderzoekt of er belangstelling bestaat voor een Interbellum cultuur club (literatuur, beeldende kunst, film) of een Forum club. Info: Mevr. Corinna van Schendel, secretaris EDPG, Keizersgracht 802-III, NL - 1017 ED Amsterdam. Fax. 020 638 48 48 60. Email
[email protected], www.edpg.nl ■
18 Regie: Paul Verhoeven. Met Monique van de Ven, Walter Kous, Rutger Hauer, Andrea Domburg, Jan Blaaser, Peter Faber, Eddy Brugman, Carry Tefsen, Jennifer Willems en Hanna de Leeuwe. Eric DEFOORT schreef een ongemeen boeiende en beslist lezenswaardige biografie: Neel Doff, leven na Keetje Tippel, Antwerpen/ Baarn, Hadewijch, 1993. 19 (Cat.) In dienst van de kunst. Antwerps mecenaat rond Kunst van Heden. 1905-1959, Antwerpen, KMSK, 1991. 20 Gerrit BORGERS, o.c., pp. 438-439.
1
Bibliografisch ▲Schilder, dichter en vertaler van toneelstukken Guido de Bruyn (1955) maakte literaire documentaires over o.a. Louis Paul Boon, Ivo Michiels en Hugo Claus. Gedichten en verhalen verschenen in literaire bladen zoals Yang, De Brakke Hond en Deus ex Machina. Dit jaar won hij de Klara-poëzieprijs voor het gedicht “Een tegenepos”, waarmee zijn bundel Het achterwerk van het geluk opent. De schijnbare eenvoud van de treffende poëzie van De Bruyn, waarin talrijke verwijzingen en verrassende elementen maniëristisch én burlesk verweven worden tot een heel aparte textuur, is bedrieglijk en geruststellend tegelijk. Maar het onbehagen loert en achter de esthetische distantie gromt de gramschap. De dichter Hij stemt zijn diepste bariton, beproefde snaar van de ontroering, bromvlieg naar het meisjeshart. En declameert een greep uit het allerzielen van zijn jeugd, de gymzaal van de liefde, die toen nog lenig was. Waer hi zich wendt, waer hi zich keert, dichters, meneer, zijn knorrende zeugen. Virtuoze varkens in het bed, knoeiers van het alfabet, keuterboeren, peuterhoeren van de taal, marchands van klank en stank der uitgemolken woorden, lapzwanzers van de zingzang, akolieten van de dreun van pam pam pam pam pam, kommastakkers, klinkerkwijlers, letterkakkers van de holle babel, malcontente neukers van syllaben, rederijkers van het telraam dat alles dwingt in chaconnes en andantes, tot het metrum rinkelt, tot het knor knor weerknort, tot alles rijmt tot leugen. Dichters! Steek hun stijve in bros ijs. Vierendeel hun verzen, lijm hun ogen open, smeer hun pupillen vol met pek. Opdat zij zouden zien de klare nacht der stervelingen. De maan, meneer, is slechts een vlaai, En ’s nachts zijn alle koeien grijs. Uitgever Leo Peeraer verdient alle lof. Een revelatie! ■ Guido DE BRUYN, Het achterwerk van het geluk, Leuven Uitgeverij P, 2004, 61 blz., ill., 17 € . ISBN: 90-7689591-0.
▲Twee jaar na haar officieel debuut kreeg Christine D’haen in 1950 de eerste Arkprijs van het Vrije Woord, wat een (kleine) storm veroorzaakte in literaire tijdschriften. Vóór ze onder eigen naam in Dietsche Warande & Belfort debuteerde, had de dichteres al een hele rits gedichten onder verscheidene pseudoniemen gepubliceerd. Matthijs de Ridder heeft dit alles zorgvuldig in kaart gebracht in een zonder meer boeiend artikel “Van Golfslag tot Arkprijs. Het opmerkelijke debuut van Christine D’haen in de Vlaamse letteren”. Hugo Claus, enigszins gemanipuleerd door Jan Walravens, was in De Periscoop niet mild over de dichteres: “Ze zijn ziende blind in Vlaanderen. Ze klagen en ze zeuren, maar met geen woord hebben ze gereageerd op het Reinaert-verhaal van Boon dat in Tijd en Mens verschenen is. Een waar meesterwerk. En ze zijn al even onbekwaam om de gedichten op te merken van Albert Bontridder, de modernste en de moedigste dichter die we op dit ogenblik hebben. Maar ze hebben de mond vol van het gesukkel van juffrouw D’haen.”
1
De Ridder weet ook boeiend commentaar te leveren op Golfslag. ■ Spiegel der letteren. Tijdschrift voor Nederlandse literatuurgeschiedenis en voor literatuurwetenschap, 45ste jg., nr. 3, Leuven, Uitgeverij Peeters, 9 €.
▲Over Brâncuşi bestaat een uitgebreide literatuur. De spirituele dimensie van zijn oeuvre werd reeds grondig verkend, waarbij veelal de nadruk wordt gelegd op zijn lectuur van Plato en van Milarepa. In een kort maar revelerend essay benadrukt bisschop Calinic de verinnerlijkte religieuze inslag, de διακονία van de beeldhouwer. Hij wijst overtuigend op de traditionele boerenethiek die in de aforismen van de kunstenaar tot uitdrukking komt en op zijn diepe en beslissende gehechtheid aan de orthodoxe liturgie die uit talrijke biografische feiten blijkt. ■ Evêque CALINIC, Brancusi et le Psaume de la Création, éditeur Sorin Dumitrescu, Anastasia, 2003, 83 p. ISBN – 973 – 682 – 051 – 3.
CDR ▲Robin de Salle, werkend lid van het CDR, wordt hartelijk gelukgewenst. Hij behaalde met onderscheiding het diploma van licentiaat in de geschiedenis (Université Libre de Bruxelles). Als RodeS zal hij voortaan cartoons leveren voor de Mededelingen. ■
Agenda ▲Woensdag 1 december om 21 uur: optreden van Renaud & Noppes in Café Amadou, Amerikalei 78 (hoek De Vrièrestraat), 2000 Antwerpen. Toegang gratis. De stadsmonoloog van Renaud maakte reeds vorig grote indruk op de op de toehoorders van ZuiderZinnen. Deze vertelling gaat over “de ruziënde straten van Antwerpen” en brengt in ware Commedia del Art-traditie een parodie van de altijd mopperende Sinjoor. De tekst, die soms de indruk geeft terug te grijpen naar de tijd toen de besten nog spraken, wordt nu afgewisseld met het optreden van het kwartet Noppes: Roy Arnouts, Master in de Dramatische Kunsten, wordt begeleid door drie Bachelors in de Lichte Muziek (jawel, Bologna slaat toe): Seppe Donvil (drums), Tom Tiest (gitaar) en Hannes d’Hoine (contrabas). Hun stijl wordt omschreven als: “multiculturele jazzy kleinkunst met gregoriaanse wereldmuziekinvloeden”. De “nederantwerpse” teksten zijn lyrisch van aard, weliswaar met een cynische ondertoon en een vleugje melancholie. ■ ▲Tot en met 4 december exposeert het voortreffelijke boekenantiquariaat Demian tweeluiken van Remco Campert en Hannes Postma. Wolstraat 9, 2000 Antwerpen. Dinsdag tot en met zaterdag van 11.00 tot 18.00 uur. ■ ▲In het kader van de Middagen van de Poëzie Antwerpen leest Pjeroo Roobjee zijn geheel eigen selectie uit de poëzie van Hugo Claus. Donderdag 2 december 2004 in de Arenbergschouwburg, Arenbergstraat 28, Antwerpen van 12 u 30 tot 13 u 30. Tickets: 3 €. ■ ▲Honderdvijftig jaar geleden werd Arthur Rimbaud geboren. Zijn gehele oeuvre kwam tot stand tussen zijn veertiende en zijn twintigste. Daarna werd de dichter koopman in Afrika. Nauwelijks achtendertig jaar oud stierf hij aan beenkanker. Zijn revolutionaire werk bleef tijdens zijn leven onopgemerkt. Nu wordt het als een toppunt van de Franse poëzie beschouwd. Paul Claes (°1943) heeft zijn levenswerk gemaakt van het vertalen en verklaren van Rimbaud. Hij houdt een Nottebohmlezing waarin hij zijn bewondering uitspreekt voor dit wonderkind. De gedichten worden in het Nederlands voorgelezen door Pieter Genard. Een seizoen in de hel. Zondag 5 december, 11 uur, Stadsbibliotheek Antwerpen, Hendrik Conscienceplein 4, 2000 Antwerpen. Toegang: 3 €. Na de lezing wordt een drankje aangeboden. Omdat het aantal plaatsen beperkt is, is reserveren aanbevolen: tel.: 03 206 87 10. ■
1
▲Peter Hofman laat zijn licht vooral schijnen op de jonge Lucebert, die zich liet kronen in 1954 tot keizer der Vijftigers, het dichterlijk zusje van de Nederlandse Cobra-beweging. Paleis voor Schone Kunsten, Ravensteinstraat 23, 1000 Brussel, 7 december, 12 u 40. Tickets: 2,50 €. ■
▲In het Gemeentehuis van Borgerhout spreekt Henri-Floris Jespers op dinsdag 14 december over de veelzijdige kunstcriticus André de Ridder (1888-1961) die, meer dan Seuphor, bijgedragen heeft tot de beeldvorming en stimulering van de Vlaamse en Belgische kunst. Aanvang: 20 uur. ■ ▲Karel Appel. Onderweg. Reis van Rudi Fuchs langs de kunst der Lage Landen. Wat hebben Karel Appel en Rudi Fuchs met elkaar? Is hun verhouding min of meer oppervlakkig of is hun vriendschap zo groot dat zij zonder moeite elkaars reisgenoten blijken te kunnen zijn op een tocht langs een aantal hoogtepunten van de Vlaamse en Nederlandse schilderkunst uit de laatste vijf eeuwen? Karel Appel zelf selecteerde portretten, stillevens en landschappen in dialoog met werken van o.m. Roger Raveel, Jean Brusselmans, Rembrandt, Rubens, Van Gogh, Mondriaan, Permeke, James Ensor. De grootste zaal van de expositie is voorbehouden aan zijn COBRA-genoten Pierre Alechinsky, Lucebert, Corneille en Hugo Claus. Paleis voor Schone Kunsten, Ravensteinstraat 23, 1000 Brussel, tot 16 januari 2005. Info bij www.bozar.be ■
Dit is exemplaar nr.
bestemd voor De volgende aflevering verschijnt op 7 december 2004.
Indien u deze Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw bijdrage tijdig te storten op Rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght © Henri-Floris Jespers en de auteurs.
1
Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Tweede jaargang, nr. 37
7 december 2004
Redactioneel Zelfs de meest onwetende leek kent de naam van de geniale Malageen, dé twintigste-eeuwse incarnatie van de onvermoeibaar scheppende en zich telkens opnieuw hernieuwende duivelskunstenaar. De spontane exclamatie van Paul Joostens is in dat opzicht treffend. Toen hij zich door Brusselse gasten had laten overtuigen een bezoek te brengen aan de zoo en hij de giraf zag, riep hij uit: “God dacht zeker dat hij Picasso was toen hij dat dier schiep”. & Het dossiertje over Picasso in Antwerpen anno 1948 spreekt voor zichzelf en is om meerdere redenen boeiend en revelerend. Het wordt aangevuld met een artikel van Hubert Lampo, destijds verschenen in het tijdschrift Artes. Na Gaston Burssens en Maurice Gilliams, gaat in de rubriek “Onuitgegeven” van de volgende aflevering de aandacht naar het interview van Hugo Claus door Burssens, uitgezonden door de A.V.R.O. op 1 maart 1957. & Na de jongste verkiezingen stuurde J. G. Bierkens, alias Max Kazan, een lezersbrief naar enkele kranten, maar hij werd niet opgenomen. “Ik begrijp nog niet waarom!”, noteert Bierkens in zijn werkschrift Sjeppelroot thir(s)ty-one. De tekst wordt opgenomen in de rubriek “Citaat”. Na lezing begrijpt u wel waarom…
■
Onuitgegeven Maurice Gilliams en Gaston Burssens: woord en wederwoord (slot) Dank zij die reeks “Vlaamse silhouetten “ van de A.V.R.O., maakten we in de vorige aflevering (nr. 36, 23 november) kennis met Gilliams als interviewer, een rol die de geboren acteur wel niet vaak zal gespeeld hebben. Tijdens diezelfde uitzending van 8 februari 1957 wees hij erop dat de debuutbundel Verzen (1918) meteen opviel door de “gedurfdheid” van de onderwerpen: Burssens’ gedichten vielen immers “buiten de provinciale Vlaamse sfeer en dàt was een dadelijk merkbare verdienste van [zijn] moderniteit”. Burssens blikt anekdotisch terug naar zijn ontluikend dichterschap: Het was in 1913. Maurits Sabbe was toen mijn leraar Nederlands aan het Atheneum te Mechelen. Ik zat in poësis, en in die klas moest elke leerling, volgens het reglement, ten minste twee gedichten inleveren in de loop van het schooljaar. “Heren”, zei Maurits Sabbe op een namiddag: “gij gaat me voor de volgende week, in plaats van een opstel, een gedicht
2
maken over de lente. Voor hem die het hoogste aantal punten behaalt, heb ik als prijs een exemplaar van De nood der Barisseele’s.
1
Ik kaapte die prijs weg met 8 ½ punt op 10 voor een vers over de lente… dat ik uit een vrouwentijdschrift, - genre Libelle, waarop mijn moeder geabonneerd was, - had overgeschreven. Het was een gedichtje van Virginie Loveling geloof ik. Het plagiaat werd niet opgemerkt, wat Gilliams de opmerking ontlokt dat het wel geen “versje” van Loveling zal zijn geweest, “want Sabbe kende zijn auteurs… om het zonder ironie te zeggen”. Burssens: Ja, ja. Sabbe was een te ernstig man om tijdschriften genre Libelle te lezen. Doch in het plagiëren heb ik een tweede maal geoefend, - bij manier van spreken! Toen schreef ik een gedicht van Greshoff over, dat in een boekbespreking van zijn eerste bundel in De Gulden Winckel was opgenomen. Sabbe, die wellicht nooit een nummer van het weekblaadje genre Libelle onder ogen was gekomen, las echter De Gulden Winckel met stipte regelmaat. In volle klas scheurde hij mijn gedicht kapot. Hij zei droogweg: “voilà, meneer Burssens zal wel begrijpen wat ik zeggen wil”. Gilliams: En wanneer hebt ge dan werkelijk uw eerste eigen vers geschreven? Burssens: Tijdens het examen op het einde van het schooljaar. Doch ik heb het er niet bij gelaten. Rond mijn zeventiende jaar werd ik verliefd, en mijn verliefdheid bleef onbeantwoord. Gilliams: De smartelijke aanleiding die Breero tot dichten dwong… Burssens: Ik zou mijn verdriet “uitstorten” in een sonnet à la Jacques Perk. De aanhef luidde: “Ze vielen traagzaam neer, de trieste regentranen”; dit moest rijmen op nevellanen. Ik stuurde mijn vers naar een Noord-Nederlands tijdschriftje. Mijn geschreven hartzeer werd opgenomen en ik mag wel zeggen, dat ik me toen een dichter gevoelde. Doch ik kwam er niet toe een tweede sonnet aan mijn wanhoop te wijden. Pas drie of vier jaar later begon de bron opnieuw te vloeien, naar aanleiding van een andere liefde. Ik moet zo wat 20 jaar geweest zijn. Burssens bekent dat toen hij in 1916 Van Ostaijens Music-Hall las, hij zich niet tot die dichtkunst aangetrokken voelde: “Ik vond mijn verzen stukken beter”. Op de vraag van Gilliams of hij bewust invloeden heeft ondergaan, antwoordt Burssens kernachtig: Ik geloof niet, dat er één dichter bestaat die er zich op zou kunnen beroemen geen invloeden te hebben ondergaan. Wat mij betreft, verwacht u natuurlijk, dat ik in de eerste plaats van Ostaijen ga vernoemen. Waarop Gilliams repliceerde:
1
Roman van Maurits Sabbe (1873-1938), verschenen in 1912. Sabbe kon destijds op een grote lezerskring bogen.
3
In het geheel niet, mijnheer Burssens; dààr heb ik nooit aan gedacht en het heeft me vaak bevreemd, dat sommige critici naar aanleiding van uw poëzie aan van Ostaijen dachten… omdat u ze met uw gedichten totaal van de wijs bracht. Burssens onderstreept dat het vooral Franse dichters waren die in de jaren twintig een grote indruk op hem maakten: In de eerste plaats: Apollinaire, en daarna Aragon in zijn surrealistische periode, Reverdy en e
in mindere mate Cocteau. Later is mijn bewondering gegaan naar de XVI eeuwse dichter die ik een expressionist – surrealist avant la lettre zou willen noemen, namelijk Maurice Scève. Deze dichter heb ik in 1939 leren kennen uit de Introduction à la Poésie française van Thierry Maulnier, en ik moet zeggen, dat hij voor mij een echte revelatie is geweest. Uiteraard is “een goed gedicht altijd méér dan de beste theorie over de poëzie”, zegt Gilliams. Toch vraagt hij: “Zijn uw opvattingen over de poëzie in bepaalde gedichten op bevredigende wijze uitgewerkt, t.t.z. hebt u, al dichtend bereikt wat u theoretisch wilde bereiken?” Hij neemt sowieso aan dat het moeilijk is concreet te antwoorden, en formuleert zijn vraag anders: “Kunt u niet liever enkele gedichten noemen, waar u tevreden over is dat u ze geschreven hebt?” Hiermee zorgt hij voor een treffende momentopname, want zo vernemen we dat anno 1957 Burssens’ voorkeur ging naar “Heidense zang” uit Pegasos van Troja en naar de bundel Ode. Van zijn kant gezien, vindt Gilliams de gedichten-reeks “Adieu” het aangrijpendste wat Burssens geschreven heeft.
2
In deze gedichten interesseert mij wel in hevige mate de persoon van de dichter, en ik kan de dichter hier niet van zijn gedichten scheiden. Doch ik geef toe, dat u er in geslaagd zijt alles zo te mengelen, zo het ene in het andere te gieten, - als ik me aldus mag uitdrukken, - datgene wat de mens Burssens en datgene wat de dichter Burssens betreft. Er is in die verzen-reeks een doorlopend-dichten waar te nemen, l’art de faire marcher les notes. Geen spoor van een anekdotisch element is er in te bespeuren. Tristan Tzara heeft het ook wel eens beproefd, doch ik houd meer van uw gedichten. Ze zijn hevig, ze zijn soms hevig van verzwegen, vergeefse tederheid. Doch altijd blijven ze in de eerste plaats: poëzie; ze vormen altijd een organisch, onontwarbaar geheel, beter uitgedrukt: men kan ze niet in snippers knippen om deze of gene snipper mooi te vinden. Uw gedichten zijn niet mooi. Echte poëzie is dat niet; ze is een geheel van ontroering. Ik ben blij u vandaag te kunnen zeggen: hoezeer uw gedichten-reeks “Adieu” mij ontroerd heeft. Zijn die verzen werkelijk als uw “Adieu” aan de poëzie bedoeld? Burssens: Och, mijnheer Gilliams, ieder ernstig sterveling moet weten wanneer de tijd voor hem gekomen is om met pensioen te gaan. Maar ja, het is natuurlijk altijd mogelijk dat iemand toch 3
nog postume gedichten schrijft.
&
2
De “reeks” Adieu verscheen in de tiende jaargang (1956) van het Nieuw Vlaams Tijdschrift. Aan de editie in boekvorm (’s-Gravenhage, A.A.M. Stols, 1958) werd een gedicht toegevoegd, opgedragen aan Gilliams. 3 Burssens zou in de twaalfde jaargang (1958) van het Nieuw Vlaams Tijdschrift tien “posthume gedichten” publiceren.
4
Dit nog toe onbekend vraaggesprek tussen twee groten van de Vlaamse literatuur van de twintigste eeuw geldt als aanvulling van mijn summiere studie over hun curieuze verhouding. In het verzameld werk dat hij als een tegelijk verhullend en onthullend monument in aere perennium goot, onderstreepte Gilliams dat Burssens als “mens en dichter” zijn “antipode” was. Tussen de “platonische” Gilliams en de ”vleselijke” Burssens gaapte wellicht een afgrond. Maar ook uit hun briefwisseling blijkt voldoende dat er met de jaren een merkwaardige toenadering kwam tussen beide dichters.
4
& ‘Ik maak me geen illusies over het zogeheten blijvende in de poëzie, over het zogeheten durende, het constante van een uitdrukkingsvorm, zei Burssens. Over twintig of dertig jaar zal de uitdrukkingsvorm van de jongeren, - en, zonder teveel pretentie gezegd, reken ik mij nog steeds bij de jongeren, - alweer verouderd zijn. “Voortgaan, schreef Nietzsche, daar begint de moeilijkheid”!’ HFJ
Caleidoscoop Picasso in Antwerpen Kort na de Tweede wereldoorlog werd het Antwerps Genootschap voor Schone Kunsten opgericht. Meester Carlo van den Bosch, de gedreven kunstverzamelaar, was de drijvende kracht van dit laatste grootscheeps initiatief om vanuit de privé-sector het Antwerpse cultuurleven te stimuleren. Zo werden in galerie Artes, Lange Gasthuisstraat 13, een aantal verbluffende tentoonstellingen gehouden. Van 6 tot 29 maart 1948 werden er 35 werken van Picasso getoond, waaronder enkele museumstukken. In het (tweetalige) tijdschrift Artes werden bijdragen opgenomen van o.a. Tristan Tzara, Emile Langui, Scutenaire, Camille Goemans, René Gaffé, René Guiette, Rudolf Meerbergen en Hubert Lampo. Bovendien had de redactie een aantal Belgische personaliteiten aangeschreven met de vraag ‘enkele regels over Picasso’s werk te schrijven’. De hiernavolgende reacties zijn ontleend aan dit dubbelnummer 3-4 van de tweede jaargang. & Roger Avermaete stuurde citaten uit twee artikels die hij eerder in Volksgazet publiceerde: Hij is een der grootste kunstenaars van onzen tijd. Even onrustig zoeker als Matisse, heeft hij niet minder invloed uitgeoefend. Hij ook is een verbluffend tekenaar. Hetgeen Henri Matisse gedaan heeft voor de kleur, werd door Picasso gedaan met den vorm. Hij heeft den vorm bevrijd van de nabootsing en heeft aldus de omwenteling voltrokken. (Volksgazet, 21 augustus 1937) Picasso zoekt nooit te bekoren. Hij staat boven de grillen van de mode en hij ontmoedigt zijn naäpers omdat, telkens wanneer ze hem denken te snappen, hij reeds verder is. Picasso is méér dan een schilder, hij is een kunstenaar die ten volle de tragiek van de scheppende daad begrijpt en die door zijn werk enorm veel gedaan heeft om de beeldende kunsten te verlossen van het misverstand waarin ze sedert eeuwen gedompeld zijn door het illusorisch nabootsen van de natuur. (Volksgazet, 26 november 1938) Roger AVERMAETE In tien regels over Picasso, is plaats voor tien tegenstrijdigheden. Maar zelfs met tienduizend regels vat of omvat men hem niet. Picasso onttrekt zich aan de definitie, ontglipt aan de formule. Zo is hij ‘l’enfant terrible’ van de kunstkritiek. Nauwelijks denkt men zijn kunst te vatten, en reeds heeft hij een 4
Cfr Henri-Floris JESPERS, Gaston Burssens, Paul Snoek, Maurice Gilliams. Marginalia bij een briefwisseling, de in: Deus ex Machina, XVI jg. (1992) nr. 3, pp. 8-14.
5
verbluffende volte face uitgevoerd, die alle theorieën de bodem inslaat. Hij is zoiets als een Spaanse Uilenspiegel, gesproten uit het huwelijk van een koorddanseres en een mathematicus. Maar vooral is hij de camera van onze tijd, die de versplinterde wereld filmt, de paradoxen van ons leven onbarmhartig registreert, de haat, de onrust, de verdwazing van dit tijdperk verpersoonlijkt. Is hij een mens, of een geniaal natuurverschijnsel, dat het aangezicht van deze hopeloze wereld weerkaatst? Jan L. BROECKX Attaché Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen Bestonden er niet zoveel formules, er waren zeker minder schilders. Helaas, het leven kan zich zelden in kunstwerken openbaren zonder formules, dat is slechts gegeven aan kinderen onder de tien, en enkele uitverkorenen, die de kunst verstaan op vijftigjarige leeftijd nog zoveel kind te zijn, dat zij zich ongestoord van formules kunnen bedienen, zonder dat men het merkt. Ten onrechte heeft men Picasso voor een uitvinder van formules willen doen doorgaan, nochtans zegt hij zelf: ‘Ce que je souhaite, c’est que de mon tableau se dégage uniquement l’émotion.” Jan COX, kunstschilder. “Picasso, Picasso, nous prends-tu pour ces sots?” Jawel, en je moest dank me weten, dat ik niet schilder aan de keten van wat ons allemaal bedrukt; die dwang die ons wil doen vergeten dat wij, in oog en tong gespleten, slechts pijn zijn en wat ons verrukt. Heb ik uw wervelzuil gebroken? Dans lichter dan, pierrots en spoken, men kan ook denken met de voet! En wordt mijn verfmes dwaas besproken, ’t heeft ons op dag en nacht gewroken met ultra-violette gloed! Wel ja, ik schilder voor de gekken, maar milder dan om ze te nekken: ik schilder ze misschien gezond! Ik strijk geen kleur om te bedekken, Maar zoek de zoen, onder bloedvlekken, Van Iemands al wetende mond! Johan DAISNE, letterkundige Ik zou niet wagen te schrijven over de laatste Picasso, omdat ik hem niet begrijp. En gij ook niet. Camille HUYSMANS, Minister van Openbaar Onderwijs Ik moet u, waarschijnlijk tot mijn spijt, laten weten dat ik nog nooit een schilderij van Picasso heb gezien. Het leven heeft nu eenmaal zijn grillen en, in mijn geval, is dit er éne van. Ik stel me voor dat Picasso iets nieuws zal gezocht hebben en als hij daarin geslaagd is, dan is hij een meneer. Heeft hij gezocht en niets gevonden, dan is hij een mens. Heeft hij niet gezocht en toch gevonden, dan is hij een genie. Er blijft nog één mogelijkheid over, in dat geval is hij een deel van onze schande. Deze, omdat ik solidair ben met mijn tijdgenoten, zolang ik hun niet kan bewijzen dat ze ongelijk hebben. Karel JONCKHEERE, letterkundige Als musicus heb ik geen speciale opvattingen over het geval Picasso. Vermits ik onbekend ben met de techniek van het schilderen, kan ik mij niet altijd rekenschap geven van de betekenis der
6
resultaten. Er is in zijn evolutie een geest van tegenspraak, die mij hindert in tegenstelling met de evolutie der grote hedendaagse toondichters, die mij zeer natuurlijk en verklaarbaar is en die geen breuk vormt met de traditie. Renier VAN DER VELDEN, componist Ik ben zeer vereerd dat U mij vraagt enkele regels over Picasso te schrijven, doch moet U bekennen dat het mij volstrekt onmogelijk zou zijn, namelijk – en ik wens liever slechts daarvan te spreken – omdat ik het laatste werk van de meester niet heb gezien. Ik mag U ook bekennen dat het mij een raar idee schijnt, aan politici hun advies te vragen over kunst. Het tegenovergestelde zou moeilijk geduld worden. Piet VERMEYLEN, Minister van Binnenlandse Zaken. Voorzitter van de Wereldfestival voor Film en Schone Kunsten. De evolutie der hedendaagse schilderkunst indenken zonder Picasso is onmogelijk. Hij is én naar vorm én naar geest de grootste uitbeelder van onze tijd. De inhoud van zijn werk getuigt van een diepe en verscheurende onrust. Zijn fantasievolle transpositie en grenzeloze deformatie beeldt deze uit. Ze zijn dus niet van uiterlijk maar van innerlijk belang. Het denken en scheppen van z’n vormen en kleuren is dus persoonlijke noodzaak. Picasso uiterlijk volgen heeft met hedendaagse kunst niets te maken, wel met mode. Hem begrijpen is naar eigen vorm en kleur zoeken die een persoonlijke noodzaak worden om zich uit te drukken. Jan VAERTEN, kunstschilder Ik ben onvoorwaardelijk voor. …dat de geest onrustig is en zich in zig-zagbeweging van uiterst tot uiterste werpt, zoals een man die in bed de slaap niet vinden kan, dat lijkt me onbetwistbaar. Het plastisch oeuvre van Picasso is ons uiterste. Niemand heeft waarachtiger dan hij de wreedheid en tevens de naïveteit in het kwaad, de geraffineerde kennis van het subconsciënte en tevens de troeblerende wetenschappelijke ontdekkingen, de desagregatie van het ik en tevens de diepe zucht naar klassieke rust van de twintigeeuwer, voorvoeld en uitgedrukt. … door zijn allesomvattende stijl heeft hij eveneens de grens van elk modern plastisch vermogen bereikt. Alleen Dubuffet wedijvert met hem in originaliteit en durf. Maar wie zal een definitief oordeel vellen over Dubuffet? Elke formele ontdekking van Picasso daarentegen is een zuivere en onvervangbare expressie van de twintigeeuwse geest in een plastische vorm. Ik houd het er voor, dat geen enkele kunstenaar in de twintigste eeuw het recht heeft Picasso te ignoreren. Of alle twintigjarige schilders daarom zijn plastische ontdekkingen klakkeloos moeten overnemen, is een andere geschiedenis, en bewijst slechts dat ze zijn rusteloze persoonlijkheid niet begrepen hebben. Jan WALRAVENS, kunstcriticus & Twee jaar voordien had de dubbeltentoonstelling Matisse-Picasso in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel reeds aanleiding gegeven tot vaak hartstochtelijke stellingnamen. Michel de Ghelderode stak in Journal de Bruges zijn afkeer niet onder stoelen of banken: “Ces barbouillages parisiens, je les déclare macaques, ineptes et répugnants. Car enfin il s’agit de peinture, n’est-ce pas? Ou bien nous prend-on pour un troupeau d’imbéciles ?’. In Le Peuple stelt Louis Piérard onomwonden : ‘Ni l’art moderne, ni la France, qui a des positions à défendre dans le monde, ne
7
gagneront à de pareilles exhbitions.’ Maar in Le Drapeau Rouge, orgaan van de destijds invloedrijke Communistische Partij, stelt de onvolprezen Bob Claessens: ‘Picasso est le plus grand, le plus complet, le plus divers des peintres de ce temps et celui qui le signifiera le mieux dans l’avenir.’ En Le Coq Wallon voegt een binnenlandse politieke noot aan zijn afwijzende kritiek : ‘Seule, l’autonomie wallonne peut nous délivrer de ces coups de pied d’un âne.’ Hierna wordt Hubert Lampo’s terugblik op de reacties van de Vlaamse pers opgenomen. Het stuk verscheen oorspronkelijk in Artes (jg. 2, 1947/1948, nr. 3-4).
Vlaamse persstemmen in verband met Pablo Picasso Rondneuzend in de Vlaamse dagbladen die in mei 1946 verslag uitbrachten over de op dat moment in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel, viel het ons op, dat onze pers dit evenement over het algemeen met bewonderenswaardige objectiviteit en lofwaardig plichtsbesef commenteerden. Natuurlijk ligt het geenszins in onze bedoeling, door voorafgaande overweging, ook maar in de geringste mate de ernst van de Vlaamse journalistiek in twijfel te trekken. We zinspelen immers in de eerste plaats op de alleszins opvallende sereniteit waarmede onze recensenten het oeuvre van een revolutionair als Pablo Picasso bejegenen, waar er kort te voren in verband met dezelfde expositie te Londen nog zulk een storm van verontwaardiging was opgegaan, gepaard met heftige polemieken, die er op wezen, dat de Parijzer Spanjaard het schier legendarische Britse fatsoenlijkheidsbegrip als een soort van picturale D. H. Lawrence met zovele Lady Chatterley’s als er schilderijen waren tot in zijn grondvesten scheen geschokt te hebben. Misschien zullen sceptici in verband met de Vlaamse persreacties van ‘lauwheid’ en ‘onbevoegdheid’ gewagen. We menen hun superieure achterdocht geenszins te moeten bijtreden. Wat zij als onverschilligheid zullen doodverven, schrijven wij veeleer toe aan de mentaliteit van de Vlaming, die over het algemeen gedogen kan, dat de zon in het water schijnt, zich reeds eeuwen geleden goedmoedig schikte naar het hermetisme of veeleer de esoterie van een Bosch en een Breughel, niet van een klein gerucht vervaard is, en stevig genoeg op bei zijn voeten staat, om ook zonder snobisme voor Picasso niet in onmacht te vallen. Indien het argument onbevoegdheid zou opgaan, - en welke Vlamingen, afgezien van de specialisten, kenden vóór die tentoonstelling Picasso anders dat van op reproducties? -, zo zouden we over het algemeen op een meer onwillige houding en een meer afwijzend commentaar gestuit zijn. Onze journalisten schrijven weliswaar op zand, hun bijdragen zijn ééndags-, om niet te zeggen éénuursvliegen en zij weten dat, doch zo lauw van inborst kan ik me geen enkele onder hen voorstellen, dat hij in verband met een soortgelijke aangelegenheid niet onomwonden zijn mening neerschrijven zou! Er werd werkelijk een welgemeende inspanning gedaan om het oeuvre van Picasso naar waarde te schatten en ofschoon Matisse in vele gevallen de voorkeur wegdroeg, hebben we, op één enkele uitzondering na, geen enkel verslag aangetroffen, waarin op zijn minst de kleurenrijkdom van de schepper van Guernica niet gewaardeerd werd en waarin geen blijk van belangstelling voor diens obsederend vormenprobleem gegeven werd. Buiten het hierboven aangestipte geval van volstrekte afkeuring, stipten we verder aan, dat de meesten een zeer scherpe lijn wisten te trekken tot waar ze precies Picasso’s experimenten wensten te volgen en waar voor hen de grens van het artistiek niet meer verantwoordbare begon.
8
We bekennen oprecht dat we, vooraleer ons ‘onderzoek’ te beginnen, - alleen op onze herinneringen vertrouwen ware in dit geval niet te rechtvaardigen geweest -, we enigszins sceptisch gestemd waren. Zulks was ten dele te wijten aan één der jongste nummers van het blad Zondagochtend (van 15 Februari j.l.), waarin een foto voorkwam van Picasso’s “De drie Muzikanten”, voorzien van een stekelig, ironisch en misschien zelfs humoristisch onderschrift, bedoeld onderschrift dat ons bij gebrek aan gefundeerde motivering volstrekt als onrechtvaardig voorkwam: Hieronder staan De drie Muzikanten, geschilderd in 1921, door Pablo Picasso, de grote, geniale artist die in onze tijd is doodgelopen in een straatje zonder einde… Van pure, klassieke schoonheid, over veel geëxperimenteer is hij gekomen tot een hopeloos surrealisme… (sic). Wanneer het waar is dat een volk zich in zijn kunstenaars erkent, dan kan men beslist op de thermometer van Pablo Picasso’s kunst een gevaarlijk peil aanwijzen, dat door de ontredderden geslagen geest is bereikt. En dat alles met een zwierige nonchalance, nietwaar? Zonder hieraan toe te voegen, dat ons volk, goddank, nog gezond is (nietwaar, Marnix Gijsen?), de steller van deze filosofische ontboezeming verder een woordje meer uitleg te vragen over het ‘surrealisme” van Picasso of verder in te gaan op deze ‘nonchalance’ zullen we bovenstaande tekst laten voor wat hij goed is. Als eerste onder de hand vallende persuittreksel, de lezer zal het beamen, was het evenwel niet bijster aanmoedigend! De Nieuwe Standaard van 5 Mei 1946, getuigde naar aanleiding van de tentoonstelling in het Paleis voor Schone Kunsten van een intelligentere kijk: Een ding komt, voor wie het nog niet ervaren mochten, door deze expositie vast te staan: dat Picasso een meester is van het coloriet en van de constructie. De manier waarop hij zijn doeken vult en kleurt is, hoe gewaagd ook, bijna altijd uitzonderlijk en treffend. De steller van deze niet ondertekende beschouwingen vroeg zich verder af, of de aggregatie van de realiteit voor Picasso een spel betekent, of daarentegen aan een bewuste innerlijke noodzaak beantwoordt. Hij besloot dat de meester, wat er ook van zij, in ieder geval een bewonderenswaardig technicus is, maar, voegde hij hieraan toe, juist hierdoor vermag hij de geest niet te schokken. Wat dit laatste betreft menen we, veel minder dan met onbegrip, met een ongelukkige formulering te doen te hebben. Bedoelde de criticus niet: slaagt hij er niet in ons gevoel aan te spreken? Want als er één schilder is, waarvan mag gezegd worden, dat hij in de letterlijke betekenis des woords de geest schokt, schijnt deze mij wel Picasso te heten… Ook in de Spectator, van 12 Mei 1946, sprak H. Van der Steen zich, ofschoon bezinnend, in gunstige zin uit. Hij gaf toe, dat men zich na de polemieken in de Engelse pers aan afstotelijke dingen had kunnen verwachten. Niets was echter minder het geval dan dat, en men voelde zich werkelijk bekoord door de betovering van de kleur en de geometrie op Picasso’s doeken. Waarom de schilder zich van deze geometrie bedient, valt niet steeds via de rede te achterhalen, maar zulks weerhield hem er geenszins van de gedachtengang van de schilder, of veeleer zijn idee te zien. Soms verdort Picasso’s werkwijze, aldus H. Van der Steen, tot een levenloos systeem, maar uit elk van de andere werken straalt de ernst van zijn pogingen. Hij vervolgt: Deze werken zijn beslist mooi. Ze zijn overtuigend en ik zou graag weten waarom hij langs een geometrische weg de natuur benadert door een abstracte constructie van geometrische figuren, of andersom, waarom hij de natuur in abstracte vormen analyseert om langs een omweg tot een constructief beeld te komen, dat de natuur in de verte
9
nabootst, maar aan andere wetten – die der fantasie – gehoorzaamt. Maar ik zie zeer duidelijk dat hij in deze werken, wat hij ongeveer gewild moet hebben, voor een groot deel bereikt. Van der Steen besloot zijn uiteenzetting met er op te wijzen, dat de geometrische constructies als middel tot oplossing van het vormprobleem ten volle gemotiveerd zijn en slechts op mislukkingen stuiten, waar zij van een vooropgezet systeem vertrekken. In hetzelfde nummer van de Spectator verscheen nog een tweede bijdrage, aan dezelfde expositie gewijd en afgestemd op de reacties van de toeschouwers in de tentoonstellingszalen: ‘Het Publiek heeft het woord’, dat na de stoute stellingname van Van der Steen als een toegeving aan de man in de straat dient beschouwd. Hierin werden verschillende types van kijklustigen geestig getypeerd, van de ware, enthousiaste Picasso-bewonderaar af, via de glimlachenden en de proestenden tot hen, die het oeuvre van deze omstreden figuur als fumisterie en mystificatie, hysterisch, zot en gedegenereerd bestempelden. Beslist afwijzend was het oordeel van J.M. (Jozef Muls, veronderstellen we?) in De Gazet van Antwerpen, van 29 Mei 1946. Hij zegt: Het werk van Picasso is het volmaakte beeld van de anarchie en de verwoesting van onze tijd. Zoals de wereld verwoest werd, zo verwoest hij (Picasso) de menselijke gestalte. Steller geeft toe, dat een tijd als de onze bezwaarlijk aanleiding geven kan tot de harmonische heldengestalten van Rafaël of Michel-Angelo, doch niet te min blijft volgens hem de kunst een factor van de menselijke beschaving, die als zending heeft ons uit de chaos te helpen en het hare er toe bij te dragen, dat we er daarentegen niet in ondergaan. Hij vervolgt: Met een radde tong en de geijkte termen kan men alle buitenissigheden goed praten. Men heeft voor Picasso van kristallen en van geometrie gesproken. Men heeft er de negerkunst en de beelden van het Paaseiland bijgehaald. Maar wij zijn geen negers of geen Paaseilanders en wij zijn niet bewogen door de angsten en ontzettingen van primitieve volkeren. J.M. zou aanvaarden, dat Picasso ons de wereld der kristallen – en hier denkt hij waarschijnlijk aan Paul Klee – of van de abstracte geometrie zou binnenvoeren, maar zijn kristallen en zijn vormen worden ogen en neuzen en vormen. Die staan volgens het normale zien verkeerd. De ogen worden uit elkaar gerukt en een er van vindt plaats met een neus en een oor als een wanstaltige uitwas op het voorhoofd. Die ogen, monden, neuzen, armen en benen doen ons aan mensengestalten denken en de willekeurige ontwrichting stelt ons voor monsters. Waar Picasso bewezen heeft dat hij anders kan, in zijn ‘époque bleue’, in zijn ‘époque rose’ en in de tijd dat hij naar Ingres teruggreep, blijft er ons niets over dan te concluderen tot sensatielust en grappenmakerij. Na deze enigszins onthutsende conclusie belanden we, last but not least, bij de jonge Vlaamse romanschrijver Louis-Paul Boon, die de bewuste tentoonstelling in De Rode Vaan van 9 Mei 1946, op geestdriftige wijze commenteerde. De abnormale vormen in Picasso’s oeuvre schrikken hem niet af want, stelt hij zeer gevat vast, anderzijds is het ‘normale’, dat we in zo menige tentoonstelling te bewonderen krijgen, in de meeste gevallen alles behalve kunst te noemen! Aanvankelijk meent men bij de zowel beruchte als beroemde, doch ontembare en oer-mannelijke Spanjaard, in een onbekend land binnen te treden, doch dadelijk ontdekt ge, dat het uw eigen wereld is, zij het dan ook de eerste maal dat ge hem aanschouwt, een wereld waarin zelfs de meest onverwachte vervormingen nog meesterlijke stukken van tekenkunst zijn. Wij vragen ook ontroering, ontstelling, erbarmen om dit
10
leven, vervolgt hij. En zoiets vinden wij, achter de oer-mannelijke kracht bij Picasso. Wij zijn hem er dankbaar om. Laten we hier ten slotte nog de aandacht vestigen, buiten de tentoonstelling van Mei 1946, op een ongesigneerd artikel in Volksgazet, van 22 Januari j.l., waarin wordt gewezen op de ernst van Picasso’s streven, zijn onafgebroken inspanningen om zijn innerlijke waarheid, waarvan Eluard gewaagde, vormen te verlenen, de invloed van het cerebrale element en van Freud’s theorieën op zijn oeuvre, artikel dat eindigt met de volgende woorden, waarmede we ook deze korte en wellicht onvolledige bloemlezing van krantenknipsels kunnen besluiten: Of men Picasso als de Michel-Angelo van zijn eeuw zal beschouwen blijft een onbeantwoorde vraag. In ieder geval siert hem, buiten zijn onmiskenbare schildersgaven, de eigenschap van iedere grote kunstenaar, nl. het streven naar waarheid, tegen alles en desnoods tegen iedereen in. Enkele eeuwen terug zou men hem ongetwijfeld voor één of andere inquisitieraad gedaagd hebben, als ketter, godslasteraar of beoefenaar der zwarte kunst. Maar even zeker is het, dat hij als die andere grote waarheidszoeker zou gezegd hebben: ‘Hier sta ik en kan niet anders!’ Hubert LAMPO ▲Zaterdag 11 december kan de tentoonstelling Woordenloos van Hugo Claus in De Zwarte Panter, Hoogstraat 70-74 te Antwerpen, vanaf 16 uur bezocht worden. Om 17 uur wordt het eerste exemplaar van Voor twaalf lezers en een snurkende recensent voorgesteld (zie rubriek “Bibliografisch”). De tentoonstelling wordt om 20 uur geopend door Jan Decleir. De tentoonstelling loopt tot 6 februari 2005 (gesloten van 25 december tot en met 2 januari). ■ ▲Zaterdag 18 december te 15 u: vernissage van de tentoonstelling Muller en Muller, Jacques en Jean-Pierre, vader en zoon. International Art Gallery, Bois Lionnet 16, 1380 Lasne. Van 18 december tot 13 februari 2005. Alle dagen van 14 tot 19 u en op afspraak. Gesloten op woensdag. ■ ▲De L. P. Boonprijs werd dit jaar door de artistieke vereniging Honest Art Movement toegekend aan Fred Bervoets. De prijs zal op zaterdag 8 januari 2005 om 19 uur uitgereikt worden tijdens de openingsplechtigheid van de tentoonstelling van Fred Bervoets in de Norbertijnenkapel (Drongenhofkapel), Kasteelplein, Patershol, te Gent. De oorkonde zal overhandigd worden door de laureaat van vorig jaar, de West-Vlaamse kunstschilder Rik Vermeersch. Door Herman Balthazar, eregouverneur van de provincie Oost-Vlaanderen word een ham als symbool van H.A.M. aan de laureaat overhandigd. De tentoonstelling blijft dagelijks toegankelijk tot en met zondag 30 januari. Naar aanleiding van deze tentoonstelling verschijnt een monografie, waarin opgenomen een uitvoerig interview met Fred Bervoets door Willem M. Roggeman, en een ets van Bervoets op 35 exemplaren (100 €). Een week later, op zaterdag 15 januari 2005 zal om 16 uur de tentoonstelling van Bervoets geopend worden in GaleriArtist, Ayazma Caddesi 4 te Fulya Besiktas Istanbul. Deze omvangrijke tentoonstelling loopt tot 11 februari. ■ ▲Bij Djemma geeft op zaterdag 15 januari 2005 om 15 uur Georges Petitjean, doctor in de kunstgeschiedenis (La Trobe University, Melbourne) een lezing over Aboriginal Art, waarna van 16 tot 20 uur de vernissage plaatsvindt van de gelijknamige tentoonstelling, die tot 19 februari loopt. Van 26 februari tot 26 maart exposeert Luc Boudens recent werk: Tribal,. Vernissage op 26 februari, van 16 tot 20 uur. De tentoonstelling wordt om 17 u 30 geopend door Henri-Floris Jespers. Djemma, Leeuwerikenlei 12, 2900 Schoten. Open op vrijdag en zaterdag van 13 u 30 tot 18 uur en op afspraak. Tel. 03 707 28 03.
[email protected] ■
Door de leesbril bekeken ▲De prijs van de Provincie Antwerpen voor het gezamenlijk literair oeuvre van een auteur (3.720 €) gaat naar Ward Ruyslinck.
11
De jury was als volgt samengesteld: Ludo Helsen (voorzitter), Frank Geudens en Corry Masson (ondervoorzitters), bestendig afgevaardigden; Flora Pluym-Wuyts, secretaris en prof. dr. Joris Gerits, prof. dr. Ludo Simons, Gaston van Camp, Jan Vorsselmans en prof. dr. Karel Wauters, leden. De jury vergaderde tweemaal en motiveerde haar voordracht als volgt: “Ward Ruyslinck heeft een rijk en gevarieerd oeuvre gecreëerd dat proza in verschillende genres omvat: verhalen, novellen, sociale en maatschappijkritische romans, satiren, reportageromans, autobiografische fictie, misdaadromans, een briefroman. Hij schreef ook poëzie, essays over beeldende kunst, literatuur en cultuur, talrijke inleidingen voor foto- en kunstboeken. Werk van hem is vertaald in bijna alle Europese talen en bekroond met o.m. de prestigieuze Europaliaprijs voor Literatuur (1980). Driemaal mocht hij tijdens zijn literaire carrière de romanprijs van de Provincie Antwerpen ontvangen: voor zijn opgemerkt debuut De ontaarde slapers (1958), voor De heksenkring (1976), de indringende roman over de sloppenwijken van Buenos Aires in de jaren zeventig en voor De boze droom het medeleven (1983) waarin de auteur het zoals zo vaak opneemt voor de gevoelsmens die door de materialistische maatschappij uitgestoten wordt. Dat was ook al het thema van zijn geëngageerde romans Het dal van Hinnom en Het reservaat die mee het gezicht bepaald hebben van de Vlaamse literatuur in de jaren zestig. Het hoge niveau dat Ruyslincks werk toen bezat blijft tot op heden opgemerkt en gewaardeerd. Zo werd De stille zomer (1962) geselecteerd voor de Vlaamse Bibliotheek als een van de 36 belangrijkste romans en verhalenbundels uit de periode 1927-1970. Wierook en tranen (1958) komt na bijna een halve eeuw nog altijd op schoolboekenlijsten voor en wordt ook door jongeren van vandaag gelezen en gewaardeerd. Het verhalend proza van Ward Ruyslinck wordt gekenmerkt door duidelijke en doorzichtige verhaalstructuren, levensecht getekende personages die vaak in opstand komen tegen of vermorzeld worden door herkenbare situaties in een maatschappij die het emotionele leven onderdrukt en de corrumperende macht versterkt. De jury is van oordeel dat in het gezamenlijk oeuvre van Ward Ruyslinck de stem kan worden beluisterd van een gedreven auteur met een uitgesproken humanistische overtuiging en inzet.” Ruyslinck heeft inderdaad enkele meesterwerken geschreven. Het kan zijn dat hij nog vandaag door jongeren gelezen en gewaardeerd wordt, gekocht wordt hij alleszins niet. Terwijl de boekhandel in het begin van de jaren negentig nog goed was voor enkele honderden exemplaren per jaar, is dit getal al een aantal jaren herleid tot nul. ■ ▲De prijs 2004 voor het niet-beschouwend proza van de provincie Antwerpen (2.480 €) gaat naar Timmerwerk van Joris Note. In het gemotiveerd verslag staat te lezen: “De rode draad van het boek is het leven van de vader van de auteur, een douanier die, geboren in Brugge, een carrière opbouwt in de provincies Oost-Vlaanderen en Antwerpen. Hij was een man van zijn tijd. Hij leeft dus mee en geeft uiting aan het Vlaams en christelijk gedachtegoed dat hij in zijn opvoeding heeft meegekregen. Aan dit portret van zijn vader voegt Joris Note daarom ook uitgebreide documentaire gegevens toe over de maatschappij en de cultuur waarin zijn vader leefde. Daarbij toont hij zich te allen tijde bijzonder bewust van het belang van de taal als medium waarmee iemand over het verleden bericht. Door dit alles is het boek in de eerste plaats een bedachtzaam en ingetogen postuum eerbetoon van een zoon aan zijn vader. Maar daarnaast is het ook uitgegroeid tot een zeer veelzijdige, goed gedocumenteerde, maar ook zeer persoonlijk ingevulde cultuurgeschiedenis van Vlaanderen ste in de XX eeuw, met aparte aandacht voor de ideologische ontwikkelingen en de mentaliteitsgeschiedenis in die periode. Timmerwerk is een mooi voorbeeld van een eigentijds, postmodernistisch prozawerk, dat door de bijzondere benadering van het onderwerp door de auteur een heel eigen toon en cachet krijgt.” Naast de bestendig afgevaardigden Ludo Helsen (voorzitter), Frank Geudens en Corry Masson ondervoorzitters) en Flora Pluym-Wuyts (secretaris), was de jury als volgt samengesteld: Jos Borré, Luc Daems, Roger de Neef, Freddy de Schutter en Wim van Rooy, leden. Na drie vergaderingen kwamen uiteindelijk twee publicaties in aanmerking voor bekroning: de novelle De buitenkant van meneer Jules van Diane Broeckhoven en de documentaire roman Timmerwerk van Joris Note.
12
De jury was het eens over de kwaliteiten van De buitenkant van meneer Jules: het is een knappe novelle waarin het gevoelige thema van het afscheid na een overlijden fijnzinnig en subtiel is uitgewerkt. Diane Broeckhoven roept zeer overtuigend een wereld van wisselende emoties op in een van omvang bescheiden, maar erg aangrijpend verhaal. Uiteindelijk stemde een meerderheid van de jury echter voor Timmerwerk van Joris Note. ■
Citaat Na de Chaplineske overloperssoap kregen wij de Marx Brothers’ stoelendans annex postjesporno. Niet verkozen politici werden dankzij allerlei onfrisse marchandages toch met een ambtsgewaad omkleed. Er waren verkiezingen voor Europa en de regio’s maar we werden blootgesteld aan een vulkanische uitbarsting van onwelriekende verschuivingen zodat het in
de
toekomst
mogelijk
moet
worden
dat
bijvoorbeeld
een
schepen
van
Kuttekoven ook federale minister van Buitenlandse Zaken zal kunnen worden. Dat is tenminste demokratie! Hoelang moeten wij die politicommedia del arte nog blijven volgen? Wanneer gaat
men
eindelijk
de
kiesplicht
afschaffen
zoals
in
het
gros
van
de
demokratische landen zodat wij niet langer in dat schizofrene schaakspel moeten aantreden? Die
machtsgeile
kobolds
die
alleen
aan
hun
eigen
castagnettencarrière
denken kunnen hun lugubere allesbehalve abele spelen verderzetten maar dan mag men ons niet langer verplichten om als kwijlende geketende koelies naar dat stupiede straatteater te blijven kijken! J. G. BIERKENS
Bibliografisch ▲Het Spaans leeft in België maar de hedendaagse Spaanse poëzie is niet gekend. Het Cervantesinstituut besloot Spaanse dichters naar Brussel te halen en uit te nodigen om zich samen met hun Vlaamse en Franstalige collega’s voor te stellen. Uitgeverij P te Leuven verbond zich ertoe deze nieuwe reeks hedendaagse poëzie – in verschillende delen – tweetalig uit te geven. Nu verschijnt – samen met de Franstalige tegenhanger bij Uitgeverij Le Taillis Pré – het eerste deel van deze collectie. Dichters met een heel eigen poëtica komen aan bod en een korte bio-bibliografie stelt hen telkens voor: Blanca Andreu, Antonio Gamoneda, Luis García Montero, Clara Janés, Jesus Munárriz en Jaime Siles. ■ ▲In een gedetailleerde biografie werpt Henry Kamen een revisionistisch licht op het optreden van Alva in de Nederlanden. Hij onderstreept dat het regime van Alva tienmaal meer slachtoffers maakte dan de Spaanse Inquisitie tijdens de heerschappij van Filips II. Hij voegt er echter meteen aan toe dat de autochtone Inquisitie in de Nederlanden nog meer anabaptisten executeerde. Hij legt er de nadruk op dat het daarbij minder ging om godsdienstig fanatisme dan wel om onderdrukking van de rebellie. Alva zelf vond het absurd de situatie in Vlaanderen te beschrijven als een campagne tegen de ketterij, vermits het grootste deel van zijn troepen bestond uit Duitse protestanten. Bovendien waren het merendeel van de edelen die hij tijdens de eerste maanden van zijn bewind vervolgde en van de steden die hij belegerde, katholiek. (The Times Literary Supplement, 26 november.) ■ Henry KAMEN, The Duke of Alba, Yale University Press, 204 p., 22.50 £
▲In 1675 werden de koffiehuizen in Engeland door Charles II in de ban geslagen. Zijn spionnen hadden immers het volgende gerapporteerd: “the common people talke anything, for every carman
13
and porter is now a statesman; and indeed the coffee houses are good for nothing else. It was not thus when wee dranke nothing but sack and claret, of English beere and ale”. ■ Markman ELLIS, The Coffee House: A cultural history, Weidenfeld and Nicolson, 304 p., 18,99 £.
▲De jongste aflevering van het academisch tijdschrift voor Frans-Belgische letteren Textyles is voornamelijk gewijd aan de zo vroeg gestorven dichter, romancier en toneelauteur Odilon-Jean Périer, die in de Nederlandse letteren vereeuwigd werd door Eddy du Perron. Hij stierf in 1928, net als Paul van Ostaijen. Met hen beiden werd een hoofdstuk in de “Belgische” letteren (die, over alle taalgrenzen heen wel degelijk bestaan) jammerlijk afgesloten. Ze werden beiden herdacht in het eerste nummer van het door Roger Avermaete opgerichte Antwerpse tijdschrift Le Rat, dat eindelijk eens zijn rechtmatige plaats zou moeten krijgen in de geschiedenis van onze letteren. ■ o
Textyles N 25. Revue des lettres belges de langue française, Bruxelles, Le Cri, 2004, 134 blz., 16,98 €. ISBN 2 87106 349 4.
▲Telkens opnieuw brengt Max Kazan in Sjeppelroot thir(s)ty-one, “jazzistiek-literair-plasties werkschrift”, bijzonder waardevolle discografieën en erudiete aantekeningen. In de jongste aflevering komen onder andere Bill Evans, Dave Brubeck, Jack Millman, Gerry Mulligan, Don Menza, Zoot Sims, Stan Getz, de Herman-bands uit de periode 1945-1947, en Steve Lacy aan bod. Op 22 juli overleed “de laatste illustere musicus”, Illinois Jacquet (° 31 oktober 1922); hij wordt herdacht met een artikel, annex selectieve discografie. Uiteraard bespreekt Kazan ook de meest recente publicaties m.b.t. Jack Kerouac. Een treffende uitspraak van tenorsax Joe Lovano (°1952): “Jazz is about passion. Nobody told Monk or Miles or Bird or Trane to play a certain way. Today jazz has become about marketing and trying to be commercial. What they call jazz today isn’t jazz. It’s watered down pop music, background music, party music. The conception of jazz – improvisation and creating music on the spot – is something else. We’re fast food culture looking for cheap thrills. We’re a culture where mediocrity is what everyone is reaching for.” Paul Joostens wordt magistraal herdacht door Hugo Neefs, o.m. met “het wijsje van de wijsneus”, waarin het kindertaaltje van Mado Millot, destijds gepasticheerd maar ook geplunderd door Joostens en Seuphor, sprekend tot leven wordt gebracht. Neefs neemt de “vaderlandse behangselliteraten” op de korrel: ik zeg je: profeten aller landen verenigt u dood aan de wedgwoodideeën van dichters die op het slappe koord dansen van ja onze woorden zijn beboterd dikbelegd van toelagen en toeternitoe zij kussen elkaar dood hugo sfeen en cugo volens jeanie mot lanoje en kuul kierewiet gruwel zij schaduwboksen in rookkolommen en –bommen als volmaakte namaakpatsers ersatzevangelisten In prangende gedichten als “van de 50-jarige vertwijfelde tv-verdwijntruuk”, “ancien régime aan het volk kond gedaan”, “de man van uncle”, en “de andere pallieter” rekent hij af, respectievelijk met de media-(wan)cultuur, het koningschap, het Amerikaans imperialisme en de verheerlijking van Timmermans. En het breed bezinnend en opstandig “ieder zijn woelloze roergeest” is méér dan wat Neefs bescheiden aanstipt als “lucebert herlezen tien jaar na zijn dood”. Wat een contrast met die almaar uitdijende teksten van Serge Largot die de lezer in elk nummer genadeloos voorgeschoteld krijgt! Naar aanleiding van de publicatie van haar verzamelbundel In aanraking, worden enkele gedichten opgenomen van Lucienne Stassaert, “onze nog grootste levende Vlaamse dichteres”. Ook deze aflevering bevat treffend plastisch werk van Adriaan de Roover. ■ Sjeppelroot thir(s)ty-one, number eight, oktober 2004, 222 blz. Samensteller & uitgever: Jef Bierkens, Kapelhof 31, B-3550 Zolder. Het nummer is verkrijgbaar door 22 € over te maken op rekening 000 – 1001375 – 44 van Jef Bierkens (voor Nederland: 25 €).
14
▲Onder een motto van E.M. Cioran, “Wij wonen niet in een land, wij wonen in een taal”, hebben Kees Klok en Stella Timonidou een monumentale aflevering van Kruispunt samengesteld over de Cypriotische poëzie – een ware revelatie. In het voorwoord stippen ze aan: “Cyprus heeft door zijn ligging en geschiedenis een uniek kosmopolitisch karakter. Een van de positieve gevolgen die dit met zich meebrengt is een bloeiende literatuur in zowel het Grieks als het Turks, die wel in contact staat met de literaire ontwikkelingen in Griekenland en Turkije, maar daar niet schatplichtig aan is, zodat er in dit geval geen sprake is van provinciale circuits die, zoals men vaak ziet, worden overheerst door hoofdstedelijke ontwikkelingen. Dat maakt de literaire wereld van het eiland extra interessant, met als resultaat dat proportioneel veel schrijvers van Cyprus zich probleemloos kunnen meten met hun kunstbroeders in Athene of Istanbul.” De kwaliteit van de bloemlezing (waarin opgenomen de oorspronkelijke Griekse of Turkse tekst) is op zich al indrukwekkend. Ze wordt bovendien ondersteund door voortreffelijke bijdragen over de historische, taalkundige en culturele achtergronden van de Cypriotische samenleving. Het is immers onmogelijk de hedendaagse literatuur en cultuur van het eiland los te zien van het verleden. De meeste themanummers van door het Vlaams Fonds voor de Letteren gesubsidieerde tijdschriften zijn bepaald oninteressant en in feite geheel overbodig. In de meeste gevallen dienen ze slechts de geheime agenda van de samenstellers. Cyprus/Kypros/Kibris is de uitzondering die de regel bevestigt, met dien verstande dat Kruispunt niet betoelaagd wordt door het Fonds, wat ronduit schandalig is. Het is natuurlijk wel zo dat Kruispunt voor verrassingen zorgt, zich niet tevredenstelt met geestelijke kauwgom en geen tribune biedt aan de onvermijdelijke literaten die thans de dienst uitmaken. Bovendien brengt het blad gefundeerde recensies, wat de makers van boekenbijlagen niet welgevallig is. Kortom, Kruispunt is een van die zeldzame tijdschriften die zich impliciet verzetten tegen de Gleichschaltung die, heimelijk maar niet minder doeltreffend, geruisloos doorgevoerd wordt. ■ ‘Cyprus/Kypros/Kibris. Wij wonen in een taal’, Kruispunt, jg. XLV, nr. 197, juni-september-december 2004, 470 blz., 19,50 €. Adres: John Heuzel, Boeveriestrtaat 8, 8000 Brugge. ISSN 0774-7233.
▲Zaterdag 4 december werd in taverne Karbonkel aan de Groenplaats te Antwerpen de verschijning gevierd van Anna Avrath van Stefaan van Bossele. Het verhaal, fictie en non-fictie tegelijk, speelt in Antwerpen en draait rond de culturele confrontatie met het westerse samenlevingsmodel van twee Assyrische boerenzonen, die met hun families gevlucht zijn voor het geweld in hun geboortestad in het Zuid Oosten van Turkije. Met Anna Avrath, een eigenzinnig boek, debuteert Stefaan van Bossele, hoofdinspecteur bij de Federale Politie, als misdaadauteur. Meer over dit boek in een volgende aflevering. ■ Stefaan VAN BOSSELE, Anna Avrath, Hoofddorp, Uitgeverij Boekenplan, 2004, 146 p. ISBN 90 71794 81 4.
▲International Herald Tribune van 6 december publiceert een lezenswaard artikel (een halve pagina , vier foto’s in kleur) van Peter Wilkinson, “contributing editor” van Rolling Stone en Men’s Journal, over “Tourism in Libya: Lure of the forbidden. Ja, inderdaad, The Times They Are Changing... ■
Vlaanderen: van droom tot nachtmerrie (IV) Max Elskamp (1862-1931) en zijn vrienden.
In een vorige aflevering van dit dossier werd aangestipt dat naast Elskamp, vooral Edmond de Bruijn (1875-1956) de drijvende kracht was achter het Conservatoire de la Tradition Populaire. Zijn belangstelling voor plaatselijke archeologie bleek reeds op het Onze-Lieve-Vrouwcollege, en aan de universiteit van Leuven kwam zijn belangstelling voor folklore voorgoed tot ontplooiing. Hij bezocht bedevaarten en kermissen, en verzamelde voorwerpen die de collectie van Elskamp kwamen
15
verrijken. De volkskundige Émile H. van Heurck (1871-1931) bracht hem in contact met Elskamp in 1894.
5
In 1897 richtte hij het tijdschrift Le Spectateur catholique op, dat luxueus uitgegeven werd door Buschmann. Het was geen provincialistische bedoening, zoals voldoende blijkt uit de onmiskenbare literaire waarde van de medewerkers: Maurice Barrès, Léon Bloy, Remy de Gourmont, Joris-Karl Huysmans, Francis Jammes. Het tijdschrift werd op mooi papier gedrukt en rijkelijk geïllustreerd door Maurice Denis, Charles Doudelet, James Ensor, Félix Vallotton en Max Elskamp (die er ook in publiceerde, net als zijn vriend Charles Dumercy). Le Spectateur catholique verscheen tot december 1898. Een laatste aflevering verscheen in juli 1900. In 1899 publiceerde De Bruijn Un nouveau topique flamand: Princesse d’Auberge, een overdruk van een essay verschenen te Parijs in La Revue blanche, waarin hij het traditionele beeld behandelt van het bruegheliaanse, brassende en smullende, ruwe en gewelddadige Vlaanderen. Het libretto van Jan Blockx’ opera Herbergprinses was net verschenen, geschreven door Nestor de Tière (1856-1920), de meest succesvolle Vlaamse toneelauteur van zijn tijd, die, naar Frans voorbeeld, romantiek en realisme dooreen wist te vlechten, zijn onderwerpen met onbevangenheid behandelde en daarbij de toneeltaal dichter bij de gesproken taal wilde brengen. Tegenover dit nieuwe voorbeeld van het “Vlaanderen der kermissen” stelt De Bruijn de visie van “un peuple simple, sincèrement bon, pieux, doué de bon sens et ‘dont l’âme recèle des trésors de la plus aimable et de la plus douce mysticité’” – kortom, het verdroomde Vlaanderen van Elskamp. De handgeschreven opdracht aan Elskamp liegt er niet om: « Voici un peu de spectacle attristant. Heureusement que, pendant que les mauvais flamands triturent la boue de nos rues, toi, le bon flamand, tu peins le ciel en bleu, là au-dessus. » (Tussen haakjes, het traditioneel beeld van Vlaanderen heeft ook sporen gelaten, bijvoorbeeld in het Tsjechisch: een pretmaker, boemelaar, zwierbol of fuifnummer, dat is een flamendr; een smulpartij of een fuif, een flam; fuiven, boemelen, op zwier gaan is flamovati… ) In 1903 publiceerde De Bruijn onder de auspiciën van het Conservatoire een curieus boek over Le Folklore du droit immobilier, de tekst van een lezing die hij, pas advocaat, op 26 december 1903 ste
gehouden had voor de Fédération des Géomètres de Belgique die haar 25
verjaardag vierde. In
1911 kwam dan De la jupe divisée et de l’idéal grec van de pers, een briljant, erudiet en ja, wat verrassend opstel over de vrouwelijke kledij in het oude Griekenland en de jongste buitenissigheden van de moderne mode. Lof van Antwerpen (1914, met illustraties van Walter Vaes) is de vertaling door A.H. Cornette van Éloge d’Anvers, geschreven in 1905 en wellicht rond dat tijdstip in een nog niet geïdentificeerd tijdschrift gepubliceerd. Anvers 1914-1915 gaat over het beleg van Antwerpen en de exodus van de bevolking naar Nederland, een bijdrage voor een collectief boek dat in de lente van 1915 moest verschijnen, maar waarvan de publicatie verhinderd (verboden?) werd. Elskamp bezat er een drukproef met opdracht van. De Bruijns artikel werd in 1919 opgenomen in Heures de détresse. L’œuvre du Comité national de secours et d’alimentation et de la Commission for Relief in Belgium, 1914-1915 (Bruxelles, J.-E. Goossens, 1919). Hij bleef bijzonder productief. Hij was professor aan het
5
Émile H. VAN HEURCK, L’œuvre des folkloistes anversois, 1914, pp. 11-13.
16
Hoger Instituut te Antwerpen en aan het Institut Supérieur d’Histoire de l’Art et d’Archéologie te Brussel, lid (1946) en voorzitter (1956) van de Académie royale de Belgique. HFJ
Agenda
In het Districtshuis van Borgerhout, Moorkensplein 1, spreekt Henri-Floris Jespers op dinsdag 14 december over de veelzijdige kunstcriticus André de Ridder (1888-1961) die, meer dan Michel Seuphor, in beslissende mate bijgedragen heeft tot de beeldvorming en stimulering van de Vlaamse en Belgische kunst. Aanvang: 20 uur. Gratis toegang. ■ Op donderdag 16 december leest Erik Vlaminck voor uit eigen werk. Hij debuteerde in 1976 met de novelle Troost. Sinds 1992 werkt Vlaminck aan een romancyclus over het Vlaamse familieleven in de vorige eeuw. Een eerste deel verscheen in 1992, Quatertemperdagen, gevolgd door Wolven huilen, dat genomineerd werd voor de AT&T Literair-prijs. Hij werkt mee aan tijdschriften zoals De Brakke Hond, Deus ex Machina en Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift. Districtshuis Borgerhout, Moorkensplein 1 van 20 tot 22 uur. Gratis toegang. ▲Karel Appel. Onderweg. Reis van Rudi Fuchs langs de kunst der Lage Landen. Wat hebben Karel Appel en Rudi Fuchs met elkaar? Is hun verhouding min of meer oppervlakkig of is hun vriendschap zo groot dat zij zonder moeite elkaars reisgenoten blijken te kunnen zijn op een tocht langs een aantal hoogtepunten van de Vlaamse en Nederlandse schilderkunst uit de laatste vijf eeuwen? Karel Appel zelf selecteerde portretten, stillevens en landschappen in dialoog met werken van o.m. Roger Raveel, Jean Brusselmans, Rembrandt, Rubens, Van Gogh, Mondriaan, Permeke, James Ensor. De grootste zaal van de expositie is voorbehouden aan zijn COBRA-genoten Pierre Alechinsky, Lucebert, Corneille en Hugo Claus. Paleis voor Schone Kunsten, Ravensteinstraat 23, 1000 Brussel, tot 16 januari 2005. Info bij www.bozar.be ■
Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt op 21 december 2004. Indien u deze Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw bijdrage tijdig te storten op
Rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght
© Henri-Floris Jespers en de auteurs.
1
Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Tweede jaargang, nr. 38
21 december 2004
Redactie-adres: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, B-2018 Antwerpen. E-mail :
[email protected]
Redactioneel “Wat is uw sterkste artistieke of intellectuele ervaring van het voorbije jaar?” – zo luidt de vraag die we u graag stellen. In deze aflevering bijten alvast enkele CDR-Curatoren en abonnees op de Mededelingen de spits af. Nu verwachten we ook graag uw antwoord. De vraag mag daarbij zo breed geïnterpreteerd worden als u maar wenst. Dat houdt uiteraard ook in dat u iets kwijt kunt over bijvoorbeeld het meest ontgoochelend boek dat u helaas las, of de domste tv-uitzending die u zag. Aan te kiezen waar u de voorkeur aan geeft: het/de beste boek(en) die u (her)las, een film, een tv-uitzending, een theaterstuk, een concert, een tentoonstelling. Uw bijdrage wordt graag verwacht ten laatste op 31 december e.k., zodat de antwoorden gebundeld kunnen worden in de aflevering van 4 januari 2005. Het gesprek tussen Gaston Burssens en Hugo Claus, in 1957 uitgezonden door de AVRO, sluit de serie onuitgegeven teksten rond “Burssens in de ether” af. De eerstvolgende aflevering over Max Elskamp en zijn haat-liefde verhouding tot Vlaanderen - van droom tot nachtmerrie – werd even uitgesteld. ■
Necrologisch Ze was introvert, tuk op haar zelfstandigheid, vrij onverschillig tegenover haar compagnons en leek soms stuurs. Op het einde van haar lang leven werd ze milder. Tot op het laatste moment vocht ze verbeten tegen de genadeloze ziekte die ouderdom heet, gulzig en wellustig etend om haar falende krachten te ondersteunen, niet begrijpend waarom ik haar nét nu niét kon helpen. In de vroege ochtend van woensdag 15 december overleed Natasja, “radarbesnorde, dubbelgepuntmutste, mevrouwogige poezin”, haast twintigjarige lapjeskat die de warmte van het bed gekozen had voor een laatste gesprek en vervolgens, uitgeput, waardig en discreet de laatste adem uitblies. Toen ik voor het open raam stond, haar warme lichaam ik de arm, dacht ik aan de “hemelse mevrouw Ping” van Fritzi Harmsen van Beek: Het is nu beter te zitten zonder weemoed in de rauwe geurige ochtendlucht, nu de zon nog teder is en de gordijnen levendig in de goede vrolijke wind. De “zwijgzame zwakzinnige allerliefste” werd naast Chatty begraven in de geheime necropool aan de Schelde. & Raymond Chandler had in de jaren dertig een zwarte Perzische kat, Taki genaamd. Hij sprak het dier vaak toe als was het een mens en noemde het ook zijn secretaresse, omdat ze vaak zat op juist die bladzijde die hij nodig had. Ik weet niet of hij ze dan wegjoeg, maar ik vermoed van niet. Hij was een gentleman, en wist dat een kat belangrijker is dan een velletje papier. “À fréquenter le chat, on ne risque que de s’enrichir”, schreef Colette. HFJ
2
Windroos, windhoos I Hier volgen de reacties van Brederode, Herman J. Claeys, Bob Lebacq, Suzie Meersman, Lucienne Stassaert, Piet Tommissen, en Werner Spillemaeckers. In de volgende aflevering komen alvast Wilfried Adams, Hendrik Carette, Kris Kenis, Robin de Salle, Luc Verdonk, Erik Verstraete en Gert Vingeroets aan het woord. Uw antwoord wordt verwacht ten laatste op 31 december 2004. & Lucienne Stassaert kwam zwaar onder de indruk van de Oostenrijkse dichteres Christine Lavant en Herman J. Claeys (CDR) werd getroffen door de hedendaagse Zweedse skaldekonst. Hun bijdragen worden hierna gepubliceerd. & Ondertussen heeft Lucienne Stassaert het jongste nummer van Revolver (nr. 124, Het prozapark) gelezen. Ze bleef met “gemengde gevoelens” achter. “Het begint er op te lijken dat er een ‘mode’-Vlaams, een soort algemeen onbeschaafd Nederlands aan het oprukken is. Bij een rasechte verteller zoals Dimitri Verhulst stoort mij dat absoluut niet. Zijn romanfragment ‘De ronde van Frankrijk’ is gewoon steengoed. Maar wat te denken van een na-aper zoals die Erik Vlaminck? Hij probeert uit alle macht zo ‘volks’ mogelijk over te komen – een flauwe plezante die maar al te goed begrepen heeft hoe hij zijn hutsepot moet kruiden. Dan is er nog Geertrui Daem, die zich in haar romanfragment uitslooft om te laten voelen, ruiken en zien hoe men cervelaatworst fabriceert. Stefan Brijs voegt er twee afgekeurde fragmenten bij en een derde dat mij Siberisch laat. Nog een familieverhaal! De wereldgeschiedenis is blijkbaar iets voor vreemdelingen of begaafde buitenlanders. Eén verhaal is een buitenbeentje: ‘De bakker’ van Kamiel Vanhole. Een totaal andere thematiek – met de Golem als vertrekpunt: een verademing. Ik snap niet waarom er geen werk van Ives Petry in dit nummer is opgenomen… tenzij hij medewerking geweigerd heeft. Zijn thematiek heeft dan ook weinig of niets te maken met deze ‘doe maar gewoon, dan klinkt het des te platvloerser’-beweging. Geen wonder dat een richting als Dada hier nooit heeft kunnen ‘aarden’ – op zich al een paradox. Dan is er nog het onderkoelde proza van Gie Bogaert, die zich in zijn ‘Duiding’ een ingetogen schrijver noemt, maar hij overtuigt me niet. Het romanfragment van Anne Provoost, ‘Vleugels’ speelt zich ergens in Congo af – stilistisch zeer knap; heel veel métier; wellicht zal de roman in zijn geheel een groot publiek kunnen bereiken – ook al de ‘linksen’ met een slecht geweten.” & Werner Spillemaeckers is kennelijk aan het herlezen. Telkens hij het boek van Vic van de Reijt over Jan Villerius leest, grijpt het hem emotioneel aan, en niet het minst bij het horen van de stem van Elsschot: “Villerius. Het woord lijkt wel weggeknipt uit een gedicht van Jan Engelman. Of uit een middeleeuwse ballade, die als nevel tussen de ruïnes van een kathedraal hangt. Vier jaar vóór het overlijden van Willem Elsschot zocht, na lang aarzelen, de Rotterdammer Jan C. Villerius contact met de auteur van Villa des Roses en Pensioen. De arbeiderszoon Villerius bleek een aandachtig en intelligent lezer. Zo kwam een correspondentie tot stand, die duurde tot op de dag van het overlijden van Elsschot (7 december 1956 – 31 mei 1960).
3
Villerius, aldus Vic van de Reijt, auteur van het boek dat ik regelmatig herlees, is jarenlang met voorsprong de beste kenner van Elsschot geweest. Maar hij is tevens een gepijnigd perfectionist, wat hem uiteindelijk ten gronde zal richten. Echtscheiding van zijn nochtans begripvolle Netty en drankmisbruik doen het erop lijken dat hij een mislukkeling is. De laatste vijftien jaar van zijn leven zijn bepaald niet gelukkig. In 1996 overlijdt Villerius. In 1957 verschijnt in Nederland het Verzameld Werk van Elsschot, die te dier gelegenheid drie lezingen geeft, waaronder deze van 24 april 1957 in de “Bijenkorf “ in Rotterdam. Villerius bevindt zich onder het geestdriftig publiek en maakt geluidsopnamen. Toen, met zware koffers en spoelen, was dat niet evident. Na die lezing moeten die spoelen ergens verloren zijn opgeborgen. En vanaf de echtscheiding blijkt dat Netty die spoelen bewaart, die in 1999, omgezet in CD, worden gevoegd bij het boek De briefwisseling tussen Willem Elsschot en Jan C. Villerius. Villerius heeft vermoedelijk niet meer geweten dat zijn toewijding de realisatie heeft mogelijk gemaakt van een uniek document. De CD is vooral interessant omwille van de 33 minuten dat Elsschot voorleest uit Kaas, het werk dat momenteel in Duitse vertaling furore maakt. Vic van de Reijt had in een vroeger geschrift Villerius een “eminent Elsschot-kenner” genoemd. De nederige Villerius had hem daarop, verheugd om de erkening, gevraagd het woord “eminent “ niet meer te gebruiken te zijnen opzichte. Maar Vic van de Reijt besluit zijn boek “De Briefwisseling” met de woorden: “Aan zijn familie is het nu te danken dat door de publicatie van dit bijzonder document de naam van Jan C. Villerius als Elsschot-kenner zal blijven voortleven,” en hij besluit dan toch met: “Ik zou bijna schrijven ‘eminente Elsschot-kenner’”. “De Briefwisseling” verscheen in 1999.“ & Ook prof. em. dr. Piet Tommissen vestigt de aandacht op een boek dat hij herlas. “Waarom herleest men een boek? De vraag is makkelijker gesteld dan beantwoord. De moeilijkheid houdt verband met het feit dat de reden – voor zover er een reden voorhanden is – van persoon tot persoon, ja zelfs van geval tot geval (lees: van boek tot boek) kan verschillen. In het geval waarover ik het wil hebben heeft mijn recente woonstverandering de rol van deux ex machina gespeeld. Toen ik Walter Schubarts opus Europa und die Seele des Ostens uit een rek nam met de bedoeling het in een kist te deponeren, viel me almeteen te binnen dat ik ooit de bedoeling heb gehad aan die auteur en zijn publicaties een kleine studie te wijden, een plan dat telkens opnieuw door een urgentere taak naar het achterplan diende verschoven om uiteindelijk uit het geheugen te verdwijnen. Het bestaan van dat boek leerde ik kort na de oorlog kennen via een recensie in een nummer van Mass und Wert, het tijdschrift dat Thomas Mann na zijn emigratie in Zwitserland heeft uitgegeven. Daar ik destijds de (mij thans kinderachtig voorkomende) gewoonte had, in elk nieuw boek de aanloopdatum te noteren, weet ik precies dat ik op 1 december 1950 in Brussel een exemplaar van het opus op de kop kon tikken. De lectuur ervan greep me zodanig aan dat ik me niet enkel de overige boeken van de auteur aanschafte, doch ook informatie over zijn levensloop poogde te achterhalen, wat geen sinecure bleek te zijn. Die belangstelling was een verlengstuk van de impact die Oswald Spenglers Der Untergang des Abendlandes rond mijn achttiende levensjaar op mij gehad heeft.
4
Walter Schubart (1897-1942?) schetst in het kwestieuze boek – in feite een morfologie van de geschiedenis – vier ‘Seelentypen’ die zich volgens hem steeds en overal op aarde afgewisseld hebben: de harmonische, de heroïsche, de ascetische en de messianische mens. Dat ritmisch verloop vereist evenwel het bestaan van een overgangstijd tussen het ogenblik waarop een type bezig is te verdwijnen en een ander zich aandient. Welnu, de XX
ste
eeuw is een dergelijke overgangstijd geweest,
want men voelde aan dat aan iets een einde ging komen. Enkel over het wezen van dat ‘iets’ waren de diagnostici het oneens: de Rus Mereschkowski viseerde de post-atlantische wereld, de Spanjaard de Unamuno het christendom, de Duitse Spengler de avondlandse cultuur. Die korte indicatie moge volstaan om te begrijpen waarom me dat boek destijds aangegrepen heeft en waarom ik het onlangs herlezen heb. Dat herlezen beschouw ik overigens niet als verloren tijd. Immers, ik werd als het ware genoopt me over de zin van de tumultueuze gebeurtenissen der voorbije decennia te bezinnen. En ik begreep beter dan vroeger waarom Schubarts boek grote geesten zoals Carl Schmitt en Ernst Jünger vermocht te boeien.” & Zelden beleefde de criticus van ’t Pallieterke een intenser artistiek geluksmoment dan toen hij onlangs in de “weelderige kantoren” van het “rioolkrantje” een recensie-exemplaar ontving van Het Antwerps Liedboek. Een – ook weelderige – heruitgave, in twee royale delen onder fraaie, rode stofwikkel, van Lannoo, in de prestigieuze Delta-reeks met Nederlandse klassieken. “Het enige volledige exemplaar van dit onooglijk bundeltje, dat in 1544 – toen Keizer Karels zuster Maria van Hongarije over de Nederlanden regeerde – van de persen van ene Jan Roulans rolde in onze stad, was als een feniks uit zijn as herrezen, aldus Brederode. Dat originele exemplaar ligt veilig in de Herzog August Bibliothek te Wolfenbüttel (Duitsland). Dat er slechts één is bewaard wijten we aan de enorme populariteit: de meeste boekjes werden weggegooid, versleten na intens gebruik. de
Want in de XVI
eeuw zongen mensen nog. Niet minder dan 221 wereldlijke volksliederen staan er in:
een ruime meerderheid van “amoureuze liedekens” (vooral liefdesklachten… ) naast balladen, spotliederen, historieliederen e.a. De beroemdste, nog steeds gezongen liederen uit onze late middeleeuwen vind je hier. Liefde, seks en wonderlijke avonturen voeren de hoofdtoon. Zwervende zangers en soldaten zongen de liedjes in kroegen, op straten en pleinen. Zingen was een medicijn tegen dreiging van geweld en de inquisitie lag in Antwerpen op de loer. Verdere details – zoals de “index” ! – bespaar ik de lezer, wél streel ik zijn poëtische smaakpapillen met titels als ‘Van den boonkens’, ‘Van fier Margrietken’, ‘Van den regulier monninck’, ‘Van mijn here van Mallegem’, ‘Van vrou Marie van Bourgoengien, ‘Van heer Danielken’ en de verrukkelijke minneliederen ‘Ick seg adieu’ en ‘Het daghet inden oosten’. Laat me besluiten met de prachtige slotstrofen van dat laatste ‘Nu wil ic mi gaen begeven in een cleyn cloosterkijn, ende draghen zwarte wijlen ende worden een nonnekijn.’ Met haer claerder stemme, die misse dat si sanck, met haer snee witten handen dat si dat belleken clanck.
5
Het herrezen Antwerps liedboek – de vorige complete uitgave verscheen in 1941 – bevat één deel met liedteksten én 87 teruggevonden melodieën en één met diepgaande en verruimde commentaren en inzichten. De prijs, 49,95 € is zeker niet te veel.” & “Op leeftijd grijpt men liever naar een vertrouwd dan een nieuw boek, aldus ereambassadeur Bob Lebacq. Met een nieuw boek weet je het maar nooit. Een boek dat blijft boeien is Gespräche mit Goethe. De auteur Johann Peter Eckerman was archivaris, secretaris, klankbord, echokamer, gesprekspartner, huisgouverneur en confidant van Goethe. Het boek staat vol met anekdoten, beschouwingen en aforismen, herinneringen aan mensen en gebeurtenissen. Goethe vertelt aan Eckerman zijn gesprek met Goethe. Quel niveau! Iets gelijkaardigs vindt men enkel bij Chateaubriand, Thomas Mann, Ernst Jünger, André Gide en in het Mémorial de Sainte Hélène.. Onze hedendaagse auteurs hebben voorwaar zware concurrenten.” & Suzie Meersman heeft het voorbije jaar kennelijk iets met Shakespeare gehad. Bij de lectuur van Dagboek van een galeislaaf van Imre Kertesz werd ze getroffen door een citaat dat ze sindsdien in gedachten houdt: “Hij was een eenzame ziel en verkondigde een waarheid die niemand ooit zou horen, maar zo lang hij dat deed bleef de continuïteit op een duistere manier bewaard. Niet door je te laten horen, maar door geestelijk gezond te blijven, bewaarde je de erfenis van de mensheid.” Wat films betreft zag ze niet veel dat haar is bijgebleven. Ja, een paar weken geleden toen er sprake was in het nieuws over de maffia in Zuid-Italië dacht ik terug aan de film Romeo & Juliet met Leonardo Di Caprio en Claire Davies, Shakespeare modern en nauwgezet verfilmd.” Sinds Imre Kertesz in 2002 heeft ze alles gelezen wat in vertaling op de markt kwam. “De roman Onbepaald door het lot houdt me heel mijn leven vast, dat weet ik nu al.” Door Kertesz leerde ze het werk van Sandor Marai kennen. Protagonist Fabrizio uit La Chartreuse de Parme van Stendhal, vertaald door Theo Kars, is tijdens de lectuur van de roman niet uit mijn hoofd geweest. “Het bezoek van Fabrizio aan Abate Blanes is onvergetelijk.” Van Theo Kars las ze ook Praktisch verstand (Klein handboek voor non-conformisten). En muzikaal? “Prachtige Cd’s van het ensemble L’Arpeggiata: een eerste met muziek van Stefano Landi (°ca 15861639), een tweede La Tarantella, en alweer de tenorstem van Marco Beasley. Ik heb vroeger deze Cd vele malen beluisterd - vroeger bij een elpee kon je zeggen grijs gedraaid. Enkele weken geleden verscheen er van hetzelfde ensemble All’Improvisto – en hier is Marco Beasley er weer bij. Ook een klarinettist die een beetje opvalt omdat het instrument niet van die tijd is, maar het accordeert m.i. perfect.”
Lucienne Stassaert
“Ich will vom Leiden endlich alles wissen!” In deze versregel van de hier zo goed als onbekende Oostenrijkse dichteres Christine Lavant wordt haar lijdensproblematiek samengevat. Ze wist dan ook van wanten. Als negende kind van een mijnwerkersgezin lijdt de kleine Christine sinds haar geboorte, op 15 juli 1915, aan scrofulose of tuberculose van de lymfeklieren. Men noemt het een armemensenziekte, een die zowel allerlei
6
ontstekingen en koortsaanvallen veroorzaakt als het gehoor en het zicht aantast. Pas vanaf haar achttiende, en dank zij een behandeling met röntgenstralen, kan zij zich in het openbaar vertonen zonder de zwachtels die tot dan toe de etterende wonden moesten verbergen. Haar zwakke gezondheid staat haar echter niet toe om verder te studeren. Voor haar verdere ontwikkeling, nog wel in een armoedig milieu waar geen plaats is voor kunst en literatuur, beroept ze zich vooral op de plaatselijke bibliotheek van Sankt Stefan in het Lavanttal. Zo ontdekt zij het werk van Rilke, dat voor haar een revelatie is. Haar eerste verhalen en gedichten ontstaan in die periode, en dit ondanks zware depressies die op haar twintigste tot een zelfmoordpoging zouden leiden. Wat zij daarop in een instelling voor geesteszieken meemaakt, is meteen de beste remedie tegen suïcidale impulsen. In Aufzeichnungen aus einem Irrenhaus – een titel die zowel aan Rilke als aan Dostoievski herinnert – brengt zij die ervaring onder woorden. En ze roept God ter verantwoording – een gesprekspartner die zij zal blijven ondervragen, uitschelden en verheerlijken. Ook met de natuur gaat zij een dialoog aan. Ze mag dan halfdoof en halfblind zijn, maar haar andere zintuigen werken op volle kracht. Alles wat zij bij haar poëtische visie betrekt, wordt tevens niet alleen gepersonifieerd, maar geconcretiseerd op een manier die aan de Romaanse kunst doet denken. Bij haar beeldenarsenaal horen dieren, zoals vogels en honden, engelen en ronduit heidense motieven die naar toverkunst verwijzen. Ze haalt letterlijk alles uit haar natuurlijke omgeving, waarbij de natuurkrachten die zij oproept als de bouwstenen van haar thematiek fungeren. Abstracta zoals de dood
of
het
noodlot
vormen
geen
tegenpool,
maar
worden
gelijkgeschakeld
aan
die
natuurverschijnselen. Centraal staat een zeer complexe godsbeleving – een religiositeit vol tegenstrijdigheden. Verzet en woede wisselen af en leiden tot schuldgevoelens, of lokken een lyrische ‘tegenspraak’ uit die op geen enkel moment als een klaagzang overkomt. Het gevecht met de engel gaat steeds verder, een gevecht zonder illusies of erbarmen: Ik wil van ’t lijden eindelijk alles weten! Sla nu de stolp stuk der gelatenheid, verjaag de schaduw die mijn engel wordt. Dáár wil ik heen, waar zelfs jouw hand verdort, in ’t brein van gekken, in verlatenheid van bittere harten die, door drift gebeten, zichzelf verscheuren om wat in hen woedt woest uit te strooien in het bloed der aarde. Mijn engel torst op beide schouders zwaar de genadehemel; van jouw warme gloed heeft nu een vonkje al het glas gesmolten. Vervuld van hovaardij en van revolte kauw ik de trotse moed, het laatste brood uit heel de oogst van mijn gelatenheid. Wijs was jij, Heer, en vol genadigheid, want anders had ik mijn stolp stukgeslagen. Ik wil met honden op mijn hart gaan jagen dat ze ’t verscheuren om de dood een weerzinwekkend werkje te besparen. Bedankt om wat ik aan den lijve mocht ervaren. Hoewel pijn en aftakeling meer dan eens het hoofdthema worden, is er als tegenwicht een buitengewoon sterke levenswil die zij met de moed der wanhoop wil behouden. Ook na een mislukt huwelijk met een veel oudere man en een kortstondige liefdesverhouding met de kunstschilder Werner Berg kan zij zichzelf in stand houden met behulp van medicijnen, slaappillen en de nodige alcohol.
7
Pijn is tegelijk een voorwaarde en een springplank om dieper in alles door te dringen. Een keerpunt in haar leven komt er aan het eind van de jaren veertig, wanneer zij de Stuttgartse uitgever Viktor Kubczak leert kennen. Hij haalt haar uit haar isolement, met als gevolg dat haar eerste publicaties rond 1949 verschijnen. Het succes blijft niet uit. Ze wordt tweemaal bekroond met de Georg Trakl-prijs en ontvangt in 1970 de Oostenrijkse Staatsprijs. Na haar dood - in 1973 – zou niemand minder dan Thomas Bernhard een bloemlezing uit haar werk samenstellen, die in 1988 bij Suhrkamp Verlag is verschenen. Hij vond dat haar werk nog niet de bekendheid kreeg, die zij verdient. Het is te hopen dat Christine Lavant dank zij deze mooie uitgave bij uitgeverij P, hier te lande ontdekt zal worden. De vertalers Anke van den Bremt en Stefaan van den Bremt zijn er in geslaagd de bezwerende toon van haar zegging te behouden. Sommige rijmen klinken weliswaar als noodoplossingen en wijken dan meestal af van het origineel, wat nogmaals bewijst hoe zinvol een tweetalige editie is. ■ De wilde zijtak van de slaap, een selectie uit de poëzie van Christine Lavant, vertaald uit het Duits door Anke van den Bremt en Stefaan van den Bremt en van een nawoord voorzien door Anke van den Bremt, Leuven, Uitgeverij P, 2004, 101 pp, 18 €. Tweetalige editie.
Herman J. Claeys
Het woord: de enige diamant die de dichter bezit Diktarens ord är hennes enda diamant. Des dichters woord is haar enige diamant. In het hedendaagse Zweeds wordt steeds meer met vrouwelijke voornaamwoorden verwezen naar de naamwoorden diktaren, poeten of skalden (de dichter), ook wanneer het om de dichter (m/v) in het algemeen gaat. De dichter, zij verblijdt ons met haar gedichten. Dit is geen toeval. Het dichterschap is de laatste decennia in Zweden een bij uitstek vrouwelijke bezigheid geworden, en dichteressen bekleden nu prominente functies in de noordse Parnassus of zijn onderscheiden met ronkende titels en prijzen. Klinkende namen zijn de veelvuldig vertaalde Eva Ström (1947), Tua Forsström (1947), Eva Runefelt (1953), Kristina Lugn (1948) en Katarina Frostenson (1953), die allen debuteerden in de jaren zeventig. Tijdens de voorlaatste Boekenbeurs werd ik aangenaam verrast door de presentatie van een bloemlezing vrouwelijke poëzie, ingeleid en vertaald door Lisette Keustermans, docent Zweedse taal en Skandinavische literatuur aan de Universiteit van Amsterdam, en meermaals gelauwerd vertaalster: De enige diamant die ik heb. Poëzie van Zweedstalige dichteressen 1978-200. Dit bij Uitgeverij P verschenen mooi boekwerk omvat in het Nederlands vertaald werk van 10 auteurs, samen goed voor 85 gedichten, telkens met de oorspronkelijke Zweedse versie ernaast afgedrukt op de rechterpagina. Een lovenswaardig beginsel, want het nodigt uit tot vergelijking van de woorden en zinsstructuren, en daar steekt men altijd wat van op, ook als men de brontaal niet of nauwelijks machtig is. Dit geldt des te meer voor een aan het Nederlands verwante taal als het Zweeds. Een voorbeeld van een (niet letterlijke) vertaling: Je zult komen als een vaag gevoel, me binden aan dingen en stonden. Je zult me in leven roepen, me tijd geven en het eeuwigheid noemen. Je zult me herinneringen schenken,
8
dromen sterker dan deze. Maar toch is het de maan die maakt dat men zich hecht aan dieren, open plekken in het bos en nachtblauwe stenen in de beek. Du skall komma som en aning, fästa mig vid ting och stunder. Du skall kalla mig levande, ge mig tid och kalla der för evighet. Du skall ge mig minnen, drömmar starkare än den här. Men månen är det som gör att man fäster sig vid djuren, skogens gläntor och vid bäckens alla nattblå stenar. Dit gedicht zonder titel is van de etherische Eva Sina Byggmäster (1965) die evenals Tua Forsström in het Zweedstalige gedeelte van Finland werkzaam is. Vandaar dat in de ondertitel van het boek Zweedstalig en niet Zweeds staat, ook al omdat er werk is opgenomen van de uit Vilnius afkomstige Litouwse dichteres Inga-Linda Lindqvist (1965). Naast de hierboven genoemden vinden in deze anthologie ook de Stockholmse auteurs Ann Jäderlund (1955), Birgitta Lillpers (1958) en Marie Lundquist (1950) hun plekje. Deze laatste is een laatbloeier en schreef het gedicht waaraan de titel ontleend is: Ik beweeg me behoedzaam. Wil je niet vroegtijdig / wekken. Je geheimen zijn zo hulpeloos / als je wakker bent. Ik sta voor de glazen kist / en zie ze slapen. Ik slijp het woord, de enige / diamant die ik heb. Ik kan u verzekeren dat Lisette Keustermans een zeer zorgvuldige en gedegen vertaling heeft afgeleverd, niet enkel van de doorzichtige Ström en Forsström, of van de ironische Lindqvist, Lundquist en Lugn maar ook van de hermetisch-filosofische Frostenson, van de experimenterende Runefelt en Lillpers en van de surrealistische Byggmäster. Daarbij heeft zij vaak het veilige pad van de woord-voor-woordvertaling willen verlaten om haar toevlucht te zoeken in een syntactischsemantische hertaling, zonder afbreuk te doen aan de klankwaarde, het ritme, het schema, de sfeer of zelfs de beeldspraak in de brongedichten. Voorwaar een hele prestatie. Bij uitgeverij P te Leuven verscheen naast het hier besproken boek ook Ik struin wat door mijn tuin en ruim op voor de nacht (2001) van Marie Lundquist, Na een nacht tussen de paarden (2000) van Tua Forström, Van ö tot ö (1999) van Karl Venneberg, alle eveneens door Keustermans, die ook nog elders volgende vertalingen publiceerde: De werkeloze doden, een keuze uit de gedichten 1978-1999 (1999) van Eva Runefelt, De mooiste van Edith Södergran (2002) en Opgepast! Poëzie (1992) van Karl Vennberg, naast tal van artikelen over Zweedse letterkunde in onze literaire tijdschriften. Behalve door Lisette Keustermans wordt het oeuvre van bekende moderne Zweedse schrijvers ook vertaald door Jan Bernlef, Benno Barnard, Hans Kloos, Janny Middelbeek-Oortgiesen, Cora Polet, Clementine Luijten en Miriam Van hee. Bij uitgeverij De Geus verschijnen met regelmaat boeken van Majgull Axelsson, Marianne Fredriksson, Barbara Voors, Björn Ranelid, Mikael Niemi en Kerstin Thorvall; bij De Bezige Bij het werk van de twee grootsten, beiden nobelprijskandidaten: Torgny Lindgren en Tomas Tranströmer, en daarnaast
9
Göran Tunström en Lars Gustafsson; bij Ambos/Anthos Christine Falkenland en Per Olov Enquist; bij Atlas Eva Runefelt; bij Bert Bakker Kerstin Ekman, en bij De Arbeiderspers eveneens Per Olov Enquist. En zoals algemeen bekend verschijnen in onze taal ook de literaire thrillers van Maj Sjöwall & Per Wahlöö (de Inspecteur Beck-reeks), van Lizza Marklund (met de journaliste Annika Bengtzon) en van Henning Mankell (de Kurt Wallander-reeks). De vertaling van een representatieve greep uit het hedendaagse lyrische aanbod van Zweedse schrijfsters is een welkome aanvulling daarbij. Toch kan men zich de vraag stellen of het wel zin heeft een boek te redigeren met werk van uitsluitend vrouwelijke auteurs. Nogal wat letterkundigen vinden dat niet passend. Ze redeneren dat er immers nooit verzamelbundels worden gepubliceerd met uitsluitend mannelijke auteurs. Daartegenover staat dat tussen de jaren veertig en negentig in Zweden de vrouwelijke dichters nauwelijks aan bod kwamen en zoals Keustermans het uitdrukt “vaak denigrerend besproken” werden, dat hun m.a.w. de toegang tot de Parnassus versperd werd. Men leek niet te aanvaarden dat vrouwen nog andere bellettrie konden plegen dan de neoromantische poëzie uit het interbellum of dan kinderboeken zoals de internationaal bekende dames Selma Lagerlöf, Astrid Lindgren, Maria Gripe en Elza Beskov dat deden of doen. Als men de zaak zo bekijkt heeft mevrouw Keustermans wel een punt: men kan de publicatie van haar verzamelwerk immers zien als een uitzonderlijke inhaalbeweging om recht te doen aan een evenwichtig beeld van de hedendaagse Zweedse skaldekonst. ■ De enige diamant die ik heb. Poëzie van Zweedstalige dichteressen 1978-2003. Gekozen, vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Lisette Keustermans, Leuven, Uitgeverij P, 2003, 144 pp. ISBN 90-76895-76-7.
Onuitgegeven Woord en wederwoord: Burssens en Claus Op vrijdag 1 maart 1957, tussen 14 u 25 en 14 u 45, zond de A.V.R.O. een interview uit van Hugo Claus door Gaston Burssens. Dat gebeurde in de serie Vlaamse silhouetten, onder redactie van J.J. van Herpen en Anny Schuitema; deze laatste nam de voordracht voor haar rekening. Verantwoordelijk voor het ‘literair halfuurtje’ van de A.V.R.O. was P.H. Ritter jr.
1
& Claus contacteren liep blijkbaar niet van een leien dakje. Op 17 januari 1957 kon Anny Schuitema blijkbaar niet zonder trots, Burssens het volgende meedelen: “Inderdaad was ik een goede detective. De heer Claus was vorige week in A’dam, daarna naar Parijs. Inmiddels hebt u hem gesproken en is dus de zaak in orde. Ik heb hem een contract laten zenden voor de uitzending en voor de opname op 14 Februari. Het leek mij het beste dan ‘s morgens maar achter elkaar te werken en daarna gaan we lunchen.” Op 8 februari doet ze een beroep op Burssens en dankt hem voor zijn “bemoeiingen”:
1
Vgl. Jan J. VAN HERPEN (ed), Al wat in boeken steekt: dertig jaar radiowerk van dr. P.H. Ritter jr. bij de AVRO. Een boek in documenten, Zutphen, Terra [1982]. Met dank aan Sjoerd van Faassen.
10
“Zoudt u zo vriendelijk willen zijn, de heer Claus er op attent te maken, dat ik nog steeds geen teksten van hem heb ontvangen? Reeds tweemaal schreef ik hem, doch tevergeefs. Zoudt u hem nog eens willen vragen?”
2
& Gaston Burssens opent het vuur: Beste vriend Hugo Claus, veel moet ik niet zeggen om je aan de luisteraars van de A.V.R.O. voor te stellen. Je roman: De metsiers, je verschillende verzenbundels en vooral je toneelstuk: De bruid in de morgen hebben je in Nederland een benijdenswaardige reputatie bezorgd. En je jongste roman: De koele minnaar, die pas in ons Nieuw Vlaams Tijdschrift verscheen, gaat alweer door een NoordNederlandse uitgeverij gepubliceerd worden, of is nu al gepubliceerd, geloof ik. HC: Jawel, door de Bezige Bij. GB: Ik herinner mij, Hugo, - het is helaas alweer tien jaar geleden -, dat je mij je eerste verzen ter lezing zond, en dat je mij vroeg wat ik er over dacht. Voor mijzelf dacht ik: die Hugo Claus moet een jonge man zijn van rond de twintig, die al heel wat in zijn mars heeft. (Later vernam ik dat je pas zestien jaar oud was). Ik antwoordde je met de nodige reserves, want ik dacht: niet teveel lof in één keer, want het zou hem wel eens naar het hoofd kunnen stijgen! Doch tussen de regels door heb je kunnen lezen hoe enthousiast ik over je eerste proeven was. Daarna is voor jou al heel spoedig het succes gekomen, en ik hield mijn hart vast bij de overweging dat zoveel talent-in-een-keer misschien maar een strovuur zou zijn. Mijn schrik is ongegrond gebleken Bij elk verschijnen van een nieuw werk van jou was het duidelijk dat je talent steeds rijper werd, en ook rijker. En thans, in tien jaar, heb je een peil van kunst en kunde bereikt waar niet meer aan te tornen valt, en stel ik met vreugde vast, dat je je nooit iets hebt laten wijsmaken, en dat niemand in staat is gebleken je sterke persoonlijkheid te ondermijnen. Daarom wil ik je hier in ’t publiek zeggen, Hugo Claus, dat je de man bent op wie ik altijd heb gerekend om de poëzie, zo in vers als in proza, over die grens te brengen waar de surrealisten en de expressionisten haar hebben gelaten. Maar laat deze lof voor vandaag volstaan en laat ons overstappen naar zakelijker dingen. Vertel ons iets over het ontstaan en de ontwikkeling van je schrijverschap. HC: Ik ben al heel vroeg begonnen met schrijven. Op mijn veertiende jaar had ik al een lijvige historische roman over de Vlaamse held Zaninkin geschreven. Het grootste gedeelte van dit boek schreef ik in versvorm onder de invloed van Rodenbach en Tollens. GB: Nee!! HC: Lach maar niet. Rodenbach en Tollens schijnen nu wel heel belangrijke figuren te zijn, want zij duiken nu opnieuw op bij de neo-experimentelen met hun gezwollen beeldspraak, hun gebrek aan wat men in het Frans rigueur heet en het overtollige belang dat de opgezweepte woorden krijgen. GB: Ik vrees dat de neo-experimentelen, zoals jij ze noemt, het niet helemaal met je eens zullen zijn. Misschien zien zij het later wel in. Maar goed, wat is er met je historische roman gebeurd, Hugo? HC: Wel, Gaston, die heb ik helaas vernietigd. GB: Waarom helaas? 2
Beide brieven in privé collectie.
11
HC: Misschien had hij nu wel sensatie verwekt. GB: En wat heb je daarna geschreven? HC: Klassiek gerichte gedichten onder invloed van Rilke, en zelfs J.C. Bloem. Maar terwijl die verzen gedrukt werden had ik er al spijt over, en voor ze verschenen had ik al een nieuwe bundel klaar die ik Registreren heb genoemd. Dit bundeltje beschouw ik eigenlijk als mijn debuut. Na de voordracht van Anny Schuitema herneemt Burssens het interview: Nu zou ik van jou nog graag horen Hugo, hoe je eerste experimentele verzen zijn ontstaan. HC: Onder invloed van de expressionisten en vooral van de surrealisten. GB: En hoe zie je het resultaat? HC: Heel bondig samengevat onderscheid ik zelf in wat ik totnogtoe aan poëzie bedreef drie fasen: ten eerste, een romantische, speelse, frisse fase, die van Een huis dat tussen nacht en morgen staat; ten tweede, een verwrongen, agressieve periode, die van Tancredo infrasonic; ten derde, de fase waarin ik nu de voornaamste elementen naar voren wil halen, namelijk een ruimere uitdrukking, een meer omvattende zegging. Ter illustratie koos Claus twee gedichten uit Een huis dat tussen nacht en morgen staat (onder meer “Rendez-vous”). Na de voordracht had Burssens nog een verzoekje: Hugo, ik zou er wel erg op willen aandringen dat mevrouw Schuitema ook je gedicht “De moeder” uit de Oostakkerse gedichten zou voorlezen. Zoals Van Ostaijen eens van Marsmans gedicht “Salto mortale” heeft gezegd dat het het schoonste gedicht was van onze generatie, zo zou ik willen zeggen, dat jouw gedicht “De moeder”, de prachtigste uiting is van de totale experimentele geest. De moeder Ik ben niet, ik ben niet dan in uw aarde. Toen gij schreeuwde en uw vel beefde Vatten mijn beenderen vuur. (Mijn moeder, gevangen in haar vel, Verandert naar de maat der jaren. Haar oog is licht, ontsnapt aan de drift Der jaren door mij aan te zien en mij Haar blijde zoon te noemen. Zij was geen stenen bed, geen dierenkoorts, Haar gewrichten waren jonge katten, Maar onvergeeflijk blijft mijn huid voor haar En onbeweeglijk zijn de krekels in mijn stem. ‘Je bent mij ontgroeid,’ zegt zij traag mijn Vaders voeten wassend, en zij zwijgt Als een vrouw zonder mond.) Toen uw vel schreeuwde vatten mijn beenderen vuur. Gij legde mij neder, nooit kan ik dit beeld herdragen, Ik was de genode maar de dodende gast. En nu, later, mannelijk word ik u vreemd. Gij ziet mij naar u komen, gij denkt: ‘Hij is De zomer, hij maakt mijn vlees en houdt
12
De honden in mij wakker.’ Terwijl gij elke dag te sterven staat, niet met mij Samen, ben ik niet, ben ik niet dan in uw aarde. In mij vergaat uw leven wentelend, gij keert Niet naar mij terug, van u herstel ik niet. Vervolgens brengt Burssens het gesprek op Claus’ proza. HC: Gelijktijdig met mijn verzen Gaston, heb ik novellen geschreven, waarvan er één is verschenen in het Nieuw Vlaams Tijdschrift, in 1949. Een van die novellen heeft mij in de plaats van de gewone vijf dagen, vijf weken beziggehouden en die is dan De metsiers geworden. GB: Hoe sta je op dit ogenblik tegenover De metsiers? HC: Deze roman bevredigt mij niet zo heel erg, maar als ik hem vergelijk met wat gewoonlijk in het Nederlands wordt geschreven, vind ik hem toch niet zo kwaad. Doch persoonlijk houd ik meer van mijn roman De hondsdagen. GB: Waarom? HC: Omdat ik een volmaakte Narcissus ben en omdat in dat boek meer van mijzelf zit. Daarna heb ik dan nog Natuurgetrouw geschreven, een bundeltje schetsen waar ik nu heel hard om kan lachen… en ik hoop van u hetzelfde, en enkele novellen van De Zwarte Keizer. GB: Is het waar wat men naar aanleiding van De metsiers, en ik geloof ook van je andere romans, heeft gezegd, dat je ze onder invloed van de Amerikaanse romanciers hebt geschreven? HC: Helemaal waar is dat niet. Naar aanleiding van die zogenaamde invloed heeft men verkeerde gevolgtrekkingen gemaakt. Het is niet omdat ik mij in een gelijk perspectief heb gezet als Faulkner in zijn As I lay dying dat men hieruit kan besluiten dat ik onder de invloed van Faulkner sta, zomin als ik bijvoorbeeld Vestdijk invloed van Dostojewsky zal aanwrijven omdat hij zijn personages in het perspectief van de derde persoon zet. Er is wel invloed van de Amerikanen in de manier waarop ik mijn personages benader, namelijk, zonder de overtollige psychologische verklaringen van de auteur. De psychologie uit zich in de handelingen en in de dialogen. GB: Dus ongeveer zoals op het toneel. HC: Inderdaad. GB: Mooi zo. Hiermee zijn wij dus op het terrein van het toneel beland, en wat heb je ons hieromtrent te vertellen. Hoe ben je ertoe gekomen toneel te gaan schrijven? HC: Ik had het gevoel met mijn romans en mijn poëzie in de volslagen leegte te schrijven. En uit een zeer natuurlijke drang naar directe communicatie met anderen, heb ik mij naar de toneelvorm gewend. GB: Met als resultaat De bruid in de morgen. HC: Niet alleen. Want juist vandaag wordt mijn tweede stuk, dat Het lied van de moordenaar heet, door het Rotterdams toneel opgevoerd. GB: Dan wens ik je veel succes toe Hugo. En tot slot zou ik nu nog van jou willen horen, welke je lievelingsauteurs zijn uit de wereldliteratuur.
13
HC: Voor de poëzie gaat mijn voorkeur naar de Chinese Anthologie van Confucius, vertaald door Ezra Pound en ook naar Hölderlin. Voor de modernen prefereer ik: Dylan Thomas, Hopkins, Michaux en Char. En voor het proza Achim von Arnim. GB: En voor Nederland? HC: Vestdijk en Hermans. & Aan de versozijde van de hoger geciteerde brief van Anny Schuitema de dato 8 februari 1957, noteerde Burssens een korte bedenking n.a.v. “Losse opmerkingen over poëzie” van Jan Greshoff, verschenen in de rubriek ‘Zoek de mens’ van het Nieuw Vlaams Tijdschrift, X, nr. 12. “Met aforismen is het zo dat, als men ze omkeert, hun omgekeerde waarheid nog altijd een waarheid is. Dit aforisme van Greshoff (cf. NVT, nr. 12 – 1956): Het gedicht schrijft zichzelf. 3
Door middel van de dichter , kan men even zo vrolijk omkeren: de dichter schrijft zichzelf. Door middel van het gedicht om er hetzelfde plezier aan te hebben. En is deze waarheid: 4
Modern is hij die niets is en tot elke prijs iets wil lijken , retourné comme un gant, Modern is hij die iets is en tot elke prijs niets wil lijken, niet een grote koe. Ik herinner mij een aforisme, maar sla mij dood, ik weet niet meer van wie: le poème soi-disant classique file à côté de notre sensibilité comme un pet sur une toile cirée. “ & Op 10 april 1958 werden Burssens en zijn vrouw uitgenodigd de reünie van sprekers en spreeksters in de serie ‘Silhouetten” op zondag 18 mei te 12 uur in de studio te Hilversum bij te wonen. Deze uitnodiging werd eveneens gericht tot: Ed Hoornik, Adriaan Morriën, Jo Hanlo, Wim van der Molen, Jac. Van Hattum, Willem Brandt, Bert Voeten, C.J. Kelk, dr Victor E. van Vriesland, Nel Noordzij, Alfred Kossmann, J.B. Charles, Ab Visser, Clara Eggink, J.C. Bloem, A. Roland Holst, Karel Jonckheere, Bert Decorte, Maurice Roelants, Maurice Gilliams, Hugo Claus, Johan Daisne, Hubert Lampo, Gerard Walschap, Herman Teirlinck, Raymond Brulez, Marcel Coole (en hunne echtgenoten). Na een gemeenschappelijke lunch was het de bedoeling dat Herman Teirlinck en Victor E. van Vriesland een causerie zouden houden. De deelnemers worden gevraagd zich te willen ‘bezinnen op bijzondere facetten van de band tussen de Nederlandse en de Vlaamse letteren, waardoor het onderling samenzijn na afloop verlevendigt wordt door de uitwisseling der gedachten’, aldus de voorzitter van de A.V.R.O.
5
Van Vriesland koos als onderwerp “Het wezen en de taak der literatuur-kritiek’. Herman Teirlinck durfde de reis niet aanvaarden met het oog op zijn gezondheid. Burssens werd gevraagd in zijn plaats een causerie van ongeveer twintig minuten te houden over een onderwerp naar eigen keuze.
6
Burssens koos als onderwerp ‘De elementen “duisterheid” en “verrassing” in de poëzie’. J.J. van Herpen, hoofd afdeling gesproken woord, schreef hem op 6 mei:
3
Burssens citeert hier onnauwkeurig. Greshoff schreef: “Door middel van een dichter” (l.c., p. 1344). Jan GRESHOFF, l.c., p. 1345. 5 Brief van Th. Röell aan G. Burssens, 10 april 1958. Privé collectie. 6 Brief van de AVRO, afdeling Gesproken Woord aan G. Burssens, 28 april 1958; brief van J.J. van Herpen, Hoofd Afdeling Gesproken Woord aan G. Burssens, 1 mei 1958. Privé-collectie. 4
14
Indien dit Uwerzijds niet te veel moeilijkheden oplevert, zouden wij U willen verzoeken ons de tekst van de door U te houden causerie toe te zenden, zodat wij haar kunnen laten vermenigvuldigen. Verder kunnen wij U nog mededelen, dat mevrouw Anny Schuitema natuurlijk met alle genoegen het door U genoemde gedicht van Paul van Ostaijen zal voordragen.
7
Op de verso staat de minuut van het antwoord van Burssens te lezen: “In antwoord op uw brief van 6 dezer moet ik U tot mijn spijt berichten dat het mij niet mogelijk zijn zal U de tekst van mijn causerie thans toe te zenden. Ik weet wel wat ze worden zal maar de tijd heeft mij totnogtoe ontbroken om één letter ervan neer te schrijven. Dat kan ik eerst Vrijdag en Zaterdag e.k. Ik denk dat dit voor U geen bezwaar zal zijn aangezien de causerie toch niet vóór een uur of twee zal gehouden worden, veronderstel ik, zodat uw bevoegde dienst ze dan nog tijdig kan inzien.” Op 12 mei verstuurt de A.V.R.O. de administratieve bevestiging van de uitnodiging, waaruit blijkt dat de tekst van de causerie niet vooraf in het bezit van de omroep wordt verwacht. Het honorarium bedraagt één honderd gulden.
8
Gaston en Yvette waren dus op 18 mei te gast bij de A.V.R.O. Bij die gelegenheid werd Anny Schuitema bedacht met een exemplaar van Adieu. De eerder in het Nieuw Vlaams Tijdschrift 9
gepubliceerde cyclus gedichten was aangevuld met een adieu aan Maurice Gilliams. Burssens wilde kennelijk zijn dank betuigen aan Gilliams, die hem uitverkozen had als gesprekspartner voor de serie ‘Silhouetten’.
10
‘De elementen “duisterheid” en “verrassing” in de poëzie’ werd uitgezonden op zondag 20 juli, tussen 15 u 20 en 15 u 45, en een aantal gedichten uit Adieu werden door Anny Schuitema in haar ‘vrijdagmiddagrubriek’ voor de microfoon voorgedragen op 22 augustus, van 14 u 20 tot 14 u 40.
11
De (merkwaardige) tekst van de causerie werd postuum gepubliceerd in het Verzameld proza, waarbij tekstbezorger Luc Pay meedeelt: ‘Burssens hield deze lezing begin december 1958 tijdens de vierde poëziemiddag van de kring ‘Germania’ te Gent ’.
12
Dat was dus slechts een herhaling van de lezing
van 18 mei bij de A.V.R.O. Burssens drong er bij Raymond Brulez op aan dat de televisie aandacht zou schenken aan zijn lezing. Praeses van de kring ‘Germania” was mijn vriend Dirk Stappaerts. Meer dan een kwart eeuw later kon hij zich niet herinneren of de televisie daar aanwezig was. Henri-Floris JESPERS
Caleidoscopisch Tot 13 februari exposeren in het Rood-Klooster te Brussel elf jonge illustratoren van kinder- en t
jeugdboeken, afgestudeerden van de belangrijkste kunstopleidingen uit Franstalige België (S Luc, La t
Cambre en de Académie Royale des Beaux-Arts te Brussel, Institut S Luc te Luik). De tentoonstelling bestaat uit de oorspronkelijke tekeningen van hun jongste publicatie.
7
Brief van J.J. van Herpen aan G. Burssens, 6 mei 1958. Privé collectie. Twee administratieve documenten. Privé collectie. 9 G. BURSSENS, Adieu, in: Nieuw Vlaams Tijdschrift, X, 1956, pp. 801-823. 10 Henri-Floris JESPERS, Maurice Gilliams en Gaston Burssens: woord en wederwoord, in: Mededelingen van het CDR, nr. 36, 23 november 2004, pp. 7-8; nr. 37, 7 december 2004, pp. 1-4. 11 Brief van A. Schuitema aan G. Burssens, 14 juli 1958. Privé collectie. 8
15
François BREUT, Paulette la coquette et Johnny l’oryctérope, Bruxelles, éd. Alice, 2004 ; Marie de SALLE, L’Astronome, Bruxelles, éd. La Renaissance du Livre, 2004 ; Monts GISBERT, Les désirs de Lune, Bruxelles, éd. Alice, 2002 ; Isabelle JOSSA, Agadir veut dormir, Bruxelles, éd. Alice, 2002 ; Christian LAGRANGE, La chenille, Bruxelles, éd. Labor, 2005 ; Didier LANGE, Mon secret, Bruxelles, éd. Labor, 2005 ; Estelle MEENS, Depuis ce jour, Bruxelles, éd. Labor, 2005 ; Dominique MERTENS, Un petit tour de fourmi, Bruxelles, éd. Labor, 2005 ; Lisbeth RENARDY, Chéri et Mirabelle, Bruxelles, éd. Alice, 2004 ; David WAUTIER, Paul, chasseur d’Ogres, Bruxelles, éd. Alice, 2003 ; Yaël VENT DES HOVE, Pourquouââ ?, Bruxelles, éd. Alice, 2004
Wat meteen opvalt, is de verscheidenheid van technieken en kleurzetting: aquarel, ecoline, collage, acryl, kleurpotlood, Oostindische inkt. Over de meeste deelnemers ben ik niet enthousiast. Ofwel drijven ze de naïviteit te ver, onder de smoes dat het toch maar bedoeld is voor kinderboeken, ofwel bezondigen ze zich aan een overdreven “kunstzinnige aanpak”, ten koste van het verhaal. Slechts twee kunstenaars wisten me te overtuigen. David Wautier (°1980), afgestudeerd aan het Institu t Saint-Luc te Brussel, is niet alleen tekenaar, maar tevens musicus. Hij speelt piano en gitaar en componeerde een honderdtal stukken instrumentale muziek.
Paul, chasseur d’Ogres (2003) is zijn eerste album. Zijn met kleurpotlood
opgehoogde gravures zijn pareltjes en staan geheel in dienst van het verhaal van Paultje die met verschrikkelijke nachtmerries te kampen. Om hem te troosten leest moeder hem het verhaal van de Reuzenjager voor. Van dan heeftt hij nog maar één doel, één droom: Reuzenjager worden. Sinds de tijd dat Wautier aan stripfestivals deelnam (hij kaapte de eerste prijs te Waver en de derde te Ganshoren) zijn de jaren voorbijgegaan, en zijn tekening is nu gerijpt. Marie de Salle (°1976) studeerde viool aan de conse rvatoria van Brussel en Mons en illustratie aan het Institut Saint-Luc te Brussel. Ze heeft reeds drie albums op haar naam : Trop, c’est trop (2003), Do ré mi (2004) en L’Astronome (2004), alle drie verschenen bij de rampzalige uitgeverij La Renaissance du Livre. In haar jongste album wordt vanaf de eerste pagina gepeild naar de diepte van het uitspansel. Hoop op het dak van zijn observatorium kijkt Albert de astronoom naar zij dierbare sterren. Hij bestudeert ze aandachtig tot hij, wie weet, de kans heeft er een nieuwe te ontdekken… Eens op een nacht, stelt hij een vreemd fenomeen vast… De superbe door sterrenstof besproeide aplats geven aan het heelal een enorme présence. De eenvoud van de lijn draagt in hoge bij tot de leesbaarheid van het verhaal. Op een boogscheut van het Rood-Klooster, in ‘Seed Factory’, Vrijwilligerslaan 19) exposeren dertien gevestigde tekenaar onder het motto ‘Coup de cœur 2’: Laurence de Kemmeter, Michaël Derullieux, Ingrid Godon, Louis Joos, Gabriel Lefebvre, Vincent Mathy, Philippe de Kemmeter, Claude K. Dubois, Philippe Goossens, Benoît Jacques, Dominique Maes, Emilie Seron, Michel Van Zeveren. Robin de SALLE. Rivages d’enfance, Kunstcentrum Rood-Klooster, Rood-Kloosterstraat 4, 1160 Brussel. Tot 13 februari 2005. Alle dagen en weekends (behalve maandag en vrijdag), van 14 tot 17 uur. Gesloten van 24 december 2004 tot 3 januari 2005. Toegang: 3 €. http://users.skynet.be/rouge-cloitre.ca
12
G. BURSSENS, Verzameld proza, Antwerpen & Amsterdam, Elsevier Manteau, 1981, p. 678.
16
Door de leesbril bekeken ▲“Eerder zijn er stemmen opgegaan om een referendum te houden over de zogenaamde ‘Europese Grondwet’. Maar zoals steeds: er wordt een ballonnetje, opgelaten en daarna is het weer gebakken lucht”, aldus hoofdredacteur Christian Dutoit in Meervoud. Hij onderstreept dat ‘Brussel’ in Europa steeds minder populair wordt, “sinds de EU zich is gaan moeien met sectoren als elektriciteit, telecommunicatie, post en treinverkeer. Het kan zijn dat ‘Brussel’ niet erg geliefd is in de rest van Vlaanderen, maar in heel wat omringende landen klinkt ‘Brussel’ als een vloek.” In Doorbraak, het ledenblad van de Vlaamse Volksbeweging, publiceerde Bart Maddens een artikel met de titel “Brussel: de verkeerde hoofdstad van Vlaanderen”. Theo van Heijst reageert met een artikel dat niet alleen bol staat van kromme redeneringen maar tevens bewijst dat de Brusselse pretentie in geen geval moet onderdoen voor het Antwerpse chauvinisme. ■ Meervoud, Vlaams-radicaal en progressief maandblad, XII, nr. 101, november/december 2004. 2,50 €. Drukpersstraat 20, 1000 Brussel.
[email protected]
▲Volgens Johan Vanhecke heeft Martine Cuyt “een zeer belangrijke bijdrage geleverd tot het Elsschot-onderzoek”: ‘Zij heeft gedaan waar zij als journaliste, verbonden aan de Gazet van Antwerpen, zeer goed in is: zij deed wat onderzoek, heeft mensen geïnterviewd die Elsschot zelf nog goed gekend hebben en familie van Elsschots naaste vrienden. Dit is een essentieel onderdeel van het biografisch onderzoek, het gebeurt veel te weinig en meestal te laat.’ Vanhecke constateert dat de perfect geëditeerde delen van Elsschots Verzameld werk, ‘met varianten, en een hele ontstaansgeschiedenis’, bijdragen tot Elsschots definitieve biografie. “De vraag is of Willem Elsschot, mythes bij het leven van Jan van Hattem dat ook doet?” Met zijn bijna 600 bladzijden maakt het boek natuurlijk indruk. De inleiding is veelbelovend, maar eens de biografie op gang komt, begint het al snel op een scheldpartij te gelijken. Een groot gedeelte van wat tot nu toe over Elsschot geschreven werd, raakt, aldus Van Hattem, blijkbaar “kant noch wal”. […] Spijtig is dat zowat alle Elsschotspecialisten het in deze biografie moeten ontgelden. Van Hattem speurt in hun werk naar elke mogelijke onnauwkeurigheid – relevant of niet -, legt op elke slak zout en etaleert zichzelf op die manier als een uitgesproken betweter. […] In een biografie over Elsschot zijn we natuurlijk ook benieuwd naar de autobiografische waarde van Elsschots boeken. Het is toch interessant te weten hoe een schrijver zijn eigen leven naar de literatuur transponeert. Van Hattem heeft daar zo zijn eigen visie op. […] Volgens mij vindt Van Hattem het werk van Elsschot “autobiografisch” wanneer het hem past. Van Hattem is ervan overtuigd dat hij allerlei mythes heeft ontkracht in zijn boek: ‘De Fransonkundige scholier, de flamingant, de directeur van een reclame-bureau, de reclamevernieuwer, de harde zakenman, de communist en de Vlaams-nationalist in of achter Elsschot hebben nooit bestaan. Het zijn allemaal camouflages geweest die de mythe Elsschot dienden in stand houden.’ Mij heeft hij in ieder geval niet overtuigd. […] Om eerlijk te zijn: meer dan de helft van de biografie is gewoon overgenomen uit Brieven (Querido, 1993) van Vic van de Reijt of uit de herinneringen van Ida de Ridder in Willem Elsschot, mijn vader (Nijgh & Van Ditmar, 1994). Voor de rest heeft Van Hattem zijn steentje bijgedragen aan het creëren van nieuwe mythes. Hij heeft wel veel onderzoek verricht en zowat al het bekende materiaal over Elsschot bij elkaar gebracht, maar wat hij vertelt, is niet steeds even betrouwbaar. Voor de echte biografie van Elsschot wordt het wachten tot 2006, wanneer Vic van de Reijt zijn werkstuk, dat dan zo’n 25 jaar zal hebben liggen pruttelen en wel gebruik maakt van het Elsschot-archief, aan het publiek toevertrouwt. ■ De leeswolf, uitgave van het Vlaams bibliografisch, documentair en dienstverlenend centrum Vlabin-VBC, Frankrijklei 53-55 (bus 4), 2000 Antwerpen. Abonnementen: 72 € (9 nummers + jaarregister); 86,50 € (Nederland). Gecombineerd abonnement (volwassenen + jeugd): 100 € (Nederland: 126,15 €). ISSN: 1780-3837.
▲Aan de hand van veelal onuitgegeven documenten (o.m. brieven van Marie Gevers, Roger Avermaete, Paul Colinet, Emma Lambotte… ) stelt Henri-Floris Jespers in het jongste nummer van Ça ira een revelerend dossier samen over L’Herbier magique d’Uphysaulune (1949) van Paul Neuhuys, geïllustreerd door Herman Denkens. In memoriam-artikels over Freddy de Vree en André Janssens, alsmede een overzicht van de receptie van Ça ira in enkele tijdschriften (Infosurr, Inédit en Textyles) ronden deze twintigste aflevering af. ■
17 o
Bulletin de la Fondation Ça ira, n 20, 4 Abonnementen : 20 € (4 nummers). E-mail:
[email protected]
de
trimester 2004. 50, chaussée de Vleurgat, B- 1050 Bruxelles.
Agenda Middagen van de Poëzie Antwerpen: 13 januari: Benno Barnard over eigen werk en het werk van Guillaume van der Graft. 27 januari: Luuk Gruwez over eigen werk. 10 februari: Guy Vaes over eigen werk. Arenbergschouwburg, Arenbergstraat 28 te Antwerpen, op donderdag van 12 u 30 tot 13 u 30. Tickets: 3 €. ▲Karel Appel. Onderweg. Reis van Rudi Fuchs langs de kunst der Lage Landen. Wat hebben Karel Appel en Rudi Fuchs met elkaar? Is hun verhouding min of meer oppervlakkig of is hun vriendschap zo groot dat zij zonder moeite elkaars reisgenoten blijken te kunnen zijn op een tocht langs een aantal hoogtepunten van de Vlaamse en Nederlandse schilderkunst uit de laatste vijf eeuwen? Karel Appel zelf selecteerde portretten, stillevens en landschappen in dialoog met werken van o.m. Roger Raveel, Jean Brusselmans, Rembrandt, Rubens, Van Gogh, Mondriaan, Permeke, James Ensor. De grootste zaal van de expositie is voorbehouden aan zijn COBRA-genoten Pierre Alechinsky, Lucebert, Corneille en Hugo Claus. Paleis voor Schone Kunsten, Ravensteinstraat 23, 1000 Brussel, tot 16 januari 2005. Info bij www.bozar.be ■ ▲Tot 13 februari 2005: Muller en Muller, Jacques en Jean-Pierre, vader en zoon. International Art Gallery, Bois Lionnet 16, 1380 Lasne.. Alle dagen van 14 tot 19 u en op afspraak. Gesloten op woensdag. ■ ▲Bij Djemma geeft op zaterdag 15 januari 2005 om 15 uur Georges Petitjean, doctor in de kunstgeschiedenis (La Trobe University, Melbourne) een lezing over Aboriginal Art, waarna van 16 tot 20 uur de vernissage plaatsvindt van de gelijknamige tentoonstelling, die tot 19 februari loopt. Van 26 februari tot 26 maart exposeert Luc Boudens recent werk: Tribal. Vernissage op 26 februari, van 16 tot 20 uur. De tentoonstelling wordt om 17 u 30 geopend door Henri-Floris Jespers. Djemma, Leeuwerikenlei 12, 2900 Schoten. Open op vrijdag en zaterdag van 13 u 30 tot 18 uur en op afspraak. Tel. 03 707 28 03.
[email protected] ■ ▲De Nederlandse dichters Ramsey Nasr (°1974) en Alfred Schaffer (°1973) spreken op 11 maart 2005 op de Middagen van de Poëzie te Antwerpen. Beiden debuteerden in 2000. De gedoodverfde Antwerpse stadsdichter Nasr, zoon van een Nederlandse moeder en een Palestijnse vader, is behalve auteur ook acteur. In zijn debuut 27 gedichten & Geen lied en ook in zijn tweede bundel onhandig bloesemend (2004) schuwt hij de grote lyrische impulsen niet. Alfred Schaffer, zoon van een Nederlandse vader en een Arubaanse moeder, woont en werkt in Kaapstad, Zuid-Afrika. Na zijn debuutbundel Zijn opkomst in de voorstad gaat Schaffer in zijn tweede bundel Dwaalgasten (2002) op zoek naar de grenzen van de verbeelding in sobere, meerduidige en steeds intrigerende verzen. Arenbergschouwburg, Arenbergstraat 28 te Antwerpen om 20 u 30. Tickets: 3 €. ■ ▲In het PMMK, Museum voor moderne kunst, Oostende, loopt tot 10 april een retrospectieve Floris Jespers. Romestraat 11, 8400 Oostende. Openingsuren: van 10 tot 18 uur. Gesloten op maandag. ■
18
Vlam in de nacht En voor het raam mijner woning een vlam in de nacht dat wie verdolen mocht, richt zijn schreden naar het huis van toevlucht. Wies Moens Weerschijn te zijn, weerschijn van Gods licht. Lied te zijn, licht te zijn, vlam in de nacht te zijn… Woord uit Gods verre mond, balsem op elke wond. Trotse toorts tegen de tijd, eindelijke heilzaamheid. Weer kind te zijn, lied te zijn, licht te zijn. Met kleinen door de nacht te gaan, met een lantaren in de sneeuw te staan. - Kerstmis zijn, lachen, zingen – Van blijdschap weer te springen. Kind te zijn: weerschijn van Gods Licht te zijn. Erik VERSTRAETE
Noël J’ai placé au pied de l’arbre tous les attributs de Noël: Marie, Joseph, le bœuf et l’âne et, dans sa crèche, l’enfant nu. L’arbre est tombé – mal soutenu – et toute la sainte famille, et les mages et les bergers éparpillés sur le tapis. Où sont les anges ? Envolés ? En deux morceaux l’enfant Jésus. Et me voici à ma vraie tâche: recoller tout l’espoir du monde. Paul NEUHUYS
Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt op 4 januari 2005. Indien u deze Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght.
© Henri-Floris Jespers en de auteurs.
1
Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Tweede jaargang, nr. 39
4 januari 2005
Redactie-adres: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, B-2018 Antwerpen. E-mail :
[email protected]
Redactioneel De jongen met de lucifers schuimt de drankhuizen af, struint langs volgeboekte restaurants, in de vrieskou van midwinter, door het koude hart van de heetgestookte metropool. Lucifers voor een dubbeltje! Aanstekers voor vijftig cent! Voetzoekers voor een euro! Honger lijden in de geur van kalkoengebraad, verkleumen onder de rook van fornuizen, thuisloos dolen tussen de woekerende leegstand in de verkankerde stad. De welgedane eigenaren van de dure verwarmde terrassen pramen de gezeten bestuurders om de gratis zitbanken te verwijderen van het plein vanwege die clochards die de kerstboom ontsieren, vanwege die rare libertaire hangjongeren, vanwege dat blonde Meisje met de Zwavelstokjes, vanwege die bruine jongen met de aanstekers die de nieuwjaarsillusie van weelde en welstand vergallen. Onder de klaterende kerstkitsch van de stervende evergreen reuzenspar vol twinkelende valse sterren en behangen met verpakte nepcadeaus zit de jongen met de lucifers te kwijnen. Hallucinerend steekt hij - zoals in een Grimmig sprookje van Andersen de droomboom in brand tot een torenhoge toorts, steekt hij de harteloze stad in brand, steekt hij de wrede wereld in brand, tot een kolkende zee van vlammen waarboven hij in een wolk van sprankels triomferend uitstijgt naar zijn hemel van merriment and happiness, van zaligheid en geluk. Duivelse jongen met de solferstekjes, loop naar de hel! Herman J. CLAEYS
2
Necrologisch ▲De Amerikaanse schrijfster Susan Sontag is op 28 december in New York op 71-jarige leeftijd overleden aan de gevolgen van kanker. Sontag doceerde aan verschillende universiteiten in de VS. Voor haar roman In America won ze in 2000 de National Book Award, een van de meest prestigieuze literatuurprijzen in de VS. Als essayiste publiceerde ze (in Partisan Review en New York Review of Books, maar ook in Esquire) veelal vernieuwende bijdragen over uiteenlopende onderwerpen, van politiek over fotografie tot aids, alsmede over Albert Camus, Roland Barthes, Claude Lévi-Strauss, Simone Weil, Antonin Artaud, Jean-Luc Godard, Walter Benjamin en Elias Canetti. In 1964 publiceerde ze Notes on camp, het essay dat haar wereldwijd bekend maakte, waarin ze in 58 genummerde fragmenten een nieuwe esthetische sensibiliteit poogt te omschrijven. Camp zou een urbane, ironische, theatrale en apolitieke wereldvisie uitdrukken die zich uitsluitend laat definiëren in termen van stijl, maar dan wel een particuliere stijl die de overdrijving en de slechte smaak huldigt. Camp zag ze als het antwoord op de vraag hoe je nog dandy kan zijn in het tijdperk van de massacultuur. Met haar epoquemakende en vaak intellectueel stimulerende zoniet provocatieve boeken (Against Interpretation, 1966; Styles of Radical Will, 1969; On Photography, 1977; Illness as Metaphor, 1978; Under the Sign of Saturn, 1980; AIDS and Its Metaphors, 1988) en dank zij haar telegenieke aanwezigheid op het kleine scherm, verwierf ze algauw het statuut van moderne icoon. Scherpe uitspraken schuwde ze geenszins. Haar zelfbewust optreden had vaak irritante connotaties. Al bij al is haar invloed wellicht verstrekkender in Europa dan in Amerika geweest. ■ ▲De Antwerpse ereconservator en kunsthistoricus Frans Baudouin is op 84-jarige leeftijd overleden. Baudouin was één van de grootste kenners van het werk van Rubens, waarmee hij internationale faam verwierf. Hij was de stuwende kracht achter het Rubenianum, het centrum voor de Rubensstudie in Antwerpen, en de bezieler van het Rubensjaar in 1977. Baudouin stond tussen 1950 en 1981 als conservator aan het hoofd van de Antwerpse Kunsthistorische Musea. In die functie verschafte hij vooral het Rubenshuis en het Openluchtmuseum Middelheim internationale faam. Hij was ook lid van de Koninklijke Academie voor Wetenschapen, Letteren en Schone Kunsten van België en eredoctor aan de Universiteit Antwerpen. De uitvaart van Frans Baudouin vindt op 8 januari om 11 uur plaats in de Sint-Carolus Borromeuskerk in Antwerpen. ■ ▲Maandagnacht overleed op 87-jarige leeftijd de “Grandfather of the graphic novel', 'The Leonardo of the Comic', alias Will Eisner, een van de laatste pioniers van de strip. Liefhebbers kennen maar al te goed "The Spirit", zijn eigen niet-conventionele versie van de gemaskerde wreker, over wie lang geleden in het toen nog bestaande weekblad Kuifje enkele verhalen werden gepubliceerd. Hij was leraar op de School of Visual Art in New York en schreef twee belangrijke standaardwerken over comics en de graphic novel: Comics and Sequential Art en Graphic Storytelling. ■
Windroos, windhoos II Uit nieuwsgierigheid en bij wijze van wederzijdse informatie peilden we naar de sterkste artistieke of intellectuele ervaring van het voorbije jaar van de CDR-Curatoren en abonnees op de Mededelingen. In de aflevering van 21 december beten alvast Brederode, Herman J. Claeys, Bob Lebacq, Suzie Meersman, Lucienne Stassaert, Piet Tommissen en Werner Spillemaeckers de spits af. Nu komen Frank van den Auwelant, Adina Caramalau, Hendrik Carette, Alain Germoz, Henri-Floris Jespers, Luc Neuhuys, Thierry Neuhuys, Robin de Salle, Luc Verdonk, Erik Verstraete en Gert Vingeroets aan het woord. Jean Emile Driessens en Kris Kenis gaven er de voorkeur aan een specifieke bijdrage te publiceren. ■ & “Het voorbije jaar? Het was net nog niet helemaal voorbij toen we overspoeld werden met beelden van een zo verschrikkelijke natuurramp dat de vraag naar mijn sterkste artistieke of intellectuele ervaring me plots monddood maakte, aldus Alain Germoz. Wat men ook zegt zal uiteraard overkomen als een
3
banaliteit, of erger, als een incongruentie. En toch zijn er sterke momenten geweest. Bijv., de vrijwillige dood van mijn vriend Frans Buyens. Hij was de stichter en bezieler van ‘Pompei’, de Saint-Germain kelder van Antwerpen, op de Frankrijklei, terwijl de schilder Herman Denkens als cabaretbaas en Tone Brulin met het Theater op Zolder de avant-garde op de Stadswaag vertegenwoordigden en, in de Lange Gasthuisstraat, Franstalige Antwerpenaars de groep, de zaal en het tijdschrift Artès stichtten. Na het culturele vacuüm van de Duitse bezetting te hebben doorstaan waren die verscheidene pogingen tot herleven uiterst belangrijk. Vandaar mijn bijzondere band met Frans Buyens. Dank zij zijn energieke inzet heb ik me in ‘Pompei’ voelen herleven. De ontmoeting met Vercors, het begin van de indrukwekkende toneelcarrière van Julien Schoenaerts, concerten, dans, spreekbeurten, tentoonstellingen, het blijven herinneringen die niet los te koppelen zijn van de man die later zou uitblinken als pionier van documentaire films, steeds sterk sociaal geëngageerd, altijd diep menselijk. Frans Buyens was intellectueel eerlijk, dus niet ‘correct’ en niet voor compromissen vatbaar. Hij was tachtig en erg ziek. Hij heeft zelf besloten er een einde aan te maken en dat was moedig want hij hield van het leven. Er zijn auteurs die verdwijnen en waarmee men blijft dialogeren. Dat heb ik met Buyens maar ook met schrijvers die ik tot mijn spijt nooit persoonlijk heb gekend. Zoals Edward Said, in 2003 aan kanker overleden. In deze gedachtensfeer van rebellie tegen de zg. pensée correcte ervaar ik als een groot verlies de recente dood (27 december) van Susan Sontag, de Amerikaanse romancière en essayiste die voor alles interesse had en daar ook een persoonlijke visie op na hield, zelfs als haar mening regelrecht tegen het ‘collectieve denken’ (bestaat zoiets?) moest indruisen. Haar uitspraken over de oorlog in Vietnam, de oorlog in Irak, de Amerikaanse politiek werden niet in dank aanvaard door het establishment (een begrip waar men ook het platteland – het Bushland – en de gewone burger mag onder brengen). Ze was moedig, getalenteerd en te verstandig om de aanhangers van Bush te kunnen bekoren. “Our values” waar elk Amerikaan zo voldaan over praat hebben weinig gemeen met “the values”. En dat maakt zij precies zo waardevol. Voor literaire prijzen heb ik geen belangstelling, maar het kan verkeren. De Prix Goncourt 2004 à titre posthume voor Irène Némirovsky – gestorven in een concentratiekamp (1942) – heb ik ervaren als de rehabilitatie van een terecht succesvolle auteur, na haar dood door collega’s, critici en uitgevers verwaarloosd en vergeten, 62 jaar lang. Haar postuum boek komt over als een genadeloze afrekening. Met stijl. Ik herlees veel, meestal boeken die ik per toeval uit mijn bibliotheek haal. Nu is het de beurt van Alejo Carpentier, een groot schrijver die m.i. onvoldoende bekend is. Het dadaïsme heeft men blijkbaar nog niet verteerd. Bijgevolg geen woord over plastische kunsten. Architectuur is de uitzondering. Daar zijn veel namen te noemen. Ik laat het bij Norman Foster voor zijn gevleugelde brug over de Tarn. Wat de TV-uitzendingen betreft, heb ik een zeer emotioneel beeld over gehouden aan een evocatie van de Eerste Wereldoorlog: de ontroerende Kerstavond van 1914, toen een Duitse soldaat uit de loopgraven kroop en, met een kleine Kerstboom in de hand, stilletjes marcheerde naar de ‘vijand’, in casu de Britten. Na een moment van onbegrip en twijfel, het onwaarschijnlijke: de verbroedering tussen soldaten die niet begrepen waarom ze elkaar moesten uitmoorden. Voor politiekers en de legertop was dat onaanvaardbaar. Dus werd er een Duitser neergekogeld door een Britse officier. The
4
show must go on. En in België, anno 2004, is er weer sprake een autoroute aan te leggen dwars door de historische ‘killing fields’ Vlaanderen. Arm Vlaanderen waar men de problemen als neuroosjes (om het à la Toon Hermans te verwoorden) zo maar uit de grond stampt. De meest onbenullige problemen gaan op verschillende manieren over dezelfde kwaal: splitsen (hoofddoek, taal, Halle-Vilvoorde, randgemeenten, enz.) En dan krijg je op het scherm beelden uit het Parlement waar het toppunt van het groteske behaald werd door een Jean-Marie De Decker die meent te mogen filibusteren ten kosten van een koning wiens naam toch zo lachwekkend is… Zou De Decker niet beter naar Thailand gaan helpen? Wellicht heeft hij nooit Frank Capra’s ‘Mister Smith goes to Washington’. Een aanrader voor onbeschofte filibusters. Als ik verder moest schrijven over wat me in 2004 geërgerd heeft, riskeer ik het nieuwe jaar nu al te verpesten. Dus niet doen, en besluiten met Henri II: Reste à avoir bon cœur et à ne s’étonner de rien. “ ■ & “Wat ik gelezen, gezien of gehoord heb in 2004 dat mij getroffen heeft? Een paar dagen geleden zocht ik naar de Ambtmanstraat in Antwerpen. Ik vroeg de weg aan een man die een ladder aan 't schuiven was in zijn camionet. Hij antwoordde mij vriendelijk, heel duidelijk en in zo’n schoon Antwaarps da'k er spijt van heb da'k hem geen compliment gaf. Het herinnerde me aan het boek dat ik een paar maanden geleden gelezen had: De Vulgari Eloquentia, waarin Dante in het Latijn uitlegt dat hij geluisterd had naar de manier waarop de inwoners van Firenze, Bologna en andere Italiaanse steden onder mekaar spraken, dat hij de verschillende dialecten had vergeleken aan beide oevers van de Arno, of tussen verschillende wijken van Bologna. Het gevolg ervan was dat hij zijn meesterwerk in ”beschaafd” Italiaans schreef, en dat hij de voorganger is geworden om Latijn als voertaal te vervangen door beschaafde voertalen in onze westerse landen. Zo ook voor Dante’s meester, Vergilius, wiens bron het samenspreken moet geweest zijn van de mensen in de straten van Rome. Maar de bron is verdwenen en Latijn is dood. Samenspreken en samenleven hangen samen. Een paar weken geleden stak mijn facteur - in mijn geval "factrice" - een briefje in de bus van al haar "beste klanten", aankondigend dat haar dagelijkse tournee niet meer zou passen in de reorganisatie van de post. Vanaf 2005 zal ze, tot haar grootste spijt, in een kantoor, moeten werken, tussen vier muren. Iedereen heeft er de grootste spijt van, want die vriendelijk, altijd glimlachende dame, steeds bereid om een dienst te bewijzen (een hondje in haar tournee mee laten wandelen bijv.), die dame die duidelijk haar beroep als een openbare dienst beschouwde, en deze dienst als haar eigen rol in de maatschappij, als haar reden van bestaan (en al de rest speelt geen rol), die dame was een bron van samenleving. Waarom wordt haar rol haar ontnomen? — "Omwille van concurrentie en rentabiliteit", antwoorden de wijze, zeerhooggeleerde, respectabele stafleden van de post. Niks aan te doen... Maar waarom ... —"och ! 't is altijd zo geweest!" onderbreken mijn kinderen en kleinkinderen. (Hoe weten ze dat beter dan ik?). Het is waar dat Macht altijd brutaal is geweest en nooit voor iets heeft teruggedeinsd om nog machtiger te worden. Waarschijnlijk hebben ze dus gelijk (mijn kinderen), of misschien niet: is Macht ooit zo zielloos geweest? zo doof, zo stom en zo dom als een computer? Zij
5
die vandaag de Macht bezitten regeren niet, en zij die regeren hebben geen macht meer. De machtbezitters zijn er zo bewust van dat zij VVVVVIP zijn en dat zij hun inspanningen nog alleen maar aan Ernstige Zaken mogen besteden, dat er voor hondjes, vogeltjes, arme vogels, arme mensen, geen tijd meer overblijft. Ze zijn immers geen filantropen en laten het goed weten … Dit trof mij elke dag van het voorbije jaar en het trof heel zeker veel anderen, want kranten, radio's en TV's zijn er dagelijks vol van. Ceterum censeo: de multinationalen moeten barsten!” Aldus sprak Thierry Neuhuys. ■ & De voorkeur van Hendrik Carette gaat naar enkele essays. Jammer genoeg vertelt hij niets over de inhoud. Ontdekken, dus. “In het boek Memo Barthes (Vantilt & Yang, 2004) wordt de Franse kathederauteur Roland Barthes met veel eerbied en eruditie benaderd door diverse auteurs. Hoogst interessant. Met leesbare essays van o.m. Eddy Bettens (‘Si j’étais écrivain, et mort… “), Geert Buelens (‘Mijn huistaak is mijn spel – Mijn spel is mijn huistaak’) en Dirk Lauwaert (‘De perfecte Bourgeois’) die mijn meer dan bijzondere aandacht hadden en ook een soort bloemlezing van negen kritische essays van de paradoxale professor zelf waarvan vooral het negende en laatste, naast de foto ‘Twee jongens op een tijgervel’, over de fotografie van de baron Wilhelm von Gloeden mij het meest heeft gefascineerd. Maar zo’n boek vind ik ook wel wat irritant. Waarom irritant? Omdat je zo’n auteur natuurlijk in het Frans moet lezen en omdat bij mij ook toch de vraag opkomt of zo’n Nederlandstalig huldeboek hier ook mogelijk zou zijn over auteurs als Gottfried Benn, Georges Bataille, Ernst Bloch, en Maurice Blanchot om bij voorbeeld bij de letter B te blijven. Maar laat ik maar terugkeren naar deze Barthes die zeker geen verwilderde bard was, maar een ongewone observator die in ‘En sortant du cinéma’ over het bioscoopbezoek in de stad de volgende toch wonderlijke bedenking formuleerde: de bioscoopbezoeker kan makkelijk het devies van de zijderups overnemen: Inclusum labor illustrat; omdat ik ingesloten ben, ben ik werkzaam en schittert mijn verlangen. Voor een anachoreet zoals ik, die zich niet enkel ingesloten, maar soms ook opgesloten en gebarricadeerd gevoelt, verklaart deze uitspraak wellicht ook mijn regelmatig bioscoopbezoek, als een kleine vorm van intiem en solitair, doch ongevaarlijk escapisme.” ■ & Luc Verdonk reageert kordaat: Herinneringen van Hadrianus van Marguerite Yourcenar en Gloed van Sandor Marai. “Zondag 21 december vorig jaar waren Suzie en ik aanwezig op de lezing van Frans Boenders over Marguerite Yourcenar. Hij sprak zo schitterend over leven en werk van Yourcenar dat ik mede onder zijn impuls meerdere werken van haar ben gaan lezen, onder meer Hadrianus. Het boek gaat over het leven van de Romeinse keizer Hadrianus (76-138), veldheer en bouwheer (zijn groots mausoleum in Rome is nu de Engelenburcht) en zijn verhouding met de jonge Antinoös. Yourcenar (1903-1987) heeft een groot gedeelte van haar leven gewijd aan dit fascinerend boek. Puttend uit vele bronnen en haar rijke fantasie heeft ze daar, vind ik, een absoluut meesterwerk van gemaakt. Zoals Suzie vermeldde hebben we de “vergeten” schrijver Sandor Marai (Hongarije, Kassa 1900 – USA, San-Diego 1989) ontdekt door het werk van Imre Kertesz. Het werk van Marai is sinds april 2000 opnieuw beschikbaar dank zij de Wereldbibliotheek. Gloed – eerst verschenen in 1942 - handelt over
6
grote begrippen als liefde, wraak, trouw, schuld en vriendschap. Twee mannen zien elkaar na 41 jaar terug. Van jongs af waren ze onafscheidelijk, tot een van hen plotseling verdween. Een onvergetelijk schitterend boek.” ■ & Henri-Floris Jespers kan kennelijk moeilijk tot een keuze komen. “Terugblikkend stel ik vast dat ik nogal wat over geschiedenis las: Lode Wils, Frans van Cauwelaert afgewezen door koning Albert I. Een tijdbom onder België en het tweede deel (1830-1918) van Histoire du sentiment national en Belgique des origines à 1918 van Jean Stengers (waardoor ik Pirenne herlas, een groot historicus waarvan het oeuvre zowel door mede- en tegenstanders misbruikt werd); België tijdens de Tweede wereldoorlog, waarbij ik vooral getroffen werd door de bijdragen van Marnix Beyen en Bruno de Wever (respectievelijk over cultuur en over de collaboratie). Bovenaan mijn lijstje staat echter Le retour à l’ordre. Art et Politique en Belgique van Virginie Devillez, een meesterlijke en monumentale studie die, zacht uitgedrukt, voor enige verrassingen zorgt en voortaan incontournable is. De zevende aflevering van de briefwisseling van Michel de Ghelderode, twee forse delen die de periode 1950-1953 beslaan, vervolledigt het portret van een geniale mythomaan die moeiteloos verachtelijke perfiditeit met ontwapenende naïviteit verbindt. Eens te meer werd ik getroffen door de erudiete aantekeningen van Roland Beyen, wiens biografische schetsen over leven en werk van de correspondenten van Ghelderode meestal uitgroeien tot medaillons of volwaardige essays. Ontgoochelingen waren (wellicht omdat ik er veel van verwachtte): Le mal du pays. Autobiographie de la Belgique van Patrick Roegiers en Toeternitoe. Zin en waanzin van de hedendaagse beeldende kunst van Paul Tanghe. Roegiers verbergt zich achter een ogenschijnlijk sympathieke rondborstigheid, maar stelt zich aan met typisch Brusselse pretentie. Tanghe schrijft een aantal behartigenswaardige dingen, maar je hebt voortdurend de onbehaaglijke indruk dat hij het achterste van zijn tong niet laat zien. Hij is het slachtoffer van academische modes, die hij ten onrechte meent niet te mogen tegenspreken. Een heel aparte publicatie is Manhafte heren en rijke erfdochters. Het voorgeslacht van E. du Perron op Java van Kees Snoek, Na lezing van dit welsprekend geïllustreerd boek, greep ik, aangetast door een verdroomd koloniaal klimaat, naar het vroege werk van Saint-John Perse (de dichter die als Sir John Perse gehekeld werd door Walschap, de zelfvoldane betweter die dacht dat Vers un nouveau roman van Alain Robbe-Grillet een lijvig traktaat was… ) Over de Nederlandse en vooral Vlaamse roman zwijg ik liever. Die familiale toestanden en navelstarende afrekeningen met benepen jeugdjaren en frustrerende opvoeding laten me koud. Neen, geef me dan liever, qua proza, een boek als Tijdsnede van Wannes van de Velde: gebald, sec, precies, soms onderkoeld (maar je voelt de bliksem onder de sneeuw) en altijd pakkend. De stilte rond de verzamelbundels van Lucienne Stassaert (In aanraking) en Marcel van Maele () bewijst, voor zover dat nog nodig is, dat ze beiden onderschat worden door de dominante kritiek, lees: de jongens en meisjes van de boekenbijlagen. Met enige vertraging heb ik Peter-Holvoet Hanssen “ontdekt”: een revelatie. Wie durft er, in dit restauratief klimaat, met zo’n verbluffende en trefzekere vanzelfsprekendheid een boek te schrijven als V + V? Weg met de levensliederen en de ik-gedichten, leve het ik van het gedicht. En om het verder met Van Ostaijen te zeggen: “Weg met de costers en
7
met de andere dominee’s. Weg met de verbetering van de mensheid, maar leve de verbetering van het koerspaardenras! Want: lang leve Pegasus, onder de naam van Fox-trott II.” Thrillers die me vorig jaar wisten te boeien? Mathilde van Tomas Ross (ook al omdat ik enkele protagonisten persoonlijk meemaakte), Strafschop van Bavo Dhooge, Afgrond van Corinne Kisling en vooral Het Sahara raadsel van Aad van den Heuvel. De jongste tien jaar heb ik noodgedwongen de film verwaarloosd, maar nu ik het over thrillers heb, wil ik wel The Bourne Supremacy van Paul Greengrass (2004) vermelden, naar de roman van Robert Ludlum. Bijzonder geschikt voor paranoïde aanhangers van samenzweringstheorieën, liefhebbers van goedkope sentimentaliteit, vermoeide intellectuelen en erudiete estheten. Technisch gezien verrukkelijk. Net zoals in The Bourne Identity (Doug Liman, 2002) krijg je enkele gedenkwaardige visuele verrassingseffecten te verwerken. De film wordt alweer gedragen door de zwijgzame maar des te meer intense présence van Matt Damon, opgejaagd als een stuk wild door de kordate Joan Allen. De voortreffelijke casting van de bijrollen geeft een beslissende meerwaarde aan dit klassieke spionageverhaal. Kernachtige dialogen: “Your are in a big puddle of shit, Pam, and you don’t have the shoes for it.” Het zal wel met de film zoals met de romans van Ludlum (1927-2001) vergaan: je speelt mee of niet. Susan Isaacs drukte het treffend uit: “A Ludlum novel is to an adult what a roller-coaster is to a child: a controlled thrill.” Dat geldt ook voor de film.” ■ & Ook Luc Neuhuys heeft er kennelijk geen moeite mee om meteen op de vraag in te gaan. “Dank zij de Mededelingen vernam ik de publicatie van Tijdsnede van Wannes van de Velde. Het boek is echter in Brussel moeilijk te bemachtigen. Ik kreeg het enkele dagen cadeau van Pruts, te laat om het te kunnen rekenen tot een van mijn sterkste ervaringen van het voorbije jaar, maar wel tijdig genoeg om er een nieuw jaar spetterend mee te beginnen. Reëvalueren is noodzakelijk: vooroordelen toetsen en uit de weg ruimen. Op dat vlak werd ik gefascineerd door het boek van Jean Rousseau en Laurent Hua, Fermat a-t-il démontré son grand théorème? – met als ondertitel: L’hypothèse Pascal. De auteurs beijveren zich de eer en de goede trouw van Fermat te verdedigen en de lezer te overtuigen van de realiteit van de “démonstration merveilleuse” van zijn beroemde stelling. Ze steunen op de briefwisseling tussen Fermat en Pascal uit 1654, het jaar van het keerpunt in het leven van Fermat. “Prince des mathématiques [..] il domine souverainement le cercle fermé des savants de l’époque” (1636-1650) alvorens van 1654 af tot aan zijn dood in 1665 de periode “du désintérêt et de l’oubli progressifs” door te maken. Hij had zijn beroemdste correspondenten verloren (onder wie vooral de Eerwaarde Mersenne, gestorven in 1648), maar Pascal stuurt hem op 29 juli 1654 een brief, geschreven “en un style haletant d’enthousiasme”, waarin hij met vreugde vaststelt dat ze er beiden in geslaagd zijn, langs andere wegen, de waarschijnlijkheidsrekening op te lossen: “Je voudrais désormais vous ouvrir mon cœur, s’il se pouvait, tant j’ai de joie de voir notre rencontre. Je vois bien que la vérité est la même à Toulouse et à Paris.” In diezelfde brief legt Pascal een andere rekenkundige bewijsvoering aan Fermat voor met de bede hem zijn oordeel mee te delen. Volgens mij vormt die bewijsvoering de knoop van het “Grand Théorème”. Pascal is toen al erg ziek, en op 27 oktober 1654 schrijft hij een laatste brief aan Fermat: “…cherchez ailleurs qui vous suive dans vos inventions numériques […] Pour moi […] je ne suis capable que de les admirer…
8
Pascal overlijdt in 1662 en Fermat treedt in een ijzingwekkende eenzaamheid. Niemand heeft nog belangstelling voor zijn “inventions numériques”. De wereld van de wetenschap wordt geheel overspoeld door de vloedgolf van de meetkundige analyse, de logica van de landmeter die, drie eeuwen later, nog altijd dominant is en andere benaderingen occulteert. Tot slot wil ik nog onderstrepen hoe geboeid ik de Mededelingen lees, het enige journaal dat ik wegens zijn documentaire weelde, culturele rijkdom en menselijke betrokkenheid geregeld lees, en dan nog wel met stijgende belangstelling en nauwgezetheid. Ik denk zo voor de vuist weg aan de brieven van de napoleontische loteling die Jan van Oostende editeerde, aan de terugblikkende bijdragen van Lucienne Stassaert of de memoires van Henri-Floris Jespers, maar ook aan de artikels over Paul Joostens, Gaston Burssens en Paul van Ostaijen.” ■ & Erik Verstraete bekent het meteen openhartig: “Een mooie ervaring was, in de eerste dagen van de wintermaand, het ontvangen van een ‘Ten geleide’ voor mijn nieuwe dichtbundel, die eind 2005 of begin 2006 zou moeten verschijnen”. De titel verklapt hij nog niet, maar de Aalsterse dichteres Aleidis Dierick schreef alvast op zijn verzoek een diepgaande en verhelderende inleiding, onder de titel ‘Liederen van weemoed en woede’. ”Daarmee treft zij de toonaard van de hier gebundelde verzen, een kleine zestig in totaal uit de periode 1982-2004. Weemoed vooreerst om het toenemende verlies van schoonheid, liefde, warmte, tederheid in een verkillende, op hol geslagen wereld die alles tot koopwaar en technologie herleidt, in het spoor van mijn vorige bundels Verloren Land (1981) en Sporen naar Utopia (1990). Woede om de geestelijke verpaupering, de ‘verpulping’ en verdwazing van kunst en literatuur, om de verbanning van volksverbondenheid en van eigen geestelijk erfgoed. De dichteres en poëziekenner Aleidis Dierick, auteur van sterke dichtbundels als Veertien tinten blauw, Een engel komt blootsvoets en Het vrijgeleide, heeft zich als weinigen in deze gedichten ingeleefd, geestverwante, zowel in de volksverbondenheid en in het transcendentale. De bundel bevat lyrische gedichten, kwatrijnen, balladen en vertalingen van verzen van Duitse romantici.” ■ & Gert Vingeroets heeft nog hoop – wat zowel de dichter als de bibliothecaris siert. “Op 11 november 2004 stap ik rond 19 uur vanuit de perronruimte, “De Gulden Kroon” binnen. (Wie al eens in Antwerpen-Centraal komt, kent uiteraard de naam van dit stationsbuffet.) Met zijn rug naar de ingang zit een breedgeschouderde man aan een kleine tafel. Van iemand in het stationsbuffet verwacht je dat hij, bij het geregeld op de klok kijken bij het wachten op een trein, iets consumeert: een koffie bijvoorbeeld. Deze man echter heeft geen koffie of iets dergelijks voor zich staan. Hij Leest. Hij leest in een dik boek en hij leest met heel zijn lichaam. Tussen zijn voeten knelt hij nog enkele duidelijk met boekenvoorraad gevulde zakken. Dan besef ik: dit is de laatste dag van de Boekenbeurs, en deze Lezer heeft dit wel zeer ter harte genomen. Terwijl ik nog volop geniet van het verschijnsel Lezende Mens, strijkt aan de tafel naast mij een familie neer (vader, moeder en drie jonge kinderen) die onmiddellijk een flink aantal boeken (duidelijk afkomstig van diezelfde Boekenbeurs) op tafel uitspreidt. Onder heel wat geharrewar wordt uiteindelijk beslist met welke boeken zal worden begonnen en welke terug in de zakken gaan voor thuis.
9
De Lezende Mens aan zijn tafeltje en de enthousiaste Lezertjes naast mij, geven mij weer hoop: Het Lezen is nog in. Thuisgekomen, haal ik uit mijn boekenkast twee boeken, die voor elke minister van cultuur verplichte lectuur zouden moeten zijn: van Kees Fens zijn Heilige slakken en andere terzijdes over boeken, bibliotheken, lezers en lezeressen, en Een geschiedenis van het lezen van Alberto Manguel. En val mij nu niet verder lastig – ik Lees.” ■ & Frank van den Auwelant las eerder toevallig Een wad in de tijd (1997) van Wannes van de Velde. “Kortverhalen, pure poëzie? Het doet er niet toe, maak het zelf maar uit. Je voelt diep mee in het lijden en de vreugde van de schrijver. Een boek dat je blijvend koestert. Wat film betreft aarzel ik geen seconde: Chocolat van Lasse Hallström met Juliette Binoche en Johnny Depp.” ■ & Na de voorbije kerst las Adina Caramalau Psychologie en religie van C. G. Jung – dat was dus niet toevallig… “Of we rabiaat antigodsdienstig zijn of felle kerkgangers, onze dromen zijn doortrokken van religieuze symbolen. Het boek predikt geen bewijs voor het bestaan van God maar wel voor onze aangeboren neiging tot het religieuze. Een aanrader voor wie stil staat bij de verwonderlijke onbewuste processen van onze psyche.” ■ & Dat tekenaar Robin de Salle visueel ingesteld is, zal wel niemand verrassen. “Wanneer ik terugblik op 2004, dan zijn het voornamelijk film- en stripbeelden die me getroffen hebben. La meglio gioventù van de Italiaanse regisseur Marco Tullio Giordana is ongetwijfeld de meest treffende film die ik het voorbije jaar zag. Twee broers, Nicola en Matteo, delen dezelfde dromen en boeken en koesteren dezelfde vriendschappen en hoopverwachtingen. Hun levensloop (en dat van hun familie) loopt parallel met gebeurtenissen die een cruciale rol spelen in de geschiedenis van Italië: de overstroming van Firenze, de strijd tegen de maffia in Sicilië, de belangrijkste voetbalwedstrijden van de nationale ploeg… Diarios de motocicleta van de Braziliaanse regisseur Walter Salles is zowat een road movie, steunend op het logboek van Ernesto Che Guevara. Gael García Bernal en Rodrigo de la Serna belichamen respectievelijk Che en Alberto Granado, twee jonge Argentijnen die in 1952 hun continent, Latijns-Amerika, per motor verkennen. Hun avontuur zal de vorm aannemen van een zoektocht naar de eigen identiteit en bij de jonge Ernesto een nieuwe roeping verwekken. Het Amerika dat hij ontdekt wekt zijn verontwaardiging. De genesis van Che’s engagement wordt aldus aanschouwelijk gemaakt. De Belgische cineast Erik van Looy verfilmde de bestseller van Jef Geeraerts, De zaak Altzheimer. Het verhaal wordt met brio gediend door de personages die voortdurend onder druk staan, het aangehouden en hortend ritme, de snel opeenvolgende beeldinstelling. Met plezier zag ik die naargeestige plekken in Antwerpen terug: de kazerne aan de Marialei, die aartslelijke kerk van de Kerkstraat, het station, een politiecommissariaat aan de Schelde.
10
In een heel andere toonaard heeft de Spaanse film Te doy mis ojos mij getroffen door het dilemma van Pilar, een jonge vrouw die met haar zoon het echtelijk dak verlaat. Haar man, Antonio, achtervolgt haar om ze terug naar huis te dwingen, belooft haar zijn gedrag te verbeteren en niet langer gewelddadig op te treden. Hij zal pogen haar opnieuw in te palmen en zijn woedeaanvallen te beheersen, die onvermijdelijk op fysiek geweld uitlopen. Dit sociaal gegeven toont de complexiteit van de problemen die dergelijke situaties veroorzaken, waarbij de nog erg traditionalistische Spaanse samenleving mede verantwoordelijk wordt gesteld. Behalve deze recente films wil ik er ook enkele vermelden die ik pas het afgelopen jaar ontdekte. Het fascinerende Cabaret (1972) van de Amerikaan Bob Fosse dat ons onderdompelt in de atmosfeer van Duitsland in de jaren dertig. De kracht van de prent dankt veel aan het talent van Liza Minelli, meer bepaald aan haar optredens in het Kit Kart Club die op een betoverende wijze het latente geweld uitdrukken van een samenleving die almaar sterker aangevreten wordt door het nazisme. Ik heb ook enkele films gezien van Claude Sautet, met de bijzonder bezielende présence van Romy Schneider (Max et les ferrailleurs, 1971, Garde à vue, 1981). Sinds La meglio gioventù ben ik verzot op films die een familie opvoeren om de sociale geschiedenis te beschrijven : Once upon a time (1984) van Sergio Leone; Rocco e i suoi fratelli (1960) van Luchino Visconti; Heimat (1984) van Edgar Reitz, Les Maîtres de l’Orge van Jean-Daniel Verhaege (1996), een verfilmde strip van Jean van Hamme (scenario) en Francis Vallès (tekening), bestaande uit acht albums verschenen bij Glenat tussen 1992 en 1998; The Godfather I-III (1977; 1974; 1990) van Francis Ford Coppola; Novecento (1976) van Bernardo Bertolucci. De ongewone lengte van deze prenten maakt dat je je volledig in de personages en de ambiance van een tijdperk kan inleven. Enkele van die meest recente films werden trouwens gedraaid in opdracht van televisiezenders met de bedoeling ze in afleveringen te brengen. Indien de verlenging van de filmduur zich verder doorzet, zullen we waarschijnlijk getuige worden van bijzonder belangwekkende resultaten, net zoals destijds toen het aantal pagina’s van stripalbums opgevoerd werd. Wat strips betreft wil ik twee bijzonder geslaagde albums signaleren die mij ongetwijfeld zullen beïnvloeden, zowel qua tekening als verhaal. Blankets van de Amerikaanse tekenaar Craig Thompson (Casterman) is een turf van 600 bladzijden. De tekenaar werd beïnvloed door de werken van de Association. Hij roept zijn jeugd op in het puriteinse, racistische, ultra-katholieke, diepe Amerika. Craig is het autoritarisme van zijn vader en de treiterijen op school beu en vindt soelaas in het tekenen. Zijn schuldgevoelens bereiken hun hoogtepunt wanneer hij verliefd wordt op Raina die hij ontmoet tijdens een parochiale vakantiekamp – een liefdesverhaal die hem in staat zal stellen bewust te worden van zijn verstikkende omgeving. Bijzonder handige penseeltekening, perfecte lettering, vloeiende leesbaarheid en pakkend verhaal. Tot slot, Le combat ordinaire van Manu Larcenet (Dargaud). De serie telt al twee albums en viel in de prijzen op het festival van Angoulême. Ook hier hebben we te maken met een autobiografisch verhaal, waarin het portret geschetst wordt van een kunstenaar, een dromer die moeite heeft met het opnemen van zijn verantwoordelijkheid tegenover familie, vrienden en levensgezellin. Een anekdotische kroniek van de dingen van alledag waaruit een diepe menselijkheid spreekt.” ■ &
11
Necropolis Bijna gelijktijdig verschenen recentelijk twee publicaties gewijd aan het Schoonselhof. Archiefbeelden Schoonselhof van auteur Staf Schoeters, met foto’s van Bib is uitgegeven bij Tempus Publishing Group Ltd., Groot-Brittannië en ligt sedert december 22004 in de boekhandel. Het is vooral een kijkboek geworden met meer dan 200 zwart-wit foto’s becommentarieerd door Staf Schoeters, die alzo het belang en de waarde van de Antwerpse parkbegraafplaats illustreert. Vrijwel overal bij de grafmonumenten geeft hij een deskundige en gedetailleerde beschrijving, doch zoals al te vaak in publicaties over dit onderwerp schenkt hij m. i. te weinig aandacht aan de beeldhouwers en hun waardevolle artistieke bijdragen die getuigen van onmiskenbaar groot talent. Enkele voorbeelden: op het graf van de familie Sheid had ik toch graag de naam Ernest Wijnants bij dit opvallend kunstwerk van zijn hand. Zo ook bij het graf van Henri de Braekeleer, de naam Guillaume Charlier ontbreekt, bij Karel Verlat, de maker van diens fraaie buste, Jules Pecher, of bij Flor Mielants, een ontroerend gelegenheidswerk met twee kinderfiguren van Remi Cornelissen. En dan zijn er natuurlijk de talrijke biografische aantekeningen. Zo komen we bij het graf van Nic van Bruggen te weten dat hij samen met Patrick Conrad, Hugues C. Pernath en (ja) Freddy de Vree de Pink Poets stichtte. En bij Michel Oukhow schijnt het dat deze als letterkundige de invloed van Maurice Gilliams onderging. En bij Gust Gils komen we weer in de goede stemming want er staat te lezen op zijn steen: Ik was een rusteloze geest. Dit is niet mijn laatste rustplaats Maar mijn eerste. Voor uw necroloog van dienst is dit boek, spijts het ontbreken van een personenregister, toch een (interessante) aanwinst, zo ook voor alle geïnteresseerden in de geschiedenis van Antwerpen én de pracht van haar necropool. In zijn nabeschouwing geeft Staf Schoeters ook toe dat dit boek verre van volledig is want de wereld van de doden is ondertussen omvangrijker dan die van de levenden en kan niet beperkt worden tot een boek van 128 pagina’s. & Nummer vier van de jaargang 2004 van het driemaandelijks tijdschrift Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen is een meer ‘diepgravende’ historische bijdrage waarin men op 40 bladzijden vakkundiger te werk gaat dan in voornoemde besproken publicatie. Beide vullen elkaar aan. Auteur is de bezielde kunsthistorica Anne-Mie Havermans. Haar proefschrift is een uitgebreide studie van het Schoonselhof. Ondertussen zet ze dit onderzoek voort. Het is wachten of zoals in mijn geval reikhalzen naar hét boek over dit onderwerp, het hare. Hier valt ook de schitterende fotografie op van Michel Wuyts, als fotograaf verbonden aan de Stad Antwerpen. De belangrijkste Antwerpse kunstenaars komen in meerdere hoofdstukken aan bod, met naast hun monumenten afbeeldingen van hun werk: Henri Leys, Jozef Lies, Theodoor Verstraete, Evert Larock, Alfred Ost, Joris Minne, Floris Jespers e.a. In het hoofdstuk ‘Kunstenaars vrienden voorbij de dood’ ruimschootse aandacht voor de markante beelden van Oscar Jespers en mooie pagina’s gewijd aan Paul van Ostaijen, Gaston Burssens en de gebroeders Jespers. Maar ook hier las ik iets zeer merkwaardig. Onder de titel ‘Spoken op het kerkhof’ maakt de auteur gewag van beelden die ontvreemd werden of op mysterieuze wijze verdwenen. Dit heb ik inderdaad
12
zelf kunnen vaststellen (als gids aldaar sinds 1992), zoals de bronzen sculptuur ‘Johannes op Patmos’ van Remi Cornelissen, gestolen van zijn graf in 1993. Doch zij vervolgt: “Hetzelfde lot onderging het grafbeeld van schilder en beeldhouwer Charles-Albert Szukalski (1945-2000), gestolen voor het geplaatst kon worden”. Men ziet spoken! Want dit is er nooit geweest…! Dan maar een foto van Szukalski’s Dialoog, 1974, uit de collectie Openluchtmuseum Middelheim. Ik hecht mij of ik sterf Dit nummer van Openbaar Kunstbezit beslist aanschaffen, zou ik zeggen. Jean Emile DRIESSENS
Caleidoscopish Xtra City opent deuren in oude graansilo op ’t Eilandje Gelegen naast het bekende Pomphuis en de pittoreske brandweerkazerne van ons aller Eilandje hebben we sinds november ook een heus centrum voor hedendaagse kunst in Antwerpen. De ruim vijftig meter hoge afgedankte graansilo die kops op het Kattendijkdok imposant staat te wezen werd onder impuls van de NV Trouw afgelopen zomer verbouwd om ruimte te bieden aan de nieuw opgerichte vzw Extra City die onder de artistieke leiding van Wim Peeters in de toekomst het kloppend hart van de hedendaagse kunst in “’t stad” moet worden. Extra City begeeft zich op het terrein van de hedendaagse kunst in een zeer eigen richting en biedt ruimte aan kunstenaars die in een museaal verband minder of niet aan hun trekken komen. Het is de bedoeling dat het centrum tentoonstellingen inricht waar de nadruk ligt op de interactie in situ en de kunstenaars de mogelijkheid biedt werken te creëren die eigen zijn aan de ruimte of anderzijds een relevantie ontrekken aan de dynamiek en flexibiliteit die in de andere structuren die onze stad biedt op dat vlak tot nu toe niet haalbaar waren. De openingstentoonstelling Dedicated to a Proposition is alvast een staalkaart van wat er in de toekomst in de silo te zien en te beleven zal zijn. Achttien kunstenaars stellen werken tentoon variërend van installaties die ruimte specifiek gemaakt werden door de respectievelijke kunstenaars tot enkele “oudgedienden” die het geheel de nodige onderbouw geven. De
deelnemende
kunstenaar
zijn
Francis
Alÿs
(B/MEX),
Mike
Bouchet
(USA),
Chris Burden (USA), Gerard Byrne (IRE), Joost Conijn (NL), Sebastian Diaz Morales (ARG), Théodore Géricault (FR), Paul Graham (UK), Leon Grodski (USA), Terence Koh (CAN), Guy Mees (B), Enrique Metinides (MEX), Edvard Munch (NO), Damian Ortega (MEX), Robin Rhode (ZA), Gert Robijns (B), Ana Torfs (B) en Luc Tuymans (B). In een van de volgende afleveringen zal er dieper op de tentoonstelling ingegaan worden. Hier willen we nog meegeven dat de tentoonstelling nog loopt tot 20 februari en toegankelijk is elke vrijdag, zaterdag en zondag van 11 uur ’s ochtends tot 23 u ’s avonds. Meer info http://www.extracity.org. Kris KENIS ▲Arte Flamenco en La Palma was het thema van een bijdrage in nummer 3 van de Mededelingen de dato 11 juli 2003 en wordt het onderwerp van een tentoonstelling in de Kunsthal, Sint-Pietersabdij te Gent, van 3 maart tot 5 juni 2005, met de titel El fruto de la fe.
13
Internet licht de tentoonstelling als volgt toe: “Zestiende eeuwse Vlaamse kunst uit La Palma. de
Tentoonstelling van Vlaamse religieuze kunst uit de XVI
eeuw met fantastisch houten
beeldhouwwerk en prachtige schilderijen op paneel van Pieter Pourbus de Oude en Pieter Coecke van Aalst. Afkomstig uit het Museo Insular en de kerken van La Palma en musea uit Spanje, Portugal en België. […] De tentoonstelling El fruto de la fe is voor het Vlaamse publiek een unieke gelegenheid om te genieten van Vlaamse religieuze kunst uit een periode doe door de vernielingen van de beeldenstorm in 1566 bij ons nauwelijks te zien is.” Wie hierover nog meer wil vernemen kan terecht op een mini lessenreeks door professor John Everaert bij het Davidsfonds, met de titel Suiker voor de kunst. Vlamingen op de ‘Atlantische Eilanden (ca. 1450-1700). (jvo)
Door de leesbril bekeken ▲Jos Vandeloo, hoofdredacteur van SABAM magazine, onderstreept dat de verkoop op de Boekenbeurs floreerde. Volgens insiders steeg de omzet met zowat 10 %. Hij stelt een aantal trends vast: “De auteurs van thrillers en misdaad, de successtories van deze tijd, waren doorlopend persoonlijk aanwezig. Dit jaar werd de indruk gewekt dat de strips, normaal één van de grootste publiekstrekkers, én de zuiver literaire werken enigszins aan belangstelling hadden ingeboet. Daarentegen leek het aantal eerder toevallige auteurs ditmaal aanzienlijk toegenomen. Politici, sportlui, acteurs waren om de haverklap aanwezig om hun boek voor te stellen.” Vandeloo noemt o.m. Kim Clijsters, Jef Vermassen, Steven Stevaert, Mark Eyskens en Axel Daeseleire. ■ ▲De jongste jaren wordt er in Vlaanderen maar op los geëditeerd. Zelfs een tijdschrift als Revolver heeft er ruimte voor over om de nauwkeurige beschrijving van enveloppen voor te schotelen aan zijn lezers, die daar écht niet op staan te wachten. Nou ja, de nieuwe campusmode is ook een middel tot academische promotie. Zo verscheen een “kritisch-wetenschappelijk onderbouwde leeseditie” van de gedichten van Jos de Haes, samengesteld door Willem van den Daele en Yves T’Sjoen. In Poëziekrant wijst De Haesexegeet Jan Schoolmeesters op de technische tekstkritische feilen van deze uitgave. Ze zijn niet gering. Het begint al goed: er ontbreekt één gedicht in deze editie. “Het is aan de aandacht van de samenstellers ontsnapt waarschijnlijk doordat zij geen of te weinig gebruik hebben gemaakt van het privé-archief van de dichter, dat kan worden geraadpleegd in het AMVC-Letterenhuis.” Verder wijst Schoolmeesters op een behoorlijk aantal slordigheden in tekst, correcties, spelling, titels, afdelingen en reeksen, publicatiegeschiedenis, datering, manuscripten, register op titels en beginregels en op een aantal fouten. Amateurs van een “kritische/wetenschappelijk onderbouwde” leeseditie van Jos de Haes zijn dus voortaan ook aangewezen op Schoolmeesters’ artikel als onmisbaar supplement. Over het nawoord van Erik Spinoy, dat hij intelligent, doordacht, empatisch en origineel noemt, is Wilfried Adams “van harte positief”. Geheel terecht vindt hij het echter “ergerlijk storend” dat de samenstellers “hebben gemeend de vier laatste gedichten helemaal aan het staartje van de verzamelbundel te moeten plakken, als een flodderig aanhangsel, een quasi overbodige voetnoot.” Ook hier zijn de samenstellers het slachtoffer van hun bij wijlen irritante systeemdwang. Dat getuigt inderdaad van weinig respect, niet alleen voor de dichter, maar ook voor de lezer. Immers, aldus Adams: “Het zijn precies die vier gedichten die de sluitsteen vormen van zijn basiliek, van zijn pijnlijkfascinerende poëtische Wedergang, het zevende luik, tien jaar lang verzwegen, de definitieve bezegeling van wat hij in Azuren holte al huiverend had doorgrond.” De katholieke dimensie van het oeuvre van De Haes wordt door Adams niet alleen inhoudelijk raak verkend, maar ook sociologisch benaderd. “Ik heb al jarenlang de indruk, en meer dan dat, dat de relatieve onbekendheid van De Haes, tot ronduit zijn miskenning in bepaalde literaire kringen, er heel wat mee te maken heeft dat hij vaak, indertijd en ook nu nog wel, in het hokje van de ‘traditionelen’ werd opgesloten. Annex werd vastgepind op het feit dat hij katholiek was. Een regelrechte reactionair dus. Ook al kreeg hij in 1955 voor zijn bundel Gedaanten dan wel weer de vrijzinnige en toen nog prestigieuze Arkprijs van het Vrije Woord.”
14
Die “onbekendheid” is méér dan relatief. Voor Gedaanten kreeg De Haes ook de Guido Gezelleprijs van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- & Letterkunde , en Azuren holte kende niet alleen een enorme oplage, maar werd ook bekroond met de Staatsprijs. Dat belet niet dat de opmerking van Adams hout snijdt. Ik herinner me levendig de uitspraak van een bevriende dichter die, toen Wilfried het over Azuren holte had, domweg repliceerde: “Ik lees geen katholieke dichters” – zeer tot ontsteltenis van Hugues C. Pernath, die waardering had voor het werk van De Haes. Wat Adams omschrijft als “de moeizame, vaak stroeve, astmatische zegging, met horten en stoten”, de “verwrongen, of beter, ineengedrongen zinsbouw” hadden De Haes en Pernath immers gemeen. & In diezelfde aflevering van Poëziekrant publiceert Werner Spillemaeckers zes zonder meer aangrijpende (autobiografisch gevoede) gedichten waarin hij andermaal het brede, vaak verrassende scala van zijn meesterschap bewijst. Ik zou ze graag alle zes opnemen, maar halveer mijn genot. Concaaf organisch Gij danst en springt u op een muurbank van café De Raaf kapok. De ramen rammelen. Uw keel blaart Villend op een scherf. Gij krijst In wanhoop (niet?): Krapuul! Alweer slijpt gij en tevergeefs de mening van de menigten, gips laken, dat in schuiner schaduw naar uw einde(r) vlucht. Aan uw barre liefde zijt gij doodgegaan. Eenmaal, andermaal. En voor altijd blijft uw stalen blik van blauw (dat soms als licht over arduin verstuift), aan mijn gehavend netvlies hameren. Schulstraat 2 Er is een poorter omgekomen; de strot verbrijzeld door afkeer en ongunst. Keelkristallen kokhalzen zwartere wijn. Wittgenstein. De linkerhand gonst als befluisterde appelbomenbloesem. In zijn luisteren. Er is een poorter komen wonen op de (au balcon!) balusters aan de overkant. Gedaante. Dragan speelt nog kaske en het maske van Dix Otto kust Jean-Marie zijn hand. Wandelt Van Schoonbeke Elsschot palazzo. Er is een poorter waargenomen. Blikglijvlucht langsover de façadebuste des huizes tandarts Cunha. Kazematten vensterpoorten spiegelen springtime (yeah !) naar het beloken overhuis waar Teddy Wilson. Wilson. Er waakt een Szukalski gedaante. Zij b(ek)lijft. Gestolde gestalten Gij verzoekt om een kwatrijn en ik geraak niet verder dan vier woorden. Hier: Ik heb u lief. Dan fluistert gij: Oude liefde roest niet. En in stevig stralend Spaans ontmoet ik
15
letters vier – en vurig -: Cara. Volgens de redactie van Poëziekrant was Spillemaeckers de tweede gouverneur van Pink Poets en verscheen zijn meest recente bundel Blad na Blad in 1983 bij Contramine. Twee regeltjes om Spillemaeckers te situeren, twee kemels. De jongste bundel van Spillemaeckers, Tien Brabantse teksten, verscheen op 7 september 1997 in de reeks “De Kleren van de Keizer”, een serie boekjes uitgegeven door De Groote Beer te Antwerpen. Het kaftontwerp werd door Albert Szukalski gerealiseerd en het fotoportret door Gerald Dauphin. De opvolger van Hugues C. Pernath als gouverneur van Pink Poets was Henri-Floris Jespers. Spillemaeckers was een tijdlang kanselier van het genootschap. In de wandelgang werd hij “de ijzeren kanselier” genoemd. & Albert Bontridder is inderdaad veel te lang te weinig bekend en ondergewaardeerd gebleven. In een breed opgebouwde beschouwing stelt Bert Kooijman dat Bontridders thematiek vanaf de eerste jeugdverzen “in grote lijnen” aansluit bij de filosofische gedachten van Georges Bataille. Erg overtuigend is deze stelling niet. Het werk van Hans Sleutelaar en zijn rol in het literair veld worden treffend in kaart gebracht door Bertram Mourits. De introverte Michel Bartosik (VUB) publiceert te weinig: wellicht uit bescheidenheid, die beschaafde vorm van hoge moed. Zijn inzichten zijn echter gefundeerd, oorspronkelijk en veelal verrassend. De jongste tijd blijkt hij zijn pleinvrees overwonnen te hebben en publiceert hij bijzonder boeiende opstellen in Poëziekrant, waarbij hij volwaardig zijn plaats inneemt in de filiatie die Jean Weisgerber over Paul Hadermann met Jan de Roek verbindt. Het moet een voorrecht zijn colleges van Bartosik bij te wonen – dat zal later wel blijken. “Er is vaak iets bijna fataal storends aan de hand met zelfs Gezelles beste gedichten”, stelt hij in een bijzonder stimulerend essay over Guido Gezelle: “’t Stond van vooren aan zoo wat van God”. (HFJ) Poëziekrant, jaargang 28, nr. 6, november-december 2004. Poëziecentrum, Vrijdagmarkt 36, B – 9000 Gent. Los nummer: 7 €. Abonnement: 36 €.
▲Volgens een nieuw rapport van de Europese Commissie over de gevolgen van luchtverontreiniging op de gezondheid van de Europeanen tegen 2020, daalt de levensverwachting in België met bijna 14 maanden door luchtverontreiniging. Dat stond op 28 december te lezen in de krant Le Soir. ■ ▲De Bibliotheek van de West-Vlaamse Letteren is een deeltje rijker. De VWS-Cahiers tellen 48 pagina’s met een inleidend essay, een bloemlezing, illustraties, eventueel een handschrift en een gedegen primaire en secundaire bibliografie. Deze publicaties vormen ongetwijfeld een waardevol stuk literaire geschiedenis. In de jongste aflevering, nr. 225, belicht Renaat Ramon het werk van Bert Popelier, dichter en grossier in theatermonologen. Bij het Poëziecentrum verscheen Rebuten, denieuwe bundel van Ramon.■ Renaat RAMON, Bert Popelier, VWS-Cahiers, jg. 39, nr. 6, november-december 2004, 48 blz., ill., 5 €. ISSN 0775-5953.
▲ De Caraïben kunnen alvast bogen op drie Nobelprijzen: Saint-John Perse (1960), Gabriel García Márquez (1982) en Derek Walcott (1992). Maryse Condé is een van de wereldwijd meest gelezen Franstalige auteurs. De Martinikaan Edouard Glissant was laureaat van de Renaudot, net als René Depestre (1988, Hadriana dans tous mes rêves), tevens laureaat van de prix Apollinaire voor zijn Anthologie personnelle. In Le métier à tisser roept Depestre (die in Cubaanse ballingschap leefde) zijn herinnering op aan Che Guevara en Nicolas Guillén en behandelt hij o.a. de « négritude » van Aimé Césaire en Léopold Sedar Senghor. In het essay Ainsi parle le fleuve noir spitst hij zich toe op de bijdrage van de blacks aan de westerse cultuur, waarbij de titel verwijst naar “la mémoire du grand fleuve noir que l’on a fait couler des Afriques aux Amériques. » In 1998 publiceerde Magazine littéraire een dossier ‘Ecrire la Caraïbe’ met een beklijvende bijdrage van Depestre: « Partager avec tous la Caraïbe poétique et musicale que nous sommes », waarin zijn opvattingen over ‘le réel merveilleux’ de leidraad vormt. Begin december hield Depestre een lezing in het literair salon van de Brusselse hoofdstedelijke bibliotheek. Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift vraagt nu onrechtstreeks aandacht voor de hier te lande zogoed als onbekende Haïtiaan. Kathleen Gijssels (Universiteit Antwerpen, Postkoloniale Onderzoeksgroep) promoveerde over de Franstalige literatuur van Martinique en Guadeloupe, meer specifiek over het oeuvre van Simone en André Schwartz-Bart In haar proefschrift situeerde ze hun werk in de veel ruimere context van Afro-Caraïbische en Afrikaans-Amerikaanse auteurs. Het was immers haar overtuiging dat het noodzakelijk is in een comparatistisch perspectief te werken, teneinde de
16
Caraïbische literatuur als een cultureel-politiek en socio-historisch geheel in kaart te brengen, over de taalgrenzen heen. Als vice-president van de Society for Caribbean Research bereidt ze een internationaal en interdisciplinair congres voor dat in 2006 in Parijs zal plaatsvinden. Op 30 september en 1 oktober nam Kathleen Gijssels in Limoges deel aan een internationaal colloquium plaats met als thema “Haïti, 1804-2004. L’indépendance d’Haïti et la construction d’un mythe culturel”. Dat was dan voor Micheline de Ridder de rechtstreekse aanleiding om een gesprek te voeren met Gijssels, waarbij de nadruk kwam te liggen op het ongemeen boeiend, revelerend en revolutionair oeuvre van René Depestre. De bijdrage van Micheline de Ridder heeft slechts vage raakpunten met het thema van deze aflevering van Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift: “Debuteren? Dat is het einde…!” Zo’n onderwerp is vanzelfsprekend gefundenes Fressen voor gefrustreerden, navelstaarders en klaagmuurgangers (lees maar de bijdrage van Julien Vangansbeke), maar het valt hier nog mee, al word je zelden écht geraakt. Chrétien Breukers (1965), redacteur van de ‘Windroosreeks’ van uitgeverij Holland en van Rottend Staal, geeft enkele intelligente beschouwingen over het uitgeven van poëzie ten beste, en Jan Wyn publiceert een fascinerend, gelaagd verhaal, ‘Het canvas met organische vormen’. Guy Commerman hekelt terecht het beleid van het Vlaams Fonds voor de Letteren, waardoor een aantal tijdschriften nu ten dode opgeschreven staan. Hij slaat spijkers met koppen. Rebus sic stantibus zal de jaargang 2005 nog afgewerkt kunnen worden. ■ Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift, 22 6 €. www.gierik-nvt.be
ste
jg., nr. 4, winter 2004. Kruishofstraat 144/98, 2020 Antwerpen, 128 pp., ill.
▲Vlaanderen telde in december 237.217 niet-werkende werkzoekenden. Dat zijn er ruim 24.000 of 11,3 % meer dan in december 2003. Dat heeft het kabinet van Vlaamse minister van Werk, Frank Vandenbroucke, dinsdag 4 januari meegedeeld. De werkloosheidsgraad - de verhouding tussen het aantal werkzoekenden en de Vlaamse beroepsbevolking - bedraagt 8,85 procent in december. Het kabinet Vandenbroucke wijst erop dat de betere conjunctuur het stijgingsritme van de werkloosheid in de eerste jaarhelft deed dalen. In de tweede helft steeg het aantal werklozen opnieuw sneller als gevolg van de opname van oudere werklozen en PWA-werknemers in de statistieken. Kortom, werkloosheid is louter een kwestie van statistieken. Voor het overige weet iedereen, behalve de overheid, dat de reële werkloosheid almaar stijgt. ■
Bibliografisch ▲Wie nog niet antiklerikaal is, wordt het beslist bij de lezing van de grondig gedocumenteerde monografie Uit het leven en werk van Karel vander Espt (1891-1938), slachtoffer van de roomse hiërarchie. ■ Raf SEYS, Gilbert VANHEE en Georges VANDER ESPT, Uit het leven en werk van Karel vander Espt, Koekelaere, Coclariensia, 2004, 248 blz., ill., ‘de Rumber’, Ringlaan 1, 8680 Koekelaere.
Agenda ▲Stefan Hertmans en Paul Bogaert zijn op 18 januari 2005 te 12 u 40 te gast in de reeks Let’s twist again. In de nieuwe reeks “Literatuur op de middag” nodigen het Paleis voor Schone Kunsten en de Middagen van poëzie en proza telkens twee dichters uit die elkaars poëzie voorstellen. PvSK, Ravensteinstraat 23, 1000 Brussel. Tickets: 2,50 €. Info: WWWW.BOZAR.BE■
17
▲Middagen van de Poëzie Antwerpen: 13 januari: Benno Barnard over eigen werk en het werk van Guillaume van der Graft. 27 januari: Luuk Gruwez over eigen werk.
10 februari: Guy Vaes over eigen werk.
Arenbergschouwburg, Arenbergstraat 28 te Antwerpen, op donderdag van 12 u 30 tot 13 u 30. Tickets: 3 €. ■ ▲Karel Appel. Onderweg. Reis van Rudi Fuchs langs de kunst der Lage Landen. Wat hebben Karel Appel en Rudi Fuchs met elkaar? Is hun verhouding min of meer oppervlakkig of is hun vriendschap zo groot dat zij zonder moeite elkaars reisgenoten blijken te kunnen zijn op een tocht langs een aantal hoogtepunten van de Vlaamse en Nederlandse schilderkunst uit de laatste vijf eeuwen? Karel Appel zelf selecteerde portretten, stillevens en landschappen in dialoog met werken van o.m. Roger Raveel, Jean Brusselmans, Rembrandt, Rubens, Van Gogh, Mondriaan, Permeke, James Ensor. De grootste zaal van de expositie is voorbehouden aan zijn COBRA-genoten Pierre Alechinsky, Lucebert, Corneille en Hugo Claus. Paleis voor Schone Kunsten, Ravensteinstraat 23, 1000 Brussel, tot 16 januari 2005. Info bij www.bozar.be ■ ▲Tot 13 februari 2005: Muller en Muller, Jacques en Jean-Pierre, vader en zoon. International Art Gallery, Bois Lionnet 16, 1380 Lasne.. Alle dagen van 14 tot 19 u en op afspraak. Gesloten op woensdag. ■ ▲Bij Djemma geeft op zaterdag 15 januari 2005 om 15 uur Georges Petitjean, doctor in de kunstgeschiedenis (La Trobe University, Melbourne) een lezing over Aboriginal Art, waarna van 16 tot 20 uur de vernissage plaatsvindt van de gelijknamige tentoonstelling, die tot 19 februari loopt. De rijkdom van de Aboriginal cultuur geeft kleur aan het immense Australië. Ze trekken reeds 40.000 jaar door dit betoverende land. Hun verhalen, dansen, hun kunst en gezangen zijn doordesemd door mystieke overleveringen. Om hun geschiedenis en tradities over te brengen, gebruiken de Aboriginals punten, abstracte vormen en figuren. Ze zijn van oudsher nomaden en versieren van het onderkomen heeft dus geen prioriteit. Wel treffen we tekeningen aan op de wanden van rotsen en grotten in het landschap. Dit zijn plaatsen waaruit volgens de overlevering de voorouders uit de aarde zijn gekomen. Dit zijn dus vaak heilige plaatsen voor de aboriginals. Deze plaatsen vervullen een rol bij rituele bijeenkomsten. De liederen die worden gezongen zijn vaak in een onverstaanbare spraak. Zo wordt het geheime karakter van de scheppingsmythen nog eens onderstreept. De liederen worden begeleid door de didgeridoo. Dit instrument wordt gemaakt van een tak die door termieten is uitgehold. Alledaagse voorwerpen worden vaak beschilderd. Zowel bij de rotstekeningen als de beschildering van voorwerpen maakten de aboriginals gebruik van natuurlijke pigmenten, veelal oker- en roodtinten. Maar sinds enkele decennia zetten aboriginals hun kunstuitingen op doek en hout. Ze gebruiken daarvoor sneldrogende acrylverf. Het kleurenpalet is daardoor uitgebreid, maar ze gebruiken nog veel oude motieven. Vorig jaar waren een aantal werken van aboriginalkunstenaars te zien op de tentoonstelling ‘Het oog van Simon Levie’ in het Aboriginal Art Museum in Utrecht. ■
Van 26 februari tot 26 maart exposeert Luc Boudens recent werk: Tribal. Vernissage op 26 februari, van 16 tot 20 uur. De tentoonstelling wordt om 17 u 30 geopend door Henri-Floris Jespers. Djemma, Leeuwerikenlei 12, 2900 Schoten. Open op vrijdag en zaterdag van 13 u 30 tot 18 uur en op afspraak. Tel. 03 707 28 03.
[email protected] ■ ▲De Nederlandse dichters Ramsey Nasr (°1974) en Alfred Schaffer (°1973) spreken op 11 maart 2005 op de Middagen van de Poëzie te Antwerpen. Beiden debuteerden in 2000. De gedoodverfde Antwerpse stadsdichter Nasr, zoon van een Nederlandse moeder en een Palestijnse vader, is behalve auteur ook acteur. In zijn debuut 27 gedichten & Geen lied en ook in zijn tweede bundel onhandig bloesemend (2004) schuwt hij de grote lyrische impulsen niet. Alfred Schaffer, zoon van een Nederlandse vader en een Arubaanse moeder, woont en werkt in Kaapstad, Zuid-Afrika. Na zijn debuutbundel Zijn opkomst in de voorstad gaat Schaffer in zijn tweede bundel Dwaalgasten (2002) op zoek naar de grenzen van de verbeelding in sobere, meerduidige en steeds intrigerende verzen. Arenbergschouwburg, Arenbergstraat 28 te Antwerpen om 20 u 30. Tickets: 3 €. ■ ▲In het PMMK, Museum voor moderne kunst, Oostende, loopt tot 10 april een retrospectieve Floris Jespers. Romestraat 11, 8400 Oostende. Openingsuren: van 10 tot 18 uur. Gesloten op maandag. ■
18
CDR Op voorstel van enkele abonnees organiseert het CDR een geleid bezoek aan de retrospectieve Floris Jespers in het Museum voor moderne kunst te Oostende. Dit bezoek zou in principe plaatsvinden op zaterdag 5 of 12 maart. Vertrek per bus aan het station van Berchem. Wie in principe belangstelling heeft wordt vriendelijk verzocht zich nu schriftelijk of per email te melden, met opgave van het aantal personen. ■
Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt op 18 januari 2005. Indien u deze Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght.
© Henri-Floris Jespers en de auteurs.
1
Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Tweede jaargang, nr. 40
18 januari 2005
Redactie-secretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, B 2018 Antwerpen E-mail :
[email protected]
Redactioneel Onder het motto “dit is Belgisch” kunt u in de rubriek “Caleidoscopisch” lezen hoe het Jijé Strip Museum te Brussel, uit onverschilligheid, onkunde of onwil, bureaucratisch gewurgd werd. Met als pikant detail dat geen van de drie betrokken ministers, noch hun medewerkers met wie overleg gepleegd werd, ooit de moeite namen een bezoek te brengen aan de instelling. Elsschot und kein Ende. Toen hij in 1937 uit Pensioen las in de Antwerpse Stadsfeestzaal, maakte hij als spreker weinig indruk. Bovendien stond men destijds behoorlijk sceptisch tegenover literaire avonden. Een en ander komt aan bod in de rubriek “Documenten”. Jan van Oostende sluit onze bescheiden enquête af. Uw talrijke reacties werden in hoge mate op prijs gesteld. Aarzelt u dus niet gebruik te maken van deze Mededelingen, ook wanneer u hiertoe niet formeel uitgenodigd, gewoon wanneer het u zint. Zoals Hieronimus, die voortaan een column zal verzorgen. Ceterum censeo: het is niet juist dat de ongereguleerde vrije markt zonder staatsinterventie vrijheid en voorspoed voor allen garandeert. ■
Necrologisch Georges ”Jo” Bernier, dit le Professeur Choron (21 september 1929 -1 januari 2005) Choron zat me op te wachten in het restaurant Dodin-Bouffant , om de hoek van zijn legendarische kantoor-vergaderzaal in de Rue des Trois Portes. Het restaurant, door Choron prompt ma petite cantine genoemd, was een heel erg oude glorie, hoewel de President van de Republiek, François Mitterrand er nog geregeld kwam. De Prof was goed omringd met jong talent en een paar vage bewonderaars. Al snel begreep ik dat het een vaste regel betrof : de Prof was altijd omringd, hoe kon hij anders oreren, declameren, voorzingen, brullen en onderricht verschaffen? In 1987 had ik in Parijs een kantoor van mijn stripuitgeverij geopend onder het uithangbord Les éditions du Cornichon, eigenlijk al een eerbetoon aan Chorons eigen ter ziele gegane uitgeverij Les éditions du Fromage waarmee hij de toen nog controversiële tekenaars Reiser en Wolinski tot vedetten had gemaakt. De Professor had meteen lucht gekregen van die Belgische immigratie op zijn territorium en me prompt uitgenodigd. Van alle kanten was ik gewaarschuwd : tu seras jugé à la bouteille! Al die waarschuwingen bleken volkomen terecht, het déjeuner liep uit van 1 uur ’s middags tot 1 uur ’s nachts, de patron werd drie keer om nieuwe flessen gestuurd en de kantieke eetzaal begon al serieus op de repetitieruimte van een post-punkgroep te lijken. Ik bleek met glans geslaagd in mijn examen en
2
onze samenwerking kreeg meteen vaste vorm. Choron zat in die periode enigszins in de penarie: hij had pas een pijnlijk proces verloren waarbij de merknaam Hara-Kiri hem werd afgenomen, Canal+ had zijn contract voor zijn nochtans hilarische Fiches de Bricolage (die later trouwens op de Vlaamse televisie hernomen zijn) niet meer vernieuwd en deurwaarders stonden in de rij zowel voor oude schadeclaims van beledigde Beroemde Fransen, inclusief Brigitte Bardot, als voor recente onbetaalde drukkersrekeningen. Een gulle associé uit het voor hem mythische België kwam als een geschenk uit de hemelen. Daarenboven kon hij deze nieuwe bondgenoot toeroepen met een liedjestitel van Brel en hem overal voorstellen voilà Jef, mon éditeur d’Anvers en Belgique, grand diamantaire, qui me paie en carats purs! Fini les chèques en bois! Van 1987 tot 1997, toen ik een punt zette achter mijn uitgeversexploten in Frankrijk, zag ik Choron wekelijks. Je kwam er niet zomaar langs, je ging er op audiëntie, liefst nog met een fles onder de arm. Choron presideerde de grote massieve vergadertafel in dat Bierstube-achtige pand dat zo dikwijls is gefotografeerd en getekend. Zijn toenmalige secondant was de tekenaar Philippe Vuillemin, als jongste debutant in Hara-Kiri door de Prof ontdekt. Verder een van week tot week wisselende rumoerige bende muzikanten, tekenaars en journalisten en op vaste tijdstippen de passage van de immer bezopen raadsman van Choron en van de veteraan Cavanna, die telkenmale door Choron luidruchtig werd onthaald op Le v’là, ce vieux con! waarna dit besnorde monument mokkend in een hoekje ging zitten, helemaal niet aan het gesprek deelnam, zijn vriend de les las over zijn drankverbruik, zijn sigaretten en alle andere vormen van overdaad, die hem kapot zouden maken, en na een halfuur weer knorrend vertrok. Tussen de idiote grappen, anarchistische discours en commentaren door werden ook plannen gemaakt en uitgevoerd. We zetten een reeks albums op onder de titel Les beaux albums du Professeur Choron, met zijn beeltenis, compleet met sigarettepijpje telkens op het omslag. In deze parodie op de brave Franse Katholieke reeks voor kinderen (Les beaux albums de l’Oncle Paul), verschenen kleine meesterwerken als Les Seins de la Voisine, Le Professeur Sexologue en, uiteraard in de volle Salmon Rushdie-manie Les Versets Sataniques de l’Evangile. In de archieven van HaraKiri en Charlie Hebdo lagen nog een aantal meesterwerken, die wegens geldgebrek nooit in album verschenen en die we ook een passende boekvorm gaven, telkens met een inleiding van de Professor onder de vorm van een Alcoloscopie, een soortement parodie op de fotoroman uit de damesbladen, waarbij Choron de auteur uitnodigt en interviewt. Het scenario is telkens hetzelfde: alles begint erg braaf en degelijk, met ernstige vragen over het uitgegeven werk, maar naarmate de alcohol vloeit, voornamelijk in de vorm van magnumflessen Veuve Cliquot, uiteraard sponsor van de fotoreeks, wordt het gesprek van langsom idioter, tot een bende uitgelaten, naakte of halfnaakte meisjes binnenstuiven en auteur en interviewer in een orgie terechtkomen. In de reeks verscheen ook een erotische getekende versie van Alice in Wonderland, van de Vlaamse tekenaar Ruvanti. Ook hij diende zich aan een Alcoloscopie te onderwerpen. Die had, zoals steeds, plaats in de fameuze privé-club Castel (wereldberoemd door het liedje van Jacques Dutronc J’aime les filles… de chez Castel. Het etablissement wordt volkomen terecht bezongen, maar is zo select dat lidmaatschap uitsluitend aan de Franse beau-monde én aan razend knappe meisjes voorbehouden is).
3
Choron was gefascineerd door België, door hem als Het ideale Frankrijk gezien, hij was verzot op Moules et Frites, op de Noordzee en op Jacques Brel. Een invitatie sloeg hij nooit af. Toen ik met enkele kennissen een optreden op de Gentse Feesten kon arrangeren was hij dolgelukkig. Vanuit zijn hotelkamer keek hij uit op de feesten zelf en, waar een ander niet gediend zou zijn van deze rumoerige locatie, genoot Choron van het permanente feestgedruis. Ik inviteerde hem een paar keer in Antwerpen, waarbij hij zich telkens als de ideale public relationsagent gedroeg: geen interview was hem te veel, geen stunt te grof. De grootste verdienste van Choron is ongetwijfeld zijn activiteit als uitgever, redacteur, animator en coach van de anarchistische bendes die de redacties uitmaakten van Hara-Kiri en Charlie Hebdo, en daarmee een stem hebben gegeven aan een gehele generatie, niet enkel in Frankrijk, maar ook zeker bij ons, en door artistieke kruisbestuiving, ver buiten de Franse grenzen. Ten onrechte worden de bladen die Choron uitgaf, en bij uitbreiding hijzelf, vaak in verband gebracht met de beweging van Mei 68 in Parijs. Choron zelf, en ook de medewerkers aan zijn bladen en uitgeverij, hebben zich hier altijd van gedistantieerd. Ten eerste waren zij al veel eerder, vanaf 59-60 met de anarcho-satire bezig; ten tweede waren zijzelf eerder schatplichtig aan de ideeën van het situationisme en het surrealisme, terwijl de Mei ’68 met hun interpretatie van het marxisme-leninisme en het maoïsme voor de HaraKiri’s veel te doctrinair waren. Als grofweg gesteld kan worden dat de Mei 68-beweging in de volgende generatie is doodgelopen, kan dit geenszins van de Hara-Kiri invloeden worden gezegd. De radicale verwerping van alle taboes en dan vooral seksuele en religieuze, het recht op ridiculisering van de valse ernst, de absolute vrijheid van mening en pers, de creatie van nieuwe, ongebonden expressievormen zijn in deze bladen en publicaties bevochten. Maar naast die animator-rol was Choron ook een veelzijdig en bevlogen kunstenaar: het nieuwe taboe dat de tabaksrokers treft, wordt door hem getackeld in het pamflet Je bois, je fume et je vous emmerde. In zijn Fiches de Bricolage hanteert hij de videokunst om de idiotie van de consumptiedrift belachelijk te maken. Maar een grovelijk onderschat talent van Choron is ongetwijfeld zijn chansonnierschap. De liederen van Choron sluiten niet zozeer aan bij het werk van de Grote Drie van het Franse lied, Ferré, Brel, Brassens. Hij grijpt terug naar de traditie van de Chansons de la Salle de Garde, het schunnige, scabreuze dronkemanslied, maar voegt daar Boris Vian-achtige en volkomen eigen elementen aan toe. De liederen van Choron vertellen telkens een verhaal, liefst van volkomen absurde aard (het droeve lot van de legkip bijvoorbeeld) en monden dan uit in een omgekeerde moraal, dat als refrein kan worden meegebruld. Als interprète van zijn eigen werk is hij dan ook ongeëvenaard en niet te imiteren: van een gereciteerde en gedeclameerde tekst gaat hij plotseling over in een onweerstaanbaar gebalk. Ik vond dat ik deze liederenschat moest vastleggen, en inviteerde de Prof met zijn begeleidingsgroep naar Gent, waarin het artiestencafé Caruso een captatie plaatsvond van twee achtereenvolgende concerten. Ik publiceerde daarop het album Les Chansons du Professeur Choron, met alle teksten en prachtige, scabreuze illustraties van Philippe Veuillemin. Ik had het boek vormgegeven als een de
klassieke editie, zoals de liederen van Béranger in de 19
eeuw verschenen met illustraties van
Grandville. Bij het boek hoorde een opname van de concerten. Uiteraard kocht vrijwel niemand het boek. Zoals het hoort bij dat soort edities: nu is het een cultobject en zeer gezocht. Ik wou de
4
Fransonkundige Nederlanders dit werk niet onthouden en maakte zelf een vertaling van de liederen. Bloed en peentjes zijn hierbij gezweet, maar ik was tevreden over het resultaat, en zo ook Ernst van Altena, aan wie ik de vertaling voor publicatie voorlegde. Uiteraard kocht geen kat in Nederland het boek. Maar Choron nam stil weerwraak: de download-generatie in Frankrijk kent natuurlijk de refreinen die geen enkele serieuze platenproducent ooit aandurfde, en op scholierenfeestjes kent iedereen de refreinen van Cot-Cot-Codet: Poule pondeuse! Poule heureuse! of Cucu la Praline – Caca Chocolat. Q’il vive, le Prof! Jef MEERT
Windroos, windhoos (slot) Jan van Oostende wil de aandacht vestigen op Le silence de la mer van Vercors, al was het maar omdat hij vreest dat het boekje vergeten is. “Mijn aandacht werd gewekt door de remake op TV van de filmversie uit de jaren veertig. Zowel novelle als film hadden mij toen echt aangegrepen en nu was ik benieuwd naar de nieuwe filmversie. En weer onderging de zeventiger dezelfde emoties van de puber en heeft hij ook het boek(je) herlezen. U moet het ook lezen, liefst in het Frans. De eerste keuze van Henri-Floris Jespers wil ik volmondig onderschrijven. Le retour à l'ordre. Art et Politique en Belgique van Virginie Devillez is een echte revelatie voor de liefhebber van het genre. De Nederlandse titel geeft misschien beter de inhoud weer 'Kunst aan de orde 1918-45'. Ik ben weliswaar slechts aan pag 187 van de 431, maar durf het toch aanbevelen. Het leest als een schelmenroman. De veelvuldige illustraties verzoenen de oudere oogjes met het kleine lettertype. Eveneens liever in het Frans te lezen - mag ik aannemen met tegenzin - want de Nederlandse vertaling en de eindredactie konden beter. Met Kunst aan de Orde - 1918/'45 kan je eens lekker grinniken. De hersenkronkelpaden van kunstenaars, journalisten, galeristen, politici en andere schavuiten zijn zo surrealistisch Belgisch dat je in een hilarisch rariteitenkabinet belandt; zelfs in tijden van beurscrash en oorlog. Dat geldt niet voor het boek van Reinout Goddyn De Koning te rijk. Ook dit boek is geschiedenis van geschiedenis, met de ondertitel 'Het fortuin van het Belgisch lectuur smaakt wrang, hoe interessant ook en even spannend als het boek van Virginie Devillez. Diagonaal te lezen door wie geen republikein wil worden. Auteur Goddyn is Royaltywatcher, medewerker VTM voor 'Royalty' en kreeg lovende pers voor zijn boeken Een leven als koning en De kinderen van de koning (The House of Books). “ ■
5
Achteruitkijkspiegel Vlaanderens meest populaire volksroman of De queeste naar Robert en Bertrand In 1890 gaf de grote liberale voorman, flamingant en uitgever Julius Hoste zijn medewerker Raf Verhulst opdracht een mengelwerk te schrijven voor zijn krant Het Laatste Nieuws. Dat werd het immens populaire verhaal van Robert en Bertrand, de lustige vagebonden. Raf Verhulst? Was dat niet de arrivistische activist die later ter dood werd veroordeeld? Of was dat de drommelse dramaturg en Antwerpse stadsdichter? De man die schreef onder de naam Koen Ravestein? Een volksschrijver uit de duizend of ééntje in een dozijn? Allemaal mogelijk, maar wie waren die Robert en Bertrand oorspronkelijk? Wat is hun origine? Waarom wou Vader Hoste niet dat Robert en Bertrand doodgingen? Welke rol speelde Georges Eekhoud hierin? Welke rol ook speelde Frédéric Lemaître, buiten die van Robert Macaire? En Honoré Daumier? En wie schreef het oorspronkelijke Duitse stuk? En waarom verscheen dat bij ons onder de naam Flordello? En wie was dan die Auctor die De Laatste Lotgevallen… schreef? En hoeveel versies bestaan er van Robert en Bertrand en wie schreef die allemaal? Wie gaf ze uit? En waarom tekende Willy Vandersteen daar een strip naar? Duizend boeiende vragen krijgen dank zij Danny de Laet eindelijk duizend ophelderende antwoorden. ■ Danny DE LAET, De parasitaire kringloop. Het ware verhaal van Robert en Betrand, Antwerpen/ Brussel/ Luik, 2004, 177 blz., ill.
Retro 2004
6
Document “Antwerpen 1937” In het kader van de tentoonstelling “Kunst in het leven” in de Stedelijke
Feestzaal,
organiseerde de groep Antwerpen 1937 een balletavond, een filmvoorstelling, een cabaretavond, een voordracht over kindertekeningen, een concert kamermuziek, een voordracht over het naakt in de fotografie en een literaire avond. Roger Avermaete was de drijvende kracht achter Antwerpen 1937. In zijn Herinneringen uit het kunstleven (1958) noteerde hij: “Een alleszins merkwaardige avond was die met de letterkundigen. Ik had het voorstel gedaan, en het was onder veel enthousiasme aanvaard geworden. Letterkundigen die zouden voorlezen uit eigen werk, wat zou dat worden? Ik was er zelf niet erg gerust in. Welnu, het viel buitengewoon mee. We hadden aan Fritz Francken de leiding opgedragen. […] Ik ontving, na deze avond, een protest vanwege een gebelgde confrater, die niet was uitgenodigd om op te treden. Ik antwoordde hem met de magere troost dat ik in hetzelfde geval verkeerde en dat Fritz Francken verantwoordelijk was.” Zonder zich uit te spreken over de kwaliteit van hun werk, typeert Avermaete ‘de manier waarop deze beoefenaars der fraaie letteren zich voordeden’: “Eugenie Boeye, eenvoudig; Blanka Gijselen, declamatorisch; Frans Smits zakelijk; Lode Zielens, sentimenteel; Frank van den Wijngaert, overtuigend; Marnix Gijsen, afgemeten; August van Cauwelaert, ingetogen; Gerard Walschap, ironisch; Willem Elsschot, haastig; Willy Koninckx, schuchter; Paul Neuhuys, bombastisch; Robert Guiette, precies en Marie Gevers, zelfvoldaan.” Hij onderstreept dat Robert Guiette ‘met precisie esoterische verzen las’, terwijl Willem Elsschot ‘een meesterlijk brok proza aframmelde’. &
Paul Neuhuys bewaarde twee persknipsels betreffende deze literaire avond. Hij noteerde de herkomst noch de datum van het artikel van Roger Avermaete dat hierna afgedrukt wordt. Naar de typografie te oordelen verscheen het in de liberale Antwerpse krant Le Matin. Het tweede artikel, getekend A. Hartfeld, verscheen in het nummer van mei-juni van L’AvantPoste (Verviers). Vooral het artikel van Avermaete is belangwekkend, al was het maar omdat hij zich kennelijk geroepen voelt, de relevantie van een dergelijke voorleesavond te benadrukken, wat er duidelijk op wijst dat die in illo tempore niet meteen onderkend werd. Dit artikel is niet alleen anekdotisch boeiend, het levert ook onrechtstreeks een bijdrage tot de (literaire) mentaliteitsgeschiedenis. Daarom verkozen we het integraal te publiceren.
7
Une soirée littéraire à l’exposition d’”Anvers 1937” Il est assez rare qu’on se préoccupe de la littérature au cours d’une exposition, qu’elle soit consacrée aux beaux-arts ou aux arts appliqués. C’est pourtant ce qui vient de se produire à Anvers. Dans la série des manifestations organisées pendant l’importante exposition du groupe « Anvers 1937 », la littérature n’a pas été oubliée. Treize auteurs anversois avaient été conviés à venir lire, un soir, quelques pages de leurs œuvres. Ils se sont acquittés avec beaucoup de bonne grâce de ce soin. Le public nombreux parut vivement intéressé par cette expérience. On aurait tort de n’y voir que de la curiosité. Certes, les gens aiment connaître de visu les auteurs dont il ont parfois lu les livres, mais qui de nom leur est familier. C’est un premier pas et il n’est sans doute point négligeable. Pour un lecteur plus averti, la personne physique de l’auteur est d’un intérêt considérable. Souvent, elle complète ou explique l’œuvre. C’est dire qu’une lecture faite par une série d’auteurs est fertile en aperçus psychologiques. Il est toujours intéressant d’entendre un auteur lire son propre texte, même s’il lit atrocement mal, ce qui n’a pas manqué de se produire. Ce n’est pas cela d’ailleurs qui importe : un texte de qualité s’impose tojours. Il surclasse sans peine un texte insignifiant, débité avec une science consommée. Et faut-il ajouter que nous n’en fûmes pas sevrés non plus ? De sorte qu’une soirée de cette nature prend des allures de tournoi. On a beau s’en défendre : le palmarès s’établit d’une manière quasi automatique. La séance fut présidée par Fritz Francken. Le poète présenta ses confrères au public et poussa la modestie jusqu’à ignorer ses propres travaux. Cette présentation eut ceci d’étonnant qu’elle engloba aussi bien les Flamands que ceux d’expression française. Ces derniers étaient au nombre de quatre : Marie Gevers, Robert Guiette, Paul Neuhuys et Willy Koninckx. C’est bien la première fois, je crois, qu’on présente de concert, dans une séance consacrée à la littérature, des auteurs appartenant aux deux littératures qui se partagent la Belgique. Il ne m’appartient pas de parler ici des auteurs d’expression française. Quant aux Flamands, au nombre de neuf, il y aurait moyen de les départager selon la génération à laquelle ils appartiennent, selon leurs conceptions esthétiques ou autres. Je n’en ferai rien. Nous avons entendu des poètes et des romanciers, que cela nous suffise... Blanka Gyselen est une jeune poétesse qui vient de faire des débuts remarqués. Elle a publié récemment un recueil de vers animés d’un souffle ardent. Elle a dit, peut-être trop impeccablement, quelques poèmes d’une très belle venue. C’est un espoir authentique. On m’a assuré qu’elle avait suivi un cours de déclamation au Conservatoire. Qu’elle oublie bien vite tout ce qu’on lui a appris ! Le poète ne doit pas rivaliser avec l’acteur ; la seule arme est une sincérité dépouillée de toute recherche d’effet. Marnix Gysen, qui a écrit d’excellents essais – c’est une qualification qui convient le mieux, je crois, à ses récits de voyage – s’est aligné cette fois-ci parmi les poètes. Il a appartenu, en effet, à notre école expressionniste,
8
qui se groupa, au lendemain de la guerre, autour de la revue Ruimte, fondée par Eug. De Bock. Marnix Gysen appartient à la catégorie des auteurs prudents. Il fit, avant de lire, quelques judicieuses réflexions sur l’attitude du poète devant son œuvre et sur le détachement qui intervient à mesure que ses vers glissent vers le passé. Cette attitude, encore que très compréhensible, nous a privé d’entendre des vers récents de Marnix Gysen. Ceux qu’il nous a lus ont de grandes qualités de style, mais ils sont sans doute un peu plus froids que ne le pense l’auteur. Frank van den Wyngaert appartient à la même génération que Marnix Gysen. L’école expressionniste – qui fut un effort volontaire de libération, - a toujours mis plus l’accent sur l’élément intellectuel que sur l’émotif et ceux qui furent ses porte-paroles en ont gardé, comme malgré eux, la marque. L’éloquence de Frank van den Wyngaert ne nous convainc pas du contraire. August van Cauwelaert a lu, avec émotion, des vers vivants d’une émotion continue1. Cette lecture, sans apprêt aucun, fut une magnifique réussite.
Parmi les romanciers, nous avons entendu tout d’abord Eugénie Boeye qui a lu sagement, et d’une voix menue, un texte sage. Ceci n’implique aucune critique : l’accord était complet entre le texte et l’auteur. Frans Smits lut posément un fragment assez sec de son roman « Onder het oog van Mercurius ». Lode Zielens, qui use, lui aussi, de précautions oratoires, avait choisi une page assez peu significative de son émouvant roman « Moeder, waarom leven wij ? ». Il y avait beaucoup mieux à choisir dans ce livre riche et puissant. Lode Zielens lut, au surplus, fort mal. Pas si mal toutefois que Willem Elsschot qui, peureux comme un collégien, débita à une allure de record quelques pages de son prochain roman : Pensioen . Il était difficile de faire moins bien et, malgré cela, le succès de Willem Elsschot fut grand. Pour beaucoup d’auditeurs, je suppose que ce fut une révélation. On n’imagine pas un homme qui soit moins « gendelettre » que Willem Elsschot. Il ne fait partie d’aucune académie. Nulle récompense littéraire n’a, que je sache, couronné son œuvre et, pourtant, c’est un de nos meilleurs romanciers. Hautement apprécié en Hollande, ses concitoyens ne le connaissent pas. J’espère bien avoir l’occasion de lui consacrer bientôt une chronique. Enfin, Gérard Walschap lut avec maîtrise une nouvelle qui mit en relief ses dons de conteur et de styliste. Et ainsi se termina en beauté cette soirée consacrée à la littérature.
J’ai tenu à la commenter parce qu’elle constitue une expérience qui mérite d’être renouvelée. Je sais bien que des essais de ce genre ont été tentés ailleurs et qu’ils ne furent pas toujours couronné de succès. Celui-ci dépend évidemment de la qualité des auteurs présentés. À Anvers, la qualité était généralement bonne et souvent excellente. Les dirigeants du groupe « Anvers 1937 » veulent, dans tous les domaines, ramener l’art dans la vie. Ils ont été bien
9
inspirés, je crois, d’y comprendre la littérature. Je veux bien qu’un livre soit fait pour être lu en silence, mais il n’en est pas moins utile et nécessaire d’établir des contacts directs entre les auteurs et le peuple dont ils sont les hérauts trop souvent inconnus. Roger AVERMAETE
& Une soirée littéraire à Anvers Depuis quelques années, Anvers a la bonne fortune de voir ses destinées entre des mains intelligentes. Cela vaut à la Métropole une série de « semaines », le plus souvent très réussies. Pour Pâques, la salle des fêtes connut le grand succès avec la semaine « Anvers 1937 ». Une soirée fut réservée à la littérature. Des poètes et des romanciers anversois d’expression flamande ou française vinrent réciter des passages de leurs œuvres. C’est ainsi qu’il nous fut donné d’entendre en flamand Mesdames Boeye, Blanka Gyselen et Monsieur Marnix Gysen, délicat poète dont « De Mislezer » (Le Prêcheur) nous a particulièrement plu. MM. Frank van de Wyngaert et Van Cauwelaert terminaient la série des poètes flamands. Les prosateurs étaient représentés par les plus grands noms de la littérature flamande puisqu’aux côtés de Frans Smits figuraient Willem Elsschot qui a lu avec beaucoup de simplicité, mais un peu trop vite à notre gré, des extraits très spirituels de son roman Het pensioen (La Pension). Lode Zielens a lu un passage de Moeder, waarom leven wij , son chef-d’œuvre – ou plutôt un chef-d’œuvre. Ce romancier fait penser à un Plisnier flamand, mais un Plisnier adouci. On retrouve chez lui les mêmes audaces de style, la même force dans l’expression. Les auteurs d’expression française sont trop connus pour que nous insistions sur leur personnalité. Nos avons eu le plaisir d’entendre Madame Gevers, les poètes René Guiette et Paul Neuhuys qui fit lecture de « Flandre », « La rue où je suis né », « Toussaint » oeuvres qui rappellent parfois le regretté Max Elskamp. Willy Koninckx a lu le début de sa nouvelle « Lettre Nordique ». Il est regrettable que des soirées littéraires de cette qualité soient si rares. A. HARTFELD &
Aan de tentoonstelling ‘Kunst in het leven’ hebben ongeveer honderd vijftig handels- en nijverheidsfirma’s en circa vijftig kunstenaars daadwerkelijk meegewerkt, terwijl de kunstavonden een veertigtal medewerkers telden. Het opzet van de tentoonstelling dient 1
Wellicht een zetfout. Lees:‘contenue’.
10
gesitueerd te worden in het perspectief van ‘de terugkeer tot de orde’. Het manifest van Antwerpen 1937 is op dat vlak welsprekend. Het leek ons derhalve relevant dit weinig bekend document dat wellicht geheel van de hand van Avermaete is) uit het stof te halen.
Manifest In alle takken van de menselijke bedrijvigheid is er overproductie. Nochtans is de kwaliteit er niet op verbeterd. Wel integendeel: het winstbejag door goedkope massa-productie heeft het peil der kwaliteit doen dalen. Dat is een schande voor deze tijd. Inderdaad, nooit stonden de mens zulke machtige hulpmiddelen ten dienste. Het ligt slechts aan hem ze doelmatiger te gebruiken. De technische vaardigheid dient in ere hersteld. Het is even dwaas de machine te willen afschaffen als de handenarbeid te veroordelen. Het komt er op aan elk middel rationeel aan te wenden. Er heerst hieromtrent heel wat verwarring die uit de weg dient geruimd. Het is verkeerd te beweren dat de smaak een geval van persoonlijke opvatting is. Indien werken uit het verleden thans nog de bewondering afdwingen is het ter wille van iets gemeenschappelijks dat, door de eeuwen heen, de mensen verenigt in een zelfde emotie. De schoonheidsbegrippen zijn echter verward geraakt. Een nieuwe esthetica dient verkondigd. Door ten spits gedreven individualisme, heeft de kunst zich van de gemeenschap afgezonderd. Ze is hoe langer hoe meer een luxe-artikel geworden, dat aan geen enkele dringende behoefte van de mens meer beantwoordt. De Kunst dient terug in het leven gebracht. Er bestaat, in de grond, geen essentieel verschil tussen een vrij kunstenaar, een ambachtsman, een ingenieur. Ze verrichten, ieder in zijn vak, scheppende arbeid. De scheppende arbeiders dienen opnieuw verenigd. Een gemeenschap kan zich slechts degelijk uitdrukken door een gemeenschappelijke taal. Dit geldt ook voor de taal der vormen. Zulks was het geval in al de perioden die terecht als tijden van hoge bloei bestempeld worden. Het is noodzakelijk door gemeen overleg, deze taal der vormen opnieuw te formuleren. Dit alles kan slechts bereikt worden door het groeperen van mensen die, bewust van hun taak, bereid zijn samen te werken om dit verheven doel te bereiken. Dit kan verwezenlijkt worden door het zelfbewust aanvaarden ener gezamenlijke discipline, door het huldigen van de kwaliteit op ieder gebied, door het besef dat er waarden zijn, van blijvende betekenis, die het voorbijgaand belang van stoffelijke voordelen ruimschoots overschaduwen. De scheppende arbeiders zijn geen politici. Zij zijn niet verantwoordelijk voor de structuur van de Staat, maar wel voor het beeld dat van hun tijd zal overblijven. Hun hoge plicht is te werken aan dit beeld, opdat het, ondanks de bewogen tijden, niet minder waardig zou blijken dan de beelden die piëteitsvol bewaard worden van vroegere tijden, die niet minder bewogen
11
waren dan de huidige; want steeds is het werk van de scheppende arbeider de enige waardige repliek geweest op de beproevingen en plagen die, door de eeuwen heen, de mensheid hebben gekweld. Het manifest van Antwerpen 1937 weerspiegelt de tendens naar ordening van het kunstleven, die in de bange jaren dertig corporatistische accenten moduleert. Terwijl de bijvoorbeeld door Jozef Peeters in het begin van de jaren twintig geponeerde gemeenschapskunst in het teken van de constructivistische avant-garde stond, komt nu de nadruk geleidelijk aan te liggen op de decoratieve en representatieve functie van de geïntegreerde kunstvormen. Na afloop van de tentoonstelling werd een banket ingericht ter ere van Avermaete. Burgemeester Camille Huysmans sprak toen ten gunste van de algehele vrijheid van de kunstenaar. Avermaete zag zich verplicht hem tegen te spreken. “Alleen een vrijwillig aanvaarde discipline kon een gemeenschappelijk streven als het onze baten. We konden het natuurlijk niet eens geraken”. Henri-Floris JESPERS
Caleidoscopish De minister van Cultuur van de Franse Gemeenschap Fadila Laanan zal toch geen subsidie toekennen aan het Jijé-museum in Brussel. Volgens stichter François Deneyer is het museum nu gedwongen zijn deuren te sluiten. Het museum, gewijd aan de Belgische striptekenaar Joseph Gillain, opende in mei 2003 in een gebouw waar zich vroeger de drukkerij van de krant L’Echo bevond. Na het gebouw aangekocht te hebben voor 500.000 €, betaalde ondernemer Deneyer zelf de verbouwingskosten ten belope van 650.000 €. In september 2001 had hij bij de Franse Gemeenschap een subsidieaanvraag ingediend. Na lang wachten, en in de hoop op een positief antwoord, begon hij dan maar met de verbouwingen. In 2003 had de voorganger van Lanaan laten weten dat zo’n manier van werken niet door de beugel kon. Haar kabinet verklaarde op 7 januari 2005 tegenover de krant La Dernière Heure dat de middelen van de Franse Gemeenschap beperkt zijn en dat het geen “gewoonte” is subsidies toe te kennen aan musea gewijd aan één enkele persoon. In juni 2004 investeerde de Gemeenschap wel 25.000 € voor de aankoop van enkele collectiestukken. “Dat mag zich in 2005 niet herhalen”, gaf Laanan in december aan. De minister wijst erop dat er nog een mogelijkheid bestaat om een erkenningsaanvraag in te dienen in het kader van een nieuw museumdecreet, dat in 2006 in voege treedt. Volgens Deneyer is dat echter veel te laat. De aanvraag zou in het beste geval slechts in 2007 onderzocht worden, zegt hij.
&
12
Met zijn soms realistische, soms humoristische tekenstijl is Joseph Gillain (1914-1980) alias Jijé, een van de grote figuren van de Belgische strip. Vrijgevig en gepassioneerd neemt hij jonge tekenaars onder de arm, die nu beroemd zijn, zoals Will, Franquin en Morris (die samen met hem de ‘Bende van Vier’ zullen vormen). Jijé werkt mee aan Robbedoes en Humo. Deze veelzijdige artiest (Jijé is ook schilder, graveerder en beeldhouwer) trekt door België vooraleer hij in 1948 naar de Verenigde Staten en Mexico vertrekt (samen met Franquin en Morris), waarna hij zich definitief in Frankrijk vestigt. Of het nu om Blondie en Blinkie, Jerry Spring, Jan Kordaat, Tanguy en Laverdure, Robbedoes en Kwabbernoot, Don Bosco en Baden Powell gaat, al deze figuren hebben hun plaats in de stripwereld verworven. Volgens Jijé is het de eerlijkheid die de goede tekening maakt.
& Het kabinet Laanan maakte gewag van “een museum gewijd aan één persoon”, van een “monothematisch” initiatief. In de permanente tentoonstelling staat inderdaad Jijé centraal, maar ze is voor de helft ook gewijd aan andere vertegenwoordigers van de school van Marcinelle, waarvan hij de aanvoerder was. De tijdelijke tentoonstellingen hielden geen verband met hem: Leblon Delienne, Derib, Ersel, Buck Danny, Robbedoes, enz… Het mag hier wel even aangestipt worden dat niet één van de drie ministers die tot nu toe over dit dossier gingen, noch één van hun medewerkers, het ooit nuttig hebben gevonden een bezoek aan het museum te brengen. Het museum zal node de deuren sluiten in de komende maanden. Thans lopen nog twee tijdelijke tentoonstellingen. Tot 20 februari een retrospectieve van Grzegorz Rosinski (1941), de vader van Thorgal. Na een studie aan de Academie voor Beeldende Kunsten te Warschau werd hij door het stripvirus besmet en leverde een bijdrage aan het van de grond tillen van het genre in zijn land. Daarna vertrok hij naar België. Hij creëerde achtereenvolgens De Fantastische Rondvaart met Smit-le-Bénédicte, Thorgal met Jean Van Hamme, Hans met A.-P. Duchateau en De klaagzang van de verloren gewesten met Jean Dufaux, vier series waarbij hij zijn uitzonderlijk talent de vrije loop kon geven. Een talent dat al snel erkend werd; al in 1979 ontving hij de Prix Saint-Michel voor het beste realistische tekenwerk voor Thorgal. Met Timoer en de zee is tot 27 februari Max Mayeu, alias Sirius (1911-1997), aan de eer. De saga der Timoers is zijn hoofdwerk. Het geslacht der Timoers is van eeuw tot eeuw getuige van de belangrijkste historische gebeurtenissen. De Timoers zijn helden die middenin de actie staan. Sirius zet alles magistraal in lay-out.
■ Musée BD Jijé Strip Museum, Hopstraat 43, 1000 Brussel. Dinsdag tot zondag, van 10 tot 18 uur.
13
Misdaad loont ▲Bloedrecht van Bob Mendes verscheen zopas in Franse vertaling onder de titel Les diamants du sang bij Luce Wilquin, uitgeefster van o.m. Guy Vaes. De succesrijke thriller werd vertaald door Emmanuèle Sandron, auteur van Le double fond en Celtitude. De uitgeefster stelt vast: “Bob Mendes tire les ficelles avec la maestria qu'on lui connaît depuis la parution en français de La force du feu “. Over De kracht van het vuur (1996 – bekroond met de Gouden Strop) was de pers erg lovend: “De gaafste en spannendste misdaadroman die ooit in het Nederlands verscheen (Het Laatste Nieuws); “Een avonturenroman à la Forsyth, breed en ambitieus opgezet. […] tot de laatste bladzijde van een opmerkelijk niveau” (De Volkskrant); “Een thriller van internationaal niveau” (De Morgen); “Zakelijk geschreven, plot-driven en avontuurlijk als een Indiana Jones-film” (NRC Handelsblad). Over de Franse vertaling schreef Critiques libres: « L'écriture ? Mendès manie le stylo-caméra, allant jusqu'à nous repasser une même scène, vue sous des angles différents qui l'éclairent à chaque fois un peu plus. Les travellings, avec vue aérienne sur la foule fanatisée qui se répand dans les artères de Téhéran à l'appel de Khomeini, valent le détour. Voilà du cinéma à grand spectacle qu'on risque de retrouver sur les écrans. La traduction d'Emmanuèle Sandron se fait tellement fluide et transparente qu’on croirait ce livre écrit depuis toujours en français. À dévorer !” En Septentrion onderstreepte terecht dat : “A l'instar des grands auteurs de thrillers anglo-saxons il effectue des recherches approfondies sur son sujet et opte délibérément pour un cadre international adapté aux dimentions des complots qu'il concocte. Il n'est pourtant nullement perçu comme un épigone, mais comme un narrateur-né, d'oté d'une imagination particulièrement fertile.” ■ Bob MENDES, La force du feu, Avin/Hannut, Luce Wilquin, 2002, 474 p., 24 €. ISBN 2-8853-163-X. Bob MENDES, Les diamants du sang, Avin/Hannut, Luce Wilquin, 349 p., 22 €. ISBN ISBN 2-8853-248-2.
Veel weten Een tiental minuutjes wandelen van het plein waar de Dame gescheiden leeft van de Boer bevindt zich het Dorp. Deze opmerkelijke plaats in het hartje van Antwerpen bezoek ik wekelijks om Jupiler te tappen en te drinken. Wat eens een slagerswinkel was, de typische rechthoekige metrotegeltjes zijn hier nog getuige van geweest, is vele jaren geleden omgetoverd tot een kroeg. Een bruine kroeg waar een allegaartje van mensen wegvlucht van de realiteit. Of de realiteit zoekt? Aan het hoofd van dit café zwaait De Emir de scepter. Met vaste hand, waarin zich steevast een biertje bevindt, leidt deze geëmigreerde Sultan zijn imperium. De bewuste avond, welke nog vers in mijn geheugen zweeft, laaiden de discussies hoog op. Een erg leerzame avond vond ik in al mijn onwetendheid. De geheimen van de tango, de stelling van Fermat, het oeuvre van Burssens, de perfecte vrouw, deze onderwerpen passeerden één voor één de revue. Blijkbaar was ik niet de enige wereldvreemde. Een hoofd dat enkele seconden geleden nog diep snurkend op tafel lag, rees op. Na een zware hoest om de stembanden stofvrij te maken sprak het hoofd als volgt: “Weten jullie waarom ik zoveel drink? (één minuut stilte) Omdat jullie zoveel weten!” Hieronimus
Citaat “De weigering om onze Nederlandse wortels te erkennen, zorgt er […] voor dat de Vlaamsnationalisten zich voortdurend onledig houden met het zoeken naar een ideologie. Indien zij hun geschiedenis kenden, zou het Vlaams-nationalisme ongetwijfeld ijveren voor een
14
staatsordening die nauw aansluit bij onze middeleeuwse tradities van confederale decentralisatie en directe democratie: dan zouden zij een onafhankelijk Vlaanderen voorstaan dat zelf een bond zou zijn van stadsstaten en regionale kantons met volksraadplegingen die de burgers direct in het beleid laten participeren. Vandaag hebben we een Vlaamse deelstaat die op zijn beurt even centralistisch is als het oude België: een Vlaanderen dat een kloon is van België, zoals België een kloon is van Frankrijk.” Paul BELIEN (’t Pallieterke, 12 januari 2005)
Door de leesbril bekeken ▲De Vlaamse kunstensector staat voor de grootste hervorming sinds de Tweede Wereldoorlog. We kunnen ons aan het ergste verwachten: Cultuurminister Bert Anciaux is van plan om het hele veld te hertekenen. Daarbij kunnen bestaande instellingen verdwijnen of een andere invulling krijgen. De wildgroei aan nieuwe initiatieven wordt gestopt en samenwerkingsverbanden worden de regel. Ook komt er geld voor de semi-professionele en de commerciële sector. Er wordt nl. voor het eerst een apart beleid ontwikkeld voor de 'culturele industrieën' (commerciële sector). Ça promet! ■ ▲Amerikaanse en Poolse troepen hebben de ruïnes van de antieke stad Babylon in Irak zwaar beschadigd. Dat staat in een verslag van het Londense British Museum. De ravage is groot. Archeoloog John Curtis, conservator van de afdeling Nabije Oosten van het British Museum: ,,Het is alsof er een militair kamp zou worden opgericht rond de Grote Piramiden in Egypte of rond Stonehenge in Groot-Brittannië''. Het legerkamp rond de oude stad werd in april 2003 door de Amerikanen opgezet en in september van hetzelfde jaar overgedragen aan de Polen. Er verbleven tot tweeduizend soldaten. ■
Bibliografisch ▲Het redactiesecretariaat van Waterloorama, driemaandelijks tijdschrift van de vzw Société d’Études historiques et folkloriques de Waterloo, Braine-l’Alleud et environs werd toevertrouwd aan Robin de Salle (CDR). De aflevering van deze maand bevat o.m. “Waterloo: une interprétation britannique” van Andrew Uffindell, auteur van The eagle’s last triumph: Napoleon’s victory at Ligny, June 1815 (Greenhill Books, 1994) en, in samenwerking met M. Corum, van On the fields of glory: the battlefields of the 1815 campaign (Greenhill Books, 1996). José Malevé geeft verslag van een lezing de van Emmanuel Leroy-Ladurie over de reis door de Nederlanden in de XVI eeuw van de Helvetische arts Thomas Platter, beroemde telg uit een Bazelse familie. De Société d’Études werd gesticht in 1954. Robin de Salle bekwam de graad van licentiaat in de geschiedenis aan de ULB (academisch jaar 2003-2004) met een lezenswaardige verhandeling over La sacralisation de Waterloo. ■ Waterloorama, 218 chaussée de Bruxelles, 1410 Waterloo. Losse nummers : 5 €. Abonnement 2005: 7,5 € te storten op rek. 000-0041314-89. E-mail:
[email protected]
▲Eind april 2004 poneerde de Leidse classicus en dichter Ilja Leonard Pfeijffer dat de Vlaamse ste poëzie op sterven na dood was! De bloemlezing Op het oog 21 dichters voor de 21 eeuw, samengesteld door Maarten de Pourcq en Xavier Roelens, bewijst het tegendeel: er is veel avontuur, lef, kritisch engagement en humor in de hedendaagse Vlaamse poëzie, aldus uitgever Leo Peeraer. “De bundel is geen reactie van een ‘geschokte’ minderheid, maar een neerslag van de rijkdom aan poëtische vormen onder de Vlaamse dichters. Het hele gamma etiketteringen komt aan bod: van performance poëten tot experimentele dichters, van klassieke gedragenheid tot verstilling, van neoromantische tot (post)moderne gedichten, van ik- tot men-poëzie.” Ziehier de 21: Koen Bauwens - Geert Buelens - Sven Cooremans - Yves Coussement - Eva Cox Maarten Crappé - Serge Delbruyère - Maarten De Pourcq - albrecht b doemlicht - Jan Geerts - Ruth Lasters - Fransiska Louwagie - Sis Matthé - Erik Metsue - Kris Pint - X Roelens - Jeroen Theunissen – Nargilah V. H. – David van Reybrouck – Reinhout Verbeke – Peter Vermeersch.
15
Xavier Roelens (°1976) studeerde Germaanse Talen en is als wetens chappelijk medewerker verbonden aan het Centrum voor Tekst- en Bronnenstudie van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Hij is hoofdredacteur van het literaire tijdschrift en er is. Maarten de Pourcq (°1979) studeerde Latijn en Grieks aan de KUL en i s sinds 2002 assistent aan de afdeling Griekse filologie. Hij bereidt een proefschrift voor over de Griekse tragedie in het intellectuele klimaat na Heidegger. ■ Xavier ROELENS & Maarten DE POURCQ (samenstellers), Op het oog, Leuven, Uitgeverij P, 2005, 16,95 €.
▲Jos Stroobants (°1948), licentiaat Politieke en Sociale wetenscha ppen, is werkzaam als verantwoordelijke public en external relations aan het departement Toegepaste Economische Wetenschappen aan de KUL. Hij publiceerde gedichten o.a. in het Nieuw Vlaams Tijdschrift en in Kruispunt. Bij uitgeverij P verschenen eerder Tegen de tijd (1994), Het graf van Federico (1998) en Alle tijd is tijd genoeg (1999). Zijn nieuwe bundel, Alsof nog alles moet beginnen, werd op 15 januari voorgesteld in de Abdij van Park te Heverlee. ■ Jos STROOBANTS, Alsof nog alles moet beginnen, Leuven, P, 2006, 64 blz., 12,50 €.
Agenda ▲Middagen van de Poëzie Antwerpen: 27 januari: Luuk Gruwez over eigen werk.
10 februari: Guy Vaes over eigen werk. Arenbergschouwburg, Arenbergstraat 28 te Antwerpen, op donderdag van 12 u 30 tot 13 u 30. Tickets: 3 €. ■ ▲Donderdag 27 januari van 19 tot 24 uur: Poëzie-estafette in de Muzeval. Doorlopende voordracht van een 30-tal dichters die elkaar om de vijf à tien minuten aflossen, eventueel met muzikale begeleiding of intermezzo’s. Gegadigden kunnen zich opgeven bij Herman J. Claeys tel. 0322315492 of
[email protected] ). Entree: gratis. Vrij-Podiumcafé De Muziekdoos, Verschansingstraat 63, 2000 Antwerpen. De deelnemerslijst wordt vanaf 15 januari geüpdatet op de webstek van gedichtendag: http://www.gedichtendag.nl Doorklikken naar Activiteiten en vervolgens naar Vlaanderen. ■ ▲Eveneens op gedichtendag 27 januari om 20 uur staat in het internationale literatuurhuis Passa Porta de Koran als gedicht centraal, naar aanleiding van de Gesluierde monologen in de KVS. Vooraanstaande lezers brengen hun geliefde fragment uit de Koran, die aldus op zijn poëtische gehalte getoetst wordt. In het Nederlands en Arabisch. Tickets: 5 €. Passa Porta, A. Dansaertstraat 46, 1000 Brussel. ■
▲Zaterdag 29 januari. Van 12 tot 14 uur Open gedichtendag met Herman J. Claeys, Jurgen Delnaet, Jean Emile Driessens, Peter Holvoet-Hanssen, Annelies Jacobs, Henri-Floris Jespers Johan Petit, Jan Roets, Kris Verellen,e.a. Café Rood-Wit, Generaal Drubbelstraat 42, Berchem (zijstraat Statiestraat). ■ ▲Wekelijks poëtisch Vrij Podium van 14 tot 17 uur in het nieuwe café Boulevard of Broken Dreams, Nationalestraat 45 te Antwerpen: 30 januari, 6 en 13 februari. Toegang gratis. ■ ▲In de reeks Let’s twist again spreken op 1 februari om 12 u 40 Jo Govaerts en Peter Theunynck in het Paleis voor Schone Kunsten. PvSK, Ravensteinstraat 23, 1000 Brussel. Tickets: 2,50 €. Info: WWWW.BOZAR.BE■
▲Woensdag 2 februari blikt Lucienne Stassaert terug op 35 jaar poëzie. Ex-Libris, Taverne Rochus, Sint-Rochusstraat 67, Deurne, 21 uur stipt. Entree: gratis. ■
16
▲Tot 13 februari 2005: Muller en Muller, Jacques en Jean-Pierre, vader en zoon. International Art Gallery, Bois Lionnet 16, 1380 Lasne. Alle dagen van 14 tot 19 u en op afspraak. Gesloten op woensdag. ■ ▲Uitgeverij P geeft de eerste bloemlezing Estse poëzie in het Nederlands uit. De bundel wordt voorgesteld op 16 februari om 20 uur. Een feestelijke avond met dichteres en resident Doris Kareva, de Nobelprijs-kanshebber Jaan Kaplinski, de jazz-zangeres Kadri Hunt, de vertaler Cornelius Hasselblatt en de Vlaamse auteurs Benno Barnard en Stefaan van den Bremt (zo staat te lezen op de uitnodiging en vernemen we dus dat Barnard wel degelijk een Vlaamse auteur is…). Engels, Nederlands en Ests. Tickets: 5 €. Passa Porta, A. Dansaertstraat 46, 1000 Brussel. ■ ▲Donderdag 17 februari, 20 u 30, treedt Piet Brak met eigen poëzie op in Literair Café Den Hopsack, Grote Pieter Potstraat 24, Antwerpen. Toegang gratis. ■ ▲Van
26 februari tot 26 maart exposeert Luc Boudens recent werk: Tribal. Vernissage op 26 februari, van 16 tot 20 uur. De tentoonstelling wordt om 17 u 30 geopend door Henri-Floris Jespers. ■ Djemma, Leeuwerikenlei 12, 2900 Schoten. Open op vrijdag en zaterdag van 13 u 30 tot 18 uur en op afspraak. Tel. 03 707 28 03.
[email protected] ■ ▲De Nederlandse dichters Ramsey Nasr (°1974) en Alfred Schaffer (°1973) spreken op 11 maart 2005 op de Middagen van de Poëzie te Antwerpen. Beiden debuteerden in 2000. De gedoodverfde Antwerpse stadsdichter Nasr, zoon van een Nederlandse moeder en een Palestijnse vader, is behalve auteur ook acteur. In zijn debuut 27 gedichten & Geen lied en ook in zijn tweede bundel onhandig bloesemend (2004) schuwt hij de grote lyrische impulsen niet. Alfred Schaffer, zoon van een Nederlandse vader en een Arubaanse moeder, woont en werkt in Kaapstad, Zuid-Afrika. Na zijn debuutbundel Zijn opkomst in de voorstad gaat Schaffer in zijn tweede bundel Dwaalgasten (2002) op zoek naar de grenzen van de verbeelding in sobere, meerduidige en steeds intrigerende verzen. Arenbergschouwburg, Arenbergstraat 28 te Antwerpen om 20 u 30. Tickets: 3 €. ■ ▲In het PMMK, Museum voor moderne kunst, Oostende, loopt tot 10 april een retrospectieve Floris Jespers. Romestraat 11, 8400 Oostende. Openingsuren: van 10 tot 18 uur. Gesloten op maandag. ■
Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt op 1 februari 2005. Indien u deze Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght.
© Henri-Floris Jespers en de auteurs, Antwerpen. © Illustraties : Robin de Salle, Waterloo.