Ga je mee naar La.ri.lo?
Deel 1 Ker.mis
Door Ca.rin van A.ken en Piet Gie.len
Voor achtergronden van de methode en kennismakingstestje zie de website: Copyright tekst Carin van Aken en Piet Gielen
www.rhegie.com
Copyright opzet met reliëfwoorden Piet Gielen
2006
1
Ga je mee naar La.ri.lo ? Hou je van lol ? Ja ? Kom mee bof.ferd . Je kunt nog mee . We gaan naar La.ri.lo . Het is niet ver. La.ri.lo . is soms net een sprook.jes.dorp . Dat zie je ver.der in het boek . In La.ri.lo woont Pi.ka . Pi.ka is een meisje . Ze heeft blon.de krul.len en een wip.neus . Ze steekt die neus vaak de lucht in . Dan heeft Pi.ka al.tijd een plan.ne.tje . Dat merk je nog wel in het boek . In La.ri.lo woont ook Ka.pi . Ka.pi is een jon.ge.tje . Hij heeft blon.de krul.len en een wip.neus . Hij steekt die snuf.ferd wel eens de lucht in . Wat ? Een twee.ling , zeg je? Nee hoor. Dat dacht je maar. Pi.ka woont in een geel huis.je . Ka.pi woont in een rood huis.je . Er komt ker.mis in Larilo . Daar wil je na.tuur.lijk bij zijn . Ka.pi en Pi.ka.
Maak je ei.gen te.ke.ning. Of zoek een clip.art.
2
Hoofd.stuk 1
De ker.mis
Pi.ka is al vroeg op . Van.daag bou.wen ze de ker.mis op in La.ri.lo . Dat wil ze zien . Nu staat Pi.ka nog voor de spie.gel . In de bad.ka.mer . Ze drukt haar wip.neus te.gen de spie.gel . De neus wordt he.le.maal wit . Om.dat ze zo hard drukt . Pi.ka heeft een he.kel aan tan.den poet.sen . Moe.der is op de gang . Pi.ka poetst nu flink op de kraan , met haar tan.den.bor.stel. Zo denkt moe.der dat Pi.ka haar tan.den echt poetst . ‘Ben je klaar,’ roept moe.der. ‘Ja, ik ga naar de ker.mis’. En Pika rent de trap af. Met on.ge.poets.te tan.den ! De kraan is blin.kend schoon . Ka.pi is ook bui.ten . Hij staat bij een gro.te plas wa.ter . Ka.pi laat zijn te.nen in het wa.ter plof.fen . Het wa.ter spat al.le kan.ten uit . Er komt net een hond voor.bij wan.de.len . Die hond krijgt ook zijn douche van.daag . Zijn ha.ren plak.ken voor zijn o.gen . De hond kijkt ver.baasd tus.sen de pie.ken door.
douche= doesj
Ka.pi gaat nu naar het dorps.plein . Het is er een druk.te van je.wel.ste . Er staan gro.te vracht.wa.gens en woon.wa.gens . De draai.mo.len is bij.na klaar. Er komt van al.les op de ker.mis . Lach.spie.gels , een spook.huis , een reu.zen.rad , een cir.cus , en noem maar op . Het is nu mid.dag , en het is e.ven stil op het plein . De ker.mis.men.sen wil.len ook wel eens uit.rus.ten in hun woon.wa.gens . 3
Pika is nog op het plein . Ze heeft he.le.maal geen hon.ger. Ze staat voor een gi.ga.gro.te tent . Wat zou daar in zit.ten ? Pika wil best wel e.ven bin.nen kij.ken . Zal ze het doen ? Ze durft ei.gen.lijk niet zo goed . Toch is ze wel be.nieuwd .
De ker.mis.
Maak je ei.gen te.ke.ning. Of zoek een clip.art.
4
Inleiding en hoofdstuk 1
woordenlijst
al.le al.tijd bad.ka.mer be.nieuwd bij.na bin.nen blin.kend blon.de bof.ferd bou.wen bui.ten cir.cus clip.art dorps.plein draai.mo.len druk.te e.ven ei.gen ei.gen.lijk gi.ga.gro.te gro.te ha.ren he.kel he.le.maal hon.ger huis.je je.wel.ste jon.ge.tje Ka.pi kan.ten ker.mis ker.mis.men.sen kij.ken krul.len lach.spie.gels La.ri.lo mid.dag Moe.der na.tuur.lijk o.gen om.dat
on.ge.poets.te Pi.ka pie.ken plak.ken plan.ne.tje plof.fen poet.sen poetst reu.zen.rad snuf.ferd spie.gel spook.huis sprook.jes.dorp tan.den tan.den.bor.stel te.gen te.ke.ning te.nen tus.sen twee.ling uit.rus.ten van.daag ver.baasd ver.der voor.bij vracht.wa.gens wa.ter wan.de.len wip.neus woon.wa.gens zit.ten
5
Hoofd.stuk 2
De lach.spie.gels
Pi.ka kijkt om zich heen . Nie.mand ziet haar . Dan tilt ze stie.kem het tent.zeil om.hoog . Ze gluurt naar bin.nen . Ze kijkt nog e.ven om . Nie.mand in de buurt . En hups , daar kruipt ze on.der het zeil van de gro.te tent door . Ze weet niet wat er al.le.maal nog gaat ge.beu.ren . Bin.nen staat een lan.ge rij ra.re spie.gels . Geen een is het.zelf.de . Pi.ka kijkt in een bol.le spie.gel . Net de ach.ter.kant van een le.pel , lijkt het wel . Maar dan een reu.zen.le.pel . Pi.ka vindt het erg maf. Zij steekt haar tong uit . In de spie.gel lijkt die net wel een nijl.paar.den.tong . Ze schudt van het lach.en . De nijl.paar.den.tong zwiept mee . Zou nie.mand Pi.ka ho.ren la.chen ? Ze lacht zo hard . E.ven la.ter staat ze voor een hol.le spie.gel . Net de bin.nen.kant van een le.pel lijkt het wel . In de spie.gel staat Pi.ka op haar kop . Ze loopt heen en weer voor de spie.gel . Dat ziet er raar uit in de spie.gel . Net of ze op haar kop loopt . Zou ik in je neus.ga.ten kunnen kijken , vraagt ze aan de spie.gel.pi.ka . Ze doet haar best . Wat leuk is het hier, denkt ze . Wat zou er nog meer staan ? In het hoek.je staat een heel lan.ge spie.gel . Net de stang van een reu.zen.stof.zui.ger . Pi.ka kijkt er in . Ze heeft nu een nek als een gi.raf . O wat maf toch . Ben ik dat wel zelf ? 6
E.ven is Pi.ka bang dat ze ie.mand an.ders is . Ik heb zulke lan.ge benen . Ik hoef nu nooit meer stel.ten te ko.pen . Dit denkt ze al.le.maal . Plot.se.ling hoort ze nog ie.mand in de tent . Ze schrikt zich een hoed.je . Ze houdt zich heel stil . Haar hart bonkt als een kerk.klok . Als ze haar maar niet zien of ho.ren . Pi.ka wil de tent wel uit.hol.len . Maar dat kan dus niet . Dan ho.ren ze haar vast . In het an.de.re deel van de tent is Ka.pi . Hij ziet veel spie.gels daar. Het zijn al.le.maal gewone spie.gels . Die zit.ten tegen de wand , tegen het pla.fond, en op de vloer . Je ziet jezelf wel vijf.en.ze.ven.tig keer . Als je het hoofd be.weegt , be.we.gen er vijf.en.ze.ven.tig hoof.den in de spie.gels . En die hoof.den doen al.le.maal het.zelf.de . Je weet op het laatst niet meer, wie je zelf bent . Ka.pi moet hard la.chen . Hij schudt zijn blon.de krul.len heen en weer. Pika loopt zacht.jes naar het andere stuk.je van de tent . Want ze hoort Ka.pi la.chen . En dat klinkt vre.se.lijk grap.pig . Ze durft nu naar bin.nen te gaan . Ik zie vijf.en.ze.ven.tig Pi.ka.’s , roept ze . En ik al.le.maal Ka.pi’s , roept Ka.pi . Ze moe.ten hard la.chen . Wat cool . Zou.den de ker.mis.men.sen hen niet ho.ren ?
cool = koel
Pika lijkt pre.cies op Ka.pi . En Ka.pi pre.cies op Pika . Ze heb.ben de.zelf.de blon.de krul.len . Ze heb.ben een wip.neus . 7
In de spie.gels zie je wel vijf.en.ze.ven.tig keer een twee.ling . Nou ja niet echt een twee.ling, na.tuur.lijk . Want een twee.ling is fa.mi.lie van el.kaar . Ka.pi.’s en Pi.ka.’s zie je . Pika pro.beert naar Ka.pi toe te lopen . Dat is erg moei.lijk met al die Ka.pi.’s en Pi.ka.’s . Daar loopt Pika al te.gen een spie.gel op . Ze heeft een dik.ke buil . Maar ze moet er om la.chen . Het bloedt niet . Het is net of ze twee wip.neu.zen heeft . Boven el.kaar dan . Ge.luk.kig is de spie.gel niet ka.pot . Dan ko.men ze bij el.kaar . Zal ik je hand vast.hou.den ?, zegt Pika. Zo ra.ken we el.kaar niet kwijt . Pika vindt het niet meer zo eng in de spie.gel.tent . Om.dat ze nu bij Ka.pi is . Zul.len we sa.men op de ker.mis gaan kijken ?, vraagt ze . Ja, dat doen we , zegt Ka.pi . Hun wip.neu.zen gaan te.ge.lijk de lucht in . Ze heb.ben dus een plan.ne.tje . Lach.spie.gels
Maak je ei.gen te.ke.ning. Of zoek een clip.art.
8
Hoofdstuk 2
woordenlijst
ach.ter.kant al.le.maal an.de.re an.ders be.we.gen be.weegt bin.nen.kant bol.le de.zelf.de dik.ke e.ven el.kaar fa.mi.lie ge.beu.ren ge.luk.kig gi.raf grap.pig heb.ben het.zelf.de ho.ren hoed.je hoek.je hol.le hoof.den ie.mand ka.pot kerk.klok ko.men ko.pen la.chen la.ter lan.ge le.pel moe.ten moei.lijk neus.ga.ten nie.mand nijl.paar.den.tong om.hoog on.der pla.fond
plot.se.ling pre.cies pro.beert ra.ken ra.re reu.zen.le.pel reu.zen.stof.zui.ger sa.men stel.ten stie.kem stuk.je te.ge.lijk tent.zeil ui.ter.ste vast.hou.den vijf.en.ze.ven.tig vre.se.lijk wip.neu.zen zacht.jes zou.den zul.len
9
Hoofd.stuk 3 De pa.pe.gaai heeft I.ta.li.aan.se ve.ren. Daar lo.pen ze dan. Ka.pi en Pi.ka . Het lijkt net een twee.ling . Hun wip.neu.zen wij.zen naar een woon.wagen . Een woon.wagen is vast heel leuk van bin.nen , zegt Ka.pi . Ik zou graag bin.nen willen kij.ken , zegt Pi.ka . Weet je wat, we gaan naar bin.nen , zegt Ka.pi . Ze vin.den het wel eng . Ei.gen.lijk dur.ven ze niet zo goed . Ze klim.men het trap.je op . Ze luis.te.ren aan de deur . Ze ho.ren niets . Ze kij.ken el.kaar aan . Zul.len we ? , zegt Pi.ka . Voor.zich.tig doen ze de deur o.pen . Ze gaan naar bin.nen . De deur doen ze weer dicht . Ik hoor ie.mand snur.ken , fluis.tert Pika . Ik hoor het ook , bib.bert Kapi . Ze vin.den het erg grie.ze.lig binnen . Ze draai.en zich om . Want ze wil.len weer naar bui.ten . Maar ze krij.gen de deur niet o.pen . De deur zit muur.vast . Wat nu ? We kun.nen niet weg , zegt Pika zacht.jes . En wie zou daar zo snur.ken ? On.der het ta.fel.kleed zien ze een gro.te schoen . Nou zeg, wat een reu.zen.schoen . Die is vast van de snur.ker , zegt Kapi . Er zit een voet in , zegt hij ver.schrikt . Ze kij.ken el.kaar ang.stig aan . Het snur.ken gaat ge.woon door . Pika tilt voor.zich.tig het ta.fel.kleed op. On.der de ta.fel ligt een clown clown = klauwn te sla.pen . De clown merkt niks . Hij slaapt ge.woon door . Zijn dik.ke ro.de neus gaat heen en weer . Wij moe.ten weg , hij moet rus.ten , 10
zegt Pika . Hij moet van.a.vond op.tre.den . Maar hoe moe.ten wij bui.ten ko.men ? Hoe moe.ten wij bui.ten ko.men ? klinkt het in.eens ach.ter hen . Kapi en Pika staan stok.stijf van schrik . Wat is dat toch ? We moe.ten gauw weg door het raam , fluis.tert Kapi . Gauw weg door het raam , klinkt het ach.ter hen . Dit lijkt wel een e.cho.woon.wa.gen , zegt Pika . Hi ha , een e.cho.woon.wa.gen , klinkt het nu ach.ter hen . Nee hoor , ik ben een pa.pe.gaai . Ik ben heel mooi . Want ik heb I.ta.li.aan.se ve.ren . In de hoek zit een prach.tige pa.pe.gaai . Hij heeft ve.ren in wel twin.tig kleu.ren . En ook nog met al.le.maal glit.ters er.op . Wat ben je mooi , zegt Pika . Ja dat weet ik wel , zegt de pa.pe.gaai . Kom jij wel ge.woon uit een ei ? vraagt Kapi . Wel nee , wat denk je nu . Ben je dan niet ge.woon in een nest ge.legd zo.als een kip of een mus . Wat denk je wel ? Ik ben geen kip , en ook geen mus , zegt de pa.pe.gaai . Hij is be.le.digd . En hij bijt Pika in het oor . Au , dat is niet aar.dig , zegt Pika . Ik heb dat niet ge.zegd van die kip en die mus . Dat zei Kapi . Je bent ook veel te mooi om uit een ei te ko.men . Dat is zo , zegt de pa.pe.gaai . Maar jul.lie twee pra.ten ook pre.cies het.zelf.de . Net een twee.ling . Hoe ben je dan op de we.reld ge.ko.men , als je niet in een ei ge.legd bent , vraagt Kapi . Dat zal ik ver.tel.len , zegt de pa.pe.gaai . Neem een koek.je . Ik ben een ech.te ker.mis.pa.pe.gaai met I.ta.li.aan.se ve.ren . En dat komt zo ….
De pa.pe.gaai . Maak je ei.gen te.ke.ning. Of zoek een clip.art
11
Hoofdstuk 3 bib.bert bui.ten draai.en dur.ven e.cho.woon.wa.gen ech.te er.in er.op fluis.tert ge.ko.men ge.legd ge.woon ge.zegd glit.ters grie.ze.lig ho.ren I.ta.li.aan.se jul.lie ker.mis.pa.pe.gaai klim.men krij.gen kun.nen luis.te.ren muur.vast o.pen op.tre.den pa.pe.gaai pra.ten prach.tige reu.zen.schoen
woordenlijst ro.de sla.pen snur.ken snur.ker ta.fel ta.fel.kleed trap.je twin.tig van.a.vond ve.ren ver.schrikt ver.tel.len vin.den voor.zich.tig we.reld wij.zen wil.len zacht.jes zo.als
12
Hoofd.stuk 4
Het ver.driet van baas Plof.fer
De pa.pe.gaai ver.telt : Baas Plof.fer van de schiet.tent heeft mij ge.maakt. Baas Plof.fer was een op.ge.wek.te man. De men.sen maak.ten graag een praat.je met hem. Je werd al.tijd weer blij van zo’n praat.je. Hij had een lief vro.lijk doch.ter.tje. Ze heet.te Ma.ris.ka. Baas Plof.fer maak.te zelf de prij.zen. Ie.der jaar maak.te hij een spe.ci.a.le zo.mer.prijs. Zo was ik ook een zo.mer.prijs. De al.ler.mooi.ste. Ma.ris.ka kon u.ren naar me kij.ken. Je bent zo mooi, jij pa.pe.gaai, zei ze dan vaak te.gen mij. De pa.pe.gaai pink.te een traan weg uit zijn oog. Pas op met die scher.pe na.gel bij je oog, zei Pi.ka. Op een dag werd Ma.ris.ka ziek. Ze werd heel ma.ger en ze was steeds moe. Baas Plof.fer zat de hele dag bij haar bed. De schiet.tent bleef dicht. Ik zat al.leen in een don.ke.re hoek . Ma.ris.ka werd niet be.ter. Ze ging dood. Ze werd toen be.gra.ven. De kin.de.ren van de ker.mis lie.pen ach.ter de kist. Ze had.den mij op de kist ge.zet. Toen ge.beur.de er iets geks. Wat ei.gen.lijk niet kan ge.beu.ren. Ik moest hui.len. Terwijl ik een na.maak.dier ben. Ik moest hui.len door het ver.driet van Baas Plof.fer. Hij liep zo ge.bo.gen met een bleek hoofd, het was heel erg om te zien. Ik merk.te ook dat ik kon be.we.gen. 13
Ik vloog op, hoog de lucht in. In de blau.we he.mel vorm.de ik in mijn vlucht de let.ters van haar naam. En nog wat.
MA.RIS.KA PLOF.FER GROET JUL.LIE AL.LE.MAAL. Ik ver.gat even al.les. Ook hoe mooi ik toch ben. Ik dacht al.leen aan Ma.ris.ka en haar va.der. Dat ik Baas Plof.fer moest hel.pen met zijn ver.driet. Dat viel niet mee. Plof.fer vond het niet meer leuk in de schiet.tent. Wei.nig men.sen kwa.men nog schie.ten. Ge.zel.li.ge praat.jes wa.ren er niet meer. Dat ging maan.den zo door. Toen op een dag had.den de kin.de.ren van de ker.mis een plan. Want baas Plof.fer moest weer la.chen. Een jon.gen , Daan heet hij, stap.te op hem af. Baas Ploffer wij wil.len een clowns.wed.strijd hou.den. Kunt u ons hel.pen met de grap.jes. Baas Ploffer had niet veel zin. Maar hij wilde de kin.de.ren niet te.leur.stel.len. Bo.ven.dien waren het vriend.jes ge.weest van Ma.ris.ka. Ik wil het doen, als de pa.pe.gaai mee.doet , zei Baas Ploffer. Ik riep toen ver.schrikt : Ik wil al.leen geen ro.de clowns.neus op mijn ei.gen prach.ti.ge neus ! De kin.de.ren moes.ten erg la.chen. En Baas Plof.fer moest ook la.chen. Voor het eerst na al die maan.den. En toen moest ik weer hui.len. Van blijd.schap. En weet je wie daar on.der de ta.fel slaapt? Dat is Clown Plof.fer. Hij treedt nu sa.men met mij op, in de ou.de schiet.tent. Voor de kin.de.ren.
Clown Plof.fer Maak je ei.gen te.ke.ning. Of zoek een clip.art
14
Hoofdstuk 4 al.leen al.ler.mooi.ste be.gra.ven be.ter Bo.ven.dien clowns.neus clowns.wed.strijd doch.ter.tje don.ke.re ge.beur.de ge.bo.gen ge.maakt ge.weest ge.zel.li.ge ge.zet grap.jes had.den he.mel heet.te hel.pen hou.den ie.der kin.de.ren kwa.men let.ters lie.pen Ma.ris.ka
woordenlijst maak.ten mee.doet men.sen moes.ten na.gel op.ge.wek.te ou.de pink.te Plof.fer praat.je prach.ti.ge prij.zen scher.pe schie.ten schiet.tent spe.ci.a.le te.leur.stel.len u.ren ver.driet ver.gat ver.schrikt ver.telt vorm.de vro.lijk wa.ren wil.len zo.mer.prijs
15
Hoofd.stuk 5
O.ma Knot zit in de dak.goot.
Het is nog steeds ker.mis in La.ri.lo. Het lijkt net of die ker.mis er al ja.ren is, zegt Pi.ka. Zullen we weer eens naar clown Plof.fer gaan? Dat is goed. Hij zal nu wel ge.noeg ge.snurkt heb.ben, vindt Ka.pi. Ka.pi en Pi.ka lo.pen naar de woon.wa.gen. Clown Plof.fer steekt net zijn dik.ke ro.de neus om de deur. Zo, zijn jul.lie Kapi en Pika? De pa.pe.gaai heeft me o.ver jul.lie ver.teld. En As.te.ri.a zag jullie al in de gla.zen bol. Jullie waren aan het vlie.ge.ren. Met een vlie.ger aan een touw. As.te.ri.a is waar.zeg.ster. En ze wil al.tijd ge.lijk hebben. Nou ze vliegt er van.daag naast, zegt Pika. Wij waren niet aan het vlie.ge.ren. Gaat u mee naar o.ma Knot? Wie is o.ma Knot? Nou die woont vlak bij het plein. En ze heeft al.tijd zach.te koek.jes . We knik.ke.ren vaak met o.ma Knot. Op het hoofd heeft ze een gro.te ge.le knot. Dat is een dik.ke bol van ge.verfd haar. Ze heet daar.om oma Knot. Ze is altijd vro.lijk. Haar tuin staat vol met bloe.men. Nou dan gaan we naar oma Ui.len.bal, zegt clown Ploffer. Oma Knot, zegt Kapi. Mag de pa.pe.gaai ook mee? Ik zal hem bin.nen ha.len. Hij krijgt wel zijn sna.vel.kap.je op zijn neus. An.ders eist hij weer al.le aan.dacht op. Hij vindt al.leen zich.zelf ge.wel.dig . Hij houdt ook van u, zegt Pika. Ik kon dat mer.ken aan zijn ver.haal o.ver u. Waar.om gaan we nu niet? ,vraagt Kapi. Je staat op mijn schoe.nen , jij uils.kui.ken , mop.pert clown Ploffer. O par.don , die schoe.nen zijn ook wel een hal.ve me.ter lang. Krijg ik nu ook een sna.vel.kap.je op de neus ? Hoe zo, vraagt clown Ploffer? Ik ben toch een uils.kui.ken , 16
dus ben ik ook een vo.gel. Ploffer moet hier erg om la.chen. Het is niet ver lo.pen naar oma Knot. Hal.lo , ho.ren ze roe.pen , als ze bij het huis.je zijn. Maar ze zien nie.mand. Hal.lo , hier bo.ven . O.ma Knot zit in de dak.goot . Die is ka.pot. Hij is zo ge.re.pa.reerd, roept ze. Ga maar vast naar bin.nen, en neem een zacht koek.je. Ik kom zo. Wat is dat nou, een clown met een dik.ke ro.de neus? Dat is clown Ploffer van de ker.mis, roept Pi.ka. Hij heeft heel lan.ge schoe.nen. Aan.ge.naam ken.nis te ma.ken, roept oma naar Ploffer. Past u wel op voor mijn bloe.men , met die schoe.nen. Ze.ker wel me.vrouw , past u daar bo.ven zelf maar goed op die ge.le tul.pen.bol op uw hoofd ! Oma wie.belt in de dak.goot van het la.chen om dit grap.je. Ik kom maar me.teen , ge.loof ik. En ze roetsjt langs de re.gen.pijp naar be.ne.den. Ze geeft Ploffer een hand. Wat aar.dig dat u er ook bent. Wat een mooie vo.gel heb.ben jullie bij je.. Wel.ke ge.me.ne.rik heeft die kap op zijn neus ge.zet? Haal die er eens gauw af. Clown Ploffer krijgt een rood hoofd. Je ziet geen ver.schil meer met zijn neus. Als een klei.ne jon.gen doet hij braaf, wat oma Knot zegt. Dank u wel me.vrouw, zegt de papegaai. Vindt u me ook zo mooi? Dat wel, zegt oma, maar je hebt ook veel ver.beel.ding , ge.loof ik. Kom, we gaan vlie.gers ma.ken . En ze gaan naar binnen.
O.ma Knot in de dak. goot. Maak je ei.gen te.ke.ning. Of zoek een clip.art
17
Hoofdstuk 5
Woordenlijst
aan.dacht aar.dig As.te.ri.a be.ne.den bloe.men bo.ven Daar.om dak.goot ge.le ge.lijk ge.loof ge.me.ne.rik ge.noeg ge.re.pa.reerd ge.snurkt ge.verfd ge.wel.dig gla.zen grap.je hal.lo hal.ve heb.ben ja.ren jon.gen klei.ne knik.ke.ren koek.jes ma.ken me.teen
me.ter me.vrouw mer.ken mop.pert o.ma par.don re.gen.pijp roe.pen schoe.nen sna.vel.kap.je tul.pen.bol ui.len.bal uils.kui.ken ver.beel.ding ver.haal vlie.ge.ren vlie.ger vlie.gers vo.gel waar.om waar.zeg.ster wel.ke wie.belt zach.te ze.ker zich.zelf
18
Hoofd.stuk 6
Clown Plof.fer gaat wa.ter.ski.ën.
“ Vol.gens As.te.ri.a gaan we vlie.ge.ren “ , zegt Ka.pi. “ Daar heb ik nou net zin in “ , ant.woordt o.ma. “ We gaan een vlie.ger ma.ken “. “Eens kij.ken, wat heb.ben we al.le.maal no.dig ? Pa.pier, touw, twee hou.ten lat.jes, en plak.sel “. O.ma doet een gro.te kast o.pen. Me.teen val.len er al.le.maal spul.len uit de kast. De he.le vloer ligt vol. Ze propt al.tijd haar rom.mel.tjes in die gro.te kast. De deur kan nau.we.lijks dicht. Oma heeft een ro.de neus van het zoe.ken. Ze lijkt wel een clown !! “ Daar heb ik het dan “, roept ze. “ De spul.len voor de vlie.ger “ . Het wordt een heel grote vlieger! Clown Plof.fer helpt met het ma.ken. “ Zo, hier nog wat plak.sel, en dan kan hij de lucht in “, zegt hij. Een half uur la.ter stap.pen ze naar het park bij het ker.mis.plein. “ Wat is hij groot ge.wor.den, net zo groot als een mens “ , zegt Pi.ka. Kapi en Pi.ka hou.den de vlieger vast. Oma en Ploffer gaan ver.der.op staan met het touw in hun hand. “Geef eens een ruk aan dat touw, Ploffer “, zegt oma. “Au”, zegt Ploffer. “ U staat op mijn te.nen “. Oma maakt gauw een spron.ge.tje op.zij . Ploffer ku.kelt op de grond. Kapi en Pi.ka moeten zo la.chen dat ze de vlieger los la.ten. En ja hoor, door de ruk aan het touw gaat de grote vlie.ger de lucht in. 19
Clown Ploffer gaat mee de lucht in! Wat een cool gezicht cool = koel die grote schoe.nen in de lucht. Ploffer maakt e.ven geen grap.jes meer. Want hij heeft hoog.te.vrees. Hij vindt het niet om te la.chen. Maar hij gaat steeds ho.ger ! Clown Plof.fer in de lucht, of op de vij.ver . Maak je ei.gen te.ke.ning. Hij vliegt al langs het bo.ven.ste Of zoek een clip.art stoel.tje van het reu.zen.rad. Hij grijpt er naar, maar het stoel.tje is te ver van hem. Zijn ge.zicht is rood van ban.gig.heid. Hij moet zelfs hui.len. Kapi en Pika moeten nu ook hui.len. “ Zeg pa.pe.gaai , ga eens hel.pen “ , zegt Oma kor.daat. De pa.pe.gaai is van schrik e.ven ver.ge.ten , dat hij kan vlie.gen. Maar daar gaat hij. Achter Clown Ploffer aan. Die vliegt nu boven de grote park.vij.ver. Zijn han.den zijn blauw van het vast.knij.pen van het vlie.ger.touw. De pa.pe.gaai grijpt met zijn po.ten en sna.vel het touw vast. Hij brengt zo zijn baas.je naar be.ne.den. Ploffer landt met zijn grote schoe.nen mid.den op de vij.ver. De schoenen zijn nu net wa.ter.ski’.s . De papegaai trekt hem aan het touw naar de kant. Daar staan Oma, Kapi en Pika. Maar ook vier a.gen.ten. “ Wij gaan u be.keu.ren ” , zegt de jong.ste a.gent Blom. “ Waar is dat nou voor no.dig , po.li.tie.man.ne.tje? “, vraagt oma Knot. “ U heeft de ker.mis en de een.den in ge.vaar ge.bracht. Bo.ven.dien is die vlie.ger te groot. Die valt on.der het ech.te pi.lo.ten.ver.keer ”. “ Tja, als het zo is ‘, zegt oma. “Gelukkig zijn er geen slacht.of.fers. Kunt u het niet door de vin.gers zien ?” “ Voor de.ze keer ”, zegt de oud.ste a.gent. 20
Hoofdstuk 6
Woordenlijst
a.gen.ten a.gent ant.woordt baas.je ban.gig.heid be.keu.ren bo.ven.dien bo.ven.ste de.ze een.den ge.bracht ge.vaar ge.wor.den ge.zicht han.den he.le heb.ben hel.pen ho.ger hoog.te.vrees hou.ten hui.len jong.ste ker.mis.plein kor.daat ku.kelt la.ten lat.jes Me.teen
mid.den nau.we.lijks no.dig o.pen op.zij oud.ste pa.pier park.vij.ver pi.lo.ten.ver.keer plak.sel po.li.tie.man.ne.tje po.ten rom.mel.tjes slacht.of.fers sna.vel spron.ge.tje spul.len stoel.tje val.len vast.knij.pen ver.ge.ten vij.ver vin.gers vlie.gen vlie.ger.touw Vol.gens wa.ter.ski.ën. wa.ter.ski’.s zoe.ken
21
Hoofd.stuk 7
De be.dor.ven koek.jes van As.te.ri.a
As.te.ri.a is een lie.ve me.vrouw. Het lijkt altijd wel of ze straalt, als een ster . Maar van.daag niet. Ze zit treu.rig voor haar ker.mis.wa.gen. Naast haar ligt Goe.an haar zoon.tje . De men.sen hebben As.te.ri.a uit.ge.schol.den. Want ze zijn ziek ge.wor.den van haar koek.jes. Als Asteria waar.zegt met de gla.zen bol, krij.gen de men.sen een koekje. Die bakt As.te.ri.a altijd zelf. Maar nu is er iets raars aan de hand. De men.sen wer.den gis.te.ren ziek van de koekjes. Goe.an is ook ziek. Hij kijkt bleek. En hij moest van.mor.gen o.ver.ge.ven. " U hebt ons ver.gif.tigd ! " , rie.pen de mensen naar Asteria. " U bent geen waar.zeg.ster, u bent een ge.me.ne heks , een le.lij.ke to.ver.heks ! Wij wil.len ons geld te.rug. " Asteria heeft tra.nen in de o.gen. In de gla.zen bol ziet ze al.leen nog mist. Hoe moet ze nu e.ten ko.pen voor Goe.an? De a.gen.ten zijn ook al langs ge.weest. De jong.ste a.gent Blom deed het le.lijkst. " U heeft het le.ven van de mensen in ge.vaar ge.bracht. Wij ne.men de o.ver.ge.ble.ven koekjes in be.slag . Die gaan naar het la.bo.ra.to.ri.um. " " Rus.tig joh , een koekje is ge.noeg " , zei de oud.ste a.gent toen. " Je ziet hoe me.vrouw er aan toe is. En de mees.te slacht.of.fers zijn al weer op de been. Een beet.je di.ar.ree dat was al.les. Wij zul.len de zaak net.jes uit.zoe.ken “. De jon.ge agent bergt de hand.boei.en maar weer op. Hij had Asteria graag wil.len ar.res.te.ren. Agent Blom vond dat stie.kem wel kic.ken . Net zo.als laatst bij de bo.ter.smok.ke.laars. 22
Oma Knot is in.tus.sen ook op de hoog.te van de el.len.de van Asteria. Sa.men met Pika en Kapi gaat ze haar troos.ten en e.ten bren.gen. " Wat heb je al.le.maal in die koekjes ge.daan ? " , vraagt oma aan Asteria. “ Nou, ge.woon meel , sui.ker, bo.ter en zo. Ik heb al.les bij de su.per.markt Blom ge.kocht. " Su.per.markt Blom, die is van de va.der van die klei.ne agent , oma ", merkt Pika op. " Dat jon.ge haan.tje ze.ker " , zegt oma. " Die ver.ko.pen ook smok.kel.waar, dat heb ik op school ge.hoord " , zegt Kapi. " Ook bo.ter. " " Ik voel mijn dik.ke teen jeu.ken " , zegt oma. Mees.tal krijgt ze dan een slim i.dee. “Ik denk dat die jon.ge agent Blom er meer van weet. " Oma pakt haar g.s.m. Ze belt het po.li.tie.bu.reau .. reau =.. ro " Kunt u agent Blom stu.ren, wij heb.ben nieuws o.ver de koekjes . " " Mag ik jouw gla.zen bol Asteria? Ik ga die Blom eens een les.je le.ren. " De wip.neu.zen van Kapi en Pika gaan om.hoog ! Dat wordt span.nend ! Daar komt agent Blom al aan. " Ik kom uw ver.kla.ring op.ne.men, me.vrouw Knot. " " Ik ga eerst voor u in de glazen bol kij.ken " , zegt oma. " Ik kan wel een week te.rug kij.ken in de tijd. En wat zie ik daar ? " Kapi krijgt bij.na de hik. “ Ik zie een agent met een doos. Het is don.ker. Hij gaat een su.per.markt bin.nen. Ik zie pak.jes bo.ter. Het is be.dor.ven smok.kel.waar, denk ik. " Agent Blom krijgt een ro.de kleur. " Ik zie koek.jes ge.maakt van die bo.ter. Wat vindt u daar van, Blom? " “ Blijf staan Blom, en loop niet weg ! ” “ Ik vond het zon.de om die smok.kel.bo.ter weg te gooi.en, me.vrouw.
Agent Blom . Maak je ei.gen te.ke.ning. Of zoek een clip.art
23
Ik heb hem aan mijn va.der verkocht " , bib.bert agent Blom. “ Ik wist niet dat de bo.ter be.dor.ven was. En dat de men.sen ziek zou.den wor.den van de koek.jes. " " Hoe gaat u dit nu op.los.sen ? " , vraagt oma . Ja , dat willen Kapi en Pika ook wel eens we.ten. “ Mis.schien gaan ze nu Blom zelf ar.res.te.ren " , zegt Kapi. Blom.s neus wordt com.pleet wit ! " Ik ga mijn baas maar bel.len " , zegt hij . Hij is nu net een klein jon.ge.tje. Zijn praat.jes is hij he.le.maal kwijt.
24
Hoofdstuk 7
Woordenlijst
al.les ar.res.te.ren be.dor.ven be.slag beet.je bel.len bib.bert bo.ter bo.ter.smok.ke.laars bren.gen com.pleet di.ar.ree dik.ke don.ker e.ten g.s.m. ge.daan ge.hoord ge.kocht ge.me.ne gis.te.ren Goe.an gooi.en haan.tje hand.boei.en i.dee in.tus.sen jeu.ken ker.mis.wa.gen kic.ken kij.ken krij.gen la.bo.ra.to.ri.um le.lij.ke le.lijkst le.ren le.ven les.je lie.ve me.vrouw mees.tal
mees.te ne.men net.jes o.gen o.ver o.ver.ge.ble.ven o.ver.ge.ven op.ne.men pak.jes po.li.tie.bu.reau praat.jes rie.pen rus.tig slacht.of.fers smok.kel.bo.ter smok.kel.waar span.nend stie.kem stu.ren su.per.markt sui.ker te.rug to.ver.heks tra.nen treu.rig troos.ten uit.ge.schol.den uit.zoe.ken va.der van.mor.gen ver.gif.tigd ver.kla.ring ver.ko.pen wer.den wor.den zon.de zoon.tje
25
Hoofd.stuk.je 8 Slot De jon.ge a.gent Blom is het dorps.plein aan het ve.gen. Dat is zijn taak.straf. Om.dat hij de smok.kel.bo.ter aan zijn va.der ge.ge.ven had. Hij mag van zijn ba.zen wel a.gent blij.ven. Als hij zich ver.der maar fat.soen.lijk ge.draagt. De men.sen van La.ri.lo heb.ben As.te.ri.a bloe.men ge.bracht. Want het ver.haal van de smok.kel.bo.ter stond in de krant. Er stond een fo.to bij van o.ma Knot met de gla.zen bol. De ker.mis is dus af.ge.bro.ken. Ka.pi en Pi.ka heb.ben af.scheid ge.no.men van clown Plof.fer, van As.te.ri.a en Goe.an. De pa.pe.gaai moest hui.len. Hij schud.de zo dat er twee mooi.e ve.ren van hem af vie.len. " Die zijn voor jul.lie " , snik.te hij. " Tot het vol.gend jaar ! " " Wat een rot.dag " , zegt Pi.ka. " En van.a.vond e.ten we ook nog eens spi.na.zie. Spi.na.zie is net poep. Bah. " " Ik vind spi.na.zie heerlijk " , zegt Ka.pi. Ineens gaan hun wip.neu.zen de lucht in. Ze heb.ben een plan.ne.tje . Daar.o.ver lees je in het vol.gend boek.je !!
26
Hoofstukje 8 hoofd.stuk.je jon.ge ve.gen taak.straf ge.ge.ven ba.zen blij.ven fat.soen.lijk ge.draagt fo.to af.ge.bro.ken
Woordenlijst af.scheid ge.no.men schud.de mooi.e vie.len snik.te vol.gend rot.dag spi.na.zie daar.o.ver boek.je
27