G. Onderhoudschema’s G 1.
Onderhoud
Goed onderhoud op het juiste moment zijn de basiselementen voor een goede functionerende tractor. Onderhoudskosten zijn laag in vergelijking met reparatiekosten, die ontstaan door slecht onderhoud. De belangrijkste punten worden door uzelf uitgevoerd, waarin begrepen de smering, de afstellingen en de controles. De onderhoudsintervallen zijn gebaseerd op normale werkomstandigheden, maar onder zwaardere werkomstandigheden moet er frequenter service en onderhoud worden uitgevoerd.
Algemene instructies voor oleipeilcontroles en olievullen
G 1.1.
Schoonmaken van de tractor
Algemene schoonmaak instructies Volg de regels die zijn opgesteld in u gebied betreffende het mileu dit om schade aan het mileu te voorkomen. De wasplaats moet een afgescheiden afvoer hebben wanneer gebruik wordt gemaakt van reiningsmiddelen. Het beste is de nieuwe tractor de eerste keer te wassen in de eerste week.Wrijf nooit vooruit/achteruit. NOTITIE: Zet de tractor niet in de was voordat u de tractor heeft gewassen.
--- Zet de motor altijd stil voordat u onderhoud uit gaat voeren. --- Zet de tractor op de parkeerrem. Wanneer de ondergrond ongelijk is moeten de wielen geblokkeerd worden. --- De tractor eerst schoonmaken voordat onderhoud uitgevoerd gaat worden, cleaning instructions see (point G 1.2.). --- Werk absoluut schoon tijdens alle onderhoudswerkzaamheden. Vuldoppen en pluggen grondig schoonmaken evenals hun omgeving voordat met brandstof of olie gevuld wordt. Veel vervuiling (bijv. behoorlijk verstopte filters) kunnen een storing aangeven die dure reparaties tot gevolg kan hebben als deze niet tijdig verholpen wordt. --- Controleer altijd de olie en de filters op extra vervuiling wanneer deze vervangen worden. --- Wanneer de oliepeilen gecontroleerd worden, moet de tractor op een vlakke ondergrond staan. --- De oliepeilen moeten ’s morgens gecontroleerd worden als de olie koud is en tijd heeft gehad om te zakken. --- Bij het olieverversen erom denken dat de olie heet kan zijn en brandwonden kan veroorzaken. --- Voorkom aanraking met de uitlaat, turbo en andere hete delen van de motor. --- Houd de motor schoon om de kans op brand te voorkomen. --- De brandstof, smeerolie en koelvloeistof kan bij langdurig contact met de huid, irritatie aan de huid veroorzaken. --- Na het onderhoud moeten beplatingen en beschermplaten weer bevestigd worden, voordat de werkzaamheden hervat worden. --- Wees voorzichtig met afvalolie, vloeibaar afval, oliefilters en accu’s en voer deze materialen volgens de geldende voorschriften af.
Smeernippels --- De smeernippel altijd schoonmaken voor het doorsmeren. --- Smeer zolang door totdat er schoon vet zichtbaar wordt (tenzij anders wordt vermeld). --- Veeg het overtollige vet weg. --- Lagers en draaipunten altijd onbelast en in verschillende standen doorsmeren.
G. Onderhoudschema’s
G 1.2.
Zet de motor uit tijdens het wassen. Wanneer u de tractor wast met een hogedruk reiniger gebruik dan geen turbo norzzle of iets dergelijks,houd de spuitlans minimal 30cm vanaf de te spuiten deel.De temperatuur van het water mag niet hoger zijn dan 50˚C.Volg ook de aanwijzigingen van de leverancier. Wanneer u de cabine aan de zijkant (linker zijde,waar de filters zijn gemonteerd)wast pas op dat er geen water in komt. Zorg dat er geen water in de cabine komt,dus spuit de binnen zijde van de cabine nooit schoon met een hogedruk reininger of met stromend water.Maak de binnen zijde van de cabine eventueel schoon met lucht.Spuit niet met de hogedruk reiniger of met stromend water op elektrische componenten,lagers,afdichtingen,sloten en de radar (minimale afstand radar 1m).Gebruik een maximale druk van 65 bar / 940 psi. Wanneer er een ontvetter gebruikt wordt,zet de tractor dan niet in de zon omdat anders mogelijk de lak kan beschadigen.Na gebruik van de ontvetter laat er water over heen stromen om mogelijk schade te voorkomen. Nadat u de tractor gewassen heeft smeer de smeer punten.De afdichtingen en lagers moeten voorzien zijn van het juiste smeermiddel.
Motor compartiment Houd het motor compartiment schoon,dit om mogelijk schade of brand te voorkomen.Maak de motor niet schoon als deze nog warm is.
Radiateur lamellen Maak alle lamellen afzondering schoon met perslucht of door stromend water.
Luchtbalgen van de vooras veerring (vooras veerring Om er voor te zorgen dat de vooras veerring goed werkt,zorg er dan voor dat er geen vuil tussen de luchtbalgen en de bescherming zit.Indien nodig verwijder de bescherming voor het schoonmaken,monteer de bescherming daarna terug.
---114---
Maakt u de luchtbalgen schoon met een hogedruk reiniger houdt dan een minimale afstand van 30cm aan tussen de luchtbalgen en de spuitlans.De temperatuur van het water mag niet hoger zijn als 50 graden Celsius.gebruik geen speciale norzzle (tubo norzzle).
De polycarbonaat ruiten reinigen Als de cabine is uitgerust met polycarbonaat (altijd i dak) ruiten, reinig deze dan volgens de onderstaande instructies. De ruiten blijven dan zo lang mogelijk helder: --- Veeg vuil af met een reinigingsmiddel of veel water. Wrijf nooit heen en weer. --- Gebruik de wisser voor het zijvenster nooit op een droge ruit. --- Zorg dat er voldoende vloeistof in de wastank is. --- Reinig de zijruiten nooit met een scherp voorwerp zoals een ruitenkrabber. --- Gebruik nooit een bijtend reinigingsmiddel. --- Richt de drukwasser niet op de zij---of doorvoerafdichtingen. Er kan dan reinigingsmiddel op de ongecoate glazen onderdelen komen. De gecoate ruit is echter goed bestand tegen verschillende reinigingsmiddelen. G 1.3.
Onderhoud en smeervoorschrift
G 1.4.
Service inspectie na de eerste 100 draaiuren
Uw dealer voert een gratis service inspectie uit (behalve kosten van olie en filters) na de eerste 100 draaiuren van uw nieuwe tractor. De volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
20 Motor --- Ververs motorolie en vervang het filter --- Vervang voorfilter, brandstofsysteem --- Vervang brandstoffilter
40 Versnellingsbak ---Vervang transmissie persfilter en het retour filter voor de externe hydrauliek
60 Vooras en stuursysteem --- Ververs de olie in het differentieel --- Ververs de olie in de naafreducties
Overige punten
NOTITIE: Alle beurten worden gerekend vanaf 0 draaiuren op de urenteller. Bijv. de 500 urenbeurt wordt iedere 500 uur uitgevoerd (500, 1000, 1500 etc.) onafhankelijk van de garantiebeurten. Voorbeeld: De 1000 urenbeurt bevat alle punten die elke draaiuren dagelijks (10 h) enwekelijks (50 h) en elke 500 draaiuren uitgevoerd moeten worden.
--- Smeer de tractor volgens de smeerkaart --- Maak een proefrit, controleer alle functies en controleer de tractor op eventuele olie---, vloeistof of brandstoflekkages.
---115---
G. Onderhoudschema’s
G 2.
Aanbevolen brandstof en smeermiddelen
Inhouden excl. filterinhoud.
Onderdeel Motor N101cCR, N101hCR---N141h Hydraulisch systeem en transmissie Aangedreven vooras --- differentieel --- naafreducties --- naafreducties, vooras met vering Front aftakaas (extra uitrusting) Brandstoftank Koelsysteem Remoliereservoir Koppelingsvloeistof reservoir, Nc modelle Ruitesproeier
G 2.1.
SAE---klasse
API---klasse
Inhoud bij verversen,(liters)
10W---40: ---25˚C...+40˚C
CI---4 (ACEA E7)
13
HT 60: ---30˚C...+30˚C HT 100: ---10˚C...+40˚C
GL---4
min 55 max 65
80W---90
GL---5
Valtra---klasse Valtra Engine CR Valtra Transmission Valtra Axle LS (LImited Slip)
8 2x1
Valtra Axle
2x0,8
Shell Donax TX De brandstof moet aan de EN 590 standaard norm voldoen Koelvloeistof (volgens ASTM D3306---86a of BS 6580:1985) Remvloeistof SAE J1703
2,2 225 22 0,5 0,2
Ruitesproeiervloeistof
3
Olie specificaties overeenkomstig met de buiten temperatuur
Indien altijd gestart wordt in een verwarmde ruimte, kan ook een oliesoort voor warmere temperaturen gebruikt worden. HT 60 10W---30 10W---40 15W---40 HT100 80W---90
---30˚C
---20˚C
---10˚C
0˚C
+10˚C
+20˚C
+30˚C
+40˚C N G3
ISO 15380 class HEES (synthetisch veresterde) bio olie kan gebruikt worden als transmissie en hydrauliek olie. De olie moet aan de technische eisen van transmissieolie voor trekkertransmissie voldoen. De bio olie mag niet gemixed worden met minerale olie. Belangrijk: Bio olie mag niet vermengt worden met andere olie,bijvoorbeeld als er bijgevuld dient te worden. Bio olie mag niet in het milieu terecht komen dit om schade aan het milieu te voorkomen. Bio olie dient net als andere olie milieu vriendelijk afgevoerd te worden.Volg de instructies op die hiervoor van toepassing zijn. Zie verpakking.
G. Onderhoudschema’s
---116---
G 2.2.
Vereiste kwaliteit van de brandstof voor de motoren
Eigenschappen
Vereiste
Specifieke gewicht+15˚C
0,82...0,84
Test standard
kg/dm3
EN ISO 3675:1998, EN ISO 12185
Viscositeit +40˚C
2,0...4,5 mm2/s
EN ISO 3104
Zwavel
max. 350 mg/kg
EN ISO 14596:1998
min. 51
EN ISO 5165:1998
max. 200 mg/kg
prEN ISO 12937:1996
max. 460 μm
ISO 12156---1
Cetaan gehalte Water gahalte Smering / HFRR De brandstof moet aan de EN 590 standaard norm voldoen. BELANGRIJK: Om brandstof met enig admixing materialen te vermengen is niet toegestaan. G 2.2.1.
Brandstof
--- De brandstof welke gebruikt word voor verwarming (huisbrandolie) kan niet gebruikt worden voor de motor. --- De roterende pompen gebruiken de brandstof ook voor de smering van de pomp.Lijnpompen worden apart voorzien van smering doormiddel van de smeerolie vanaf de motor.Het word niet aanbevolen olie aan de brandstof toe te voegen,dit veroorzaakt koolstof vorming en in combinatie met water verstopt dit de brandstof filters. --- Additionally, various fuel quality requirements imposed by taxation and seasonal changes have to be taken into consideration. G 2.2.2.
Opslag van brandstof
--- Bij opslag van brandstof en tanken van tractoren moet worden voorkomen dat de brandstof wordt verontreinigd met vuil of water Voorraad tanken moeten dusdanig worden geplaatst of uitgevoerd dat het mogelijk is dat verontreiniging en water zich kunnen verzamelen op een tegenovergestelde plaats als waar de aanzuig buis is gemonteerd. De aanzuigbuis mag niet op de bodem van de voorraad tank komen. Hiermee wordt opname van vuil en water van de bodem voorkomen. --- Water in opslag tanks moet regelmatig afgetapt worden. --- Nadat de opslag tank gevuld is dient men enige tijd te wachten voordat de trekker getankt wordt.Door tijdig de brandstof welke geschikt is voor de winterperiode in de voorraad tank op te slaan, worden storingen voorkomen.
G 2.2.3.
Filter systeem
--- Het filter systeem zorgt er voor dat de onderdelen van het brandstof systeem beschermt worden tegen vervuiling welke ondanks alle voorzorgsmaatregelen voorkomen tijdens het tanken en het vuil in de brandstof.De regeling van de brandstof pomp is gebaseerd op de interne druk van de brandstof pomp en verminderd als het brandstof systeem wordt geblokkeerd Deze lagere regeldruk verminderd het motor vermogen en geeft start problemen als ook meer rook ontwikkeling.Water in het brandstof systeem leidt tot schade in de brandstofsysteem in een korte tijd. Denk aan opvoerpomp,brandstofpomp,verstuivers. Om deze reden is het belangrijk dat het water op tijd wordt afgetapt en dat de filters op tijd worden vervangen volgens de geldende intervallen. ---Tevens is het belangrijk om de originele filters van VALTRA te gebruiken hiermee wordt de meest efficiënte filtering gegarandeerd.Het toepassen van niet originele filters kan leiden tot dure reparaties in een korte tijd (aantal draaiuren). ---Alleen door de hiervoor gegeven instructies op te volgen kan de betrouwbaarheid van de SISU diesel motor worden gegarandeerd en dure reparaties worden voorkomen. ---Zie voor specificatie van de filters en de juiste brandstof de gebruikers handleiding of ga naar de VALTRA dealer. G 2.2.4.
Biodiesel brandstof
De enige mogelijke alternatieve brandstof is RME (Rapeseed Methyl Ester) Biodiesel volgens de Europese norm EN 14214 of US norm ASTM D6751. Wanneer Biodiesel gebruikt wordt is de prestatie van de motor bijna gelijk als bij gebruik van dieselolie. In Tier 3 SisuDiesel motoren met Common Rail brandstof inspuitsysteem mag max. 20% Biodiesel (B20) bijgemengd worden.
---117---
G. Onderhoudschema’s
G 3.
Vet Valtra Grease Moly, NLGI2 Moly Grease
Gebruik altijd het juiste vet in de VALTRA tractoren.Ieder punt heeft zijn eigen type van vet.
Valtra Grease, NLGI2 (Valtra vet) Universal grease (Universeel vet) Lithium ---based universeel vet. Is te gebruiken voor smering van alle tractoren. ---25˚ ... +130˚C Universeel vet van hoge kwaliteit, Lithium based vet te gebruiken voor wiel lagers,waterpomp etc .Het vet is vasthoudend,water afstotend en corrosie bestendig onder verschillende temperaturen ---25˚ ... +130˚C.
Valtra Calsium LF, NLGI2 Calsium Grease LF
Is te gebruiken voor smering van machines onder zware belasting. Lithium ---based universeel vet. Molybdeen sulphide als additief (1---3%) verbeterd smering van plaatsen welke onder schokkende belasting staan. ---25˚ ... +130˚C Universeel vet van hoge kwaliteit, op lithium basis.Is te gebruiken voor wiellagers,waterpomp,etc. Het vet is adhesive, beschermd tegen corrosie, en is water afstotend en bestand tegen verschillende temperaturen ---25˚ ... +130˚C. Vermijd contact met de huid.
Is te gebruiken voor alle machines. Long fibre vet. Kleur rood. Kleur rood. Speciaal voor smeerpunten welke bloot staan aan water. ---25˚ ... +80˚C
Bescherm het milieu en ruim het restafval op. op de daarvoor bestemde plaats.
Calsium LF is of long fibre, hoge kwaliteit op calsium gebaseerd vet te gebruiken voor water pomp, pennen etc. Het vet is adhesive,beschermd tegen water,corrosie,en bestendig onder verschillende temperaturen. ---25˚ ... +80˚C.
G 4.
Onderhoudschema
PERIODIEK ONDERHOUD (volgens instruktieboek) is aanbevolen voor alle tractoren, speciaal voor tractoren welke 1000 uur of meer per jaar draaien. Het onderhoud kan uitgevoerd worden door een erkende Valtra dealer. In dat geval wordt het onderhoud door Valtra getraind personeel uitgevoerd.
Let erop dat er ook periodiek onderhoud uitgevoerd wordt aan de evt. extra voorzieningen die op de tractor aanwezig zijn zoals trekhaken, airco, luchtberemming etc. Het onderhoud wordt beschreven in hfdst. ”K”.
JAARLIJKS ONDERHOUD dient bij een erkend Valtra dealer uitgevoerd te worden.
G. Onderhoudschema’s
---118---
Dezelfde nummering wordt gebruikt in het uitneembare onderhoudschema, waar deze tussen haakjes geplaatst zijn.
Onderhoud dagelijks/om de 10 draaiuren
G 4.1.
1. 2. 3.
G 4.3.
Nadere bijzonderheden op blz. Controleer het motoroliepeil 122 Controleer het koelwaterpeil en de ventilatorschoepen 122 Controleer op lekkage 123
G 4.2.
Onderhoud wekelijks/elke 50 draaiuren
12. Smeer de deurscharnieren 128 13. Ververs motorolie en vervang oliefilter, in extreme stoffige omstandigheden of bij gebruik van brandstof met meer dan 5 % Biodiesel iedere 250 draaiuren (of eerder) 128 14. Controleer het remoliepeil, Nc modelle ook de koppelingsvloeistofpeil 129 15. Reinig het cabinefilter, (indien nodig vaker) 129 16. Controleer de wielbouten 129 17. Controleer de vrije slag van het rempedaal 130 18. Vervang het persfilter van de hydrauliek/transmissie en tevens het retourfilter (Nh modelle, Nc modelle extra uitrusting) van de externe hydrauliek of als het indicatie lampje van de filters oplicht 130 19. Controleer het oliepeil in de vooras (naven + differentieel) 130
NOTITIE: Bij het uitvoeren van het onderhoud moet u de onderhouds intervallen aanhouden, d.w.z. dat u ook alle ervoor genoemde punten moet uitvoeren. Bijv. bij het uitvoeren van de 500 uren beurt moet u oo de 50--- en 10---uren beurten uitvoeren.
4. 5. 6.
Smeer de dreipuntshefinrichting 124 Smeer het remmechanisme door (hoge drukvet) 124 Doorsmeren van draaipunten, vooras met veerring en lagernippels aandrijfas 125 7. Controleer het oliepeil in de achterbrug/hydraulik 125 8. Controleer V---snaar spanning 125 9. Controleer de voorfilter, brandstofsysteem, en bezinksel glas 127 10. Controleer het accuzuurpeil 127 11. Controleer de bandenspanning 128
11
16
15
5
9
Onderhoud elke 500 draaiuren
13 14
13 1 2
19
16
11
2
4 7
4 h
11
18
16
5
17
18
14c
10
6
8
19
16
11
6 N G1
---119---
G. Onderhoudschema’s
G 4.4.
Onderhoud elke 1000 draaiuren of jaarlijks
20. Ververs de olie van transmissie/hydrauliek en reinig het zuigfilter 131 21. Ververs de olie in de vooras (differentieel en naafreducties) 132 22. Vervang het cabineluchtfilter en recirculatiefilter 133 23. Vervang brandstof filters en voorfilter, bij gebruik van brandstof met meer dan 5 % Biodiesel iedere 500 draaiuren 133 24. Vervang het luchtfilter en het veiligheidsfilter 134 25. Smeer de starterkrans 135 26. Toespoor van de vooras controleren/afstellen 135 27. Reinig de brandstoftank 135 28. Stel de klepspeling af 135 29. Vervang het ontluchtingsfilter op de transmissie/hydraulik 136 30. Calibreer het gaspedaal en controleer de werking van de omkeerschakeling 136
22
20
27
31. Trek de bouten en moeren van frame
G 4.5.
136
Onderhoud elke 2000 draaiuren of elke 2 jaren
32. Vervang het vloeistof, koelsysteem 137 33. Vervang de remoliepeil, Nc modelle ook de koppelingsvloeistofpeil 138 34. Controleer en reinig de verstuivers 139
NOTITIE: Bij het uitvoeren van het onderhoud moet u de onderhouds intervallen aanhouden, d.w.z. dat u ook alle ervoor genoemde punten moet uitvoeren. Bijv. bij het uitvoeren van de 2000 uren beurt moet u ook de 1000---, 500---, 50--- en 10---uren beurten uitvoeren.
25
23 33 32
24 32 26
22
33c
26
21
20
29
20
30
28 34
21
32 N G2
G. Onderhoudschema’s
---120---
H. Periodiek onderhoud H 1.
Algemeen
Periodiek onderhoud voor opties kunt u vinden in hoofdstuk K, verder op in deze handleiding. Belangrijk: Voordat met het onderhoud begonnen wordt of herstel werkzaamheden.Verwijder de losse delen op een manier die milieu vriendelijk zijn. Gebruikte olie en remvloeistof en andere vloeistoffen dienen op een milieu vriendelijke wijze afgevoerd te worden. Volg de aanwijzingen die op de verpakking staan en de instructie die in het instructieboek staan.
Maak het deksel van het luchtfilterhuis niet openen indien dit niet echt nodig is. Het deksel alleen openen wanneer een van bovenstaande situatie zich voordoet. Let er bij onderhoud op dat slangen deksel en dichtingen in goede staat verkeren en goed gemonteerd zijn.
A
Het onderhoud van de tractor dient uitgevoerd te worden volgens de opgegeven uren standen in het instructieboek. Dit om het milieu minimaal te belasten. NOTITIE: De tractor eerst schoonmaken voordat onderhoud uitgevoerd gaat worden. Instructies voor schoonmaken zie punt G op pagina 114.
1
NOTITIE: Wanneer het service interval symbol gaat branden in display tijdens de werkzaamheden dan kan men de werkzaamheden eerst af maken en daarna naar de VALTRA dealer gaan voor de aangegeven onderhouds beurt en het service interval symbool uit te laten zetten. N H2
H 1.1.
Luchtfilters
Op het luchtfilter huis is een lage druk zender gemonteerd die verbonden is met een waarschuwingslamp op het instrumenten paneel. Wanneer de lamp (A) gaat branden moet het luchtfilter gereinigd worden. Wanneer de lamp snel knippert, controleer dan of de ejector pijp (1) goed gemonteerd zit.
Reinigen
2 1
N H1
Vervangen luchtfilter (1): --- Minimaal 1 x per jaar --- Elke 1000 uur --- Na 3 x reinigen, wanneer de waarschuwings lamp 3 x gebrand heeft
Vervangen veiligheidsfilter (2): --- Minimaal 1 x per jaar --- Na elke 1000 uur
Voor dat u het luchtfilter reinigt altijd eerst de motor stil zetten. Wanneer het luchtfilter verstopt zit kunt u dat aan de volgende punten herkenen. --- Controleer de binnenkant van het luchtfilter en de inlaat pijp. Als delen vervuilt zijn geeft dit aan dat het filterelement beschadigd is of niet goed gemonteerd is. BELANGRIJK: Het filterelement mag niet meer dan 3 x gereinigd worden, hierna moet het element vervangen worden. Het filterelement dient in alle gevallen na 1000 uur vervangen te worden in combinatie met het vervangen van het veiligheidsfilter. --- Plaats het filter op een vlakke ondergrond met de vuile zijde naar beneden (waar de lucht in komt) --- Klop het filter voorzichtig 3---4 keer uit van boven naar beneden.en zijwaards verschillende keren,verwijder het vuil en herhaal het kloppen nogmaals totdat het meeste vuil stof is verdwenen --- Nu kan het filter verder schoon geblazen worden met de compressor --- Maximale druk waarmee geblazen mag worden is 5 bar.Gebruik een norzzle met een minimum doorlaat van 3mm.(grotere norzzle is effectiever) --- Leg het filter op zijn zij.blaas de lucht in het filter vanaf de schone zijde,(vanaf veiligheidsfilter zijde) ongeveer 50mm vanaf het filter --- Ga continue met het blaaspistool heen en weer en controleer of er nog stof uit het filter komt
---121---
H. Periodiek onderhoud
VOORZICHTIG: zijschermen dienen met de sleutel geopend te worden.
--- Wanneer het stof is verdwenen of bijna verdwenen uit het filter klop het filter nogmaals een paar keer uit als van te voren --- Na het schoon maken inspecteer het filter.Gebruik het filter niet meer als er gaten of beschadigingen aan het filter te zien zijn Montage filter, zie onderhoudspunt 24 op blz. 134.
Sleutel voor de motor schermen
H 1.2.
N H16
Er is een sleutel in de tractor (in de gereedschapskist): Met deze sleutel kan men de motor schermen openen en sluiten.
H 2. H 2.1.
Onderhoud dagelijks of tenminste elke 10 draaiuren
Controle van het motoroliepeil (1)
H 2.2.
Controleer het koelvloeistofpeil (2) 2
1
1 2
N H3 N H4
Controle van het motoroliepeil. Het motoroliepeil moet op de peilstok (1) tussen het maximum en minimum merkteken staan. Zonodig motorolie bijvullen via de vuldop (2) tot aan het maximum merkteken. Na het stopzetten van de motor enkele minuten wachten voordat de olie gepeild wordt. De olie heeft enige nodig om naar het karter terug te lopen.Voor de oliespecificaties, zie tabel ”Aanbevolen smeermiddelen” op blz. 116.
H. Periodiek onderhoud
De expansie tank heeft een vloeistofindicator (1). Bij een koud systeem moet de vloeistof tot fit niveau staan. Wanneer het systeem heet is staat de vloeistof hoger. BELANGRIJK: De waterpomp is uitgevoerd met een aftapgaatje aan de onderkant. Dit gaatje mag niet verstopt zijn. Wanneer er koelvloeistof uitlekt geeft dit aan dat de keerring lek is en vervangen moet worden. Bij een nieuwe motor kan er lichte lekkage optreden doordat de keerring
---122---
nog niet is ingelopen. H 2.2.1.
Het vriespunt van de koelvloeistof
Controleer voor de winter het vriespunt van de koelvloeistof. Wanneer het vriespunt te hoog is, wat koelvloeistof aftappen en antivries bijvullen. Laat de motor een poosje draaien zodat de antivries zich goed mengt met de koelvloeistof, dan opnieuw het vriespunt opmeten. Ververs het koelsysteem om de twee jaar en vul deze weer met koelvloeistof. BELANGRIJK: Nooit gewoon water als koelvloeistof gebruiken. H 2.2.2.
Controleer de tractor op lekkage (olie, brandstof en koelvloeistof) (3)
H 2.3.
Controleer de tractor op lekkage.
Controleer de radiateurlamellen en reinig deze indien nodig A
4
B B
3
5 2
1 N H5
Gebruik bij reinigen perslucht, water (niet onder druk) of zachte borstel (pas op voor beschadiging van lamellen). Reinig altijd tegen de luchtstroom in. Wanneer het openen van de front grill (A), is de tractor uitgerust met de volgende koelers/radiators: --- Oliekoeler, front PTO (1), extra uitrusting --- Condensor, air conditioning (2), extra uitrusting --- Oliekoeler, transmissie/hydrauliek (3) --- Lucht koeler van inlaatlucht motor (4) --- Radiateur, motor koelvloeistof (5) Door de vergrendeling (B) te openen laat de eerste koelers en condensor voorover zakken om het schoon maken te vergemakkelijken.
---123---
H. Periodiek onderhoud
H 3. H 3.1.
Onderhoud wekelijks of tenminste elke 50 draaiuren
Smeer de driepuntsbevestiging (4)
H 3.2.
Smeer de removerbrenging (5)
2
2
1 4
1
4
3
3
5
5
N H54
Gebruik VALTRA universeel vet. --- 1. Vlakstelling (twee nippel) --- 2. Topstang (twee nippels) --- 3. Hefcilinders, onderste pennen (twee nippels) --- 4. Hefcilinders, bovenste pennen (twee nippels) --- 5. oppikhaak, (twee nippels) 6
--- 6 telescopische trekstang (twee nipples)
N H55
Eén smeernippel op beide kanten. Ook de glijvlakken van het remmechanisme smeren, deze zijn door pijlen aangegeven. Met een vetspuit onder druk smeren, gebruik Valtra CalciumLF vet.
N H37
H. Periodiek onderhoud
---124---
Doorsmeren van draaipunten vooras en lagernippels (6)
Controleer het oliepeil in de transmissie/hydraulisch systeem (7)
H 3.3.
H 3.4.
Gebruik VALTRA universeel vet.
N H36
Eén nippel op beide lagers.
N H56
Besturing, transmissie en hydrauliek hebben dezelfde olie. Het oliepeil moet tussen het minimum en maximum merkteken staan op de peilstok (zie onderhoud punt 20 op blz. 131). Vul indien nodig olie bij. Voor de juiste olie, zie aanbevolen smeermiddelen op blz. 116. Leeg het lekolietankje van de snelkoppelingen regelmatig.
H 3.5.
Controle van de V---snaar/ snaren spanning (8)
De aandrijfriem voor koelventilator/dynamo heeft een automatische spanner.
N H38
Eén smeernippel op de vooras met vooras veering aan de rechter zijde van het subframeen en de nippels aan de einden van de cilinder. De voorzijde van de tractor dient iets opgelicht te worden (niet onder de vooras of front gewichten) om de vooras door te smeren,dit dient er voor om aan alle zijde vet te krijgen lagers/bussen.
Wanneer de V---snaar spanning gecontroleerd wordt, controleer dan ook de conditie van de V---snaren. Een slechte of vette V---snaar kan laadstroomproblemen of koelproblemen geven. Zorg er altijd voor dat u een set reservesnaren heeft. Wanneer de tractor met een compressor is uitgevoerd, ook de V---snaar van de compressor controleren.
---125---
H. Periodiek onderhoud
H 3.5.1.
Afstellen van V---snaar voor de compressoren (extra uitrusting)
H 3.5.2.
Vervangen van V---snaren
Afstellen van V---snaar voor de airco---compressor 1
A 10 mm
2 1 M H7
A T H58
Dit kan afgesteld worden door de compressor (1) in de bevestigingspunten te draaien. Alle drie bouten (A) moeten los gedraaid worden om af te kunnen stellen. De spanning is correct bij een doorbuiging van ca. 10 mm.
Wanneer de snaar/snaren vervangen moet worden, neem dan de visco---fan (1) los van de poelie door de moer (2) los te nemen. BELANGRIJK: De moer heeft linkse draad.
Afstellen van V---snaar voor de druklucht---compressor
10 mm
D
D
E
10 mm
N H9
Deze kan afgesteld worden middels poelie (D) door de moer (E) los te draaien. De spanning is correct bij een doorbuiging van ca. 10 mm.
N H10
Bij vervangen van de aandrijfriem, neem de riem los door de automatische spanner met een 1/2” sleutel te verdraaien. De riem kan zonder het losmaken van de ventilator vervangen worden, zie instructies pagina 177.
H. Periodiek onderhoud
---126---
H 3.6.
Controleer het voorfilter en het bezinksel glas (9)
H 3.7.
Controleer het vloeistofpeil in de accu’s (10) WAARSCHUWING: Wees voorzichtig met accuzuur --- het is corrosief!
2 2 1 N H53
Tap het voorfilter af in een daarvoor bestemde lekbak, NIET OP DE GROND, door de schroef (1) aan de onderkant van het voorfilter los te draaien. Draai de schroef weer dicht als deze leeg is (1). Als het nodig is, kan het fijn filter ook afgetapt worden door de schroef (2) los te draaien. BELANGRIJK: Indien er water in de vloeistof is; het kan de pomp en de verstuivers beschadigen. Het brandstofsysteem ontluchten wanneer nodig, zie de instructies op pagina 140. Tap het water uit de waterafscheider vaker af indien noodzakelijk.
1 N H12
--- Open de vergrendeling (1) voor de opstap en laat deze zakken onder de tractor. --- Mocht het nodig zijn verwijder de schroef (2) voordat de accu verwijderd wordt. --- Het vloeistof (electrolyte) niveau dient op het aangegeven niveau te staan van de batterij.Mocht er geen merkteken op de batterij staan zorg er dan voor dat het niveau boven de platen staat. De vloeistof moet ongeveer 5---10 mm boven de platen staan (0.2---0.4 in). ---Zonodig bijvullen met gedistilleerd water --- Vul nooit accuzuur bij --- Nooit met open vuur bij de accu komen NOTITIE: Wanneer de accu te snel droog komt te staan, kan dit een gevolg van te hoge laadspanning zijn. De accu moet schoon en droog zijn. Smeer de kabelschoenen in met wat zuurvrije vaseline. BELANGRIJK: In het koude jaargetijde is het belangrijk dat de tractor eerst een poos gedraaid heeft nadat de accu bijgevuld is, dit om te voorkomen dat het water bevriest voor het zich met het accuzuur heeft vermengd. Controleer ook de kabels en accupolen en maak ze schoon indien nodig.
---127---
H. Periodiek onderhoud
H 3.8.
GEVAAR: Alvorens laswerken worden uitgevoerd aan de wielschijven, moet de band van de velg/wielschijf worden verwijderd vanwege EXPLOSIEGEVAAR!!
Controleer de bandenspanning (11)
NOTITIE: Controleer de bandenspanning regelmatig (de gegevens staan in de technische specificaties op bladzijde 154). GEVAAR: Vermijd een te hoge bandenspanning, want dit kan een explosie van de band veroorzaken.
Wanneer de band op de velg word gezet en de band word opgepompt. Dan mag dit tot 250KPA gebeuren.zit de band dan nog niet goed op de velg. Begin dan overnieuw .Wanneer de band goed op de velg zit, breng de band. Dan op de juiste spanning.
Om de banden te demonteren en te monteren van de velg, ga naar een Gespecificeerd bedrijf.
H 4.
Onderhoud elke 500 draaiuren
Bij gebruik van brandstof met meer dan 5 % Biodiesel moet de olie en het filter iedere 500 uur verwisseld worden. Meer details Onderhoud elke 1000 draaiuren of daarlijks, zie pagina 131.
H 4.1.
dergrond staan. Na het aftappen de schoongemaakte plug weer vastzetten. H 4.2.2.
Smeer de deurscharnieren (12) 2
De smeernippels zitten op de deurscharnieren. Gebruik VALTRA universeel vet.
H 4.2.
Vervanging motoroliefilter
3
Ververs motorolie en vervang oliefilter (13)
In extreme stoffige omstandigheden of bij gebruik van brandstof met meer dan 5 % Biodiesel moet de olie en het filter iedere 250 uur verwisseld worden. Als er nog minder dan 250 uren per jaar mee wordt gewerkt,ververs en verwissel dan tenminste een keer per jaar de olie en het filter. H 4.2.1.
Olie verversen
1
N H14
--- Draai het filter los (1). --- Veeg de olie weg die over het chassis/motorblok loopt. --- Smeer de afdichting van het filter in met schone olie en zet het filter met de hand vast (niet te vast). Vul de voorgeschreven olie door de vuldop (2) tot het niveau, het bovenste merkteken op de peilstok (3) (MAX). Voor de juiste olie, zie ”Aanbevolen olie en smeermiddelen” op blz. 116. H 4.2.3.
Oliehoeveelheid
Voor de juiste olie, zie ”Aanbevolen olie en smeermiddelen” op blz. 116. Tot bovenste merk van de peilstok met filter 13,0 l NOTITIE: Start de motor enkele omwentelingen met de stopknop uitgetrokken. Daarna de motor op de normale manier starten. Laat de motor een tijdje draaien, daarna het oliepeil opnieuw controleren. N H13
Tap de olie af wanneer de motor warm is door de plug uit het karter te draaien. De tractor moet op een vlakke on-
H. Periodiek onderhoud
H 4.2.4.
Karterontluchting
Tijdens het olieverversen altijd controleren of de ontluchtingsbuis schoon en niet verstopt is.
---128---
Controleer de remvloeistof, Nc modelle ook de koppelingsvloeistof (14) H 4.3.
Remvloeistof
Nc modelle Indien de trekker is uitgerust met drukknoppen voor HiShift, leverbaar als extra uitrusting, controleer dan ook het vloeistofniveau in het reservoir voor de HiShift. HiShift reservoir (2) zit naast het reservoir voor de koppelingsvloeistof (1) en u kunt dezelfde vloeistof gebruiken als welke voor de remmen gebruikt wordt.
H 4.4.
Maak het cabinefilter schoon (15)
N H15
Koppelingsvloeistof, Nc modelle
N H17
Het filter vaker schoonmaken indien dit nodig is.
2
Demonteer het filterdeksel op de linker bovenhoek van het cabinedak en verwijder het filterelement. Klop het filterelement op de palm van de hand uit, of zuig het filter met een stofzuiger van af de buitenkant schoon of blaas het filter van binnen naar buiten met perslucht schoon. Zorg ervoor dat de druk niet te hoog is. Controleer de conditie van het filter, een beschadigd filter moet altijd vervangen worden.
1
WAARSCHUWING: Het luchtfilter biedt geen bescherming tegen chemische middelen in de buitenlucht. De instructies van de leverancier van chemische middelen dienen opgevolgd te worden,doormiddel van een koolstof filter of extra filter. N H19
WAARSCHUWING: Remolie is aggressief en giftig en moet daarom met de uiterste voorzichtigheid gebruikt worden. U kunt dezelfde vloeistof gebruiken als welke voor de remmen gebruikt wordt.Het peil moet tussen het minimum en maximum peil staan. Indien nodig bijvullen, zie ”Aanbevolen olie en smeermiddelen” op blz. 116.
Als extra uitrusting is er een groter cabine filter leverbaar met actief koolstof filter of groter lucht filter. Controleer ook het ruitesproeiervloeistof (indien de tractor ook een ruitesproeier heeft voor de achterruit, heeft deze een eigen reservoir aan de achterzijde van de tractor). Als de temperatuur onder de 0˚C komt dient er een anti vries middel aan toegevoegd te worden.
H 4.5.
WAARSCHUWING: Normaal is het reservoir niet tot de rand toe gevuld,mocht er een lekkage zijn laat dit dan verhelpen door een erkende VALTRA werkplaats voordat u de weg op gaat.
Controle van wielbouten (16) LET OP: Controleer regelmatig de aanhaalspanning van de wielbouten en velgbouten (waarden staan in Technische specificaties op pag 154).
Het remoliepeil moet regelmatig gecontroleerd worden. Gebruik uitsluitend de voorgeschreven remolie.
---129---
H. Periodiek onderhoud
H 4.6.
Als de lamp (D) (verstopt filter) oplicht (algemeen indicatielampje voor alle drie de filters) ook als de olie warm is, dienen alle drie de filters vervangen te worden. Als de lamp oplicht bij het gebruik van de externe hydrauliek is waarschijnlijk het retour filter geblokkeerd. Dit kan worden gecontroleerd door de draad van de sensor op het filter los te koppelen en de motor te laten draaien. Als het lampje dan niet meer oplicht, zit het probleem in het retour filter. In dit geval hoeft alleen het retour filter vervangen te worden. --- Zet een lekbak onder het filter en maak het filter en de omgeving rond het filter schoon. Draai het filterhuis los en neem het element eruit. --- Maak het filterhuis in schone dieselolie schoon en monteer een nieuw filterelement (de nieuwe afdichting inoliën). Gebruik nooit de oude afdichting. --- Monteer het filterhuis en zet deze op een spanning van 200 Nm (20 kgm) vast met een goed passende sleutel. BELANGRIJK: Vervang na reparaties altijd de persfilters (A en B), zodat het hydraulisch systeem niet vervuild kan raken. Als het waarschuwingslampje (D) gaat branden als gevolg van één verstopt filter dienen biede filters vervangen te worden.
Controleer de vrije slag van het rempedaal (17)
6080---86
De vrije slag moet 70---80 mm zijn met de rempedalen gekoppeld. Indien nodig de vrije slag bijstellen (zie ”Controles en afstellingen” op blz. 145).
Vervang de persoliefilters van hydrauliek/transmissie en het retourolie filter van de externe hydrauliek (18)
H 4.7.
Nc modelle BELANGRIJK: Indien externe hydrauliek gebruikt wordt en er geen retourfilter gemonteerd is, moet het filter elke 250 uren vervangen worden. Bij gebruik van externe hydrauliek wordt aanbevolen een retourfilter te monteren (tegen meerprijs verkrijgbaar). Bij tractoren voorzien van retouroliefilter, komt alle olie van externe uitrusting terug via het retourfilter.
Controleer het oliepeil in de naafredukties en het differentieel van de vooras (19) H 4.8.
H 4.8.1.
Differentieel
Vooras zonder veerring B D
B
C A
N H18 M H17
NOTITIE: Vervang het persfilters (A en B) en het retour filter (C, Nh modelle, in de modellen Nc als extra uitrusting). De filters zijn van het zelfde type.
H. Periodiek onderhoud
---130---
Vooras met veerring
H 4.8.2.
Naven
N H22
De olie moet tot de peilplug staan. Vul olie bij indien dit nodig is.
N H42
Draai het voorwiel totdat de peilindikator horizontaal staat. Het oliepeil moet gelijk met de vul---/peilplug staan. Indien nodig olie bijvullen (zie aanbevolen smeermiddelen op blz. 116).
H 5.
Onderhoud elke 1000 draaiuren of jaarlijks
Vervang de olie in transmissie/hydraulisch systeem en maak het zuigfilter schoon (20)
H 5.1.2.
H 5.1.
H 5.1.1.
Vervangen van het zuigfilter
Aftappen
1
2 2
1
2 6080---91
De tractor laten draaien totdat versnellingsbak en hefinrichting warm zijn, dit versnelt het aftappen en verontreinigingen stromen gemakkelijker mee naar buiten. Laat de hefinrichting zakken. Draai de aftappluggen onder de versnellingsbak (1) en de remashuizen los (2) en vang de olie op in een daarvoor geschikte bak. Daarna de pluggen reinigen en weer monteren.
1
N H20
1. Draai de moeren (1) van het zuigfilterdeksel los en verwijder het zuigfilter (2). 2. Olie die op het chassis loopt schoonvegen. 3. Maak het zuigfilter schoon met gasolie en spuit het filter droog met perslucht. Vervang een beschadigd zuigfilter. 4. Monteer het zuigfilter (2) en zet de dekselmoeren (1) vast. controleer het oliepeil. BELANGRIJK: Onder vuile en zware omstandigheden moet het zuigfilter vaker gereinigd worden. Wanneer de pomp lawaai gaat maken, moet de motor onmiddellijk gestopt worden en het zuigfilter gereinigd worden. Ook moet gecontroleerd worden of met de juiste soort olie
---131---
H. Periodiek onderhoud
gevuld is.
H 5.2. H 5.1.3.
Het vullen
Olie in de aangedreven vooras verversen (21) H 5.2.1.
Differentieelolie
Vooras zonder veerring 1 2 3
N H57
2
Voor de juiste oliesoort, zie ”Aanbevolen smeermiddelen” op blz. 116. Bij het vervangen van de olie adviseren wij u het reservoir met een pomp te vullen via de retour koppeling (3), op deze manier gaat de olie eerst door het filter voordat deze in het reservoir komt. Wanneer u het reservoir vult via de opening (1), dient u te zorgen dat er geen vuil met de olie in het reservoir komt.
1
M H18
Vooras met veerring
Olieinhoud moet tot aan het minimum merkteken op de peilstok (2) komen, dit is ongeveer 55 liter olie waarvan 30 liter voor de externe hydrauliek gebruikt kan worden. Normaal is het vulling tussen minimum en maximum merkteken. Indien meer olie voor de externe hydrauliek nodig is, vullen tot aan het maximum merkteken op de peilstok. Dit is ongeveer 65 liter waarvan 40 liter voor de externe hydrauliek gebruikt kan worden. De koeling van de remmen verbetert ook bij een grotere vulling. Na het vullen de motor starten en het oliepeil opnieuw controleren. BELANGRIJK: Wanneer werktuigen gemonteerd worden achter de tractor en deze worden aangesloten op de externe hydrauliek, kan het gebeuren dat de hydraulische installatie van het werktuig vervuild is en zodoende ook de olie van de tractor vervuilt. Ook werktuigen met hydrauliek moeten regelmatig van schone olie worden voorzien. BELANGRIJK: Na een tijdje rijden via de vulplug controleren of de olie niet schuimt. Schuim is een teken van een lekkende afdichting van het zuigfilterdeksel. Indien de olie schuimt, het deksel vastzetten of de afdichting vervangen.
H. Periodiek onderhoud
2
1
N H23
Differentieelolie: De aftapplug 1 losdraaien en de olie aftappen. Maak de plug schoon en monteer deze weer. Vul met schone olie door de vulplug tot aan de peilplug 2 . Olieinhoud 8 liter. Voor de oliespecificaties zie “Aanbevolen smeermiddelen” op blz. 116.
---132---
H 5.2.2.
Naafredukties
H 5.3.2.
Recirculatiefilter vervangen 2 1
3 N H42
Draai de plug los en tap de olie af. Draai het wiel totdat de lijn op de naaf horizontaal staat en vul olie tot aan de peilplug hoogte.
1
Olie inhoud: Vooras zonder veerring 2 x 1 l Vooras met veerring 2 x 0,8 l
A6084---97,1
Voor de oliespecificaties zie ”Aanbevolen smeermiddelen” op blz. 116.
H 5.3.
Cabineluchtfilter en recirculatiefilter vervangen (22)
Verwijder de recirculatie bedieningsknop (1) en rooster (2) en verwijder het filter (3). Vervang het filter voor een nieuw element. Onder zware werkomstandigheden dient het filter vaker vervangen te worden.
H 5.4. H 5.3.1.
Cabineluchtfilter vervangen
Vervang brandstoffilters en voorfilter (23)
Bij gebruik van brandstof met meer dan 5 % Biodiesel moet de olie en het filter iedere 500 uur verwisseld worden.
N H17
Verwijder het filterdeksel op de linkerbovenzijde van de cabine en vervang het filterelement. Het filter vaker vervangen indien dit nodig is.
---133---
H. Periodiek onderhoud
Vervang de brandstoffilters
H 5.5.
Vervang het luchtfilter en het veiligheidsfilter (24)
5
1
7 2
3 6 4 N H24
BELANGRIJK: Verwijder het filter altijd met de hand niet met een filtertang! --- Schroef de vastzet ring (1) los en verwijder het filter element (2). --- Vul het nieuwe filter element met brandstof. --- Monteer filter element.NOTITIE: Filter is maar op een manier te monteren. --- Schroef de vastzet ring weer vast totdat u een klik hoort.
Vervang de voorfilter
2 1
N H1
Het hoofdfilter dient te gelijk met het veiligheidsfilter na iedere 1000 draaiuren vervangen te worden. De beide lucht filters mogen max. 3 x gereinigd worden daarna dienen zij altijd vervangen te worden. Het veiligheidsfilter beschermt de motor indien het luchtfilter beschadigd zou zijn. Het veiligheidsfilter mag nooit schoongemaakt worden, maar moet altijd vervangen worden. BELANGRIJK: Laat de motor nooit draaien zonder veiligheids filter.
BELANGRIJK: Verwijder het filter altijd met de hand niet met een filtertang. --- Open de aftap dop (4) onder aan het filter glas (3) en laat het filter leeg lopen in een daarvoor bestemde opvangbak, NIET OP DE GROND. --- Als de ontluchtingsschroef (5) is geopend van het filterhuis dan zal het filter sneller leeg lopen.Als het filter is leeg gelopen draai dan de ontluchtingsschroef weer dicht. --- Verwijder het glas (6) van het filter elemement. --- Schroef de vastzet ring (7) los en verwijder het filter element (3). --- Zet het glas weer vast evenals de aftap dop. --- Vul het filter en het glas met brandstof. --- Monteer filter element.NOTITIE: Filter is maar op een manier te monteren. --- Schroef de vastzet ring weer vast totdat u een klik hoort.
Neem de grootst mogelijke voorzichtigheid in acht wanneer het veiligheidsfilter vervangen wordt, zorg ervoor dat de inlaatpijp naar de motor niet vervuild. --- Verwijder het hoofdfilter (1) --- Verwijder het veiligheidsfilter (2)
Montage filter --- De afdichtigen moeten in goede staat zijn --- De afdichtingsvlakken moeten schoon zijn
BELANGRIJK: Vervang de voorfilter indien nodig vaker. Het brandstofsysteem ontluchten indien nodig, zie de instructies op pagina 140.
2
N H25
--- Betracht de nodige voorzichtigheid bij het monteren van het veiligheidsfilter (2), verzeker u ervan dat het filter op de juiste plaats in het filterhuis zit.
H. Periodiek onderhoud
---134---
H 5.8.
Brandstoftank schoonmaken (27)
1
N H26
--- Monteer voorzichtig het hooffdfilter (1) ---Monteer het deksel van het lucht filter H 5.6.
Smeer de starterkrans op het vliegwiel (25)
N H28
Tap de brandstoftank altijd voor de winter af. Dit voorkomt ergernis onder koude omstandigheden. Zorg er zoveel mogelijk voor, dat de brandstoftank volledig gevuld is, zodat condensvorming dan zoveel mogelijk voorkomen wordt. --- Tap de tank af en spoel deze met schone dieselolie en monteer de aftapplug. --- Vul de tank opnieuw. Gebruik een fijne zeef wanneer de tank gevuld wordt. BELANGRIJK: Gebruik nooit spiritus of methanol als antivries in de brandstof. Dit kan verstopping van het brandstoffilter veroorzaken, waardoor de smering van de brandstofpomp in gevaar komt.
H 5.9.
N H27
Klepspeling controleren en afstellen (28)
Aan de linkerzijde van het vliegwielhuis zit een gat waardoor de starterkrans gesmeerd kan worden. Smeer een klein beetje vet (één slag met de vetspuit) op een paar plaatsen op de starterkrans. Gebruik hiervoor Valtra Grease Molyvet ca 1 cm3.
H 5.7.
Controleer het toespoor van de vooras (26)
Zie hoofdstuk “Controles en afstellingen” op blz. 147.
A6181---106
Zowel inlaat--- als uitlaatkleppen moeten een speling hebben van 0,35 mm. De klepspeling kan zowel bij warme als bij koude motor worden afgesteld. De controle en de afstelling van de kleppen moet door een erkende werkplaats worden uitgevoerd.
---135---
H. Periodiek onderhoud
Ontluchtingsfilter van de transmissie vervangen (29)
Calibratie van het gaspedaal en controle werking omkeerschakeling (30)
H 5.10.
H 5.11.
Na 1000 draaiuren dient het gaspedaal opnieuw gekalibreerd te worden en dient de bediening van de omkeerschakeling gecontroleerd te worden. Neem hiervoor contact op met uw Valtra dealer.
H 5.12.
N H58
Wanneer de tractor continu onder stoffige omstandigheden werkt, moet het filter vaker vervangen worden. Demonteer het oude filter. De afdichting van het nieuwe filter inoliën en het filter met de hand vastdraaien.
H. Periodiek onderhoud
---136---
Vastzetten bouten / moeren aan het frame (31)
H 6. H 6.1.
Onderhoud elke 2000 draaiuren of 2 jaar
Het koelsysteem vervangen (32)
Wanneer er problemen ontstaan met de werking het koelsysteem, kan dit erop duiden dat het systeem vervuild is. Het koelsysteem als volgt reinigen:
3
Spoel het koelsysteem met de daarvoor in de handel te verkrijgen middelen. Volg de fabrieksvoorschriften op. H 6.1.1.
Aftappen van de koelvloeistof 4 1
N H32
--- Open de plug op het motorblok (3). --- Open ook de aftapplug (4) (N141h en N121h) op de olie koeler. De olie koeler is gemonteerd tussen het motorblok en het filter. --- Zet de kachelkraan in de cabine volledig open. --- De waterpomp aftappen door de motor enkele keren rond te draaien met verwijderde aftappluggen. Voordat met vullen wordt begonnen,sluit: --- De radiateur aftap plug (2) --- De aftapkraan (3) van de cilindergroep --- De aftapplug van de olie koeler (4) N H30
Zet de motor stop voordat het koelsysteem wordt afgetapt. ---Open eerst de dop (1) van de expansietank. Open de dop van de expansietank voorzichtig.Wanneer de motor draait of gedraaid heeft staat er en overdruk op het systeem van (1,0 bar).
5
N H46
2
--- Haal de slang op het thermostaathuis los welke naar het expansietankje gaat, en controleer of de restrictie (Ø ca. 2mm) in aansluiting (5) open is. Zet de slang weer vast.
N H31
---Maak de plaat los aan de radiateur. Sluit een slang aan vanaf de radiator aftap plug (2) naar een daarvoor bestemde opvangbak en open de plug.
---137---
H. Periodiek onderhoud
H 6.1.2.
Het vullen
Overtuig u ervan dat de koelvloeistof aan de gestelde specificaties voldoet. Alle modelle 22 liter Meng de antivries met water volgens de voorschriften van de leverancier. BELANGRIJK: Vul nooit het koelsysteem met koude vloeistof terwijl de motor nog heet is. Gebruik nooit leidingwater of gewoon water als koelvloeistof.
Aanbevolen wordt de remolie om het jaar te verversen of na 2000 draaiuren. --- De remolie uit het reservoir aftappen, de ontluchtingsnippels losdraaien en door middel van het rempedaal het systeem leegpompen (Als er twin---trac is gemonteerd ook de rempedalen achterin). --- Vul het systeem met schone remolie. --- Ontlucht het remsysteem (zie onder ”Controles en afstellingen” op blz. 146). Als de trekker is uitgevoerd als extra uitrusting met een aanhangwagen remventiel of met lucht remmen dan moet dit systeem ook ontlucht worden door de nippels te openen welke gemonteerd zijn op de betreffende delen: --- Het vloeistof aangestuurde remventiel, zie de ontluchtingsmethode op pagina181. --- Het lucht aangestuurde remventiel, zie de ontluchtingsmethode op pagina 180. De hoeveelheid remolie bedraagt 0,5 liter.
6
H 6.2.1.
Koppelingsvloeistof
Nc modelle
2
1
N H47
--- Vul de expansietank totdat de vloeistof de peilbuis voor het onderste derde gedeelte gevuld heft (6). Laat de motor enkele minuten draaien en controleer hierna het koelvloeistofpeil.
Ververs de remvloeistof, Nc modelle ook de koppelingsvloeistof (33) H 6.2.
N H19
WAARSCHUWING: Remolie is agressief en giftig zodat de nodige voorzichtigheid in acht moet worden genomen.
N H15
WAARSCHUWING: Remolie is agressief en giftig zodat de nodige voorzichtigheid in acht moet worden genomen.
H. Periodiek onderhoud
Aanbevolen wordt de koppelingsvloeistof om het jaar te verversen of na 2000 draaiuren. --- Koppelingsvloeistofreservoir (1) aftappen, de ontluchtingsnippel (2) openen. De nippel bevindt zich aan het uiteinde van de slang, waardoor de vloeistof in een opvangvat kan stromen (indien vloeistof op het frame komt, tast het de lak aan). Met het koppelingspedaal pompen totdat alle vloeistof in de leiding en cilinder weggestroomd is. --- Vul het koppelingssysteem met nieuwe vloeistof. --- Ontlucht het koppelingssysteem (zie “Controles en afstellingen” op blz. 146. De hoeveelheid remolie bedraagt 0,2 liter. Indien de trekker is uitgerust met drukknoppen voor HiShift, controleer dan ook het vloeistofniveau in het reservoir voor de HiShift. Dit reservoir (2) zit naast het reservoir voor de remvloeistof. U kunt dezelfde vloeistof gebruiken als welke voor de remmen gebruikt wordt.Leeg het reservoir door de slang welke vanaf het ventiel komt, los te nemen.
---138---
H 6.3.
Controleer en reinig de verstuivers (34)
A6181---107
De injectors dienen in een optimale conditie te zijn als er vol vermogen of gereduceerd vermogen gevraagd wordt. Op de common rail moddellen N101cCR, N101hCR--N141h dienen de injectors door een speciaal bedrijf gecontroleerd en indien nodig afgesteld te worden. Verschijnselen die optreden bij defecte verstuivers: --- Dieselklop is een indicatie dat een verstuivers defect is. Een koude dieselmotor heeft een regelmatige dieselklop, echter wanneer de motor warm is kan dit duiden op een defecte verstuiver. Lucht in het systeem kan ook een onregelmatige dieselklop veroorzaken (dit verdwijnt wanneer het systeem ontlucht is). --- Een rokende motor kan door slechte verstuivers veroorzaakt worden. Het kan echter ook duiden op een vervuild luchtfilter.
---139---
H. Periodiek onderhoud
I. Afstellingen en controles De bedieningsinstructies voor de opties kunt u vinden in hoofdstuk K, verder op in deze handleiding.
Motor
I 1. I 1.1.
WAARSCHUWING: De aansluitingen van het brandstof systeem mogen niet geopend worden als de motor draait, pas na 30 seconden nadat de motor is stop gezet mogen de aansluitingen geopend worden. De druk in het hoge druk systeem (CR modellen) is hoger dan 1000 bar. Als een straal van onder hogedruk staande brandstof uw huid raakt, kan deze de huid binnentreden wat ERNSTIGE VERWONDINGEN tot gevolg kan hebben. Neem dan onmiddelijk contact op met een arts. Enkel een bevoegd persoon mag het brandstofsysteem repareren.
Ontluchting van het brandstofsysteem
Het brandstofsysteem hoort vrij te zijn van lucht om er van verzekert te zijn dat de motor naar behoren functioneert.
N101cCR, N101hCR---N141h Iedere keer als het contact wordt aangezet zal het systeem zich zelf ontluchten dit om langdurig starten te voorkomen.
I 1.2.
1
Luchtfilter
N I1
Omdat er een electrische voedingspomp is gemonteerd (1), ontlucht het systeem zichzelf als het contact wordt aan gezet (1 positie).
Het lage druk circuit Het brandstofsysteem ontlucht automatisch middels het elektrisch opvoerpompje. Door de motor niet te starten, wordt het brandstofsysteem ontlucht door de contactsleutel in positie 1 te zetten en het opvoerpompje 1 minuut te laten draaien. Indien de motor nog niet wil starten, draai de sleutel terug naar STOP---positie, opnieuw ontluchten in pos. 1 en start dan de motor.
Het hoge druk circuit Bij Common Rail motoren laat de opvoerpomp 30 seconden draaien en start de motor 10 seconden (Het hoge druk circuit ontlucht alleen als de hoge druk pomp draait).
I. Afstellingen en controles
2 1
N I2
Het luchtfilter voorkomt dat vuil in de motor kan komen via het inlaatsysteem. Motorslijtage is zeer afhankelijk van de mate van vervuiling van de inlaatlucht. Het is dus zeer belangrijk om het filter regelmatig te controleren en goed te onderhouden. BELANGRIJK: Het veiligheidsfilter (2) achter het hoofdfilter (1) nooit schoonmaken, het moet altijd vernieuwd worden. De bedoeling van het veiligheidsfilter is om de motor te beschermen indien het hoofdfilterelement beschadigd raakt.
---140---
I 1.2.1.
Onderhoud van het luchtfilter
I 1.3.
Onderhoud---koelsysteem
Het filter mag ten hoogste 3 keer worden schoongemaakt. Daarna moet het vernieuwd worden. controleer het filter en de pakking op beschadigingen. Een beschadigd filter moet altijd vernieuwd worden. BELANGRIJK: Demonteer of maak het filter nooit schoon indien dit niet strikt noodzakelijk is. Wanneer een vervuild filter gedemonteerd wordt bestaat er altijd de mogelijkheid dat vuil in het inlaatsysteem terecht komt.
Het schoonmaken van het filter Zorg dat de perslucht schoon en droog is en een werkdruk heeft van ten hoogste 500 kPa (5 bar). M I3
Om volgende wijze ervoor zorgen dat het koelsysteem goed werkt: --- Controleer het vloeistofpeil (zie ”Dagelijks onderhoud” punt 2 op blz.122). --- Controleer de spanning van de V---snaar (snaren) van de ventilator (zie Periodiek onderhoud punt 8 op blz.125). --- Blaas of spoel de koelribben van de radiateur schoon met lucht of met water. I 1.3.1. N I3
1. Eerst, blaas van binnen uit naar buiten op een afstand van 3---5 cm (1.2 --- 2.0 in). 2. Dan,blaas dan vanaf de andere zijde en weer omgekeerd 3. Controleer daarna het filter en de pakkingvlakken met een lamp op beschadigingen. Vervang het filter wanneer gaten of beschadigingen ontdekt worden. BELANGRIJK: Zie Onderhoud op blz. 121.
Koelvloeistof
De tractor wordt afgeleverd met koelvloeistof bestaande uit water en antivries. Antivries voorkomt ook roestvorming in het koelsysteem, maar dit wordt na verloop van tijd minder. Daarom moet de vloeistof op tijd ververst worden. Vaak kan een mengsel van water en antivries gebruikt worden, echter altijd de fabrieksvoorschriften opvolgen (zie Onderhoud punt 32 op blz. 137 ”Onderhoud na 2000 draaiuren”).
---141---
I. Afstellingen en controles
I 2. I 2.1.
Elektrisch systeem
Onderhoud en controle van de accu
--- Maak de massakabel (---) altijd het eerst los en sluit deze het laatst aan. --- Maak de stroomverbindingen nooit los terwijl de motor draait. --- Neem de massa kabel van de accu voordat u de dynamo demonteert --- Draai de doppen op de accu los bij het opladen, dit voorkomt explosiegevaar door te hoge gasdruk in de accu. Laat nooit de motor lopen zonder dat de dynamo is aangesloten. Sluit nooit extra elektrische voorzieningen aan, omdat dit de bestaande componenten van het elektrische systeem kan beschadigen. I 2.3.1.
BELANGRIJK: De accuklemmen (---pool eerst los nemen), aansluiting op dynamo en op de modellen N101cCR en N101hCR---N141h de meerpolige stekker op motor control unit losnemen, voordat met lassen begonnen wordt aan tractor of machine welke aan de tractor vastzit. Het is beter de machine los te koppelen van de tractor voordat er las werkzaamheden worden verricht.
A6181---114
--- Controleer de toestand van de accu met een zuurweger. Het s.g. moet 1,23 zijn. --- Controleer de riemspanning van de dynamo. --- Houd de accu aan de buitenkant goed schoon. accu verwijderen en schoonmaken met lauw water. Maak altijd eerst de massakabel (---) los. --- Maak ook de klemmen goed schoon en vet deze na het monteren met wat zuurvrije vaseline in. --- Denk er aan bij het monteren van de accu, eerst de pluskabel (+) aan te sluiten. GEVAAR: Voorkom vonken of open vuur in de buurt van de Accu. Dit in verband met explosie gevaar. Accuzuur is corrosief.
I 2.2.
1
3 2
Wisselstroomdynamo
I. Afstellingen en controles
3 N I28
Veiligheidsvoorschriften voor het elektrisch systeem
--- Sluit de accu op de juiste manier aan.
2
2
3
De tractor is uitgerust met een aan de min (---) geaarde wisselstroomdynamo. Het verkeerd aansluiten van de dynamo kan beschadigingen veroorzaken. Wanneer bijvoorbeeld de accu verkeerd wordt aangesloten, kan de gelijkrichter van de dynamo ernstig beschadigd raken. Nooit met draaiende motor het laadstroomcircuit verbreken.
I 2.3.
Lassen
De motor controle unit (1) is geplaatst aan de linker zijde van de motor. Het deksel van de koppelstukken moet eerst losgekoppeld worden. De demountable koppelstukken zijn drie. Alle stekker verbindingen (2) worden op de zelfde wijze gemonteerd en gedemonteerd vanaf de zelfde kant. Duw de stekkersluiting (3) naar boven om de stekker los te kunnen nemen. Duw na het monteren van de stekker de sluiting weer dicht. BELANGRIJK: Laat nooit de motor lopen zonder dat de dynamo is aangesloten.
---142---
I 2.4.
Zekeringen
T I52
De zekeringkast onder het dashboard moet altijd schoon en droog gehouden worden. De zekeringkast bevat 31 zekeringen, met een vermogen van 5---30 ampère. Wanneer een zekeringen doorbrandt, moet de oorzaak ervan gezocht en opgelost worden. Zekeringen mogen nooit door zwaardere zekeringen vervangen worden, dit kan ernstige gevolgen hebben voor het elektrisch systeem. Het zekeringschema is onder de zekeringkast geplaatst (zoals aangegeven in de onderstaande figuur). Tussen zekeringen is plaats voor reservezekeringen. Indien nodig (voor het bedienen van werktuig, verlichting) kan een constant plus op de trailer stekker worden aangesloten (zie pagina 102). Met het werktuig bediening systeem (optie) kunnen elektrische gestuurde functies vanuit de cabine worden aan en uitgeschakeld. Een stroom voorziening voor extra functies kan ook worden aangesloten op de reservezekeringen. Een constante stroomvoorziening kan op de plus pool van de startmotor worden aangesloten (op tractoren met een stroomonderbreker wordt deze automatisch mee in en uitgeschakeld. I 2.4.1.
De lijst met zekeringen
F1 15A ALARMVERLICHTING, WATERPOMP F2 5A RADIO, INSTRUMENT, TELEFOON, EL.HOOFDSCHAKELAAR, TACHOGRAAF F3 15A GROOTLICHT F4 15A DIMLICHT F5 10A PARKEERLICHT, LINKS F6 10A PARKEERLICHT, RECHTS F7 25A VOORSTE WERKLAMPEN F8 25A LICHTSCHAKELAAR F9 15A TRAILERSTOPCONTACT/MISTACHTERLICHT,EL.HOOFDSCHAKELAAR F10 25A A 3---PENS STROOM AANSLUITING F11 5A AUTOCONTROL (+BAT), BUZZER1) F12 10A ZWAAILAMP, CABINEVERLICHTING F13 10A RESERVE F14 15A CONTACTSLOT F14 15A VOOR VERWARMER VAN INLAATLUCHT, BRANDSTOF OPVOER POMP 3) F15 25A VENTILATOR, AIRCONDITIONING F16 10A BINNENSTE WERKVERLICHTING ACHTER F17 10A RICHTINGAANWIJZERS, FIELDMASTER, ISOA-
F18 F19 F20 F21 F22 F22 F23 F24 F24 F25 F26 F27 F28 F29 F30 F31
DAPTER 5A DASHBOARD,CONTROLELAMPEN,AUTOCONTROL 10A RUITEWISSER/SPROEIER, CLAXON 10A RUITEWISSER/SPROEIER ACHTER, RADIO, (TREKHAAK VERLICHTING) 15A AIRCONDITIONING, CONTROLE, VLOERVENTILATOR, BRANDSTOF OPVOER POMP 4) 10A 4WD, PTO, POWER SHIFT (VOORASVERING) 1) 10A HITECH---SENSOR, 4WD (VOORASVERING) 2) 10A WERKVERLICHTING, ACHTER BUITENSTE 10A RESERVE 1) 10A AC---5, (controle unit van de versnellingsbak), STOELPOSITIE 2) 15A LUCHTGEVEERDE STOEL, STOELVERWARMING, BLOKKERING OMKEERINRICHTING, EL. VENTIELEN VOOR DE VOORLADER 10A BUZZER ACHTER, (SIGMA), HISHIFT 10A REMLICHTEN, DIFFERENTIEELSLOT, UITLAATREM 10A RESERVE 10A SIGARETTENAANSTEKER, 2---PINS STEKKER 1A INDIEN HF* 30A CR---VOEDING *INDIEN HF IS GEMONTEERD 1) 6000 serien, Nc 2) HiTech, Nh 3) Motor controle, Bosch VE,4) Common Rail motor I 2.4.2.
K1 K2 K4 K5 K6 K7
---143---
De lijst met relais
WERKVERLICHTING VOOR WERKVERLICHTING ACHTER CONTACTSLOT CONTACTSLOT VENTILATOR/AIRCONDITIONING,STUURING 4---WIELBEREMMING
I. Afstellingen en controles
I 2.4.3.
Elektrische voorverwarmer van inlaatlucht motor
I 2.4.4.
Cabine voeding 12V
N I22
N I5
F52 150A Zekering voor de elektrisch voorverwarmer van motor---inlaatlucht I 2.5.
F100 125A Cabine voeding 12V De zekering is aan de rechter voorzijde van de cabine gemonteerd RH in de voedingskabel van de startmotor.
Afstelling koplampen
Wanneer men op de openbare weg moet rijden, is juiste afstelling van de koplampen belangrijk. Uw dealer heeft de voorzieningen om de afstelling snel en nauwkeurig uit te voeren. U kunt de afstelling ook zelf uitvoeren volgens de gegevens op de tekening. Controleer voor het afstellen van de koplampen de belasting de tractor en de juiste bandenspanning. Bij ingeschakeld dimlicht moet de lichtgrens op hoogte H komen bij een afstand L. Bij grootlicht moeten de lichtpunten zijn zoals B aangeeft. Iedere afstelling gebeurt met de stelbouten.
Wanneer de tractor voorzien is van hooggeplaatste koplampen (gemonteerd aan de bovenkant van de cabine), moeten deze lampen zo afgesteld worden dat de lichtbundels over een vlakke afstand van 30 meter op de merken schijnen. Lampen gemonteerd onder het onderste voorframe mogen op de openbare weg niet gebruikt worden.
A6181---118
Maten:
L= 5m B = Middelpunt lichtbundels H = Hoogte gedimd licht minus 50 mm vanaf de grond
I. Afstellingen en controles
---144---
I 3.
I 3.1.
Aandrijving
Ontluchten van het koppelingssysteem, Nc modelle Als volgt ontluchten: 1
2
N I21
Het koppelingspedaal heeft normaal geen afstelling nodig. De vrije slag kan niet gemeten worden omdat het druklager contact houdt. Indien de koppeling niet meer ontkoppelt, moet het systeem ontlucht worden.
I 4.
I 4.1.
BELANGRIJK: Zorg ervoor dat het koppelingsreservoir (1) vol is, voordat met ontluchting van het systeem begonnen wordt. --- Het koppelingspedaal intrappen en gelijktijdig de ontluchtingsnippel openen. Voordat het pedaal ingetrapt wordt en de nippel geopend wordt, een aantal keren met het pedaal pompen om in het systeem druk op te bouwen. --- Het koppelingspedaal volledig intrappen, de nippel sluiten en langzaam het koppelingspedaal omhoog laten komen. --- Herhaal het pompen met het koppelingspedaal totdat de wegstromende koppelingsvloeistof volledig vrij is van lucht. --- Na ontluchting opnieuw het vloeistofpeil in het reservoir controleren. De Hishift duw knoop (2), verkrijgbaar als extra uitrusting, zal met de duw knoop gebloed worden.
Remsysteem
Afstelling vrije slag rempedalen 1---2 mm 2A A 2
1
1 3
3
N I29
De pedalen moeten een vrije slag hebben van 70---80 mm wanneer de pedalen met elkaar gekoppeld zijn. Dit als volgt controleren: --- Plaats blokken voor en achter de voorwielen om wegrollen van de tractor te voorkomen.
--- Nh modelle, de tractor motor mag draaien, de omkeerschakeling, versnellingen en groepen dienen neutraal te staan --- Hef de achterwielen van de grond, zodat ze met de hand gedraaid kunnen worden.
---145---
I. Afstellingen en controles
--- Draai de afstelmoeren (1) zover vast dat de wielen niet meer met de hand gedraaid kunnen worden. --- Draai daarna de afstelmoeren 1.5---2 slagen terug en controleer of de wielen vrij willen draaien. --- controleer, door met de tractor te rijden, of beide wielen gelijk en evenveel remmen. Controleer de vrije slag van de pedalen. I 4.2.
de tractor kan weg rollen. Trek de kabelspeling aan tot het eind van de kabel (in de richting van de pijl A). Draai de borgmoer (2) los en stel met de afstelmoer (2A) de speling af op 1---2 mm draai de borgmoer weer vast. BELANGRIJK: Altijd eerst de bedrijfsremmen afstellen, voordat de parkeerrem afgesteld wordt.
Afstelling parkeerrem
I 4.3.
Nh modelle
NOTITIE: Vul voor het ontluchten de vloeistoftank bij.
De parkeerrem wordt bedien met een druk cilinder die verretour is en is verbonden met het voetrem mechanisme middels een kabel. De parkeerrem is op de fabriek reeds afgesteld en behoeft geen verdere afstellingen, tenzij er onderdelen vervangen worden (de parkeerrem wordt automatisch bijgesteld wanneer het rempedaal afgesteld wordt). BELANGRIJK: Altijd eerst de bedrijfsremmen afstellen, voordat de parkeerrem afgesteld wordt. Bij het afstellen van de parkeerrem dient deze uitgeschakeld te zijn. De tractor motor mag draaien, de omkeerschakeling, versnellingen en groepen dienen neutraal te staan. Leg blokken voor de wielen om te voorkomen dat de tractor kan weg rollen. Trek de kabelspeling aan tot het eind van de kabel (in de richting van de pijl A). Draai de borgmoer (2) los en stel met de afstelmoer (2A) de speling af op 1---2 mm draai de borgmoer weer vast. BELANGRIJK: Als u de parkeerremkabel monteert, dient het cilindereind gemonteerd te worden volgens de voorschreven toleranties, neem hiervoor contact op met uw dealer.
Nc modelle De parkeerrem wordt mechanisch bediend en is door een kabel met het rempedaalmechanisme verbonden. De parkeerrem is op de fabriek reeds afgesteld en behoeft geen verdere afstellingen, tenzij er onderdelen vervangen worden (de parkeerrem wordt automatisch bijgesteld wanneer het rempedaal afgesteld wordt). Bij het afstellen van de parkeerrem dient deze uitgeschakeld te zijn. De tractor motor mag draaien, de omkeerschakeling, versnellingen en groepen dienen neutraal te staan. Leg blokken voor de wielen om te voorkomen dat
I. Afstellingen en controles
Ontluchting van het remsysteem
Ontlucht de remmen één voor één (de pedalen moeten niet gekoppeld zijn): --- Druk op een rempedaal en draai tegelijk de ontluchtingsschroef (3) los van de bediende rem. Voordat met ontluchten begonnen wordt, eerst een aantal malen de pedalen intrappen om een zekere druk in het systeem op te bouwen. --- Druk het pedaal helemaal naar beneden, draai de ontluchtingsnippel dicht en laat het pedaal langzaam omhoog komen. --- Herhaal deze werkwijze totdat alle lucht verdwenen is en alleen remvloeistof ontsnapt. --- Deze werkwijze geldt voor beide kanten. --- Tijdens het ontluchten vloeistof bijvullen. Als de trekker is uitgevoerd met een aanhang wagen remventiel vloeistof of lucht, dient deze ontlucht te worden: --- Het vloeistof aangestuurde remventiel, zie de ontluchtingsmethode op pagina 181. --- Het lucht aangestuurde remventiel, zie de ontluchtingsmethode op pagina 180. De tractoren met een extra uitrusting worden ontlucht vanaf te beginnen met de onderste nippel als volgt: --- Het lucht aanhangwagenremventiel, de ontluchtingsnippels van het stuurventiel --- De tractor remmen, de ontluchtingsnippels van de beide remventielen ---Het vloeistof aangestuurde remmen, de ontluchtingsnippels van de remventielen --- Ontluchten van de remmen bij een tractor die is uitgerust met Twin---Trac worden hetzelfde uitgevoerd. Maar dan met de bediening van de rempedalen achterin de cabine.
---146---
I 5. I 5.1.
Besturing
Afstelling toespoor voorwielen
(1) weer vast als de juiste afstelling is verkregen. Beide stuurstangen moeten afgesteld worden zodat er geen verschil in stuuruitslag is.
A I 5.2.
A+0---2 mm
1
6080---121
Controleer eerst of er geen speling op de stuurkogels zit en zet de wielen recht vooruit. I 5.1.1.
Controle
Plaats op elk wiel aan de achterzijde van de band op naafhoogte een merkteken en meet de afstand tussen de wielen. Rij de tractor naar voren, totdat de merktekens aan de voorzijde op naafhoogte staan en meet de afstand tussen de wielen. Wanneer het toespoor goed is afgesteld, moet de afstand bij een 4WD as tussen de wielen aan de achterzijde 0---2 mm groter zijn dan aan de voorzijde.
I 5.1.2.
Afstelling stuuruitslag, 4WD
2
A6181---123
BELANGRIJK: Wanneer de spoorbreedte wordt veranderd of wanneer er een voorlader gemonteerd wordt, altijd controleren of de voorwielen vrij kunnen draaien in hun uiterste standen naar beide kanten. Indien nodig de aanslagen van de voorwielen opnieuw afstellen. Afstellen door de borgmoeren (1) los te draaien en de stelschroeven (2) te verdraaien. Na afstelling de borgmoeren weer vastzetten. BELANGRIJK: Er op letten dat beide aanslagen op dezelfde lengte zijn afgesteld, zodat de draaicirkel naar links en rechts gelijk is.
Afstelling toespoor 4WD vooras 1
2
A6181---122
Draai de borgmoer (1) van de stuurstang los en draai draadstang (2) in de gewenste richting. Kontroleer de afstelling zoals hierboven beschreven en zet de borgmoer
---147---
I. Afstellingen en controles
I 6.
Spoorbreedteverstelling
Wanneer de spoorbreedte veranderd wordt of grotere banden gemonteerd worden, moet de stuuruitslag aan beide kanten van de vooras controleren met de maximale schomelhoeken. Controleer bovenstaande ook wanneer gebruik wordt gemaakt van kettingen. De afI 6.1.
stand tussen cabine en banden mag niet kleiner zijn dan 80 mm. Verder dient u te controleren dat de afstand van parkeerlichten tot de buitenkant van de banden niet groter is dan 400 mm.
Spoorbreedteverstelling, 4WD vooras
13.6R24 340/85R24 380/70R24 380/85R24 14.9R24 420/70R24 440/65R24 480/65R24
2045
1935
14.9R28 340/85R28 380/85R28
2135
2045
1930
1840
1735
2045
1930
1840
1930 1930
16.9R28, 420/70R28 420/85R28, 440/65R28 480/65R28, 480/70R28 540/65R28 520/60R28
230/95R32
230/95R36
2060
2100
1920
1845
1915
2000
1980
1840
1735
1730
1640
1530
1645
1530
1440
1735
1645
1530
1440
1840
1735
1645
1530
1440
1835
1735
1640
1530
1435
1800
1780
1660
1655
1520
1880
1700
1600
1580
1505 N I24
Alle mogelijke spoorbreedte worden in de table weergegeven 155.
I. Afstellingen en controles
Vooras met vooras veerring, de breedte voor is 40 mm kleiner.
---148---
De standaard spoorbreedtes zijn onderstreept. Het afstellen van de spoorbreedte van voor--- en achteras wordt op dezelfde wijze uitgevoerd. De spoorbreedte kan veranderd worden door de wielschijf te verplaatsen ten opzichte van de velg, of het wiel van de ene zijde te verplaatsen naar de andere zijde van de tractor (Zie bovenstaande afbeelding). --- Blokkeer de voor--- of achterwielen om wegrollen van de tractor te voorkomen. --- Hef de achter--- of voorwielen vrij van de grond en plaats vaste bokken onder het aslichaam. --- Let er op dat pijlen van de band naar voren wijzen (van bovenaf gezien). I 6.2.
16.9R34 420/85R34
--- Smeer de wielmoeren en zet ze met de voorgeschreven aanhaalspanning vast. Wiel bouten moeten periodiek worden nagetrokken (zie technische specificaties op blz.154 --- Wanneer de spoorbreedte veranderd wordt of andere banden gemonteerd worden, de stuuruitslag aan beide kanten van de vooras controleren met maximale schommelhoeken. De verschillende spoorbreedtes (ook vaste schijven) worden aangegeven bij ”Specificaties” op blz. 155. BELANGRIJK: De grootste spoorbreedte mag niet in combinatie met zware voorladers gebruikt worden.
Spoorbreedteverstelling, achterwielen
2010
1910
1810
1710
1610
460/85R34, 480/70R34, 18.4R34
2010
1910
1810
1710
1610
520/70R34, 540/65R34
2010
1910
1810
1710
1910
1810
1710
2110
600/65R34
13.6R38 340/85R38
2110
2010
1910
1810
1710
1610
1510 N I25
---149---
I. Afstellingen en controles
420/85R38
2010
1910
1810
1715
1610
2010
1910
1810
1715
1610
2010
1910
1810
1715
540/65R38, 580/70R38, 600/65R38
1910
1810
1715
650/60R38, 650/65R38
1910
1810
2115
16.9R38, 18.4R38, 460/85R38, 480/80R42 20.8R38, 520/70R38, 520/85R38, 480/80R42
230/95R48 270/95R48
2020
2000
1900
1920
1600
1520
1500 N I26
De standaard spoorbreedtes zijn onderstreept. De wielmoeren moeten regelmatig gecontroleerd en nagetrokken
I 7.
1620
worden van zowel de voor--- als de achteras.
Wat te doen wanneer de tractor niet gebruikt gaat worden I 7.1.
Opslag van de tractor
Voor een periode korter dan 2 maanden Speciaal onderhoud hoeft niet uitgevoerd te worden wanneer: --- De tractor geregeld onderhouden is --- De tractor schoon is --- Het koelsysteem voldoende anti---vries en anti---corrosie bevat --- De brandstoftank vol is --- De accu op een droge plaats opgeborgen is --- Tenminste eenmaal per maand de airconditioning enkele minuten gebruikt wordt
--- Het brandstoffilter vervangen en het systeem ontluchten --- Reinig het luchtfilter --- Het oliefilter vervangen en de motorolie verversen --- Controleer of het koelsysteem voldoende anti---vries en anti---corrosie bevat en of de accu voldoende opgeladen is --- Start de motor en breng deze op bedrijfstemperatuur --- Laat de hefinrichting in de onderste stand zakken --- Laat de motor even draaien. --- Plaats de accu in een droge niet te warme ruimte (niet op de betonnen vloer) en deze om de twee maanden bijladen --- Ontspan de V---snaren --- Bescherm de ongeverfde onderdelen tegen roest d.m.v. een anti---corrosiemiddel --- Scherm het inlaatfilter en de uitlaat met plastic af. --- Tenminste eenmaal per maand de airconditioning enkele minuten gebruiken.
Voor een periode langer dan 2 maanden --- De tractor schoonmaken en doorsmeren --- Brandstoftank reinigen --- De brandstoftank volledig met dieselolie vullen --- Vervang het voorfilter van het brandstofsysteem
I. Afstellingen en controles
---150---
I 7.2.Het
in gebruik nemen na een periode van stilstand
Na een periode korter dan 2 maanden --- Monteer de accu (volledig geladen) --- Controleer het oliepeil in motor en transmissie, koelvloeistofpeil in de radiateur, het accuzuurpeil en de bandenspanning --- Voer het smeerschema uit --- Ontlucht het brandstofsysteem wanneer dit nodig is --- Start de motor en laat deze rustig op temperatuur komen --- Maak een proefrit en controleer of alles goed werkt
Na een periode langer dan 2 maanden --- Controleer de bandenspanning --- Verwijder de schermplaten --- Draai de koelventilator heen en weer, het is mogelijk dat de pakking van de pomp aan de waaier plakt --- Poets de roestbescherming weg --- Span de V---snaar (snaren) van de koelventilator (compressor snaar) --- Demonteer het kleppendeksel (deksels) en smeer de tuimelaars met motorolie --- Controleer het oliepeil in motor en transmissie, koelvloeistofpeil in de radiateur en het accuzuurpeil --- Ontlucht het brandstofsysteem wanneer dit nodig is --- Monteer de accu (volledig geladen) --- Start de motor en laat deze rustig op temperatuur komen --- Maak een proefrit en controleer of alles goed werkt
---151---
I. Afstellingen en controles