G. FLOHIL EN DE ANDERE ARTSEN VAN RIJSOORD door J. A. Crezée Dit artikel begint met de huisarts Govert Flohil. Hij werkte en woonde in Rijsoord van 1876 tot 1912. Govert Flohil werd op 11 maart 1849 te Oosterland geboren.,Op 12 oktober 1875 werd hij arts te Leiden, trouwde op 13 maart 1876 met Grietje Groosmuller, geboren te Amsterdam, en vestigde zich in dat jaar in Rijsoord. Hij ging wonen in het huis dat de heel- en vroedmeester C. Leenheer in 1842 had laten bouwen. De gemeente Rijsoord (117 inwoners) en de gemeente Strevelshoek (43 inwoners) hadden tot 1855 een eigen gemeentebestuur. Bij de Wet van 11 juli 1855 werd deze gemeenten de zelfstandigheid ontnomen en ze werden bij Ridderkerk gevoegd. Rijsoord was een idyllisch dorp, stoere bomen omzoomden de Rijksstraatweg. Men kon er een kudde schapen tegenkomen, die onder leiding van een herder in de wegberm liep te grazen. Men zou niet denken, dat de Straatweg een verbinding van internationale betekenis was tussen Rotterdam en Dordrecht. Voor het hotel “De Prins van Oranje” stond een grote schuur, waar de paarden van de diligence werden gewisseld. “De Prins van Oranje” later “Het wapen van Rijsoord”( nu “De Hermitage”) was zeer in trek bij de stedelingen. Men kon er ook een bootje huren om te roeien of te vissen op de Waal. Vaak kwam er ‘s zomers een aantal Amerikaanse schilders logeren om de mooie omgeving te schilderen. De trambaan werd in 1904 aangelegd: er kwam een tramverbinding van Zwijndrecht via Rijsoord naar Barendrecht. In Barendrecht kon men overstappen op de tramverbinding met Rotterdam. De busverbinding Zwijndrecht-Rotterdam begon, zij het gebrekkig, in 1924. Om Rotterdam en Dordrecht te bereiken, had men ook de mogelijkheid naar Barendrecht te gaan en van daar met de trein te reizen. De treinverbinding Zwijndrecht-Rotterdam kwam op 1 november 1872 tot stand. In Rijsoord was de Straatweg, die van 1819 tot 1821 werd aangelegd, goed begaanbaar. Maar de Pruimendijk en de Waaldijk waren ‘s winters modderpoelen. Alleen op de paardenstraatjes in het midden kon men dan lopen. Langs deze wegen stonden de huizen en huisjes. Aan het eind van de vorige eeuw heerste in deze streek grauwe armoede. Van het weekloon dat een arbeider verdiende, kon het gezin niet behoorlijk leven. Vrouw en kinderen moesten vaak meewerken. Ging een arbeider trouwen dan probeerde hij een baas met een huis te vinden. De arbeiders woonden dan in een huis bij de boerderij. De arbeider die bij zijn baas weg wilde, moest het huis uit. En wat voor huizen waren het. Vaak aan de overkant van de weg gelegen of wat terzijde van de boerderij. Om er minder zicht op te hebben zijn ze soms loodrecht in een rijtje op de weg gebouwd of soms met de achterkant naar de weg, ze bestonden uit één vertrek. Slapen deed men in de bedstee: met een kribbe aan hoofd- en voeteneind voor de kleinsten.
Werd het gezin groter, dan sliepen de kinderen op zolder, op een rij op de grond. In 1914 kwam er elektrisch licht. Men dronk regenwater of water uit de Waal. De waterleiding werd in 1906 in Rijsoord aangelegd. Voor verwarming gebruikten de gegoeden turf, de arbeiders in Rijsoord stookten scheven, dat is het afval van vlas. In dit dorp werkte en woonde dokter Flohil sinds 1876 aan de Straatweg (nr. 133). Govert Flohil had een gezin van acht kinderen, van wie zijn vierde kind, Elisabeth Cornelia, op 23 november 1979 op honderdjarige leeftijd in Oud-Beijerland is gestorven. Er was bij het doktershuis een grote tuin. Oude inwoners van Rijsoord spraken van het ‘meestershuis’, een naam afkomstig uit de tijd dat meester Leenheer er woonde. Waarschijnlijk hield dokter Flohil geen officiële spreekuren: je ging als je dokter nodig had, naar zijn huis om te kijken of hij thuis was. Dokter Flohil was nog geen echte huis-arts, hij maakte veel meer visites dan dat hij zelf de mensen ontving. Hij had een apotheek aan huis, waar één van de zes dochters de infusen en de dranken bereidde van de kruiden, die in de laden van de grote groen gekleurde opstand bewaard bleven. Zoals gezegd, maakte Govert Flohil veel visites. Met zijn dokterstas in de ene en zijn wandelstok in de andere hand legde hij enorme afstanden af. Hij had geen koets. Veel artsen in de omgeving hadden een panier, een licht koetsje met een koetsier, die achterop zat. De dokter uit Heerjansdam had zelfs een koets met twee paarden. Maar dat was een deftige dokter: hij droeg een wit vest, zoals de oude Bas Visser vertelde. Govert Flohil liep op maandag langs de Straatweg en de Pruimendijk naar Oostendam en via H.l. Ambacht langs de Achterambachtseweg terug naar Rijsoord. De andere dag ging hij richting Barendrecht en Heerjansdam. De patiënten wisten op welke dag de dokter hun route had en riepen hem alleen op die dagen. Waren er spoedboodschappen dan huurde hij een rijtuig bij Jan de Zeeuw. Govert Flohil had het financieel niet zo erg breed, maar hij gaf ook niet veel om geld. Hij had (waar nu het huis Straatweg 135 staat) een grote tuin, die hem zijn groenten en fruit leverde. Vaak kreeg hij wat van de slacht van zijn patiënten. Aan de Waaldijk achter zijn huis woonden veel kleine vlassers, die soms geen droog brood verdienden. Het hele gezin werkte mee. Als dokter Flohil hoorde dat iemand de rekening niet kon betalen, zei hij: ‘Breng in het najaar maar wat aardappelen”. Op een vergadering met zijn collega’s moet Flohil eens gezegd hebben: “Ik vreet de duurste aardappelen van heel Rijsoord !“ Er was een groep, die het wel kon betalen, dat waren de boeren. Maar Govert Flohil vergat nogal eens een visite op te schrijven. Zo kwam hij op een dag boer Van der Poel op straat tegen. Deze zei: “Flohil, ik heb geen rekening gehad over het laatste half jaar”. Flohil vroeg: “Heb je dan gedokterd ?“ “Ja”, zei boer Van der Poel, “en ik heb heel wat medicijnen van je gehad voor het hoesten”. “0”, zei Govert Flohil, “Man, voor een paar centen krijg ik een karrenvracht vol kruiden uit Rotterdam”. Ja, de kruiden waren goedkoop, maar de medicamenten waren zeer bewerkelijk. Er moest in de apotheek infusen van digitalis en kruidenextracten klaargemaakt worden. Er waren weinig waardevolle medicamenten in die tijd. Goede medicamenten waren: kinine voor koortsbestrijding en opium voor pijnbestrijding. Aspirine kwam pas in 1900. Men gaf een afkooksel van lijnzaad bij blaasontsteking. Een longontsteking was een levensgevaarlijke
ziekte, zonder antibiotica wachtte men de crisis op de 7e of 9e dag af. Er waren vaak tyfus epidemietjes door het slechte drinkwater. De tbc maakte veel slachtoffers. Govert Flohil nam kennis van de geweldige ontdekkingen, die werden gedaan in de jaren 1875-1900. Robert Koch ontdekte in 1882 de tuberkelbacil, men vond de verwekkers van veel infectieziekten. Vóór die tijd had men bij operaties geen besef van infectiegevaren; men kende geen steriliteit. De amputatie van een vinger was een levensgevaarlijke ingreep. Operaties mislukten vaak doordat de patiënt dood ging aan wondroos. Flohil deed nog niet zoveel lichamelijk onderzoek. Eén van mijn oude patiënten uit het begin van mijn praktijk vertelde me eens dat ze dokter Flohil vroeg: “Dokter, als je weer komt, wil je dan nog eens je horentje meebrengen om te luisteren ?“ In de veelal armoedige huisjes deed Govert Flohil zijn vaak moeilijke verlossingen. Er gingen geen patiënten naar het ziekenhuis. In diepe eerbied voor zijn kunnen prijs ik mij gelukkig dat ik de verlostang nog heb waar hij zijn triomfen mee vierde. Hij werd vanwege zijn verloskundige vaardigheid wel door collega’s te hulp geroepen, want je ging niet naar het ziekenhuis: daar ging je dood aan kraamvrouwenkoorts. Het kwam vaak voor dat hoge tangen werden gebruikt bij de verlossing van vrouwen, die nogal eens door rachitis vervormde bekkens hadden. Deze verlossingen werden zonder narcose gedaan. In veel gezinnen werd elk jaar een kind geboren. Het geboortecijfer was hoog, maar de zuigelingensterfte was zeer groot: 150 per 1000, thans (1984)gedaald tot 12 ‰. De levensverwachting was 53 jaar, thans (1984) 75 jaar. In 1856 werden in Ridderkerk/Rijsoord 148 personen begraven, waarvan 73 van 0-2 jaar, 19 van 2-16 jaar en 56 boven de 16 jaar. Zuigelingen die geen borstvoeding kregen, gingen vaak dood. Een patiënt vertelde me het trieste verhaal van zijn jeugd: “Kijk, hier heb ik het trouwboekje van mijn vader. Er staan vijf Bastiaans in: de eerste vier zijn allemaal dood gegaan als zuigeling, de vijfde kwam erdoor. Ja, we hadden het erg arm omstreeks 1900. Vader werkte op de vlasfabriek. Ik ging hem dan ‘s avonds halen als de fabriek om 7 uur uitging en dan zei ik als het weer zo ver was: “Vader, broertje is gestorven”, dan liepen we triest hand in hand naar huis. De baby’s kregen voedingsstoornissen, want moeder had geen borstvoeding. Dokter Flohil kwam pas als ze erg mager waren geworden, en hij kon niet veel anders zeggen dan: “Geef de kleine maar rijstwater”. We wisten al dat rijstwater gelijk stond met een doodvonnis. Er werden chirurgische ingrepen thuis verricht. Dokter Flohil verwijderde samen met één van zijn buurcollega’s een stuk rib bij een patiënt om bij een abces in de buik te kunnen komen. Bij Pieter Labrijn in Heerjansdam deed dokter Ruys, geassisteerd door dokter Flohil en dokter Kamberg, in 1900 een prostaatoperatie op de keukentafel. Zijn kleinzoon vertelde dat Opa Labrijn na deze ingreep nog elf jaar heeft geleefd. Govert Flohil had geen heilige angst voor bacteriën. Hij nam het bij een bevalling niet zo nauw met de steriliteit. Als hij de bevalling leidde had hij de gewoonte zijn handen te warmen aan een boven de “pit” hangende waterketel en dan zijn vingers te dopen in een kopje met olie, dat de baker had klaar gezet, om vervolgens de vrouw te onderzoeken. Toch was er niet veel kraamvrouwenkoorts. ‘s Avonds was dokter Flohil vaak te vinden in Hotel-Café “De Prins van Oranje” later “Het wapen van Rijsoord” (de huidige “Hermitage”). Dokter Flohil was dan op de sociëteit. Op een avond begon de bevalling van de vrouw van Melgert Z. Z. woonde in de Westzijde en moest
twee kilometer lopen naar het doktershuis. Daar hoorde hij dat de dokter op de sociëteit was, dus moest hij nog twee kilometer lopen. Met de pet in de hand vroeg hij aan de kelner naar de dokter. Deze werd geroepen, en hij kwam met de biljartqueue onder zijn arm naar de deur. Melgert vroeg beleefd of de dokter wilde komen, want het was zo ver met zijn vrouw. Dokter Flohil was toen onheus: hij gebruikte een krachtterm en toonde zich zodoende niet van zijn beste kant. Afijn, hij zou komen. Terwijl de aanstaande kraamheer terug naar huis stapte, kwam dokter Flohil voorbijrijden in het rijtuig van Jan de Zeeuw, die naast het café woonde. Toen Melgert thuis kwam, was de dokter erg vriendelijk en hielp zijn vrouw zeer goed. Hij maakte de kraamvisites, en op de tiende dag vroeg de kraamvrouw: ‘Hoeveel is het, dokter?” Ze dacht de vijf gulden te moeten betalen, die toen het tarief vormden voor een bevalling. Maar de dokter zei: “Deze kost je niets!” Govert Flohil was voorzitter van het Groene Kruis sinds de oprichting ervan in 1904. Hij was actief in het Verenigingsleven. Zo was hij lid van de Geneeskundige Kring en van het Geneeskundig Leesgezelschap. Bij mijn studie over dokter Flohil heb ik kennis gemaakt met een oprechte huisarts, die op eenvoudige wijze zijn werk goed deed. Hij was geliefd bij zijn patiënten. Zij leefden met hem mee tijdens zijn laatste ziekbed, in 1912, zij kwamen de communiqués lezen op de poort toen hun dokter stervende was, en op zijn graf in Ridderkerk staat een steen waarop de hoogachting van zijn patiënten wordt vertolkt. De andere huisartsen van Rijsoord De eerste geneeskundige van Rijsoord was Cornelis Leenheer. Bij de volkstelling van 1840 was zijn adres Waaldijk no. 28. Cornelis Leenheer werd in 1809 in Heerjansdam geboren. Hij was gehuwd met Rookje Kranendonk. Cornelis Leenheer kocht op 21 september 1842 van zijn schoonvader Paulus Adriaanszoon Kranendonk, “bouwman” op de boerderij aan de Lagendijk, een strook grond gelegen tussen de Waaldijk en de Straatweg. Door de aanleg van de Straatweg in 1820 werd deze strook grond van de landerijen afgesneden, maar was wel geschikt voor woningbouw. De koopsom van deze 7460 vierkante meter weiland was fl. 600,—. Op deze grond bouwde de genees- en heelmeester Leenheer zijn doktershuis (Straatweg 133). Nadat Rookje Kranendonk was overleden is Cornelis Leenheer nog gehuwd geweest met Maaike van Gemeren. Er werden 9 kinderen geboren. Leenheer stierf 3 oktober 1864. Op 5 juni 1862 heeft Jan Dirk de Meyere zich te Ridderkerk gevestigd. Hij werd 19 februari 1836 te Pekela, Groningen, geboren. Op 24 juni 1863 trouwde hij met Cornelia Jacoba Kaleshoek. Het echtpaar ging wonen in het huis van C. Leenheer en is in 1873 naar lJsselmonde verhuisd. Op 20 december 1873 heeft zich in Rijsoord gevestigd Dirk Karel Munting, geboren 18 juli 1817 te Sprang (Noord Brabant). Hij was gehuwd met Jacoba Helena Kuyper. Het gezin met 5 kinderen is in januari 1876 naar Zelhem in Gelderland vertrokken. De volgende geneeskundige was de reeds uitvoerig beschreven Govert Flohil (1876-1912). Na zijn overlijden werd hij opgevolgd door Floris Hers. Deze was afkomstig uit Oud Beijerland,
waar zijn vader J. F. Ph. Hers, huisarts was. Evenals zijn vader, die zijn studie in 1872 begon, ging Floris Hers naar Leiden om medicijnen te studeren. Hij was, toen hij 24 september 1903 in Leiden ingeschreven werd, nog maar 16 jaar oud. Floris Hers schreef een artikel in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde over: “Het grote gezin en zijn kindersterfte in de gemeente Ridderkerk”. Dokter Hers bleef niet lang in Rijsoord. Hij vertrok in 1918 naar Oosterbeek. Hij vestigde zich later weer in deze streek, namelijk in Puttershoek. Daarna was Adrianus Arie Hoogzand gedurende lange tijd huisarts te Rijsoord. Hij studeerde in Utrecht, en vestigde zich in 1918 in Rijsoord. Hij trouwde in 1919 met Jacoba Helena Hendrika Geervliet uit Ridderkerk. Dokter Hoogzand beoefende de vooroorlogse geneeskunst. Met grote vaardigheid deed hij veel verlossingen, ook moeilijke kunstgeboorten, hij trok talloze kiezen. Hij deed thuis longpuncties en gipste zelf eenvoudige botbreuken in. Hij behandelde infecties zonder antibiotica. Hij had een uitstekend geheugen en had geen kaartsysteem nodig. Dokter Hoogzand wist in Rijsoord vaak beter wie familie van elkaar was dan de mensen zelf. Ook voor deze huisarts waren de oorlogsjaren 1940-1945 moeilijk. Henk, zijn enige zoon, kwam in 1944 in Dordrecht bij een bombardement om het leven. Dokter Hoogzand werkte in die donkere jaren,zonder auto en vaak zonder medicamenten. Met zijn schoonzoon J. A. Crezée, die in 1947 in Leiden zijn artsexamen deed, ging hij 1 januari 1950 een associatie aan tot 1 januari 1953. Dokter J. A. Crezée associeerde zich op 1 januari 1980 met dokter R. E. Barnard, die in 1976 zijn studie in Rotterdam voltooide. Op 1 januari 1982 zette dokter R. E. Barnard de praktijk alleen voort. Deze mocht door een wetswijziging niet langer apotheekhoudend arts zijn. Sindsdien is Rijsoord farmaceutisch verzorgd door apotheker H. A. Crezée, een zoon van dokter Crezée. (Na het plotselinge overlijden van apotheker Crezée in 2001 werd de medicijnvoorziening in Rijsoord voortgezet door Mediq apotheek Crezée in H.I. Ambacht).
Dit verhaal is geschreven door Dr. J.A. Crezée huisarts te Rijsoord, als hoofdstuk voor het boek Dokters en Dorpen. Dat boek verscheen in 1985 ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van de afdeling “Zuid-Hollandsche Eilanden”van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst. Met toestemming van de familie Crezée geplaatst op deze website. De tekst is hier en daar aangevuld en aangepast.
Dokter Govert Flohil Huisarts te Rijsoord van 1876 tot 1912
Dokter A.A. Hoogzand Huisarts te Rijsoord van 1918 tot 1953 Dokter J.A. Crezée Huisarts te Rijsoord van 1950 tot 1982
Apotheker H.A. Crezée Apotheker te H.I.Ambacht Verzorgde voor Rijsoord de medicijnen van 1982 tot 2001
Dokter R.E. Barnard Huisarts te Rijsoord sinds 1980