Verschenen in 1951 bij
MARTINUS NIJHOFF:
Mr. P. C. J. A. BOELES
FRIESLAND TOT DE ELFDE EEUW Zijn vóór- en vroege geschiedenis Uitgegeven in opdracht van het Fries Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde te Leeuwarden. Bevatte de Ie druk 295 blz., 1 kaart, en 11 afbeeldingen, deze
2 e v e r m e e r d e r d e en uitgebreide d r u k omvat 6 0 0 blz. tekst, 2 k a a r t e n , 5 5 platen en 9 0 a f b e e l d i n g e n in d e t e k s t en e e n „English s u m m a r y " (40 blz.), g r o o t 8vo. Gedrukt op prima papier en gebonden in sterk buckram is de prijs f 27.50.
Voor leden van het Fries Genootschap f22.50, te bestellen Koningstr. 1, Leeuwarden. Enkele beoordelingen van de tweede druk: Mr. Boeles' poging tot reconstructie van de vóór- en vroege geschiedenis van Oud-Friesland, vanaf zijn wording tot ca. 1000 na Chr., moet zonder meer als geslaagd worden beschouwd. Friesland beschikt hiermede over een standaardwerk, dat vrijwel enig is in zijn soort voor ons land. Dr. P. J. R. Modderman in: Tijdschrift v.h. Kon. Nederl. Aardrijksk. Oen. 1951. Das reich ausgestattete Buch stellt eine der wichtigsten Veröffentlichungen dar, die nach dem Kriege in Nordwesteuropa erschienen sind. Dr. Peter La Baume in-.Zeitschrift d. Geseltschaftf. SchleswigHolsteinische Geschichte, 1952.
Honderd en vijf en twintigste verslag VAN DE TOESTAND EN DE HANDELINGEN VAN HET FRIES GENOOTSCHAP VAN GESCHIED-, OUDHEID- EN TAALKUNDE TE LEEUWARDEN. OVER HET JAAR 1953. (Uitgebracht in de Algemene Ledenvergadering van 8 Mei 1954)
Geachte aanwezigen! In tegenstelling tot 1952 dat door de viering van het 125-jarig jubileum en door een ingrijpende wijziging van de Wet voor het Fries Genootschap een belangrijk jaar was, bracht het jaar 1953 weinig dat speciale vermelding verdient. In 't algemeen ging het Genootschap op de ingeslagen weg voort en waren de gebeurtenissen een gevolg van de in 1952 genomen besluiten. Met de Fryske Akademy werd een overeenkomst aangegaan om voortaan de Vrije Fries voor gezamenlijke rekening uit te geven. De leiding zal berusten bij twee redacteuren van elk der beide organisaties, die elk over de helft der beschikbare plaatsruimte zullen beschikken. Aan bet Bestuur van het Sint Antbonie-gasthuis werd het contract betreffende Stania-State opgezegd met ingang van Mei 1954. Zoals bekend is, werd Stania-State aangekocht door Jhr. Mr. M. N. van Loon en door hem edelmoedig in beheer gegeven aan een stichting die bet buiten ten algemenen nutte zal exploiteren. Onderhandelingen zijn thans gaande om ook het Museum op Stania-State in stand te houden. De conciërge van het Fries Museum, de heer De Jager kon door ziekte gedwongen zijn werkzaamheden niet meer waarnemen. Daar volledig herstel bleek uitgesloten, was het Bestuur tot zijn leedwezen genoodzaakt hem, onder dankzegging voor de sinds 1932 aan het Genootschap bewezen diensten, eervol ontslag te verlenen met ingang in 1 Jan. 1954. In zijn plaats werd als conciërge benoemd de heer Sj. Bingma. Als uitgaven van het Genootschap verschenen het een en veertigste deel van de Vrije Fries en bet Jaarverslag over 1952. Subsidie werd verleend voor de uitgave van de dissertatie van Dr. M. P. van Buytenen: De grondslag van de Friese Vrijheid. De Algemene Ledenvergadering had plaats op 25 April 1953 en werd bijgewoond door 27 leden. De aftredende Bestuursleden: Dr. M. P. van Buytenen, Dr. O. J. Guibal en Ds. J. J. Kalma werden herkozen en namen hun herkiezing aan. Het bestuursvoorstel om als
2 tiende Bestuurslid te verkiezen J h r . C. van E y s i n g a werd door de vergadering a a n v a a r d evenals het voorstel om de heer N. J, W a r i n g a te Apeldoorn als buitengewoon lid te benoemen wegens zijn verdiensten voor de Friese cultuur in 't algemeen en voor het Fries Genootschap in 't bijzonder. De vergadering benoemde met algemene stemmen 146 nieuwe leden. De financiële toestand van het Fries Genootschap over 1953 was als volgt: Uitgaven Inkomsten
f 73886,52 - 70574,77
Nadelig saldo
f
3311,75
De jaarlijkse excursie had plaats op 30 Mei 1953 en trok 167 deelnemers, w a a r v a n 120 per autobus a a n de tocht deelnamen en 47 per eigen auto. De tocht ging over Zoutkamp n a a r Leens, waar de 13e eeuwse kruiskerk werd bezichtigd, vervolgens n a a r Westernieland met bezichtiging van de 17e eeuwse boerderij „Zijlbrugge" van de familie Bitzema van Ikema. Daarna werd de Menkemaborg in Uithuizen bezocht, een uithof van het Groningse Museum, de 13e eeuwse kerk in Zandeweer en de kruiskerk in Stedum eveneens uit de 13e eeuw. Nadat plm. 16 uur op Ekestein was thee gedronken, begaf het gezelschap zich via Groningen en Buitenpost weer n a a r Leeuwarden. H e t aantal leden bedroeg op 31 Dec. 1953: Ere-leden Gewone leden Buitengewone leden Corresponderende leden Donateurs Samen
3 1236 11 20 4 1274
hetgeen een toename is van 64 leden vergeleken bij 1952. Van de gewone leden overleden in 1953 zeventien en bedankten vier en zestig, terwijl, zoals gemeld, op de Algemene Ledenvergadering 146 nieuwe leden werden benoemd en een gewoon lid tot buitengewoon lid' werd gekozen. Een corresponderend lid ging over n a a r de gewone leden en een donateur heeft bedank. Ook voor het winterhalfjaar 1953-'54 werden weer gezamenlijk met de F r y s k e Akademy lezingen gehouden, thans ten getale van zes. De m 1953 gehouden lezingen hadden plaats o p : 16 J a n . Mr. P . Gerbenzon: F r y s l â n yn P a r y s . (Zie voor verslag: Leeuw. Crt. en Friesch DagbL v a n 17 J a n . 1953.)
3 30 Jan. Dr. E. H. Waterbolk: De achtergrond van de fantastische Friese geschiedschrijving in de 16e en 17e eeuw. (Zie voor verslag; Leeuw. Crt. en Fr. Dagbl. van 14 Febr. 1953.) 13 Febr. J. J. Spahr van der Hoek: Ut de Fryske boereskiednis. (Zie vQor verslag: Leeuw. Crt. en Fr. Dagbl. van 14 Febr. 1953.) 27 Febr. H. Martin: Vroegmiddeleeuwse sarcophagen en zerken in Friesland. (Zie voor verslag: Leeuw. Crt. en Fr. Dagbl. van 28 Febr. 1953.) 20 Maart Dr. M. P. van Buytenen: De Friese vrijheidsmythe. (Zie hiervoor: Leeuw. Crt. van 28 Maart 1953.) 8 Oct. Mej. Mr. E. C. M. Prins: Zegels, o.a. Friese landschaps-, stadsen kloosterzegels. (Zie voor verslag: Leeuw. Crt. en Fr. Dagbl. van 9 Oct. 1953.) 11 Nov. Prof. Dr. Jac. Jansen: De meidijen f en Gysbert Japicx' lieten. (Zie voor verslag: Leeuw. Crt. en Fr. Dagbl. van 12 Nov. 1953.) 11 Dec. Dr. M. E. Kuisdom: Medische historie uit Leeuwarden uit de 18e eeuw. (Zie voor verslag: Leeuw. Crt. en Fr. Dagbl. van 12 Dec. 1953.) De Secretairs: Mei 1954. Dr. C. J. GUIBAL. Beschermvrouwe: H. M. KONINGIN JULIANA. Het Bestuur is per 1 Oetober samengesteld: Mr. B. P. CLEVERINGA, Voorzitter. Jhr. C. VAN EIJSINGA, Secretaris, Aalsum. H. G. VAN SLOOTEN, Penningmeester. N. OTTEMA. Dr. C. J. GUIBAL. Dr. M. P. VAN BUYTENEN, Conservator der handschriften. J. J. KALMA, Bibliothecaris. H. HALBEBTSMA, Amersfoort. 8. VAN TUINEN, Dokkum. A. S. FOGTELOO. Directeur van het Fries Museum en Kerkmuseum Janum: Dr. A. WASSENBERGH. Administrateur: E. J. PENNING. Redactie de Vrije Fries: Dr. M. P. VAN BUYTENEN, S. VAN TUINEN.
4 UITTREKSEL R E K E N I N G 1953
Hoofdstuk. I. II. III. IV. V. VI. VIL VIII. IX. X.
Ontvangsten.
Saldo vorig j a a r Huren Subsidies Toegangsgelden Fries Museum Contributies der leden Verkoop, boeken, foto's en verbouwingsrek. 1952 Renten Museum op Stania-State Kerkmuseum te J a m i m Bijdragen uit Bijz. fondsen Nadelig saldo 1953
f -
—,— 937,25 26570,04 3873,90 9841,— 10520,08 244,25 971,20 437,19 17179,86 3311,75
f 73886,52
Hoofdstuk. I. II III IV V VI VIL VIII IX X XI XII XIII
Uitgaven.
Nadelig saldo vorig j a a r Aank. en onderh. Museum verzamelingen Bibliotheek Publicaties Gewone drukwerken Salarissen, pensioenen, Soc. lasten Exploitatie gebouwen Vergaderingen en Lezingen Administratiekosten Museum op Stania-State Kerkmuseum te J a n u m Verbouwingsrekening 1952 Bijdragen aan Bijz. fondsen
f -
1399,10 9045,42 346,48 6713,73 103,20 20010,42 5348,07 468,21 4503,88 1237,07 370,20 20498,66 3842,08
f 73886,52
5 TOELICHTING OP DE REKENING OVER 1953. Helaas is bet ons ook dit jaar nog niet mogen gelukken een sluitende rekening te verkrijgen. De buitengewoon zware uitgaven in verband met de verbouwing laten ook nu nog hun sporen achter. Hoewel het tekort nog aanzienlijk is, stemt het tot voldoening, dat zowel het Rijk, als het Provinciaal Bestuur en de Gemeentebesturen van bijna alle Friese gemeenten, gehoor hebben gegeven aan ons verzoek de subsidies te verhogen of tot subsidie-verlening over te gaan. Wij vertrouwen dan ook, dat in de komende jaren de rekening een gunstiger beeld zal geven te zien, al ontveinzen wij ons niet, dat de exploitatie van ons Museum steeds zware offers zal vragen. Voor het Museum op Stania-State, dat ons jaarlijks een niet onaanzienlijk bedrag vergde, is een goede oplossing gevonden, zodat ons Genootschap in de toekomst hier geen financiële verplichtingen meer heeft, terwijl de expositieruimte te onzer beschikking blijft. Een versteviging van het ledental, vooral ten plattenlande in Friesland, blijft een gebiedende eis. Nog te weinig Friezen zijn zich bewust van het grote belang van het Fries Museum. Het zou ons zeer verheugen, indien in de toekomst het Genootschap wederom, evenals in het verleden, legaten zouden toevallen. De Penningmeester: H. G. VAN SLOOTEN.
VERSLAG VAN DE DIRECTEUR VAN HET FRIES MUSEUM, STANIA-STATE EN HET KERKMUSEUM JANUM. (1 JANUARI-31 DECEMBER 1953)
FRIES MUSEUM. Personeel: De conciërge-timmerman B. de Jager was dit jaar wegens ziekte verhinderd zijn werkzaamheden te verrichten. De Heer K. Dijkstra werd wederom voor de zomermaanden als suppoost ingeschakeld. Gebouwen: De goten aan de Zuid- en Westzijde van het oude gebouw werden van nieuw zinkwerk voorzien. Op de bovenverdieping (klederdracht afdeling) werd het zinkwerk van de lichtscheppingen, die steeds lekkages vertoonden, vernieuwd. Onderhoud verzamelingen: Door Mevrouw Mulder-Maris te Amsterdam werden, evenals het vorige jaar, enige tapijtjes van de Bisschop kamers op uitstekende wijze gerestaureerd. In verband met de tentoonstelling van Kinderportretten werden enige stukken door de Heer G. J. Adema schoongemaakt en gevernist. Bij de bronzen voorwerpen, die in 1952 in Leiden werden gerestaureerd, bevond zich een stuk beslag met een vroeg christelijke voorstelling, dat tot nu toe niet was gepubliceerd. Het wordt in dit verslag afgebeeld en door Prof. Dr. H. Jankuhn te Kiel besproken. Wij zijn de Heer Jankuhn zeer erkentelijk voor zijn medewerking. Werkzaamheden: De controle op de nummering van het archaeologische afdeling werd door amanuensis Penning voortgezet. Met de reorganisatie en inventarisatie van het munt- en penningkabinet door de Directie van het Koninklijk Kabinet van Munten, Penningen en Gesneden Stenen te 's Gravenhage werden flinke vorderingen gemaakt. In het volgende verslag zal hier uitgebreid over worden teruggekomen. Voor een uitgave betreffende schilderijen bezit in Nederland door de Heer Braam te Amsterdam werd een inventaris gemaakt van de schilderijen in het Fries Museum. Een nieuwe museumgids werd in bewerking genomen en voltooid. De gids is uitgebreider dan de vorige van 1947. Er is veel uit de oude drukken overgenomen en er is veel bijgekomen. Aan de beschrijving van de gereorganiseerde arcàaeologische afdeling werd grote aandacht besteed, waarbij Dr. W. Glasbergen uit Groningen krachtige hulp verleende. Op 24 Juli kwam de gids gereed en vond dadelijk goede aftrek bij de bezoekers. De nieuwe gids werd ter recensie aan vele couranten in en buiten Friesland gezonden. In de Friese bladen
7 werd hieraan een reclame-campagne voor het Fries Museum verbonden. Om het Fries Museum meer bekendheid te geven bij het publiek werd voor de Warenschouw in de Beurs een nabootsing van de voorgevel van het museum vervaardigd, waar achter een verlichte vitrine met museum-voorwerp en werd opgesteld. Dit museum in miniatuur trok zeer de aandacht en werd ook tijdens congressen in de Harmonie opgesteld. Bemoeiingen in de Provincie: Voor de plaatsing van de oude grafstenen van het kerkhof van Oosterwierum in de toren aldaar werd de definitieve oplossing bereikt. Met de burgemeester van Oostdongeradeel, de Heer F. Sijtsma, werden besprekingen gevoerd over de aankoop van een portret van Maria Louise van Hessen Cassel (Marijke Meu) in het bezit van een familie in Gelderland. Het portret werd bij de eigenaar bezichtigd, waarna de koop tot stand kwam. H e t stuk, dat gemerkt is B. Accama 1742, no. 997, vertoont treffende overeenkomst met de portretten van Marijke Meu in het Fries Museum en het Princessehof. De Raadzaal van het Gemeentehuis te Metslawier heeft door deze aankoop en door bruikleen van schilderijen van bet Fries Museum een fraai aanzien gekregen, waarmede de Heer Mr. E. N. Meindersma te Zutphen, lid van een oud Oostdongeradeels geslacht, zo zeer was ingenomen, dat hij voor deze zaal door de schilder B. van der Sloot twee fraaie copieën liet vervaardigen van stukken, die op de gemeente betrekking hebben en w a a r v a n de originelen zicb in het Fries Museum bevinden. Door onze bemiddeling kon de burgemeester van Westdongeradeel, de Heer A. E. Hoving, voor zijn. gemeentehuis te Ternaard van een Amsterdamse kunsthandelaar een zeer belangrijk portret aankopen, voorstellende de bekende 17e eeuwse generaal Hans Willem Baron van Aijlva, die te Holwerd geboren en begraven is. Het stuk is toegeschreven aan Ferdinand Bol. Het vorige j a a r waren wij zo gelukkig de klok van Schillaard voor ondergang te behoeden. Deze prijkt thans in de Middeleeuwse afdeling van het Fries Museum. Minder gelukkig waren wij dit jaar t.a.z.v. de klok v a n Wanswerd, die gebarsten was en niet meer geluid kon worden. Deze klok werd door de Kerkvoogden voor omsmelting gezonden n a a r de fa. Gebr. Van Bergen te Midwolda. De kosten van aankoop en vervoer van deze klok, die 500 kg woog, zouden op f 2250,— komen, een bedrag dat het Fries Genootschap na aankoop van het exemplaar uit Schillaard, niet kon betalen. Een aanvrage om subsidie bij het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, kon niet worden ingewilligd. Aanwinsten: De aanwinstenlijst bestaat nit 78 nummers, waarvan een derde ongeveer tot de textiel afdeling behoort. Al deze oude kledingstukken w.o. een zeldzame. Duitse muts, dragen in hoge mate
8 bij tot vervolmaking van onze klederdrachtencollectie. De zilververzameling werd, dank zij de goedheid van de Heer en Mevrouw Van Kleffens-Horstman te Lissabon, verrijkt mot een fraai gedreven ovale brandewijnskom, in 1772 vervaardigd door de Leeuwarder zilversmid Albert Wijngaarden. Ben aantal voor de Friese schilderkunst belangrijke stukken werden verworven. V a n de Heer H. J. Huges te Amsterdam, die dit jaar overleed, kreeg het Museum een grote portretgroep geschilderd door Gosling Tjeerds Posthumus en voorstellende de schilder en enige familieleden te weten: zijn bejaarde moeder, zijn zusters Saapke en Aafke en waarschijnlijk zijn nichtje Titia Goslings (Afb. 1). Bij de zelfde schenking behoorden twee pastelportretten nl. van de moeder en de schilder zelf. De portretgroep is vooral interessant door de kleding der vrouwen. Gosling Posthumus werd in 1800 te Dokkum geboren en stierf op jeugdigen leeftijd in 1832. Hij maakte met Otto de Boer een kunstreis naar Frankrijk en Italië. (Zie: A. Wassenbergh. „Gosling Posthumus, een Dokkumer schilder uit het begin van de 19e eeuw" in I t Beaken van J u n i 1954.) V a n de Dienst voor 's Rijks verspreide Kunstvoorwerpen te 's Gravenhage werd een vijftal schilderijen in bruikleen ontvangen o.a. twee portretten door Jacob Adriaensz. Backer, die in 1608 te Harlingen geboren, in Leeuwarden leerling werd van Lambert Jacobsz. Later ging hij n a a r Amsterdam, waar hij een gevierd portretschilder werd. Ben ander schilderij van het vijftal stelt voor een stilleven met globe waartegen een zwaar boek in bruinieren band met zilveren sloten rust, terwijl op de achtergrond pieken met vaandels zijn opgesteld. Op de voorgrond zien wij opengeslagen boeken, twee dode vogeltjes, een noot en een lampje (Afb. 3). H e t is duidelijk dat wij hier te doen hebben met een zg. Vanitas w a a r i n het vergankelijke der aardse dingen n a a r voren wordt gebracht. H e t Vanitas stilleven werd in Holland van af plm. 1625 vooral geschilderd in de Universiteitsstad Leiden, waar schilders als Bailly, J a n Davids de Heem, de gebroeders Steenwijk, Pieter Potter en later Jacques de Claeuw en Collijer zich n a a m op dit gebied wisten te verwerven. Men vindt op die stillevens een walmende kaars, lampje of een lont, een zandloper, een omgevallen glas, een nautilus schelp, een fluit of ander muziekinstrument (dat ijdele klank voortbrengt), oude boeken, bloemen of bladeren, die verwelken, een zwaard of ander dodend wapen, juwelen, een globe, een doodskop, dode dieren, voorwerpen dus die wijzen op de vergankelijkheid on de ijdelheid der mensen. Dr. R. van Luttervelt noemt in „Schilders van het Stilleven" het „Vanitas stilleven" de in beeld gebrachte dreigende vermaning van bet woord van David: „Siet gy hebt mijne dagen een handt breet
AFB. 1
9 nestelt end© mijn leeftijdt is als niets voor U; immers is een yeder mensche hoe vast hij staat enkel ydelheyt" (Psalm 39, vers 6). Dr. Knuttel omschrijft de Vanitas als „liet religieuze schilderij voor den Nederlander van dien tijd", die „losgescheurd van de oude moederkerk, zonder de religieuze voorstellingen van vroegere geslachten, daarin een memento vond dat hem met God kon verbinden". Voor de reclitzinnigen van de 17e eeuw zullen deze stillevens van grote betekenis zijn geweest. Het begin van de Vanitas ligt omstreeks 1625, in de jaren dat de Contra Remonstranten aan de macht waren gekomen. De orthodoxie was hersteld, in Leiden werd de Franse Calvinist Andre Rinet tot professor benoemd, waar hij weldra een machtspositie innam. De praedestinatie en in verband daarmede de Calvinistische idee van de ijdelheid van het aardse leven en streven hield de gemoederen bezig. Dr. Luttervelt acht het mogelijk dat Bailly, die wij als de grondlegger van het Leidse Vanitas-stilleven. moeten beschouwen onder invloed van mannen als Rinet tot het schilderen v a n dit genre stilleven was gekomen. Hij wil het zien als eem persoonlijk contact tussen schilder en professor, niet als het streven van faculteiten, omdat bv. in Utrecht, waar de faculteit ook zeer Calvinistisch was, nooit van een Vanitas sprake is geweest. Hoe was het in Friesland? Ook hier komt een Vanitas schilder voor, w a a r v a n het bovengenoemde schilderij een product is. Het schilderij is zeer duidelijk gesigneerd P e t r u s Schotanus, van wie het Fries Museum reeds in 1935 een stuk van dezelfde strekking en eveneens gesigneerd, had aangekocht. Een schoorsteenstuk uit een huis in de Grote Kerkstraat, ten geschenke ontvangen van het Sint Anthonij Gasthuis te Leeuwarden, kan aan deze schilder worden toegeschreven. I n een privé collectie hier ter stede bevindt zich een gesigneerde Vanitas, die zich duidelijk bij die van het Museum aansluit. Zeer opvallend in deze drie gesigneerde stukken zijn de eschatologische teksten welke de schilder op de bladzijden van de opengeslagen boeken heeft aangebracht. Wij laten deze teksten, die betrekkelijk goed leesbaar zijn, hieronder volgen: opschriften op Vanitas P e t r u s Schotanus Inv. no. F.M. 9157 op een uit een folioboek hangend papierslipje: Getuigen der Waarheijt. op een uit een klein boekje hangend slipje: Overdenkingen op linkerbladzijde van het opengeslagen boek: Ons Aertsche huijs met moijt en cruijs wort onderhouwen het kan nit staan het moet vergaan Hoe vast wij 't bouwen.
10 Des t r a g t met vlijt nae deught altijt want gij zult sterven opdat gij meught hier n a a r mit vreught het Eewigh erven P e t r u s Schotanus fecit. Op de rechterbladzijde (onduidelijk): God heeft ons hier (op spelen?) Belast(?) op dit aersche Tonneel Dat moet elck spelen deel Tsij Burger boer of Eel. Op Vanitas Petrus Schotanus Inv. no. F.M. 1953-72. op linker bladzij de van opengeslagen boek: Vertroost U met Godt, Hij ist die U Lijtsaamheit proeft, ende de Heere is bij den geenen die van herten sijn bedroeft, E n die ootmoedige van geeste zall hij maken gesont, gelijck David seijt in den dage als ick was gewont met bangigheijt heb ick den Heere meest bekent, den bedruckten God altijt troostinge toe sent. Petrus Schotanus. op uithangend slipje papier: Vertroostinge. op de rechterbladzijde van hetzelfde boek (zeer onduidelijk): « M f d i g h (?) overlegh maeckt swacke sinnen sterck en drijft die Sonden wegh. op slipje uit Bijbel: Verganckelijkheijt van alles Op een ander boek: Hemel en Eerde, Seer groot van weerde, die sullen vergaan en vervliegen, m a a r des Heeren woort vast en ongestoort zal eewigh staan, en niet liegen. Alle Dinck verslijt met den tfjt.
11 opschriften op Vanitas Petrus Schotanus, privé collectie Leeuwarden. opengeslagen boek op de linkerbladzijde: Gelijck den vis het net en den vogel den strick also overvalt den mensch den dood op een ongelege(n) tijt. Eecl. III En alle dinck verslijt met den tijt. Petrus B Schotanus In het opstaande boek rechts op het schilderij een uithangend slipje: Overdenckinge des doots. De vraag doet zich nu dadelijk voor, hoe kwam de schilder aan die teksten. Wij hebben niet kunnen vinden dat ze in druk bestonden. Hij kan die dan zelf bedacht hebben en daarbij hulp gehad hebben. Nu stamt de schilder, zoals wij zullen zien, uit een intellectueel milieu, waar die hulp gemakkelijk verkregen kon worden. Hij werd in 1601 te Dronrijp geboren als zoon van Ds. Bernardus Schotanus, predikant o.a. te Schingen en te Britswerd en Aletteia Wilsing. In 1637 trouwde bij te Leeuwarden met Aeltie Hendrikcx Hanenburch, een jaar later werd hij burger van die stad komende van Britswerd. In 1654 komt hij met zijn vrouw voor in het lidmatenregister van de Hervormde Kerk te Dronrijp met attestatie van Weesp. Zijn vrouw overleed in het zelfde jaar; hij huwde daarna Axiaantje Wytinga. Hij had een jongere broeder, Christianus, die Professor was in het Grieks en de Kerkgeschiedenis aan de Hogeschool te Franeker, beroemd geschiedkundige en geograaf. Tevens was deze predikant te Franeker. Uit een schuldbekentenis d.d. 14 September 1666 ten behoeve van Christianus Schotanus, professor aan de Universiteit te Franeker en Petrus Schotanus mr. scbildenaar, wonende te Dronrijp, blijkt dat de gebroeders gezamenlijk stoffelijke belangen hadden. En waarschijnlijk waren het niet alleen stoffelijke belangen; het is niet te gedurfd aan te nemen dat de hooggeleerde broeder theoloog betrokken was bij het maken van de teksten, die de Vanitas schilderijen sieren. Hoe is de Friese schilder in aanraking gekomen met het Vanitas stilleven, dat toch zozeer met Leiden verbonden
12 was? Ook dat is verklaarbaar. Het geslacht Schotanus is rijk geweest a a n professoren. (Zie: W. Tsj. Vleer. Genealogie Schotanus. Hardegarijp.) Een familielid van de schilder, Bernardus Hendrikus Schotanus werd, na professor te Franeker en Utrecht geweest te zijn, in 1641 hoogleraar in de rechten te Leiden. Een bezoek van P e t r u s aan de Leidse familie kan gemakkelijk tot kennismaking met de Vanitas schilders aldaar geleid hebben. E n zo kunnen wij de Friese Vanitas stillevens in verband brengen zowel met de Universiteit te Leiden als met de Hogeschool te Franeker. Schotanus is niet een eenzijdige Vanitas schilder geweest; W. Eekhof f noemt van hem een „Bataille" en een „Haan met hoenders" in het Oabinet Collot d'Esqury. Verder vonden wij in veiling catalogi: Gezicht op een oud slot met water omgeven; Landschap met koeien, paarden, bokken en varkens, in 't verschiet veel gewoel van mensen, stilleven met patrijzen, bloemen en vruchten; een dito met veel bijwerk en een Boeren-kermis vol gewoel. Deze werken zijn ons tot nu toe niet onder ogen gekomen, evenmin is het ons mogen gelukken de leermeester van de schilder te ontdekken. Uit de Parijse kunsthandel werd een schilderij aangekocht voorstellende twee kinderen gekleed in een rood en zilvergrijs costuum, wandelend in een landschap (Afb. 2). Het stuk is gesigneerd V. d. G. (Wybrand de Geest) en gedateerd 1643. De achtergrond, vooral in de bomenpartij komt overeen met die van de grote portretgroep van De Geest van 1654 op Harinxma-State te Beetsterzwaag. Wij beelden in dit verslag het koperen plaatje af met namen en merken van negen Bolswarder zilversmeden, dat wij in 1951 van de Vereniging Oud Bolsward in bruikleen kregen (Afb. 4). I n de verduidelijkende tekst zijn archivalische gegevens verwerkt van Drs. Visser, E. J . Penning en W. H. Keikes. Het roodkoperen plaatje is hoog 10.7 cM. en breed 9.2 cM. De bovenste n a a m is die van I N T I E P I T T E R S (Voet 288 *) ). Op de koperen plaats I I 2 ) vinden wij de n a a m Intyen P., waarbij 4 zelfde merken zijn ingeslagen van 4 verschillende stempels. Dit klopt met het merk op het Bolswarder koperen plaatje. I n 1588 komt hij met zijn vrouw voor in het Proclamatieboek van Bolsward. Tweede n a a m is: SITSE TTAERDTS (Voet no. 592 onder Staveren). Deze staat op plaat I I I met St., wijzende op Staveren, waar hij in 1595 meester werd. De n a a m is daar gespeld Sytzie Tiartsz. Het merk is hetzelfde als op het Bolswarder plaatje. Hij moet dus verhuisd zijn n a a r Bolsward waar zijn naam in 1608 in het gildeboek voorkomt. *) Elias Voet Jr. Merken van Friese Goud- en Zilversmeden, 's Gravenhago 1932. 2 ) De bij Voet genoemde koperen platen I, I I en I I I met namen en merken van de Friese Zilversmeden van 1529—1599 bevinden zich in het Fries Museum.
13 Derde naam is: M E I J E P O P P E S (Voet no. 306). Hij komt voor op plaat I I I met een B. en j a a r t a l 1595. ö p het Bolswarder plaatje hetzelfde merk. Zijn naam komt voor in het gildeboek van Bolsward van 1608—1623. Vierde n a a m is: G E R R I T H E N D R I C K S (Voet no. 307). Komt op de koperplaat I I I voor met jaartal 1597. Op ons Bolswarder plaatje hetzelfde merk. Zijn n a a m komt in het gildeboek voor van 1608—1622. Vijfde, n a a m is: P I T T E R I N T I E S . Deze n a a m komt bij Voet voor onder Franeker met no. 407 en een toegeschreven merk, hetwelk niet overeenkomt met het stempel op het Bolswarder plaatje. I n 1608 tekent hij het gildeboek van Bolsward. Vanaf 1630 wordt hij in verschillende acten als goudsmid in Franeker genoemd. Zijn vrouw heet J u d i t h Dirxdr. Waarschijnlijk is hij van Bolsward n a a r Franeker verhuisd en was hij een zoon van Intie Pitters. Zesde n a a m is: E P K E HOITTES. Deze n a a m heeft Voet niet. Zijn merk, bestaande uit een zespuntige ster, vinden wij bij Voet no. 321 (Bolsward). Zevende n a a m is: T A E K E LOLLES. Niet bij Voet. Achtste n a a m is: H E E R K E H E E R K E S . Bij Voet onder no. 302. Op de koperplaat I I I dezelfde n a a m met hetzelfde teken. Hij komt voor in het gildeboek van Bolsward van 1608—1643. Hij is geboren in 1576 en gestorven in 1643. Zat jarenlang in de Vroedschap en was Raadsman bij de bouw van het Bolswarder Stadhuis. Tot slot volgt als negende: BOTTE SENDTS. Bij Voet niet vermeld. Voor de verdere aanwinsten zie men de achterstaande aanwinstenlijst Hier zij nog vermeld dat de twee landschappen van S. J . Mancadan, welke verleden j a a r werden verworven, werden aangekocht met steun van de Vereniging Rembrandt te Amsterdam, die in 1949 reeds geholpen had bij de aankoop van de prachtige zilveren schotel van Claes Baardt. Bruiklenen: Ook dit j a a r werden weer schilderijen, porselein en antiquiteiten aan Raadhuizen en Oudheidkamers in bruikleen afgestaan, o.a. aan de Raadhuizen te Balk, Franeker, Sloten en Workum. Voor de steeds talrijker wordende tentoonstellingen werd meermalen een beroep gedaan op het Fries Museum. Zo werden stukken afgestaan voor twee tentoonstellingen in het Prinsenhof te Delft: Kind en Spel en Het Blazoen. Vooral op laatstgenoemde tentoonstelling was de Friese heraldiek zeer behoorlijk vertegenwoordigd. Voor de archaeologische tentoonstelling te Enschede, ter ere van de tachtigste verjaardag van Dr. J. H . van Heek werden o.a. fraaie Romeinse bronzen beeldjes afgestaan; verder werden voorwerpen
14 gezonden n a a r de Nationale Zuiveltentoonstelling te 's Gravenhage en de tentoonstelling Bont en Blauw te Enschede. A a n de Friese tentoonstelling te Amersfoort werd vanzelfsprekend deelgenomen. Als langdurig bruikleen werd aan de Kanselarij der Nederlandse Orden te 's Gravenhage een gekleurde litho in lijst, voorstellende Z.K.H. Willem I I als kroonprins, afgestaan. De aan de Oudheidkamer van Ameland ter leen gegeven oudheden werden terug ontvangen. De fraaie 17de eeuwse tekeningen van het Gronings Museum van Oudheden, die lange tijd in het prentenkabinet waren tentoongesteld, werden onder dankbetuiging aan de eigenaar teruggebracht. Tentoonstellingen: De tentoonstelling van 17de eeuwse tekeningen uit het Gronings museum v a n Oudheden werd in de loop van dit j a a r beëindigd. De tentoonstelling „Het Kinderportret in Noordelijk Nederland in de 16e en 17e eeuw" werd op 19 December door de Commissaris van de Koningin in Friesland, Mr. H. P . Linthorst Homan, geopend. E r waren uit Friesland, Groningen, Drente en Noord-Holland 75 kinderportretten en portretgroepen bijeengebracht, die zowel de kunsthistoricus als de folklorist en de costuumkundige veel gaven te genieten. Een catalogus met inleiding diende de bezoekers tot voorlichting. E r was van een van de babyportretten een plaat vervaardigd in kleurendruk die tijdens de tentoonstelling verkocht werd. De opbrengst hiervan kwam geheel ten goede aan het nieuw te bouwen kinderziekenhuis te Leeuwarden. N a a r aanleiding van het verschijnen van het belangwekkende boekwerkje: „Nederlandse Gewichten, Stelsels, IJkwezen, Vormen, Makers en Merken" door K. M. 0. Zevenboom en Dr. D. A. Wittop Koning, Leiden 1953, werd in het voorzaaltje van het prentenkabinet een tentoonstelling gehouden van de gewichten en gewichtsdozen van het Fries Museum. Het bleek wel dat bet Museum ook op dit gebied over een fraaie verzameling beschikt; vooral de collectie loden gewichten is uniek. Toch moet deze verzameling nog worden uitgebreid; ondergetekende verzoekt daarom een ieder die over gewichten en gewichtsdozen beschikt, deze zo mogelijk aan het museum af te staan. Museumbezoek: Het Fries Museum werd dit jaar door 12183 bezoekers bezocht. E n i g e groepen werden door ondergetekende rondgeleid o.a. de personeelsvereniging van de gemeente Leeuwarden, een groep Engelse studenten en deelnemers van het Christelijk Onderwijs Congres. Mevrouw Dr. A. Zadoks-Jbsephus J i t t a gaf een uitleg van de Romeinse munten i a het museum voor de Classici van. het Noorden;
15 Dr. W. Glasbergen leidde leden van de Natuurhistorische Vereniging rond in de archaeologische afdeling. Op 5 en 6 J u n i werd de Ie museumdag 1953 in Friesland gehouden. Hierbij werden bezoeken gebracht aan het Fries Museum, het kerkmuseum J a n u m en Stania-State, waar aan de deelnemers door het Fries Genootschap verversingen werden aangeboden. Het Gemeentebestuur van Dokkum en vooral het Provinciaal Bestuur hielpen mee deze museumdag ten zeerste te doen slagen. Het Provinciaal Bestuur ontving de deelnemers van de jaarvergadering van de Bond van Nederlandse Architecten (B.N.A.) in de schilderijenzaal v a n het Fries Museum. De eongressisten konden van deze gelegenheid gebruik maken om het museum te bezichtigen. Ook vele deelnemers aan het Congres van de Orde der Nederlandse advocaten bezochten het museum. Catalogi: V a n de gids van het Fries Museum werden 582 exemplaren verkocht. MUSEUM STANIA-STATE. Daar het contract met het Sint Anthony Gasthuis dit j a a r afliep en niet door een voor het Genootschap aanvaardbaar contract kon worden vervangen met het oog op de plannen tot verkoop van het buiten, werd de verbintenis met het Gasthuis opgezegd. Het a a n t a l betalende bezoekers bedroeg 2200. KERKMUSEUM JANUM. Hier hebben zich geen veranderingen in de toestand voorgedaan. De toegang tot het kerkhof en de beplanting rondom laten te wensen over. De wegen, die n a a r J a n u m leiden, verkeren in een abomimale toestand. Wij hopen dat binnen afzienbare tijd hierin verbetering zal komen. E r dienen dan tevens duidelijke handwijzers te worden geplaatst, zodat het een vreemdeling mogelijk is J a n u m te vinden. Door deze slechte omstandigheden werd het bezoek gedrukt. Het a a n t a l betalende bezoekers bedroeg 815, Mei 1953.
De Directeur: A. W A S S E N B E R G H ,
AANWINSTEN DER VERZAMELINGEN BEHEERD DOOR DE DIRECTEUR. (1 JANUARI - 3 1 DECEMBER 1953) Inventarisnummers
1953. 1.
Kussensloop van wit linnen, geborduurd met levensboom, initialen R..I. en Anno 1838. Aangekocht.
2.
Doopjurk van fijn wit linnen. Geschenk van Jonkvrouwe Q. J. J. van Swinderen te Bakhuizen.
3—9.
Verzameling mutsen, hemd, fichu en befje. Geschenk van Mevrouw Ter Horst-Nanninga te Sneek.
10.
Kannetje met oor, rustende op drie pootjes. Lichtrood gebakken aarde van binnen overtrokken met bruine glazuur. Gevonden in de N.O. polder. Aangekocht.
11.
Dergelijk kannetje, gevonden in de N.O. polder. Aangekocht.
12.
Ovale, bruin leren tabaksdoos.
13.
Pijpenpluizer van been, gemonteerd met zilver.
14.
Ovale, geel koperen tabaksdoos.
15.
Rood koperen kwispeldoor.
16.
Ovaal, gekuipt houten tobbetje. Mahonie geverfd met vergulde banden. Op de binnen zijde van het deksel H.F. 107.
17.
Ovaal, gekuipt houten bakje. De nrs. 12—17 geschenk van de Heer Br. A. Tillema te Eindhoven.
18.
Blauwe hardstenen gevelsteen met wapen Osinga en onderschrift: Jan Arjens Osinga na bij zes Jaren oud lag den In Steen aan dit gebouw den 5n Juny 1823. Geschenk van de Heer Osinga Jr. te Wier.
19.
Twee draineerbuizen van licht rood gebakken aarde. Gevonden bij graafwerken te Staveren. Geschenk van de burgemeester van Staveren.
20.
Zwarte wollen zak geborduurd met witte bloemen en de initialen: H(il) G(rondsma). Geschenk van Mevrouw Vlag-Grondsrna te Sneek.
17 Inventarisnummers
21.
Aquarel, voorstellende een gezicht van uit zee op Enkhuizen. Gesigneerd C. Bisschop. Geschenk van wijlen Mejuffrouw S. Mcindersma te Leeuwarden.
Kaarsenstandertje van rood gebakken klei. Op de zijvlakken ingepunt: LR. Geschenk van de Heer M. Faber te Stiens.
Vier loden markeerplaatjes. Geschenk van de Heer D. Meijer te Leeuwarden.
IJzeren sleutel, kleine baard en groot oog. Gevonden bij graafwerken ten behoeve van de Tontjespijp te Leeuwarden. Geschenk van de Heer J. de. Vries te Leeuwarden.
28—33. Verzameling kleding, bestaande uit 4 jakken en twee kinderjurkjes. Geschenk van de familie v. d. Feen te Sneek.
34.
Schilderij in olieverf op doek, voorstellende de familie van de schilder Gosling Posthumus. Niet gesigneerd. Doek 88 x 109 cM. Zie: no. 81 Catalogus 100 jaar Friese schilderkunst.
35.
Pastel op papier achter glas, voorstellende het zelfportret van de schilder Gosling Tjeerds Posthumus. Niet gesigneerd. Papier 3872 x 34V2 cM.
36.
Pastel op papier in lijst achter glas, voorstellende de moeder v a n de schilder Gosling Tjeerds Posthumus. Niet gesigneerd. Papier 31 x 26 cM. Be nrs. 34—36 legaat H. J. Huges te Amsterdam.
37.
Grote blauw katoenen omslagdoek.
38.
B r u i n zijden damescostuum, bestaande uit rok, twee jakken en losse bef. Geschenk van Jonkvrouwe C. A. A. van Weideren baronesse Eengers te Leeuwarden.
39.
Rood koperen pomp met houten zwengel. Uit een boerderij te St. A n n a Parochie. Geschenk van de Heer E. C. van Dissel te Leeuwarden.
40.
F r a g m e n t van een terra cotta tuinvaas met en relief een voorstelling van drie spelende kinderen. Gevonden in de terp te Friens. Geschenk van de Heer D. J. v. d. Meer te Roordahuizum.
18 Inventarisnummers
41.
Sehoorsteensteen van rood gebakken klei. De bovenzijde versierd met ruit-verdeling. I n de middelste ruit een gebaarde mannenkop. Uit een afgebroken huis op Kleijenburg onder Leeuwarden. Geschenk van de Heer F. Staal te Leeuwarden.
42.
Sehoorsteensteen van rood gebakken klei. De bovenzijde versierd met ruit-verdeling waarin manne- en vrouwekop. Gevonden alsvoren. Geschenk alsvoren.
43—44. Houten klokvormige boterkop en houten boterspaan. Geschenk van de Heer Johs. de Jong te Sexbierurn. 45.
Kannetje van hard, grijs gebakken klei. Gevonden bij graafwerken in de Scheene-vallei. Aangekocht.
46.
Onderstuk van een kan van delfts(?) aardewerk. De buitenkant versierd in blauw met een ruiter te paard. Op de bodem gemerkt H. Geschenk van de burgemeester van Terschelling.
47.
Zwarte ebbenhouten meetstok. Gemerkt: I.V.K. 1779.
48.
Langwerpige plat houten lineaal.
49.
Houten mesheft. Op de top een dierenfiguur. Verder besneden met voorwerpen uit de passie. Het bovenste gedeelte bestaat uit een getraliede ruimte, waarin houten balletje.
50.
Besneden houten knop van een stok of parapluie, waarin een jager met geweer aan de voet is gesneden. De nrs. 47—50 aangekocht.
51.
Koperen zegelstempel met palmhouten handvat. Inschrift: „Juge d'Instruction Tribunal 1ste Inst. Sneek".
52.
Koperen zegelstempel zonder handvat. Inschrift: „Tribunal l r e Instance a Sneek". De nrs. 51 en 52 geschenk van de Heer Joh. Kuil te Zwammerdam.
54.
Ellestok van eikenhout gedateerd 1802. Aangekocht.
54.
Houten koffertje met bruin zeildoek beplakt, waarin kinderspeelgoed. Geschenk van Mevrouw Beekhuis te Leeuwarden.
19 Inventarisnummers
55.
Zwart zijden mantille, gedragen door Mevrouw v. d. MolenWiarda (trouwmantel) plm. 1850. Geschenk van de Heer S. D. Wiarda te Leeuwarden.
56.
Af geknot kegelvormig loden gewichtje met ijkmerk. vonden in de terp Aijtta-State te Swichum.
Ge-
Geschenk van de Heer S. G. Manger Cats te Wort Keden.
57.
Uit been gesneden leeuwtje met in de voorpoten een wapenschildje. Gevonden alsvoren. Geschenk alsvoren.
58.
Linnen hemd met geborduurd rechtopstaand kraagje. Ter weerszijden van het split de initialen I.H. Onder het split 1754. Geschenk van de Gezusters Hettinga te Oudemirdum.
59.
Schildvormig loodgieters markeerplaatje naam J. Simmer.
waarop
o.a. de
Geschenk van de Heer J. Hofma te Leeuwarden.
60.
Krukgewicht van ijzer, voorzien van loden kraag met ijkmerken en het opschrift: 2 Ned. Pond I.L.
61.
Kinderjurkje van blauw taftzijde.
Geschenk van de Heer E. J. Penning te Leeuwarden. Geschenk van Mevrouw de Weduwe J. Dellebtiur-de Vries te Leeuwarden.
62.
Baksteen (rooswinkel) waarin ingekrast een mensengezicht. Geschenk van de Heer W. v. d. Veer te Buitenpost.
63.
Pastelportret op papier voorstenende Oatharina Acker op plm. 19 jarige leeftijd. Zij is ter halver lijve afgebeeld gezeten bij een tafel. Papier 60 x 50 cM. Geschenk van wijlen Mejuffrouw Eoelofje Acker te Leeuwarden.
64.
Turfstekers schop. De jelt gemerkt V III. De onderkant van de steel gemerkt K.H. Geschenk van de Heer Tj. Visser te TJitwellingerga.
65.
Twee koeienschenkels voor het recht houden van de meikaden. Geschenk van de jongeheren A. en W. Hoekstra te Bozum.
66.
Schilderij in olieverf op doek door Wijbrand de Geest, voorstellende twee kinderen in een landschap. Gesigneerd en gedateerd V.dG. 1643. Doek 113 x 143 cM. Aangekocht.
o7.
Ovaal schilderij in olieverf op doek voorstellende een manspersoon ter halver lijve gekleed in rode jas. Gesigneerd en gedateerd: E. Keijert fecit Ao. 1737. Aeta 42.
20 Inventarisnummers
68.
Miniatuur trekmangeltje van iepenhout. Do nrs. 67 en 68 aangekocht.
69.
Gedreven zilveren brandewijnskom, ovaal model. Gemerkt: Friesland, Leeuwarden, jaarl. V. (1772) meesterteken een druifje, het teken van de Leeuwarder zilversmid Allert Wijngaarden. Geschenk van Z.E. Mr. E. N. van Kleffens en diens echtgenote te Lissabon.
70.
Schilderij in olieverf op doek door Jacob Adriaensz. Bakker voorstellende een man met grote hoed. Borststuk. Opschrift Ao. 165(9)? Aetat. 55. Gemonogrammeerd I.A.B. Pinxit. Paneel 53'/2 x 46 cM.
71.
Schilderij in olieverf op paneel voorstellende een m a n met lang krullend h a a r gekleed in rode mantel. Borststuk n. links. Toegeschreven aan Jacob Adriaensz. Backer. Paneel 71 x 60 cM.
72.
Schilderij in olieverf op paneel voorstellende een vanitas met een globe, bijbel enz. Gesigneerd Petrus Schotanus. Paneel 84 x 60 cM.
73.
Schilderij in olieverf op doek voorstellende het buiten Vierhuis aan de Dokkumer Ee onder Leeuwarden. Doek 33.8 x 48 cM.
74.
Schilderij in olieverf op paneel voorstellende een aanbidding der Koningen door A. IJsenbrand. Paneel 89 x 57'/2 cM. De nrs. 70—74 in bruikleen van de Dienst voor 's Rijks verspreide Kunstvoorwerpen te 's Gravenhage.
75.
Costuum, bestaande uit een rok en jak van bruingrijze zijde v a n plm. 1880. Geschenk van Mevrouw de Weduwe Cath te Leeuwarden.
76.
Rok en jak van bruine wollen stof bloempjes.
versierd
met
zwarte
Geschenk alsvoren.
77.
Pot van lichtgeel hard gebakken klei van omstreeks de 10e eeuw. Gevonden bij graafwerken aan de weg Ried—Berlikum. Geschenk van de Provinciale Waterstaat in Friesland.
78.
Beneden-helft van een doofpot van lichtrood gebakken klei. De buitenzijde voorzien van bruingele glazuur. Gevonden bij wegverbeteringen onder Lutjepost. Geschenk van de Heer R. Tjoelker te Buitenpost.
EINE FRUHMITTELALTERLICHE CHRISTUSDARSTELLUNG A U S FRIESLAND, v o n Prof. Dr. H. J A N K U H N . Unter den älteren Bestanden des „Fries Museum" in Leeuwarden befand sich ein stark patiniertes Bronze-oder Kupferblech, das unbeachtet im Magazin des Museums lag *). Bei einer Reinigung des Stückes und nach der Entfernung der Patina zeigten sich eine äuBerst interessante, wenn auch sehr primitive von ornamentalen Leisten umgebene Christusdarstellung auf der Vorderseite und einige scheinbare belanglose Striche auf der Rückseite. Das Anerbieten von Herrn Museumsdirektor Dr. Wassenbergh, dieses bisher unbeachtete Stück in „125ste Verslag van het Fries Genootschap 1953" zu veröffentlichen, habe ich gern angenommen, wenn auch eine erschöpfende Bearbeitung, die eine sehr viel umfangreichere Sammlung von Vergleichsmaterial erfordern würde, als sie mir zur Verfügung stand, nicht in meiner Absicht lag. Allein schon die Bekanntgabe dieses durch die Art der Darstellung einerseits und durch das Fundgebiet andererseits sehr interessanten Stückes erschien mir wichtig, auch wenn eine abschlieBende und endgültige Einordnung in den Bestand an christlichen Denkmälern des Frühmittelalters hier noch nicht möglich sein wird. Der genauere Fundort des Stückes ist unbekannt, nur soviel läl3t sich mit Sicherheit sagen, daB es aus dem Boden der niederländischen Provinz Friesland stammt, und damit ist schon ein wesentlicher Anhaltspunkt gewonnen. Das Material ist bisher nicht näher untersucht, die rötliche Farbe läfit vermuten, daB es sich entweder um Kupfer oder um eine sehr stark kupferhaltige Legierung handelt. Die Form des Stückes ergibt sich aus der Abbildung 5.u.6. Die Dicke des Bleches ist nicht ganz gleichmäBig, sie beträgt etwa 1 mm. Die durch die Bilddarstellung als Vorderseite ausgewiesene Fläche ist verhältnismäBig glatt, während auf der Rückseite deutlich Spuren der Bearbeitung mit einem Hammer zu erkennen sind und nur die Rückseite der verbreiterten Endplatte verhältnismäBig glatt ist. Die Lange des Stückes beträgt 10.6 cm, die Breite des unverzierten Teiles am unteren AbschluB 1.7 cm, am Ansatz der verbreiterten Endplatte 2.1 cm. Die Endplatte selbst besitzt eine Breite von 3.8 und eine Höhe von 3.6 cm am Rande und 3.8 cm von Ansatz des unverzierten Armes gemessen. Das Stück weist heute vier Löcher auf, die alle ursprünglich sind, wenn auch nicht sicher ist, ob sie schon bei der Anfertigung vorgesehen waren. Die drei Löcher am oberen AbschluB weisen auf der Vorderseite glatte Ränder auf, während sich auf der Rückseite stellenweise schwache Grate am Rande gebildet haben. Das Loch am schmalen unteren AbschluB ist von der Rückseite her eingeschlagen worden, wie sich aus der wulstförmigen Aufstülpung ergibt, die dieses Loch auf der Vorderseite umzieht.
22 Das Ornament der Vorderseite. Abb. 5. Nur die verbreiterte obere Endplatte ist verziert, der schmale Arm läBt keinerlei ornamentale Behandlung erkennen. Die Muster sind in sauberen Linien mit sicherer Führung eingraviert. Wenn auch das ganze Ornament einen primitiven Eindruck macht, so beruht das nicht auf der Unsicherheit des Künstlers. Das obere Feld ist an beiden Seiten von je einer durch Linien eingefafiten ornamentalen Leiste begrenzt, die mit einem von oben nach unten verlaufenden Rankenmuster ausgefüllt ist. Es handelt sich nicht um eine durchlaufende Wellenranke sondern, was besonders bei der linken Leiste deutlich erkennbar ist, aber auch auf der rechten Seite wiederkehrt, um eine aus zwei Teilen gestückte Ranke, deren Unterteil jeweils wellenartig ausgebildet ist, während in den oberen Partien der Stamm der Ranke winkelig abgeknickt erscheint. Die sich von der Ranke abzweigenden Blätter sind in der Art eines Blüten-oder Blattkelches schematisch gezeichnet. Der gezackte obere AbschluB der Platte wird durch vier Tierköpfe gebildet, die sich paarweise gegenüberstehen. Die beiden inneren nach auBen blickenden Tierköpfe sind deutlich erkennbar gezeichnet, aus den aufgesperrten Mäulern ragen Zungen heraus, die Augen sind unregelmäfôig spitzoval, und über den Augen befindet sich eine ornamentale Andeutung eines Ohres. Spuren des Halses oder gar des weiteren Körpers sind nicht angedeutet. Die beiden äufieren Tierköpfe, die nach innen blieken, sind nicht so leicht zu erkennen, da die beiden äuBeren LÖcher der Oberkante mitten durch die Tierköpfe hindurch getrieben sind. Der an der linken oberen Ecke befindliche Tierkopf zeigt aber sehr deutlich, daB auch dieses Tier wie die beiden inneren, diese in der Gröfie allerdings etwas überragend, mit aufgesperrtem Rachen und heraushängender Zunge dargestellt ist. Eine zeichnerische Andeutung des Auges findet sich hier nicht. Dafür ist offenbar, wenn auch nicht genau an der Stelle des Auges, das Loch angebracht. Spuren eines Ohres sind hier nicht eingezeicb.net, ebenso läfit sich kein Halsansatz beobachten, im Gegenteil setzt gleich an der unteren AbschluBlinie des Kopfes die Ranke an. Bei der Zeichnung des rechten Kopfes ist der Künstler durch die Anbringung der weiter unten zu beschreibenden Vogelfigur in Raumschwierigkeiten geraten. Der Oberkiefer und die heraushängende Zunge entsprechen ganz der Zeichnung beim Kopf in der linken oberen Ecke. Die Andeutung des Unterkiefers dagegen fehlt, da seinen Platz die hintere Partie des rechten Vogels einnimmt. Der durch diese ornamentale Umrahmung geschaffene Platz ist zentral durch eine Figur mit erhobenen Handen und Kreuznimbus ausgefüllt, zu deren Häupten zwei Vogel angebracht sind. Die Figur selbst ist sorgfältig und sicher gezeichnet, aber in ihren Proportionen und in den Einzelheiten entstellt. Das nach unten zu spitzer abschlieBende Gesicht läBt deutlich zwei schräg gestellte mandelförmige Augen, eine durch Linien angedeutete nach unten zu etwas verbreiterte Nase und einen schmalen Mund erkennen.
23 Andeutungen des Haares oder eines Bartes fehlen. Der Kopf ist von einem teilweise miBverstandenen Kreuznimbus umgeben, der unter dem Kinn vor dem Hals durchgeführt wurde, vom Körper selbst ist auBer den Extremitäten nichts zu erkennen. Die Arme sind erhoben, die Beine sind von den Knien ab sichtbar, die Figur ist offenbar sitzend gedacht, ein ebenfalls mitôverstandenes Detail der Vorlage stellt ein von unteren Rande des Nimbus abgehendes Band dar, das sich oberhalb der Knie gabelt, nach rechts und links über die Figur hinausgeführt ist und winkelig nach unten abknickt. Der untere AbschluB ist durch je eine glatte Linie gebildet, die Füfie der Figur sind unbekleidet gedacht, die Zehen sind angedeutet. Von der Bekleidung ist nur wenig zu sehen, die Arme stecken in einem Gewand, dessen Falten in der Längsrichtung der Arme verlaufen, am Ansatz der Hände sind zwei oder drei Querlinien eingezeichnet. Die quer über die Unterschenkel verlaufenden Linien stellen offenbar die Falten eines Gewandes dar, die zwischen den Beinen sichtbar werdenden Winkel gehören wohl auch zur Faltenangabe eines Bekleidungsstückes, der Künstler hat sie allerdings auch unterhalb der unbekleideten Füfie weitergeführt. Der nach oben gehende Arm des Kreuznimbus ist in seinem oberen Teil durch das dritte mittlere Loch beseitigt. Beiderseits dieses Loches sind Vogel eingraviert, die mit ihren gebogenen Schnäbeln den Rand des Loches berühren. Die Flügel sind durch eingravierte Linien angedeutet, die Füfie sind vollständig angegeben, sie reichen bis fast auf die erhobenen Hände der sitzenden Gestalt herab. Ein ornamentaler AbschluB des Bildfeldes nach unten fehlt, hier ist lediglich eine Winkellinie angebracht, die aber wohl eher als miBverstandenes Detail des Faltenwerfende Kleidungsstückes gedeutet werden könnte. Die Linienmuster der Rückseite. Abb. 6. Bei flüchtiger Betrachtung des Stückes fallen einige unregelmäBige Linien der Rückseite auf, die zunächst den Eindruck unbeabsichtigter Verkratzungen machen. Betrachtet man diese Linien aber genauer, dann schliefien sie sich doch zu wenigstens teilweise sinnvollen Darstellungen zusammen. Am linken Bildrand zeigen sich zwei nach links oben konvergierende Linien, die durch zwei parallel laufende bogenförmige Linien abgeschlossen werden. Leider ist die linke obere Ecke der Rückseite so stark korrodiert, daB sich die Einzelheiten dieser Zeichnung nicht weiter verfolgen lassen. Bei dieser Zeichnung handelt es sich vielleicht um den Hals eines Tieres mit bogenförmiger Augeneinfassung. Die Einzelheiten des Kopfes sind nicht zu erkennen. Auch nach der rechten Seite zu konvergieren zwei nach oben aufsteigende Linien, die wie ein spiegelbildliches Gegenstück zu der Darstellung der Gegenseite wirken. Allerdings fehlen hier die beiden parallelen Bogen der „Augeneinfassung" bis auf vielleicht geringe Reste. Sollten sie ursprünglich hier vorhanden gewesen sein, so müBten sie auBerhalb des heutïgen
^qJiiï'ftfo^lÜiW"*11"'!'''
|
__
24 e
en
Randes e e l g haben, und das würde dann bedeuten, daB diese Platte aus einem trüher gröfieren, anders ornamentierten Stück herausgeschnitten wäre. Das ist aber keineswegs sicher und soll hier nur als vage Möglichkeit angedeutet werden. Zwischen diesem rechten Linienpaar und dem Loch in der oberen rechten Ecke der Rückseite befinden sich noch zwei weitere Linien, deren obere etwa horizontal von dem mittleren Loch zur rechten Kante verläuft und an die zwei parallele Linien nach oben ansetzen. Dadurch gewinnt dieses Stück, wenn man es vereinzelt betrachtet, den Charakter einer Rune. Ob es sich dabei wirklich um eine Rune handelt oder nicht vielmehr um einen Ausschnitt aus einem Linienornament, ist mir nicht klar geworden. AuJ3er den genannten Linien gibt es noch weitere kürzere Einritzungen, die sich aber nicht zu sinnvollen Ornamenten oder Figuren zusammenschlieBen lassen. lm Gegensatz zur Vorderseite sind die Einritzungen der Rückseite ganz flach. Ob sie ursprünglich nur auf das verbreiterte Feld des oberen Abschlusses beschränkt waren oder ob sie früher einmal auch den schmalen leistenartigen Ansatz nach unten bedeckten, läBt sich nicht mit Sicherheit ausmachen, denn gerade der schmale Teil zeigt starke Bearbeitung mit dem Hammer, wodurch schwächere Ornamentspuren wohl beseitigt sein könnten. Zur Deutung des Fundes. Eine erschöpfende Behandlung des Stückes ist dem Verfasser nicht möglich. Sie wird auf der einen Seite durch die Primitivität der Darstellung, auf der anderen durch die Tatsache erschwert, daB direkt vergleichbare Parallelen fehlen. Nichtsdestoweniger dürfen vielleicht an die Beschreibung des Fundes einige Bemerkungen angeknüpft werden. Die gröBten Schwierigkeiten bereitet schon die Beantwortung der Frage nach dem ursprünglichen Zweck der Platte. DaB sie nur den Teil eines gröBeren Ganzen bildet, hat schon die Beschreibung erkennen lassen. Es handelt sich offenbar um einen auf einer glatten Unterlage befestigten Besatz, dessen unterer Teil kaum sichtbar gewezen sein dürfte sondern wohl verdeckt war. Zur Befestigung dienten Nieten oder Nagel, die nicht erhalten sind, deren ursprüngliches Vorhandensein sich aber aus den 4 Löchern ergibt. lm Hinblick auf die christliche Darstellung der verbreiterten Endplatte lassen sich wenigstens einige Vermutungen äuBern. Es ist möglich, daB es sich um einen Arm eines zusammengesetzten Kreuzes handelt, das aus vier einzelnen, losen Kreuzarmen und einer die Mitte bedeckenden Platte bestand. Ein solcher Besatz könnte auf einem Buchdeckel angebracht gewesen sein 2 ), er könnte auch die Vorder-oder Rückseite eines Kreuzes nach Art etwa des Kreuzes von Lothar im Dom zu Aachen 3) oder des
25 Kreuzes aus Essen ) bilden, wobei die gelegentliche Anbringung einer „Majestas Domini" auf der verbreiterten oberen Platte beim Kreuz von Hildesheim 5 ) erwähnenswert erscheint. Aber auch andere Verwendungsarten sind denkbar. Hinsichtlich der Deutung der Figur zeigt der Kreuznimbus, daB es sich um Christus handelt. Die Proportionen der Figur lassen vermuten, dass die Gestalt sitzend gedacht ist; die verworrene Linienführung ist nur durch die Annahme zu erklären, dass der Handwerker eine Vorlage missverstanden hat. Die nach rechts und links über die Figur herausragenden senkrecht nach unten abgeknickten Bänder, die vor der Figur durchgeführt und zum Hals hinaufgezogen sind, stellen offenbar die missverstandenen Beine eines Thrones oder Sessels dar, auf dem sitzend die Vorlage die Figur zeigte. Es handelt sich also offenbar um eine auf einem Thron sitzende mit Kreuznimbus versehene und mit einem langen faltig über die Beine fallenden, die FüBe aber frei lassenden Gewand bekleidete Figur, die die Hände betend oder segnend erhob. Ob es sich um eine männliche oder weibliche Figur handelt, läBt sich der rohen Darstellung nicht entnehmen. Am ehesten könnte man an einen thronenden Christus denken, der als Weltenrichter dargestellt ist. In diesem Falie würde das Fehlen der Wundmale auffallen. Eine vergleichsweise primitive Christusdarstellung mit erhobenen Armen findet sich auf dem sog. Werdener Kästchen e ) aus dem 8. oder 9. Jahrhundert. Abb. 7. Hier sind allerdings die Wundmale deutlich angegeben. Verwandt mit unserem Stück ist die Christusdarstellung auf der Vorderseite des Kästchens durch die Darstellung von Vögeln 7 ), die in heraldischer Antithese den nach oben genenden Kreuzarm des Nimbus flankieren. Auf der Kupferplatte aus Friesland handelt es sich bei den Vögeln sicher um Tauben, und eine Christusdarstellung mit flankierenden Tauben kommt, wenn die Deutung Böhners richtig ist, auf der Steinplatte von Gondorf 8 ) vor, die Böhner sehr überzeugend als Chorschranke 9 ) und nicht als Grabstein gedeutet hat. Christus von Tauben umgeben ist eine der frühmittelalterlichen Kunst keineswegs fremde Vorstellung 1 0 ). Ein direktes ikonographisches Vorbild für die hier behandelte Darstellung ist mir nicht bekannt geworden. In der Anbringung der Tauben kommt die Darstellung vom Werdener Kästchen unserem Stück sehr nahe, dort ist allerdings der Crucifixus dargestellt hier eher der Judex mundi. Der Kreuznimbus spricht wohl sehr überzeugend für die Annahme, daB hier Christus selbst dargestellt ist, sonst könnte man auch an einen Heiligen oder Maria Orans denken. Was aber nicht leicht aus dem christlichen Vorstellungskreis zu erklären ist, sind die Tierköpfe am oberen Rande der Platte. Zwar ist der christlichen 4
26 Kunst die Vorstellung des von Tieren als Paradiesbewohnern umgebenen Christus nicht fremd, es handelt sich dann um die in der christlichen Kunst häufig auftretenden Tiere wie Greifen, Tauben, Pfauen usw. Auch Löwen sind im Zusammenbang mit Daniel dargestellt. Die bleekenden Tierköpfe des oberen Plattenrandes fügen sich diesem Bild aber nicht so ohne weiteres ein. Die paarweise Antithese macht einen rein ornamentalen Eindruck und bildet eine Art Zierleiste, vergleichbar den Rankenbändern an der Seite. Wenn diesen Tierköpfen überhaupt ein tieferer Sinngehalt innewohnt, so wird man ihn kaum im Bereich der freundlichen paradiesbewohnenden VierfüBler suchen dürfen. Weit eher ist hier der EinfluB drohender, unheilgeladener Tierdarstellungen aus dem Kreis der germanischen Tierornamentik zu vermuten. Die Tauben als Verkörperung des guten Prinzips zu Häupten Christi und die unheilvollen Fabeltiere germanischer Prägung als Representanten des Bösen gäben eine mögliche Sinndeutung. DaB sie sehr wahrscheinlich ist, wird man kaum behaupten können, wird doch das Böse in der Regel unterhalb der Christusfigur und häufig von dieser zertreten dargestellt. Aber auch wenn man einen rein ornamentalen Charakter der Tierköpfe annimmt, wird man die Anregungen dazu eher im Bereich der germanischen Tiermotive als im Kreis christlicher Vorstellungen vermuten dürfen. Die Rankenleisten an den Seiten des Bildfeldes bilden ein in der christlichen Kunst des frühen Mittelalters häufiges Element, das aus dem mediterranen Kreis kommend zunächst im Rahmen der germanisch bestimmten Ornamentik des 7. und 8. Jahrhunderts nur eine untergeordnete Bedeutung besaB 1X) — wenn man von der Weinstock und -ranken Ornamentik der nordenglischen Kunst absieht 1 2 ) — und erst als Akanthusmuster durch die karolingische Renaissance zu stärkerer Geltung gelangte. Von den byzantinischen Ranken des späteh 7. Jahrhunderts, die auf Reliquiaren 1 3 ) aber auch auf profanen Schmukstücken 1 4 ) Mitteleuropa erreichten, unterscheidet sich unsere Ranke deutlich. Sie gehort einer späteren Zeit an. Schwierig ist auch eine zeitliche Einordnung des Stückes. Die Primitivität der Darstellung ist kein verläBliches zeitliches Kriterium, denn primitive Zeichnungen können zu verschiedenen Zeiten entstehen. Die Primitivität unserer Darstellung beruht nicht auf einer Unfähigkeit des Zeichners. DaB er technisch der Aufgabe gewachsen war, zeigt die Sicherheit der Linienführung und die Eleganz der Vogeldarstellung. Auch die Tierköpfe sind sauber und sorgfältig gebildet. Die Verzeichnungen der Christusgestalt beruhen wohl auf einer MiBdeutung der anzunehmenden Vorlage. In der Unbeholfenheit der Wiedergabe verwandte Zeichnungen tauchen im frühen Mittelalter verschiedentlich auf. Das aus der zweiten Hälfte des 7. Jahrhunderts stammende „MummaReliquiar" 15) zeigt auf einer Seitenfläche einen Adoranten in ähnlich primitiver Darstellung mit weitgehend entsprechender Darstellung der Augen
27 und Nase. Abb. 8. Eine sehr ähnliche Auffassung läJ3t auch eine als karolingisch angesprochene Christusfigur mit erhobenen Armen erkennen, die in der Aufóenwand des Magdalenenhauses in Saint Bénoît-sur-Loire (Loiret) vermauert ist. Auf die Darstellungen der Christusfigur am Werdener Kästchen wurde schon oben verwiesen. Sie berühren sich nicht nur in ihrer eindrucksvollen Unbeholfenheit mit unserem Stück, sondern auch durch das Auftreten von Vögeln bzw. Greifen und VierfüBlern. Auch der frühen Buchmalerei sind solche Darstellungen nicht fremd, es sei dafür nur auf das Gudohinus-Evangeliar von Autun 1 6 ) verwiesen. Aus dem Bereich der Buchmalerei wird vielleicht die unserer Darstellung zugrunde liegende Vorlage stammen. Die wenigen aber prägnanten Linien des Stückes aus Friesland legen aber die Vermutung nahe, daB eine Emaildarstellung als Vorlage diente; nicht eine, der auch in Friesland häufigen Bronzescheiben mit Grubenschmelz sondern mit Zellenschmelz verzierte Scheiben oder Kreuze. Unter diesen Funden gibt es mehrere, die unserem Stück in der Linienführung ähnlich sind und die bei etwas schlechterer Ausführung sehr leicht AnlaB zu MiBverständnissen der Darstellung geben können 1 7 ). Man wird das hier vorgelegte Stück unter Vorbehalt, zu dem die technische Ausführung zwingt, am ehesten dem frühen Mittelalter zuweisen dürfen, wofür auch die Verquickung einer christlichen Darstellung mit Ornamenten spricht, die wohl noch in germanischen Vorstellungen wurzeln. Bei einer bisher noch so unsicheren zeitlichen und stilistischen Einordnung ist es schwer und sehr gewagt, nach dem historischen Zeugniswert des Fundes zu fragen. Er führt wohl in die Zeit der christlichen Mission und der Friesenbekehrung, deren gerade im 12OOsten Todesjahr des Bonifatius gedacht wird. Die kleine unbeholfene Christusdarstellung mag aus dem Besitz eines der ersten Missionare in Friesland stammen. ANMERKUNGEN. !) Kat. Nr. 87 - 295. 2 ) etwa wie beim Buchdeckel aus Monza vgl. Lüer — Creutz, Gesch. d. Metallkunst Bd. 2, 1909 S. 68 Abb. 61 oder beim Deckel des Codex aur. von St. Emmeram vgl. O. Jantzen, Ottonische Kunst. München 1946 Taf. IV. 3) Lüer-Creutz, a.a.O. S. 108, Abb. 92. 4 ) Lüer-Creutz, a.a.O. S. 136, Abb. 116. 5) Lüer-Creutz, a.a.O. S. 141, Abb. 120. e ) Goldschmidt, Elfenbeiskulpturen Bd. II, 1918 Nr. 180. 7 ) Bei der Christusdarstellung mit den erhobenen Armen auf dem Werdener Kästchen berühren 2 Greifen das Haupt Christi, auf der Vorderseite ist es nicht so sicher, daB es Greifen sind, es könnten auch Vogel gemeint sein. 8 ) Fr. Rademacher, Bonn. Jhb. 143/144, 1939, 265 f., Taf. 48. (dort auch die altere Literatur). 8 ) K. Böhner, a.a.O. 151, 1951, 110 f. 10 ) F. Sühling, Röm. Quartalsschrift 24. Suppl. Heft 1930.
28 «) la ) i>'!) 14
)
1B
)
i6) 17
)
vgl. De vrije Fries 41, 1953, 47 f. G. Haseloff, Der Tassilokelch. München 1951, 49 ff.; dazu H. Jankuhn, Bayerische Vorgeschichtsblätter 20, 1954, 176 ff. J. Baum, Zeitschr. f. schweizer Arch. u. Kunstgeschichtc 8 1946; dazu J. Werner, in „Frühmittelalterliche Kunst" Akten zum III. internationalen KongreB für Frühmittelalterforschung 1954, 107 ff. J. Werner, Das alamannische Fürstengrab von Wittislingen, München 1950, taf. 8, 5 a und b. Jul. Baum, La sculpture figurale en Europe à 1' époque mérovingienne. 1937, Taf. XXXIV: 111; R. Hamann — Mac Lean, Friihe Kunst im westfränkischen Reich. Leipzig 1939 S, 44, Nr. 14. Aus der Abtei Kirche von St. Bénoît-sur-Loire (Loiret). E. H. Zimmermann, Vorkarolingische Miniaturen I. 1916, Taf. 80; M. Hauttmann, Die Kunst des frühen Mittelalters 1929, Taf. 274. Schule von Fleury (?) 751 - 754. Mare Rosenberg, Geschichte der Goldscfimiedekunst auf technische Grundlage. Zellenschmelz, 1922, S. 55, Abb. 77 u.a. Ein mit Emaildarstellung verziertes Kupfermedaillon zeigt eine Christusgestalt zwischen einem A. und £2 flankiert von je einem Tierkopf mit heraushängender Zunge, von denen besonders der rechte Kopf den Tierköpfen des friesischen Stückes sehr ähnlich ist (bis auf die Zunge, die anders gestaltet ist); vgl. The Walthers Art Gallery. Early Christian and Byzantine Art. Baltimore 1947, Nr. 522.
GENOOTSCHAPPEN EN INRICHTINGEN DIE IN VERBINDING STAAN MET HET FRIES GENOOTSCHAP. A.
BUITENLANDSE.
De Koninklijke Bibliotheek, te Brussel. La Société Royale d'Archéologie, te Brussel. De Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde, te Gent. De Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, te Gent. Het Kunsthistorisch Instituut van de Universiteit te Gent. L'Institut Archéologique Liégeois, te Luik. De Koninklijke Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst van Mechelen te Mechelen. De Oudheidkundige K r i n g v a n het L a n d v a n Waes, te Sint Niklaas. L'Institut Royal Grand-Ducal de Luxembourg, te L u x e m b u r g . La Société des Antiquaires de Pioardie, te Amiens. La Société Historique de Compiègne, t e Compiègne. La Société des Antiquaires de France, te Parijs. La Bibliothèque d'Art et d'Archéologie, te Parijs. La Bibliothèque Nationale et Universitaire, te Straatsburg. Det Kgl.Nordiske Oldskriftselskab, te Kopenhagen. The Royal Library, te Kopenhagen. Göteborgs Stadsbibliothek, te Göteborg. Det Universitets-Bibliothek, te Lund. Kungl. Vitterhets Historie och Antikvitetsakademien, te Stockholm. Kungl. Humanistiska Vetenskaps-Samfundet, te Uppsala. De Universiteits Bibliotheek, te Oslo. La Société Finlandaise d'Archéologie, t e Helsingfors. Finska Historiska Samfundet, te Helsingfors. The Manchester Literary and Philosophical Society, te Manchester. London and Middlesex Archaeological Society, te Muswelî Hill. Der Verein für das Historische Museum, te Bazel. Der Aachener Geschichtsverein, te Aken. Der Verein von Altertumsfreunden i m Rheinlande, t e Bonn. Das Focke Museum, te Bremen. Die Gesellschaft für büdende Kunst und vaterländische Altertümer, Ostfriesisches Landes Museum, te Emden. Das Helms Museum te Hamburg-Harburg. Das Landesmuseum, te Hannover. Der Harzverein für Geschichte und Altertumskunde, t e Bad Harzburg. Die Universitäts Bibliothek, te Heidelberg. Der Nordfriesischer Verein für Heimatkunde und Heimatliebe, te Husum. Die Gesellschaft für Schleswig-Holsteinische Geschichtej te Kiel.
30 Die Universitäts- und Stadtbibliothek, te Keulen. Der Hansischer Geschichtsverein, te Lübeck. Der Verein für Lübeckische Geschichte und Altertumskunde, te Lübeck. Der Verein für Geschichte und Altertumskunde Westfalens, te Munster. Der Nordfriesischer Verein für Heimatkunde und Heimatliebe, te Niebüll. Das Germanische National-Museum, te Nürnberg. Der Oldenburger Landesverein für Geschichte, Natur- und Heimatkunde, te Oldenburg. Der Verein für Geschichte und Altertumskunde Westfalens, te Paderborn. Der Historischer Verein von Oberpfalz und Regensburg, te Regensburg. Das Nordfriesiches Institut e.V., te Risum. Der Stader Geschichts- und Heimatverein, te Stade. Der Verein für Kunst und Altertum in Ulm und Oberschwaben, te Ulm. Die wirtschaftswissenschaftliche Gesellschaft zum Studium niedersachsens e.V., te Wunstorf. Der Historischer Verein für Steiermark, te Graz. Het Nederlandsen Instituut voor historisch, kunsthistorisch en archaeologisch onderzoek, te Rome. The Smithsonian Institution, te Washington. The American Philosophical Society, te Philadelphia. The Public Library and National Gallery of Victoria, te Melbourne. Museu Nacional, te Rio de Janeiro. Slavia antiqua, te Poznan.
B.
BINNENLANDSE.
Het Archief der Gemeente Alkmaar, te Alkmaar. Het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap, te Amsterdam. D e Koninklijke Akademie van Wetenschappen, te Amsterdam. D e Universiteits-Bibliotheek, te Amsterdam. Het Nederlandsch Historisch Scheepvaart-Museum, te Amsterdam. De Vereniging „Rembrandt", te Amsterdam. De Bibliotheek der Vrije Universiteit, te Amsterdam. Gelre, Vereeniging tot beoefening van Geldersche Geschiedenis, Oudheidkunde en Recht, te Arnhem. Het Drents Genootschap, te Assen. Het Koninklijk Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, te Djakarta. De Stadsbibliotheek, te Deventer. Brabants Heem, te Waalre. De Vereniging „Die Haghe", te 's Gravenhage. De Koninklijke Bibliotheek, te 's Gravenhage. Het Rijksbureau voor de Monumentenzorg, te 's-Gravenhage. Het Kon. Nederl. Genootschap voor Geslacht- en Wapenkunde, te 's Gravenhage.
31 Het Ministerie van O. K. en W., te 's-Gravenhage. Stichting Centraal Bureau voor Genealogie, te 's-Gravenhage. De Universiteits-Bibliotheek, te Groningen. Het Teyler's Genootschap, te Haarlem. De Stedelijke Bibliotheek, te Haarlem. De Redactie van de Bijdragen voor de Geschiedenis van het Bisdom Haarlem, te Haarlem. Het Drents Genootschap, te Haren (Gr.). Het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in NoordBrabant, te 's Hertogenbosch. Het Archief der Gemeente Kampen, te Kampen. De Buma Bibliotheek, te Leeuwarden. D e Provinciale Bibliotheek, te Leeuwarden. De Stedelijke Bibliotheek, te Leeuwarden. De Openbare Leeszaal en Bibliotheek, te Leeuwarden. Het Rijksarchief in Friesland, t e Leeuwarden. De Fryske Akademy, te Leeuwarden. Het Stedelijk Gymnasium, te Leeuwarden. D e Rijks Hogere Burgerschool, te Leeuwarden. De Rijksuniversiteits-Bibliotheek, te Leiden. De Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, te Leiden. Het Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genoootschap, te Maastricht. Het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, te Middelburg. D e R.K. Universiteits-Bibliotheek, te Nijmegen. Het Rotterdamsch Leeskabinet, te Rotterdam. Het Archief der Gemeente Rotterdam, t e Rotterdam. D e Centrale Bibliotheek, te Rotterdam. De Openbare Leeszaal en Bibliotheek, t e Sneek. Het Historisch Genootschap, te Utrecht. Het Prov. Utrechts Genootschap van K u n s t e n en Wetenschappen, te Utrecht. Het Archief voor de Geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht, te Driebergen. De Openbare Leeszaal en Bibliotheek, te Utrecht. De Vereeniging tot beoefening van Overijsselsen Regt en Geschiedenis te Zwolle. De Verslagen worden verzonden aan: De Bond Heemschut; het Rijksmuseum te Amsterdam; het Gemeente Museum te Arnhem; Het Provinciaal Drentsen Museum te Assen; Oudheidkamer te Bolsward; Het Stedelijk Museum „het Prinsenhof" en het Gemeente archief te Delft; De Oudheidkamer „Dockum en Omstreken" te Dokkum; De Vereeniging Dordrechts Museum te Dordrecht; De Oudheidkamer „Smallingerland" te Drachten; Oudheidkamer de Hondsrug te Emmen; Het Rijksmuseum Twente te Enschede; Het Gemeentemuseum „Het Coopmanshûs" te Franeker; Het Centraalbureau voor de Statistiek; Het Rijksbureau voor Kunst-
32 historische en Ikonografische Documentatie; het Gemeente Museum, het „Oranje-Nassau" Museum te 's-Gravenhage; Het Museum, van Oudheden te Groningen; Het Frans Hals Museum te Haarlem; Oudheidkamer te Heerenveen; Het Westfriesch Museum te Hoorn; Het Princessehof, het Friesch Natuurhistorisch Museum, De Provinciale Griffie te Leeuwarden; Het Stedelijk museum „de Lakenhal", de Redactie van het Bulletin van de Nederlandse Oudheidkundige Bond, het Nederlands Legermuseum „Generaal Hoefer" en het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden; De Vereniging „Oud Ameland" te Nes (Amel.); Het Rijksmuseum G.M. Kam en de Commissie tot bewaring van voorwerpen van Geschiedenis en Kunst te Nijmegen; Het Museum Boymans te Rotterdam; het Stedelijk Museum, te Schiedam; Het Friesch Scheepvaart Museum te Sneek; De Oudheidkamer „Het Behouden Huys", te Terschelling; het Aartsbisschoppelijk Museum; Het Centraal Museum, en de Vereniging Oud Katholiek Museum te Utrecht; het Stedelijk Museum te Vlissingen; De Vereeniging tot instandhouding' der Zaanlaiidsche Oudheidkundige Verzameling J. Honig Jan te Zaandijk; Het Stedelijk Museum te Zutphen; Norsk Folke Museum te Oslo; Dansk Folke Museum te Kopenhagen.
LIJST
VAN
WERKEN, UITGEGEVEN FRIES GENOOTSCHAP.
DOOR
HET
Voor de leden van h e t Genootschap zijn onderstaande werken b i j b e s t e l l i n g aan het F r i e s M u s e u m , Koningstraat no. 1 te Leeuwarden (postrekening Fr. Gen. no. 113600), verkrijgbaar. H u n wordt slechts de helft van de aangegeven prijs berekend, behalve voor zover betreft de met * gemerkte n u m m e r s en die waarbij een afzonderlijke ledenprijs vermeld is. Voor niet-leden zijn de voorhanden werken t e verkrijgen bij de Noord-Nederlandse Boekhandel te Leeuwarden tegen de volle prijs. DE VRIJE FRIES, dl. 1—XLI n a a r gelang v a n oplaag e n omvang varieert de prijs: per afl ƒ 2,— per deel ƒ 4, ƒ 11,— N.B. Compleet zijn slechts voorhanden de delen X I X en XXI—XLI, verder losse afleveringen van de delen I—III, V, XXI, XXVII e n XXVIII. JAARVERSLAGEN, no. 1—124 ( n i e t c o m p l e e t ) de prijs varieert a.v ƒ 0,25 — ƒ 0,50 WORP TYAERDA VAN RINSUMAGEEST's kroniek, 5e boek (uitg. Dr. J. G. O t t e m a ) , 1871 ƒ 2,—
JR. FREDERICH VAN VERVOV, Enige aantekeningen van 't gepasseerde in de S t a t e n - G e n e r a a l 1616—1620 (uitg. Dr. W. Bisschop en Dr. J. G. O t t e m a ) , 1874 BRIEFE DES AGGEUS DE ALBADA 1579—1584 (uitg. Dr. E. Friedländer), 1874 HONDERD JAREN uit de geschiedenis der kerkhervorming en der Herv. Kerk in Friesland, door Dr. J. Reitsma, 1876 DAT BOECK VAN DEN OOR3PRONCK (uitg. G. H. van Borssum Waalkes), 1882 (overdr. Vr. Fries XV) NAAMLIJST DER PREDIKANTEN van de Hervormde Gemeenten in Friesland, 2 dln., door T. A. Romein, 1886—1888 REGISTER VAN DE GEESTELIJKE OPKOMSTEN VAN OOSTERGO (uitg. Dr. J. Reitsma), 1888 AANVULLINGEN EN VERBETERINGEN van Romein's Naamlijst, door Dr. S. D. van Veen, 1892 NALEZING op de Nieuwe Naamlijst van grietmannen, door Mr. A. J. Andreae, 1893 GESCHIEDENIS VAN OUD-FRIESLAND, door Mr. Ph. v a n Blom, 1900 (afl. 4 Vr. Fries XIX) EPISTEL TOTTEN FRIESEN (uitg. G. H. v. Borssum Waalkes), 1903 DE FRIESCHE TERPEN I, door Mr. P. C. J. A. Boeles (geïll.), 1906 (overdr. Vr. Fries XX) FRIESISCHE PAPSTURKUNDEN (uitg. Dr. H. Reimers), 1908 FRIESLAND IN DEN ROMEINSCHEN TIJD, door Prof. Dr. C. W. Vollgraff en Mr. P. C. J. A. Boeles, 1917 (overdr. Vr. Fries XXV) GEDENKSCHRIFT EEUWFEEST FR. GENOOTSCHAP, door Mej. R. Visscher, M. W. Vlieweg, N. Ottema en Mr. P. C. J. A. Boeles (geïll.), 1927 (overdr. Vr. Fries XXVIII) FRIESCH ZILVER, door N. Ottema (geïll.), 1927 (in Gedenkschr.) JAARLETTERS EN MERKEN VAN FRIESCH ZILVER, door N. Ottema (geïll.), 1927 (overdr. Gedenkschr.) -, DE AUTEUR VAN HET OERA-LINDA-BOEK, door Mr. P. C. J. A. Boeles (geïll.), 1928 (overdr. Vr. Fries XXVIII) DE HOUDING VAN EELCO VERWIJS .t.o.v. h e t Oera-Linda-Boek en h e t Friesch Genootschap, door Mr. P. C. J. A. Boeles, 1931 (overdr. Vr. Fries XXX) DE FRIESCHE KLEIHOEVE, door Dr. O. Postma (14 k r t n . ) , 1934 GYSBERT JAPICX WIRKEN (uitg. J. H. Brouwer, Dr. J. H a a n t jes en P. Sipma) (geïll.) dl. I, tekstuitgave 1936, geb. luxe uitgave v o o r l e d e n ƒ4,75 ( l u x e u i t g a v e ƒ9,-) plus porto. DE BOUWGESCHIEDENIS VAN HET EYSINGAHUIS, t h a n s Friesch Museum, door Mr. P. C. J. A. Boeles (geïll.), 1939 (overdr. Vr. Fries XXXV) I n verband met h e t voorafgaande Vegelinhuis, van OsingaS t a t e te Langweer en de geschiedenis der bewonersgrietslieden. DIE LATEINISCHE VORLAGE DER GESTA FRISIORUM (uitg. Dr. H. Reimers) (geïll.), 1939 (overdr. Vr. Fries XXXV) DE MUURSCHILDERINGEN IN DE GALILEëRKERK TE LEEUWARDEN, door Dr. B. Knipping o.f.m. (geïll.), 1941 (overdr. Vr. Fries XXXVI)
)
1,50
ƒ 1,50 ƒ 2,50 ƒ 1,— ƒ 6,— ƒ 3,— f 1,— ƒ 1,50 ƒ 4,— ƒ 1,— ƒ 2,— ƒ 4,— f 2,— ƒ 2,50 ƒ 2,50 ƒ 0,50 ƒ 1,— ƒ 1,— ƒ 4,— ƒ 6,25 ƒ 12,50
ƒ 1,—
ƒ 1,— ƒ 1,—