Frank Wassenberg
DE BEWONERS OVER DE TOEKOMST VAN DE BIJLMERMEER
4
VOORRAADBEHEER EN WONINGMARKTONDERZOEK
Delftse Universitaire Pers
DE BEWONERS OVER DE TOEKOMST VAN DE
BULMERMEER
•
Bibliotheek TU Delft
1111111111111 1785887
C
VOORRAADBEHEER EN WONUNG~ONDERZOEK
I
Onderzoeksinstituut voor Technische Bestuurskunde Technische Universiteit Delft Thijsseweg 11, 2629 JA Delft, tel. 015-783005
4
DE BEWONERS OVER DE TOEKOMST VAN DE BULMERMEER
EEN ONDERZOEK NAAR DE MENING VAN DE BEWONERS OVER HUN WUK EN OVER DE VOORSTELLEN VAN DE WERKGROEP TOEKOMST BULMERMEER
Frank Wassenberg
Delftse Universitaire Pers, mei 1990
De serie 'Voorraadbeheer en Woningmarktonderzoek' wordt uitgegeven door: Delftse Universitaire Pers Stevinweg 1 2628 CN Delft telefoon: 015-783254 In opdracht van: OTB Thijsseweg 11 2629 JA Delft
CIP-GEGEVENS KONINKLUKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG Wassenberg, Frank De bewoners over de toekomst van de Bijlmermeer / Frank Wassenberg. - Delft : Delftse Universitaire Pers - Ill.- (Voorraadbeheer en woningmarktonderzoek : 4 - Onderzoek verricht door het Onderzoeksinstituut voor Technische Bestuurskunde van de Technische Universiteit Delft - Met lit. opg. ISBN 90-6275-604-2 SISO 719.22 UDC 316.65:711.168(492*1100) NUGI 655 Trefw.: Bijlmermeer (Amsterdam) ; toekomst / stadsvernieuwing; Bijlmermeer (Amsterdam) Copyright 1990 by F. Wassenberg No part of this book may be reproduced in any form by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher, Delft University Press, Delft, The Netherlands.
INHOUD
1 INLEIDING EN ACHTERGROND. • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •• 1 1.1 Inleiding en probleemschets ... . .... .. .. . ............ . ... . . 1 1.2 De verbeterplannen in het verleden ............. ... ........ . 2 1.3 De Werkgroep Toekomst Bijlmerrneer ........... . .... . ... . . . 5 1.4 Het onderzoek onder de bewoners ....... . .. . ...... . ...... .. 9 1.5 Bewonerskenmerken en representativiteit . ................... 12 2 DE BEWONERS OVER DE GOEDE DINGEN IN DE
BULMERMEER . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ..
17
3 DE BEWONERS OVER DE PROBLEMEN IN DE BULMERMEER • •• 3.1 De problemen volgens de bewoners . . . . ............. . ...... 3.2 De oplossing van de problemen binnen de bestaande opzet .......
25 25 31
4 DE BEWONERS OVER DE PLANNEN VAN DE WERKGROEP TOEKOMST BULMERMEER • • • • • • • • • • • • • • • • • • . • • • • • • • • • • •• 4.1 De bewoners over de plannen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 4.2 De mening van de bewoners over de sloopplannen ...... . . . .... 4.3 De mening van de bewoners over de 'herpositionering' ..... . .. . .
33 33 36 39
5 VERHUISBEWEGINGEN ALS DE PLANNEN DOORGAAN. • • • • • • ••
5.1 Verhuisbewegingen als de plannen doorgaan . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.2 Verhuizen binnen de Bijlmerrneer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 5.3 Verhuizen uit de Bijlmermeer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ..
41 41 45 46
6 SAMENVATfING EN CONCLUSIES..........................
47
LITERATUUR ••••..•••..•••••..•••••••••••••••••.•••••.••
53
BUIAGE: DE ENQUÊTE. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ..
55
1 INLEIDING EN ACHTERGROND
1.1
Inleiding en probleemschets
'Waarom wordt er zoveel gesproken over de Bijlmermeer? Omdat het hier niet zomaar gaat over een uitbreiding van de stad Amsterdam. De Bijlmermeer wordt een bijzondere stad. Het plan, dat voor 110.000 mensen is ontworpen, is op geheel nieuwe principes gebaseerd. Het is de vrucht van jarenlange studies, die ten doel hebben gehad een moderne stad te creëren, waarin de mens-van-nu het leefklimaat van morgen kan vinden." (Van Sluis, 1968)
Tja, helaas heeft het niet zo mooi mogen zijn. En waarom er nu, in 1990, zoveel over de Bijlmermeer gesproken wordt, hadden ze in het jaar waarin de gemeente Amsterdam deze voorlichtingsfolder verspreidde, niet kunnen bevroeden. Dat de Bijlmer jarenlang een bron voor studies zou opleveren, was overigens wèl goed gezien. In diverse boekwerken is de geschiedenis van en het leven in de Bijlmermeer uitgebreid uit de doeken gedaan. Te noemen vallen bijvoorbeeld 'Van Bijlmermeerpolder tot Amsterdam Zuidoost' door Evert Verhagen, 'Bijlmermeer als grensverleggend ideaal' door Maarten Mentzei en 'Van Berlage tot Bijlmer' door Wouter Bolte en Johan Meijer.
In de Bijlmermeer spelen al jarenlang tal van problemen. Wèlke problemen dat zijn, hangt af van degene aan wie je het vraagt. De Bijlmer heeft ook tal van pluspunten, welke eveneens sterk persoonsgebonden zijn. Over de oorzaken van de problemen verschillen de meningen, over de mogelijke oplossing eveneens. Vooral in het laatste decennium zijn diverse plannen verschenen om de Bijlmerproblemen aan te pakken, variërend van technische maatregelen aan de flatgebouwen, criminaliteits- en onveiligheidbestrijding tot een ingrijpen in de bestaande stedebouwkundige structuur. De meest vergaande maatregel is de sloop van flats. De jongste plannen zijn van de hand van de Werkgroep Toekomst Bijlmermeer. Deze breed samengestelde Werkgroep liet op 30 januari 1990 haar rapport het daglicht zien, getiteld 'De Bijlmer blijft, veranderen'. In deze werkgroep hadden 1
zitting vertegenwoordigers van verschillende instanties, die vanuit een bestuurlijk of een marktgericht oogpunt met de . Bijlmermeer te maken hadden. Er werd voor gekozen om de bewoners, die niet vertegenwoordigd waren, een concreet pakket voor te leggen. Tot nu toe is aan de bewoners nog niets structureels gevraagd, behalve in straatinterviews van actieve journalisten en op enkele inspreekavonden, met als nadeel een oververtegenwoordiging van de actieve bewoners. In dit voorliggende onderzoek staat de mening van de zittende bewoners centraal. Met de bewoners van 'de Bijlmermeer' bedoelen we de bewoners van alle hoogbouwflats. Het gaat hierbij niet alleen om het oordeel van de, bewoners over de door de Werkgroep voorgestelde plannen, maar ook om wat de bewoners nu als pluspunten van de Bijlmer ervaren, en wat zij als problemen zien. Als probleemstelling geformuleerd: "Wat zien de huidige bewoners van de Bijlmerrneer als positieve en als negatieve aspecten van hun wijk en wat is hun oordeel over de plannen van de Werkgroep Toekomst om de Bijlmer te veranderen?" De opzet van dit rapport is als volgt. Eerst worden de plannen van de Werkgroep besproken, voorafgegaan door een korte voorgeschiedenis waarin eerdere plannen van aanpak voor de Bijlmerproblemen op een rij gezet zijn. Dit eerste hoofdstuk vervolgt dan met een korte beschrijving van het onderzoek en het kader waarin het plaatsvond. Paragraaf 1.5 gaat over de representativiteit van de geënquêteerde bewoners ten opzichte van alle Bijlmerbewoners. Vervolgens komen de bewoners aan het woord. In hoofdstuk 2 geven ze hun mening over de goede dingen in de Bijlmerrneer, terwijl hoofdstuk 3 laat zien wat volgens hen de problemen zijn. In hoofdstuk 4 komen de plannen van de Werkgroep ter sprake, en laten de bewoners horen wat ze van deze plannen vinden. Als de plannen daadwerkelijk doorgaan, zal ongeveer de helft van de bewoners moeten verhuizen. Hoofdstuk 5 gaat in op de vraag of ze dat willen, en zo ja, waar ze dan naar toe willen verhuizen: weg uit de Bijlmer, of liever binnen de Bijlmer, bijvoorbeeld in de nieuw te bouwen woningen. Het rapport eindigt met een samenvatting en conclusies.
De verbeterplannen in het verleden l
1.2
Nadat in 1968 de eerste woning opgeleverd is, worden al snel verhuurproblemen gesignaleerd. In 1973 trekken de (dan nog 15) woningbouwverenigingen aan de bel vanwege de grote verhuisbewegingen in de Bijlmermeer en het daarmee samenhangende instabiele karakter van de samenleving en mogelijke leegstands-
1
2
Deze paragraaf is hoofdzakelijk gebaseerd op het rapport van de werkgroep Toekomst Bijlmermeer, blz 11-17.
risico's. De leegstand blijft vooralsnog op een aanvaardbaar peil van rond de 2 à 3 procent. Begin jaren tachtig stijgt de leegstand echter snel tot boven de 10%. De Bijlmerrneer neemt een steeds ongunstiger marktpositie in, hetgeen nog versterkt wordt door een toenemend gevoel van onveiligheid bij de bewoners. Als reactie op de toenemende problemen wordt in nauw overleg tussen het ministerie van VROM, de gemeente en de Federatie van Amsterdamse woningcorporaties in 1983 in korte tijd een rehabilitatieprogramma opgesteld, onder meer bestaande uit de volgende onderdelen: verbeteringen aan de gebouwen en wijziging van de toegangen van de flats (compartimentering); een huurverlaging van gemiddeld 165,- per maand; verbetering van het maaiveld en gratis parkeergarages; woningdifferentiatie door flatsplitsing; oprichting van één corporatie voor alle flats. Op 1 januari 1984 neemt Nieuw Amsterdam het beheer van (bijna) alle hoogbouwflats en de uitvoering van het verbeterprogramma over. Aanvankelijk lijkt de aanpak weinig succesvol. De leegstand stijgt in de zomer van 1985 tot een recordhoogte van circa 24%, hetgeen voor zeer veel huurderving zorgt. Daarbij is sprake van een enorm hoge mutatiegraad van 40 à 50% van de bewoonde woningen.
Ondanks deze ongunstige ontwikkelingen, stelt de gemeentelijke Dienst Volkshuisvesting in een tussentijdse evaluatie (Effectrapportage 1986), dat het nog te vroeg is om te concluderen dat de aanpak niet helpt, en wordt het programma het voordeel van de twijfel gegund. Toch zijn de tegenvallende ontwikkelingen aanleiding voor Nieuw Amsterdam en de gemeente om zich te bezinnen op een nieuw beleid 'dat een rechtstreekse aanval opent op de leegstand'. Met als ingrediënten huurverlaging, kwaliteitsverbetering, verkoop en sloop en vervangende laagbouw worden in juli 1986 in de nota De Toekomst van de Bijlmermeer vijf scenario's gepresenteerd. Vier van deze vijf scenario's houden voor een deel sloop in. Het maatschappelijk draagvlak hiervoor ontbreekt en de ledenraad van Nieuw Amsterdam kiest voor het overblijvende scenario, waarin sloop taboe is en verbeteringen voorop staan. Er mag bovendien niet meer over sloop gesproken worden. Ideeën over sloop ontbreken inderdaad in het Plan voor de Hoogbouw, dat Nieuw Amsterdam in juni 1987 presenteert. In dit plan staat verbetering van de leefbaarheid centraal. Naast een reeks algemene maatregelen, wordt een aantal maatregelen voorgesteld die tot meer differentiatie tussen flats moeten leiden. De algemene ontwikkelingen keren zich ondertussen ten goede. De leegstand daalt spectaculair en ook de mutatiegraad keert tot meer normale proporties terug, hoewel nog steeds fors hoger dan in de rest van Amsterdam: 3
-
Afb. 1.1
4
'Bouwen en Wonen in de Bijlmermeer', schetsen uit een voorlichtingsbrochure van de gemeente Amsterdam (Van Sluis, 1968)
Tussendoor geeft de gemeente Amsterdam aan de architect Rem Koolhaas opdracht om een vernieuwingsplan voor de Bijlmer te maken. Koolhaas probeert 'een aantal wezenlijke elementen van de Bijlmer te identificeren en waar mogelijk te corrigeren'. Hij zoekt het vooral in het laten aansluiten van de Bijlmerdreef vanaf Ganzenhoef (door aanvullende woningbouw en extra voorzieningen) aan het bedrijvengebied Amstel lIl. Het plan gaat al snel de lade in. In de Effectrapportage 1987 en de Nota Intensief Wijkgericht Woningbeheer van de gemeente Amsterdam (vastgesteld in september 1987) wordt een differentiatie van het woningbezit bepleit. Voorgesteld wordt circa 4000 woningen te bestemmen voor wat de oorspronkelijke doelgroep genoemd wordt, de mensen die er om de kwaliteiten van de Bijlmer zijn komen wonen. De rest (ca. 8000 woningen) wordt bestemd voor mensen die eigenlijk op zoek zijn naar iets anders en fungeert dan in feite als een soort doorgangshuis. Ook in deze plannen worden wederom diverse algemene maatregelen voorgesteld ter verbetering van het woonmilieu. Staatssecretaris Heerma is het echter niet met de voorgestelde differentiatie eens.
Vooral de 'doorgangshuisfunctie' kent in zijn ogen geen genade. Hij stelt een integrale aanpak voor, een herziening van de stedebouwkundige structuur met een geïntensiveerd ruimtegebruik, een sterkere differentiatie en een grotere verweving van functies, bestrijding van criminaliteit en drugsoverlast, verbetering van het imago en afstoting van een deel van de woningen in de vrije sector en de kantorensector. Om die aanpak zo concreet mogelijk uit te werken, suggereert hij de oprichting van een werkgroep. En zo geschiedt.
1.3
De Werkgroep Toekomst BijlmermeerZ
Op 2 december 1988 hebben Burgemeester en Wethouders van Amsterdam besloten tot de oprichting van de Werkgroep Toekomst Bijlmermeer. De taak van de Werkgroep was om op de volgende vragen te antwoorden: Op welke wijze en binnen welke termijn kan Nieuw Amsterdam een structureel positief exploitatie-resultaat realiseren? Hoe hoog zal de schuldenlast, respectievelijk het vermogenstekort naar verwachting zijn, op het moment dat een structureel positief exploitatieresultaat haalbaar is? Hoe kan deze schuldenlast/dit vermogenstekort worden gesaneerd?
2
De tekst van deze paragraaf is hoofdzakelijk gebaseerd op een hoofdstuk uit een concept afstudeeronderzoek 'Plan van aanpak Bijlmermeer, deel I, analyse' van Gert-Jan te Velde en Jenny Vermeeren. Zij vatten de hoofdlijnen van het rapport van de Werkgroep bondig samen, waarvan ik dankbaar gebruik kon maken.
5
Vertegenwoordigers van de gemeente Amsterdam, de woningcorporatie Nieuw Amsterdam, Stadsdeel Zuidoost, het Ministerie van VROM, de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties, het bedrijfsleven in Amsterdam Zuidoost, de NWR en het NCIV hebben, à titre personel, aan deze werkgroep deelgenomen. In de Werkgroep zijn al deze betrokkenen op één lijn gekomen. Bij de uitwerking van haar taakopdracht heeft de Werkgroep zich niet beperkt tot de financiële positie van Nieuw Amsterdam, maar zag ze het ook als haar taak structurele voorstellen voor de Bijlmermeer als geheel te formuleren. De Werkgroep vond het de taak van Nieuw Amsterdam om in overleg met de gemeente, mede op basis van het werkgroeprapport een saneringsaanvraag in te dienen bij het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting. Volgens de Werkgroep kunnen de problemen van de Bijlmermeer samengevat worden in een viertal elementen: de stedebouwkundige structuur (functiescheiding, grootschaligheid en gebrek aan differentiatie); het ontbreken van een hechte stabiele samenleving, gekoppeld aan een sterke concentratie van kansarme groepen bewoners die evenmin van harte in de Bijlmermeer wonen; het, met de stedebouwkundige structuur en de beperkte maatschappelijke controle samenhangende, gebrek aan leefbaarheid en gevoel van veiligheid in de wijk; de onderhoudsgevoeligheid en daardoor steeds weer oplopende onderhoudsachterstanden van de gebouwen.
In het rapport van de werkgroep zijn twee scenario's ontwikkeld voor de aanpak van de problemen van de Bijlmermeer en van de woningcorporatie Nieuw Amsterdam. Het eerste scenario gaat uit van het doorexploiteren van de Bijlmermeer binnen de huidige stedebouwkundige structuur en van de inzet van een aantal instrumenten om het exploitatietekort van Nieuw Amsterdam op te heffen. De kosten van dit scenario worden begroot op f660,- à ff765,- miljoen voor de komende vijftien jaar. Het tweede scenario, dat in opdracht van de werkgroep is ontwikkeld door adviesburo KOLPRON-consultants betekent een ingrijpende wijziging van de stedebouwkundige structuur door sloop/nieuwbouw, herpositionering van een deel van de flats in een duurder marktsegment (huren f800 à f1000), renovatie van de overige flats en herinrichting van de infrastructuur. ,De kosten van dit scenario worden begroot op f654 miljoen, eveneens voor een periode van vijftien jaar. Op basis van deze scenario's heeft de Werkgroep een keuze gemaakt voor de hoofdlijnen van een beleid gericht op structurele verbetering van de marktpositie van de Bijlmermeer. Deze hoofdlijnen zijn: 6
Alleen door een doorbreking van de stedebouwkundige structuur van de Bijlmermeer kan een oplossing voor de financiële problemen van de corporatie bereikt worden; de leetbaarheid en veiligheid moeten worden vergroot en er moet meer variatie in de wijk worden gebracht. In overleg tussen alle nu en in de toekomst betrokkenen moet een stedebouwkundig plan worden ontwikkeld. De betrokkenheid van de bewoners moet op de in de stadsvernieuwing gebruikelijke wijze worden gegarandeerd. Ontwikkeling van een plan voor sociale vernieuwing voor de bewoners, wat leidt tot een versterking van hun maatschappelijke positie. Er moet een gericht scholings- en werkgelegenheidsprogramma worden opgesteld. Sloop van woningen/vervangende nieuwbouw (of aftopping met aanvullende nieuwbouw) als een van de instrumenten om een doorbreking van de stedebouwkundige opzet te bereiken. Daardoor zal een aantrekkelijker en meer gevarieerder stedebouwkundige opzet moeten ontstaan. Het aantal te slopen woningen zal ca. 25% van het woningbestand van de Bijlmermeer bedragen. De keuze van de te slopen of af te toppen flats zal afhangen van de uitwerking van het stedebouwkundig plan. Herstructurering van de woonomgeving en infrastructuur; de huidige strikte scheiding van verkeerssoorten moet worden opgeheven door een betere aansluiting tussen de huidige hoofdinfrastructuur van halfhoge wegen en het maaiveld. Betere aansluiting en sterkere verweving tussen de Bijlmermeer en het bedrijventerrein Amstel 111; o.a. door het realiseren van een grotere differentiatie van functies in en het verbeteren van de verbindingen tussen beide gebieden. Differentiatie van de flats die niet worden gesloopt; circa een kwart van de Bijlmerflats zal zodanig moeten worden aangepast en verbeterd dat ze aantrekkelijk worden voor een andere doelgroep (netto huren f800 à f1000). Deze herpositionering zal door, en voor risico van, marktpartijen (beleggers, projectontwikkelaars) moeten worden ontwikkeld. Groot-onderhoudsbeurt voor de resterende woningen (ca. 50%); hierdoor kunnen onderhoudsachterstanden worden weggewerkt en hoeven voor de eerstkomende jaren geen grote onderhoudsuitgaven meer worden verwacht. De woningen blijven bedoeld voor de doelgroep van de sociale verhuurders, dat wil zeggen voor bewoners met een inkomen tot modaal. Voltrekking van het herstructureringsproces in een tijdsbestek van 10 jaar; Dat wil zeggen dat jaarlijks 500 à 600 woningen ofwel gesloopt, ofwel geherpositioneerd zullen worden. Daarnaast zullen ca. 600 woningen per jaar een groot onderhoudsbeurt moeten krijgen. Daarvoor zal voldoende zowel personele, als financiële capaciteit bij de gemeente en Nieuw Amsterdam beschikbaar moeten zijn. Daarnaast zal er voldoende contingent moeten zijn, zowel in voor nieuwbouw als voor verbetering. De bewoners van te slopen of te herpositioneren flats moeten alle bij stadsvernieuwing gebruikelijke rechten krijgen: stadsvernieuwingsurgentie,
7
verhuiskostenvergoeding, inspraak. Zij die (bewust) kiezen voor het wonen in de Bijlmermeer moeten daar de mogelijkheid toe krijgen. Een aktief veiligheidsbeleid en bestrijding van de drugscriminaliteit, naast de herstructureringsingrepen; de spoedige komst van stadswachten in Amsterdam Zuidoost kan hieraan een bijdrage leveren, maar ook in de inzet en het beleid van de politie dient een grote prioriteit voor de .Bijlmermeer tot uitdrukking te komen. De Werkgroep is van oordeel een integraal plan van aanpak te hebben geschetst waarmee zowel de financiële problemen van Nieuw Amsterdam, als de structurele problemen van de Bijlmermeer naar een oplossing kunnen worden gebracht. Naast maatregelen in de volkshuisvestingssfeer zullen nog vele andere maatregelen moeten worden genomen. Het probleem van de Bijlmermeer is breder dan alleen het volkshuisvestingsterrein. Met name op het terrein van de ruimtelijke ordening (de plaats van stadsdeel Zuidoost in de stedelijke structuur), op het terrein van sociaal-economisch beleid (werkgelegenheid, scholing, inkomenspositie) en op het terrein van voorzieningen (en niet in de laatste plaats veiligheid) zijn vele aanvullende maatregelen nodig. De Bijlmermeer heeft een integrale aanpak nodig, de wijk moet onderdeel worden van een proces van zowel stedelijke als sociale vernieuwing. reacties op de plannen
Uitgebreide reacties zijn gegeven door de woningbouwvereniging Nieuw Amsterdam en door de Werkgroep Wonen en woonomgeving van het Wijkopbouworgaan Bijlmermeer. Twee summiere reacties zijn gegeven door wethouder Genet en het Dagelijks Bestuur van het Stadsdeel Zuid-Oost (zie literatuurlijst). Het rapport van de Werkgroep moet op dit moment nog behandeld worden in de Amsterdamse gemeenteraad. De werkgroep Wonen en woonomgeving van het Wijkopbouworgaan Bijlmermeer wijst de verandering van de woningmarktfunctie af en stelt de huidige bevolking van de Bijlmermeer centraal: "Wij willen (.. ) mèt en voor de bevolking van de Bijlmermeer de problemen proberen op te lossen." Dit moet gestalte geven door middel van 'stadsvernieuwing nieuwe stijl': "Wij willen voor de Bijlmermeer een integrale aanpak, waarin naast de woningen en de stedebouwkundige structuur ruimte is voor de aanpak van sociale problemen, zoals werkloosheid, scholingsachterstanden, vandalisme en criminaliteit." Hiertoe pleit de werkgroep van het Wijkopbouworgaan voor de erkenning als stadsvernieuwingsgebied met de daarbij horende projectorganisatie, rechten van de bewoners en gelden. Daarnaast moet geld uit de sociale vernieuwingspot komen. Ingrijpende stedebouwkundige maatregelen worden op voorhand niet (meer) afgewezen, maar precieze invulling moet per buurt bepaald worden door de projectgroepen. Bij de herpositionering stelt deze werkgroep grote vraagtekens. 8
De woningbouwvereniging Nieuw Amsterdam is het in grote lijnen eens met het rapport. Zij stelt dat daarnaast "ingrijpende maatregelen op sociaal gebied noodzakelijk zijn". Kritiek heeft zij op de herpositionering van 3.000 woningen en de positie van de zittende bewoners die willen blijven. De herpositionering wijst de woningbouwvereniging af, omdat zij "veel meer verschillen tussen de diverse flats (.. ) wil aanbrengen". Ten behoeve van de risicospreiding moet deze differentiëring binnen het bezit van de woningbouwvereniging worden gerealiseerd, niet daarbuiten. Bovendien moeten de woningen binnen de sociale huursector blijven, dus geen huren van /800,- tot /1000,netto, aldus de corporatie. Daarnaast heeft Nieuw Amsterdam twijfels over de interesse die marktpartijen hebben voor dergelijke projecten. De bewoners van de te slopen flats die willen blijven moeten in ieder geval de mogelijkheid krijgen door te schuiven naar de nieuwbouw. Bovendien moet zekerheid worden geboden over de positie van alle Bijlmerbewoners in het vernieuwingsproces, zo stelt Nieuw Amsterdam. Het Dagelijks Bestuur van het Stadsdeel Zuidoost laat zich niet uit over de gewenste doelgroepen bij de aanpak en lijkt daardoor de uitgangspunten van de werkgroep op dit punt te onderschrijven. Wel stelt het Dagelijks Bestuur dat "het proces van sociale vernieuwing een gelijkwaardige plaats moet krijgen naast het proces van ruimtelijke vernieuwing", en dat de aanpak per buurt gedifferentieerd zal moeten worden. Wethouder Genet houdt zich uiteraard ook op de vlakte en pleit voor een gedifferentieerde aanpak en gefaseerde uitwerking, waarbij "het door bureau Kolpron voorgestelde model ( .. ) niet noodzakelijkerwijs uitgangspunt hoeft te zijn". Verder lijkt een eventuele aanspraak op het stadsvernieuwingsfonds Genet minder aangenaam te zijn en wordt de rekening vooralsnog doorgeschoven naar de post 'sociale vernieuwing'. 1.4
Het onderzoek onder de bewoners
Achtergrond De aanleiding voor het voorliggende rapport is een ander onderzoek dat het OTB uitvoert in de Bijlmermeer. Dat andere onderzoek richt zich op het functioneren van avondhuismeesters in een viertal flats in de Bijlmer. Het wordt uitgevoerd in opdracht van de Stuurgroep Bestuurlijke Preventie Criminaliteit, een samenwerking van de Ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken. Dit voorliggende onderzoek wordt gefinancieerd uit een budget van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, dat een subsidie ter beschikking heeft gesteld ter bevordering van de kennisoverdracht van de problemen in naoorlogse wooncomplexen aan een breder publiek.
9
Per 1 maart 1989 zijn door Nieuw Amsterdam in drie flats avondhuismeesters aangesteld, ook wel conciërges genoemd. Dit is gebeurd in de flats Haag & Veld, Florijn en Eeftink. Het was de bedoeling ook in Groeneveen een conciërge aan te stellen op dezelfde datum. Dit is niet gebeurd. In de plaats hiervan is een beveiligingsbedrijf in de arm genomen. De rol van het OTB in dit geheel is, dat zij het functioneren van deze conciërges onderzoekt. Dit gebeurt door middel van een voor- en een nameting onder alle bewoners van de vier genoemde flats. De voormeting heeft in februari 1989 plaatsgevonden, dus v66rdat de conciërges met hun werk begonnen. De nameting zou één jaar later plaatsvinden. Inmiddels presenteerde in januari 1990 de Werkgroep haar plannen voor de toekomst van de Bijlmermeer. Verschillende betrokkenen lieten hun licht schijnen over deze plannen, maar, zoals gezegd, aan de bewoners werd niets structureel gevraagd. Wij hebben de gelegenheid aangegrepen om de nameting voor het conciërge-onderzoek te combineren met een onderzoek naar de mening van de bewoners over de voorgestelde plannen. Beide onderzoeken staan verder los van elkaar. De resultaten van het conciërgeonderzoek zullen later dit jaar verschijnen.
Werkwijze In dit rapport ligt de nadruk op de mening van de bewoners. Alle huishoudens zijn daarom door middel van een enquête benaderd. De werkwijze was als volgt. De bewoners van de vier flats zijn in een brief van tevoren op de hoogte gesteld van de komst van de OTB-enquêteurs. Hierin werd het doel van het onderzoek kort uitgelegd. In dezelfde week werden aan de mensen persoonlijk de vragenlijsten overhandigd en werd eventueel het doel van het onderzoek kort uitgelegd. Na één of enkele dagen werden dezelfde adressen nogmaals bezocht om de enquêtes weer op te halen. In totaal werd er drie maal geprobeerd om enquêtes uit te zetten. De mensen werden aan het eind van de middag en het begin van de avond benaderd, omdat op deze tijden de respons het hoogst is. Per huishouden werd één vragenlijst afgegeven. De enquête (met de resultaten) is opgenomen als bijlage 1. De vragenlijst is vooraf ter commentaar voorgelegd aan mensen van de bewonerscommissies van de vier flats, Nieuw Amsterdam, Stichting Wijkopbouworgaan Bijlmermeer en Stichting Buurtwerk Zuidoost.
Respons De respons viel niet tegen. Van tevoren werden we van verschillende zijden voorbereid op een effectieve respons van hooguit 25 procent. Dit werd uiteindelijk 37 procent van de bewoonde woningen en 59% van de uitgezette enquêtes (zie tabel 1.1). Een korte toelichting is op zijn plaats. In totaal zijn er in de vier flats 1888 woningen. Daarvan stonden er 250 leeg of waren nog geen half jaar bewoond. Een half jaar leek ons een minimale termijn waarop bewoners zich een oordeel gevormd kunnen hebben over het wonen in de Bijlmermeer. In de resterende
10
woningen werden elfhonderd bewoners thuis aangetroffen. Het is duidelijk dat dit aantal hoger had kunnen zijn bij meer uitzet- en ophaalrondes. Het aantal weigeringen bedroeg 6,5 procent. De redenen om niet mee te werken varieerden. Taalproblemen stonden met ruim 25% op de eerste plaats. (Overigens werd de enquête in twee talen aangeboden: Nederlands en Engels. In totaal vulde 91% een Nederlandstalige enquête in en 9% gaf de voorkeur aan een Engelstalige.) 'Geen zin' of 'geen belangstelling' waren goed voor eveneens circa 25 procent. Verder waren er een aantal mensen, die alleen 'op het huis pasten', omdat de bewoner op vakantie was. Ook waren er een aantal mensen, die de deur of het raam niet opendeden om een vragenlijst aan te nemen. Tenslotte waren er enkele incidentele gevallen als 'ziek, kan niet meer schrijven, sterfgeval en niet meer helemaal goed bij'.
Tabel 1.1
Overzicht respons Bijlmerenquête 1990
1.888 woningen 250 'onbewoond'· 1.638 bewoonde woningen 1.101 bewoners bereikt 72 weigeringen
= 67,2 % = 6,5 %
1.029 enquêtes uitgezet
= 62,8 %
603 enquêtes retour
= 36,8 % van de bewoonde woningen = 54,8 % van de bereikte bewoners = 58,6 % van de uitgezette enquêtes
• 'onbewoond' wil zeggen: leeg, of minder dan een half jaar bewoond, plus een enkel bedrijfspand op de verdiepingen.
De enquête is in vier flats afgenomen, Eeftink, Florijn, Groeneveen en Haag & Veld, de flats waar het conciërge-onderzoek plaatsvond. Eén van de redenen om de conciërges in juist deze flats te laten werken, was de onderlinge verscheidenheid: één flat, waar het wat beter ging, één waar het juist niet zo best liep en twee er tussenin. Als een eerste test hebben we gekeken of er verschillen bestaan tussen de antwoorden van bewoners uit de vier flats. Door een specifieke situatie zou één flat de totale uitkomsten kunnen vertekenen. Dat bleek niet het geval te zijn. Op bijna alle vragen werd in de vier flats niet wezenlijk verschillend geantwoord. Over vragen als de waardering voor het maaiveld, de veiligheidssituatie rond de flat, het oordeel over sloop enz. bestaan dus geen verschillen tussen de bewoners van de vier flats. 11
In de eerste ronde van het conciërge-onderzoek, in februari 1989, bleek dat de bewoners in de vier onderzochte flats een redelijk tot goed beeld vormden van de totale Bijlmerbevolking. In onderzoekstermen: de steekproef was representatief voor de gehele Bijlmerpopulatie. In de volgende paragraaf gaan we nogmaals in op de representativiteit van de respondenten ten opzichte van de gehele Bijlmerbevolking. Tevens beschrijven we een aantal kenmerken van de bewoners.
1.5
Bewonerskenmerken en representativiteit
Om algemeen geldende uitspraken voor de gehele Bijlmermeerbevolking te kunnen doen, is het van belang om na te gaan of de respondenten een representatief deel van de totale bevolking vormen. Hiertoe zijn de enquête-uitkomsten vergeleken met enkele algemene bevolkingscijfers voor de gehele Bijlmerhoogbouw. In de volgende hoofdstukken worden resultaten van de bewonersenquête gepresenteerd voor de bevolking als geheel. Daarnaast kijken we per vraag of er verschil valt te maken tussen verschillende categorieën bewoners. Op deze verschillen gaan we dan telkens verder in. We vermelden ook wanneer er geen duidelijke verschillen bestaan, waar we dat eigenlijk wel verwacht hadden. De totale Bijlmerbevolking delen we in groepen in. Dat doen we op basis van zes kenmerken, waardoor dus zes categorieën ontstaan. Deze zijn: a. leeftijd b. huishoudenssanienstelling c. geslacht d. land van geboorte e. woonduur f. verhuiswens Leeftijd Uit tabel 1.2 blijkt dat de respondenten wat leeftijd betreft een redelijk goede afspiegeling vormen van de gehele Bijlmerbevolking. De resultaten komen overeen met de enquêteresultaten in 1989, en met gegevens van het onderzoek, dat Bureau Veldkamp in 1984 in de Bijlmermeer heeft gehouden. Als we de nieuwe huurder!! meenemen, dan zien we dat deze gemiddeld veel jonger zijn dan de zittende huurders of dan de huurders uit de enquête. Deze cijfers zijn moeilijk met elkaar te vergelijken, al is het alleen maar omdat een huurder vanzelf ouder wordt... a.
12
Tabel 1.2
Bewonerskenmerk: leeftijd (in %)
OTBenquête 1989
OTBenquête 1990
Bureau NA: Veldkamp alle 1984 hoogbouw
nieuwe huurders 1988
nieuwe huurders 1989
< 30 jaar 30-50 jaar > 50 jaar
29 50 21
31 47 22
30 47 24
28 51 21
53 39 7
55 38 8
peildatum (N=
feb.'89
mrt.'90
606
586
1984 1215
1-1-1987 10.288
3170
2244)
bron: OTB, Nieuw Amsterdam, Bureau Ve1dkamp
b. Huishoudenssamenstelling Uit tabel 1.3 blijkt dat in de enquête relatief iets te weinig alleenstaanden zijn vertegenwoordigd en veel mensen met kinderen. Dit heeft waarschijnlijk als reden dat alleenstaanden minder vaak thuis zijn. Bovendien is er minder vaak iemand anders van het huishouden (een kind) aanwezig om de deur open te doen. De tabel laat zien dat onder de nieuwe huurders veel meer alleenstaanden zijn. Dat kan drie oorzaken hebben. De eerste is dat het aantal gesplitste woningen danig is toegenomen, woningen die doorgaans aan alleenstaanden worden teogewezen. De tweede reden is een versoepeld toewijzingsbeleid voor de rest van de woningen. Dit is volgens Nieuw Amsterdam niet het geval. De derde reden is dat de samenstelling van een huishouden kan zich wijzigen na verloop van tijd, bijv. door samenwonen. Daarom zijn de cijfers over de nieuwe huurders moeilijk te vergelijken met de oude huurders wat betreft de samenstelling van het huishouden. Tabel 1.3
Bewonerskenmerk: samenstelling van het huishouden (in %) OTBenquête 1989
alleenstaand 2 volwassenen I-ouder 2-ouder peildatum (N=
34 18
OTBBureau enquête Veldkamp 1984 1990
NA: alle hoogbouw
nieuwe huurders 1987
nieuwe huurders 1988
nieuwe huurders 1989
36
39 19 18 16
54
20
55 15 19
12
11
58 14 19 11
±3600
3170
2244)
24
35 19 22
25
25
feb.'89 626
mrt.'90 601
1984 1215
1-1-1987 10.288
14
bron: OTB, Nieuw Amsterdam, Bureau Veldkamp
13
c. Geslacht De enquête blijkt voor 55% door vrouwen ingevuld te zijn (en voor 45% dus door een man). Dit lijkt scheef. Uit de gegevens van Nieuw Amsterdam is niet af te leiden hoeveel mannen en hoeveel vrouwen er in de Bijlmermeer wonen. Wel dat er meer alleenwonende mannen dan vrouwen zijn (24% tegen 15%). Daar staat tegenover dat vrouwen meestal aan het hoofd staan van een I-ouder gezin (in Amsterdam-Zuidoost zeven maal zo vaak, bron: Amsterdam in cijfers, 1989, blz 48). Het grote aanta11-ouder gezinnen in aanmerking nemend, valt het te verklaren dat iets meer vrouwen dan mannen de enquête ingevuld hebben. Land van geboorte In de enquête komt de vraag aan de orde in welk land de respondent geboren is. Net als dat met leeftijd of geslacht het geval is, kan de culturele achtergrond van mensen van invloed zijn op de vraag, hoe men over een aantal zaken denkt. Er zijn drie groepen onderscheiden: - mensen die geboren zijn in Nederland, - in Suriname of de Nederlandse Antillen, - zij die geboren zijn in 'overige' landen. Tot de laatste groep behoren vooral mensen, geboren in Ghana (5,0%) en Indonesië (4,5% van alle bewoners). Westduitsers hebben een aandeel van 1,7%, Pakistan anderhalf en de rest zit onder de 1%. In totaal komen de respondenten uit maar liefst 40 verschillende landen, variërend van België tot de Dominicaanse Republiek en Réunion.
d.
Tabel 1.4
8ewonerskenmerk: geboorteland (in %) OTBenquête 1989
OTBenquête 1990
NA: alle hoogbouw
44
34 23
45 34 20
55 32 13
46 31 23
38 38 24
34 30
feb.'89 626
mrt.'90 592
1-1-1987 10.288
3600
3170
2244)
, Nederland Suriname/Ned. Antillen overig buitenland peildatum (N=
nieuwe nieuwe huurders huurders 1987 1988
nieuwe huurders 1989
36
bron: OTB, Nieuw Amsterdam.
Uit tabel 1.4 komt naar voren dat er naar verhouding iets minder mensen uit Nederland de vragenlijst hebben ingevuld dan verwacht op grond van de cijfers uit 1987. Een verklaring kan zijn dat Nederlanders minder thuis zijn of oververtegenwoordigd in bijv. de groep alleenwonenden. Deze bleken immers reeds minder aanwezig te zijn. Een andere verklaring ligt in de veroudering van het materiaal van NA (per 1-1-1987). Uit de cijfers van de nieuwe huurders blijkt 14
dat er de laatste jaren veel minder Nederlanders dan voorheen in de Bijlmer zijn komen wonen en meer mensen uit de beide andere categorieën. e. Woonduur Het ligt voor de hand te veronderstellen dat de woonduur van belang is bij het oordeel van bewoners. Immers, iemand die niet tevreden is over zijn of haar woonsituatie, zal (proberen te) verhuizen. In tabel 1.5 is weergegeven welk percentage langer dan vier jaar op hetzelfde adres woont. Opvallend zijn de grote verschillen tussen alle enquête-resultaten en de totaalcijfers volgens Nieuw Amsterdam.
Tabel 1.5
> 4 jaar
peildatum (N=
Bewonerskenmerk: woonduur als % mensen dat langer dan vier jaar op het huidige adres woont OTB· enquête 1989
OTB· enquête 1990
44
48
44
46
26
21
19
19
feb.'89
mrt.'90 601
mrt.'90 601
1984
1-4-1988 10.288
±2520
±2350
-)
626
OTBBureau NA: 1990 Veldkamp alle correctie 1984 hoogbouw
1215
ver· trekkers 1986
ververtrekkers trekkers 1987 1989*
* alleen eerste halfjaar van 1989 is bekend; cijfers over 1988 ontbreken bron: OTB, Nieuw Amsterdam, Bureau Veldkamp
In de enquête zitten meer mensen die reeds langer dan vier jaar in hun woning wonen dan op grond van de totaalcijfers van Nieuw Amsterdam verondersteld mocht worden (48 tegen 26%). Dat heeft verschillende oorzaken. Eén reden is, dat in de enquête geen mensen meegenomen zijn, die minder dan een half jaar in hun woning woonden. Hierdoor is alles boven een half jaar automatisch opgewaardeerd. In de tabel is hiervoor gecorrigeerd (in kolom drie). Het verschil tussen de onderzoeksgroep en de officieel geregistreerde bewoners blijft echter bestaan (44 tegen 26%). Een tweede reden is dat er een tijdsverschil van drie jaar zit tussen de twee peildata. Juist de laatste jaren is de mutatiegraad gedaald, waardoor de gemiddelde woonduur stijgt. Nog een reden is, dat er in veel flats verbeteringen zijn doorgevoerd, waardoor mensen uit hun woning moesten. Zo is de flat Gravestein (de oude Gliphoeve ) enkele jaren terug geheel ontruimd geweest en scoort nu dus 0%. Een laatste reden is waarschijnlijk dat mensen die er langer wonen, meer genegen zijn om de enquête in te vullen.
f.
Verhuiswens Het laatste kenmerk, waarop bewoners zijn onder te verdelen, is de verhuiswens. Dit is geconcretiseerd in de vraag of bewoners denken nog geruime tijd, minimaal één jaar, in hun woning te blijven wonen. Van alle respondenten ant-
15
re
woordt een kwart dat van plan zijn te verhuizen (zie tabel 1.6). Dat betekent een stijging ten opzichte van 1989, een stijging die niet gemakkelijk te verklaren valt. Willen verhuizen is één, maar daadwerkelijk verhuizen is twee. Toch zien we, als we naar de mutatiegraad kijken, dat de meeste bewoners hun plannen wel ten uitvoer brengen. De mutatiegraad lag rond de 20%, maar is de laatste jaren geleidelijk gedaald.
Tabel!.'
Bewonerskenmerk: verhuiswens (in %) verhuiswens = ja
verhuizen
(N=
mutatiegraad
enquête 1989
enquête 1990
NA: 1986
NA: 1987
NA: 1988
NA: 1989
21
25
21
19
18
18
612
582
±2500
±2350
±2300
±2250
bron: OTB, Nieuw Amsterdam
Tussen de zes groepen bestaan overlappen, welke van belang kunnen zijn bij de interpretatie van de vragen in de enquête. Opvallend zijn de verbanden tussen het geslacht en het geboorteland van de respondent met de samenstelling van het huishouden. Gemiddeld blijkt 22% van de huishoudens in de Bijlmer uit één-ouder gezinnen te bestaan; bij de mensen geboren in Suriname/Nederlandse Antillen is dat 41 %. Aan het hoofd van een één-ouder gezin staat veel vaker een vrouw, zoals we onder b. constateerden. Bij de Surinamers/Antillianen blijkt de enquête veel vaker door een vrouw dan door een man ingevuld te zijn; in cijfers: 69% door een vrouw tegen 55% gemiddeld voor alle bewoners.
g. Representativiteit: tot slot In de voorgaande punten werd bekeken of de enquêteresultaten representatief kunnen zijn voor de gehele bevolking van de Bijlmermeer. Van enkele bevolkingsgroepen bleek een lichte onder- of oververtegenwoordi- . ging te bestaan. Zo zijn alleenwonenden en mensen die minder dan vier jaar in de flat wonen, enigszins ondervertegenwoordigd. Leeftijd, geslacht en land van geboorte komen goed overeen. Over het algemeen lijken de resultaten redelijk overeen te komen met kenmerken van de gehele Bijlmerpopulatie. Uitspraken zullen daarom in het algemeen gedaan worden voor alle Bijlmerbewoners.
16
2 DE BEWONERS OVER DE GOEDE DINGEN IN DE BULMERMEER
Alvorens ons bezig te houden met de problemen en de plannen om deze te lijf te gaan, laten we eerst zien wat de huidige bewoners positief vinden aan de Bijlmermeer. Aan de bewoners is gevraagd wat ze nou goede dingen vinden in de Bijlmer, zaken die je zeker niet moet veranderen. Hieruit komen enkele, gezien de verwachtingen toch wel verrassende, zaken naar voren. Deze zijn zichtbaar gemaakt in figuur 2.1. De respondenten mochten meer dan één antwoord aankruisen. In totaal zijn 1303 antwoorden gegeven door 554 respondenten; dat betekent gemiddeld 2,4 positief punt per respondent.
Figuur 2.1
De bewoners over de goede dingen in de Bijlmermeer 7.
0
10
20
40
30
50
60
het au tovrij e maa iv e l d 59
de won i ng en ze lf 46
de qe men qd e
s ame nlevi ~
38
de hur en 31
de
5
te de bouw kund ~e opze t 29
de gezel li ghei d 26J;;1
~ bron : OTB-B ij l merenque le 1990
17
bron: Eerste Bijlmer Boekhande~ Amsterdamse Poort
Duidelijk het meest genoemd is het autovrije maaiveld, gevolgd door de woningen zelf en de gemengde (multiraciale) samenleving. De onderlinge verschillen lopen evenwel niet zo ver uiteen. Hierna bekijken we of de naar voren gebrachte zaken door de verschillende bevolkingsgroepen anders beoordeeld worden. Hiertoe delen we de bevolking in naar de zes kenmerken, die in hoofdstuk 1 genoemd zijn, te weten: woonduur, verhuiswens, samenstelling van het huishouden, leeftijd, geslacht en geboorteland. A. Het autovrije maaiveld wordt door de meeste bewoners als een groot pluspunt van de Bijlmer genoemd. Te verwachten was, dat vooral mensen zonder auto - ongeveer de helft van de huishoudens heeft geen auto ter beschikking - dit zouden noemen. Dit blijkt echter niet het geval: er bestaat geen duidelijk verschil in de positieve waardering van het autovrije maaiveld tussen autobezitters en niet-autobezitters. Verder zijn nog twee bewonerskenmerken duidelijk verschillend. Beide zijn zichtbaar gemaakt in figuur 2.2a en 2.2b. De figuur heeft alleen betrekking op mensen die het betreffende aspect wèl genoemd hebben. De gestippelde lijn geeft het gemiddelde aan voor alle bewoners tezamen. Het eerste verband is dat met de leeftijd, links in de figuur. Ouderen hebben meer waardering voor het autovrije maaiveld dan jongeren.
18
Uit de rechterhelft van de figuur blijkt een verband te bestaan naar geboorteland van de respondent. De mensen die in Nederland geboren zijn, hebben duidelijk meer waardering voor het autovrije i maaiveld dan de andere twee groepen die we onderscheiden hebben, namelijk Surinamers/Antillianen en mensen uit de rest van de wereld. Figuur 2.2
Verband leeftijd en geboorteland met als positief aspect genoemd het autovrije maaiveld
~.
LEEFTIJD
B.
GEBOORTEL~ND
gem i ddeld
( 30 jaar
30-50 jaar
(N=546, p=O,OO) bron: OTS - Bi jlrnerenquete 1990
•
> 50 jaar
guiddeld
Nederland
Surinue/Rnti 11.
overig
(N=546, p=O,OO) bron: OTB - Bijltlerenquete 1990
In alle figuren en berekeningen staat N voor het aantal respondenten, dat op beide vragen een antwoord heeft gegeven, en p =0,0_ voor een bepaalde statistische maat. Het geeft de waarschijnlijkheid aan, de 'kans', dat het gevonden verband op toeval berust: p=O,01 betekent een kans van 1% dat het gevonden verband toevallig is.
B. De woningen zelf vormen het tweede goede aspect, dat de bewoners naar voren brengen; in cijfers: 46%. Dit aspect wordt zeer verschillend gewaardeerd; bijna alle onderscheiden kenmerken kennen duidelijke verschillen. Als we kijken naar mensen met verhuisplannen, zien we dat van de mensen die denken binnen een jaar uit hun woning weg te zijn (de 'verhuizers'), slechts 31 % de woning als pluspunt noemt, tegen 53% van de 'blijvers'. Een tweede verband met betrekking tot de woning, is dat naar woonduur van de respondent. Het zal niet verbazen, dat hoe langer de mensen in hun woning wonen, des te positiever ze erover zijn. Dit blijkt uit figuur 2.3a. Misschien moeten mensen zich aan hun woning hechten, misschien ook zijn zij, die niet tevreden zijn met de woning sec, inmiddels al verhuisd. Rechts in dezelfde figuur (2.3) is het verband naar leeftijd van de bewoners afgebeeld. Hier is het verband nog duidelijker: ouderen waarderen de woningen meer dan jongeren.
19
Figuur 2.3
Verband leeftijd en woonduur van bewoners met als positief aspect genoemd de woning
R.
WOONDUUR
B.
LEEFTIJD
guiddeld guiddeld
0,5-1 ja.r
1-2 ja;v
2-4 jaar
)4 jaar
( 30 j ,ur
(N::552, p=O,OQ)
30-50 j aar
) 50 j aar
( N=542 , p=O,OO)
bron: aTB - Bijl l erenquele 1990
bron: aTB - Bijllerenquele 1990
We hebben nog twee kenmerken niet genoemd, waarop bewoners duidelijk een verschillende mening hebben over de woningen zelf als positief punt. Dat zijn de samenstelling van het huishouden van de respondent en het geboorteland. Deze zijn in figuur 2.4 afgebeeld. Uit de linker figuur blijkt duidelijk dat mensen
Figuur 2.4
Verband huishoudenssamenstelling en geboorteland van bewoners met als positief aspect genoemd de woning R.
B.
HU I SHOUDEN
;r--·--------------------
GEBOORTELRND
9uidde 1d ---.--------.---.---------.- ------ ge middeld
.11 leen
duo
I- ouder
(N::S52, p :: Q ,01> bron : aTB - Bijl eer enque t e 1990
20
2-ouder
Nederland
Suri na. e/ Rn li 11 .
( N=546 , p=O, OO)
br on : OTS - Bij l rnerenq uele 1990
ov er i g
zonder kinderen, veel meer waardering voor de woningen zelf hebben dan mensen met kinderen. Uit hoofdstuk 5 zal blijken dat de laatste groep ook veel meer verhuisgeneigd is. Tenslotte blijkt uit de laatste figuur (2.4b), dat er een verschil bestaat naar geboorteland. Mensen geboren in Nederland, waarderen de woningen beduidend hoger dan de twee andere onderscheiden groepen.
c. Het derde aspect, dat bewoners waarderen in de Bijlmermeer, is de gemengde (multiraciale) samenleving; in cijfers: 38% van de respondenten. De mensen, die dit punt noemen, .zijn bijna niet te onderscheiden naar bepaalde kenmerken. Dat betekent dat, van die 38%, er geen bepaalde bevolkingsgroepen uitspringen, zoals bijv. naar leeftijd of woonduur. Veel verschillende bevolkingsgroepen noemen dus de gemengde samenleving als een goede zaak. Slechts één kenmerk veroorzaakt een opvallend onderscheid, namelijk dat naar geboorteland (met p = slechts 0,05). Dit verband is er alleen dan, als we onderscheid maken binnen de groep Surinamers en Antillianen onderling. Van de eerstgenoemden noemt bijna 50% de gemengde (raciale) samenleving als positief punt. Daarentegen noemt slechts ruim 30% van de Antillianen dit aspect, het laagste van alle groepen respondenten. (De Nederlanders: 35%, iets minder dan gemiddeld (38%), de 'overige' buitenlanders noemen het 34%.) D. Op de vierde plaats volgen de huren; 31% van de respondenten vindt dat deze niet veranderd mogen worden. Drie kenmerken maken onderscheid tussen 21
de bewoners, te weten de verhuiswens, de leeftijd en het geboorteland. De mensen die niet van plan zijn binnen een jaar te verhuizen, brengen de huren vaker als positief punt naar voren; in cijfers: 33 tegen 23%. De 'blijvers' zijn dus meer tevreden over de huurhoogte dan de 'verhuizers'. De andere twee kenmerken zijn in figuur 2.5 getoond. links zien we het verband naar leeftijd; ouderen zijn beduidend meer tevreden over de huurhoogte dan jongeren. Uit figuur 2.5b blijkt dat de Nederlanders duidelijk meer tevreden zijn over de huurhoogte dan de mensen die elders geboren zijn. De laatsten noemen de huren niet als positief punt en vinden ze waarschijnlijk dus te hoog. Figuur 2.S
Verband leeftijd en geboorteland van bewoners met als positief aspect genoemd de huren R.
B.
LEEFTIJD
GEBDDRTELRND
9 u iddeld
-------•. -------.- --.. -------.-. 9• • idd.l d
< 30
j iar
30- 50 j iir
(N=542 I p=O ,04) bron : OTB - 8 ij l .er enque t e 1990
) 50 j aar
Ne der land
Surin~e /Rn t i ll .
ov er l 9
( N=546 , p=O ,00) bro n: aT B - Bij lur enque te 1990
E. De stedebouwkundige opzet van de Bijlmermeer, de hoge flats temidden van veel groen, wordt door 29% van de respondenten genoemd als iets goeds, dat je . zeker niet zou moeten veranderen. Hierover zijn de meningen sterk verdeeld, als we naar de diverse bevolkingsgroepen kijken. Het is weinig verrassend dat mensen mèt verhuisplannen minder waardering hebben voor de stedebouwkundige opzet dan de blijvers; in cijfers: 20 tegen 33 procent (met p=O,Ol). Kijken we naar de leeftijd van de respondenten (afgebeeld in figuur 2.6a), dan kunnen we constateren dat ouderen duidelijk meer waardering hebben voor de opzet van de Bijlmermeer dan jongeren. Dit hangt enigszins samen met de woonduur van de respondent. Figuur 2.6b laat zien dat mensen, die er langer wonen, de stedebouwkundige opzet van de Bijlmer beter vinden dan zij, die er nog niet zo lang wonen.
22
Figuur 2.6
Verband leeftijd en woonduur van bewoners met als positief aspect genoemd de stedebouwkundige opzet A.
LEErTIJD
B.
WOONDUUR
.v1________________ --------------------i"~;+,,~-
geM i ddt I d
9uiddeld
( 30 jaar
30-50 jaar
0,5-1 jaar
) 50 jaar
1-2 jaar
2-4 jaar
(N=542, p=O ,00)
(N=552, p=O,04)
bron: OTS - Bij l.erenquele 1990
bron: OTS - Bijl.erenquete 1990
)4
jaar
Er zijn nog twee verbanden niet besproken, te weten dat naar de huishoudenssamenstelling en dat naar geboorteland. Deze zijn beide afgebeeld in figuur 2.7. Uit de linker figuur blijkt een verband dat vaker terugkomt: mensen met kinderen zijn duidelijk minder tevreden over de stedebouwkundige opzet dan mensen zonder kinderen. Met name de één-ouder gezinnen zijn het minst enthousiast over de stedebouwkundige opzet. Figuur 2.7
Verband huishoudenssamenstelling en geboorteland van bewoners met als positief aspect genoemd de stedebouwkundige opzet A_ HU I SHOUDEN
B_ GEBOORTELAND
a-----i"+br --------------------
alleen
duo
I-ouder
2-ouder
1--------------------------------
9e11 i ddt I d
Nederland
Surinille / Rntili.
(N=552 , p=O,OO)
(N=546, p=O,OQ)
bron: aTB - Bijilierenquele 1990
bron: OTe - 81jl.erenquete 1990
geM i ddt 1d
overig
23
Bij het land van herkomst (figuur 2.7b), zien we dat de Nederlanders beduidend positiever zijn over de stedebouwkundige opzet van de Bijlmer, dan de mensen afkomstig uit Suriname/Ned. Antillen of uit andere landen.
F. Een zesde positief aspect, dat bewoners noemen, is de gezelligheid in de Bijlmermeer. Eén vierde vindt, dat je dat zeker niet moet veranderen. Wie zijn dan die mensen, die het zo gezellig vinden? In figuur 2.8 staan twee verbanden in beeld gebracht, die er bestaan, namelijk naar huishouden en naar geboorteland. De linker figuur gaat over de samenstelling van het huishouden. Hier zien we dat met name de één-ouder gezinnen de gezelligheid als belangrijk pluspunt opvoeren. De rechterhelft van de figuur heeft betrekking op het land van herkomst. De Nederlanders blijken de gezelligheid nauwelijks als positief punt te noemen, terwijl de mensen uit andere landen en vooral uit Suriname en de Antillen, dit veel vaker dan gemiddeld vermelden. Figuur 2.8
Verband huishoudenssamenstelling en geboorteland van bewoners met als positief aspect genoemd de gezelligheid R.
B.
HU [SHOUOEN
GEBOORTELRNO
.---.. ------- se. i dde ld ge Middeid
alleen
duo
l-ouder
(N=552, p=O,OO)
bron: aTB - Bijlfllerenquete 1990
2-ouder
Nederland
Suriname/Rntill .
overig
(N=546, p=O,OQ) bron: aTB - BijlrierenQuete 1990
G. Onder 'overige' positieve aspecten tenslotte worden een reeks van punten en puntjes genoemd. Deze variëren van het vele groen en het Bijlmerpark, tot de Amsterdamse Poort en het goede openbare vervoer. Ook de markt wordt gewaardeerd. Tenslotte roemt een bewoner, die nog niet zo lang in Nederland woont, het zeer goede verwarmingssysteem in de Bijlmer, het beste in heel Nederland ....
24
3 DE BEWONERS OVER DE PROBLEMEN IN DE BULMERMEER
3.1
De problemen volgens de bewoners
De problemen in de Bijlmermeer worden vaak wel bekend verondersteld: de onveiligheid, de vele inbraken, de junks, de monotone flats, de kakkerlakken, de open vuilniszakken enz. enz. Veel mensen, die zelf niet in de Bijlmermeer wonen, kunnen dergelijke problemen moeiteloos opsommen. De plannen om de Bijlmermeer aan te pakken, hebben tot doel om de problemen op te lossen. Welke problemen dat zijn, hangt onder meer af van diegene, die er naar kijkt. Hier besteden we aandacht aan de problemen, zoals de bewoners die naar voren brengen. In figuur 3.1 zijn deze op een rij gezet. In totaal zijn 1748 problemen genoemd door 568 bewoners; dat is gemiddeld 3,1 probleem per bewoner. Figuur 3.1
De problemen in de Bijlmermeer volgens de bewoners 7.
o
10
30
20
40
50
60
80
70
onve i I i ~heid en criminal i te it 77 1)1 v er vuili n~
en vanda li sme 77 1)1
we r k I ooshe i d onder de bewoner s 43 ho~e
woon I as ten 2B
stedebouw kund i ge op ze t 27
bewoners in de flats 22 DI
Ige i s o l eer de
l i ggi~
20 DI
kwal i tei t van de wo n i ngen QQQQQ BJ)!
~ bron : OTB-B i j lrl erenquete 1990
25
Twee problemen steken met kop en schouders boven alle andere uit: enerzijds vervuiling en vandalisme en anderzijds onveiligheid en criminaliteit. Uit ander onderzoek blijkt dat deze twee soorten problemen in elkaars verlengde liggen3• Een smerige en verloederde woonomgeving lokt vernielingen, agressie en kleine criminaliteit uit. In zo'n verwaarloosde omgeving voelen mensen zich minder veilig. Evenals in het voorgaande hoofdstuk, maken we ook hier een analyse van de soort bewoners, die de verschillende problemen opnoemen. A. Onveiligheid en criminaliteit wordt door ruim drie kwart van de bewoners als belangrijk probleem naar voren gebracht. Het wordt door bijna alle categorieën bewoners genoemd. Er valt geen onderscheid te maken naar woonduur, geslacht, leeftijd, geboorteland of verhuiswens. Het enige verband, dat er bestaat, is dat naar huishoudenssamenstelling. Eén-ouder gezinnen brengen onveiligheid en criminaliteit duidelijk minder als probleem naar voren (69 tegen 77% gemiddeld, met p=O,Ol). Hiervoor kunnen we geen verklaring vinden. Opvallend is, dat de andere onderzochte kenmerken geen onderscheid maken. Dat betekent dus dat het belangrijkste probleem in de Bijlmermeer, onveiligheid en criminaliteit, ook door (bijna) àlle groepen bewoners als zodanig naar voren gebracht wordt. B. Vervuiling en vandalisme staat op een gedeelde eerste plaats. Ook hier geldt, dat het verband voor bijna alle groepen bewoners aanwezig is. Hier zijn twee variabelen, die onderscheid maken. Ook hier weer is eenzelfde - niet te verklaren - verband aanwezig naar huishouden: één-ouder gezinnen vinden het duidelijk minder vervuild en vernield dan de andere huishoudens (67 tegen 77% gemiddeld, p=O,03). Een sterk verband ligt er wel naar geboorteland (p=O,OO). Mensen van Nederlandse komaf storen zich meer aan deze problemen dan zij die elders geboren zijn. Dit blijkt uit de cijfers: 87% van de Nederlanders noemt vervuiling en vandalisme, 71% van de mensen, die in Suriname of op de Nederlandse Antillen geboren zijn, en 65% van mensen die uit andere landen afkomstig zijn. Voor het overige bestaat er geen verschil tussen de verschillende Bijlmerbewoners. Ook hier geldt ~us weer, dat het genoemde probleem, vervuiling en vandalisme, voor bijna alle bewoners geldt. C. Het volgende probleem volgt op enige afstand, namelijk de grote werkloosheid onder de bewoners (43% noemt dit). Twee kenmerken maken onderscheid tussen de groepen bewoners, zie figuur 3.2. In de linker figuur zien we dat de
3
26
Uit verschillende rapporten blijkt dat een vervuilde en verwaarloosde omgeving vernielingen uitlokt en kleine criminaliteit in de hand werkt. In zo'n omgeving voelt een bewoner of een passant zich niet meer op zijn gemak. Dit blijkt uit andere delen van het OTB-onderzoek, maar ook uit o.a. Van Soomeren c.s (1987) en Woon/Energie (1989).
mensen zonder kinderen beduidend meer moeite hebben met de grote werkloosheid onder de bewoners, dan de mensen met kinderen. Uit het verband met het geboorteland (fig. 3.2b) blijkt dat Nederlanders de werkloosheid onder de bewoners vaker als problemen noemen dan de groep Surinamers/Antillianen of mensen die in een ander land zijn geboren. In de enquete was helaas geen vraag opgenomen over een eventuele werkkring van de respondent. Het zou interessant zijn te weten of de grote werkloosheid onder de bewoners nu juist door de werklozen of door de werkenden meer als probleem gezien wordt. Figuur 3.2
Verband huishoudenssamenstelling en geboorteland met de grote werldoosheid onder de bewoners als probleem R.
HU [SHOUOEN
B.
1________________________________
--------------- geM idde 1d
alleen
duo
l-ouder
2-ouder
GEBOORTELRNO
Nederland
SurinaJIe/Rntill.
(N=565, p=O,Oll
(N=560, p=O,OO)
bron: OTB - BijlmerenQuete 1990
bron: OT8 - Bijlllerenquele 1990
9u i dde I d
oveng
D. Als vierde probleem worden door ruim een kwart van de respondenten de hoge woonlasten genoemd. De één-ouder gezinnen steken hier duidelijk bovenuit (zie figuur 3.3a): 39% van hen noemt de hoge woonlasten als belangrijk probleem, tegen bijna 28% gemiddeld. In de enquête zijn geen vragen opgenomen over het inkomen. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat de laagste inkomens het meeste moeite heben met de woonlasten. Bekend is, dat de éénouder gezinnen dikwijls niet in de meest riante financiële positie verkeren. In de rechter helft van de figuur is nog een opvallend verschil tussen de diverse soorten bewoners weergegeven, namelijk naar geboorteland. Mensen van Nederlandse komaf hebben duidelijk veel minder moeite met de hoogte van de woonlasten dan met name mensen die in Suriname of de Nederlandse Antillen geboren zijn. Dit bleek ook al uit hoofdstuk 2. Daar zagen we dat gemiddeld 31 % van de respondenten tevreden is over de huren, terwijl de Surinamers/ Antillianen daar met 21 procent duidelijk onder zitten.
27
Figuur 3.3
Verband buisboudenssamenstelling en geboorteland met de hoge woonIasten als probleem ~
•
HU I SHOUOEN
8.
------==-- se.
GE800RTEL~ND
i dde I d --------- - ------- gu idde I d
ille!!n
duo
I-ouder
(N =566 , p=O ,02>
bron: OTB - Bijlure nquele 1990
2-ouder
Neder l and
Surin aae/An ti 11.
over i s
( N=56 1, p=O, OO)
bron : OT8 - Bij l . erenque le 1990
In hoofdstuk 1 werd reeds geconstateerd dat er een duidelijk verband bestaat
tussen de huishoudenssamenstelling en het land van geboorte van de respondent. Daar bleek dat met name de één-ouder gezinnen vaak van Surinaamse of Antilliaanse komaf zijn. E. De stedebouwkundige opzet wordt als vijfde genoemd. De massaliteit, de eenvormigheid, de monotonie, de hoge flats temidden van het parkachtige landschap enz, dit alles wordt door ruim een kwart van de zittende bewoners als belangrijk probleem ervaren. Overigens bleek in het vorige hoofdstuk dat 29% van de bewoners de stedebouwkundige opzet juist in hoge mate waardeert. We moeten hierbij de nuance maken dat het probleem 'de stedebouwkundige opzet' van een ander kaliber is dan bijvoorbeeld vervuiling of criminaliteit. De laatste zijn voor bewoners duidelijk zichtbare problemen, de stedebouwkundige opzet kan een meer indirect probleem zijn, dat niet zo gemakkelijk door de bewoners wordt erkend. De stedebouwkundige opzet op zichzelf hoeft ook geen probleem te zijn. Kijken we naar de verschillende soorten bewoners, dan blijkt het sterkste verband te zijn met de mate waarin men wil verhuizen (p=O,OO). Slechts 22% van de 'blijvers' vindt de stedebouwkundige opzet problematisch tegen 42% van de vertrekkers. Kennelijk is de problematische stedebouwkundige opzet voor veel mensen wel een verhuisreden. Een opvallend verband bestaat er bij de variabele leeftijd (zie figuur 3.4a). Duidelijk te zien is, dat veel meer jongeren dan ouderen de opzet van de Bijlmer als probleem opperen.
28
Verband leeftijd en woonduur van bewoners met de stedebouwlamdige opzet als probleem
Figuur 3.4
~.
LEEFTIJD
B.
GEBOORTEL~NO
J - - ~ -C7:'~+----- -- - ----- ------ --- - -------
geM i dde Id
- - - ---------- ------------- ------ 9"111 i dde 1d
( 30 j aar
30- 50 jaar
) 50 jaar
Neder 1and
SUl"' i name / Rnl i 11 •
(N=556, p=O,OO)
(N =56 1, p=O ,03)
bron: OrB - Bijl. er enque le 1990
br on: OTB - 8 ijlrlere nque t e 1990
over 19
Het enige andere aanwezige verband is dat naar geboorteland van de respondent, rechts in de figuur. De Nederlanders storen zich meer dan de andere groepen aan de stedebouwkundige opzet van de Bijlmer. F. Ruim 22 procent van de respondenten noemt de bewoners in de flats als belangrijk probleem. Veel toelichtingen hebben betrekking op een te grote concentratie van allochtonen, vluchtelingen en mensen met een vreemde cultuur. Dit leidt dan tot grote, wederzijdse, cultuurverschillen. "De Nederlanders zijn zo gesloten", schreef een buitenlander op de enquête. Veel mensen noemen ook de concentratie van probleemgevallen, van junks, dealers, a-socialen, illegalen etc. "De flat lijkt op een sociale vuilniszak", schreef iemand erbij. De mening over de medebewoners in de flat is niet voor alle bevolkingsgroepen gelijk. Er bestaan duidelijke verschillen naar huishouden, leeftijd en naar geboorteland. Deze zijn in figuur 3.5 weergegeven. In de linker helft van de figuur valt op dat de mensen zonder kinderen veel meer problemen hebben met de andere bewoners in de flat dan de mensen met kinderen. Vooral de één-ouder gezinnen storen zich minder aan de andere bewoners. Voor een deel kan dit verklaard worden door de leeftijd van de respondent. Ouderen (boven de 50) noemen de medebewoners in 30% van de gevallen als probleem, tegen een percentage van 18 voor de groep onder de 30 jaar. (De tussengroep 30-50 jaar zit op het gemiddelde van 22%, met p=0,05.) Een ander zeer duidelijk verschil van mening bestaat er tussen de verschillende geboortelanden van de bewoners. Meer dan één op de drie mensen geboren in Nederland noemt de medebewoners in de flat een belangrijk probleem, terwijl dit voor de beide andere groepen op 11 % ligt. 29
Figuur 3.5
Verband huishoudenssamenstelling en geboorteland met de bew0in de f10t als probleem
ners
A.
HU I SHOUDEN
B.
GEBOORTELAND
.----------.• -------.-- geil i ddt I d
- - ---- - .• ----- - •. -- - .• - -- --- .. - . ge.i dde l d
~l leen
duo
l - ouder
2- ouder
Nederland
{ N=5G 6, p=O ,Ol>
( N=561, p=O , 00)
bron:
br on:
are -
Bijlaerenque le 1990
are -
Suri na.e.t An ti 11.
over i g
8 ijl.erenquele 1990
G. De geïsoleerde ligging van de Bijlmermeer en het ontbreken van voorzieningen wordt door één op de vijf bewoners als belangrijk probleem gezien. Daarmee neemt het een zevende plaats in op de lijst van belangrijke problemen. Vooral mensen, die tussen één en twee jaar in de Bijlmer wonen, hebben de meeste problemen met de isolatie en het gebrek aan voorzieningen (ruim 30 tegen 20% gemiddeld). Mensen die er langer wonen, hebben daar minder problemen mee. Kennelijk wennen ze eraan (of ze zijn inmiddels vertrokken). Dat laatste argument wordt gestaafd als we kijken naar verhuiswensen. Mensen met verhuiswensen vinden de geïsoleerde ligging van de Bijlmer duidelijk meer problematisch dan de 'blijvers'; in cijfers: 27 tegen 17% (met p=0,02).
De kwaliteit van de woningen wordt door weinigen als problematisch ervaren, slechts 8 procent. Dit aantal is te klein om nog zinnig onderscheid te kunnen maken. In het vorige hoofdstuk zagen we juist dat een groot aantal mensen de woningen erg waarderen.
H.
L Onder 'overig' tenslotte valt een keur van problemen. Deze lopen uiteen van het slechte onderhoud en het verhuurbeleid van Nieuw Amsterdam tot het 'doorgangshuis' dat de Bijlmermeer geworden is. Ook komt naar voren dat de Bijlmer een slechte start had, waardoor ze een naam kreeg waar ze nooit meer vanaf kwam.
30
3.2
De oplossing van de problemen binnen de bestaande opzet
De belangrijkste problemen, in de ogen van de bewoners, zijn in de vorige paragraaf beschreven. Vervolgens is gevraagd of de bewoners van mening zijn, dat deze problemen binnen de bestaande stedebouwkundige opzet van de Bijlmermeer opgelost kunnen worden. Eén van de conclusies van de Werkgroep Toekomst Bijlmermeer is namelijk, dat dat niet kan. De mening van de ondervraagde bewoners is verdeeld. Ruim 42 procent denkt dat de problemen binnen de huidige opzet opgelost kunnen worden, een percentage dat precies twee keer zo groot is als de 21%, die denkt dat dat niet het geval is. Overigens heeft ruim één derde (36%) zich nog geen mening gevormd. De mening onder de bewoners is verdeeld en hetzelfde geldt voor het onderscheid naar de verschillende bewonersgroepen. De mensen, die van plan zijn binnen een jaar te verhuizen, denken meer dan gemiddeld dat de problemen niet binnen de bestaande opzet opgelost kunnen worden. In cijfers: 47% tegen 31 % bij de groep 'blijvers' (p = 0.00). Wel verwacht maar niet aanwezig, is een duidelijk verband met de woonduur. De verwachting was dat mensen die al langer in hun woning wonen, meer van mening zouden zijn dat de problemen wel binnen de huidige opzet van de Bijlmer opgelost kunnen worden. Dit blijkt evenwel niet het geval te zijn. Daarentegen bestaat er wel een sterk verband met het land van herkomst. Zie hiervoor tabel 3.1. Tabel 3.1
'Kunnen de problemen binnen de bestaande stedebouwkundige opzet opgelost worden?', afgezet tegen geboorteland respondent
ja, dat kan nee, dat kan niet weet niet
Nederland
Suriname/ Antillen
overig
totaal
51% 29% 20%
36% 13% 51%
31% 20% 49%
42% 21% 36%
(N=536, p=O,OO) bron: OTB-Bijlmerenquête 1990
Op het eerste gezicht lijken de mensen, die vinden dat de problemen binnen de huidige stedebouwkundige opzet opgelost kunnen worden, vooral van Nederlandse komaf te zijn (51%). Dit hoge percentage wordt echter veroorzaakt door het grote aantal niet-Nederlanders, die geen mening hebben over de vraag, eveneens zo'n 50 procent. Eigenlijk is deze categorie 'weet niet' het meest opvallend in de tabel. Als we deze namelijk buiten beschouwing laten, blijkt het verband ook verdwenen.
31
32
4
DE BEWONERS OVER DE PLANNEN VAN DE WERKGROEPTOEKOMSTBULMmRMrnER
4.1
De bewoners over de plannen
Volgens de plannen van de Werkgroep Toekomst is een nieuwe opzet voor de Bijlmermeer nodig. Eén kwart van de woningen zou gesloopt moeten worden. In de plaats daarvoor komen dan eengezinshuizen en eventueel portiekbouw. Verder zou een kwart van extra luxe voorzien moeten worden met huren van f 800,- tot f 1000,- netto. De rest (50%) moet opgeknapt worden. Bewoners van te slopen of in huur sterk te verhogen flats moeten de gebruikelijke stadsvemieuwingsrechten krijgen: een andere woning in Amsterdam, verhuiskostenvergoeding etc. Het duurt nog zeker 2 jaar voordat de besluitvorming over deze plannen rond is. Het is dus nog niet duidelijk wat er met uw flat gaat gebeuren. Vervolgens zal het minimaal 10 jaar duren voordat de plannen echt uitgevoerd zijn. Toch willen wij graag - nu al - horen wat u van deze plannen vindt.
Bovenstaande tekst, welke de essentie van de plannen samenvat, werd aan de bewoners voorgelegd. Daarna volgde de vraag of ze verwachten dat de voorgestelde plannen zullen helpen om de problemen in de Bijlmermeer op te lossen. De antwoorden zijn in tabel 4.1 weergegeven. Tabel 4.1
'Denkt u dat de voorgestelde plannen zullen helpen om de problemen in de Bijlmermeer op te lossen?'
ja, de plannen lijken me een goede oplossing misschien helpen ze een beetje nee, de plannen lossen de problemen niet op
22% 41%
38%
N=549 bron: DTB - Bijlmerenquête 1990
33
De meningen zijn verdeeld. Ruim één op elke vijf bewoners is enthousiast, maar daar staan er bijna twee tegenover die de plannen geen oplossing vinden. De grootste groep tenslotte verwacht een beetje succes van de plannen. Kijken we naar de verschillende groepen bewoners, dan blijkt er eveneens een grote verdeeldheid te bestaan. Op bijna álle onderscheiden kenmerken komen er significante verschillen tussen de verschillende bewonersgroepen uit de bus. Allereerst blijkt er een verschil te bestaan (met p=O,OI) tussen de mensen die van plan zijn om binnen een jaar te verhuizen en zij die willen blijven. De 'blijvers' verwachten duidelijk minder heil van de plannen. In cijfers: 41 % van de blijvers ziet er niets in, tegen 26% van de 'vertrekkers' . Figuur 4.1
'Helpen de plannen?', afgezet naar woonduur respondenten
0,5-1 jaar """'"" """"" """",',1
--
1-2 Jaar
2-4 Jaar
) 4 Jaar
18::83
~
-
gemiddeld
7.
nee (N=549, p=O,OOI bron : OT9 - Bij Imerenquele 1990
In figuur 4.1 is het kenmerk woonduur afgebeeld. De zwarte staaf geeft telkens het gemiddelde weer van de drie antwoorden uit de vorige tabel. De figuur laat zien dat hoe langer de mensen er wonen, des te minder enthousiast ze voor de voorgestelde plannen zijn. Van degenen die langer dan vier jaar op het huidige adres wonen (ongeveer de helft van alle bewoners), vindt bijna 50% dat de plannen de problemen niet oplossen. Wetende dat een meer dan evenredig deel van de mensen die er langer dan vier jaar wonen, tot de groep 'ouderen' behoort, wekt het geen verbazing dat hoe ouder de respondenten zijn, des te minder men de sloopplannen vindt helpen. Zo ziet 62% van de 50-plussers niets in de voorgestelde plannen, terwijl dat bij de jongeren onder de dertig slechts 24 procent is. Deze cijfers zijn zichtbaar gemaakt in figuur 4.2.
34
'Helpen de plannen?', afgezet naar leeftijd respondenten
Figuur 4.2
00 jaar
30-50 jaar
)50 j aar
k:,:,:,:",-:",:,:,,/-:'I
~
~
-
gemiddeld
7.
(N=538, p=O,OOI
bron: aTB - Bijlmerenquele 1990
Beide figuren laten zien dat de verschillende bewonersgroepen in de Bijlmermeer, onderscheiden naar een aantal kenmerken, zeer verschillend denken over het effect van de voorgestelde plannen. Dit blijkt ook uit de twee volgende figuren 3 en 4. Figuur 4.3
'Helpen de plannen?, afgezet naar huishoudenssamenstelling alleen
duo
l-ouder
2-ouder
"'-":':"""""',','-',1
~
18::23
~
-
gemiddeld
7.
(N=547, p=O,OOI
bron : OTB - Bijlmerenque te 1990
35
In figuur 4.3 is de mening van de bewoners afgebeeld over het effect van de plannen naar de samenstelling van het huishouden. Duidelijk is te zien dat er een groot verschil bestaat tussen de huishoudens mèt en de huishoudens zonder kinderen. De eerste groep verwacht veel meer van de plannen dan de laatste: die zonder kinderen denken veel vaker dat de plannen niet helpen.
Tenslotte nog de relatie tussen het verwachte effect en het land van geboorte van de respondent. Uit figuur 4.4 blijkt dat de Nederlanders veel sceptischer zijn ten opzichte van de plannen dan zij, die niet in Nederland geboren zijn; de helft van de Nederlanders tegen bijv. een kwart van de mensen, die in Suriname of de Antillen geboren zijn. Figuur 4.4
'Helpen de plannen?, afgezet naar geboorteland
Neder land 1,:,:""",:""":",:,',',,,1
Sur i name/An I i II en _
over i 9 ~
-
gemiddeld
7.
(N=542, p=O ,00)
bron: OTB - Bijlmerenquete 1990
4.2
De mening van de bewoners over de sloopplannen
Twee onderdelen van de voorgestelde plannen zijn nogal ingrijpend te noemen. Het betreft de sloop van een kwart van de flatwoningen en het grondig verbeteren van eveneens ongeveer een kwart van de woningen. Sloop zal gevolgd worden door nieuwbouw in de vorm van laagbouw (eengezinshuizen) en eventueel portiekbouw. Het is op dit moment niet bekend welk deel van de woningen gesloopt of ingrijpend verbeterd gaat worden. Wel is duidelijk, dat de huidige bewoners niet
36
in hun woningen kunnen blijven, als de plannen werkelijk in daden worden omgezet. In deze paragraaf kijken we naar de sloopplannen, terwijl in de volgende de verbeteringsplannen aan bod komen. Over de sloopplannen zijn de meningen flink verdeeld. Dit zien we in tabel 4.2 in beeld gebracht. Tabel 4.2
'Wat vindt u van het idee om een deel van de flatwoningen te slopen en te vervangen door eengezinshuizen en portiekbouw?'
goed idee slecht idee weet niet totaal
46% 31% 22%
60% 40%
l()(}%
l()(}%
N=549 bron: OTB - Bijlmerenquête 1990
Ook hier weer zijn de meningen verdeeld. Als we de mensen zonder mening even buiten beschouwing laten, blijkt dat de voorstemmers met 60 procent in de meerderheid zijn. Hier geldt echter een maar: het kan zijn dat sommigen de vraag begrepen hebben als een vraag of men graag in een eengezinshuis wil gaan wonen. Hierdoor zou het aantal 'sloopaanhangers' hoger uitgevallen kunnen zijn. Ongeacht of dit het geval is, blijft de conclusie staan dat de meningen flink verdeeld zijn. Dat zien we terug in de verschillende bevolkingsgroepen. Kijken we, net als in de voorgaande paragrafen, naar verschillende bewonerskenmerken, dan zien we wederom grote tegenstellingen. We houden dezelfde volgorde aan als in 4.1. De mensen, die denken binnen een jaar te verhuizen, zien duidelijk meer heil in de sloopplannen (p=O,OO). In cijfers: 60% van de 'vertrekkers' tegen 41% van de 'blijvers'. Omgekeerd vindt 21% van de 'vertrekkers' sloop een slecht idee tegen 36% van de blijvers. Het aantal mensen dat het niet weet, houdt elkaar ongeveer in evenwicht. Deze laatste opmerking geldt ook voor de nu volgende vier kenmerken. Daarom zullen we deze categorie buiten beschouwing laten, en alleen die groep bekijken, die de sloopplannen goed of slecht vindt. In de figuren vermelden we, voor de duidelijkheid, alleen de mensen, die positief staan ten opzichte van sloop (telkens gemiddeld 46%).
37
Figuur 4.5
Mening over sloopplannen, respondenten afgezet naar woonduur en leeftijd· ~.
~ OO NDUUR
B.
____.___ .____ 9e.iddeld
LEEFTIJD
.---••---.-------- 9et11 i dde I d
( 30 jail'
30-50 j aar
CN:551i, p=O , Ol>
(N=5H
bron : OTB
bron: OTB - Bi j l u r enquete 1990
•
~
8ij l u r enque t e 1990
I
) 50 ju,.
p=O, OO)
weergegeven zijn alleen de (46%) mensen die sloop een goed idee vinden
Uit figuur 4.5a kunnen we aflezen dat de mensen, die langer dan vier jaar in hun woning wonen, het minst positief staan tegenover sloop van een deel van de woningen. Tot vier jaar is het beeld vrij constant en overwegend positief. Wat leeftijd betreft, rechts in de figuur, staan de 50-plussers het minst positief tegenover de sloopplannen; minder dan een kwart vindt de plannen een goed idee, tegen bijv. 57 procent van de jongeren onder de dertig. Overigens geldt ook hier, net als in de vorige paragraaf, dat de gevonden verbanden zeer sterk en duidelijk zijn, hetgeen op grote verschillen van mening tussen de diverse bewonersgroepen duidt. In figuur 4.6 is de relatie in beeld gebracht tussen de samenstelling van het huishouden en het geboorteland van de respondenten, en de mening over de sloopplannen. In de linker figuur zien we een duidelijk verschil tussen mensen zonder kinderen en mensen met kinderen. De '1 +2' zien de sloopplannen veel minder zitten dan de anderen. Wellicht zien de gezinnen zichzelf al in het begeerde eengezinshuis met tuin terechtkomen, maar daarover meer in het volgende hoofdstuk. De rechter figuur gaat in op de herkomst van de bewoners. Ook hier zijn weer significante verschillen. Mensen, geboren in Nederland, vinden de sloopplannen slechter dan gemiddeld. Er zijn meer tegenstanders (44%) dan voorstanders (41 %) van sloop. Veel enthousiaster zijn de mensen, die geboren zijn in Suriname of de Nederlandse Antillen. Daar is het aantal mensen, dat sloop een goed idee vindt, bijna drie keer zo groot als zij die sloop een slecht idee vinden (60 tegen 18%). De mensen die in een ander land geboren zijn, zitten tussen beide 38
genoemde groepen in. Hier is trouwens een grote groep zonder mening, welke met zo'n 40% meer dan twee keer zo groot is als het gemiddelde van de andere twee groepen. Figuur 4.6
Mening over sloopplannen, respondenten afgezet naar huishoudenssamenstelling en land van geboorte*
~
•
HU [SHOUOEN
B.
GEBOORTEL~NO
.---.---- ____ ____ guiddeld
alleen
duo jaar
l-ouder
(N=556, p=O,OO)
bron: aTB - Bi jlurenquete 1990
•
2-ouder
Nederland
Suri nui/j:!ntill .
overig
(N=551, p=O,OO) bron: OTB - BijlJllerenquele 1990
weergegeven zijn alleen de (46%) mensen die sloop een goed idee vinden
Tussen de verschillende enquêtevragen onderling bestaan ook verbanden. Zo blijken mensen, die vinden dat de plannen wèl binnen de bestaande stedebouwkundige opzet van de huidige Bijlmer opgelost kunnen worden (in par. 3.2), sloop een slecht idee te vinden (p=O,OO). Dat klinkt logisch, als de problemen z6 ook op te lossen zijn, is sloop niet meer nodig. Hetzelfde geldt voor de mensen die denken dat de voorgestelde plannen van de Werkgroep wèl helpen om de problemen op te lossen. Zij staan achter sloop, terwijl diegenen die de plannen niet zo zien zitten, ook vaker tegen sloop zijn. Enkele cijfers ter illustratie: van diegenen die sloop een slecht idee vinden, denkt 80% dat de plannen niet helpen, tegen 4% die wel heil van de plannen verwachten.
4.3
De mening van de bewoners over de 'herpositionering'
Behalve sloop van een kwart van de woningen, is er in de voorgestelde plannen ook sprake van het grondig verbeteren van eveneens ongeveer een kwart van de woningen tot veel luxere woningen, waaraan een hoger prijskaartje hangt. Deze laatste manoeuvre wordt in de plannen aangeduid met de term 'herpositionering', de woningen worden met andere woorden in een ander segment van de
39
markt gebracht. Ook hier geldt, dat als de plannen werkelijkheid worden, het gros van de huidige bewoners niet in hun woningen kan blijven. Bij de sloop lag de mening van de bewoners tamelijk ver uit elkaar. Over de herpositionering zijn ze het echter meer met elkaar eens. Dit blijkt uit tabel 4.3. Tabel 4.3
'Wat vindt u van het idee om een deel van de flatwoningen tot duurdere woningen op te knappen?'
goed idee slecht idee weet niet
19% 63% 18%
bron: OTB Bijlmerenquête 1990
Het aantal voorstanders van het 'wegpromoveren' van de huidige Bijlmerwoningen naar een duurder marktsegment is niet erg hoog, nog beneden de 20 procent van alle respondenten en 23% van hen met een duidelijke mening. Dat valt ook wel te verklaren, er wordt immers gemikt op een doelgröep die nu nauwelijks in de BijImermeer woont. In hoofdstuk 5 zal blijken, dat dit wederzijds is; ook de huidige bewoners tonen nauwelijks belangstelling voor de nieuw te verschijnen luxere woningen in een veel hogere huurklasse. De eenstemmigheid van de bewoners blijkt ook uit het feit dat bijna alle bevolkingsgroepen onderling niet verdeeld zijn. Het enige onderscheid valt te maken naar de variabele 'leeftijd'. De jongeren blijken nog het meest positief te staan tegenover de voorgestelde opwaardering van een deel van de woningen (in cijfers: 23 tegen 18% gemiddeld, met p=0,02). Ouderen moeten er niets van hebben: 72% vindt de herpositionering maar een slecht idee, tegen 62% van de respondenten gemiddeld.
40
5
VERHUISBEWEGINGEN DOORGAAN
5.1
ALS
DE
PLANNEN
Verhuisbewegingen als de plannen doorgaan
Aan de bewoners is gevraagd of ze denken nog geruime tijd (minimaal één jaar) in hun woning te blijven wonen. Drie kwart van de respondenten denkt er over één jaar nog steeds te wonen, terwijl de rest verhuisd is of althans hoopt verhuisd te zijn. Uit dit antwoord kan natuurlijk niet zonder meer afgeleid worden dat die 75% niet zou willen verhuizen: er zit een deel bij dat best wel weg wil, maar daar geen mogelijkheden toe ziet. Er ontstaat echter een nieuwe situatie als de plannen van de Werkgroep Toekomst Bijlmermeer werkelijkheid zouden worden. Eén kwart van de woningen zou gesloopt en een ongeveer even groot deel geherpositioneerd moeten worden. Dat laatste wil zeggen grondig verbeterd en in een duurder marktsegment gebracht. Aan de bewoners is deze nieuwe situatie voorgelegd en gevraagd wat ze in dat geval zouden willen doen. De antwoorden staan in tabel 5.1.
Tabel 5.1
'Als de plannen doorgaan en er komen verschillende soorten woningen in de Bijlmermeer, wilt u dan verhuizen?' abs. 169
rel.
Nee, ik wil niet verhuizen Ja, ik wil wel verhuizen binnen de Bijlmer Ja, ik wil uit de Bijlmer verhuizen
153 215
31,5% 28,5% 40,0%
totaal
537
100%
bron: OTB Bijlmerenquête 1990
Uit de tabel blijkt dat bijna één derde niet wil verhuizen, zelfs als er andere woningen gebouwd worden, en ruim twee derde wel. Het spreekt voor zich dat er een sterk verband bestaat tussen de twee hierboven genoemde verhuisvragen: mensen die toch al van plan zijn te verhuizen, zullen 41
dat waarschijnlijk sneller doen als de plannen doorgaan. Wel blijkt dat de mensen, die toch al van plan zijn binnen een jaar te verhuizen, veel vaker buiten de Bijlmer op zoek te zijn (68% tegen 40% gemiddeld). Tabel 5.2
Verhuiswens, afgezet tegen leeftijd respondent
wil niet verhuizen wil binnen de Bijlmer verhuizen wil uit de Bijlmer verhuizen
< 30 jaar
30-50 jaar
> 50 jaar
gem.
22% 28% 51%
29% 31% 40%
49%
31% 29% 40%
26% 25%
(N=527, p=O,OO) bron: OTB Bijlmerenquête 1990
Een duidelijk verband bestaat er met de leeftijd van de respondent. Uit tabel 5.2 blijkt dat weinig ouderen zin hebben om te verhuizen. Van de anderen vallen vooral de jongeren op (beneden de 30), die vaker uit de Bijlmermeer willen verhuizen.
Tabel 5.3
Verhuiswens, afgezet tegen woonduur respondent
wil niet verhuizen wil binnen de Bijlmer verhuizen wil uit de Bijlmer verhuizen
0,5-1 jaar
1-2 jaar
2-4 jaar
>4 jaar
gem.
28% 25% 47%
23% 24% 54%
22% 36% 42%
40% 28% 33%
31% 29% 40%
(N=535, p=O,OO) bron: OTB Bijlmerenquête 1990
Het verband met de leeftijd komt ook enigszins terug als we kijken naar de woonduur. Dit zien we in tabel 5.3; enkele punten lichten we eruit. Opvallend is dat de mensen die niet willen verhuizen, het sterkst vertegenwoordigd zijn in de groep die er het kortste èn de groep die er het langste woont. Het lijkt wel alsof er in de tussenfase (van 1 tot 4 jaar) een grotere drang tot verhuizen bestaat dan ervoor (als ze er pas wonen) en erna (als ze er allang wonen). Verder valt op in de tabel, dat mensen die er relatief kort wonen (1 tot 2 jaar) vaker buiten de Bijlmermeer willen verhuizen, terwijl als ze er iets langer wonen (2 tot 4 jaar) de Bijlmermeer zelf als optie meer in trek is. Tenslotte een verschil naar huishoudenssituatie van de respondent. In tabel 5.4 zien we dat de huishoudens zonder kinderen, de '1 +2' en dan vooral de alleenstaanden, vaker niet willen verhuizen. De één-ouder gezinnen willen het liefst binnen de Bijlmer blijven, terwijl de twee-ouder gezinnen het liefst uit de Bijlmer weg willen.
42
Tabel 5.4
Verhuiswens, afgezet tegen huishoudenssituatie respondent
wil niet verhuizen wil binnen de Bijlmer verhuizen wil uit de Bijlmer verhuizen
alleen
duo
I-ouder
2-ouder
gem.
40% 23% 37%
34% 25% 42%
31% 36% 33%
18% 33% 49%
32% 28% 40%
(N = 535, P = 0,(0) bron: OTB Bijlmerenquête 1990
Als we de verschillende vragen uit de enquête met elkaar combineren, versterken ze elkaar. In tabel 5.5 zijn tegen elkaar afgezet de vragen of men denkt dat de problemen binnen de huidige stedebouwkundige opzet opgelost kunnen worden en de vraag of men wil verhuizen als de plannen doorgaan. De mensen die denken dat de problemen wèl binnen de huidige opzet op te lossen zijn, willen doorgaans niet verhuizen, of ze willen binnen de Bijlmermeer blijven. Tabel 5.5
Verhuiswens, afgezet tegen mening of de plannen binnen de huidige opzet van de Bijlmer opgelost kunnen worden Kunnen de problemen worden opgelost binnen de huidige opzet van de Bijlmer?* ja nee gemiddeld
wil niet verhuizen wil binnen de Bijlmer verhuizen wil uit de Bijlmer verhuizen
TI% 75% 50%
23% 25% 50%
33% 27% 40%
* vergelijk paragraaf 3.2; hier is de categorie 'weet niet' buiten beschouwing gelaten (N=328, p=O,OO) bron: OTB Bijlmerenquête 1990
Er bestaat eveneens verband tussen het enthousiasme voor de voorgestelde plannen en de bereidheid om te verhuizen als de plannen werkelijkheid worden. Van de bewoners, die de plannen geen goede oplossing vinden voor de problemen, wil 56% niet verhuizen tegen 37% gemiddeld. De mensen die niets in de plannen zien, willen dus ook niet graag verhuizen. Eenzelfde conclusie geldt voor hen, die sloop een slecht idee vinden. De mensen die tegen sloop zijn, zijn het minst bereid te verhuizen (in cijfers: 63% tegen 40% gemiddeld). De mensen die binnen de Bijlmer willen verhuizen, zien het meest in sloop. Van hen vindt drie kwart sloop een goed idee, tegen 60% gemiddeld (zie ook 4.2).
43
5.2
Verhuizen binnen de Bijlmermeer
In deze paragraaf willen we graag weten wat voor soort woningen de groep, die binnen de Bijlmermeer wil verhuizen (29% van alle bewoners), het liefst wil. Dit is in figuur 5.1 in beeld gebracht.
Figuur 5.1
'Wanneer u binnen de Bijlmer wilt verhuizen, waar kiest u voor?' duurdere wonins (4 . 07. ) (Juxe Fla\s)
nieuwe porl i ek - <15 . 07. )
woning
...
.,.,." , nieuwe eengezins- (4.07. )
l~~~~~~~~~~~~~w
n i euwe ee nge zi ns- (59 .01. ) won i"9: huur bron : OT8 - 8 i j l .e renque te 1990
Het meest opvallend in figuur 5.1 is de grote groep mensen die wel in zo'n nieuw te bouwen eengezinshuis terecht wil komen. Het moet dan wel een huurwoning zijn. Deze groep bestrijkt 60% van de '(aspirant-)Bijlmer-verhuizers'. In de plannen is sprake van te herpositioneren flats (zie ook 4.3), welke na een grondige verbetering 1800,- à 11000,- in de maand moeten gaan doen. Hiervoor is de klandizie onder de bewoners uiterst gering. In absolute termen slechts zes personen. De huidige Bijlmerbevolking heeft geen interesse in de meer luxe woningen. Verder merken we op dat 18% van de 'Bijlmer-verhuizers' bij een verhuizing weer terug wil naar eenzelfde, even dure Bijlmerflat. Die groep is er kennelijk niet ontevreden over. Kennelijk ziet men de plannen al zo'n beetje verwezenlijkt, of wellicht wil men wel voor de verhuiskostenvergoeding in aanmerking komen. Deze groep, de 18% van de Bijlmerverhuizers, komt overeen met 5% van alle bewoners. Deze zouden we bij de groep kunnen optellen die niet wil verhuizen uit een Bijlmerflat (hiervoor zagen we dat deze 31,5% was). De groep 'niet-verhuizers' komt daardoor op 36,5%.
44
Als we de verschillende bewonerskenmerken bekijken, zien we dat er verschillen bestaan naar samenstelling van het huishouden, naar leeftijd en naar geboorteland. Weinig verrassend zal zijn, dat de huishoudens met kinderen het meest opteren voor zo'n eengezinshuis (72% tegen 59% gemiddeld). Alleenstaanden kiezen daar met 34% duidelijk minder voor. Zij willen vaker dan gemiddeld terug naar eenzelfde Bijlmerflat (30% tegen 18% gemiddeld, met p=O,OO). Veel van die alleenstaanden zijn al wat ouder. Van de bewoners, die terug willen naar eenzelfde Bijlmerflat, is 45% boven de 50 jaar (tegen 18% gemiddeld). De eengezinshuizen zijn het meest gewild bij mensen in de leeftijdsklasse 30 tot 50 jaar. Vooral de mensen, die buiten Nederland, Suriname of de Antillen geboren zijn, behoren tot de groep die terug wil naar eenzelfde Bijlmerflat, als de plannen door mochten gaan (30% tegen 18% gemiddeld). Deze groep heeft ook het meeste belangstelling voor de nog te verschijnen portiekwoningen (30 tegen 15%). De eengezinshuizen zijn het populairst bij de Surinamers/Antillianen (74% tegen 33% van de overige buitenlanders en 54% van de Nederlanders). Het is overigens nog niet duidelijk voor welke doelgroep de laagbouw bedoeld is.
5.3
Verhuizen uit de Bijlmermeer
Als de plannèn van de Werkgroep Toekomst doorgaan, geeft 40% van de bewoners te kennen uit de Bijlmermeer te willen verhuizen. Figuur 5.2 laat zien 45
waar deze 'uit-verhuizers' het liefste heen zouden willen. Een woning in de rest van Amsterdam heeft duidelijk de voorkeur. Dertien procent wil het liefst naar Flevoland, waarbij Almere duidelijk favoriet is. Onder 'overig Zuidoost' vallen bijv. Gaasperdam en de Venserpolder.
Figuur 5.2
'Wanneer u uit de Bijlmer wilt verhuizen, wat is dan uw eerste voorkeur?'
..
res t van Ne der I an d <19 87. )
~"
~
j.
~~ ~
1\
Rlmere <11. 97.)
(2. 07. ) over l 9 (5. 07. ) f=I 'dam Zuidoost
y'/
~r//' Lelystad (1.07.)
'" bron: OTB-Bi j l . erenque te 1990
'\.
/
-
/'
---'\ .r esl
van Rulerda. (60. 41. )
Tussen de diverse bevolkingsgroepen bestaan enkele duidelijke verschillen, te weten naar huishoudenssamenstelling, geslacht en geboorteland. Kijken we naar de samenstelling van het huishouden, dan zien we dat de huishoudens met kinderen relatief vaker naar de Flevopolders en dan met name Almere willen. De rest van Amsterdam is het populairst bij de alleenstaanden; in cijfers: 71% tegen 60% gemiddeld. Mannen blijken meer dan vrouwen een voorkeur te hebben voor Amsterdam; in cijfers: 72 tegen 50%. Vrouwen willen vaker dan mannen naar Flevoland (Almere). Dit houdt deels verband met het gegeven dat bij de één-ouder gezinnen doorgaans een vrouw aan het hoofd staat. Tenslotte bestaat er nog een duidelijk verband tussen de 'uit-verhuizers' en het geboorteland van de respondent. Nederlanders hebben relatief iets meer belangstelling voor Amsterdam (65% tegen 60% gemiddeld), terwijl de Flevopolders zich relatief meer op Surinaams/Antilliaanse belangstelling kunnen verheugen (19% tegen 13% gemiddeld).
46
6 SAMENVATI1NG EN CONCLUSIES
In de Bijlmermeer spelen al jarenlang problemen. Welke problemen het belangrijkst zijn, verschilt nog wel eens in de optiek van de betrokkenen, maar vriend en vijand zijn het erover eens dat de problemen om een aanpak vragen. Op 30 januari 1990 presenteerde de Werkgroep Toekomst Bijlmermeer een pakket maatregelen, die volgens haar een integrale aanpak van de problematiek inhouden. In deze Werkgroep zaten vertegenwoordigers van tal van organisaties die uit bestuurlijk oogpunt of vanuit de marktsector met de Bijlmer te maken hebben, te weten: de gemeente Amsterdam, woningcorporatie Nieuw Amsterdam, Stadsdeel Zuidoost, Ministerie van VROM, de Amsterdamse Federatie van woningcorporaties, het bedrijfsleven in Amsterdam Zuidoost, de NWR en het NCIV. De bewoners waren niet in de Werkgroep vertegenwoordigd. Doel van dit onderzoek is enerzijds de mening van de bewoners te achterhalen over de voorgestelde plannen, anderzijds te vragen wat volgens hen de pluspunten en de problemen van de Bijlmermeer zijn. De plannen
De voorstellen van de Werkgroep Toekomst Bijlmermeer zijn een voorlopig eindpunt in de reeks van plannen en voorstellen, die in de jaren tachtig ter tafel kwamen. Het doel was telkens hetzelfde: van de Bijlmer weer een wijk maken waar het goed wonen is. De weg waarlangs dat doel bereikt moet worden, varieerde. Er zijn verschillende soorten maatregelen voorgesteld: technische verbeteringen, opknappen van het maaiveld, criminaliteits- en drugsbestrijding, scholings- en werkgelegenheidsprogramma's, verkoop van woningen en sloop als uiterste middel. In de diverse voorstellen uit de jaren tachtig kwamen alle elementen, in wisselende combinaties, aan bod. De plannen van de Werkgroep Toekomst Bijlmermeer uit januari van dit jaar zijn gericht op een structurele verbetering van de marktpositie van de Bijlmermeer. Ze zijn in een aantal hoofdpunten samen te vatten:
47
doorbreking van de bestaande stedebouwkundige opzet van de Bijlmer; niet meer de hoge flats en de autovrije maaivelden centraal, maar menging van bouwhoogtes en verweving van verkeerssoorten; circa een kwart van de woningen moet gesloopt worden en vervangen door eengezinshuizen en portiekwoningen. Eveneens een kwart moet door beleggers van meer luxe voorzien worden tegen huren van f800,- à f1000 netto. Deze 'herpositionering' brengt de woningen in een ander marktsegment. De overige 50% van de woningen krijgt een groot-onderhoudsbeurt; ontwikkeling van een plan voor sociale vernieuwing voor de bewoners, wat leidt tot een versterking van hun maatschappelijke positie; het benoemen van de Bijlmermeer tot stadsvernieuwingsgebied, met alle gebruikelijke rechten voor bewoners (verhuiskostenvergoeding, een andere woning etc.); een actiever veiligheidsbeleid en bestrijding van de drugscriminaliteit. Het onderzoek
Centraal stond het achterhalen van de mening van de bewoners over de Bijlmermeer in het algemeen en de voorgestelde plannen in het bijzonder. Aanleiding voor het onderzoek was een ander, tegelijk plaatsvindend OTB-onderzoek in vier flats in de Bijlmermeer, waarin het functioneren van avondhuismeesters centraal staat. Van de gelegenheid werd gebruik gemaakt om het voorliggende onderzoek te verrichten. Voor de enquête zijn in de flats Eeftink, Florijn, Groeneveen en Haag & Veld alle bewoners benaderd die er minstens een half jaar woonden. Deze vier flats vormen een doorsnee van alle hoogbouwflats. De bewoners uit de flats antwoordden op alle vragen in de enquête niet wezenlijk verschillend, hetgeen betekent dat er niet een flat bijzat, waar bewoners er bij een bepaalde vraag duidelijk een andere mening op nahouden. De bewoners werden persoonlijk benaderd om een schriftelijke vragenlijst in te vullen, die enkele dagen later weer opgehaald werd. Deze methode bleek goed te werken. De respons was hoger dan verwacht (37% van de bewoonde woningen en 59% van de uitgezette enquêtes) en het aantal weigeringen gering (6,5%). Het enthousiasme van de bewoners om mee te werken was vaak groot. De bewoners werden naar een aantal kenmerken onderverdeeld. Dit gebeurde op basis van: leeftijd (jonger dan 30 jaar, 30 tot 50 jaar, ouder dan 50); geslacht; geboorteland (Nederland, Suriname/Nederlandse Antillen, elders); woonduur (Y2-1 jaar, 1-2 jaar, 2-4 jaar, langer dan 4 jaar; korter dan 1/2 jaar zat niet in de enquête); verhuisplannen (minimaal één jaar blijven wonen);
48
huishoudenssamenstelling (alleenstaand, twee volwassenen zonder kinderen, één-ouder gezin, twee-ouder gezin). Voor alle kenmerken werd gekeken of er verschillen bestonden tussen de verschillende groepen. Om algemeen geldende uitspraken voor de gehele Bijlmermeer te kunnen doen, moet de enquête zo representatief mogelijk zijn voor de hele Bijlmerbevolking. Dit is het geval wat betreft leeftijd, geslacht en geboorteland van de respondenten. Er is een lichte ondervertegenwoordiging van alleenwonenden en mensen die er korter dan vier jaar wonen. Over het algemeen kunnen we stellen dat de enquête voldoende representatief te noemen is voor de gehele Bijlmerbevolking.
De pluspunten van de Bijlmermeer De bewoners zijn het meest positief over het autovrije maaiveld, 66k de "bewoners die zelf een auto hebben. Bijna 60% van de bewoners noemt dit. Op de tweede plaats volgen de woningen zelf (46%), en op de derde de gemengde (multiraciale) samenleving (38%). In de Bijlmer woont een verscheidenheid aan soorten mensen, die ook verschillende aspecten van de wijk waarderen. Een tweedeling valt op. Dingen, die met de stedebouwkundige opzet van de Bijlmer te maken hebben (opzet, maaiveld) en de woningen (de woningen zelf en de huren), worden vooral gewaardeerd door: ouderen, mensen zonder kinderen, mensen geboren in Nederland en (alleen bij de woningen) mensen die er lang wonen. Tevens, maar dat klinkt logisch, door mensen zonder verhuisplannen. Onderlinge overlap is natuurlijk aanwezig; dat geldt voor alle opsommingen. Dingen, die met de sfeer in de Bijlmer te maken hebben (de gemengde samenleving, de gezelligheid), worden vooral gewaardeerd door de één-ouder gezinnen en door mensen van Surinaamse komaf. (Vaak zijn dit dezelfde personen: bij de Surinaamse gemeenschap is het aantal één-ouder gezinnen bijna twee maal zo groot als gemiddeld.)
De problemen in de Bijlmermeer Twee soorten problemen worden verreweg het meest genoemd: enerzijds onveiligheid en criminaliteit, anderzijds vervuiling en vandalisme, beide door 77% van de bewoners. Op enige afstand volgt de grote werkloosheid onder de bewoners (43%). Alle drie de problemen worden door praktisch alle lagen van de bevolking genoemd en worden dus zeer algemeen als belangrijk probleem ervaren. Er valt nauwelijks onderscheid te maken naar kenmerken van bepaalde bevolkingsgroepen. De drie meest genoemde problemen zijn algemene problemen, waar elke wijk in het land mee te maken kan hebben. Ze zijn alleen in de Bijlmer erger. Daar-
49
naast spelen er in de Bijlmer dingen die met de stedebouwkundige opzet (opzet, geïsoleerde ligging) en met de woning (de kwaliteit, de woonlasten) te maken hebben. Al deze zaken worden door de bewoners minder als probleem naar voren gebracht dan de hierboven genoemde drie 'algemene' problemen. Hierover verschillen de diverse bevolkingsgroepen wèl van mening. De stedebouwkundige opzet scoort vooral negatief bij Nederlanders, bij jongeren en bij mensen die er nog niet zo lang wonen, en, voor de hand liggend, bij mensen met verhuisplannen. Problemen met de woonlasten hebben vooral één-ouder gezinnen en mensen van Surinaamse of Antilliaanse komaf. De sfeer in de flat wordt niet alleen door de vervuiling, vandalisme etc. bepaald, maar ook door de bewoners in de flat. Hiermee hebben met name problemen: mensen zonder kinderen, ouderen en mensen geboren in Nederland. De stedebouwkundige opzet (de massale flats) wordt pas als vierde probleem genoemd. Dat is geen hoge positie - en we hadden dit van tevoren hoger verwacht - als we de plannen van de Wetkgroep Toekomst Bijlmermeer ernaast leggen: hierin wordt immers de stedebouwkundige opzet als een van de voornaamste boosdoeners gezien. Dat gaat dus niet op voor de huidige bewoners. Hierbij is een nuancering op zijn plaats. Een stedebouwkundige opzet hoeft op zichzelf geen probleem te zijn (in tegenstelling tot voor bewoners concrete problemen als vervuiling en onveiligheid). De opzet van de Bijlmer kan echter een oorzaak van andere problemen zijn en deze versterken. Afgezien hiervan, blijft de conclusie staan dat er méér bewoners positief zijn over de stedebouwkundige opzet, dan bewoners die het een negatief punt vinden. De meerderheid van de bewoners (geen mening niet meegeteld), is van mening dat de genoemde knelpunten binnen de bestaande stedebouwkundige opzet van de Bijlmer opgelost kunnen worden, bijna twee keer zoveel als zij, die zeggen dat dat niet kan. Vooral de ouderen (boven de 50 jaar) en de Nederlanders denken dat de problemen wèl binnen de bestaande opzet opgelost kunnen worden. Opvallend is dat er geen verband bestaat naar woonduur. De geïsoleerde ligging wordt slechts door één op elke vijf bewoners als probleem genoemd wordt. Dat is weinig, gezien de historische ontwikkeling van de Bijlmermeer. Jarenlang is als argument aangevoerd dat de Bijlmer een eiland was, waar slechts mensen woonden die verstoken waren van tal van voorzieningen. Kennelijk wordt dit door de huidige bewoners niet als problematisch gezien, of niet meer, sinds de komst van bijv. het winkelcentrum Amsterdamse Poort). De voorstellen van de Werkgroep Toekomst Bijlmermeer
De voorgestelde plannen van de Werkgroep zijn zeer ingrijpend. De Bijlmerbevolking is zeer verdeeld in haar mening of de plannen de problemen in de Bijlmermeer zullen oplossen: 38% denkt van niet, 41% misschien en 22% lijkt de plannen een goede oplossing. Deze onderlinge verdeeldheid komt terug als 50
we kijken naar de verschillende bevolkingsgroepen. Degenen die positief tegenover de plannen staan, zijn vooral: jongeren, niet-Nederlanders, mensen met kinderen, mensen die er nog niet zo lang wonen en mensen met verhuisplannen. Wellicht speelt hier voor sommigen de wens (/hoop) mee om zelf in zo'n nieuwe laagbouwwoning terecht te komen. Eén van de onderdelen van de voorgestelde plannen is om een deel van de flatwoningen te slopen en te vervangen door eengezinshuizen en portiekbouw. Hierover zijn de meningen opnieuw sterk verdeeld (van de mensen met een mening vindt 60% het een goed en 40% een slecht idee). Het zijn dezelfde mensen, die denken dat de plannen de problemen niet oplossen, als die geen heil zien in sloop: ouderen, Nederlanders, mensen zonder kinderen, mensen die er lang wonen en mensen die er willen blijven wonen. Een ander onderdeel van de voorgestelde plannen is om een deel van de flatwoningen tot luxere en duurdere woningen op te knappen. Hierover verschillen de bewoners maar weinig van mening; bijna drie kwart lijkt dit een slecht idee. De huidige bevolking vormt weliswaar niet de doelgroep voor deze nieuwe, luxe woningen, maar ze heeft er ook geen interesse in (nog niet één procent van de huidige bewoners). Verhuisplannen Als de plannen doorgaan en er komen verschillende soorten woningen in de Bijlmermeer, zijn er drie mogelijkheden: niet verhuizen, binnen de Bijlmermeer verhuizen en weg uit de Bijlmer. Eén derde wil niet verhuizen. Dit percentage kan vermeerderd worden met de mensen, die bij een verhuizing weer terug willen naar eenzelfde Bijlmerflat (vooral ouderen en alleenstaanden). Samen komen we dan op een percentage van 37 van mensen die niet uit een Bijlmerflat wegwillen. Deze 'blijvers' zijn vooral mensen die er pas wonen (korter dan één jaar), mensen die er juist lang wonen (langer dan 4 jaar), ouderen en mensen zonder kinderen. Binnen de Bijlmermeer zelf verhuizen wil bijna 30 procent, bij het werkelijkheid worden van de plannen. Naast het genoemde deel dat weer terug wil naar eenzelfde woning, valt een grote groep mensen op (60%), die wel naar zo'n nieuw eengezinshuis wil, maar alleen als dit een huurwoning is. Een groot deel van de Surinamers/Antillianen behoort hiertoe. Voor koopwoningen bestaat nauwelijks belangstelling (4%). De 'Bijlmer-verhuizers' bestaan meer dan gemiddeld uit mensen met kinderen, mensen die er al een tijdje wonen (2 tot 4 jaar), vrouwen, en mensen in de leeftijdsgroep 30 tot 50 jaar. Uit de Bijlmer verhuizen wil 40 % van de respondenten, als de plannen doorgaan. Dit zijn vooral jongeren, mannen en mensen die er 1 tot 2 jaar wonen. De meeste mensen willen naar Amsterdam (buiten Zuidoost) verhuizen: 61%.
51
Kijken we naar de diverse bevolkingskenmerken, dan is Amsterdam meer dan evenredig populair bij alleenstaanden en bij mannen. Almere is het meest in trek bij de mensen met kinderen. Opvallend is, dat zelfs indien aan de zittende bewoners nieuwe perspectieven geboden worden (die in de voorgestelde plannen), slechts 40% van de bewoners ervoor kiest om uit de Bijlmer te vertrekken. Liefst 60% kiest er dus voor om binnen de Bijlmer te blijven wonen. Dit is te verdelen in 37% 'flatbewoners' en 23% mensen, die in een andere woning in de Bijlmer willen wonen. Zestig procent is behoorlijk hoog te noemen. Het enthousiasme om in de Bijlmer te wonen is een stuk groter dan in de media vaak naar voren komt. De mensen die met plezier in de Bijlmer wonen en daar vaak ook zijn komen wonen om de positieve aspecten die de wijk biedt, krijgen in de verschillende rapporten labels als 'blije blijvers' en 'Bijlmerpositivo's' opgeplakt. Er lijkt echter sprake te zijn van twee groepen mensen, die het prettig wonen vinden in de Bijlmermeer. De eerste groep treedt het meest naar buiten: mensen die er om de stedebouwkundige aspecten zijn komen wonen en dit ook het meest waarderen (het autovrije maaiveld, het vele groen, de mooie woningen etc.). Dit zijn veelal de Nederlanders en de mensen zonder kinderen. Zij wonen er vaak al lang. De andere groep waardeert de Bijlmer meer als wijk. Het is niet zozeer de woning of de woonomgeving die hen bindt, maar de geZellige sfeer en het gemengde karakter van de wijk. Dit zijn vooral de één-ouder gezinnen en de mensen van Surinaamse komaf. Afsluitend kunnen we stellen dat er twee groepen bewoners bestaan, die verschillende aspecten van de Bijlmermeer waarderen. Beide groepen willen om uiteenlopende redenen in de Bijlmermeer blijven wonen. Over de belangrijkste problemen zijn de bewoners het wèl eens: enerzijds vervuiling en vandalisme, anderzijds criminaliteit en onveiligheid. Die eensgezindheid is verdwenen bij de beoordeling van de plannen van de Werkgroep Toekomst Bijlmermeer, waarover de meningen sterk uiteenlopen.
52
UTERATUUR
Rapport van de werkgroep Toekomst Bijlmenneer en een aantal reacties daarop:
Werkgroep Toekomst Bijlmermeer, De Bijlmer blijft veranderen, en een serie daaraan voorafgaande rapporten, 30 januari 1990. Reactie wethouder Genet op rapport over toekomst Bijlmermeer, 30-01-1990. Dagelijks Bestuur Stadsdeel Zuidoost, R.P. Jansen, Voorlopig commentaar op het rapport van de werkgroep Toekomst Bijlmermeer, 30-01-1990 Nieuw Amsterdam, Reactie op rapport Werkgroep Toekomst, 01-03-1990 Werkgroep Wonen en Woonomgeving van het Wijkopbouworgaan Bijlmermeer, reactie op het rapport van de Werkgroep Toekomst Bijlmermeer aan wethouder Genet, 28-02-1990 Overige literatuur:
Bolte, W. en J. Meijer, 1981, Van Berlage tot Bijlmer, Architektuur cahier, Sunschrift 167, SUN Nijmegen Gemeente Amsterdam, Amsterdam in cijfers, Jaarboek 1989, Bureau voor Onderzoek en Statistiek, Amsterdam Koolhaas, R, juni 1986, Revisie Bijlmer, Office for Metropolitan Architecture, Rotterdam OTB, serie: Vandalisme, Criminaliteit en Volkshuisvesting, diverse delen Mentzei, M., 1989, Bijlmermeer als grensverleggend ideaal, D.U.P., Delft
53
Sluis, FJ. van, 1968, Bouwen en wonen in de Bijlmenneer, brochure opgesteld bij de bouw van de Bijlmermeer door het Bureau Voorlichting van de gemeente Amsterdam Soomeren, P. van, 1987, Criminaliteit en gebouwde omgeving, Bureau Criminaliteitspreventie Amsterdam, uitgave Ministerie van VROM Veldkamp, Marktonderzoek, 1984, Renovatie onderzoek hoogbouw Bijlmenneer, Dienst Volkshuisvesting en Projektburo Bijlmermeer, Amsterdam Verhagen, E., 1987, Van Bijlmenneerpolder tot Amsterdam Zuidoost, Sdu uitgeverij, Den Haag Woon/Energie, 1990, Werken aan Sociale Veiligheid, een kwestie van kijken en n, VNG-uitgeverij, Den Haag
ki
54
BQLAGE
DEENQUÊTE
De enquête onder de bewoners over de voorstellen van de Werkgroep Toekomst Bijlmermeer werd gecombineerd met een ander onderzoek, dat het OTB uItvoert in opdracht van de Stuurgroep Bestuurlijke Preventie Criminaliteit. Het is gericht op het functioneren van avondhuismeesters, ook wel conciërges genoemd. Dit onderzoek komt later dit jaar gereed. De enquête werd met een begeleidende brief aangeboden. Hier is alleen de Nederlandstalige versie opgenomen; daarnaast werd waar nodig een Engelstalige vragenlijst aangeboden. De nummering van de onderstaande vragen correspondeert met die in de oorspronkelijke vragenlijst. Alle vragen, die voor dit voorliggende onderzoek niet van belang zijn, zijn weggelaten. Het betreft vragen over wat de bewoners vinden van hun flat en de woonomgeving, over de conciërges, over kleine criminaliteit, verloedering en onveiligheid en over de invloed van de conciërges hierop. De andere vragen volgen hierna.
55
1.
In welke flat woont U ?
23% Eeftink
(svp. aankruisen wat van toepassing is)
25% Florijn
m
Groeneveen
23% Haag en Veld 3.
.inder dan 6 ......
Hoe lang woont U in deze woning ?
(aankruisen wat van toepassing is)
11% 6 --.den tot 1 jaar 18X 1 jaar tot 2 jlllir 23% 2 jaar tot 4 jaar
48X 4 jaar of l.-.eer 4.
wat Is de
~tell
ins van \al hui shouden ?
(aankrui sen wat van toepass i ng is)
35% alleenstaande 19% 2 volwassenen zonder kinderen 22% 1 ouder met kind(eren) 25% 2 volwassenen met klnd(eren)
5.
Denkt U nog geruiM tijd (.inimaal Hn jaar) In uw woning te blijven wonen ?
25% nee 75%
36. wat is uw leef ti jd ?
37. Bent U een man of een vrouw ?
ja
jaar
<30 jaar = 31% 30·50 jaar = 47% >50 jaar = 22%
55% vrow 45% man
38. In welk land bent U geboren ?
45% Nederland 27% Suriname
8% Neder landse Ant ill en 5% \Iestel i jk Afrika (Ghana, Ivoorkust, ed.) 15% een ander land, namelijk: ••• •• ••••..• ...
56
WE EINDIGEN MET ENKELE VRAGEN, DIE BETREKKING HEBBEN OP DE TOEKOMST VAN DE GEHELE BIJIMERMEER Op 30 januari zijn er door de Werkgroep Toekomst Bijlmenneer plannen gepresenteerd over hoe het met de Bijlmer verder moet. De bewoners hebben op die dag een speciale bewonerskrant ontvangen. De algemene conclusie van de Werkgroep is dat de problemen in de Bijlmer om ingrijpender maatregelen vragen dan tot nog toe genomen zijn. Over deze plannen willen wij u een aantal vragen stellen. Dat doen we, om ook van de bewoners te horen wat zij van de plannen vinden. Deze vragen vannen een apart onderzoek en staan los van de vragen hiervoor. 39. \lat zl jn volgens u de belangrl jkste problemen In de BI j lmermeer ?
!IX de k..al itelt van de IIa'IIngen 27X de 8tedebouwkll'ldige opzet (massale flats)
(meerdere antwoorden aankruisen Is mogelijk)
m
vervuiling en vanclal Isme
m
de onveil igheid en de criminaliteit
28% de hoge woonlasten
ZO% de geisoleerde ligging, het ontbreken
van voorzieningen 44% de grote werkloosheid onder de bewoners
22X de bella'lers In de flats, namelijk •••••••
7X overig, namelijk
40. Denkt u dat deze problemen bimen de bestaande (stedebouwkll'ldlge) opzet van de BIjlmermeer opge lost kumen worden ?
42%
ja
21% nee 37X weet nl et
Volgens de plannen van de Werkgroep Toekomst is een nieuwe opzet voor de Bijlmenneer nodig. Eén kwart van de woningen zou gesloopt moeten worden. In de pllUlls daarvoor komen dan eengezinshuizen en eventueel poItiekbouw. Verder zou een kwart van extra luxe voorzien moeten worden met huren van f 800,- tot f 1000,- netto. De rest (50%) moet opgeknapt worden. Bewoners van te slopen of in huur sterk te verhogen flats moeten de gebruikelijke stadsvemieuwin&srechten krijgen: een andere woning in Amsterdam, verhuiskosten vergoeding etc. Het duurt nog zeker 2 jiJQT voordat de besluitvonning over deze plannen rond is. Het is dus nog niet duidelijk wat er met uw flat gaoJ gebeuren. Vervolgens zal het minimaaJ 10 jiJQT duren voordat de plannen echt uitgevoerd zijn. Toch willen wij graag - nu al - horen wat u van deze plannen vindt. 41. Denkt u dat de voorgestelde plannen zullen helpen om de problemen In de Bijlmermeer op te lossen ?
38X nee, de plamen lossen de problemen niet op 41% misschien helpen ze een beetje
22X ja, de plannen I Ijken oplossing 42. \lat vindt u van het Idee om een deel van de flatwoningen te slopen en te vervangen door eengezinahufZen en portiekbouw ?
lIIe
een goede
46% goed Idee 31% slecht Idee
22X weet nl et
57
43. WIlt vindt u van het idee OIR een deel van de flatwoningen tot ciJurdere woningen op te knappen ?
18X goed idee 61% slecht idee 21% weet niet
44. WIlt zi jn volgens u goede dingen, die je zeker ni et moet veranderen i n de Bij l_.-.eer ?
29X de stedebouwlclnli ge opzet (de hoge fl at s temidden van veel groen) 59X het llUtovri je _iveld
(meerdere antwoorden aankrui sen is mogeli jk) 38X de geIIII!I"4Ide (lILIl t i ree i a Ie) samen I evi ng
26% de gezel I Igheid 46% de wonir-een zeI f 31% de huren 5% overig,
45. Als de plamen doorgaan en er komen verschillende soorten woningen in de Bijlmermeer, wilt u dan verhuizen 7
~lijk
........................
32% nee, ik wil niet verhuizen (ga door naar vraag 48) 29X ja, ik wil wel verhuizen binnen de Bijlmer (ga door naar vraag 46) 40X ja, ik wil uit de Bijlmer verhuizen (ga door naar vraag 47)
46. WIInneer u dan bimen de BijlIlIer wilt verhuizen, waar kiest u voor? (slechts Hn antwoord aankruisen)
18X ik wi I naar een andere, even dure Bijlmerflat 4% ik wi I naar zo'n duurdere woning (die luxe flats van f 800,- tot f 1000,- netto) 15% ik wil naar een nie\Me portiekwoning 59% ik wil naar zo'n nl!!We eengezinswoning, als hwrwoning 4% ik wil naar zo'n ni!!We eengezinswoning, als Js22Ilwoni ng
47. WIInneer u ui t de Bij llllermeer wil t verhuizen, wat is den uw eerste voorkeur?
5% overi 9 Amsterdam- Zuidoost 61% de rest van Amsterdan
(slechts Hn antwoord aankruisen) 1% lelystad 12% Almere 20X rest van Nederland 2% naar het buitenland
58
De op de volgende pagina vermelde uitgaven van de Delftse Universitaire Pers zijn verkrijgbaar via de erkende boekhandel of rechtstreeks te bestellen bij: Delftse Universitaire Pers Stevinweg 1 2628 eN Delft telefoon: (015) 783254 60
SERIE: VOORRAADBEHEER EN lVONrnNG~ONDERZOEK
Reeds verschenen in deze serie: 1.
DE MARKT VOOR DE NAOORLOGSE ETAGEBOUW IN BEELD woonbeeldenonderzoek onder bewoners van naoorlogse meergezinshuizen in de non-profit huursector in Rotterdam Arian Boersma (1990)
2.
NAAR EEN SIGNALERINGSSYSTEEM VOOR DE NAOORLOGSE WONINGVOORRAAD ontwikkeling van een signaleringssysteem voor gemeente en sociale verhuurders ten behoeve van het beheer van het naoorlogse woningbezit in Rotterdam Marjolein Spaans (1990)
3.
BUURTBEHEER-INFORMATIESYSTEEM IN DE GEMEENTE ALMELO Ton Hoenderdos en Ans Metselaar (1990)
4.
DE BEWONERS OVER DE TOEKOMST VAN DE BULMERMEER een onderzoek naar de mening van de bewoners over hun wijk en over de voorstellen van de Werkgroep Toekomst Bijlmermeer Frank Wassenberg (1990)
61
/
In de Bijlmermeer in Amsterdam spelen al jarenlang problemen . Er zijn verschillende keren voorstellen gelanceerd om de wijk er weer bovenop te helpen. De laatste keer gebeurde dat door de Werkgroep Toekomst Bijlmermeer, een breed samengestelde commissie, die eind januari 1990 plannen presenteerde over hoe het met de Bijlmer verder moet. De algemene conclusie van de Werkgroep is dat de problemen om ingrijpender maatregelen vragen dan tot nu toe genomen zijn. Volgens de Werkgroep is een nieuwe stedebouwkundige opzet nodig. Eén kwart van de woningen zou gesloopt moeten worden om plaats te maken voor laagbouw en eventueel portiekbouw. Verder zou een kwart van de woningen van extra luxe voorzien worden, met fors hogere huren. De rest van de woningen (50%) blijft staan en moet opgeknapt worden . De Bijlmer moet een stadsvernieuwingswijk worden, met daaraan gekoppeld de gebruikelijke rechten voor de bewoners. Deze plannen zijn zeer ingrijpend. Verschillende betrokkenen hebben er hun mening al over laten horen. De enige groep, aan wie tot nu toe nog niets structureel gevraagd is, zijn de huidige bewoners. Wat vinden zij van al deze plannen? In dit boek staat de mening van de Bijlmerbewoners over hun wijk en over de plannen beschreven. Het is gebaseerd op 'een onderzoek dat het OTB onder circa 600 bewoners heeft uitgevoerd.
ot6 ONDERZOEKSINSTITUUT VOOR TECHNISCHE BESTUURSKUNDE TECHNISCHE UNIVERSITEIT DELFT
I