focus:
verpleegkunst
Tekst portretten: Manja Gruson
Monique Goedhart (29) "Tijdens mijn opleiding hbo-v riep ik altijd dat ik nóóit zou willen werken op de afdeling Oncologie. Veel te deprimerend! Maar toen ik, pas van school, op de longafdeling ging werken, kwam ik natuurlijk ook in aanraking met oncologiepatiënten; mensen met longkanker. Omdat deze patiënten veel vragen hadden over hun ziekte en hun behandeling, werd ik voortdurend geconfronteerd met mijn onkunde op het gebied van oncologie. Ik kon hun vragen niet beantwoorden en dat gaf me een onprettig gevoel. Omdat ik écht iets wilde betekenen voor deze patiënten, besloot ik een post hbo-opleiding van een jaar te volgen voor de specialisatie oncologie. De opleiding duurt dertien maanden en is verdeeld in twee stageperiodes zes en zeven maanden. Mijn eerste stage liep ik in de Daniel den Hoed. Hoewel dat een kleinschalige kliniek is, met een warme, huiselijke sfeer, was het heel aangrijpend om er te werken. Iedere keer als er iemand van mijn leeftijd aan kanker stierf, voelde ik me schuldig dat ik nog leefde. Toen mij aan het eind van de stage gevraagd werd te blijven, heb ik daarvoor bedankt. Ik zou het daar nooit lang volgehouden hebben." "Op de afdeling waar ik sinds januari 2002 werk staan acht oncologische bedden en acht interne bedden. Daar liggen mensen met diverse ziektebeelden. Dat is iets minder heftig. Ik heb dagelijks de verantwoording voor maximaal zes patiënten, met wie ik doorgaans intensief contact heb. Veel van hen weten dat er een grote kans is dat het slecht met ze afloopt. Ze zijn angstig, onzeker en hebben veel vragen." "Hoewel niet alle vormen van
oncologisch verpleegkundige kanker dodelijk zijn, overlijden er toch nog veel mensen. Laatst werd hier een jongen van 27 jaar opgenomen die nietsvermoedend met een beetje pijn in zijn nek naar de huisarts was gegaan. Hij bleek kankeruitzaaiingen in zijn hele lijf te hebben. Ik kan zoiets tegenwoordig iets beter van me af zetten, maar het raakt me natuurlijk nog steeds. Gelukkig maar, ik zou schrikken als mijn werk me op een dag emotioneel niets meer deed. Om af te reageren fiets ik na mijn werk vaak keihard trappend naar huis. Of ik fiets door naar een recreatiegebied hier in de buurt. Het scheelt dat mijn vriend ook in de verpleging werkt; wij begrijpen elkaar. Een hecht team is in dit werk ook absoluut noodzakelijk. Aan het eind van iedere dag komen wij verpleegkundigen twintig minuten bij elkaar en gooien we alles op tafel. We spreken alles uit; complimenten aan een collega die er direct voor je was op het moment dat je echt even met iemand moest praten, maar ook kritiek. Op deze afdeling kunnen we het ons niet permitteren dat dingen in de lucht blijven hangen, het is funest als collega’s achter elkaars rug om praten." "Het enige frustrerende aspect in mijn werk is het bekende personeelstekort. Ik ben veel tijd kwijt aan papierwerk en het begeleiden van uitzendkrachten. Vaak heb ik het gevoel tekort te schieten naar patiënten. Dan maak ik aan het eind van mijn dienst een rondje over de afdeling om me te verontschuldigen voor het feit dat ik geen tijd voor ze had. Natuurlijk roepen ze dan: ‘Ach meid, maak je geen zorgen’, maar ik weet dat iedereen het fijn vindt als ik even langskom. Iedereen heeft behoefte aan een praatje." ■
"Bij ieder sterfgeval voelde ik me schuldig" 16
juni/juli 2002
Monitor
focus:
verpleegkunst
Beeld portretten: Levien Willemse
Joop Djontono (41) "Zorgen voor mensen met kanker, daar kun je tegen of je kunt er niet tegen. Bij iedere patiënt wéét je dat er een moment kan komen waarop je afscheid moet nemen, want nog steeds overlijden de meeste mensen met kanker vroeg of laat aan deze ziekte. Sommige mensen met kanker zie je jaren achter elkaar om de paar weken; je praat met ze, weet alles van hun situatie, hun gezin. Vaak zijn het mensen van je eigen leeftijd, bijvoorbeeld jonge vrouwen met borstkanker die niet meer te behandelen zijn en die twee kinderen van zes en acht jaar achter zullen laten. Het zijn mensen die tot onze vriendenkring zouden kunnen behoren. Soms heb je iets speciaals met een patiënt en raak je zo gesteld op hem of haar dat je je moet afvragen of je niet te ver gaat. Maar waar ligt die grens? Ik heb wel eens een begrafenis van een patiënt bijgewoond. Uit steun voor de naasten, met wie je natuurlijk ook een band opbouwt, maar vooral als verwerkingsproces voor mezelf, om echt afscheid te kunnen nemen van die persoon. Voor dit soort situaties bestaat geen protocol. De enige norm is het persoonlijke gevoel." "Verpleegkundigen bezwijken soms na jaren schijnbaar probleemloos functioneren toch plotseling aan de psychische druk. Als teamleider moet ik hen dan adviseren om te stoppen, maar die boodschap is niet altijd even makkelijk te brengen. Verpleegkundigen die opgebrand raken, zijn geneigd om dat aan andere factoren te wijten; aan de drukte bijvoorbeeld, of aan problemen thuis. Toegeven dat ze de emotionele druk van hun werk niet meer aan kunnen, voelt voor hen als falen. Dus tja, je moet ‘het’ in je
verpleegkundig teamleider hebben als verpleegkundige, maar wat ‘het’ precies is en of ‘het’ altijd bij je blijft? Bij het in dienst nemen van nieuw personeel is het steeds weer een gok of iemand het werk aan zal kunnen. Zo heb ik eens een secretaresse van 23 jaar aangenomen die op jonge leeftijd haar moeder aan kanker verloren had – veel mensen die hier werken hebben ervaring met kanker in de familie of vriendenkring. Dit meisje dacht dat ze de dood van haar moeder had verwerkt. Maar op een dag stond ze na het werk bij de bushalte en hoorde ze twee kinderen aan hun vader vragen: 'Wanneer komt mamma thuis?' Die vraag raakte haar vreselijk. Vanaf dat moment ging het steeds slechter met haar. Ik heb een maatschappelijk werker voor haar geregeld en uiteindelijk hebben we samen besloten dat ze beter ander werk kon zoeken." "Voor ons verpleegkundigen komt kanker ook soms dichtbij. Het is nog steeds een veelvoorkomende aandoening en ook in de Daniel werken en werkten mensen met kanker. Ik werk al jaren in de Daniel sinds 1985 – en kan mijn werk goed van thuis scheiden. Maar natuurlijk, ook ik ben soms boos of begrijp niet waarom mensen zo jong moeten sterven. Hoe ik dat uit? Ik fiets iedere dag twaalf kilometer van huis, in Hoogvliet, naar de Daniel, dat helpt. Omdat mijn vrouw ook verpleegkundige is in de Daniel, we hebben elkaar hier leren kennen, kunnen we beiden goed relativeren. Als wij iemand horen zeuren over onkruid in z'n tuin, of de rottijden van de voetbalclub van zijn zoontje, dan denken we wel eens: waar maakt zo iemand zich in vredesnaam druk om?" ■
"wanneer komt mamma nou thuis?" Monitor
juni/juli 2002
17
focus:
verpleegkunst
Jim Wessels (53) "Vers van school, zo groen als gras, meldde ik mij op mijn zeventiende aan bij het Delta Ziekenhuis - de toenmalige Rotterdamse psychiatrische inrichting. De portier gaf me een witte jas en een bos sleutels en plantte me op een afdeling met zestig psychiatrische patiënten. Een stevige verpleegkundige zette haar armen in haar zij, bekeek me en zei: ‘Ik hoop dat je een beetje met je handen kunt wapperen, anders hebben we hier niks aan je.’ Het grootste deel van je taak als psychiatrisch verpleegkundige bestond 36 jaar geleden namelijk uit huishoudelijke taken; bedden verschonen, vloeren dweilen, ramen lappen, sokken verstellen. En het was heel normaal dat je als jonkie in je eentje nachtdienst draaide op een afdeling met zeventig patiënten. Het was keihard werken. Heel wat beginners haakten dan ook af. Maar dat was geen probleem voor het instituut. De instroom was destijds zo groot dat ze niet eens personeelsvacatures hoefden te plaatsen. Ik koos voor de psychiatrie omdat mijn drie oudere zussen er werkten. Uit hun verhalen maakte ik op dat het een spannende, avontuurlijke baan was. De praktijk viel vies tegen. De behandeling van psychiatrische patiënten was voornamelijk gericht op onderdrukking. Patiënten werden gedrogeerd en hadden niets te zeggen. Als ik een praatje met een patiënt wilde aanknopen, werd dat gezien als tijdsverspilling. Dan riep de hoofdzuster: ‘Als je niets te doen hebt… de kasten moeten nodig uitgesopt.’ Pas na de jaren zeventig kwamen er andere, humanere opvattingen binnen de psychiatrie. De patiënt kreeg steeds meer rechten. Tegenwoordig wordt een behandelplan in overleg met de patiënt opgesteld. Patiënten kunnen ook een klacht indienen
psychiatrisch verpleegkundige wanneer ze het oneens zijn met de behandeling." "Mijn afdeling, DPS 2, behandelt mensen met ernstige stemmingsstoornissen, vooral depressies. Gemiddeld blijven ze drie tot vijf maanden. Veel van hen zijn elders zonder succes behandeld. Om een zuivere diagnose te kunnen stellen, moeten deze mensen eerst hun (anti-depressiva)medicatie afbouwen. Dit kan voor de patiënten een moeilijke periode zijn, want medicatie is voor hen vaak de enige hulp om het leven enigszins aan te kunnen. Het afbouwen kan ze angstig maken, wanhopig soms. Het is onze taak om deze mensen daar bij te steunen. Dat begint met opstaan en aankleden; het beginnen van de dag is als het beklimmen van een berg voor velen. Ontbijten is de tweede inspanning. Heel wat patiënten eten en drinken niet meer omdat ze dood willen. Gedurende de dag houden we de patiënten van uur tot uur in de gaten; hoe is hun stemming, hebben ze behoefte aan een gesprek, of hebben ze ontspanningstherapie nodig? Wekelijks evalueren we iedere patiënt in een team van psychiaters, maatschappelijk werkers, bewegings- en creatief therapeuten. Het voortdurend monitoren is ook nodig om te voorkomen dat mensen zichzelf van het leven beroven." "Het gros van de mensen gaat gezond naar huis, zelfs de mensen die bij binnenkomst doodziek zijn. En we zien nog geen 5% van de mensen ooit terug. Dat blijft me verbazen en ik blijf daar vreselijk veel voldoening en waardering uithalen. Net als wanneer ik met kerst een kaart krijg van een oud-patiënt. Of wanneer ik iemand op straat ontmoet met wie het goed gaat en die me nog eens bedankt voor alles. Wat is er nu mooier dan mensen helpen een nieuw levensperspectief te krijgen?" ■
"opstaan voelt als het beklimmen van een berg" 18
juni/juli 2002
Monitor
focus:
verpleegkunst
Astrid van Dam (46) "Als ik een doorligplek in het eerste stadium zie, krijg ik altijd de kriebels; het doet me denken aan zo’n ontvelde schaafwond. Die eerste fase van decubitus, de officiële naam voor doorliggen, herken je aan een rode, geïrriteerde huid die de patiënt een vervelende, tintelende pijn geeft. Zo’n plek, meestal op de stuit of de hielen, ontstaat als iemand lange tijd in dezelfde houding stil ligt of zit. Mensen met een buikwond of mensen die vanwege een dwarslaesie in een rolstoel zitten, kunnen niet iedere paar uur van houding wisselen. Wanneer de huid lang druk moeten verdragen, krijgen de fijne bloedvaatjes in de huid geen zuurstof meer waardoor deze afsterven. Als er in de eerste fase niets gebeurt, gaat de roodheid over in ernstige wonden, die wel vuistgroot kunnen worden waarbij zelfs het bot bloot komt te liggen. In dit stadium zijn al zoveel zenuwen kapot dat de patiënt zelf gelukkig geen pijn voelt van de wond. Helaas schrikken de meeste verpleegkundigen pas wanneer ze zo’n wond zien, veel te laat dus. Soms moet er na genezing van de wond een plastisch chirurg aan te pas komen om de huid met weefsel van een andere plek te herstellen." "Als decubitus-consulente adviseer ik Erasmus MC over de aanschaf van preventieve materialen, zoals speciale matrassen, ik geef voorlichtingscursussen aan verpleegkundigen en ik sta dagelijks een paar keer aan het bed van een patiënt met decubitusverschijnselen, omdat de verpleegkundigen ter plekke advies willen over de beste behandeling. Ik kan er echt van genieten als we een kwartier staan te puzzelen voor we de juiste oplossing weten. Als ik naast iemand met ernstige doorligplekken sta, ben ik niet eens bezig met het feit dat een vuistdiepe wond er akelig uitziet
decubitus-consulente en niet fris ruikt, nee, ik denk: ‘Hoe heeft dit zover kunnen komen? En hoe kunnen we dat in het vervolg anders aanpakken?’ Laatst lag hier een vrouw met anorexia die een nieroperatie had ondergaan, waardoor ze niet op haar zij kon liggen. Ze was natuurlijk al ondervoed en bedlegerig, dus ik was bang dat de doorligwond die ze al had, nog veel ernstiger zou worden. Maar dankzij onze alertheid en een goede wondverzorging, was haar huid, op een klein wondje na, helemaal geheeld toen ze naar huis mocht. Zoiets geeft me een trots gevoel. Na zo’n goede afloop kan ik weer een tijd een aantal ernstiger situaties aan." "Decubitus staat hoog in de nationale top van gezondheidskosten, na kanker, reuma en aids. Toch is er maar weinig wetenschappelijk onderzoek gedaan naar risicogroepen en preventieve materialen. Veel artsen zijn afkerig van anti-decubitus matrassen, omdat nooit bewezen is dat die werken en omdat de fabrikanten grote commerciële belangen hebben. Matrassen met speciale drukverspreidende luchtcompartimenten kosten bijvoorbeeld 12.000 euro per stuk. Daar hebben we er 25 van en ze gaan maar vier jaar mee; reken maar uit! Maar hoeveel meer schade ontstaat zonder die matrassen, weten we ook niet." "Het frustreert me soms wel dat er nog zoveel moet gebeuren in decubitusland en dat het zo langzaam gaat – ik wacht bijvoorbeeld al anderhalf jaar op goedkeuring van de begroting, en al die tijd kunnen een aantal matrassen niet besteld worden. De zondagnachten zijn mijn slechtste nachten. Dan maalt alweer door mijn hoofd wat ik die week allemaal moet gaan doen. Maar ik probeer te genieten van de kleine overwinningen en ik blijf me met veel plezier inzetten voor goede voorlichting." ■
"soms schrikken we te laat van doorligplekken" Monitor
juni/juli 2002
19
focus:
verpleegkunst
Jennie Lauret (39) "Ik heb altijd een speciaal gevoel voor ouderen gehad. Een zeventig- of tachtigjarige die een heel leven achter de rug heeft, altijd keihard heeft gewerkt, voor een gezin gezorgd, allerlei problemen gehad en overwonnen, daar voel ik respect voor, eerbied. Lichamelijke en geestelijke aftakeling zijn een aanslag op iemands waardigheid. Het is vreselijk om plotseling dingetjes te vergeten of incontinent te worden. Zeker in een maatschappij die ouderdom en aftakeling niet accepteert. Ouderen vormen een kwetsbare groep mensen die een groot krediet bij mij hebben. Tegelijk is dit een soort patiënt die veel van je vraagt. Er zijn patiënten die je compleet leegzuigen; patiënten die denken 'ik ben oud, dus jij moet voor mij zorgen', en vervolgens ook helemaal niets meer zelf doen, terwijl ze dat best kunnen. Een meneer, bijvoorbeeld, die roept: 'Zuster, ik moet plassen', en zwaar beledigd is als ik antwoord dat hij best zelf zijn rolstoel naar het toilet kan rollen en dat ik graag kom helpen als hij daar eenmaal is. Het is een constante strijd om mensen te wijzen op hun eigen mogelijkheden. Soms lijkt het makkelijker om iemand dan toch maar even snel naar de wc te rollen of onder de douche te zetten, maar daarmee ondergraaf je je eigen inspanningen." "Daar staat tegenover dat geriatrisch patiënten je zeer dankbaar kunnen zijn. Een keurige dame met beginnende dementie bijvoorbeeld, die jarenlang besmuikt wc-papier met veiligheidsspelden in haar slip had bevestigd, was vreselijk opgelucht toen ik haar vertelde dat er speciale incontinentieproducten bestaan." "Waar ik slecht tegen kan, is als patiënten lijden; als mensen pijn hebben, benauwd zijn of in
geriatrisch verpleegkundige paniek. Ouderen krijgen nog al eens een te lage dosering pijnbestrijders, omdat teveel hen fataal kan zijn. Maar als iemand in een vergevorderd stadium van dementie het dag en nacht uit ligt te schreeuwen, niet meer eet en niet meer slaapt en zichzelf letterlijk 'doodroept' - aan uitputting sterft - waarom zou je bij zo iemand het risico van overdosering vermijden? Ik voel me de advocaat van de patiënten en ga geregeld de discussie aan met artsen. Als ik de ene arts niet kan overtuigen, probeer ik het bij de volgende dienstdoende arts. Ik zie de mensen per slot van rekening acht uur per dag, de arts komt een keertje langs wanneer de patiënt misschien net slaapt! Ik ga net zo lang door tot de patiënten krijgen waar ze recht op hebben." "Ook moeilijk soms, is de stervensbegeleiding. En dan niet van de patiënten, die zijn oud en vinden het vaak wel genoeg geweest, maar van de begeleiding van de nabestaanden. Een zoon die een waardeloze relatie met zijn vader had en zegt dat deze wat hem betreft mag sterven… Of een dochter die zich wanhopig afvraagt hoe ze verder moet zonder haar moeder die er altijd voor haar is geweest. Je kunt niet meer doen dan luisteren, een arm om iemand heen slaan, er gewoon zijn. 'Wat een ellende', denk ik dan wel eens verdrietig. Zeker als ik erg moe ben en niet meer in staat om indrukken te filteren, waardoor alles binnen komt. Om af te reageren ga ik uit met vrienden, de kroeg in, en weekendjes weg met mijn man, die bij de ANWBalarmcentrale werkt en er dus alles van snapt." "Soms denk ik wel eens: 'Was ik maar gewoon directiesecretaresse of zo.' Ha, ha, nee hoor. De afdeling Geriatrie is mijn plek. Ik wil hier nooit meer weg." ■
"ik ben oud, dus jij moet voor mij zorgen!" 20
juni/juli 2002
Monitor
focus:
verpleegkunst
George Damhuis (42) "Dit wordt toch niet zo’n Libelleinterview hè? Als het over neonatologie gaat denkt iedereen: ‘Ach, schattig, kleine baby’tjes.’ Voor dat soort tuttologie wil ik waken, want de afdeling Neonatologie is geen vrolijke kraamafdeling. Hier liggen te vroeg- en ziek geboren kinderen. Met veel van hen loopt het niet goed af. De moeders zijn vaak nog ziek en voelen zich schuldig over de situatie en de vaders lopen ontredderd rond. Het is een onzekere tijd voor de ouders, ze hebben nog geen band met hun kind - vaak durven ze die nog niet op te bouwen – en de verpleegkundigen bepalen hoe er met het kindje omgegaan moet worden. Van veel baby’s weet je dat ze in ontwikkelingslanden gewoon gestorven zouden zijn. Voor de ouders is het vreselijk, maar voor het kind ben ik soms blij als het na een zware, lange periode mag sterven. We zijn ver met technische en medische ontwikkelingen, maar dat betekent niet automatisch voor ieder kind een verbetering." "Ik vind het een fascinerende afdeling om te werken, maar het maakt voor mij geen verschil of ik met baby’s, bejaarden of psychiatrisch patiënten werk. Verpleging betekent voor mij de kunde om patiënten en familie op hun gemak te stellen. Ik wil dat ouders van mij het gevoel krijgen dat ze een domme vraag mogen stellen en dat ze die desnoods tien keer mogen herhalen. Dat ze gerust even naar huis kunnen en weten dat hun kind in goede handen is. Naast het contact met de patiënten en de familie, hou ik van hard werken. Iets wat bijna alle verpleegkundigen zullen zeggen. Dat zo veel verpleegkundigen opgebrand opstappen heeft niet zozeer te maken met de werkdruk, zoals minister Borst zegt. Het heeft alles te maken met demotivatie door onderwaardering en te wei-
neonatologisch verpleegkundige nig uitdagingen en ontplooiingsmogelijkheden. Alle keren dat ik ontslag nam op een afdeling, heeft Personeelszaken geen enkele keer aan mij gevraagd: ‘Wat kunnen we doen om je hier te houden?’, iets wat in het bedrijfsleven de normaalste zaak van de wereld is. Vrienden in het bedrijfsleven vertellen me over de ene na de andere cursus die ze mogen volgen. Artsen zijn voortdurend bezig met hun vak, ze volgen de ontwikkelingen, in vakliteratuur, op congressen. Verpleegkundigen doen dat nog veel te weinig. Daarom ben ik blij dat onze afdeling Neonatologie als eerste in het kinderziekenhuis een nieuwe functie introduceert: de nurse practitioner. Ik heb mij er direct voor aangemeld. Samen met acht andere neonatologisch verpleegkundigen uit het hele land ben ik straks de eerste nurse practitioner in ons vakgebied in Nederland. In de functie krijg je er een aantal bevoegdheden bij waardoor je jezelf kunt ontwikkelen en tegelijk de artsen en art-assistenten ontlast. Wat nu gebeurt is dat een arts-assistent stage loopt bij ons, en nauwelijks weet hoe hij of zij een patiënt moet beademen. Of we horen een gesprek tussen de art-assistent met ouders en we kunnen ons bijna niet inhouden om ons ermee te bemoeien, wat uiteraard, wegens de hiërarchie en rollenverdeling, niet mag. Straks kan ik als nurse practitioner zeggen: ‘Beademen doen wij hier op deze wijze,’ dan mag ik art-assistenten onderwijzen. Daardoor krijgen zij meer tijd en ruimte om de dagelijkse zorg op de afdeling onder de knie te krijgen. Verplegen blijft geven, je bent voortdurend met ‘de ander’ bezig, maar je moet zelf ook gevoed worden. Het is een verademing als je er dan af en toe tussenuit kunt voor een studie of opleiding. Even wat afstand. Even opladen." ■
"niet de schattige kraamafdeling uit libelle" Monitor
juni/juli 2002
21
focus:
verpleegkunst
Patricia van Deventer-Brunner (55) "Ik herinner me een vrouw van 35 in de Daniel den Hoed met een mondbodem-carcinoom. Zij kon door de tumor niet eten, niet drinken, niet praten. Ze werd volledig beheerst door pijn. Chronische pijn, dag en nacht, dat is echt vreselijk voor een mens. De enige vraag die me bezighield was: ‘Hoe kunnen we haar pijn verminderen, het liefst weg krijgen?’ Bij haar hebben we als een van de eerste patiënten de pijnpleister toegepast, een pleister die geleidelijk morfine aan de huid afgeeft en die inmiddels een gangbaar middel tegen pijn is. Dat werkte zo goed dat zij naar huis kon, iets wat ze het liefste van alles wilde, omdat ze thuis een witte duif verzorgde. De tumor in haar mond groeide door, maar ze is tot haar einde pijnvrij gebleven." "In de Daniel ben ik, als researchverpleegkundige pijn, in 1996 begonnen met pijn registreren. Ik vroeg verpleegkundigen twee keer per dag de pijn van patiënten te registreren op een schaal van nul tot tien: 0 is geen pijn, 10 is de allerergste pijn. Toen het systeem in de Daniel succesvol bleek, vroegen artsen van het Sophia kinderziekenhuis mij om daar ook pijnmeting te komen invoeren." "Tegenwoordig leer ik verpleegkundigen hoe ze een kind moeten observeren en de Comfortschaal – zo heet het formulier voor pijnregistratie – in kunnen vullen. Vooral hele kleine kinderen kunnen zelf niet aangeven hoeveel pijn ze hebben. Bij hen is het een kwestie van lichaamstaal, van gelaatsuitdrukkingen. Een kind dat huilt is niet comfortabel, dat weten we allemaal. En een te vroeg geboren baby met een vertrokken gezichtje, heeft eveneens duidelijk pijn. Maar baby’s kunnen ook zó ontzettend veel pijn hebben dat ze zich helemaal niet meer verroeren. Dan liggen ze doodstil. Je zou daardoor aannemen dat er niks aan de hand is.
research-verpleegkundige pijn Het heeft mij ook weken gekost om écht goed te leren kijken naar een kind. Hier in Sophia lag eens een kindje dat de hele dag leek te dreinen, een monotoon, jengelend geluid. Dat interpreteerden we aanvankelijk als huilen, tot de moeder ons vertelde dat het een soort van neuriën was, dat deed haar kind altijd. Een ander voorbeeld van moeilijk pijn inschatten zijn kinderen met het syndroom van Down. Die kunnen ten onrechte voor ontspannen worden aangezien vanwege hun vaak wat dromerige gelaatsuitdrukking." "Ik verricht intern onderzoek naar pijnregistratie. Het mooie daarvan is dat die 'evidence based' is; we hebben het bewijs dat het werkt in handen, de behandeling na een hoge pijnscore geeft direct aan dat de pijn vermindert. Nog leuker vind ik dat de kinderziekenhuizen in Utrecht en Amsterdam de Comfortschaal hebben overgenomen." "Ik hoor van verpleegkundigen uit andere ziekenhuizen dat de artsen soms nog zeggen: ‘Geef de kinderen maar niet te veel medicatie tegen pijn, daar worden ze maar watjes van.’ Dan denk ik: niet te geloven, bestaat die opvatting nog? Zulke uitspraken komen dicht in de buurt bij de volledig achterhaalde opvatting – die nog tot in de jaren ’80 gold – dat pasgeborenen geen pijn zouden kunnen voelen wegens hun nog niet ontwikkelde zenuwstelsel. Baby’s kregen vroeger tijdens een operatie slechts wat lachgas, zuurstof en een spierverslapper. Uit onderzoek is gebleken dat ze wel degelijk pijn voelen en dat zuigelingen en jonge kinderen aan dergelijke operaties een groot deel van hun leven een verlaagde pijngrens overhouden." "De praktijk van pijn negeren bij hele kleine kinderen is inmiddels in de meeste ziekenhuizen voorbij. In Sophia vinden we het vanzelfsprekend om die pijn te bestrijden, gelukkig." ■
"pijn bij baby’s is lang zwaar onderschat" 22
juni/juli 2002
Monitor