Financiële prikkels voor het in dienst houden of nemen van werknemers: een literatuuronderzoek eindrapport
Klaas de Vos
juni 2004
CentER Applied Research Faculteit der Economische Wetenschappen Universiteit van Tilburg
Inhoud Verantwoording ............................................................................................................. 3 1 Inleiding ................................................................................................................. 4 1.1 Probleemstelling en onderzoeksopzet............................................................ 4 1.2 Effecten van prikkels - theorie en empirie..................................................... 6 2 Evaluatie literatuur ................................................................................................. 9 2.1 Positieve prikkels ......................................................................................... 10 2.2 Negatieve prikkels ....................................................................................... 18 2.3 Premiedifferentiatie, Experience rating, bonus/malus regelingen enz. ....... 22 2.4 Conclusies .................................................................................................... 27 Bijlage A: Literatuur .................................................................................................... 30 A1. Positieve prikkels: Subsidies, premiekortingen................................................ 30 A2. Negatieve prikkels: ontslagvergoeding enz. ..................................................... 39 A3. Premiedifferentiatie, Experience rating, bonus/malus regelingen.................... 44 A4. Overige geraadpleegde literatuur ...................................................................... 50 Bijlage B. Alfabetische literatuurlijst .......................................................................... 56
2
Verantwoording Bij de selectie van de besproken literatuur en bij de samenstelling van dit eindrapport heb ik dankbaar gebruik gemaakt van adviezen van Jan van Ours (Universiteit van Tilburg), en van de leden van de begeleidingscommissie van het onderzoek. Een voorlopige versie van de literatuurlijst is tevens verzonden aan contactpersonen bij IFS (Groot-Brittannië), IFAU (Zweden), IZA (Duitsland) en CREST (Frankrijk), om daaraan nog heel recente studies te kunnen toevoegen. Ikzelf ben verantwoordelijk voor eventuele onjuistheden. Klaas de Vos
Tilburg, mei 2004
3
1 Inleiding 1.1 Probleemstelling en onderzoeksopzet De arbeidsparticipatie van oudere werknemers in Nederland is relatief laag. Met het oog op de toenemende vergrijzing wil de regering bevorderen dat oudere werknemers langer aan het werk blijven. Een van de opties om de arbeidsdeelname van ouderen te bevorderen is het geven van financiële prikkels aan werkgevers om ouderen in dienst te houden of in dienst te nemen. Dit rapport beoogt een overzicht te geven van ervaringen in diverse landen met de effecten van financiële prikkels voor werkgevers voor het in dienst nemen van werknemers. Omdat er nog weinig voorbeelden zijn van beleid specifiek gericht op het in dienst nemen of houden van ouderen worden ook voorbeelden van financiële prikkels voor werkgevers voor het in dienst nemen of houden van andere groepen werknemers in de beschouwing betrokken. Tot de financiële prikkels bij het in dienst nemen van werknemers horen diverse vormen van aanstellingssubsidies, tijdelijke loonkostensubsidies en tijdelijke kortingen op belastingen of sociale premies. Financiële prikkels voor het in dienst houden van werknemers kunnen worden gevormd door permanente loonkostensubsidies en kortingen op belastingen en sociale premies. Tevens kunnen kosten bij het ontslaan van werknemers, bijvoorbeeld in de vorm van ontslagvergoedingen, als financiële prikkel om werknemers in dienst te houden worden beschouwd. Premiedifferentiatie, waarbij de hoogte van bijvoorbeeld de werkloosheidsverzekeringspremie van een bedrijf afhangt van de werkloosheidsuitkeringen die ontslagen werknemers ontvangen, geldt ook als prikkel om werknemers in dienst te houden: om te voorkomen dat premies stijgen moet het bedrijf zijn werknemers in dienst houden. Ook regelingen waarbij aan het niet voldoen aan bepaalde quota (bijvoorbeeld minimaal x% van de werknemers in een bedrijf moet worden gevormd door arbeidsgehandicapten) heffingen of boetes zijn verbonden kunnen als financiële prikkel voor het in dienst nemen en houden van (specifieke groepen) werknemers worden beschouwd. Naast het toedienen van financiële prikkels aan werkgevers kan de overheid de arbeidsparticipatie ook op een groot aantal andere manieren bevorderen. Tot het activerend arbeidsmarktbeleid behoren onder meer ook scholing, arbeidsbemiddeling, financiële prikkels voor werknemers, en het creëren van gesubsidieerde banen, al dan niet als opstap naar reguliere banen. Een belangrijk deel van het onderzoek naar de effectiviteit van fina nciële prikkels voor werkgevers vindt plaats in het kader van evaluatieonderzoek naar de effecten van activerend arbeidsmarktbeleid in het algemeen. De literatuur daarover is zo uitgebreid dat in een onderzoek als dit slechts een klein deel van de praktijkvoorbeelden aan de orde gesteld kan worden. Dit betreft met name het gebruik van subsidies als prikkel om werknemers in dienst te nemen of te houden. Anderzijds is het aantal praktijkvoorbeelden in het onderzoek naar de effecten van het toepassen van negatieve prikkels, i.h.b. ontslagvergoedingen of -boetes, beperkt, en wordt hier vooral uit theoretisch onderzoek geput.
4
De vraag die in dit onderzoek centraal staat luidt dus: Zijn er uit de praktijk voorbeelden bekend van beleidsmaatregelen in de vorm van – positief dan wel negatief vormgegeven – financiële prikkels voor werkgevers die een (kosten)effectief instrument vormen om specifieke werkloosheid of werkloosheid van bepaalde doelgroepen terug te dringen? Bij de beantwoording van deze vraag komt aan de orde of werkgevers überhaupt in staat zijn bepaalde soorten werkgelegenheid te beïnvloeden, hoe prikkels moeten worden vormgegeven om hen daartoe te bewegen, op welke wijze en met welke intensiteit werkgevers op dergelijke prikkels reageren, welke gegevens er zijn over kosteneffectiviteit, en of in het buitenland gebruikte instrumenten ook geschikt zijn voor de Nederlandse situatie. Voorzover de literatuur dit toelaat wordt bij de beoordeling van de effectiviteit van de diverse voorbeelden van financiële prikkels aandacht besteed aan het initiële en afgeleide effect voor werkgevers, het initiële en afgeleide effect voor werknemers, en macro-economische effecten. Ten aanzien van het initiële en afgeleide effect voor werkgevers moeten vragen beantwoord worden als: hoeveel werkgevers worden potentieel geprikkeld, in hoeverre passen zij per saldo hun gedrag aan (en bijvoorbeeld, welk deel van de subsidies komt terecht bij werkgevers die de betreffende werknemers ook zonder subsidie in dienst zou hebben gehouden of genomen – het zg. dead-weight loss), welke (bijvoorbeeld psychologische) succes- c.q. faalfactoren spelen daarbij een rol (te denken valt bijvoorbeeld aan het feit dat de betrokken groepen werknemers gestigmatiseerd zouden kunnen worden), wat zijn de la nge termijn effecten op werkgelegenheid, en bijvoorbeeld omzet en winst, zijn er onbedoelde neveneffecten – premiedifferentiatie zou bijvoorbeeld het inhuren van tijdelijke arbeid en het opsplitsen of liquideren van bedrijven om vervolgens met een schone lei (lees: lagere premies) te kunnen beginnen kunnen stimuleren – of bijvoorbeeld onevenredig hoge administratieve lasten. Initiële en afgeleide effecten voor werknemers zullen worden gemeten aan de hand van vragen als: hoeveel werknemers komen extra in dienst of houden hun baan als gevolg van de betreffende prikkel, wat zijn de lange termijneffecten voor de werknemers (hoe lang blijven zij in dienst, blijven zij ook na beëindiging van de subsidie in dienst), zijn er onbedoelde neveneffecten, enzovoort. Belangrijk is bijvoorbeeld dat gesubsidieerde werknemers de plaats kunnen innemen van ongesubsidieerde (substitutie), dat tijdelijke subsidies kunnen leiden tot draaideureffecten, en dat maatregelen bedoeld om ontslagen te voorkomen, ertoe zouden kunnen leiden dat bepaalde groepen werknemers moeilijker worden aangenomen. Tot de macro-economische effecten van gehanteerde beleidsinstrumenten worden bijvoorbeeld gerekend de effecten op totale werkgelegenheid, inflatie, bruto nationaal product, en financieringstekort. Waar de literatuur dergelijke effecten registreert zullen ze ook in het onderzoek worden meegenomen. Waar mogelijk wordt ook nagegaan hoe de meting van de aan prikkels toegeschreven effecten heeft plaatsgevonden en in hoeverre deze als betrouwbaar beschouwd kan worden. Complicatie bij de meting van de effecten van prikkels is bijvoorbeeld dat vergelijking met een contrôlegroep, waarmee men de vraag zou willen beantwoorden
5
in hoeverre bijvoorbeeld sprake is van toename van werkgelegenheid die ook zonder de betrokken prikkels zou zijn opgetreden, vaak moeilijk of onmogelijk is. Men dient bij de meting bijvoorbeeld rekening te houden met selectie-effecten, om te voorkomen dat de effecten van prikkels worden overschat. Ten slotte wordt getracht de mate waarin de beleidsopties relevant zijn voor de Nederlandse situatie te evalueren. Daartoe wordt bijvoorbeeld gelet op verschillen en overeenkomsten met Nederland betreffende de structuur van de arbeidsmarkt (dynamiek, samenstelling) en de doelgroep, c.q. het soort werkloosheid waar het instrument zich op richt. Veel van de te raadplegen literatuur stipt slechts een deel van de bovengenoemde aspecten aan. Getracht wordt een zo evenwichtig mogelijk beeld te schetsen. In het volgende hoofdstuk komt een aantal praktijkvoorbeelden en theoretische opties aan de orde, waarvan (in een bijlage) wordt geïnventariseerd wat er in de literatuur over deze aspecten wordt gemeld. In een samenvattende bespreking per type beleidsoptie worden onder meer mogelijke voor- en nadelen van diverse beleidsopties vergeleken, zodat zo helder mogelijk wordt welke soort prikkel voor welke doelgroep het meest effectief lijkt te zijn. Ook voor maatregelen gericht op andere doelgroepen dan ouderen wordt daarbij nagegaan of varianten ervan mogelijk effectief zouden kunnen zijn voor het in dienst houden of nemen van ouderen in Nederland. Het rapport wordt besloten met een korte samenvatting van de belangrijkste conclusies.
1.2 Effecten van prikkels - theorie en empirie Voorafgaande aan de bespreking van de literatuur wordt in deze paragraaf kort ingegaan op enkele aspecten van de economische theorie met betrekking tot financiële prikkels voor het bevorderen van gewenst en het tegengaan van ongewenst gedrag, in het bijzonder bij het in dienst nemen of houden van werknemers. Tevens worden enige inleidende alinea’s besteed aan mogelijke problemen bij het meten van de effecten van dergelijke prikkels. Puur theoretisch geredeneerd zal het toedienen van financiële prikkels leiden tot het aantrekken of in dienst houden van extra werknemers als daarmee een bijdrage tot de winstgevendheid van het betreffende bedrijf wordt geleverd. In een partiële benadering leidt bijvoorbeeld een loonkostensubsidie tot een verlaging van de kosten van de factor arbeid, en daarmee tot een verhoging van de vraag naar arbeid. De vergrote vraag naar arbeid zou echter ook tot een verhoging van de lonen kunnen leiden, zodat een deel van de subsidie in feite bij de werknemers terechtkomt. De uiteindelijke (lange termijn)effecten voor werkgevers en werknemers en de macroeconomische effecten hangen uiteraard ook af van het antwoord op de vraag hoe de subsidie wordt gefinancierd. Tijdelijke subsidies zijn in theorie alleen ook op lange termijn effectief als de productiviteit van de in dienst genomen werknemer in de subsidieperiode zo snel stijgt dat de werknemer daarna ook zonder subsidie een bijdrage aan de winstgevendheid van het bedrijf levert. In de praktijk zouden ze ook kunnen dienen
6
om de werkgever er toe te bewegen kennis te maken met productieve werknemers die anders niet zouden zijn aangenomen. In de gestyleerde werkelijkheid van economische modellen kan één van de effecten van vergroting van de arbeidszekerheid als gevolg van bijvoorbeeld premiedifferentiatie of de invoering van een ontslagheffing of - vergoeding zijn dat de looneisen lager gesteld worden. Anderzijds kan ook een verhoging van de looneisen volgen omdat de positie van de (zittende) werknemers in het onderhandelingsproces met de werkgevers wordt versterkt (zg. insidereffecten). Ontslagvergoedingen zouden verder tot verhoging van de productiviteit aanleiding kunnen geven omdat werknemers geprikkeld worden de kantjes er niet vanaf te lopen (‘shirking’) omdat zij anders het recht op een vergoeding verspelen. Daarvoor moet wel worden verondersteld dat de werkgever de productiviteit van individuele werknemers kan meten. Een ander mogelijk effect van hoge ontslagkosten (bv. in de vorm van boetes) op werkgevers is dat ze bij voorkeur investeren in projecten met weinig risico’s, en dat risicovolle maar potentieel meer winst opleverende investeringen naar het buitenland verdwijnen. Het moge duidelijk zijn dat er verschillende theoretische uitgangspunten en veronderstellingen mogelijk zijn, en dat wanneer men de effecten van financiële prikkels met behulp van theoretische modellen of simulatiemodellen wenst af te leiden, de uitkomsten sterk afhankelijk zijn van de modeluitgangspunten, in het bijzonder van het antwoord op de vraag welke mechanismen een dominante rol spelen. De onderscheiden mechanismen bepalen ook in hoge mate welke mogelijke effecten (initiële en/of afgeleide effecten voor werkgevers en/of werknemers en/of macro-economische effecten) kunnen worden afgeleid. Vaak gaat het daarbij slechts om een beperkt deel van de serie effecten waarin we in deze literatuurstudie geïnteresseerd zijn. Voor de empirische vaststelling van de effecten van financiële prikkels op basis van metingen of realisatiegegevens geldt bovendien dat de beschikbare gegevens veelal onvoldoende zijn om de werkelijkheid in de vorm van structurele modelvergelijkingen te beschrijven. Men moet zich dan behelpen met ‘gereduceerde vorm’ vergelijkingen die echter geen zicht geven op het mechanisme achter de gevonden effecten. In dat geval is een des te grotere zorgvuldigheid vereist bij de interpretatie van al dan niet significante coëfficiënten geassocieerd met de invoering van prikkels voor werkgevers en andere beleidsmaatregelen. De methodologische voetangels en klemmen die zich daarbij kunnen voordoen hebben geleid tot een stroom aan econometrische literatuur die zich niet in enkele alinea’s laat samenvatten. Naast empirische modelschattingen, vooral gebruikt in de literatuur over de effecten van positieve prikkels, en afleidingen en simulaties met behulp van theoretische modellen, omvat de literatuur ook studies waarin slechts de aantallen betrokken werknemers en/of de kosten van de betrokken prikkel worden genoemd. Het moge duidelijk zijn dat alleen aantallen en bedragen nauwelijks inzicht bieden in de effecten van financiële prikkels, als bijvoorbeeld niet bekend is welk deel van de betrokken werknemers zijn baan ook zonder de prikkel behouden of verkregen had. Ook al dan niet significante coëfficiënten van geschatte vergelijkingen – i.h.b. gereduceerde vormvergelijkingen – geven geen antwoord op de vraag waarom de
7
effecten van prikkels soms onverwacht uitvallen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als theoretisch wenselijke prikkels zoveel maatschappelijke weerstanden oproepen dat ze daardoor hun effectiviteit verliezen. Onverwachte psychologische mechanismen – bijvoorbeeld het feit dat negatief gepercipieerde prikkels veel sterkere gedragseffecten kunnen oproepen dan positieve – kunnen er ook toe bijdragen dat modelvergelijkingen geen goede beschrijving van de werkelijkheid geven. Negatieve prikkels kunnen averechts werken als werkgevers op ongewenste manieren proberen deze prikkels te ontwijken. Oneigenlijke constructies om zoveel mogelijk subsidies binnen te halen kunnen de effectiviteit van subsidies in de weg staan. Omdat dergelijke verschijnselen nauwelijks systematisch zijn onderzocht, is er weinig over bekend. Niettemin is het belangrijk om bij het ontwerp van beleidsmaatregelen ook met deze aspecten rekening houden. Voorzover ze in de geraadpleegde literatuur worden gesignaleerd, komen ze dan ook in deze studie aan de orde.
8
2 Evaluatie literatuur In bijlage A wordt een aantal voorbeelden van de ervaringen met in de praktijk toegepaste financiële prikkels voor werkgevers bij het in dienst nemen of houden van werknemers systematisch besproken aan de hand van de volgende checklist:
Publicatie: referentie(s) naar de literatuur Beleidsoptie/vormgeving prikkel: korte omschrijving prikkel Land: waar toegepast Jaar/periode: wanneer toegepast, c.q. op welke periode heeft aangehaalde literatuur betrekking Doelgroep c.q. type werkloosheid: welke doelgroep 1. Effecten voor werkgevers: welke effecten voor werkgevers worden vermeld 2. Effecten voor werknemers: welke effecten voor werknemers worden vermeld 3. Macro-economische effecten: welke macro-economische effecten worden vermeld 4. Wijze waarop effecten zijn gemeten c.q. vastgesteld: korte omschrijving gebruikte methode 5. Relevantie voor Nederlandse situatie: i.h.b. relevantie voor bevordering arbeidsparticipatie ouderen in Nederland
Als eerste zijn voorbeelden van positieve prikkels opgenomen (A1). Daarbij gaat het om diverse vormen van tijdelijke subsidies voor het in dienst nemen van werknemers, onderscheiden naar doelgroep, en om een aantal voorbeelden van permanente subsidies voor het in dienst houden van bepaalde groepen werknemers. Vervolgens wordt, voornamelijk aan de hand van theoretische literatuur, gekeken naar de effecten van negatieve prikkels (A2), in de vorm van ontslagkosten enerzijds, en in de vorm van heffingen opgelegd voor het niet halen van bepaalde quota anderzijds. Hierna wordt ingegaan op prikkels, die afhankelijk van de reactie van de werkgever, positief of negatief kunnen uitvallen: premiedifferentiatie en vormen van bonus/malusregelingen (A3) 1 . De literatuur wordt in deze bijlage zonder verder commentaar samengevat. De bijlage wordt besloten met een korte omschrijving van een aantal referenties naar andere literatuur die voor deze studie is geraadpleegd. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om relevante overzichtsstudies en om artikelen die bij nader inzien net buiten het kader van deze studie vallen (A4). In dit hoofdstuk worden de in de bijlage vermelde praktijkvoorbeelden en theoretische suggesties geëvalueerd op zoek naar een antwoord op de vraag welke vorm van financiële prikkels voor werkgevers het meest effectief is om ze er toe te bewegen oudere werknemers in dienst te nemen of te houden. Achtereenvolgens komen de voorbeelden van positieve prikkels (2.1), negatieve prikkels (2.2) en prikkels die 1
Indien positieve prikkels worden gefinancierd door verhoging van de gewone werkgeverspremies kunnen ze worden beschouwd als vormen van premiedifferentiatie. Hetzelfde geldt indien de opbrengsten van negatieve prikkels worden gebruikt voor verlaging van de reguliere werkgeverspremies. Niettemin worden deze instrumenten in deze studie afzonderlijk onderscheiden, omdat het subsidie-aspect (de positieve prikkel) c.q. het kosten-aspect (de negatieve prikkel) centraal staat en hun financieringswijze c.q. de wijze waarop de opbrengst gebruikt wordt in de onderhavige studies niet of nauwelijks aan de orde komt.
9
zowel positief als negatief kunnen uitvallen (2.3) aan de orde. Het hoofdstuk besluit met een samenvatting van de belangrijkste conclusies (2.4).
2.1 Positieve prikkels a. Tijdelijke subsidies/kortingen Waar het gaat om financiële prikkels voor werkgevers voor het in dienst nemen of houden van werknemers zijn er in de praktijk de meeste voorbeelden van positieve prikkels in de vorm van loonkostensubsidies en kortingen op bepaalde werkgeverspremies. In deze sectie gaat het in het bijzonder om tijdelijke positieve prikkels in de vorm van aanstellingssubsidies of tijdelijke kortingen op bepaalde werkgeverspremies. In het kader van het evalueren van de effectiviteit van activerend arbeidsmarktbeleid (active labour market policy, ALMP) zijn de effecten van dergelijke subsidies vergeleken met andere vormen van ALMP, zoals arbeidsbemiddeling, scholing en beschermde arbeidsplaatsen. Dergelijke evaluaties zijn onder andere uitgevoerd door diverse internationale organisaties, zoals de OECD2 , de ILO 3 en de Wereldbank 4 5 . Ook door onderzoekers die zich beperken tot de effectiviteit van ALMP voor één land worden vaak diverse instrumenten van ALMP vergeleken6 . Een uitgebreide verhandeling over de econometrische aspecten van het evalueren van ALMP met referenties naar een groot aantal evaluatiestudies is te vinden in Heckman, Lalonde en Smith (1999). Een internationale inventarisatie van de effectiviteit van subsidies voor werkgevers voor het in dienst nemen van werknemers is eerder gedaan door Marx (2000, 2001a, 2001b). Rode draad door veel studies is de mate waarin de effectiviteit van subsidies wordt ondermijnd door respectievelijk dead-weight loss, substitutie en displacement 7 . Vooral bij ongerichte subsidies kan het netto-effect zeer gering zijn. Gerichte subsidies hebben daarentegen het nadeel dat zij de doelgroep kunnen stigmatiseren, waardoor ze hun doel eveneens voorbijschieten. In het algemeen is het succes van subsidies minder groot dan op grond van theoretische voorspellingen (Phelps 1994, Snower 1994) zou worden verwacht. Over lange termijn effecten op werkgevers, en bijvoorbeeld macro-economische aspecten, is in de meeste studies weinig te vinden. Hoewel het bevorderen van de arbeidsparticipatie van ouderen in steeds meer landen op de politieke agenda komt 8 zijn er weinig evaluaties van beleidsmaatregelen op dit terrein beschikbaar. Ook in onderzoek naar de effecten van beleid gericht op de
2
Fay, 1996, Martin, 2000, Martin en Grubb, 2001, OECD, 2003a. Meager en Evans, 1997, Pierre 1999. 4 Betcherman, Olivas, en Dar, 2003. 5 De in deze alinea genoemde referenties worden kort omschreven in bijlage A4 (overige geraadpleegde literatuur). 6 Voorbeelden zijn: Calmfors et al. 2002, Kluve en Schmidt 2002, Fertig en Schmidt, 2002. 7 Er is in de literatuur enige verwarring over de termen substitutie en displacement. Meestal wordt onder substitutie verstaan dat gesubsidieerde werknemers de (arbeids)plaats van ongesubsidieerde werknemers in hetzelfde bedrijf innemen, terwijl displacement inhoudt dat door het subsidiëren van bedrijven arbeidsplaatsen in niet-gesubsidieerde bedrijven verloren gaan. 8 Zie bv. Taylor, 2001, 2002, Casey et al, 2003, European Commission 2003. 3
10
integratie van arbeidsongeschikten wordt overigens geklaagd over het feit dat weinig systematische evaluaties bekend zijn9 . Onze inventarisatie van de effecten van tijdelijke subsidies en kortingen bijlage A1 heeft daarom voornamelijk betrekking op prikkels die niet speciaal bedoeld zijn voor het in dienst nemen of houden van oudere werknemers. De lijst (zie tabel 2.1) omvat voorbeelden van subsidies/kortingen voor werkgevers bij het in dienst nemen van werknemers in de VS, Zweden en Polen. In genoemde studies gaat het (onder meer) om subsidies voor het in dienst nemen van niet nader gespecificeerde werklozen. Andere studies betreffen subsidies of kortingen bij het in dienst nemen van diverse doelgroepen in België, Frankrijk en Duitsland, en subsidies of kortingen bij het in dienst nemen van specifieke risicogroepen: langdurig werklozen in Duitsland en Zweden, bijstandsgerechtigden in Denemarken, jongeren in Groot- Brittannië en Australië, ouderen in Finland en Korea en arbeidsongeschikten in België. Bij de prikkel voor de werkgever in de vorm van een subsidie of korting op de werkgeverslasten kan het gaan om een bedrag ineens maar ook om een tijdelijke subsidie die een half jaar tot enkele jaren kan duren.
Tabel 2.1. Geïnventariseerde studies subsidies/kortingen (bijlage A1) subsidie/korting tijdelijk
doelgroep
land
referentie
algemeen
USA
Alstott 1999, Bartik 2001, Freeman en Gottschalk 1998, Hamermesh 1993 Carling en Gustafsson 1999 Dubin en Rivers 1993 Kluve, Lehmann en Schmidt 2002 Alstott 1999, Bartik 2001, Freeman en Gottschalk 1998, Hamermesh 1993 Belleville 2001, Gautrat Fraisse en Buccolo 2002 Bolvig, Jensen en Rosholm 2003 Cockx, vd Linden en Karaa 1998 Eichler en Lechner 2000 Hujer, Caliendo en Radic 2001 Lopez-Novella 2003 Sianesi 2001, 2002 Bell, Blundell en v Reenen 1999 Dorsett 2001 Leeves 2002 Lee 2001 OECD 2003b, Kangasharju en Venetoklis 2002 Samoy 2002 Bohm, Lind 1993 Conseil superieur 1996 Crépon en Desplatz 2002, 2003 Kramarz en Philippon 2001 Schneider et al 2002
diversen, langdurig werklozen
S USA PL USA F
jongeren
ouderen
permanent
9
DK B D D B S GB GB AU KOR FI
arbeidsongeschikten B regio S laag betaalden F F F D
Zie bv. Van Lin et al., 2002, Grammenos, 2003.
11
Gebruikte methoden Bij de beoordeling van de effecten van dergelijke prikkels is in principe de vraag hoe groot de verschillen zijn met de situatie zonder prikkel. Omdat deze ‘counterfactual’ in het algemeen niet bekend is, moeten de nodige econometrische exercities uitgevoerd worden om toch een betrouwbaar beeld te krijgen. Veel van de genoemde studies maken dan ook gebruik van bijvoorbeeld ‘difference-in-difference’ schattingen om de werkgelegenheidsontwikkeling van de werknemers op wie de prikkel wel van toepassing is te kunnen vergelijken met een vergelijkbare contrôlegroep voor wie deze prikkels niet gelden: de verschillen tussen de behandelde groep en de contrôlegroep voor en na de invoering van de maatregel worden vergeleken. Andere studies gebruiken ‘propensity score matching’ om de effecten van een beleidsmaatregel (zoals een werkgeverssubsidie) te vergelijken met een andere (bijvoorbeeld een aangeboden opleidingstraject) op werknemers die op zoveel mogelijk kenmerken overeenkomen (‘synthetische tweelingen’). Eén studie betreft een experiment waarbij een geheel vergelijkbare contrôlegroep waarvoor de betrokken subsidie niet gold kon worden samengesteld (Dubin en Rivers, 1993). Soms wordt alleen het totaal aantal personen voor wie de subsidie is verstrekt geteld. Het is duidelijk dat met name in dat laatste geval geen inzicht wordt geboden in het aantal personen dat ook zonder de subsidie zou zijn aangesteld (het zg. dead-weight loss). Voorzover naast de toename van de werkgelegenheid in de doelgroep ook de toe- of afname elders in of buiten de betrokken bedrijven is vast te stellen, kunnen conclusies worden getrokken omtrent substitutie en displacement. De gebruikte data laten dit echter in veel gevallen niet toe. Effecten voor werkgevers Aangezien in de meeste studies de effecten voor werknemers c.q. de effecten op de werkgelegenheid centraal staan, wordt slechts mondjesmaat aandacht besteed aan de effecten voor werkgevers. Enkele studies noemen neveneffecten van subsidieregelingen. In het bijzonder wanneer de aanvraagprocedure ingewikkeld en tijdrovend is, kan de effectiviteit van een maatregel afnemen als werkgevers menen dat de opbrengsten niet opwegen tegen de bureaucratische kosten. Dit kan met name het geval zijn als het om relatief geringe subsidiebedragen gaat of als de ondernemer niet zeker is of hij voor de subsidie in aanmerking zal komen. Anderzijds kan de vormgeving van regelingen ook tot misbruik leiden: als bijvoorbeeld een subsidie afhankelijk is van de procentuele toename van de werkgelegenheid in een bedrijf, is het voordelig groeiende onderdelen van een bedrijf af te splitsen van de rest. Een subsidie is ook niet effectief indien de werkgever deze achteraf kan aanvragen, dat wil zeggen wanneer de subsidie bij de aanstelling van de betreffende werknemer geen rol heeft gespeeld. Als door een subsidieregeling stigmatisering van de betrokken doelgroep in de hand gewerkt wordt – zoals in enkele studies wordt geopperd – zal dat de effectiviteit van de regeling ook niet ten goede komen. Verder kan door het feit dat aan de aanstelling van onervaren werknemers extra kosten van on-the-job-training en begeleiding door ervaren krachten kunnen zijn verbonden, de gepercipieerde aantrekkelijkheid van aanstellingssubsidies voor sommige doelgroepen verminderen. Aan vragen naar de lange termijn effecten van subsidies voor werkgevers op bijvoorbeeld de omzet en de winstgevendheid komen geen van de betrokken studies
12
toe. Gegeven het feit dat voor veel studies alleen data betreffende werknemers zijn gebruikt en dat de directe en indirecte effecten op de werkgelegenheid al met de nodige onzekerheid zijn omgeven, kan men zich ook afvragen of, en zo ja, hoe men daarover zinvolle conclusies had kunnen trekken. Effecten voor werknemers De geïnventariseerde studies leveren een verdeeld beeld op over de effecten van tijdelijke loonkostensubsidies voor werknemers. De Amerikaanse onderzoeken betreffende ongerichte subsidies zijn voorzichtig positief, in het bijzonder over de toename van de kans op een baan op de korte termijn, maar de Poolse en Zweedse resultaten die zich richten op de kans op een baan na afloop van de subsidie zijn minder optimistisch: in Polen blijkt de subsidie voor mannen zelfs een negatief effect te hebben, en in Zweden blijkt een alternatief programma dat werklozen helpt een eigen bedrijf op te zetten effectiever. Bij de studies betreffende tijdelijke loonkostensubsidies voor het aannemen van personen uit bepaalde risicogroepen is het plaatje eveneens diffuus. De Amerikaanse studies suggereren dat een groot deel van de gesubsidieerde werknemers ook bij afwezigheid van de subsidie zou zijn aangenomen (dead-weight loss), van de twee Belgische studies levert de ene geen significant effect op de kans op baanbehoud na afloop van de subsidie op, terwijl in de andere studie wel een kleinere kans op baanverlies voor gesubsidieerden resulteert. In Frankrijk lijkt de kans op baanverlies na afloop van de subsidie eveneens beperkt, maar in Duitsland wordt in een studie geen significante toename van de werkgelegenheid gevonden, terwijl in de andere een duidelijk kleinere kans op werkloosheid na afloop van de subsidie gevonden wordt. De Zweedse en Deense stud ies vinden eveneens positieve lange termijn effecten, maar de Britse studies betreffende de New Deal for Young People zijn weer minder optimistisch, en hetzelfde geldt voor de Australische subsidie voor jongeren. Bij de Finnen is het netto-werkgelegenheidseffect eveneens laag. Ook waar de studies een positief lange termijn effect voor individuele werknemers opleveren, is niet zonder meer sprake van een kosteneffectieve beleidsmaatregel, aangezien daarbij dead-weight loss en substitutie c.q. displacement meestal niet gemeten zijn. De Amerikaanse studies wijzen nog op mogelijke neveneffecten, zoals het draaideureffect (‘churning’) waarbij gesubsidieerde werknemers na afloop van de subsidie zo snel mogelijk worden ontslagen om weer nieuwe gesubsidieerden te kunnen aanstellen. Zij suggereren verder dat het gevaar van stigmatisering het grootst is als er sprake is van een gerichte subsidie, en dat er in dat geval ook grotere administratiekosten kunnen ontstaan, bijvoorbeeld als de procedure om aan te tonen dat de subsidie terecht is aangevraagd daardoor gecompliceerd wordt. Een relevante opmerking is dat een tijdelijke loonkostensubsidie kan fungeren als een effectief middel voor de werkgever om werknemers aan te nemen die zonder de subsidie weinig kans maken, maar die bij nader inzien wel voldoende productief zijn om ook aan het werk te blijven wanneer de volledige loonkosten betaald moeten worden (Eichler en Lechner, 2000). In dat geval kunnen deze werknemers weliswaar de plaats van anderen innemen (substitutie) maar resulteert ook een toename van het
13
effectieve arbeidsaanbod, wat idealiter zou moeten leiden tot lagere loonkosten en grotere werkgelegenheid. Waar het gaat om de bevordering van de participatie van ouderen is nog van belang op te merken dat sub sidies gericht op het aanstellen van arbeidsongeschikten, laag opgeleiden of langdurig werklozen, ook nuttig kunnen zijn voor de bevordering van de arbeidsparticipatie van ouderen, omdat ouderen in deze risicogroepen oververtegenwoordigd kunnen zijn, en omdat vooral deze ouderen problemen zullen hebben met het vinden van een reguliere baan. Met andere woorden, het dead-weight loss zal bij een subsidie- of premiekortingsregeling gericht op deze risicogroepen geringer zijn dan wanneer voor de aanstelling van elke oudere werknemer subsidie kan worden verkregen. Macro-economische effecten Net als de effecten voor de werkgever krijgen de macro-economische effecten van tijdelijke loonkostensubsidies (met uitzondering van de hierboven beschreven effecten op de werkgelegenheid) in de geselecteerde studies niet veel aandacht. Voorzover dit al gebeurt beperkt men zich tot het vermelden van de totale kosten van de regeling per jaar, of de kosten per aangestelde werknemer. Opvallend is dat het hierbij kan gaan om forse bedragen (miljarden Euro’s of duizenden Euro’s per werknemer). Het hangt uiteraard mede af van de wijze waarop deze bedragen worden gefinancierd (wordt een premiekorting bijvoorbeeld gecompenseerd uit de algemene middelen of via een verhoging van de gewo ne premie) wat daarvan de macro-economische effecten zijn. Dit blijft echter in het algemeen buiten beschouwing. Bij het lange termijn effect is ook van belang of de eventueel toegenomen werkgelegenheid ook leidt tot een daling van de kosten van de werkloosheidsuitkeringen. Van dat laatste is uiteraard geen sprake als de subsidieregeling geen significant effect op de kans op een baan heeft. Relevantie voor de Nederlandse situatie In de bestudeerde literatuur zijn geen voorbeelden aangetroffen van tijdelijke subsidies of kortingsregelingen voor werkgevers bij de aanstelling van werknemers die in alle opzichten aanbevelenswaard zijn voor de bevordering van de arbeidsparticipatie van ouderen. Voorzover tijdelijke subsidies al succesvol zijn voor het bevorderen van de werkgelegenheid op langere termijn, lijkt hun kosteneffectiviteit door het optreden van dead-weight loss en substitutie- c.q. displacementeffecten beperkt. Het is daarom zeer de vraag of de ermee gemoeide kosten te rechtvaardigen zijn, zeker in een situatie waarin de financiële problemen voor de overheid toch al groot zijn. Het lijkt op grond van het bovenstaande in ieder geval van belang de doelgroep te duidelijk te identificeren, en alleen financiële prikkels te ontwerpen voor het in dienst nemen van die oudere werknemers die zonder die financiële prikkels weinig kansen op de arbeidsmarkt hebben. In tabel 2.2 wordt de hierboven gegeven informatie over de effecten van tijdelijke subsidies nog eens samengevat.
14
Tabel 2.2. Samenvatting effecten tijdelijke subsidies/kortingen werkgeverspremies Effecten voor werkgevers i.h.a. is hier weinig over bekend effectiviteit geringer bij bureaucratische aanvraagprocedures, kleine bedragen, onzekerheid over succes aanvraag vormgeving belangrijk om misbruik te voorkomen stigmatisering kan effectiviteit gerichte subsidie beperken extra kosten on-the-job-training bij aannemen onervaren werknemers geen informatie over effecten op omzet, winst Effecten voor werknemers uiteenlopende conclusies t.a.v. effectiviteit subsidies worden wel gebruikt, werknemers worden met subsidie aangesteld effect voor gesubsidieerde werknemers (kans op werk) na afloop subsidie niet overal significant positief i.h.a. is het netto-werkgelegenheidseffect laag door hoge dead-weight loss, substitutie, displacement draaideureffecten mogelijk afhankelijk van vormgeving tijdelijke subsidie kan kennismaking van werkgevers met anders kansarme werknemers stimuleren maatregelen voor arbeidsongeschikten, laag opgeleiden, langdurig werklozen enz. richten zich ook op ouderen Macro-effecten naast bovengenoemde effecten op werkgelegenheid weinig bekend hoge kosten effect financieringswijze meestal niet onderzocht Relevantie voor Nederland hoge kosten en beperkte effectiviteit i.v.m. dead-weight loss, substitutie, displacement, en mogelijke draaideureffecten identificatie doelgroep van belang, echter risico stigmatisering
b. Permanente subsidies/kortingen In vergelijking met het aantal voorbeelden van tijdelijke loonkostensubsidies of premiekortingen voor werkgevers voor het in dienst nemen van werknemers is het aantal studies betreffende permanente subsidies en kortingen beperkt. In onze inventarisatie betrekken we voorbeelden uit Frankrijk, Duitsland en Zweden (zie tabel 2.1). Ook de Nederlandse ervaringen met de SPAK (specifieke afdrachtskorting) voor de laagstbetaalden zijn hierbij van belang. In Frankrijk in Duitsland gaat het om een verlaging van de werkgeverslasten voor de laagste inkomens in diverse vormen, in Zweden betreft het een verlaging van de werkgeverspremies in een zwakke regio. Een aantal van de kanttekeningen die gemaakt kunnen worden bij het inzetten van tijdelijke subsidies zal ook gelden voor permanente subsidies. Met name substitutieen displacementeffecten en dead-weight loss kunnen de effectiviteit van permanente subsidies beperken: het aantal gesubsidieerde banen zal in het algemeen veel groter zijn dan de netto toename van de werkgelegenheid die toegeschreven kan worden aan de subsidie.
15
Gebruikte methoden De Franse studies maken gebruik van respectievelijk een partiëel macro-model, een micro-econometrisch model geschat op data op bedrijfsniveau en een micro-model geschat op werknemersgegevens. De Duitse studie betreft een simulatie- model op basis van micro-data (werknemers), en de Zweedse studie heeft betrekking op een ‘quasi-experiment’ op basis van gegevens op bedrijfsniveau. Effecten voor werkgevers In geen van de genoemde studies wordt afzonderlijk aandacht besteed aan de effecten van de genoemde prikkels voor werkgeve rs. Alleen in de Zweedse studie wordt ingegaan op mogelijke factoren die het falen van de betreffende maatregel zouden kunnen verklaren: de te lage prijselasticiteit van de vraag, traagheid en onzekerheid, alsmede het feit dat de lonen in de gesubsidieerde regio mogelijk onevenredig snel zijn gestegen. Effecten voor werknemers Hoewel de Franse studies dezelfde maatregel lijken te betreffen lopen de resultaten sterk uiteen. In de eerste studie resulteert een initiële toename van de werkgelegenheid van tussen de 50.000 en 70.000 arbeidsplaatsen bij een verlaging van de premies met 10 miljard FF en een netto-effect (rekening houdend met substitutie van hoger betaalden door laag betaalde werknemers) van tussen de 10.000 en 40.000 banen, volgens de tweede studie is het effect van de daling van de werkgeverslasten voor de laagste inkomens een stijging van de werkgelegenheid met ongeveer 3%, en zijn er tussen 1994 en 1997 470.000 banen geschapen of behouden door de maatregel (met een betrouwbaarheidsinterval 260.000-690.000). De derde studie suggereert echter dat de kans op werk voor de laagstbetaalden door de betreffende prikkel niet significant is gestegen. In de Duitse studie zijn de mogelijke effecten van diverse kortingen voor werkgevers op de premies voor de laagstbetaalden gesimuleerd; per saldo zijn (rekening houdend met substitutie van hoger betaalden door laag betaalden) 140.000 extra banen mogelijk, in uren een toename van 0.3%. De Zweedse studie vindt geen significante effecten op de werkgelegenheid van een regio-specifieke korting op de werkgeverspremies. Hoeveel banen er in totaal onder de betreffende kortingen vielen wordt in geen van de genoemde studies precies duidelijk, zodat ook het daaraan verbonden dead-weight loss onbekend blijft. Macro-economische effecten Ook bij deze studies staan de directe effecten van de subsidie op de werkgelegenheid centraal en is weinig aandacht voor de overige macro-economische effecten. Wel komen de kosten van de kortingen aan de orde, en is opnieuw sprake van forse bedragen. Het is niet altijd duidelijk hoe de financiering plaatsvindt, en al helemaal niet wat daarvan de gevolgen zijn. Mogelijk wordt een deel van de kosten door de
16
toename van de werkgelegenheid terugverdiend, maar daarvan is uiteraard geen sprake als er geen netto-effect op de werkgelegenheid is. Relevantie voor de Nederlandse situatie Ook in Nederland is de permanente loonkostensubsidie in de vorm van een korting op de werkgeverslasten van de laagstbetaalden geen onbekende: van 1996 tot 2003 heeft de SPAK, de specifieke afdrachtskorting op de loonbelasting voor werknemers tot 115% van het minimumloon bestaan. Interessant is dat evaluaties ook voor de SPAK brede betrouwbaarheidsintervallen opleveren (Van Polanen Petel et al, 1999). De Beer (2001) concludeert dat het netto-effect van de SPAK – na aftrek van dead-weight loss, substitutie en displacement – waarschijnlijk erg laag is. Overigens bestaat er in Nederland al een korting op de werkgeverspremies speciaal voor ouderen: de premiekorting WAO. Sinds 2002 gold een premiekorting van 2% voor ouderen vanaf 58, en sinds 1 januari 2004 geldt een vrijstelling van de basispremie WAO voor ouderen vanaf 54,5 jaar, en voor nieuw in dienst tredende werknemers vanaf 50 jaar. Hoewel van deze maatregel zeker een prikkel uitgaat om ouderen in dienst te nemen en te houden, moet op grond van het bovenstaande tevens worden gevreesd dat ze een relatief hoge dead-weight loss met zich mee brengt: ze geldt immers voor alle ouderen, dus ook voor degenen die ook zonder deze prikkel in dienst zouden zijn gebleven of genomen. Of per saldo een toename van de werkgelegenheid resulteert is op voorhand niet te zeggen. Een eerste vereiste daarvoor is dat er in de bedrijven voldoende bekendheid is met de betreffende kortingsregeling. Verder kan men zich afvragen of de premiekorting groot genoeg is om in individuele gevallen de doorslag te geven bij het besluit van de werkgever om een werknemer in dienst te nemen of te houden, en ook of een premiekorting niet stigmatiserend werkt: als voor deze categorie korting gegeven wordt moet er wel iets mee aan de hand zijn. Een andere vraag betreft de houdbaarheid van de korting: als bedrijven er niet zeker van zijn dat de korting ook op lange termijn zal blijven bestaan, zullen ze daar met het nemen van lange termijn beslissingen als het aannemen van personeel rekening mee houden. De ervaringen met regelingen als de SPAK zouden de effectiviteit van de premiekorting daarom kunnen beperken. Tenslotte kan men bij de gekozen invulling ook praktische vraagtekens plaatsen: het feit dat er een verschil is tussen werknemers tussen 50 en 55 die in dienst treden en werknemers die al in dienst zijn vereist zorgvuldige regelgeving om te voorkomen dat bedrijven constructies bedenken om de korting ook voor zittende werknemers tussen 50 en 55 binnen te halen. Ook geldt dat de korting bij een overweldigend succes onhoudbaar zal blijken: indien voor veel werknemers (ouderen met een relatief hoog risico) geen basispremie WAO betaald wordt, zal de premie voor de overige werknemers verder omhoog moeten, met alle ongewenste effecten van dien. Het is wellicht ook niet meer dan logisch dat de premiekorting wordt verminderd als de weerstanden tegen het in dienst nemen en in dienst houden van oudere werknemers eenmaal blijken te zijn verdwenen. Opgemerkt zij nog dat premiekorting WAO en SPAK in die zin verschillen dat de SPAK ten laste kwam van de algemene middelen, terwijl de premiekorting WAO niet wordt gecompenseerd door een eventuele rijksbijdrage maar via een verhoging van de algemene WAO-premie moet worden gefinancierd. In theorie kan dit voor de uiteindelijke effecten van beide kortingen verschil uitmaken: dit hangt bijvoorbeeld af van het antwoord op de vraag hoe de lastenverlichting door de SPAK op de
17
rijksbegroting werd gecompenseerd, en wat daarvan de gevolgen waren. De vraag hoe subsidies gefinancierd worden, en wat daarvan de effecten zijn, komt, zoals eerder opgemerkt, in de geraadpleegde literatuur feitelijk niet aan de orde. In tabel 2.3 worden de bove ngenoemde effecten van permanente subsidies c.q. kortingen op de werkgeverspremies nog eens kort samengevat. Tabel 2.3. Samenvatting effecten permanente subsidies/kortingen werkgeverspremies Effecten voor werkgevers i.h.a. is hier weinig over bekend effectiviteit (regionale subsidie) mogelijk gering door lage prijselasticiteit vraag, traagheid, onzekerheid, snelle stijging lonen geen informatie over effecten op omzet, winst Effecten voor werknemers uiteenlopende conclusies t.a.v. netto-effecten op werkgelegenheid brede betrouwbaarheidsintervallen Macro-effecten naast effecten op werkgelegenheid weinig bekend hoge kosten Relevantie voor Nederland hoge kosten en beperkte effectiviteit i.v.m. dead-weight loss, substitutie, displacement vormgeving van belang om ongewenste effecten te voorkomen financieringswijze mogelijk relevant (SPAK vs. premiekorting WAO)
2.2 Negatieve prikkels a. Negatieve prikkels om werknemers in dienst te houden: ontslagheffingen/boetes Naast positieve prikkels om werknemers in dienst te nemen of te houden in de vorm van subsidies en kortingen zijn ook negatieve prikkels voor hetzelfde doel denkbaar. Als negatieve prikkel om werknemers in dienst te houden kunnen hoge ontslagvergoedingen of boetes bij ontslag dienen, terwijl bij negatieve prikkels om werknemers in dienst te nemen gedacht kan worden aan quotaregelingen met heffingen bij het niet halen van het quotum. In dit literatuuronderzoek beperken we ons voornamelijk tot referenties betreffende ontslagvergoedingen en - heffingen, omdat quotaregelingen voor oudere werknemers nauwelijks als reële beleidsoptie beschouwd kunnen worden. Indien hoge ontslagvergoedingen of boetes bij ontslag tot een verhoging van de kosten van de factor arbeid leiden, zou men op het eerste gezicht aannemen dat ze een negatief effect op de werkgelegenheid hebben. Dit is echter niet noodzakelijk, als de opbrengst gebruikt wordt om de werkgeverspremies te verlagen10 . Er kunnen zich in bedrijven bovendien diverse mechanismen voordoen die positievere uitkomsten voor de resulterende werkgelegenheid met zich mee brengen. In het volgende vatten we de in bijlage A2 besproken theoretische studies kort samen,
10
Zoals eerder vermeld (voetnoot 1 op pagina 9) is er in dat geval – net als bij de positieve prikkels – feitelijk sprake van een vorm van premiedifferentiatie. Omdat in dit geval de effecten van de negatieve prikkel (de boete of ontslagvergoeding) centraal staan, besteden we er in deze sectie toch afzonderlijk aandacht aan.
18
en gaan ook in op een praktijkvoorbeeld met betrekking tot ouderen (zie ook tabel 2.4). Tabel 2.4. Geïnventariseerde studies negatieve prikkels (bijlage A2) doelgroep prikkel ontslagpremie/boete algemeen
quotumregeling met heffingen
ouderen arbeidsongeschikten
referentie Alvarez en Veracierto 2001 Booth en McCulloch 1999 Fella 2000 Goerke 2002 Ljungquist 2002 Maurin 2000 Saint-Paul 1997 Risager en Sorensen 1997 Behaghel, Crépon en Sedillot 2004 BIH 2003, Rauch en Brehm 2003, Montada 1996
Gebruikte methoden Bijna alle studies betreffen de constructie van theoretische modellen in de vorm va n wiskundige vergelijkingen die de gang van zaken in de nationale economie, c.q. in een bedrijf beschrijven; in een aantal gevallen zijn de parameters van de modellen gecalibreerd, om naast kwalitatieve ook kwantitatieve uitspraken over de betreffende verschijnselen te kunnen doen. Alvarez en Veracierto (2001) poneren een (macro-economisch) algemeen evenwichtsmodel gecalibreerd op de Amerikaanse economie waarin de effecten van ontslagpremies worden onderzocht in een economie waarin de kosten van het zoeken naar een baan hoog zijn. Bij Fella (2000) en Goerke (2002a, 2002b) staan in de geconstrueerde modellen de lonen centraal: door een hoge ontslagvergoeding zullen werknemers productiever zijn en minder geneigd tot ‘shirking’ (de kantjes er vanaf lopen) om deze vergoeding bij ontslag niet te verspelen. Daardoor kunnen de lonen omlaag. In alle tot nu toe genoemde gevallen wordt verondersteld dat de ontslagheffing ten goede komt aan de werknemer en/of dat de werknemer reageert op de kleinere kans om ontslagen te worden, en is in feite de prikkel voor de werknemer bepalend voor het uiteindelijke effect. Ljungquist (2002) onderscheidt drie theoretische modellen voor het functioneren van de arbeidsmarkt: een zoekmodel, een loterijmodel en een matching model. Hier zijn de effecten van een ontslagbelasting afhankelijk van het gekozen uitgangspunt. In het model dat het gedrag van bedrijven beschrijft van Maurin (2000) worden naast vaste contracten met hoge ontslagkosten ook tijdelijke contracten toegelaten. Risager en Sorensen construeren en calibreren een theoretisch model van een winstmaximerende werkgever die met ontslagkosten wordt geconfronteerd, en Saint-Paul (1997) construeert een theoretisch model waarin twee landen met elkaar concurreren waarvan het ene de werknemers beschermt door hoge ontslagkosten en het andere niet. Twee studies baseren zich op empirische gegevens: Booth en McCulloch (1999) vergelijken bedrijven met en zonder (onderhandelingen over) ontslagpremies met behulp van diverse multivariate modellen. Behaghel, Crépon en Sédillot (2004) 19
bestuderen aan de hand van micro-data van werknemers de effecten van de heffing bij het ontslaan van werknemers van 50 jaar en ouder in Frankrijk (de Contribution Delalande). Zij maken gebruik van difference- in-difference schattingen. Effecten voor werkgevers In geen van de theoretische studies wordt afzonderlijk aandacht besteed aan de effecten van ontslagkosten voor de werkgever. De empirische studie over de ontslagheffing m.b.t. ouderen in Frankrijk noemt terloops de kosten van deze heffing, en signaleert ook dat er onder werkgevers de nodige weerstand tegen deze heffing bestaat. Of dat de effectiviteit van de heffing in de weg staat blijft overigens de vraag. Effecten voor werknemers De effecten van ontslagkosten op de werkgelegenheid hangen sterk af van de veronderstellingen omtrent de mechanismen die in de theoretische modellen een beslissende rol spelen. Zijn de kosten van het zoeken naar een (nieuwe) baan cruciaal, dan kunnen ontslagkosten de welvaart en de werkgelegenheid positief beïnvloeden omdat bij minder ontslagen de zoekkosten zullen dalen. Is het vooruitzicht op een ontslagpremie voldoende om de productiviteit te doen stijgen en de lonen te doen dalen, dan kunnen eveneens positieve effecten verwacht worden. Het kan daarbij een verschil uitmaken of sprake is van individuele of collectieve ontslagregelingen. Als de werking van de arbeidsmarkt adequaat kan worden beschreven met behulp van een loterij- model, dan kunnen ontslagheffingen de werkgelegenheid negatief beïnvloeden omdat ontslagkosten in dat geval worden opgevat als oorzaak van een minder productieve technologie. Indien de arbeidsmarkt het matching- model volgt, dan hangt de uitkomst af van de veronderstellingen omtrent de verdeling van het ‘matchingsurplus’. In het model waarin naast vaste banen met hoge ontslagkosten ook tijdelijke contracten worden afgesloten, kan dit de werkgelegenheid positief beïnvloeden. Als het gaat om twee landen met en zonder ontslagkosten die met elkaar concurreren, dan leidt dit tot specialisatie in beide landen, waarbij de welvaart in het land met ontslagkosten daalt. De empirische studie waarin de effecten van (onderhandelingen over) ontslagkosten op de werkgelegenheid in bedrijven wordt onderzocht (Booth en McCulloch, 1999), vindt geen duidelijk significante coëfficiënten. De studie naar de effecten van de ontslagheffing voor ouderen in Frankrijk (Behaghel et al, 2004) suggereert dat na de invoering van de heffing de kans om aangenomen te worden net onder de grens van 50 jaar substantieel lager ligt dan dezelfde kans voor werklozen boven de 50 (voor wie bij een eventueel ontslag geen heffing hoeft te worden betaald). Niet duidelijk is echter of dit toe te schrijven is aan de ontslagheffing of aan andere maatregelen om de participatie van oudere werknemers te bevorderen. De geschatte effecten hangen bovendien sterk af van de gekozen modelspecificatie. Macro-economische effecten In het algemeen concentreert men zich bij de beschrijving van de effecten van ontslagkosten op de hierboven beschreven effecten op de werkgelegenheid.
20
Relevantie voor de Nederlandse situatie Op het eerste gezicht kunnen aan de bovenstaande inventarisatie van studies omtrent de effecten van ontslagheffingen geen vergaande conclusies omtrent de effectiviteit van een verhoging van de ontslagkosten van ouderen worden verbonden. De positieve effecten die in de theoretische modellen worden gevonden via een verhoging van de productiviteit lijken in de context van een ontslagheffing voor ouderen niet zo relevant, ook al zou de heffing geheel ten goede komen aan de betrokken ouderen. Of de matigende effecten op de loonvorming door het vermijden van hoge zoekkosten zich bij een ontslagheffing voor ouderen daadwerkelijk zouden voordoen kan eveneens worden betwijfeld. Niettemin kan worden geconcludeerd dat hoge ontslagkosten niet in alle gevallen negatieve effecten op de werkgelegenheid hoeven te hebben. Mogelijk kunnen verder enige lessen getrokken worden uit de ervaringen met de Franse ‘Contribution Delalande’. In ieder geval zou een constructie gekozen moeten worden waarmee negatieve effecten op het aannemen van personeel juist onder de getrokken leeftijdsgrens worden vermeden. Anderzijds moet ook worden voorkomen dat een prikkel die ontworpen is om te voorkomen dat ouderen worden ontslagen er toe leidt dat ouderen minder makkelijk worden aangenomen. Het lijkt bovendien wenselijk dat bij het ontwerp van een dergelijke prikkel ook werkgevers worden betrokken omdat dat de acceptatie en daarmee de effectiviteit zou kunnen vergroten. In de meeste van bovenstaande studies wordt verder geheel voorbij gegaan aan andere manieren die werkgevers zouden kunnen zoeken om het betalen van ontslagkosten te vermijden. In het bijzonder gaat het daarbij om constructies om van de betrokken werknemer af te komen zonder de ontslagheffing te hoeven betalen, bijvoorbeeld door de werknemer ‘vrijwillig’ ontslag te laten nemen of door ontslag wegens verwijtbaar gedrag. Ook in het verleden wel geconstateerde constructies waarbij werkgever en werknemer als het ware samenspannen om de uitkeringsinstanties te misleiden zouden voorkomen moeten worden. Een laatste punt betreft de mogelijkheid dat hoge ontslagkosten voor bedrijven in moeilijkheden tot nog grotere problemen kunnen leiden. Als hoge ontslagkosten faillissementen in de hand werken schieten ze hun doel voorbij. Overwogen zou kunnen worden de ontslagheffingen als het ware gespreid te laten betalen. Dit gebeurt impliciet als ontslagen leiden tot hogere premies voor de werkloosheidsverzekering (experience rating), een mogelijkheid die in de volgende sectie (3.3) aan de orde komt. In tabel 2.5 worden de mogelijke effecten van ontslagheffingen e.d. nog eens kort samengevat.
21
Tabel 2.5. Samenvatting effecten negatieve prikkels om werknemers in dienst te houden: ontslagvergoeding, heffingen bij ontslag Effecten voor werkgevers in theoretische studies niet onderzocht maatregel stuit ivm kosten op weerstand werkgevers Effecten voor werknemers uiteenlopende effecten diverse theoretische modellen: lagere zoekkosten, hogere productiviteit, hogere of lagere lonen effect in Frankrijk positief (met kanttekeningen) Macro-effecten met name effecten op werkgelegenheid onderzocht Relevantie voor Nederland cruciale aannames in diverse theoretische modellen lijken weinig relevant voor ouderen bij ontwerp maatregelen voor ouderen ongewenste effecten net onder leeftijdsgrens voorkomen weerstand werkgevers voorkomen ongewenste constructies voorkomen ongewenste effecten op bedrijven in problemen voorkomen
b. Negatieve prikkels om werknemers in dienst te nemen: quotaregelingen Bij negatieve prikkels om werknemers in dienst te nemen kan men zoals gezegd denken aan quota-regelingen die eisen dat een zeker percentage van de werknemers uit een bepaalde (risico)groep afkomstig is, waarbij bedrijven een heffing verschuldigd zijn indien zij het vereiste quotum niet halen. In het bijzonder voor de arbeidsparticipatie van gehandicapten worden dergelijke regelingen wel gebruikt. Met name in Duitsland (BIH, 2003, Rauch en Brehm 2002, Montada 1996) is sprake van een serieuze heffing, maar ook in Groot-Brittannië en Nederland heeft de regering theoretisch de wettelijke mogelijkheid dergelijke quota dwingend op te leggen. Omdat een quotaregeling voor het in dienst hebben van ouderen niet erg realistisch lijkt (en bijvoorbeeld wegens mogelijk vergaande consequenties op grote weerstand onder werkgevers zal stuiten) gaan we hier verder niet op in.
2.3 Premiedifferentiatie, regelingen enz.
Experience
rating,
bonus/malus
Naast positieve prikkels in de vorm van subsidies of premiekortingen en negatieve prikkels in de vorm van heffingen of ontslagvergoedingen zijn ook regelingen denkbaar waarbij de prikkel zowel positief als negatief kan uitvallen afhankelijk van het aanname- en ontslagbeleid van de werkgever: de werkgever wordt beloond met een korting of een bonus als hij het gewenste beleid voert, maar wordt gestraft met een heffing of een premieverhoging als dat juist niet het geval is. Het bekendste voorbeeld van een dergelijke regeling betreft premiedifferentiatie (experience rating), waarbij de hoogte van de door de werkgever te betalen sociale verzekeringspremie mede afhankelijk is van het bedrag aan uitkeringen dat door (oud)werknemers afkomstig uit het bedrijf ontvangen wordt. De Verenigde Staten kennen experience
22
rating in de werkloosheidsverzekering, en in Nederland is er met de Pemba sprake van (gedeeltelijke) premiedifferentiatie in de WAO. Behalve premiedifferentiatie vallen ook andere regelingen waarbij de werkgever bij gewenst gedrag een bonus ontvangt en bij ongewenst gedrag een heffing moet betalen in deze categorie. De studies vermeld in bijlage A3, die we in deze sectie bespreken (zie tabel 2.6), betreffen onder andere een aantal empirische studies over de effecten van experiencerating in de Amerikaanse werkloosheidsverzekering, een simulatiestudie van de effecten van premiedifferentiatie in de WW in Nederland, en enkele theoretische studies over specifieke vormen van experience rating. Daarnaast signaleren we een voorstel voor de invoering van experience-rating in de werkloosheidsverzekering in Frankrijk, en enkele empirische resultaten betreffende experience rating en bonus/malusregelingen voor specifieke doelgroepen: ouderen in Finland en Oostenrijk, en jongeren in België. Tabel 2.6. Geïnventariseerde studies premiedifferentiatie, bonus/malusregelingen etc. (bijlage A3) doelgroep algemeen
jongeren ouderen
land NL USA USA F theor. theor. USA theor. USA B FI A
referentie Alessie et al 2000, Alessie en Bloemen 2000 Anderson en Meyer 1994 Anderson en Meyer 2000 Blanchard en Tirole 2003 Botman 1999 Calmfors 1995 Card en Levine 1994 Fath en Fuest 2002 Woodbury 2003 NAR/CRB 2004, Federal ministry of employment 2001 Arnkil en Nieminen 2001, MInistry of Social Affairs and Health 2002, 2003 Bundesministerium für soziale Sicherheit und Generationen 2002, MISEP 2003
Gebruikte methoden In de Amerikaanse studies worden geavanceerde micro-econometrische technieken gebruikt voor de schatting van modellen op basis van micro-data van bedrijven en/of werknemers. De mogelijke effecten van premiedifferentiatie in de WW in Nederland zijn geschat met behulp van een simulatiemodel voor het gedrag van bedrijven waarin de ontslagkosten een centrale rol spelen. De studies over specifieke vormen van experience rating maken gebruik van theoretische modellen waarin de relevant geachte economische relaties centraal staan. In de Franse, Belgische, Finse en Oostenrijkse studies is geen sprake van een systematische evaluatie. Effecten voor werkgevers De empirische Amerikaanse studies concentreren zich op de effecten voor de werknemers. Alessie et al (2000) vinden in hun simulatiestudie duidelijk meer positieve dan negatieve effecten van premiedifferentiatie op de winsten en de
23
investeringen. Botman (1999) signaleert het gevaar dat de voorgestelde constructie bedrijven in moeilijkheden ertoe aan zet failliet te gaan omdat men dan als het ware met een schone lei kan beginnen. Dit wordt ook in het algemeen wel als probleem van premiedifferentiatie gezien: er is niet alleen een prikkel om ontslagen te vermijden maar ook om premieverhogingen als gevolg van ontslagen op andere manieren te ontlopen. Ook het Franse voorstel wordt dit aangekaart: net als eerder bij ontslagheffingen zal men er bij voorbeeld naar streven werknemers op grond van verwijtbaar gedrag te ontslaan. Anderson en Meyer (2000) vinden ook dat premiedifferentiatie er toe leidt dat bedrijven vaker de aanvraag voor een werkloosheidsuitkering van hun oud-werknemers bestrijden. Effecten voor werknemers In de Amerikaanse studies wordt in het algemeen een daling van het aantal ‘tijdelijke ontslagen’ gevonden als gevolg van experience rating in de werkloosheidsverzekering: een deel van de tijdelijke ontslage n kan worden toegeschreven aan het feit dat de experience rating onvolledig is. Anderson en Meyer (2000) vinden ook een stijging van de werkgelegenheid en een daling van de variatie in de werkgelegenheid. Bij deze laatste effecten is echter de keuze van de modelspecificatie cruciaal. De simulatiestudie van Alessie et al (2000) vindt ook een daling van de ontslagkans bij invoering van premiedifferentiatie in de WW in Nederland. Hoewel voor ouderen ook de aannamekans afneemt, neemt de werkgelegenheid per saldo toe. Ook de theoretische studies voorspellen een positief effect op de werkgelegenheid. Met name in het Franse voorstel worden ook andere mogelijke consequenties genoemd: werkgevers hebben er meer belang bij hun werknemers continu vakkundig te houden c.q. bij te scholen. Anderzijds bestaat de mogelijkheid dat personen van wie werkgevers de ontslagwaarschijnlijkheid op voorhand hoog inschatten moeilijker aan een baan komen. Grotere ontslagbescherming zou tevens tot hogere looneisen kunnen leiden omdat de onderhandelingsmacht van de zittende werknemers toeneemt. Dit laatste staat overigens lijnrecht tegenover de te verwachten lagere looneisen bij grotere baanzekerheid zoals die in de sectie over ontslagheffingen enz. door sommige studies werd voorspeld. De Belgische ervaringen met de startbaanovereenkomst (met de verplichting om bij grote bedrijven minimaal 3% van de werkgelegenheid door jongeren met zo’n tijdelijke overeenkomst te laten bestaan, en financiële tegemoetkomingen als men die 3% overschrijdt) zijn niet geheel duidelijk. Bekend is dat de doelstelling van 4% van het totaal aantal werknemers niet gehaald wordt, maar onduidelijk is bijvoorbeeld hoeveel bedrijven door het niet voldoen aan hun wettelijke verplichting ook daadwerkelijk de heffing per ontbrekende jongere betalen. Ook is onduidelijk voor hoeveel jongere werknemers de startbaanovereenkomst een cruciale factor voor het vinden van een vaste baan is. De Finse maatregelen betreffen verdere uitbreiding van de verantwoordelijkheid van de werkgever voor het financieren van de uitkeringen van hun werknemers bij werkloosheid en arbeidsongeschiktheid, met een uitzondering indien werknemers boven de 50 worden aangesteld: in dat geval wordt de verantwoordelijkheid van de werkgever juist verminderd. De effecten van deze maatregelen zijn onzeker; of een
24
deel van de toegenomen arbeidsparticipatie van ouderen eraan toegeschreven moet worden is niet duidelijk. Ook van de Oostenrijkse bonus- malusregeling voor ouderen (geen werkloosheidspremies bij aanstellen personen boven 50 jaar, maar boete bij ontslag 50-plusser die minimaal 10 jaar in het bedrijf werkte) is het effect vooralsnog onduidelijk. Macro-economische effecten Naast de bovengenoemde (gunstige) effecten op de werkgelegenheid wordt in de hier besproken studies weinig aandacht besteed aan macro-economische effecten. Relevantie voor de Nederlandse situatie De meeste studies suggereren dat premiedifferentiatie in de werkloosheidsverzekering een gunstig effect op werkloosheid en/of werkgelegenheid heeft. Voor Nederland kunnen daarbij echter een aantal kanttekeningen worden geplaatst, zowel waar het gaat om premiedifferentiatie in het algemeen als om premiedifferentiatie specifiek bedoeld om werkgevers te prikkelen ouderen in dienst te houden. De meeste Amerikaanse empirische studies vinden vooral positieve effecten van premiedifferentiatie in de vorm van een vermindering van het aantal tijdelijke ontslagen, waarbij de ontslagen werknemer na verloop van tijd door hetzelfde bedrijf opnieuw in dienst genomen wordt. Tijdelijke ontslagen zijn een verschijnsel dat in Nederland alleen in heel specifieke bedrijfstakken voorkomt en waarvoor de mogelijkheden om een werkloosheidsuitkering te ontvangen al beperkt zijn. Daarbij komt dat de duur van een werkloosheidsuitkering in de Verenigde Staten hoogstens zes maanden is, en de hoogte zeer beperkt. Dit betekent dat ook indien de uitkering volledig wordt toegerekend aan het bedrijf dat een werknemer ontslaat sprake is van relatief geringe bedragen, in vergelijking met het mogelijke bedrag aan werkloosheidsuitkeringen dat in Nederland zou kunnen worden ontvangen. Volledige ‘experience rating’ van de WW in Nederland lijkt dan ook niet erg realistisch; te overwegen is een beperking tot de wachtgeldperiode (de eerste zes maanden). Een ander verschil tussen Nederland en de VS is dat het ontslaan van werknemers in Nederland veel meer aan regels gebonden is, en ‘experience rating’ wel wordt gezien als een van de weinige vormen van ontslagbescherming die men in de VS heeft (zie ook Einerhand, 2003). De vraag is dan ook of het in Nederland nuttig en nodig is aan de belemmeringen die bedrijven hebben om werknemers te ontslaan nog premiedifferentiatie in de WW toe te voegen (zie ook Bovenberg en de Mooij, 1996, Besseling, Bovenberg en De Mooij 1998). De simulatiestudie van Alessie et al. suggereert dat dit inderdaad het geval zou kunnen zijn, al moet daarbij aangetekend worden dat er beperkingen zijn aan hun model. Eén beperking is bijvoorbeeld dat het niet mogelijk is de moge lijk grote gevolgen van premiedifferentiatie bij het ontslaan van een werknemer uit een klein bedrijf te beschrijven. Bij de effecten voor werkgevers wezen we al op de mogelijkheid dat bedrijven op allerlei ongewenste manieren zouden kunnen proberen een verhoging van de WWpremie als gevolg van gedwongen ontslagen in hun bedrijf te vermijden. Afhankelijk
25
van de precieze regelgeving zou ook een toename van het aantal uitzendbanen en/of tijdelijke contracten kunnen resulteren. De ervaring met premiedifferentiatie in de WAO suggereert verder dat voor de effectiviteit van premiedifferentiatie van belang is dat de betrokken bedrijven de maatregel accepteren en begrijpen waarom deze – ook in hun eigen belang – wordt ingevoerd. Het is mogelijk dat de acceptatie van premiedifferentiatie in de WW groter zal zijn dan in de WAO omdat bedrijven die laatste als onrechtvaardig ervaren, met name als de arbeidsongeschiktheid wordt veroorzaakt door een niet met de werkkring samenhangende ziekte of ongeval, en er overduidelijk geen mogelijkheden zijn de getroffen werknemer in dienst te houden. Anderzijds worden ontslagen in de Nederlandse context meestal geassocieerd met bedrijven in problemen en voegt premiedifferentiatie daar in de ogen van betrokken ondernemers mogelijk no g een probleem aan toe – te meer omdat het risico van werkloosheid in tegenstelling tot arbeidsongeschiktheid niet op de particuliere markt verzekerbaar is. Het lijkt in ieder geval gewenst de lagere premies voor bedrijven die geen werknemers ontslaan duidelijker als voordeel te ‘verkopen’, bijvoorbeeld als noclaim kortingen. Van belang is hier dat men mogelijk niet symmetrisch reageert op positieve en negatieve financiële prikkels (zie ook Antonides, 2004). Een ander punt dat al werd genoemd betreft het feit dat werkgevers bij hun aannamebeleid zouden kunnen discrimineren tegen sollicitanten van wie het ontslagrisico als hoog wordt ingeschat. Premiedifferentiatie zou niet alleen een prikkel zijn om werknemers in dienst te houden, maar ook om – bepaalde groepen – werknemers niet in dienst te nemen. Als het gaat om verhoging van de arbeidsparticipatie van ouderen lijkt dit een reëel gevaar. Bij de Finse maatregelen om de participatie van ouderen te verhogen heeft men niet voor niets de verantwoordelijkheid va n werkgevers voor de mogelijke uitkeringen na ontslag van in te huren ouderen beperkt. De vraag is echter of de daardoor mogelijk gecreëerde tweedeling tussen ouderen die reeds langer in dienst zijn en de boven een bepaalde leeftijdsgrens aangenomen ouderen geen ongewenste effecten heeft. Een zelfde vraag kan gesteld worden over de Oostenrijkse bonus/malusregeling die voorziet in een boete bij ontslag van 50-plussers die langer dan 10 jaar in dienst zijn, en vrijstelling van werkloosheidspremies bij aanstelling van 50-plussers. Helaas is van deze maatregel geen evaluatie beschikbaar. Wel kan nog worden vermeld dat men misbruik van de vrijstelling tracht te voorkomen door deze alleen toe te passen indien men de afgelopen drie jaar niet bij de betreffende werkgever in dienst is geweest. De vraag is overigens of daarmee alle oneigenlijke constructies om de vrijstelling in de wacht te slepen worden verhinderd. Al met al is op grond van de hier bestudeerde ervaringen in de VS, theoretische modelstudies en simulaties niet met zekerheid te zeggen dat premiedifferentiatie in de werkloosheidsverzekering ook in Nederland zal werken. Vormen van premiedifferentiatie zouden positieve effecten op het in dienst houden van ouderen kunnen hebben, maar als het uitsluitend om de arbeidsparticipatie van ouderen zou gaan is een algehele herziening van de wijze waarop de werkloosheidspremies worden vastgesteld wellicht niet aanbevelenswaard, alleen al omdat het effect op het in dienst nemen van ouderen waarschijnlijk negatief zou zijn. Om dat laatste te bevorderen zouden andere maatregelen nodig zijn, en zou een eventuele premieverhoging bij toekomstig ontslag wellicht juist moeten worden vermeden.
26
In tabel 2.7 worden de resultaten betreffende de effecten van premiedifferentiatie e.d. nog eens kort samengevat. Tabel 2.7. Samenvatting effecten premiedifferentiatie, experience rating, bonus- malus regelingen Effecten voor werkgevers in empirische studies niet onderzocht simulatie suggereert overwegend positieve effecten op winst kans op oneigenlijke constructies om premieverhoging te voorkomen meer claims op werkloosheidsuitkeringen bestreden Effecten voor werknemers in USA minder tijdelijke ontslagen afhankelijk van modelspecificatie ook significante stijging werkgelegenheid en daling variatie in werkgelegenheid simulatiestudie NL vindt ook daling ontslagkans, ook voor ouderen stimuleert continue bijscholing risicogroepen mogelijk minder aantrekkelijk effect op lonen onzeker effecten Belgische maatregelen voor jongeren en Finse, Oostenrijkse voor ouderen onduidelijk Macro-effecten met name bovengenoemde (gunstige) effecten op werkgelegenheid en werkloosheid onderwerp van studie overigens weinig bekend Relevantie voor Nederland Amerikaanse ervaringen overwegend positief verschillen USA-NL: in USA hoofdrol tijdelijke ontslagen, korte/lage uitkeringen, weinig ontslagbescherming in simulaties blijven o.a. effecten op kleine bedrijven buiten beschouwing bij ontwerp maatregelen oneigenlijke constructies voorkomen weerstand werkgevers vo orkomen ongewenste effecten op bedrijven in problemen voorkomen negatieve effecten op aannamekans ouderen voorkomen
2.4 Conclusies In tabel 2.8 worden de resultaten van de voorgaande secties betreffende de mogelijke effecten van de diverse vormen van financiële prikkels voor werkgevers nog eens samenvattend weergegeven. Dat werkgevers bepaalde soorten werkloosheid kunnen beïnvloeden is wel duidelijk, maar de vraag of, en zo ja, welke financiële prikkels daarvoor het beste beleidsinstrument zijn, kan op grond van deze literatuurstudie niet met zekerheid beantwoord worden. Positieve prikkels in de vorm van premiekortingen en subsidies werken overwegend in de goede richting, maar zijn in het algemeen weinig effectief vanwege dead-weight loss, substitutie- en displacementeffecten en mogelijke stigmatisering van de doelgroep. De effecten van negatieve financiële prikkels in de vorm van ontslagheffingen en quotaregelingen zouden blijkens de geraadpleegde literatuur ook positief kunnen zijn, maar deze prikkels kunne n werkgevers er ook toe bewegen op minder gewenste manieren de kostenverhogingen te ontlopen. Voor prikkels met een positieve en een negatieve kant geldt mutatis mutandis hetzelfde. Zeker waar het gaat om ouderen zou een vorm van premiedifferentiatie bedoeld om werknemers in dienst te houden, er tevens toe kunnen leiden dat de bereidheid om ouderen in dienst te nemen juist daalt.
27
Tabel 2.8. Samenvatting effecten financiële prikkels Type prikkel
Positieve prikkels: subsidies/kortingen werkgeverspremies
Negatieve prikkels: ontslagvergoeding, ontslagheffing
Premiedifferentiatie, experience rating, bonus-malus regelingen
Effecten voor werkgevers
- i.h.a. is hier weinig over bekend - bureaucratische aanvraag-procedures, kleine bedragen, onzekerheid over succes aanvraag verminderen effectiviteit - vormgeving kan misbruik oproepen - stigmatisering risico gerichte subsidie - extra kosten mogelijk - effecten op omzet, winst onduidelijk - uiteenlopende conclusies t.a.v. effecten op werkgelegenheid - subsidies worden gebruikt - kans op werk later niet altijd groter - netto-effect i.h.a. beperkt door dead-weight loss, substitutie, displacement - brede betrouwbaarheidsintervallen - draaideureffecten mogelijk bij tijdelijke subsidies/kortingen - stimuleren kennismaking met kansarmen - naast bovengenoemde effecten op werkgelegenheid weinig bekend - hoge kosten - effect financieringswijze onduidelijk - hoge kosten en beperkte effectiviteit i.v.m dead-weight loss, substitutie, displacement en mogelijke draaideureffecten - identificatie doelgroep van belang, echter risico stigmatisering - vormgeving van belang - ouderen ook in andere doelgroepen
- in theoretische studies niet onderzocht - maatregel stuit ivm kosten op weerstand werkgevers
-
- uiteenlopende effecten diverse theoretische modellen: lagere zoekkosten, hogere productiviteit, hogere of lagere lonen - effect in Frankrijk positief (met kanttekeningen)
- in USA minder tijdelijke ontslagen - tevens stijging werkgelegenheid, daling variatie in werkgelegenheid - simulatie: daling ontslagkans, ook voor ouderen - stimuleert continue bijscholing - risicogroepen minder aantrekkelijk - effect op lonen onzeker - effect in België (jongeren), Finland, Oostenrijk (ouderen) onduidelijk - met name bovengenoemde (gunstige) effecten op werkgelegenheid en werkloosheid onderwerp van studie - overigens weinig bekend - USA: ervaringen positief - maar in USA tijdelijke ontslagen, korte /lage uitkeringen, weinig ontslagbesch. - mogelijke effecten op kleine bedrijven - oneigenlijke constructies voorkomen - weerstand werkgevers voorkomen - effecten op bedrijven in problemen - negatieve effecten op aannamekans ouderen mogelijk
Effecten voor werknemers
Macroeffecten
Relevantie voor Nederland
- met name effecten op werkgelegenheid onderzocht - overigens weinig bekend - cruciale aannames theoretische modellen lijken weinig relevant voor ouderen - bij maatregelen ouderen ongewenste effecten leeftijdsgrens voorkomen - weerstand werkgevers voorkomen - ongewenste constructies voorkomen - effecten op bedrijven in problemen
empirisch niet onderzocht simulatie: positieve effecten op winst kans op oneigenlijke constructies meer uitkeringsclaims bestreden
De meeste empirische studies concentreren zich op de effecten van financiële prikkels op de werkgelegenheid. Over andere macro-economische effecten en bijvoorbeeld lange termijn effecten voor de werkgever, is meestal weinig bekend. In een enkel geval wordt inzicht geboden in mogelijke succes- en vooral faalfactoren en neveneffecten van de betrokken maatregelen. In de meeste theoretische studies – in dit rapport met name met betrekking tot negatieve prikkels en prikkels die zowel positief als negatief kunnen uitwerken – staan eveneens de gevolgen voor de werkgelegenheid centraal. Hier moet worden geconstateerd dat de uitkomsten nogal kunnen verschillen afhankelijk van de veronderstellingen die aan de geconstrueerde modellen ten grondslag liggen. Er zijn nog niet veel voorbeelden van empir ische studies die financiële prikkels specifiek gericht op het in dienst nemen of in dienst houden van ouderen evalueren. Ook het beleid met betrekking tot arbeidsongeschikten is relatief weinig geëvalueerd. Wel zijn er veel voorbeelden van empirische stud ies van (m.n. positieve) financiële prikkels en andere beleidsmaatregelen met betrekking tot andere risicogroepen, zoals langdurig werklozen, laag betaalden en jongeren. Ook daar is overigens van systematische evaluatie, gebruik makend van vergelijkbare algemeen aanvaarde wetenschappelijke methoden, nauwelijks sprake. Het is helaas niet mogelijk binnen het beperkte kader van dit literatuuronderzoek alle relevante studies samen te vatten. Niettemin denken we dat we in het voorafgaande een tamelijk representatief beeld hebben geschetst. Daaruit blijkt tevens dat er in het onderzoek zoals gepubliceerd in wetenschappelijke artikelen en boeken nauwelijks aandacht wordt besteed aan de vraag of prikkels kosten-effectief zijn. Een beleidsmaatregel met een significant positief effect op de werkgelegenheid is echter niet noodzakelijkerwijs een kosteneffectieve beleidsmaatregel. Hoe het ook zij, indien aanvullende beleidsmaatregelen nodig zijn om de arbeidsmarktparticipatie van ouderen te stimuleren, behoren financiële prikkels voor werkgevers tot de mogelijk in te zetten instrumenten. Het is op grond van de hier bestudeerde literatuur onzeker welk type financiële prikkel voor werkgevers voor het in dienst nemen of houden van ouderen de voorkeur verdient. Een meer diepgaand onderzoek naar de effecten van de gebruikte instrumenten in bijvoorbeeld Frankrijk en Oostenrijk zou kunnen aangeven of de daar gekozen prikkels voor werkgevers ook in Nederland het overwegen waard zijn.
29
Bijlage A: Literatuur A1. Positieve prikkels: Subsidies, premiekortingen a. Tijdelijk, algemeen Publicatie: Alstott (1999), Bartik (2001), Freeman en Gottschalk (1998), Hamermesh (1993) Beleidsoptie/vormgeving prikkel: New Jobs Tax Credit (NJTC): korting van 50% op werkloosheidsverzekeringspremie voor additioneel aangenomen werknemers (boven 102% van aantal werknemers vorig jaar) Land: USA Jaar/periode: 1977-78 Doelgroep c.q. type werkloosheid: i.h.b. werknemers met lage lonen 1. Effecten voor werkgevers: succes/faalfactoren: complexe regels nodig om misbruik te bestrijden (bv. fusies en start-ups om subsidietechnische redenen), onzekerheid of men al dan niet voor subsidie in aanmerking zal komen 2. Effecten voor werknemers: diverse studies leveren voorzichtig optimistisch beeld over toename werkge legenheid (0.2-0.8%); maar mogelijk alleen toename bij ‘slimme’ werkgevers die ook zonder subsidie zouden groeien: werkgelegenheid in bedrijven die regeling kenden groeide sneller 3. Macro-effecten: kosten ca. $10 mrd in 2 jaar 4. Wijze waarop effecten zijn gemeten: problemen om vast te stellen wat er bij afwezigheid van het programma gebeurd zou zijn 5. Relevantie voor Nederlandse situatie: lijkt ivm onzekerheid over effecten en kosten niet meteen aan te bevelen
Publicatie: Carling en Gustafsson (1999) Beleidsoptie/vormgeving prikkel: tijdelijke subsidie (ca. 6 maanden): max. 350 SEK per dag of 50% van de loonkosten Land: Zweden Jaar/periode: 1995-1996 Doelgroep c.q. type werkloosheid: algemeen 1. Effecten voor werkgevers: 2. Effecten voor werknemers: kans op werkloosheid bijna 4 jaar na afloop subsidieperiode duidelijk groter dan (nl. twee keer zo groot) bij vergelijkbare subsidie voor opzetten eigen bedrijf 3. Macro-economische effecten: kosten per werknemer 8400 SEK per maand 4. Wijze waarop effecten zijn gemeten c.q. vastgesteld: micro-data, hazard regression model waarin men tracht te corrigeren voor selection bias.
30
5. Relevantie voor Nederlandse situatie: notie dat prikkels werkgevers mogelijk niet meest effectieve instrument vormen (beide regelingen hebben bij benadering even grote dead-weight loss)
Publicatie: Dubin en Rivers (1993) Beleidsoptie/vormgeving prikkel: Voucher $500 subsidie bij aannemen werklozen Land: Illinois, USA Jaar/periode: 1984-1985 Doelgroep c.q. type werkloosheid: werklozen tussen 20 en 54 1. Effecten voor werkgevers: 2. Effecten voor werknemers: werklozen met voucher vinden significant vaker werk dan contrôlegroep, veel hoger opgeleiden weigeren deelname (selectie effect); effect op lonen onduidelijk 3. Macro-economische effecten: 4. Wijze waarop effecten zijn gemeten c.q. vastgesteld: experiment (met contrôlegroep) 5. Relevantie voor Nederlandse situatie: geen informatie over kostenaspect, effect op langere termijn, etc. Idee wel interessant omdat subsidie alleen gebruikt wordt als hij de werkloze daadwerkelijk helpt om baan te vinden
Publicatie: Kluve, Lehmann en Schmidt (2002) Beleidsoptie/vormgeving prikkel: “Intervention Works”: loonkostensubsidie voor tijdelijke baan Land: Polen Jaar/periode: 1996 Doelgroep c.q. type werkloosheid: 1. Effecten voor werkgevers: 2. Effecten voor werknemers: kans op baan na afloop subsidie m.n. voor mannen kleiner dan voor (verder vergelijkbare) anderen, oorzaak onduidelijk, ihb. verschil mannen/vrouwen 3. Macro-economische effecten: 4. Wijze waarop effecten zijn gemeten: micro-data, ‘history-specific generalized difference- in-difference estimator’ 5. Relevantie voor Nederlandse situatie: het lijkt hier niet echt te gaan om een prikkel voor werkgevers
b. Tijdelijk, risicogroepen Publicatie: Alstott (1999), Bartik (2001), Freeman en Gottschalk (1998), Hamermesh (1993) Beleidsoptie/vormgeving prikkel: subsidie bij in dienst nemen werknemers (Targeted Job Tax Credit, WOC) Land: USA Jaar/periode: ca. 1978 (TJTC)-1996 (WOC) Doelgroep c.q. type werkloosheid: achtergestelde doelgroepen (9 categorieën) 1. Effecten voor werkgevers:
31
succes/faalfactoren: nieuw aangenomen werknemers konden achteraf als behorende tot doelgroep worden gecertificeerd (door daarin gespecialiseerde bureaus), werden daarop niet vooraf geselecteerd subsidie was te laag om werkelijke gedragsveranderingen te bewerkstelligen Hamermesh (1993) noemt stigmatisering als belangrijkste factor voor teleurstellende resultaten Volgens Bartik (2001) kreeg de subsidie te weinig publiciteit om succesvol te zijn 2. Effecten voor werknemers: - studies suggereren dat groot deel gesubsidieerde werknemers ook bij afwezigheid subsidie zou zijn aangenomen - subsidie bij in dienst nemen bevordert ‘churning’: in dienst nemen om zo snel mogelijk weer te ontslaan om nieuwe werknemers met subsidie in dienst te kunnen nemen - targeting werkt ‘displacement’ van werknemers die niet tot de doelgroep behoren in de hand - targeting werkt stigmatisering doelgroep in de hand - Freeman en Gottschalk (1998) vinden bescheiden positieve effecten voor de betrokken doelgroep 3. Macro-economische effecten: targeting veroorzaakt hoge administratiekosten 4. Wijze waarop effecten zijn gemeten c.q. vastgesteld: o.a. Difference-in-difference-in-difference schatting (Freeman en Gottschalk, 1998). 5. Relevantie voor Nederlandse situatie: met name neveneffecten van belang
Publicatie: Belleville (2001) (cf. ook Gautrat, Fraisse en Buccolo, 2002) Beleidsoptie/vormgeving prikkel: CIE (korting op sociale premies plus premie gedurende maximaal 24 maanden), EPS (korting op sociale premies voor eerste werknemer) Land: Frankrijk Jaar/periode: 1996, 1998 Doelgroep c.q. type werkloosheid: CIE: probleemgroepen: langdurig werlozen, jongeren zonder diploma, ouderen, gehandicapten, bijstandsgerechtigden (‘RMI”) EPS: alle ondernemingen die afgelopen 12 maanden geen personeel hadden Betreft onderzoek onder werkgevers 1. Effecten voor werkgevers: vooral kleine werkgevers denken dat de CIE subsidie een significant effect op de situatie van hun onderneming heeft 2. Effecten voor werknemers: minder dan 20% van de aanstellingen zou zonder de subsidie niet hebben plaatsgevonden, wel zou vaak iemand anders aangesteld zijn ca. 2/3 is na 17 maanden nog in dienst van de onderneming, van de overigen is een deel uit eigen beweging vertrokken (meer in gunstiger conjunctuur) 3. Macro-economische effecten: 4. Wijze waarop effecten zijn gemeten c.q. vastgesteld: enquête onder werkgevers: frequentietabellen en multivariate analyses 5. Relevantie voor Nederlandse situatie: hoge mate van dead-weight loss en substitutie geeft te denken over effectiviteit van dergelijke incentives
32
Publicatie: Bolvig, Jensen en Rosholm (2003) Beleidsoptie/vormgeving prikkel: Active Social Policy: diverse typen gesubsidieerde werkgelegenheid Land: Denemarken Jaar/periode: 1991-1998 Doelgroep c.q. type werkloosheid: bijstandsgerechtigden (onverzekerde werklozen) 1. Effecten voor werkgevers: 2. Effecten voor werknemers: i.t.t. opleidingsmaatregelen hebben ‘employment measures’ (= subsidies) wel een positief effect op de kans dat men de bijstand verlaat, effecten verschillen tussen vrouwen en mannen 3. Macro-effecten: komen niet aan de orde (kosten ook niet) 4. Wijze waarop effecten zijn gemeten: econometrisch model geschat op micro-data, rekening houdend met selection bias en unobserved heterogeneity 5. Relevantie voor Nederlandse situatie: vormgeving subsidie wordt in deze studie niet duidelijk uiteengezet omdat werkloosheidsverzekering vrijwillig is, is Deense bijstand (voor onverzekerden) anders dan Nederlandse (waar werklozen na aflopen WW in bijstand terecht komen).
Publicatie: Cockx, v.d. Linden en Karaa (1998) Beleidsoptie/vormgeving prikkel: tijdelijke loonkostensubsidies Land: België Jaar/periode: ca. 1992 Doelgroep c.q. type werkloosheid: diverse risicogroepen 1. Effecten voor werkgevers: 2. Effecten voor werknemers: waarschijnlijk hebben subsidies slechts niet-significant effect op baanbehoud na afloop van de subsidie 3. Macro-economische effecten: 4. Wijze waarop effecten zijn gemeten c.q. vastgesteld: micro-data werknemers die deelnemen, schatting rekening houdend met selectie-effecten 5. Relevantie voor Nederlandse situatie: niet duidelijk, gegeven vaagheid resultaat
Publicatie: Eichler en Lechner (2000) Beleidsoptie/vormgeving prikkel: Public Employment Programme: loonkostensubsidie gedurende maximaal 2 jaar, gepaard met on the job training Land: Duitsland (i.h.b. voormalig Oost-Duitsland) Jaar/periode: 1991-1998 Doelgroep c.q. type werkloosheid: langdurig werklozen, w.o. ouderen, jongeren, arbeidsongeschikten, vrouwen. 1. Effecten voor werkgevers: Programma werkt mogelijk als effectief selectiemechanisme om te bepalen wie geschikt is voor een vaste aanstelling 2. Effecten voor werknemers: aantal deelnemers: ca. 250000-500000 personen per jaar, 3-5% van beroepsbevolking na afloop werkloosheidskans 35% tegen 60% voor controlegroep 3. Macro-effecten: kosten 3-8 mrd DM per jaar
33
4. Wijze waarop effecten zijn gemeten: econometrisch model (“bias correction”), micro-data 5. Relevantie voor Nederlandse situatie: lijkt meer op zijn plaats in situatie van massawerkloosheid geen informatie over substitutie, dead-weight loss.
Publicatie: Hujer, Caliendo en Radic (2001) Beleidsoptie/vormgeving prikkel: diverse tijdelijke loonkostensubsidies o.a. voor ouderen, langdurig werklozen en moeilijk plaatsbaren Land: Duitsland Jaar/periode: 1995-1999 Doelgroep c.q. type werkloosheid: langdurig werklozen, moeilijk plaatsbaren, ouderen 1. Effecten voor werkgevers: 2. Effecten voor werknemers: geen significante toename werkgelegenheid, zowel voor hoogopgeleide als voor laagopgeleide werknemers als oorzaak wordt genoemd ‘displacement and substitution’ effects 3. Macro-economische effecten: 4. Wijze waarop effecten zijn gemeten c.q. vastgesteld: bedrijvenpanel, conditionele difference- in-difference schatter, om rekening te houden met selectiviteit 5. Relevantie voor Nederlandse situatie: per saldo kan effect prikkels teleurstellend zijn
Publicatie: Lopez-Novella (2003) Beleidsoptie/vormgeving prikkel: a. tijdelijke, aflopende korting werkgeverspremies bij aanname personeel door kleine zelfstandigen b. tijdelijke, aflopende korting werkgeverspremies voor langdurig werklozen, ouderen, ongediplomeerden Land: België Jaar/periode: 1997-2000 Doelgroep c.q. type werkloosheid: a. algemeen, b. risicogroepen 1. Effecten voor werkgevers: 2. Effecten voor werknemers: kans op verlies baan kleiner voor gesubsidieerden: geschatte hazard ratio resp. 0.4 (a.) en 0.53 (b.), rekening houdend met ‘unobserved heterogeneity’. 3. Macro-economische effecten: 4. Wijze waarop effecten zijn gemeten c.q. vastgesteld: microdata aanstellingen, vergelijking aanstellingen met subsidie en aanstellingen zonder, rechte tellingen en statistische analyse m.b.v. proportional hazard model 5. Relevantie voor Nederlandse situatie: niets over substitutie, dead-weight; selectivity bias, kosten
Publicatie: Sianesi (2001), Sianesi (2002) Beleidsoptie/vormgeving prikkel: tijdelijke loonkostensubsidie 50% van loonkosten tot 7000SEK/maand (NB. Carling en Richardson (1991) noemen dit ‘subsidized onthe-job training’ maar komen tot vergelijkbare conclusie).
34
Land: Zweden Jaar/periode: 1994-1999 Doelgroep c.q. type werkloosheid: langdurig werklozen (> 6 maanden) 1. Effecten voor werkgevers: 2. Effecten voor werknemers: lange termijn-effecten tijdelijke werkgeverssubsidie gunstiger dan andere vormen ALMP: meer kans op werk (ca. 25% punt) na afloop dan andere, maar ook beter dan vergelijkbare werklozen die geen behandeling kozen 3. Macro-economische effecten: kosten SEK 5,968 per persoon per maand 4. Wijze waarop effecten zijn gemeten c.q. vastgesteld: micro-databestand werklozen, studie vergelijkt lange termijn-effecten diverse beleidsvormen waaronder subsidies voor werkge vers, multiple treatment analyse m.b.v. matching 5. Relevantie voor Nederlandse situatie: niets over substitutie, dead-weight etc., lijkt al met al tamelijk duur
Jongeren Publicatie: Bell, Blundell en Van Reenen (1999) Beleidsoptie/vormgeving prikkel: New Deal for young people: loonsubsidie UKL 60 /week (26 weken) + UKL 750 opleidingssubsidie (als een van in totaal vier opties voor de doelgroep) Land: Groot Brittannië Jaar/periode: 1998+ Doelgroep c.q. type werkloosheid: jongeren 18-24 minimaal half jaar werkloos 1. Effecten voor werkgevers: verborgen kosten: 1 dag per week opleiding, bureaucratische complicaties mogelijk oorzaak lage ‘take- up’ 2. Effecten voor werknemers: waarschijnlijk bescheiden omdat ‘employability’ werklozen niet sterk toeneemt door werk alleen: schattingen wijzen erop dat productiviteit stijgt met max. 15% in een jaar (terwijl de New Deal subsidie 40-50% van het loon bedraagt). In een half jaar is de stijging zelfs niet significant. keuze voor optie ‘gesubsidieerd werk’ mogelijk aanleiding voor stigma 3. Macro-economische effecten: kosten UKL 2.55 mrd, gefinancierd uit ‘windfall tax’ geprivatiseerde nutsbedrijven, gespreid over aantal jaren 4. Wijze waarop effecten zijn gemeten c.q. vastgesteld: “trend adjusted difference in difference estimator” om ontbreken duidelijke contrôlegroep op te vangen 5. Relevantie voor Nederlandse situatie: illustreert dat ‘tijdelijke’ subsidie onvoldoende kan zijn om werknemers met lage productiviteit ook na afloop subsidieperiode aan het werk te houden
Publicatie: Dorsett (2001) Beleidsoptie/vormgeving prikkel: o.a. tijdelijk gesubsidieerde banen voor jongeren 18-24. Land: Groot-Brittannië Jaar/periode: 1998Doelgroep c.q. type werkloosheid: werkloosheid onder jongeren 1. Effecten voor werkgevers: -
35
2. Effecten voor werknemers: werknemers die een tijdelijke gesubsidieerde baan nemen hebben meer kans op reguliere baan dan jongere werklozen die andere optie uit New Deal (bv. opleiding, werkverschaffing) kiezen, maar niet meer dan zij die geen van de beschikbare opties kiezen 3. Macro-economische effecten: worden niet in de beschouwing betrokken 4. Wijze waarop effecten zijn gemeten c.q. vastgesteld: “propensity score matching”, probit schattingen op micro-data 5. Relevantie voor Nederlandse situatie: beperkt
Publicatie: Leeves (2002) Land: Australië Jaar/periode: 1989-1995 Doelgroep c.q. type werkloosheid: jongeren 15-19 1. Effecten voor werkgevers: 2. Effecten voor werknemers: 3. Macro-economische effecten: kosten A$4900 netto per persoon, per saldo geen positieve effecten op uitstroom uit werkloosheid, i.h.b. door substitutie-effecten, ‘spill-over’, die vooral tijdens recessie hoog blijkt te zijn 4. Wijze waarop effecten zijn gemeten c.q. vastgesteld: ‘augmented matching function’ regressie op stroomgegevens labour force survey. 5. Relevantie voor Nederlandse situatie: wijst nog eens op belang substitutie-effect.
Ouderen Publicatie: Lee (2001) Beleidsoptie/vormgeving prikkel: subsidie voor het inhuren van minimaal 10 oudere werknemers of minimaal 5% van de totale werkgelegenheid, te subsidieren met 25% (20% in grote bedrijven) van de loonkosten gedurende een half jaar, of subsidie voor het inhuren van werknemer 45-55 die de afgelopen twee jaar hetzelfde bedrijf verliet Land: Zuid-Korea Jaar/periode: 1997-1998 Doelgroep c.q. type werkloosheid: ouderen 1. Effecten voor werkgevers: 2. Effecten voor werknemers: ca. 110.000 werknemers 3. Macro-economische effecten: kosten ca. 11 mrd won 4. Wijze waarop effecten zijn gemeten c.q. vastgesteld: rechte telling aantal deelnemers 5. Relevantie voor Nederlandse situatie: lange termijn effecten, substitutie, deadweight loss onzeker
Publicatie: OECD (2003b) Zie ook: Kangasharju en Venetoklis (2002) Beleidsoptie/vormgeving prikkel: subsidies voor werkgevers bij in dienst nemen langdurig werklozen en arbeidsgehandicapten Land: Finland Jaar/periode: 2002 Doelgroep c.q. type werkloosheid: langdurig werklozen en arbeidsgehandicapten
36
1. Effecten voor werkgevers: 2. Effecten voor werknemers: 3. Macro-economische effecten: geen positief effect op werkgelegenheid: totale loonsom neemt minder toe dan vereist om werkgelegenheid te doen toenemen, conclusie: gesubsidieerden nemen plaats van anderen in (door K/V met displacement aangeduid; dit effect verschilt per regio en is het kleinst in Helsinki, de regio met de hoogste groei) 4. Wijze waarop effecten zijn gemeten c.q. vastgesteld: OECD telt aantal werknemers voor wie subsidie ontvangen wordt; Kangasharju en Venetoklis kijken op basis paneldata 1995-1998 bedrijven naar toename loonsom gesubsidieerde ondernemingen en vinden 5. Relevantie voor Nederlandse situatie: notie dat prikkels om langdurig werklozen en arbeidsongeschikten in dienst te nemen relevant kunnen zijn voor ouderenbeleid, omdat deze groepen relatief veel ouderen tellen.
Arbeidsongeschikten Publicatie: Samoy (2002) Beleidsoptie/vormgeving prikkel: diverse loonkostensubsidies t.b.v. in dienst nemen/houden arbeidsongeschikten, meestal maximaal 50% loon, voor 1 jaar met mogelijkheid van verlenging Land: België Jaar/periode: 1998, 2000 Doelgroep c.q. type werkloosheid: arbeidsgehandicapten 1. Effecten voor werkgevers: onbekend 2. Effecten voor werknemers: 4168 werknemers 3. Macro-economische effecten: kosten 28.7 mln Euro 4. Wijze waarop effecten zijn gemeten c.q. vastgesteld: op basis van jaarverslagen uitvoeringsinstanties 5. Relevantie voor Nederlandse situatie: effect beperkt, kosten hoog, geen informatie over dead-weight enz.
c. Permanent Publicatie: Bohm en Lind (1993) Beleidsoptie/vormgeving prikkel: verlaging premies noord-Zweden (Norrbotten) met ca. 1/3 (verlaging loonkosten met ca. 7%) in geselecteerde sectoren (ca $1700 per werknemer), tegelijk met verhoging loonsubsidie met ca. $1700 per werknemer Land: Zweden Jaar/periode: 1984 Doelgroep c.q. type werkloosheid: regionale werkloosheid 1. Effecten voor werkgevers: genoemde faalfactoren: gestegen lonen, kostenverlaging leidt niet tot verhoging vraag (vraag elasticiteit te laag), traagheid en onzekerheid (geen duidelijk antwoord welk van deze factoren daadwerkelijk belangrijk is) aanbevolen wordt een marginale verlaging van de premies startend vanaf 80% van de werkgelegenheid in het basisjaar i.p.v. een dure algemene verlaging
37
2. Effecten voor werknemers: geen toename werkgelegenheid 3. Macro-economische effecten: kosten verlaging premies $170 mln, kosten verhoging loonsubsidie $5 mln. (1984-1986) 4. Wijze waarop effecten zijn gemeten c.q. vastgesteld: ‘quasi-experiment’: ontwikkeling in betrokken regio in vergelijking met ontwikkeling controlegroep vergeleken tussen 1979 en 1981 en tussen 1984 en 1986 5. Relevantie voor Nederlandse situatie: illustreert dat effecten van verlaging premies op werkgelegenheid beperkt kunnen zijn
Publicatie: Conseil superieur de l’emploi, des revenus et des couts (1996) Beleidsoptie/vormgeving prikkel: verlaging sociale premies laagste inkomens in diverse vormen Land: Frankrijk Jaar/periode: 1993-1996 Doelgroep c.q. type werkloosheid: werknemers met lage productiviteit 1. Effecten voor werkgevers: 2. Effecten voor werknemers: verlaging loonkosten op en net boven minimumloon moet leiden tot grotere vraag naar werknemers in deze categorie ex ante evaluatie: bij verlaging 10 mrd FF toename werkgelegenheid tussen 50000 en 70000 afhankelijk van veronderstellingen over substitutie-elasticiteiten en prijselasticiteiten, zonder rekening te houden met macroeffecten en effecten verhoging financieringstekort, naarmate geld gerichter gebruikt (lagere drempel) hogere waarden; het uiteindelijke netto-effect komt uit tussen 10000 en 40000 banen. 3. Macro-economische effecten: kosten 3.8 – 36 mrd FF 4. Wijze waarop effecten zijn gemeten c.q. vastgesteld: partiëel macro-model 5. Relevantie voor Nederlandse situatie: resultaten lijken nogal voorlopig, c.q. hebben wijde marges; nadere (ex post) evaluatie lijkt gewenst
Publicatie: Crépon en Desplatz (2002) (cf. ook Crépon en Desplatz, 2003) Beleidsoptie/vormgeving prikkel: verlaging sociale premies laagste inkomens in diverse vormen Land: Frankrijk Jaar/periode: 1994-1997 Doelgroep c.q. type werkloosheid: laaggeschoolde arbeid 1. Effecten voor werkgevers: 2. Effecten voor werknemers: effect van maatregel op werkgelegenheid is 2.6%/3.4% in manufacturing/non- manufacturing sector: 470.000 banen geschapen c.q. behouden (werkgelegenheid nie t verder gedaald) door maatregel (betrouwbaarheidsinterval 260.000 – 690.000), substitutie geschoolde – ongeschoolde arbeid, substitutie kapitaal – arbeid. 3. Macro-economische effecten: kosten 4 mrd FF (1993), 38 mrd FF (1996) 4. Wijze waarop effecten zijn gemeten c.q. vastgesteld: ex post schattingen op basis van micro-econometrisch model (data: bedrijven) dat rekening houdt met heterogeniteit en selectiviteit; het betreft hier echter geen structureel model, is alleen relevant voor onderzochte periode 38
5. Relevantie voor Nederlandse situatie: complexiteit gebruikte schattingsmethode bemoeilijkt evaluatie; kostenaspect lijkt ook buiten beschouwing te blijven
Publicatie: Kramarz en Philippon (2001) Beleidsoptie/vormgeving prikkel: verlaging werkgeverspremies laagste inkomens Land: Frankrijk Jaar/periode: 1990-1998 Doelgroep c.q. type werkloosheid: laagst gekwalificeerden 1. Effecten voor werkgevers: 2. Effecten voor werknemers: geen significante effecten, overigens wel significante stijging kans op verlies baan bij verhoging (minimum)loonkosten 3. Macro-economische effecten: 4. Wijze waarop effecten zijn gemeten c.q. vastgesteld: micro-data (Labour Force Survey), conditionele logit-analyse: vergelijken kans op werk personen onder grens waaronder loonkosten daalden met die van personen met inkomens net daarboven 5. Relevantie voor Nederlandse situatie: onduidelijk, vergelijk ook andere evaluaties van zelfde prikkel
Publicatie: Schneider et al (2002) Beleidsoptie/vormgeving prikkel: verlaging werkgeverslasten laagste inkomens Land: Duitsland Jaar/periode: (2000) Doelgroep c.q. type werkloosheid: werknemers met lage lonen 1. Effecten voor werkgevers: 2. Effecten voor werknemers: vraag naar laagbetaalden stijgt, die naar hoger betaalden daalt (substitutie). Totale effect afhankelijk van gekozen variant; per saldo stijging vraag van ca. 140000 personen mogelijk (in uren: 0.3%) 3. Macro-economische effecten: kosten per geschapen arbeidsplaats 10-45,000 Euro 4. Wijze waarop effecten zijn gemeten c.q. vastgesteld: simulatiemodel o.b.v. microdata (SOEP, 2000), translogkostenfunctie 5. Relevantie voor Nederlandse situatie: lijkt nogal duur, relevantie model onduidelijk, parameters zullen in Nederland afwijken, effect kosten/financiering blijft buiten beschouwing
A2. Negatieve prikkels: ontslagvergoeding enz. Publicatie: Alvarez en Veracierto (2001) Beleidsoptie/vormgeving prikkel: ontslagvergoeding Land: (USA) Jaar/periode: Doelgroep c.q. type werkloosheid: algemeen 1. Effecten voor werkgevers: 2. Effecten voor werknemers: 3. Macro-economische effecten: ontslagpremies kunnen grote positieve effecten op werkgelegenheid en welzijn hebben als zoeken kostbaar is en looncontracten rigide zijn, effecten op productie hangen af van hoogte premie;
39
4. Wijze waarop effecten zijn gemeten c.q. vastgesteld: constructie algemeen evenwichtsmodel om kwantitatieve effecten ontslagpremies vast te stellen in economie waarin (contractuele en reallocatie-)fricties kunnen optreden (i.t.t. Hopenhayn en Rogerson, 1993) 5. Relevantie voor Nederlandse situatie: modelparameters gecalibreerd op Amerikaanse economie, cruciale rol zoekkosten mogelijk niet erg realistisch, in model worden andere vormen werkloosheidsverzekering weggedefinieerd
Publicatie: Booth en McCulloch (1999) Beleidsoptie/vormgeving prikkel: ontslagpremies Land: Groot-Brittannië Jaar/periode: 1990 Doelgroep c.q. type werkloosheid: algemeen 1. Effecten voor werkgevers: 2. Effecten voor werknemers: er worden geen duidelijke significante effecten op variaties in werkgelegenheid gevonden van de variabele die aangeeft of een bedrijf al dan niet (onderhandelingen over) ontslagpremies kent 3. Macro-economische effecten: 4. Wijze waarop effecten zijn gemeten c.q. vastgesteld: micro-data bedrijven, regressies 5. Relevantie voor Nederlandse situatie: ontslagpremies kennelijk niet doorslaggevend
Publicatie: Fella (2000) Beleidsoptie/vormgeving prikkel: redundancy payments: betalingen bij ontslag Land: Jaar/periode: Doelgroep c.q. type werkloosheid: algemeen 1. Effecten voor werkgevers: 2. Effecten voor werknemers: cruciaal is dat werknemers lagere lonen accepteren in ruil voor uitzicht op ontslagpremie bij ontslag 3. Macro-economische effecten: introductie redundancy payments heeft positief effect op werkgelegenheid en, indien (grotendeels) ten goede aan werknemers, ook positief effect op welvaart 4. Wijze waarop effecten zijn gemeten c.q. vastgesteld: theoretisch model (‘efficiency wages’) 5. Relevantie voor Nederlandse situatie: hoog theoretisch gehalte
Publicatie: Goerke (2002a) Beleidsoptie/vormgeving prikkel: ontslagpremies bij collectief ontslag Land: Jaar/periode: Doelgroep c.q. type werkloosheid: 1. Effecten voor werkgevers: 2. Effecten voor werknemers: introductie redundancy payments vormt prikkel om productief te zijn, zodat lonen omlaag kunnen
40
3. Macro-economische effecten: positief effect op werkgelegenheid, waarvan omvang afhankelijk is van vormgeving 4. Wijze waarop effecten zijn gemeten c.q. vastgesteld: theoretisch model (‘ShapiroStiglitz efficiency wages’) 5. Relevantie voor Nederlandse situatie: hoog theoretisch gehalte, eerder prikkel voor werknemers
Publicatie: Goerke (2002b) Beleidsoptie/vormgeving prikkel: individuele en collectieve ontslagpremies Land: Jaar/periode: Doelgroep c.q. type werkloosheid: 1. Effecten voor werkgevers: 2. Effecten voor werknemers: individuele ontslagpremies bevorderen juist ‘shirking’ (i.t.t. Fella, 2000), omdat onderscheid tussen werknemers die het wel en niet doen moeilijk is. Introductie collectieve ontslagpremies zou ‘shirking’ juist tegengaan omdat men ze alleen ontvangt als men niet eerder individueel is ontslagen 3. Macro-economische effecten: 4. Wijze waarop effecten zijn gemeten c.q. vastgesteld: theoretisch model (‘efficiency wages’) 5. Relevantie voor Nederlandse situatie: hoog theoretisch gehalte, prikkels meer voor werknemers
Publicatie: Ljungqvist (2002) Beleidsoptie/vormgeving prikkel: ontslagbelasting Land: Jaar/periode: Doelgroep c.q. type werkloosheid: algemeen 1. Effecten voor werkgevers: 2. Effecten voor werknemers: effect van ontslagbelasting op werkgelegenheid hangt sterk af van modeluitgangspunten. In het loterij-model daalt de werkgelegenheid omdat werken relatief minder aantrekkelijk wordt, in het zoek- model neemt de (frictie)werkloosheid af als gevolg van he t feit dat het reallocatieproces door de invoering van ontslagbelasting wordt vertraagd, en in het matching- model hangt het resultaat af van veronderstellingen over de effecten op de onderhandelingen tussen werknemer en werkgever, in het bijzonder op de ve rdeling van het zg. ‘matching surplus’. Als dit voor een groter deel bij de werknemer terechtkomt stijgt de werkloosheid maar als de verdeling niet verandert daalt deze. 3. Macro-economische effecten: 4. Wijze waarop effecten zijn gemeten c.q. vastgesteld: theoretisch – algemeen evenwichtsmodel. Onderscheidt drie mogelijke uitgangspunten voor het functioneren van de arbeidsmarkt: a. zoekmodel b. loterij c. ‘matching’ model, met simulaties 5. Relevantie voor Nederlandse situatie: hoog theoretisch gehalte, maakt duidelijk dat nadere empirische toetsing van de modeluitgangspunten nodig is voordat plausibele uitspraken over effecten van ontslagbelasting gedaan kunnen worden
41
Publicatie: Maurin (2000) Beleidsoptie/vormgeving prikkel: hoge ontslagkosten Land: Jaar/periode: Doelgroep c.q. type werkloosheid: algemeen 1. Effecten voor werkgevers: 2. Effecten voor werknemers: werkgelegenheid neemt toe terwijl hoge ontslagkosten werknemer met ervaring beschermen 3. Macro-economische effecten: 4. Wijze waarop effecten zijn gemeten c.q. vastgesteld: theoretisch model waarin werkgever keuze heeft tussen het aanbieden van vaste contracten met hoge ontslagkosten voor werknemers van wie de productiviteit hoog is, cq. toeneemt, en tijdelijke contracten voor werknemers met lage productiviteit 5. Relevantie voor Nederlandse situatie: een van de effecten van hoge ontslagkosten of premiedifferentiatie zou kunnen zijn dat werkgevers zoeken naar alternatieven (zoals tijdelijke contracten) om deze kosten te vermijden; of dit daadwerkelijk kan hangt natuurlijk af van de regelgeving.
Publicatie: Risager en Sorensen (1997) Beleidsoptie/vormgeving prikkel: ontslagkosten Land: Jaar/periode: Doelgroep c.q. type werkloosheid: algemeen 1. Effecten voor werkgevers: 2. Effecten voor werknemers: 3. Macro-economische effecten: bij hoge prijselasticiteit van de vraag leiden ontslagkosten tot negatieve effecten op winsten, investeringen en werkgelegenheid; is de elasticiteit matig, dan zijn de effecten gering. 4. Wijze waarop effecten zijn gemeten c.q. vastgesteld: simulaties m.b.v. theoretisch model, monopolistische werkgever die verwachte gedisconteerde winst maximeert 5. Relevantie voor Nederlandse situatie: hoog theoretisch gehalte, onzekerheid m.b.t. realisme simulatieparameters en modelveronderstellingen
Publicatie: Saint-Paul (1997) Beleidsoptie/vormgeving prikkel: ontslagkosten Land: Jaar/periode: Doelgroep c.q. type werkloosheid: algemeen 1. Effecten voor werkgevers: 2. Effecten voor werknemers: 3. Macro-economische effecten: In het land met ontslagkosten zullen voornamelijk producten in latere stadia van de product- levenscyclus worden geproduceerd, terwijl het land zonder ontslagkosten veel producten aan het begin van hun levenscyclus produceert. Verhoging van de ontslagkosten leidt tot verhoging van de welvaart in het land zonder ontslagkosten, en verlaging in het land met ontslagkosten 4. Wijze waarop effecten zijn gemeten c.q. vastgesteld: theoretisch model, waarin een land met en een land zonder ontslagkosten met elkaar concurreren
42
5. Relevantie voor Nederlandse situatie: zeer hoog theoretisch gehalte, maar wijst op belang flexibiliteit arbeidsmarkt
Ouderen Publicatie: Behaghel, Crépon en Sédillot (2004) Beleidsoptie/vormgeving prikkel: boete bij ontslag oudere (50+) werknemers, geldt (na 1992) niet indien aangenomen op oudere leeftijd; boete kan oplopen tot 12 maanden bruto-salaris Land: Frankrijk Jaar/periode: 1987Doelgroep c.q. type werkloosheid: ouderen 1. Effecten voor werkgevers: totale kosten € 270 mln per jaar tussen 1993 en 1999; er is sprake van weerstand onder werkgevers tegen deze bijdrage, zie Chambre de Commerce et d’Industrie de Paris (2001) 2. Effecten voor werknemers: toename kans om aangenomen te worden net onder 50 na 1992 is substantieel lager dan boven 50 (c.q. daling aannamekans in de groep jonger dan 50 is groter); het is niet duidelijk of dit toe te schrijven is aan deze regeling of aan andere prikkels om ouderen in dienst te nemen; kans op ontslag ligt lager naarmate boete hoger ligt, en hoger naarmate verwachte stijging van boete hoger ligt, i.h.b. voor mannen; dit is echter sterk afhankelijk van gekozen specificatie (linear probability model, indien logit- of probit-specificatie gekozen wordt, zijn de coëfficië nten niet significant); geen significante effecten voor vrouwen; in het algemeen lijken ondernemingen in Frankrijk bij hun aannamebeleid gevoeliger voor prikkels dan bij hun ontslagbeleid en maken ze sowieso weinig gebruik van ontslagen om hun aantal arbeidskrachten aan te passen 3. Macro-economische effecten: onbekend 4. Wijze waarop effecten zijn gemeten c.q. vastgesteld: micro-data (enquête emploi), difference in difference schatting 5. Relevantie voor Nederlandse situatie: onduidelijk, toont wel aan dat effect op aannamebeleid van deze prikkels van belang kan zijn
Arbeidsongeschikten Publicatie: BIH (2003), Rauch en Brehm (2003), Montada (1996) Beleidsoptie/vormgeving prikkel: quotasysteem, verplichting minimaal x% arbeidsongeschikten in dienst te hebben, met heffing bij niet voldoen aan deze verplichting Land: Duitsland Jaar/periode: Doelgroep c.q. type werkloosheid: arbeidsgehandicapten 1. Effecten voor werkgevers: 2. Effecten voor werknemers: quota worden niet gehaald. Neveneffecten: ca. 80% van de actieve arbeidsgehandicapten is afkomstig uit het bedrijf zelf (Montada, 1996). De werkgever heeft een belang om zijn werknemers
43
arbeidsongeschikt te laten verklaren om zo zijn quota te halen en de heffing te ontlopen. 3. Macro-economische effecten: heffingen (bijna 600 miljoen Euro over 2001) worden voor belangrijk deel bestemd voor andere maatregelen om participatie arbeidsgehandicapten te bevorderen 4. Wijze waarop effecten zijn gemeten c.q. vastgesteld: alleen aantallen werklozen en werkloze arbeidsongeschikten vergeleken, geen systematische evaluatie bekend 5. Relevantie voor Nederlandse situatie: Quota systeem lijkt op voorhand ongeschikt voor bevordering arbeidsparticipatie ouderen, omdat beginsituatie sterk uiteenloopt en heffing als onrechtvaardig zal worden ervaren. Leeftijd is overigens wel objectiever vast te stellen dan mate van arbeidsongeschiktheid.
A3. Premiedifferentiatie, Experience rating, bonus/malus regelingen Publicatie: Alessie et al (2000), Alessie en Bloemen (2000) Beleidsoptie/vormgeving prikkel: premiedifferentiatie in WW Land: Nederland Jaar/periode: (1994) Doelgroep c.q. type werkloosheid: algemeen, i.h.b. ouderen 1. Effecten voor werkgevers: afhankelijk van gekozen variant Bij premiedifferentiatie op basis van de helft van de uitkeringslasten dalen de winsten in 2 van de 14 onderscheiden sectoren, in 7 sectoren stijgen de winsten met meer dan 1%. Waar de winsten stijgen, stijgen ook de investeringen. 2. Effecten voor werknemers: afhankelijk van gekozen variant In de meeste geva llen daalt de ontslagkans, voor ouderen sterker dan voor jongeren, voor ouderen neemt ook de aannamekans vaak af, per saldo neemt de werkgelegenheid toe. Bij premiedifferentiatie op basis van de helft van de uitkeringslasten stijgt de totale werkgelegenheid bij bedrijven in totaal met 3,1% en die van ouderen (50+) 4,5% , met verschillen per sector 3. Macro-economische effecten: 4. Wijze waarop effecten zijn gemeten c.q. vastgesteld: simulatiemodel gebaseerd op Bentolila en Bertola (1990) waarin ontslagkosten centrale rol spelen, parameters gecalibreerd op Nederlandse situatie. Men wordt ontslagen indien ontslagkosten kleiner dan (negatieve, gedisconteerde) verschil tussen productiviteit en loonkosten 5. Relevantie voor Nederlandse situatie: Model heeft beperkt realiteitsgehalte: enkele kenmerken: er zijn in het bedrijfsleven 14 sectoren waarin per sector 1 type bedrijf met twee soorten werknemers: ouderen (50+) en jongeren; de productiviteit is met zekere kans λ onderhevig aan schokken, de marginale productiviteit is zelfde voor jongeren en ouderen. Model is niet geschikt om mogelijk grote gevolgen voor kleine bedrijven te beschrijven. Het rapport bevat ook resultaten van vraaggesprekken met werkgevers over de mogelijke gevolgen, en stipt ook mogelijke juridische consequenties (faillissementen met doorstart) aan Publicatie: Anderson en Meyer (1994)
44
Beleidsoptie/vormgeving prikkel: (onvolledige) experience rating werkloosheidsverzekering: bedrijven vinden deel van kosten uitkeringen ontslagen werknemers terug in hoogte premies Land: USA Jaar/periode: ca 1980-1983 Doelgroep c.q. type werkloosheid: algemeen 1. Effecten voor werkgevers: 2. Effecten voor werknemers: onvolledigheid experience rating verantwoordelijk voor meer dan 20% van tijdelijke ontslagen: m.a.w. minder ontslagen bij volledige experience rating 3. Macro-economische effecten: 4. Wijze waarop effecten zijn gemeten c.q. vastgesteld: econometrische analyse o.b.v. bedrijfs- en individuele micro-data 5. Relevantie voor Nederlandse situatie: schattingen suggereren dat experience rating werkt; geen kwantitatieve conclusies voor Nederland mogelijk
Publicatie: Anderson en Meyer (2000) Beleidsoptie/vormgeving prikkel: introductie experience rated werkloosheidsverzekering Land: Washington State, USA Jaar/periode: 1984 e.v. Doelgroep c.q. type werkloosheid: algemeen 1. Effecten voor werkgevers: 2. Effecten voor werknemers: analyse micro-data: algemene verhoging premies wordt vertaald in lagere netto- lonen, maar bedrijven kunnen hogere premies als gevolg van experience rating niet doorberekenen aan werknemers analyse tijdreeksen staten: minder ontslagen, minder variatie in ontslagen, meer claims bestreden, effect op werkgelegenheid afhankelijk van modelspecificatie, difference- in-difference coëfficiënten hebben i.h.a. hoge standaardfouten analyse op basis vergelijking met naburige staten geeft wel significante coëfficiënten: tevens stijgt werkgelegenheid en daalt variatie in werkgelegenheid 3. Macro-economische effecten: 4. Wijze waarop effecten zijn gemeten c.q. vastgesteld: analyse gegevens individuele bedrijven analyse geaggregeerde tijdreeksen verschillende staten: difference-in-difference schattingen, vergelijking met naburige staten 5. Relevantie voor Nederlandse situatie: auteurs suggereren dat het feit dat bedrijven hogere premies a.g.v. experience rating niet kunnen doorberekenen tot substantiële verschuiving in werkgelegenheid tussen bedrijven zou kunnen leiden in landen waar men experience rating zou invoeren terwijl de totale werkgelegenheid nauwelijks zou dalen De hoge standaardfouten van de coëfficiënten van de difference- in-difference schattingen maken het moeilijk te bepalen hoeveel betekenis men aan resultaten moet toekennen
Publicatie: Blanchard en Tirole (2003)
45
Beleidsoptie/vormgeving prikkel: pleidooi voor (gedeeltelijke) experience rating werkloosheidsverzekering Land: Frankrijk Jaar/periode: Doelgroep c.q. type werkloosheid: algemeen 1. Effecten voor werkgevers: minder kosten, ontslagprocedures (ook uit vaste baan) kunnen eenvoudiger als werkgever financiële gevolgen (in de vorm van hogere premies) accepteert; een commentator denkt dat ontslag zo te makkelijk wordt, gegeven de hoge psychologische kosten van ontslag voor de werknemer Neveneffecten: bedrijven in problemen krijgen hoge kosten: daarom geen volledige experience rating; stimulans om ontslagen verwijtbaar te maken; in dat geval moet rechter rechtmatigheid beoordelen. en om via juridische constructies/faillissementen premieverhoging te ontwijken 2. Effecten voor werknemers: betere bescherming bij geleidelijke vergroting rechten naarmate men langer in dienst is i.p.v. huidige systeem met drempels (grote verschillen tussen tijdelijke contracten (CDD) en contracten voor onbepaalde tijd (CDI)), lagere werkloosheid, commentator vindt verband tussen grotere flexibiliteit en lagere werkloosheid overigens dubieus Neveneffecten: werkgevers hebben er belang bij hun werknemers continu vakkundig te houden c.q. bij te scholen, mogelijk risico van discriminatie personen met hoge ontslagwaarschijnlijkheid, mogelijkheid hogere looneisen bij betere ontslagbescherming 3. Macro-economische effecten: 4. Wijze waarop effecten zijn gemeten c.q. vastgesteld: aan de verwachte effecten liggen geen expliciete modelberekeningen ten grondslag 5. Relevantie voor Nederlandse situatie: rol van tijdelijke contracten lijkt in Nederland minder belangrijk Zie ook Cahuc, P., F. Malherbet (2004) die op basis van theoretisch model van een rigide economie met ontslagkosten en een minimum loon (gecalibreerd op de Franse economie) concluderen dat invoering experience rating werkloosheid laaggeschoolde werknemers in Frankrijk zou kunnen verlagen en efficiency van de markt zou kunnen verhogen.
Publicatie: Botman (1999) Beleidsoptie/vormgeving prikkel: theoretisch model: vouchers om werkloosheidsuitkeringen te financieren, werkgevers moeten bij ontslag voucher kopen en kunnen bij aanname werknemer voucher verkopen. In eerste instantie koopt men vouchers zoveel als men in huidige situatie werkloosheidspremies betaalt, vervolgens kan men deze deels aan regering verkopen bij aanname personeel: het aannemen van personeel wordt dus beloond, terwijl ontslag wordt bestraft Land: Jaar/periode: Doelgroep c.q. type werkloosheid: 1. Effecten voor werkgevers: neveneffect: incentive om failliet te gaan? 2. Effecten voor werknemers: werkgelegenheid is volgens model hoger dan bij financiering uitkeringen door premies, mogelijk grotere onderhandelingsmacht werknemers 3. Macro-economische effecten: 46
4. Wijze waarop effecten zijn gemeten c.q. vastgesteld: wiskundig theoretisch model 5. Relevantie voor Nederlandse situatie: exercitie heeft hoog theoretisch gehalte (abstraheert bv. van extra problemen door verplichte aankoop vouchers voor bedrijven in moeilijkheden)
Publicatie: Calmfors (1995) Beleidsoptie/vormgeving prikkel: WW-premie deels afhankelijk van sector, als loononderhandelingen per sector plaatsvinden Land: Jaar/periode: Doelgroep c.q. type werkloosheid: algemeen 1. Effecten voor werkgevers: 2. Effecten voor werknemers: lonen dalen en werkgelegenheid stijgt in vergelijking met situatie waarin WW-premie overal gelijk is; sector specifieke schokken kunnen problemen opleveren 3. Macro-effecten: 4. Wijze waarop effecten zijn gemeten: op basis van theoretisch macro- model 5. Relevantie voor Nederlandse situatie: voorstel lijkt overeen te komen met Nederlandse situatie zoals die al bestaat
Publicatie: Card en Levine (1994) Beleidsoptie/vormgeving prikkel: experience rating in werkloosheidsverzekering Land: USA Jaar/periode: 1979-1987 Doelgroep c.q. type werkloosheid: algemeen 1. Effecten voor werkgevers: 2. Effecten voor werknemers: minder tijdelijke ontslagen bij hogere mate van experience rating: bij volledige experience rating zou tijdelijke ontslagwerkloosheid in dal recessie 1% punt (d.w.z. ongeveer de helft) lager liggen 3. Macro-economische effecten: 4. Wijze waarop effecten zijn gemeten c.q. vastgesteld: analyse micro-data Current Population Survey 5. Relevantie voor Nederlandse situatie: effecten experience rating betreffen ‘tijdelijke’ ontslagen, een verschijnsel dat in Nederland niet erg relevant is.
Publicatie: Fath en Fuest (2002) Beleidsoptie/vormgeving prikkel: vergelijking experience rating en ontslagbescherming d.m.v. severance payments of ontslagkosten Land: Jaar/periode: Doelgroep c.q. type werkloosheid: algemeen 1. Effecten voor werkgevers: 2. Effecten voor werknemers:
47
3. Macro-economische effecten: introductie experience rating heeft positief effect op werkgelegenheid en welvaart, terwijl ontslagpremies negatief effect op werkgelegenheid hebben en het effect op welvaart onzeker is 4. Wijze waarop effecten zijn gemeten c.q. vastgesteld: theoretisch model (‘efficiency wages’), cruciale rol voor het ‘monitoren’ van werknemers die geneigd zijn tot ‘shirking’ (de kantjes eraf lopen) 5. Relevantie voor Nederlandse situatie: hoog theoretisch gehalte (bv. veronderstelling dat bedrijven homogeen zijn)
Publicatie: Woodbury (2003) Beleidsoptie/vormgeving prikkel: experience rated werkloosheidsverzekering Land: Missouri, Washington, Pennsylvania (USA) Jaar/periode: 1985-1995 Doelgroep c.q. type werkloosheid: algemeen 1. Effecten voor werkgevers: 2. Effecten voor werknemers: 3. Macro-economische effecten: Aan bedrijven toegerekende uitkeringen (benefit charges), cyclische en tijdelijke ontslagen hangen sterk af van mate van experience rating, de invloed van experience rating op de seizoenswerkloosheid blijkt kleiner dan gesuggereerd door andere research 4. Wijze waarop effecten zijn gemeten c.q. vastgesteld: gebruikt panelgegevens bedrijven; Fixed-effects, first-difference en first-difference IV schatters bevat tevens overzicht resultaten verwante studies 5. Relevantie voor Nederlandse situatie: betreft wederom vnl. tijdelijke werkloosheid Voor een overzicht van een aantal studies m.b.t. experience rating in de USA, zie ook Hamermesh (1993). Jongeren Publicatie: NAR/CRB (2004) Beleidsoptie/vormgeving prikkel: wettelijke verplichting om minimaal 3% van de werkgelegenheid bij grote bedrijven (50+ werknemers) uit personen met startbaanovereenkomst te laten bestaan; financiële tegemoetkomingen (kortingen op sociale premies) om meer dan 3% te werven, en om naast genoemde 3% laag opgeleiden te werven en om laag opgeleide personen na afloop startbaanovereenkomst in dienst te houden (voor beschrijving zie: Federal Ministry of Employment and Labour, 2001) Doelstelling: minimaal 4% van de werkgelegenheid bestaat uit personen met startbaanovereenkomst Land: België Jaar/periode: 1999Doelgroep c.q. type werkloosheid: jongeren, precieze doelgroep afhankelijk van regionale arbeidsmarktsituatie 1. Effecten voor werkgevers: 2. Effecten voor werknemers: 40% van de contracten wordt (omgezet in contracten) voor onbepaalde tijd
48
3. Macro-economische effecten: 4% wordt niet gehaald, meeste startbaanovereenkomsten niet in gebieden met hoogste jeugdwerkloosheid maar in gebieden met meeste werkgelegenheid (i.h.b. Vlaanderen), meeste startbaanovereenkomsten voor hoger opgeleiden (i.t.t. werkloosheid) 4. Wijze waarop effecten zijn gemeten c.q. vastgesteld: telling aantallen op basis van gebrekkige statistieken; substitutie/displacement niet vast te stellen, hiervoor is het wachten op econometrische analyses 5. Relevantie voor Nederlandse situatie: partiële evaluatie niet echt informatief; programma omvat tevens prikkels voor werkloze jongeren
Ouderen Publicatie: Arnkil en Nieminen (2001), Ministry of Social Affairs and Health (2002, 2003) Beleidsoptie/vormgeving prikkel: ‘verdere vergroting van de financiële verantwoordelijkheid’ van werkgevers voor de werkloosheids- en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen van hun werknemers, uitgezonderd indien 50plussers worden ingehuurd Land: Finland Jaar/periode: 2001Doelgroep c.q. type werkloosheid: ouderen 1. Effecten voor werkgevers: 2. Effecten voor werknemers: Maatregelen zouden een gunstig effect op de werkgelegenheid van ouderen moeten hebben. In totaal is de dalende trend in de arbeidsparticipatie van ouderen (50-64) sinds 1994 omgebogen maar dit geldt eveneens voor jongeren en heeft mogelijk ook met andere beleidsmaatregelen te maken (zie ook OECD, 2003b). 3. Macro-economische effecten: 4. Wijze waarop effecten zijn gemeten c.q. vastgesteld: Maatregelen worden hier niet afzonderlijk geëvalueerd. 5. Relevantie voor Nederlandse situatie: bij inhuren 50-plussers wordt uitzondering gemaakt: dan geen stijging premies bij ontslag
Publicatie: Bundesministerium für soziale Sicherheit und Generationen (2002), MISEP (2002) Beleidsoptie/vormgeving prikkel: bonus-malusregeling, geen werkloosheidspremie bij in dienst nemen 50-plussers (die afgelopen drie jaar niet bij deze werkgever werkten), boete bij ontslag 50-plussers die langer dan 10 jaar in dienst waren, afhankelijk van diensttijd en leeftijd Land: Oostenrijk Jaar/periode: ca. 1998Doelgroep c.q. type werkloosheid: 50-plussers 1. Effecten voor werkgevers: 2. Effecten voor werknemers: Aantal betrokken werknemers (bonus) stijgt van 14000 in 1998 tot 26000 in 2002, ca. 0.7% van totale werkgelegenheid; aantal malusgevallen ca 5900. 3. Macro-economische effecten: Kosten (bonus): 21.4 mln Euro (2002), opbrengst malus 11.2 mln Euro (2002, zie Bundesministerium für Finanzen, 2003) 49
4. Wijze waarop effecten zijn gemeten c.q. vastgesteld: Maatregelen worden hier niet geëvalueerd 5. Relevantie voor Nederlandse situatie: onduidelijk
A4. Overige geraadpleegde literatuur a. algemeen Betcherman, Olivas en Dar (2003) vat resultaten zeer veel evaluaties zeer kort samen Bjorklund (2001) vraagt om evaluatiestudies waarin rekening gehouden wordt met selectie-bias. Blundell (2002) en Blundell en Meghir (2002) blijken m.n. betrekking te hebben op Training deel van New Deal for Young People Calmfors, Forslund en Hemstrom (2002) vergelijken effecten van diverse (aanstellings)subsidies in Zweden met diverse andere vormen van ALMP op basis van diverse studies. O.b.v. micro-data: aanwervingssubsidies werken i.h.a. beter dan opleiding om mensen in reguliere baan te krijgen Macro: Anxo en Dahlin (1996) vinden ‘displacement’ effect van 84% voor algemene loonkostensubsidie en 69% voor gerichte loonkostensubsidie Carling en Richardson (2001) vergelijken effecten diverse programma’s maar dit betreft geen prikkels voor werkgevers bij reguliere banen. Chapple (1999) concentreert zich op het mogelijke displacement effect van actief arbeidsmarktbeleid. Cobb-Clark en Crossley (2003) bespreken mogelijke schattingsmethoden voor het vaststellen van effecten van beleid, geen empirische resultaten Fay (1996) vat resultaten aantal studies effecten subsidies samen, netto toename werkgelegenheid laag maar kan toch positief gewaardeerd worden als werkgelegenheid in doelgroep blijvend toeneemt Fertig en Schmidt (2000) vatten ALMP Duitsland kort samen en geven aanbevelingen voor evaluatie. Fertig, Schmidt en Schneider (2002) vergelijken effecten diverse beleidsmaatregelen, concluderen dat incentives succesvoller zijn dan andere ALMPs. Finn en Simmonds (2003): eveneens samenvatting diverse studies, deadweight/substitutie/displacement/stigma, targeting, privaat vs publiek, reguliere baan vs tijdelijke subsidieplaats Heckman, Lalonde en Smith (1999): inventarisatie econometrische evaluatiestudies; bespreken o.a. displacement, substitution, dead-weight loss, tax effects
50
Holm (2001) omvat o.m. relief jobs (gesubsidieerde banen) die aan werklozen worden aangeboden; niet zozeer reguliere banen Kluve en Schmidt (2002) concluderen op basis van een regressie op resultaten groot aantal studies dat opleiding en arbeidsbemiddeling effectiever zijn dan subsidies (geen onderscheid werkgeverssubsidies en werknemerssubsidies) om werkloosheid te bestrijden. Martin en Grubb (2001) constateren aan de hand van aantal studies dat subsidies meer effect hebben dan opleiding of directe baancreatie. Maar substitutie, displacement en dead-weight loss kunnen tot meer dan 90% van de betrokken banen oplopen. Dit kan omlaag door betere ‘targeting’ maar dat leidt dan mogelijk weer tot meer stigmatisering. Zie nog referenties m.b.t. Australië(Jobstart) maar dit betreft geen prikkels voor werkgevers m.b.t. reguliere banen Martin (2000) heeft zelfde conclusie Meager en Evans (1997) noemen op basis aantal voorbeelden eveneens grote mate van substitutie, displacement en dead-weight, maar menen dat subsidies toch nuttig kunnen zijn om anders kansarme doelgroep met werkgevers in contact te brengen. Pleiten voor betere ‘targeting’ en constateren dat er grote verschillen binnen landen kunnen zijn door verschillen in ‘marketing’ van de subsidie door de daarmee belaste instanties. OECD (1995): zeer korte aanbevelingen m.b.t. subsidies: problemen van substitutie, displacement, dead-weight, stigmatisering, draaideureffecten. Beste resultaten bij homogene doelgroep en als tijdelijke subsidie bijdraagt aan concurrentiepositie betrokken werknemers. ‘Monitoring’ gewenst. OECD (2003a): referenties t.a.v. kortingen sociale premies laagstbetaalden (F, NL, B), gerichte subsidies (D, F, SVK, S), dead-weight, substitutie (B, F, NL), arbeidsongeschikten (B, DK, KOR, S), ouderen (zie ook tabel 3.A1.4, p.164-165) Van Ours (2000) betreft Slowakije, Socially Purposeful Jobs, Publicly Useful Jobs: geen reguliere banen Peck en Theodore (2000) bespreken New Deal politiek (GB). Probleem: totaal aantal banen neemt niet of onvoldoende toe. New Deal omvat voornamelijk maatregelen gericht op werklozen. Pierre (1999) bespreekt diverse methoden om ALMP te evalueren, o.a. aan de hand van voorbeelden. Weinig over prikkels voor werkgevers. Pisani-Ferry (2003) schrijft deel gedaalde werkloosheid in Frankrijk toe aan reductie werkgeverspremies lage lonen, maar noemt ook hoge kosten Schmidt (2000) benadrukt noodzaak evaluatie ALMP, noemt oa. dead-weight loss, substitutie
51
Smith (2000) benadrukt dat het belangrijk is bij evaluaties ook ‘general equilibrium’ effecten van beleid mee te nemen: substitutie, displacement,
b. subsidies Barbier (2001): dit betreft geen prikkels voor werkgevers, maar gesubsidieerde arbeid Burggraeve en Du Caju (2003): simulaties met macro-model Buslei en Steiner (2003) vatten effecten van enkele vormen van werkgeverssubsidie ultrakort samen, vgl. ook Hujer, Caliendo en Radic (2002). Gerfin, Lechner en Steiger (2002), Gerfin en Lechner (2002), Gerfin en Lechner (1999): betreft tijdelijke subsidie aan werknemer, blijkt succesvol Higgins (1994) noemt o.m. Mortensen die hiring subsidies aanbeveelt op basis van simulaties, en minder optimistische reacties van Feldstein en Lindbeck ISG/RWI (2003) noemt o.m. ‘Beitragsbonus’ voor werkgevers bij in dienst nemen oudere werknemers. Maatregel ingevoerd 1-1-2003, eerste evaluatie halverwege 2005 verwacht Jongen (1998) onderzoekt effecten subsidie o.b.v. simulaties met MIMIC. Conclusie: gerichte subsidies voor langdurig werklozen werken beter dan ongerichte subsidies, maar resultaten niet onverdeeld positief. Jongen, van Gameren en Graafland (2003) onderzoeken effecten subsidies gericht op laagstbetaalden m.b.v. simulatiemodel MIMIC. Uitkomsten ‘dead-weight’ 95% en ‘substitutie’ 2%. Marx (2000, 2001a, 2001b) vat resultaten diverse evaluatiestudies samen: deadweight, substitutie vaak hoger dan theorie, simulaties voorspellen, i.h.b. indien subsidie ongericht, onbeperkt. Gerichte subsidies hebben nadeel stigmatisering Phelps (1994) pleit op theoretische gronden voor loonkostensubsidies t.b.v. laagstbetaalden Snower (1994) pleit ook voor loonkostensubsidies voor laagstbetaalden, nl. in de vorm van vouchers. Optimistische voorspellingen effecten op werkloosheid, o.a. o.b.v. optimistische schattingen dead-weight loss. Steiner (2000) schat op basis simulatiemodel werkgelegenheidseffect loonkostensubsidie laag in; resultaat afhankelijk van aannames, bv. over effect op lonen, arbeidsaanbod. Kosten hoog. Yashiv (2004) presenteert simulatiemodel waarin effecten aanstellingssubsidie, loonsubsidie, werkloosheidsuitkering, en verlaging werkgeverslasten wo rden doorgerekend. I.h.b. aanstellingssubsidie en verlaging uitkeringen blijken in het arbeidsmarktmodel met fricties effectief om werkgelegenheid te vergroten.
52
53
Ouderen Casey et al (2003) noemt een aantal recente beleidsmaatregelen in OECD landen, o.a. om ouderen aan het werk te houden. Geen evaluaties European Commission (2003) bespreekt o.a. beleid van diverse lidstaten m.b.t. ouderen, meestal van recente datum, nog weinig resultaten bekend; interessant is m.n. Finland: exp. rating. in arbeidsongeschiktheidsverzekering verhoogt kans op ontslag via andere route Taylor (2001, 2002) merkt op dat diverse lidstaten EU subsidies gebruiken voor bevorderen werkgelegenheid van o.m. ouderen, ondanks evidente nadelen (deadweight, substitutie, stigma), en met beperkte effecten; verwijst voor landeninformatie o.a. naar SYSDEM Arbeidsongeschikten Blumberger (2001)beschrijft niet zozeer prikkels voor werkgevers Grammenos (2003) noemt aantal daadwerkelijk getroffen maatregelen in EU- landen, geen effecten. Zie ook van Lin, Prins en de Kok (2002) (en afzonderlijke landenrapporten (bv. Zwinkels, 2002) van door EIM gecoördineerd EU onderzoek). Mul et al (1995) beschrijven onder methoden van (re)integratie geen (financiële) prikkels voor werkgevers Smitskam en de Vos (2003) noemen o.a. aantal incentives voor werkgevers voor het in dienst nemen of houden van arbeidsgehandicapten, w.o. loondispensatie, loondoorbetaling bij ziekte door UWV, no-risk polis WAO, versnelde herziening c.q. toekenning WAO uitkering, premiekorting arbeidsgehandicapten, premiekorting ouderen, subsidie meerkosten en reïntegratieactiviteiten Jongeren Nicaise (2001) en Federal Ministry of Employment and Labour (2001): regeling t.b.v. ‘startbaanovereenkomst’ omvat onder andere verplichting grote bedrijven meer dan 3% van de arbeidskrachten uit de doelgroep te recruteren, met financiële sancties indien dit niet gehaald wordt en extra subsidies bij overtreffen van dit aantal. Belangrijkste lijkt echter de prikkel voor werkloze jongeren Brodaty, Crépon, en Fougère (2000): studie omvat alleen effecten prikkels als onderdeel van groter geheel (training). Jensen, Rosholm, en Svarer (2003): de bestudeerde programma’s betreffen niet zozeer prikkels voor werkgevers Peer Review (2001) beschrijft o.m. britse New Deal omvat tijdelijk gesubsidieerde banen; nog geen evaluatie
54
c. Ontslagkosten enz. Hamermesh (1988) toont aan dat aanpassing vraag naar arbeid niet geleidelijk proces is maar in grotere stappen als gevolg van structuur aanpassingskosten. Ontslagkosten kunnen daarbij een rol spelen.
d. Premiedifferentiatie, bonus/malusregelingen Antonides (2004) meldt dat uit onderzoek blijkt dat consumenten ‘minder nadeel’ prefereert boven ‘meer voordeel’, met andere woorden meer doet voor het vermijden van negatieve financiële prikkels dan voor het behalen van even grote positieve beloningen. Mogelijk dat ook werkgevers sterker reageren op negatieve dan op positieve financiële prikkels Besseling, Bovenberg en de Mooij (1998) geven voor- en nadelen van premiedifferentiatie in WAO en WW. Conclusie: WAO doen, WW niet. Bovenberg en de Mooij (1996) noemen enkele mogelijke voor- en nadelen premiedifferentiatie WW en enkele verschillen tussen de VS en Nederland; wijzen i.h.b. op de mogelijke nadelige gevolgen voor risicogroepen; zijn op basis van simulaties met MIMIC niet optimistisch. Volgens Teulings (1996) is MIMIC echter ongeschikt om de gevolgen van premiedifferentiatie in de WW door te rekenen Bundesministerium für soziale Sicherheit und Generationen (2002) noemt Oostenrijkse beleidsmaatregelen: a. ‘Altersteilzeitgelt’, subsidie om ouderen in deeltijd te kunnen laten werken b. Bonus-Malussysteem werkloosheidsverzekering. Bonus: geen werkloosheidspremies boven 50, Malus bij ontslag 50-plusser die minimaal 10 jaar in het bedrijf werkte geen evaluaties beschikbaar Cook (1997) vergelijkt twee vormen van experience rating: reserve ratio en benefit ratio, en hun effect op tijdelijke ontslagen, m.b.v. theoretisch model Einerhand (2003) concludeert dat premiedifferentiatie in de VS werkt en ondanks verschillen ook in Nederland effect kan hebben Holmlund (1998) noemt o.m. resultaten van Topel (1983) m.b.t. experience rating: onvolledige experience rating oorzaak van ca 30% van alle perioden van tijdelijke werkloosheid Meyer (1995) bespreekt resultaten experimenten prikkels voor werknemers
55
Bijlage B. Alfabetische literatuurlijst Alessie, R., H. Bloemen, R.H. van het Kaar, en R. Knegt (2000), “Nieuwe financieringsvormen van de WW”, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Den Haag. Alessie, R, en H. Bloemen (2000), "Premium Differentiation in the Unemployment Insurance System and the Demand for Labor", Tinbergen Institute Discussion Paper, TI 2000/020-3. Alstott, A.L. (1999), “Work vs Freedom: A Liberal Challenge to Employment Subsidies”, Yale law journal, vol.108 nr.5, pp. 967-1058. Alvarez, F., en M. Veracierto (2001), Severance payments in an economy with frictions, Journal of monetary economics, vol.47 nr.3 (June) pp.477-498 Anderson, P.M., en B.D. Meyer (1994), "The effect of unemployment insurance taxes and benefits on layoffs using firm and individual data", NBER Working Paper no 4960, Cambridge. Anderson, P.M., en B.D. Meyer (2000), “The effects of the unemployment insurance payroll tax on wages, employment, claims and denials”, Journal of public economics vol.78 nr.1-2 (Oktober) pp. 81-106. Antonides, G. (2004), “Hoe economisch zijn consumenten en huishoudens?”, Inaugurele rede, Wageningen. Arnkil, R., en J. Nieminen (2001), "National Programme for Ageing Workers", Peer review, Finland. Ashenfelter, O., en D. Card (1999), “Handbook of labor economics : Vol. 3”, Elsevier, Amsterdam. Barbier, J.-C. (2001), “Temporary subsidized employment in the public and nonprofit sector: a European comparative study”, Centre d’études de l’emploi, Noisy- leGrand. Bartik, T.J., (2001) “Jobs for the poor : can labor demand policies help?”, New York: Russell Sage Foundation. Beer, P.T. de (2001), “Beoordeling van evaluatie-onderzoeken”, Bijlage 4 in: “Aan de Slag. Eindrapport van de werkgroep Toekomst van het Arbeidsmarktbeleid”, Interdepartementaal Beleidsonderzoek, Ministerie van SZW, Den Haag. Behaghel L., B. Crépon en B. Sédillot (2004) “Contribution Delalande et transitions sur le marché du travail”, CEE-CREST, CREST-INSEE, DARES. Belleville (2001), "L'utilisation des aides a l'emploi par les entreprises: permanence ou logique conjoncturelle?", Premieres syntheses, 25: 1-11. 56
Bell, B., R. Blundell, en J. Van Reenen (1999), "Getting the Unemployed back to work: the role of targeted wage subsidies", IFS working paper W99/12, London. Bentolila, S. en G. Bertola (1990), “Firing costs and labour demand: How bad is Eurosclerosis?”, The Review of Economic Studies, Vol. 57 (3) Nr. 191, pp. 381-402. Besseling, P., A.L. Bovenberg en R. de Mooij (1998), “Premium differentiation in Social Insurance”, CPB Report 98/1, Centraal Planbureau. Betcherman, G., K. Olivas, en A. Dar (2003), "Impacts of active labour market programs: new evidence from evaluations... ", Social Protection Unit, World Bank. BIH (2003), “Jahresbericht 2002/2003. Hilfen fur Schwerbehinderten Menschen im Beruf”, Bundesarbeitsgemeinschaft der Integrationsämter und Hauptfürsorgestellen, Karlsruhe. Bjorklund, A. (2001), "Comment on J.P. Martin and D. Grubb: What works and for whom: A review of OECD countries experiences with active labour market policies", Swedish Economic Policy Review, 8, 57-60. Blanchard, O, en J. Tirole (2003), “Protection de l’emploi et procédures de licenciement”, Conseil d’Analyse Economique, Paris. Blumberger, W. (2001), "Arbeitsassistenz: Support for the Integration of Disabled People into the Labour Market", Peer Review. Blundell, R. (2002), "Welfare-to-Work: Which policies work and why?", Proceedings of the British Academy, 117, 477-524. Blundell, R., en C. Meghir (2002), "Active labour market policy vs. employment tax credits: lessons from recent UK reforms”, IFAU working paper 2002-1, Stockholm. Bohm, P., en H. Lind (1993) “Policy evaluation quality: A quasi-experimental study of regional employment subsidies in Sweden”, Regional science & urban economics vol.23 nr.1 pp.51-65. Bolvig, I, P. Jensen, en M. Rosholm (2003), "The employment effects of Active Social Policy", IZA Discussion Paper 736, Bonn. Booth, A.L., en A. McCulloch (1999) “Redundancy Pay, Unions and Employment”, Manchester School vol.67 nr.3 pp. 346-366. Botman, D. (1999) “Vouchers as a way to finance unemployment benefits”, Economics letters, vol.62 nr.2 pp. 223-227. Bovenberg, A.L. en R.A. de Mooij (1996), “Nieuwe WW: balanceren tussen flexibiliteit en stabiliteit”, Economisch Statistische Berichten, jg. 81, nr. 4078, pp. 868-869.
57
Brodaty, T., B. Crépon, B. en D. Fougère (2000), “Using matching estimators to evaluate alternative youth employment programmes: Evidence from France, 1986-8”, Labour Economics Discussion Paper 2604, CEPR, London. Bundesministerium für soziale Sicherheit und Generationen (2002), “Unsere Politik für alle Generationen. Strategien und best practices der österreichischen Seniorenpolitik”,Wien. Bundesministerium für Finanzen (2003), “Budgetbericht 2002/03”, Wien. Burggraeve, K, en P. Du Caju (2003), "The labour market and fiscal impact of labour tax reductions: the case of reducing employers social security cont ributions...", National Bank of Belgium, Working Paper no 36. Buslei, H., en V. Steiner (2003), “Anreizwirkungen von Lohnsubventionen – Welche Bedeutung haben sie für die aktuelle Reformdiskussion”, Vierteljahresheft zur Wirtschaftsforschung 72, pp. 94-108. Cahuc, P., en F. Malherbet (2004), "Unemployment compensation finance and labor market rigidity", J. Public Economics, 88, pp. 481-501. Calmfors, L. (1995), “Labour market policy and unemployment”, European Economic Review, 39, pp. 583-592. Calmfors, L, A. Forslund, en M. Hemstrom (2002), "Does Active Labour Market Policy Work?: Lessons from the Swedish Experiences", IFAU working paper 2002-4, Uppsala. Card, D., en P.B. Levine (1994), "Unemployment insurance taxes and the cyclical and seasonal properties of unemployment", J. Public Economics, 53, pp. 1-29. Carling, K., en L. Gustafsson (1999), “Self-employment grants vs. subsidized employment: Is there a difference in the re- unemployment risk?”, IFAU, Uppsala. Carling, K., en K. Richardson (2001), "The relative efficiency of labor market programs: Swedish experience from the 1990s", IFAU Working Paper 2001:2, Uppsala. Casey, B. H. Oxley, E. Whitehouse, P. Antolin, R. Duval en W. Leibfritz (2003), "Policies for an ageing Society: Recent Measures and Areas for further Reform", OECD Economics Department working paper no 369. Chambre de Commerce et d’Industrie de Paris (2001), “Pour la suppression de la contribution Delalande”, Rapport presenté par Mme Paulette Gassmann (...) Chapple, S. (1999), "Displacement effects of active labour market policy", Report for the Department of Labour, NZ Institute of Economic Research, Wellington.
58
Cobb-Clark D.A., en T. Crossley (2003), “Econometrics for Evaluations: An Introduction to Recent Developments”, The Economic Record, Vol. 79, 247 pp. 491511. Cockx, B., B. v.d. Linden, en A. Karaa (1998), "Active labour market policies and job tenure", Oxford economic papers, 50, pp. 685-708. Conseil superieur de l’emploi, des revenus et des couts (1996), “L’allègement des charges sociales sur les bas salaires”, Rapport au premier ministre. Cook, Z. (1997), "Temporary Layoffs in the US Unemployment insurance system: A comparison of two experience rating methods", Quarterly review of economics and finance, 37, pp. 823-841. Crépon, B, en R. Desplatz (2002), "Evaluation of the effects of payroll tax subsidies for low wage workers", CREST. Crépon, B., en R. Desplatz (2003), "The effects of payroll tax subsidies for low wage workers on firm level decisions", INSEE working paper 2003-06. Dorsett, R. (2001), “The New Deal for Young People: relative effectiveness of the options in reducing male unemployment”, PSI Research Discussion Paper 7, Policy Studies Institute, London. Dubin, J.A. , en D. Rivers (1993), "Experimental estimates of the impact of wage subsidies", J. Econometrics, 56, pp. 219-242. Eichler, M., en M. Lechner (2000), “Some econometric evidence on the effectiveness of Active Labour Market Programmes in East Germany”, Swiss Institute for International Economics and Applied Economic Research (SIAW), Universiteit van St. Gallen, Working Paper no. 318. Einerhand, M. (2003), "Premiedifferentiatie in de Werkloosheidswet, een analyse op basis van de amerikaanse literatuur", interne notitie SZW, Den Haag. European Commission (2003), "European Employment Observatory Review: Spring 2003", DG Employment and Social Affairs, Luxembourg. Fath, J., en C. Fuest (2002), “Experience Rating versus Employment Protection Laws in a Model where Firms Monitor Workers”, University of Cologne. Fay, R.G. (1996), “Enhancing the effectiveness of active labour market policies: evidence from programme evaluations in OECD countries” Labour market and social policy occasional papers no. 18 OECD. Fella, G. (2000), "Efficiency Wage and Efficient Redundancy Pay", European Economic Review, 44, pp. 1473-1490.
59
Federal Ministry of Employment and Labour (2001), Discussion paper from Belgium on the Rosetta Plan - a Springboard for Young People into Employment (The first Job Agreement)", Peer Review. Fertig, M., en C.M. Schmidt (2000), “Discretionary measures of active labor market policy. The German employment promotion reform in perspective”, Schmollers Jahrbuch vol 120 nr.4 pp.537-565. Fertig, M., C.M. Schmidt, en H. Schneider (2002), “Active labour market policy in Germany – is there a successful policy strategy?”, IZA Discussion Paper no 576, Bonn. Finn, D., en D. Simmonds (2003), “Intermediate Labour Markets in Britain and an International Review of Transitional Employment Programmes”, http://www.dwp.gov.uk/jad/2003/173rep.pdf Freeman, R., en P. Gottschalk (1998), “Generating jobs : how to increase demand for less-skilled workers”, New York : Russell Sage Foundation. Gautrat, J., L. Fraisse en E. Buccolo (2002), “Approches intégrées des politiques sociales actives et des politiques de l’emploi”, European foundation for the Improvement of Living and Working Conditions, Dublin. Gerfin, M., en M. Lechner (1999), "Oekonometrische Evaluation der Arbeitsmarktlichen Massnahmen in der Schweiz" zuhanden des Staatssekretariat fuer Wirtschaft. Gerfin, M., en M. Lechner (2002), “Microeconometric Evaluation of the Active Labour Market Policy in Switzerland”, The Economic Journal, 112 (482), 854-893 Gerfin, M., M. Lechner, en H. Steiger (2002), "Does subsidized temporary employment get the unemployed back to work? An econometric analysis of two different schemes", University of Bern/University of St. Gallen. Goerke, L. (2002a), “Redundancy Pay and Collective Dismissals”, Finanzarchiv : Zeitschrift fuer das gesamte Finanzwesen, vol.59 nr.1 pp. 68-90. Goerke, L. (2002b), “On dismissal pay”, Labour Economics, vol. 9 pp. 497-512. Grammenos, Stefanos (2003), “Illness, disability and social inclusion (report)”, European Foundation for the Improvement of Living and Working Conditions, Dublin. Hamermesh, D.S. (1988), “Labor demand and the structure of adjustment costs”, NBER Working Paper 2572, Cambridge, MA. Hamermesh, D.S. (1993), “Labor demand”, Princeton University Press , Princeton, N.J.
60
Heckman, J.J., R.J. Lalonde en J.A. Smith (1999), “The economics and econometrics of active labor market programs” in: Ashenfelter, O., D. Card (eds) (1999), “Handbook of labor economics : Vol. 3”, Elsevier, Amsterdam. Higgins, B. (1994), "Reducing unemployment - Current Issues and Policy Options A summary of the banks 1994 symposium", Federal Reserve Bank of Kansas, Economic Review, 4th Quarter, pp. 45-55. Holm, A. (2001), "Danish Labour Market Policy Measures: an evaluation.", discussion paper, Peer Review. Holmlund, B. (1998), "Unemployment insurance in theory and practice", Scandinavian Journal of Economics, vol. 100, pp. 113-141. Hopenhayn, H. en R. Rogerson (1993), “Job turnover and policy evaluation: a general equilibrium analysis”, Journal of Political Economy vol. 101, pp 915-938. Hujer, R., M. Caliendo, en D. Radic (2001), “Aufsatze - Estimating the Effects of Wage Subsidies on the Labour Demand in West Germany Using the IAB Establishment Panel.” Ifo-Studien : Zeitschrift des Ifo-Instituts fuer Wirtschaftsforschung vol.47, nr.2 pp. 163-198. ISG/RWI (2003), “Evaluation der Umsetzung der Vorschläge der Hartz-Kommission zur Arbeitsmarktpolitik – Erstellung einer Vorstudie – Abschlussbericht”, Institut für Sozialforschung und Gesellschaftspolitik (ISG) en Rheinisch-Westfälisches Institut für Wirtschaftsforschung, Köln/Essen. Jensen, P., M. Rosholm, en M. Svarer (2003), “The response of youth unemployment to benefits, incentives, and sanctions.” European Journal of Political Economy. 19, 2, pp. 301-316. Jongen, E. (1998), "Reducing long term unemployment by employment subsidies", CPB Report 98/3, 42-48. Jongen, E. L.W., E. van Gameren, en J.J. Graafland (2003), “Exploring the Macroeconomic Impact of Subsidized Employment”, De economist vol.151 nr.1 (March) pp. 81-118. Kangasharju, A., en T. Venetoklis (2002), “Business subsidies and employment of firms: Overall evaluation and regional extensions”, VATT Discussion Paper 268, Helsinki. Kluve, J., en C.M. Schmidt (2002), "Active policy evaluation: Problems, methods and results", Economic Policy, 35, 410-448. Kluve, J., H. Lehmann, en C.M. Schmidt (2002), "Disentangling treatment effects of Polish Active Labour Market Policies: Evidence from Matched Samples", Centre for Economic Policy Research, discussion paper no 3298, London. Kramarz, F, en T. Philippon (2001), "The impact of differential payroll tax subsidies
61
on minimum wage employment", J. Public Economics, 82, pp. 115-146. Lee, H. (2001), "Labour market Policies and Programs for Pro-Poor Growth in Republic of Korea", Social Protection Workshop, Asian Development Bank. Leeves, G. (2002), “Youth unemployment outflow rates and labor market programs: Australian evidence”, Contemporary Economic Policy, 20, pp. 301-315. Lin, M. van, R. Prins en J. de Kok (2002), “Active labour market programmes for people with disabilities. Facts and figures on use and impact”, EIM, Zoetermeer Ljungqvist, L. (2002), “How Do Lay-off Costs Affect Employment?” The Economic Journal, Vol 112, pp. 829-853. Lopez-Novella, M. (2003), "Effets de certains subsides temporaires a l'embauche: une analyse micro-economique des plans plus et du plan avantage a l'embauche", working paper 16-03, Bureau federal du Plan, Brussels. Martin, J.P., en D. Grubb (2001), "What works and for whom: A review of OECD countries experiences with active labour market policies", Swedish Economic Policy Review, 8, pp. 9-56. Martin, J.P. (2000), "What works among active labour market policies? Evidence from OECD Countries experiences", OECD Economic Studies, 30, 79-113. Marx, I (2000), "Met een subsidie aan het werk. Wat leert evaluatieonderzoek?", Berichten D/2000/6104/06, Centrum voor Sociaal Beleid, Antwerpen. Marx, I (2001a), "Het subsidiëren van laaggeschoolde arbeid, of: de actieve welvaartsstaat tussen droom en daad", OVER.WERK, tijdschrift van het steunpunt WAV, 1-2, pp. 1-5. Marx, I (2001b), "Jobs subsidies and cuts in employers soc sec contributions. The verdict of empirical evaluation studies" International labour review, 1 pp. 69-83. Maurin, E. (2000), “The Impact of Layoff Costs on Labour Demand when Fixedterm Contracts are Available”, Annales d'économie et de statistique nr.57 pp. 267291. Meager, N, en C. Evans (1997), "The evaluation of active labour market policies for the long-term unemployed", Employment and Training Papers, no. 16, ILO, Geneva. Meyer, B.D. (1995), "Lessons from the US Unemployment Insurance Experiments", Journal of Economic Literature, 33, pp. 91-131. Ministry of Social Affairs and Health (2002), “The many faces of the National Programme on Ageing Workers”, Publications of the Ministry of Social Affairs and Health 2002: 14, Helsinki. Ministry of Social Affairs and Health (2003), "The National Programme for Ageing
62
Workers. (Follow-up)", Peer review, Finland. MISEP (2003), “Basic information report Austria Report year 2002”, The Mutual Information System on Employment Policies, European Employment Observatory. Montada, L. (1996), “Behinderungen auf dem Arbeitsmarkt”, in Niehaus, M., en L. Montada (Eds.), “Behinderte auf dem Arbeitsmarkt: Wege aus dem Abseits”. Frankfurt/M.: Campus. Mul, C.A.M., C.R. de Winter, I.D. Nijboer en H.F. De Haan (1995) “Methoden voor de (re-)integratie van gedeeltelijk arbeidsgeschikten : een literatuurstudie”, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; VUGA Den Haag. NAR/CRB (2004), “Rapport evaluatie startbaanovereenkomst”, Rapport nr. 62, Nationale arbeidsraad/Centrale raad voor het bedrijfsleven, Brussel. Nicaise, I. (2001), "Discussion paper from Belgium on the Rosetta Plan - a Springboard for Young People into Employment", Peer Review. Ninth EU-Japan Symposium (2002), "Improving Employment Opportunities for Older Workers", final report, Brussels. OECD (1995), “The OECD jobs study - Implementing the strategy”, Paris OECD (2003a), “OECD Employment Outlook 2003: Towards more and better jobs”, Paris. OECD (2003b), "Ageing and employment policies Finland", Paris. Ours, J.C. van (2000), "Do Active Labour Market Policies Help Unemployed Workers to Find and Keep Regular Jobs?", Center for Economic Research, discussion paper 2000-10, Tilburg. Peck, J., en N. Theodore (2000), “Beyond 'employability'”, Cambridge journal of economics, vol.24, nr.6 pp.729-750. Peer Review (2001), "Youth unemployment policies: Review of the Danish Youth Unemployment Programme and the British New Deal for Young People". Phelps, E.S. (1994) “Low-Wage Employment Subsidies versus the Welfare State”, American economic review, vol.84 nr.2 pp. 54-58. Pierre, G. (1999), "A framework for Active Labour Market Policy Evaluation", Employment and Training Papers, no. 49, ILO, Geneva. Pisani-Ferry, J. (2003), "The surprising French Employment Performance: What Lessons?" University Paris-Dauphine. Polanen Petel, V.C.A. van, T.W. Hu, J. de Koning, en C. van der Veen (1999), “Werkgelegenheidseffecten van de SPAK en de VLW”, NEI, Rotterdam.
63
Rauch, A., en H. Brehm (2003), “Licht am Ende des Tunnels? Eine aktuelle Analyse der Situation schwerbehinderter Menschen am Arbeitsmarkt”, IAB Werkstattbericht 6, Bundesanstalt für Arbeit. Risager, O., en J.R. Sorensen (1997), “On the effects of firing costs when investment is endogenous: An extension of a model by Bertola.” European Economic Review vol.41 nr.7 pp. 1343-1353. Saint-Paul, G. (1997), "Is labour rigidity harming Europe's competitiveness? The effect of job protection on the pattern of trade and welfare", European Economic Review, 41, pp. 499-506. Samoy, E. (2002), "Active labour market programmes for people with disabilities Country profile: Be lgium", European Group of Experts on Employment for Disabled People. Schmidt, C.M. (2000), "Arbeitsmarktpolitische Massnahmen und Ihre Evaluiering: eine Bestandsaufnahme", IZA Discussion Paper 207, Bonn. Schneider, H., K. F. Zimmermann, H. Bonin, K. Brenke, J. Haisken-DeNew, en W. Kempe (2002), “Beschäftigungspotenziale einer dualen Förderstrategie im Niedriglohnbereich”, IZA Research Report No 5, Bonn. Sianesi, B. (2001), “Differential Effects of Swedish Active Labour Market Programmes for Unemployed Adults during the 1990s”, IFS Working Paper 01/25, revised november 2003. Sianesi, B. (2002), "Differential Effects of Swedish active Labour Market Programmes for unemployed Adults during the 1990s", IFAU Working Paper 2002:5. Smith, J. (2000), "Evaluating active labor market policies: lessons from North America", University of Western Ontario and NBER. Smitskam, C.J. en E.L de Vos, E.L. (2003) Reïntegratie- instrumenten voor arbeidsgehandicapten, Kluwer, Deventer Reeks PS-special; 2003-2 Snower, D.J. (1994) “Converting Unemployment Benefits into Employment Subsidies”, American economic review vol.84 nr.2 pp. 65-70. Steiner, V. (2000), "Beschaeftigungseffekten einer Subventionierung der Sozialbeitraegen von Geringverdienern", CES/IFO, Muenchen. Taylor, P. (2002), "Improving employment opportunities for older Workers: Developing a Policy Framework", summary of EU Expert Presentation at Ninth EUJapan symposium, Brussels. Taylor, P. (2001), "Analysis of ways to improve employment opportunities for older workers", Report to the European Commission, University of Cambridge.
64
Teulings, C.N. (1996), “Premiedifferentiatie leidt niet tot minder vacatures”, Economisch Statistische Berichten, jg. 81, nr. 4078, p. 873. Woodbury S.A. (2003), “Layoffs and experience rating of the Unemployment Payroll Tax: Panel data analysis of firms in three states”, paper, Michigan State University / Upjohn Institute.
Yashiv, E. (2004), “Macroeconomic policy lessons of labor market frictions”, European Economic Review, 48, pp. 259-284. Zwinkels, W. (2002), "Active labour market programmes for people with disabilities Country profile: The Netherlands", European Group of Experts on Employment for Disabled People.
65