Albert Klok
1
“God is neither an external being nor a deified historical Jesus.” Gerrard Winstanley (1609-1676)
Wat er was, zal er altijd weer zijn, wat er is gedaan, zal altijd weer worden gedaan. Er is niets nieuws onder de zon. Wanneer men van iets zegt: ‘Kijk, iets nieuws,’ dan is het altijd iets dat er sinds lang vervlogen tijden is geweest. Prediker 1:9-10
Feest zonder appeltaart
2
Inhoud
Dankbetuiging Inleiding Hoofdstuk 1
Geloven in een God die niet bestaat
Hoofdstuk 2
De worsteling
Hoofdstuk 3
Als het anders is, noem het dan ook anders
Hoofdstuk 4
Als God niet bestaat, kan ‘Hij’ ook niet zegenen
Hoofdstuk 5
‘Hier sta ik, ik kan niet anders’
Hoofdstuk 6
Het komt meer voor en er is een naam voor!
Hoofdstuk 7
Het gaat niet om wat je gelooft…
Hoofdstuk 8
Ik noem U dus geen God
Hoofdstuk 9
Rol van de stilte
Hoofdstuk 10
Feest zonder appeltaart
Hoofdstuk 11
Halverwege
Nawoord
Reactie van Klaas Hendrikse
Gebruikte literatuur
3
Dankbetuiging
Het is een voorrecht om een aantal maanden vrijgesteld te worden voor het bestuderen van een onderwerp naar eigen keuze. Mijn dank gaat dan ook in de eerste plaats uit naar de Remonstrantse Gemeente Meppel en de Hutgemeenschap Emmen. Verder wil ik op deze plaats een aantal mensen noemen, die mij hebben geholpen. Timothy Peat Ashworth Ds. S. Bouman Prof. Dr. J.F. Goud Ds. K. Hendrikse Frances Henley Lock Prof. Th.M. van Leeuwen Dr. H.J. Siebrand
4
Inleiding In mijn jeugd kon er geen feest voorbij gaan zonder dat mijn oudtante Noor met een zelfgebakken appeltaart aankwam. Een feest zonder appeltaart was niet compleet, was eigenlijk gewoon geen feest. Toen zij niet meer kon bakken moesten we op zoek naar een alternatief. Natuurlijk waren er anderen die ook appeltaart konden bakken en die waren zeker niet minder, maar het werd nooit meer hetzelfde. Een soortgelijke, maar beduidend moeilijkere zoektocht zal ik in de nu voorliggende studie beschrijven en ook die heeft in zekere zin te maken met een appeltaart. In 2007 verscheen het boek 'Geloven in een God die niet bestaat', van ds Klaas Hendrikse. Hierin betoogt hij, dat veel mensen, ook kerkgangers en voorgangers, niet (meer) geloven in een God die bestaat zoals een appeltaart bestaat. 'Waarom' zo vroeg Hendrikse zich af 'doen we dan in de liturgie net alsof dat wèl zo is?' Ik vind dat een zeer terechte vraag. Maar wanneer je die vraag serieus neemt, loop je tegen het probleem aan, dat er maar weinig goed liturgisch materiaal te vinden is dat niet uitgaat van zo'n theïstisch godsbeeld. Welke liederen kunnen we nog zingen en hoe kunnen we dan bidden? Het gaan van de weg is het doel Ik groeide op in een remonstrants gezin. Kerkbezoek? Ja, maar niet te vaak. Geloven in God? Ja, maar vraag niet hoe. Geloven in Jezus? Dat lag moeilijker… Ik bezocht de Protestants Christelijke lagere school, omdat er geen andere school in de buurt was. Zodra er een openbare basisschool werd gebouwd, mocht ik daarheen, om vervolgens op een RK middelbare school terecht te komen. Van 1983 – 1985 woonde en werkte ik in de internationale christelijke gemeenschap Nes Ammim, in het noorden van Galilea, Israël. Daar leerde ik veel over de verhouding tussen joden en christenen. Meer en meer werd voor mij duidelijk, dat Jezus een joodse man was geweest. Met zijn ‘goddelijkheid’ had ik al nooit zoveel gekund, maar daar werd ik nu in bevestigd. Het idee van de drie-eenheid sprak me al helemaal niet aan. Terug in Nederland begon ik aan de opleiding tot pastoraal werker bij de Nederlandse Protestanten Bond, om vervolgens door te stromen via HBO-theologie naar het Remonstrants Seminarium. In de loop van mijn studie ontdekte ik het bestaan van het unitarisme; een geloof in één God, met uitdrukkelijke afwijzing van de triniteitsleer1. Een tijd lang voelde ik me daarin thuis. Maar er bleef iets knellen. Die ene God, als persoon, die wij kunnen aanspreken en kennen, waarmee we een persoonlijke relatie kunnen onderhouden… Ik stelde mij God veel abstracter voor, als iets dat wij niet echt kunnen kennen of bevatten. 1
De heilige drie-eenheid, drievuldigheid of triniteit (v. Lat.: trinitas) is de theologische opvatting in veel takken van het christendom dat God bestaat in drie heilige personen: de Vader, de Zoon (Jezus Christus) en de Heilige Geest. In deze betekenis krijgt het woord een hoofdletter. Met name van belang is het standpunt dat Jezus een incarnatie van God zelf was.. Bron: http://nl.wikipedia.org/wiki/Drie-eenheid
5
En toen lag daar ineens dat boek van ‘de atheïstische dominee uit Zeeland’. Een dominee die afrekent met het Theïsme2. Die God ziet als iets wat tussen mensen moet gebeuren. Dat sprak me zeer aan. Maar ik werd pijnlijk geraakt door de logische en consequente vraag in dat boek: Als je dan niet gelooft in een Theïstische God, waarom doe je dan in de liturgie net alsof die er wel is? Kijk eens naar de teksten van de liederen die we zingen, luister eens naar wat we zeggen tijdens het bidden. Dat klopt toch niet met elkaar? Deze vraag was het vertrekpunt van mijn studieverlof. In dit verslag neem ik u mee op reis langs de wegen die ik ging. Wegen die vooraf niet of nauwelijks gepland waren. Van het één kwam het ander. De weg opende zichzelf. En aan het eind van het verslag zal duidelijk zijn, dat de weg geen eindpunt kent. Er zal telkens weer een nieuw kruispunt zijn, waar we kunnen kiezen welke kant het op gaat. Deze studie begint met een samenvatting van “Geloven in een God die niet bestaat’. Hierin wordt helder beschreven wat het probleem met het theïstische godsbeeld is. In hoofdstuk 2 en 3 laat ik iets zien van mijn reactie op dit boek, van eerste pogingen om er consequenties aan te verbinden in liturgische vieringen, o.a. door in het Liedboek voor de Kerken te zoeken naar liederen waarin het godsbeeld niet expliciet theïstisch is. In hoofdstuk 4 geef ik –met dank- enkele liturgische teksten van ds. Klaas Hendrikse weer. In hoofdstuk 5 ga ik in op God en Natuur. Het idee dat God alléén tussen mensen gebeurt en niet in de natuur, zoals Hendrikse stelt, is mij te beperkt. De beleving van God in de natuur komt mooi tot uitdrukking in sommige teksten uit de Keltische traditie. Een zoektocht door diverse literatuur maakte duidelijk dat er meer mensen zijn die geloven zonder een theïstisch godsbeeld. Hiervan doe ik verslag in hoofdstuk 6.Door een toeval stuitte ik hierbij op een citaat over Spinoza. Dit leidde mij naar collega Heine Siebrand, die een Spinoza-dienst hield. Meer hierover leest u in hoofdstuk 7. In hoofdstuk 8 richt ik mij op een poëtische benadering van geloof, omdat in poëzie gezocht wordt naar woorden voor het onuitspreekbare. Een volgende stap is de woorden voorbij. Dan gaat het om de stilte. Hierover leest u in hoofdstuk 9. Na literatuur, filosofie, poëzie en stilte wordt het tijd om terug te keren naar de liturgie, waar het allemaal om begonnen was. In hoofdstuk 10 doe ik een poging liturgische teksten te formuleren zonder een theïstisch godsbeeld. In hoofdstuk 11, tenslotte, ontmoeten we een tegenligger, Koert van der Velde, die –komend vanuit een ongelovig vertrekpunt- op zoek gaat naar wat in godsdienstige rituelen zinvol kan zijn.
2
Theisme: Opvatting die ervan uitgaat dat goden bestaan en met name een persoonlijke God. Hij is zowel transcendent als immanent aanwezig: oneindig en ver boven de mens, geschapen naar zijn beeltenis, verheven en onderscheiden van de door hem geschapen wereld; maar tegelijkertijd actief aanwezig in de wereld en in alles wat daar gebeurt. De mens kan Gods almacht als zijn voorzienigheid waarnemen. Het jodendom kent het verschijnsel van theofanie, terwijl in het christendom God manifest is geworden door zijn menswording in Jezus Christus. Bijna alle religies kennen het theïsme. Het theïsme verschilt van het deïsme doordat de goden of God actief zich met de wereld bemoeien, en van het atheïsme omdat deze opvatting het bestaan van goden of God afwijst. Auteur E.G. Hoekstra (uit: G. Harinck e.a. (red.), Christelijke Encyclopedie (Kampen 2005)) Bron: http://www.protestant.nl/themas/bijbel-en-theologie/begrippen/theïsme
6
Hoofdstuk 1 Geloven in een God die niet bestaat Uitgangspunt van deze studie is het boek van Klaas Hendrikse, ‘Geloven in een God die niet bestaat’3. Zijn betoog komt in grote lijnen hierop neer: Hendrikse verzet zich tegen een ontologisch Godsbeeld: ‘het woord “bestaan” is niet van toepassing op wat ik “God” noem.’ (p. 19) ‘God kan onmogelijk bestaan op de manier waarop een appeltaart bestaat. Anders uitgedrukt: God valt buiten de categorie van verschijnselen waarvoor het woord ‘bestaan’ zinnig kan worden gebruikt.’ (p. 32) En dan volgt de logische conclusie: ‘als God anders bestaat, noem het dan ook anders en blijf niet het woord ‘bestaan’ gebruiken.’ (p. 33) God is geen wezen. De meeste mensen geloven niet meer in zo’n wezen, maar een alternatief hebben ze niet. ‘In de kerk wordt intussen genade uitgedeeld (‘van God onze Vader’), gebeden (‘eeuwige God, hoor ons, geef ons…’) en gezegend (‘de Heer zegene U…’) op een manier die elke twijfel aan Gods bestaan de mond snoert... Binnen en buiten de kerk wordt alom getwijfeld aan het bestaan van God en de kerk gaat stug door met doen alsof God wel bestaat.’(p. 36) Over aTheïsme Theïsme is een geloof in het bestaan van God als persoonachtig wezen. Daaraan kunnen tal van eigenschappen gehangen worden, zoals almacht, alwetendheid, etc. ATheïsme ontkent het bestaan van God als persoonachtig wezen. Zonder Theïsme geen aTheïsme. (p. 37) Een atheïst gelooft niet ‘dat (wat anderen) God (noemen) bestaat.’ (p. 38) Hendrikse noemt zichzelf religieus atheïst. ‘Ik geloof niet dat God bestaat, maar ik geloof wel in God’. (p. 40) Een Agnost zegt: we weten niet of/hoe God bestaat en kunnen dat ook niet weten. Een Ietsist ‘gelooft wel dat er iets is of bestaat, maar noemt dat geen God.’ (p. 41) Veel mensen zeggen bij het zien van ellende in de wereld, niet meer te geloven in een god die dit toelaat. Hendrikse stelt daar de vraag tegenover: ‘En als al die ellende er nu eens niet zou zijn, zou je dan concluderen dat God wél bestaat?’ (p. 44) De atheïstische eenzijdige nadruk op het verstand ontkent emotie, verlangen, zorgen, hoop. De atheïst onderschat de gelovige als hij aanneemt dat gelovigen alles geloven. (p. 47-48) Hendrikse vertaalt de Godsnaam JHWH liefst met: ‘Ga maar, dan ga ik met je mee’ d.w.z. God is alléén daar waar mensen in beweging komen. De aanduiding van God die meegaat, is een beschrijving achteraf. Achteraf ‘wordt gewone geschiedenis tot ‘heilsgeschiedenis’ verklaard.’ (p. 52-53) In Exodus is geen sprake van een Schepper-God. Alle theorieën over schepping en hiernamaals zijn van later. Wat oorspronkelijk onder God werd verstaan, werd niet in verband gebracht met oorsprong en bestemming van een mensenleven, maar met dat leven zelf, van geboorte tot dood. De beschrijving van God als schepper (Genesis) is ontstaan in de Babylonische ballingschap, in reactie op de daar bekende scheppingsverhalen. Genesis is een mythologische vertelling, geen verklaring hoe het in het begin is gegaan. De Nederlandse Geloofsbelijdenis (1571) maakt van deze mythe een geloofswaarheid. (p. 53-56) 3
Hendrikse
7
De opvatting dat ‘onze God beter is dan die van anderen’ is meestal aanleiding tot strijd. Goden die niet bestaan strijden niet. Hun aanhangers wel. Hierbij werd graag overdreven. De slachtingen die Jozua beschrijft bij de intocht zijn ‘afkomstig uit duimen’. Net als bij omliggende volken kreeg ook de God van Israël steeds meer menselijke trekjes. (p. 58-59) Onder invloed van Griekse filosofie werd god gezien als een bovennatuurlijk wezen, steeds abstracter. Theologie liet het ervaringswoord 'god' stollen tot een ‘onveranderlijke, steenkoude God’. De afstand tot God werd steeds groter. En uiteindelijk werd God almachtig verklaard. Gods almacht roept onvermijdelijk de vraag op, waarom God het kwaad in de wereld niet verhindert. ‘Almacht en goedheid gaan niet samen’. In de 4e eeuw stelde Augustinus: ‘het kwaad gebeurt wel tegen Gods wil in, maar niet buiten Gods wil om.’ Waarop Hendrikse stelt: ‘Dat snapte hij waarschijnlijk alleen zelf.’ (p. 63-67) Maar afscheid van een almachtige god is geen afscheid van God. ‘Integendeel, ik ben blij dat ik in een niet-almachtige God kan geloven.’ (p. 69) Zonder God geen aTheïsme, dus als er door de wetenschap steeds minder van God overblijft, dan verdwijnt geleidelijk aan het aTheïsme ook; er valt dan immers niets meer te ontkennen. Voordeel van de wetenschappelijke verklaringen is dat veel van de kerkelijke ballast verdwijnt; geen angst meer voor duivels en demonen. Wetenschap verklaart (ook) veel van de mythologische beschrijvingen van Jezus, als manier van vertellen, zoals dat ook in andere culturen gebeurde. Voordeel: Ik hoef niet meer om mijn verstand heen te geloven. Orthodoxie die de resultaten van de wetenschap ontkent, geeft de voorkeur aan een middeleeuwse geloofsleer boven het verstand. Maar de conclusie dat ‘alle godsdienst en alle geloof achterlijk is’, is te kort door de bocht. Dit treft alleen een orthodoxe minderheid (die in de PKN oververtegenwoordigd is). (p. 74-76) ‘Wetenschap is niet de verklaring van alles’. Zij heeft geen antwoord op verwondering, ontroering, kwetsbaarheid… Waar gelovigen ‘waarheden’ verkondigen, kan wetenschap deze onderzoeken. Maar wetenschap kan niets zeggen over geloof, gevoel, ervaring. Die zijn niet te beargumenteren, noch te weerleggen. De ‘ratio tot norm verheffen is tamelijk willekeurig’; mensen handelen ook uit emotie, driften, lusten… Geloof en wetenschap hoeven geen concurrenten te zijn. Het zijn verschillende manieren van kijken naar dezelfde wereld waarin wij leven. Dit liever dan een ‘boedelscheiding’ die stelt dat ‘de wetenschap verklaart, het geloof geeft zin’, waarmee de wereld en de mens worden opgesplitst. Geloof en wetenschap kunnen goed samengaan, mits ze elkaars territorium respecteren. (p. 77-80) In een volgend hoofdstuk betoogt Hendrikse dat je prima in God kunt geloven zonder te geloven dat God bestaat: ‘God bestaat niet, komma, en dan?’ Het niet-bestaan van God is geen beletsel, maar voorwaarde om in God te geloven. Geloven heeft ‘meer met leven te maken dan met God of godsdienst’. God gebeurt, maar zonder mensen gebeurt er niets. Hendrikse maakt onderscheid tussen 'geloof' en 'geloven'. Geloof is iets voor waar aannemen, geloof kun je hebben, als een opvatting. Geloven (dynamisch, werkwoord) is een manier van zijn. ‘Op andermans gezag voor waar aannemen wat je zelf niet begrijpt is niet geloven, maar uitbesteden van verantwoordelijkheid’. Geloven is een manier van leven, als mens. Er ligt nog geen geloofsinhoud vast. Geloven is leven en heeft dus te maken ‘met dingen die je overkomen, met mensen die je pad kruisen, met vreugde en verdriet, angst en vertrouwen, met hart en hoofd’. Er
8
is geen 'andere werkelijkheid', geen wereld buiten of boven mensen. ‘Door de manier waarop een mens met het gewone omgaat, kan dat gewone buitengewoon of religieus worden’ . (p. 91-94) 'Niet-gelovig' is iets anders dan 'niet-kerkelijk'... 'God is ook maar een woord. En om te geloven heb je het niet nodig’ (zie bijv. Ruth, Hooglied en Esther, waarin het woord God niet of nauwelijks voorkomt). Het gaat niet om het woord 'God', maar om de ervaring die eronder ligt. (p. 95-96) Gebeurtenis - Ervaring Een gebeurtenis is alles wat je meemaakt zonder dat het je echt raakt, zonder dat je er iets mee doet. Pas als je geraakt wordt, je laat raken, wordt het een ervaring. Ervaren vereist dat je je openstelt. Geloven draait om ervaring, je laten raken (openstellen) en verwondering. (p. 97-98) Een gelovige levenshouding vereist 'volwassen afhankelijkheid', d.w.z. het besef dat je niet zelf kunt maken waar je gelukkig van wordt. Het heersende onafhankelijkheidsideaal ontkent of negeert onze afhankelijkheid van onbeheersbare factoren. Maakbaarheid is zeer beperkt. Er bestaat geen God die je behoedt voor tegenslag en verdriet. Geloven maakt het leven niet eenvoudiger. Het is geen levensverzekering. ‘Volwassen afhankelijkheid begint bij het besef dat het niet primair gaat om wat wij doen, maar om wat het leven met ons doet’. Bijbelse taal, 'God sprak…suggereert geen hemelse stembanden’. Het is beeldspraak voor de mens die zich aangesproken voelt. ‘Daar begint geloven misschien wel mee: met het besef dat, wat voor jou werkelijk belangrijk is, je gegeven wordt’. Godsdienst kan niet zonder mensen(-dienst). Geloven is je verbonden weten met je omgeving, met je medemens. (p. 100-105) Volwassen levenservaring is als je persoonlijke rugzak. Alles wat daar vroeger door anderen in is gestopt, moet door jouw eigen zeef. Alleen wat jij je hebt eigen gemaakt, wat echt bij jou past, blijft erin. De rest wordt verwijderd. Wat overblijft is jouw ‘verzamelde levenservaring als bron waaruit je levenskracht en vertrouwen kunt putten voor onderweg’. (p. 106-109) Geloven is vertrouwen. ‘Vertrouwen bouw je gaandeweg op door ervaringen op te doen’ en ondanks tegenvallers en teleurstellingen toch 'ja' zeggen tegen het leven, waarvan je hebt ervaren dat het goed kan zijn. Maar vanzelfsprekend is dit niet. Vertrouwen en geloven hebben meer te maken met gevoel dan met verstand. Daarom is het 'bewijzen' dat God wel / niet bestaat zinloos. Gevoel overtuig je niet met ratio. De keuze om wel / niet te geloven is beperkt. Maar wie ervoor kiest te geloven, zal zich ervoor moeten inzetten. (p. 110-115) ‘'God' kan het woord zijn waarmee je verwijst naar… ervaringen die jouw vertrouwen hebben gegrond en bevestigd’. Anderen kunnen eenzelfde ervaring anders benoemen. Het gaat om het verwoorden van iets waarvoor geen woorden zijn. Taal schiet altijd te kort. De woorden die je kiest hangen samen met je 'rugzak', maar de ervaring die je probeert te beschrijven is authentiek. Het woord 'God' zegt niets over God. Het is altijd betrokken op degene die het zegt: 'mijn God' (is niet jouw God). Spreken over God in algemene zin kan eigenlijk niet. Ook 'jouw eigen' God verandert met je mee. God verandert, omdat wij veranderen. God is deel van een verhaal dat zich een leven lang ontwikkelt en meegaat. God is een vertelde God. Een verhaal raakt je, als het je gevoelslaag bereikt. Je kunt ook geraakt worden door verhalen van iets of iemand die geen levend wezen is (literatuur). De Bijbel is een boek met verzonnen verhalen. De zeggingskracht van het verhaal is belangrijker dan de historische waarheid erachter. (p. 116-124) 9
God die meetrekt, veronderstelt dat mensen op weg gaan. Daarom zegt Hendrikse: God bestaat niet, God gebeurt (kan gebeuren), God kan ontstaan. ‘Als God gebeurt, dan gebeurt dat niet zonder mensen’. God heeft mensen nodig om God te kunnen zijn, maar gaat wel buiten mensen om. God gebeurt niet in de natuur. Als God niet bestaat, dan ook niet (als vonk) in mensen. Dat lijkt wel een aantrekkelijk beeld, maar ook dan leg je de verantwoordelijkheid buiten jezelf. (p. 125-134)4 Er zit geen mysterie achter ons bestaan, ons bestaan is een mysterie. (p. 133) ‘De vragen die het leven openlaat, zijn ook met behulp van God niet te beantwoorden.... God is zelf een vraag geworden. Niet het antwoord op onze vragen, maar de vraag om ons antwoord’. (p. 137) God is liefde, goedheid, medemenselijkheid, enz = God bestaat niet! Vraag: ‘hoe kun je afstappen van God als persoon en toch blijven geloven in en spreken van een persoonlijke God?’ (p. 162) Hendrikse blijft het Onze Vader gebruiken, maar noemt dat zelf inconsequent. (p. 169) Toekomst voor de kerk? Moet de kerk vasthouden aan een ritueel dat sinds de middeleeuwen nauwelijks veranderd is? Sluiten vraag en aanbod nog wel op elkaar aan? Durft de kerk een standpunt in te nemen in maatschappelijk of politiek debat? (p. 183-186) Van een atheïst mag de kerk verwachten dat die het bestaan van God tegenspreekt. Daar hoeft de kerk hem geen gelijk in te geven, het zou al heel wat zijn als van die bewering een vraag gemaakt zou worden: Bestaat God? Dan worden eindelijk de mensen serieus genomen die daaraan twijfelen. Of ermee worstelen: als God niet bestaat, wat blijft er dan over? (p. 187-188)
4
10
Hier heb ik zelf de meeste moeite mee. Ik kom hier in hoofdstuk 5 op terug.
Hoofdstuk 2 De worsteling In een aantal gemeenten heb ik het boek van Klaas Hendrikse besproken. Ook in verschillende kerkdiensten kwam ik hierop terug. De worsteling was steeds, om mijn herkenning van zijn ideeën, maar vooral om mijn eigen agnostische geloof trouw te blijven en tevens de gemeente voldoende ruimte te bieden om hier al dan niet in mee te gaan. Het werd voorzichtig balanceren. Een organist vroeg zich hardop af waarom ik nog predikant ben als ik “niet meer geloof”. Minstens twee mensen komen niet meer naar de dienst als ik voorga. Dat ervaar ik als pijnlijk. Gelukkig blijven de meesten wel komen. Sommigen geven commentaar, velen zijn juist positief. Beide kanten neem ik serieus. Iets van die worsteling blijkt uit het volgende gedicht 5. Die vervluchtigt die vervluchtigt in uw eigen schepping eeuwig aanwezig Afwezige of eeuwig afwezig Aanwezige -wie zal het zeggen?steeds zwaarder valt het mij U aan te spreken met U maar andere woorden heb ik niet mijn denken kan uw onmetelijkheid niet bevatten U schenkt mij woorden, beelden, theorieën -door mensen van U gemaaktdie ik hartstochtelijk verwerp tot ik stamelend terugkeer tot U Soms koos ik ervoor om wat meer traditionele liederen te laten zingen ter compensatie van een ‘a-theïstische’ prediking. Soms was het openingsgebed meer theïstisch dan de voorbeden. Heel soms kon ik verrast vaststellen dat bekende kerkliederen ook wel eens ruimte bieden voor een niet-theïstisch godsbeeld, maar vaak was het moeizaam zoeken naar geschikte teksten. Ik noem hier enkele voorbeelden uit het Liedboek voor de kerken6: Gez. 7: ‘Het woord dat u ten leven riep’. Dit lied met een tekst van Jan Wit, spreekt over de Geest die alleen de geest kan beroeren en het woord dat alleen ’t hart kan toespreken. Vers 4 lijkt heel dicht te naderen aan de opvatting, dat 5 6
Klok, p. 18 Liedboek voor de kerken
11
God ‘tussen mensen moet gebeuren’: ‘Het woord van liefde, vrede en recht is in uw eigen mond gelegd, is in uw eigen hart geschreven…’ (cursivering van mij). Maar dan moet ik wel voorbij gaan aan de constructie, dat het woord werd gelegd en werd geschreven. Door wie dan? En als datzelfde 4e vers vervolgens spreekt over ‘Rondom u klinkt de stem van God’, dan klinkt daar toch weer een theïstisch godsbeeld in door, al kan deze zin natuurlijk ook anders worden verstaan, als beeldspraak. Gez. 86: ‘De wereld is van Hem vervuld’ (Ad den Besten). Een lied dat wel heel uitdrukkelijk over God spreekt als persoon (Hij die in de aanvang schiep, de hemel en de aarde), maar dat tegelijkertijd ook in alle toonaarden duidelijk maakt, dat wij God niet kunnen bevatten. We zingen zinnen als: ‘die ’t kennen gaat te boven’, ‘Geen mensenoog heeft Hem gezien’, ‘hoe kan hij zijn aanbeden in enig beeld, door mensenhand uit steen of hout gesneden?’, ‘Want Hij die zozeer anders is dan al wat wij vereren’, enz. Zoekend naar de eerder genoemde balans, vind ik in dit lied alles wat ik nodig heb. Tegelijkertijd moet ik denken aan de opmerking van Klaas Hendrikse: : ‘als God anders bestaat, noem het dan ook anders en blijf niet het woord ‘bestaan’ gebruiken.’ De waarheid van zijn opmerking bestaat hierin, dat het moeilijk, zo niet onmogelijk wordt om niet aan God als persoon te denken, op het moment dat over God als persoon gesproken wordt. Ons brein is nu eenmaal zo geprogrammeerd. ‘Denken Sie nicht an einen blauen Elefanten! … Mit dieser Aufforderung…erfahren Sie als Leser… worum es geht: um unsere Unfähigkeit, in gewissen Momenten frei zu denken – oder haben Sie beim Lesen des Titels etwa nicht an einen blauen Elefanten gedacht?’7
Gez. 160 ‘Komt ons in diepe nacht ter ore’ Dit lied , met tekst van Huub Oosterhuis, spreekt van een ‘mensenkind voor ons geboren’ en van Gods woord dat ‘hier menselijk aan ons geschiedt’. En ook het 2e vers begint daarmee: ‘Geen ander teken ons gegeven / geen licht in onze duisternis / dan deze mens om mee te leven / een God die onze broeder is’. Met een beetje goede wil kun je dit wel zo verstaan, dat het in geloven gaat om iets wat op aarde en tussen mensen gebeurt. Maar Vers 2 vervolgt dan met God die in Jezus zijn menslievendheid openbaarde. En dan ben je dus weer terug in het theïstische denken. Ook van Huub Oosterhuis is de tekst van Gez. 161, ‘Uit uw hemel zonder grenzen’, waar alleen gesproken wordt van ‘Gij’, zonder in te vullen of hiermee God of Jezus wordt bedoeld. En deze ‘Gij’ wordt alleen beschreven in beelden, ‘met een naam (die niet genoemd wordt, A.K.) en een gezicht’, ‘even weerloos als wij mensen’, ‘als een kind’, ‘als een schaduw die verblindt’, ‘als een vuur’, ‘als een ster’, en ‘in de dood zijt Gij verdwenen’. Het persoonlijke ‘Gij’ suggereert wel een persoonlijke God, maar noemt deze als zodanig niet*. Dit is een lied dat mij, door de poëtische taal, ruimte geeft. Zo zou ik er veel meer willen hebben. Helaas, het blijven zeldzame pareltjes. * Neerlandicus Klaas Driebergen schrijft over het gebruik van ‘Gij’: ‘Voor deze Bijbelvertaling (bedoeld is de Statenvertaling uit 1637) ontwierpen de vertalers in feite een heel nieuw Nederlands, dat ten eerste een compromis was tussen het 7
12
Havener
taalgebruik van alle verschillende Nederlandse gewesten…, maar dat bovendien vanwege het streven om zo dicht mogelijk bij de grondtekst te blijven, veel hebraïsmen en graecismen bevatte. De taal van de Statenbijbel werd al snel als plechtstatig ervaren... De keus voor het gebruik van gij in plaats van het in opkomst zijnde jij ...maakte het taalgebruik direct al archaïsch’.8 Gez. 162 (ook Oosterhuis) bevestigt in het refrein wel de onkenbaarheid: ‘Midden onder u staat Hij die gij niet kent’, maar het is hier dus wel weer heel nadrukkelijk ‘Hij’, die ‘de Heer’ is. Maar zoekend naar de balans, kan ik met dit lied wel uit de voeten. ‘God van God en licht van licht’ verwijst wel naar de geloofsbelijdenis van Nicea / Constantinopel (God uit God, licht uit licht), maar in plaats van het ‘eniggeboren Zoon van God, vóór alle tijden geboren uit de Vader’ uit de belijdenis, heeft deze bij Oosterhuis ‘een menselijk gezicht, aller mensen broeder’. En ‘God die wij aanbidden / is ons rakelings nabij / wonend in ons midden’. In Gez. 249, ‘Wij leven van de wind’, ligt het accent op de mens, die in verwondering en ontzag buigt voor het onbevattelijke, dat in onze beperkte mensentaal wel met ‘God’ wordt aangeduid; ‘een lied dat opstijgt, God ten lof.’ Wel is er in vers 3 sprake van ‘brood van God gegeven’, maar verder beperkt het lied in de tekst van Jaap Zijlstra zich tot een grote hoeveelheid bloemrijke beelden. Voor een theïstisch gelovige zal dit lied dat godsbeeld bevestigen. Voor een niettheïstisch gelovige kan ditzelfde lied uitdrukking geven aan het religieuze gevoel, zonder daarmee meteen aan een persoonlijke God te hoeven denken. Dit lied is voor mij een geslaagd voorbeeld van het poëtische spreken over God, dat ruimte geeft voor geloven ‘zonder appeltaart’. Gez. 250, ‘Kom, Heilge Geest, Gij vogel Gods’, (Ad den Besten) spreekt over de Geest, als vertegenwoordiger van God. Een geest die ‘aangeroepen wordt’. Dat suggereert een persoonlijke vorm, waarin de doorsnee trinitariër/theïst zich moeiteloos zal herkennen. Maar het taalgebruik (vogel, lichtengel) geeft ook ruimte om in de geest te zien wat het woord zegt: iets geestelijks; iets dat voortkomt uit onze menselijke geest, waarmee we iets proberen te beschrijven dat eigenlijk niet in woorden is te vatten. Ook Gez. 319, ‘Looft God, die zegent al wat leeft’, heeft zo’n dubbele lading. Het theïstische Godsbeeld lijkt wel sterk voorop te staan; ‘God die zegent al wat leeft’, die ‘der heemlen Heer’ is, die ‘het schip der kerk’ stuurt. ‘Zijn vinger wijst ons aan… dat het ten hemel toe moet gaan’. Maar tegelijkertijd lezen we in deze tekst van J.W. Schutte Nordholt, dat God ‘tussen ons zijn woning heeft, dat God ‘ver is en nabij’, dat God ‘de hartslag van ons werk’ is en dat God ‘onze taal’ spreekt. Waar theïstisch en niet-theïstisch gelovigen samen willen vieren, zou dit lied beiden iets kunnen bieden. Gez. 322, ‘Hoor Gij ons aan’, met tekst van E.L. Smelik, wijst een weg die mij vruchtbaar lijkt. Er wordt niet gesproken van God, Christus of Geest, maar er is alleen sprake van ‘Gij’. Ongetwijfeld heeft Smelik hierbij wel aan een theïstische God gedacht, maar deze vorm biedt ook ruimte om de tekst in niet-theïstische betekenis te verstaan. Wat gebeurt er met zo’n tekst als we uitgaan van God die tussen mensen gebeurt? Wordt het ‘Hoor Gij ons aan’ dan een oproep om vooral beter naar elkaar te luisteren, zodat God ook kan gebeuren?
8
Driebergen
13
Diezelfde ruimte vind ik ook in Gez. 325, ‘Niet als een storm, als een vloed’, van Huub Oosterhuis, waarin de ‘woorden van God’, komen ‘als een glimp van de zon, een groene twijg in de winter’. Het is een ‘stem die de stilte niet breekt’ en mensen ‘horen de naam in hun hart’ en ‘dragen het woord in hun vlees’. Ook Gez. 491 , ‘Gij zijt voorbijgegaan’, (Oosterhuis), tot slot, spreekt van ‘Gij’, maar in zodanig poëtische omschrijvingen, dat een theïstisch Godsbeeld zich niet noodzakelijkerwijs opdringt. Een andere uitgave waaruit veel gezongen wordt is Tussentijds. 9 Ook hierin gaan de meeste liederen uit van een theïstisch godsbeeld en is de keuze voor een niet-theïstische viering beperkt. In TT 2, ‘Heer onze Heer’ (Oosterhuis), de titel zegt het al, is sprake van een persoonlijke God, die Heer is en die wordt aangesproken met ‘Gij’. Maar het lied biedt ruimte in de omschrijving: Deze ‘Gij’ is ‘menselijk in ons midden’, ‘onzichtbaar voor onze ogen’, ‘in alles diep verscholen’, ‘in al wat leeft en zich ontvouwt’. Diezelfde Oosterhuis volgt in TT 47 de tekst van Prediker 3:1-15. In dit lied wordt God niet genoemd. Alleen in het 3e vers klinkt iets door van een belofte: ‘wie niet geeft om zelfbehoud, leven vindt hij honderdvoud’. Daarbij kan natuurlijk de vraag gesteld worden waar die belofte vandaan komt. Dat zou namelijk op een achterliggend Theïsme kunnen duiden. Maar in een niet theïstische viering zou dit lied zeker niet misstaan. Hetzelfde geldt ook voor TT 49 ‘De steppe zal bloeien’ (ook Oosterhuis). Ook hier alleen een vage verwijzing naar iets dat een theïstisch godsbeeld kan doen vermoeden, ‘een hand zal ons wenken, een stem zal ons roepen’. Iets vergelijkbaars speelt in TT 59, ‘Gelukkig de mens’, met tekst van Henk Jongerius. Alleen in het 6e vers is sprake van ‘Hem’ (met hoofdletter) die ons ‘in die mens’lijkheid voor is gegaan’. Lees dit met een kleine letter en het kan staan voor iedere mens (hem of haar) die ons menselijkheid heeft voorgeleefd. Ad de Keyzer schreef TT 92, ‘Het woord dat ik jou geef’, een tweeregelige canon. ‘Het woord dat ik jou geef is niet te zwaar, is niet te hoog, jij kunt het volbrengen.’ Traditioneel opgevat als een bemoediging van God/Jezus tot de mens, maar met evenveel recht van spreken te verstaan als een uitspraak van mens tot mens. In TT 115, ‘Wonen overal nergens thuis’, verwoordt Oosterhuis het geloof treffend als: ‘mensen die dromend een stem verstaan’. TT 162, ‘Ubi Caritas’ is oorspronkelijk een antifoon uit het Romeins missaal. Jacques Berthier gebruikte hiervan alleen het refrein. In vertaling: ‘Waar vriendschap is en liefde, daar is God’. Dit is zowel in theïstische als in niet-theïstische zin te verstaan. Ook van Jacques Berthier is TT 163, ‘Als alles duister is’. De auteur van de oorspronkelijke tekst is niet bekend. Het lied kan worden verstaan als een gebed, dat God (?) een lichtend vuur moge 9
14
Tussentijds
ontsteken, maar het kan evenzeer worden verstaan als een advies of vraag van mens tot mens, om licht te zijn voor elkaar in tijden van duisternis. In TT 165, ‘Licht, ontloken aan het duister’, speelt Sytze de Vries prachtig met de symboliek van Licht. Alleen in het tweede vers wordt deze symboliek omgekeerd en doorbroken. Daar is het niet licht dat naar iets anders verwijst, maar ‘Licht dat straalt van Gods gelaat’ (cursivering van mij, A.K.). Hoe subtiel het al dan niet theïstisch verstaan van een lied kan liggen, wordt mooi zichtbaar in TT 180, ‘Heilige Geest, Gij zijt als de wind’, van Jaap Zijlstra. In taal is dit lied heel mooi beeldend. De enige die in dit lied met ‘Gij’ wordt aangesproken is ‘Heilige Geest’, per definitie een onpersoonlijk personage. In de omschrijvingen van deze Geest gebruikt Zijlstra ook beeldende taal ‘Gij zijt als…’ waarmee de betrekkelijkheid van de omschrijving impliciet gegeven is; ‘als de wind’, ‘als het vuur’, ‘als de dauw’, ‘als het licht’. Maar in de vraagstelling, ‘Kom dan, waai door onze harten… (etc)’ van het lied klinkt toch een theïstisch godsbeeld door. Wim Pendrecht schreef de tekst van TT 185, ‘Licht om te leven’. Hierin is geen spoor van Theïsme te vinden, tenzij je het ‘gegeven’ zijn van het licht als zodanig opvat, in het refrein ‘Licht om te leven…wordt ons gegeven’. Zeer bruikbaar lijken ook de teksten van Oosterhuis in TT 191 ‘Nu nog met halve woorden’ en TT 216 ‘Komen ooit voeten gevleugeld’. Hooguit kan hier de vraag gesteld worden, of in de onvrede met het ‘nu’ en in de belofte van ‘ooit’ niet toch een geloof in een transcendente en in ons leven ingrijpende God schuilgaat. Op verzoek van Tom Mikkers, algemeen secretaris van de Remonstranten, schreef Coot van Doesburgh de bundel Licht.10 In honderd liedjes op bekende kerkelijke en niet-kerkelijke melodieën schreef ze teksten waarin God noch Jezus genoemd worden. De enige persoon die in deze liedjes aangesproken wordt is ‘jij’. In de toelichting ‘Licht in historisch perspectief’ schrijven Tom Mikkers en Christiane Berkvens dat het gaat om ‘nieuwe betekenisvolle teksten voor samenzang op een bestaande melodie… in een nieuwe religieuze context… Wie wordt toegezongen in LICHT is aan degene die het zingt. Daarmee is LICHT niet alleen een muzikale onderneming maar ook een theologisch statement. LICHT is een uitnodiging aan iedereen om te onderzoeken waar de verbinding ligt tussen godsdiensten en levensovertuigingen.’
10
van Doesburgh
15
Hoofdstuk 3 Als het anders is, noem het dan ook anders Het zijn niet alleen de te zingen liederen, die moeilijk te rijmen zijn met de consequente doordenking van een niet-theïstisch Godsbeeld. Ook diverse andere elementen in de kerkelijke vieringen leveren de nodige vragen op. Wat doe je met de zegen? En met bidden? Hoe geeft je het avondmaal vorm? Om een voorbeeld te noemen: De dienst wordt van oudsher geopend met ‘votum / bemoediging en groet’. Traditioneel wordt dan vaak de tekst gebruikt van enkele psalmregels. Onze hulp is in de naam van de Heer, die hemel en aarde gemaakt heeft, (Ps. 124:8) die de vernederden antwoordt, die de hongerigen brood geeft en de verdrukten recht verschaft (Ps. 146:7) of ...die trouw houdt tot in eeuwigheid en die niet laat varen, het werk dat Zijn hand begon. (Psalm 138:8) Gevolgd door: Genade zij u en vrede van God onze Vader en van de Heere Jezus Christus. Amen. (1 Korinthiërs 1:3) Natuurlijk hoef je zo’n tekst niet letterlijk op te vatten. Je kunt ‘De Heer’ en ‘De Eeuwige’ beschouwen als een beeldende beschrijving van het onbevattelijke. Het handelen van ‘De Heer’ hemel en aarde maken, vernederden antwoorden, enz.- is dan uiteraard ook geen beschrijving van wat daadwerkelijk zo gebeurt of gebeurd is, maar een verhalende weergave van een ideaal. Maar deze verhalende vorm roept wel direct het beeld op van een handelende God in mensachtige gedaante. Als dat beeld niet (meer) klopt met onze voorstelling van God, kunnen we beter zoeken naar andere woorden. ‘Als het anders is, noem het dan ook anders…’ Een eerste poging hiertoe schreef ik in 2007: Wij komen hier samen in verbondenheid met elkaar en met de wereld waarin wij leven in vertrouwen op God die ons op weg stuurt met zijn naam: Ga maar, dan ga ik met je mee.11 De vrede van de Levende, de liefde van Christus, die God present stelt en de gemeenschap in Gods geest 11
16
Deze vertaling van de naam leende ik van Klaas Hendrikse
zij en blijve met u allen Amen Het is een tekst waarin ik enerzijds probeer het theïstische Godsbeeld los te laten en anderzijds de vertrouwde woorden niet helemaal kwijt te raken. Een poging ook, om de gemeente in dit proces mee te nemen, maar met voldoende ruimte voor een eigen invulling van het persoonlijk geloof. Later volgden meer teksten: Wees welkom in dit huis Dat door mensenhanden werd gebouwd Wees welkom in dit huis Waar wij samenkomen als geroepenen Wij mogen hier zijn Met al onze vragen en twijfels Levend vanuit een vermoeden van een dragende liefde Van een mysterie, te groot voor woorden Wees welkom in dit huis Dat gewijd is aan de Eeuwige
Nieuwjaar 2011: Gezegend ben jij, nu het nieuwe jaar begonnen is. Gezegend met het licht dat het duister overwint. Gezegend met de levensadem van Gods Geest. Gezegend om te zegenen al wie je op je levenspad ontmoet. Amen
Pasen 2012: Sta op! Een morgen, ongedacht, Gods dag is aangebroken.12 Wees welkom, jij die deze morgen bent opgestaan uit het duister van de nacht Wees welkom, jij die werd aangetrokken door het licht van Pasen. Wees welkom, jij die een dode betreurt en zoekt naar de God van levenden. Wees welkom, jij die leeft! Wees gezegend met de adem van Gods Geest in jou. 12
Gez. 210:1
17
Amen
Ook de zegen aan het eind van de dienst kan niet ongewijzigd blijven wanneer we het theïstische Godsbeeld loslaten. De meest gebruikte zegen is ontleend aan Num. 6:24-26. De Heer zegene U en behoede u, De Heer doe zijn aangezicht over U lichten en zij U genadig, De Heer verheffe Zijn Aangezicht over U en geve u vrede. In de NBV(2004) werd dat: Moge de HEER u zegenen en u beschermen, moge de HEER het licht van zijn gelaat over u doen schijnen en u genadig zijn, moge de HEER u zijn gelaat toewenden en u vrede geven. Deze tekst werd ook in 2004 door P. Oussoren13 opnieuw vertaald: De Ene zal je zegenen en je bewaken de Ene laat zijn aanschijn tot je oplichten en is je genadig de Ene heft zijn aanschijn tot je op en legt op jou vrede. Voor wie niet gelooft in een theïstische God, voor wie gelooft dat God ‘tussen mensen gebeurt’, zal de zegen in deze vorm waarschijnlijk niet veel meer betekenen en weerstand of vragen oproepen. Het was voor mij aanleiding om de zegen te herformuleren, bijvoorbeeld zo: Zegen en bescherm elkaar Schenk elkaar uw licht en wees genadig Sta open voor wie u ontmoet, schenk elkaar vrede en God zal met u gaan. Amen Een mooie formulering is ook die van Tina Geels, waarin de vraag wie zegent wordt opengelaten: Zegen onze nachten en dagen Ons hart, ons verstand, onze handen Zegen ons voor elkaar Met liefde en trouw Houd de droom in ons gaande En schenk ons leven.14 De zegen wordt meestal voorafgegaan door de ‘uitzending’; woorden waarmee de gemeente weer op weg gaat ‘de wereld in’. Deze woorden worden meestal veel vrijer geformuleerd, minder gebaseerd op een bepaalde bijbeltekst. Het is wel een moment om de gemeente (nogmaals) te 13 14
18
Oussoren Liturgiecommissie Remonstrantse Broederschap-3
bevestigen in het geloof. Hoe doe je dat vanuit een niet-theïstische visie? In de afgelopen jaren deed ik dat bijvoorbeeld zo: Laten wij hier vandaan gaan met in ons hart een droom van een wereld zonder haat zonder afgunst en zonder geweld zonder hebzucht Laten wij gaan op de weg van die droom dat het koninkrijk nabij is in de wereld van vandaag Een droom die in ons werd geplant maar die wij zelf moeten koesteren en doorgeven Droom die droom, lééf die droom en God zal met je zijn. Amen
(A.K. nov. 2008)
Of: Laten wij gaan, in vuur en vlam. Laten we gaan, vervuld van Gods geest. Laten wij gaan in deze wereld die veelkleuriger is dan een mens ooit had kunnen bedenken. Laten wij gaan in vuur en vlam en getuigen van de vrede die mogelijk is in Gods geest Vrede, Frieden, Peace, Pace, Shalom, Salaam.
(A.K. pinksteren 2009)
19
Ik ben mij er zeer van bewust, dat deze formuleringen ook nog heel goed in theïstische zin kunnen worden opgevat. Met het oog op de balans in de gemeente is dat ook prima. Uiteindelijk gaat het er toch om, dat ieder de tekst kan verstaan zoals dat bij haar of zijn geloof past. Wat ik vooral probeer te vermijden is het dwingende taalgebruik, waarin God zodanig wordt omschreven, dat er geen andere uitleg meer mogelijk is. Dit wordt beduidend moeilijker bij het bidden. In het gebed zoekt een gelovige een spiritueel contact met goddelijke of menselijke spirituele wezens… Het doel van een gebed kan zijn om eerbied te tonen, een verzoek te maken, of om de eigen gedachten en emoties te uiten of richting te geven…. Er zijn binnen het christendom drie hoofdcategorieën van gebed: Dankgebed: God wordt hierbij gedankt om wat Hij gegeven heeft en om wie Hij is. Smeekgebed: Er wordt gevraagd om vervulling in nood en behoeften. Belijdend gebed: Er wordt schuld beleden en om vergeving gevraagd.15 Als met bidden wordt bedoeld: spreken met of tot God, dan valt er in niet-theïstische zin niet veel meer te bidden. Er is dan immers geen aanspreekpunt, geen adres waartoe het gebed gericht kan worden. Als God niet bestaat kun je ook niet tot ‘Hem’ bidden. Hoewel? Als God ‘tussen mensen gebeurt’, als God oplicht in de interactie, dan kan het toch heel goed, om zich biddend uit te spreken? Voor dankgebed en belijdend gebed zie ik in die zin nog wel mogelijkheden, ook al zullen de formuleringen worden aangepast. Alleen het smeekgebed blijft een heikel punt. In het geval van een bestaande God is het al een wat vreemde vertoning, om God te vragen in onze nood en behoeften te voorzien (alsof wij dan vervolgens achterover kunnen leunen?), maar als God niet bestaat en alleen via onze medemensen kan gebeuren, dan wordt het biddend vragen om in onze nood en behoeften te voorzien wel een heel direct beroep op de aanwezigen en daarmee een pijnlijke aangelegenheid. O hidden Mystery, Sun behind all suns, Soul behind all souls, in everything we touch, in everyone we meet, your presence is round us and we give you thanks. Prayer from the Iona community16 Hoorde ik niet iemand zeggen: ‘Tot een mysterie kan ik niet bidden’? Deze prachtige tekst kan het verlegen zwijgen rond het gebed doorbreken, maar de vraag is natuurlijk wel gerechtvaardigd, wat hier met ‘hidden Mystery’ wordt bedoeld. De Iona community is sterk op het evangelie van Jezus Christus gericht. Maar bedoelt zij hier Christus, of toch God? En moet ieder die deze tekst gebruikt dat dan precies zo invullen? Of zullen we het open laten en ieder de ruimte geven om het ‘verborgen mysterie’ te verstaan zoals dat bij haar of zijn geloof past?
15 16
20
Bron: Wikipedia, trefwoord Gebed Forder, p. 38
Een mooie alternatieve omschrijving van wat gebed is vond ik bij Joy Mead 17. Zij heeft geen antwoord op de vraag wat gebed is, maar wel: ‘Just a few thoughts and more questions.’ So, leave aside the baggage of creeds and dogmas, learn to be at ease with uncertainty, liberate your imagination, be totally present in the moment and place where you are, enter into the realm of poetry and art, and all sorts of things happen. Finding yourself and experiencing connectedness with the world around you and the people in it –that’s what some people might call prayer. Paying attention to the most minute things…is the most generous of human activities… In loving attention we discover the enabling grace that tunes us in to the heart-rending harmony of all creation – and that has to be prayer. Then there is thankfulness… Open heart and mind, enjoy the earth’s good gifts and be thankful… and know that joy in something or someone is prayer. Conversely, there is that huge ‘Why?’ we hold deep inside us and spit out occasionally when faced with suffering, oppression and cruelty. It isn’t an intellectual question. It’s a prayer. Mead noemt momenten van liefdevolle verwondering om alledaagse dingen, de zorg voor de medemens en diens omgeving, óók vormen van gebed. It is not a deliberate setting aside of holy from ordinary but a heightened awareness of the wonder and holiness of ordinary things. Prayer is about life. Tot besluit van dit hoofdstuk nog enkele gedachten over de viering van het avondmaal. In de gemeenten waarin ik tot nu toe gewerkt heb, werd/wordt het avondmaal twee maal per jaar gevierd, in de week voor Pasen en op de laatste zondag van het kerkelijk jaar. Veel gemeenteleden voelen zich niet prettig bij het avondmaal met de traditionele inzettingswoorden van Jezus: ‘Neem, eet, dit is mijn lichaam.’ en ‘Dit is mijn bloed, het bloed van het verbond, dat voor velen wordt vergoten tot vergeving van zonden.’18 Veel mensen mijden om die reden de diensten waarin het avondmaal wordt gevierd. In de afgelopen jaren heb ik, net als veel collega’s gezocht naar andere vormen van vieren en andere formuleringen van teksten rond de maaltijdviering. Enkele voorbeelden: a)
In ‘Orden van dienst, vormen van belijden en gebeden’ 19 is deze tekst te vinden: V: G: V: G: V: G:
17 18 19
Zo nam Jezus het brood op, brak het en sprak de eeuwen door: Dit is mijn lichaam, dat voor u verbroken wordt. Zo nam Hij de beker op , met de woorden: Dit is het bloed van het nieuwe verbond, vergoten voor allen. Zo liet Hij brood en wijn rondgaan, ons biddende: Neemt allen hiervan, doet het tot mijn gedachtenis.
Mead, p. 104-106 Uit Mattheus 26:26-28 Liturgiecommissie Remonstrantse Broederschap, p. 17
21
b)
In 1997 nam de liturgiecommissie in de Liturgieklapper 20 een tekst over van de Amsterdamse Studenten Ecclesia: Gezegend zijt gij om Jezus van Nazareth, dienstknecht voor allen die ten einde toe uw weg is gegaan. Die in de nacht van de overlevering voordat hij lijden moest en sterven zou het brood gebroken heeft en uitgedeeld: neemt en eet, heeft hij gezegd, dit is voor u mijn lichaam. Ook de beker heeft hij ons gereikt: kunt gij de beker drinken die ik drinken moet heeft hij gezegd – drinkt dan deze beker van een nieuw verbond, tot mijn gedachtenis.
c)
Wij danken U, God, dat uw liefde voor ons zo groot is, dat Jezus onder ons geleefd heeft; dat Hij aan tafel ging met mensen zoals wij, het brood brak en de beker en de wijn doorgaf. Wij danken U dat wij, als wij eten van hetzelfde brood en drinken van dezelfde wijn, zo mogen vieren dat wij allen delen in Uw liefde voor ons. Want in de nacht dat Jezus werd overgeleverd heeft Hij het brood genomen om het te breken en uit te delen met de woorden: "Neemt en eet, dit is mijn lichaam voor u: doe dit telkens opnieuw, om mij te gedenken!" Zo nam Hij ook na de maaltijd de beker, sprak de dankzegging uit en zei: "Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed: Laat hem onder u rondgaan en doet dit, telkens opnieuw, om mij te gedenken." Wietske Tinga
d)
… En op de laatste avond van zijn leven heeft hij ons brood van leven gereikt met de woorden: ‘Neemt en eet hiervan en als je dat doet denk dan aan mij.’ Ook heeft hij een beker wijn genomen, hij liet hem rondgaan met de woorden: ‘Dit is de beker van nieuwe verbondenheid‘. Fride Bonda
20
Liturgiecommissie Remonstrantse Broederschap-2, p. 6-7
22
e)
Gezegend de Levende, de Schepper, de Roepkracht in ons midden: Hij die ons de smaak van leven heeft meegegeven: vrijheid, vrede, liefde en geluk; die ons voedt met het brood dat onze honger naar vrede en vrijheid sterker maakt: Dit is vreugdevolle vrijheid . Die ons de beker reikt van steeds meer dorsten naar gerechtigheid: Dit is ten volle leven… Janne Bilstra
23
Hoofdstuk 4 Als God niet bestaat, kan ‘Hij’ ook niet zegenen In het kader van mijn studieverlof bezocht ik een dienst van Klaas Hendrikse in Zierikzee. Na afloop spraken we over de liturgie en gaf hij me een aantal voorbeeldteksten mee, die ik hier gedeeltelijk weergeef. Klaas Hendrikse heeft de liturgie enigszins aangepast. In plaats van ‘Votum en groet’ heeft hij ‘Welkom’ of ‘Woord van vertrouwen’. Er is een inleiding, gevolgd door stilte, er zijn schriftlezingen (bij voorkeur door een lector), overdenking, orgelspel, een inleiding op het Onze Vader en woorden van afscheid in plaats van de gebruikelijke zegen. Een en ander wordt afgewisseld met zang. Wat vooral opvalt is het ontbreken van gebed aan het begin van de dienst en het ontbreken van voorbeden.
Woord van vertrouwen In het woord van vertrouwen worden de aanwezigen aangesproken. Benadrukt wordt dat het wel degelijk gaat om de ervaring van wat wij God (kunnen) noemen. Duidelijk wordt onder woorden gebracht, dat mensen dat op een heel verschillende manier kunnen beleven. Zo verschillend als we zijn, we zijn hier bij elkaar als mensen die het woord ‘God’ niet hebben afgeschreven…, als verschillende mensen die allemaal op hun eigen manier geloven dat wat zij ‘God’ noemen, te maken heeft met mens-zijn, met de (diepste) wortels van ons bestaan. Juist omdat mensen dat zo verschillend kunnen beleven, wordt met regelmaat ook verwezen naar de onkenbaarheid en onnoembaarheid van ‘God’. Wij zijn hier bij elkaar in naam van iets wat géén naam heeft… of vele namen:…… of óók wel: God. Vaak wordt de nadruk gelegd op de onzekerheid, op het open houden van vragen en op de ruimte voor twijfel. Wees welkom in dit huis, een huis waarin we liever vragen stellen dan achter antwoorden aanlopen, 24
waarin zoeken hoger staat aangeschreven dan vinden, waarin vertrouwen en twijfel op één stoel mogen zitten. Tot slot worden de woorden van vertrouwen ook wel gebruikt om de eigen verantwoordelijkheid van mensen te onderstrepen. Bijvoorbeeld, na het zingen van het lied ‘ Wees hier aanwezig’: De tekst mag dan wel suggereren dat wij vragen of er iets of iemand naar ons luistert, maar dat geloof je waarschijnlijk zelf niet, of –voorzichtiger- dat is niet geheel onbetwijfeld. Wees hier aanwezig… Dat is een mooie aanmoediging om zelf aanwezig te zijn, om je er bewust van te zijn dat er niets aanwezig zal zijn als jij er niet zelf voor open bent Vandaar: wees hier aanwezig, jij… wees welkom.
Stilte In plaats van een gebed aan het begin van de dienst, is er ruimte voor stilte, die voor iedereen verschillende functies kan hebben. De ruimte voor die verschillen wordt ook benoemd. stilte om contact te zoeken met jouw God om te bidden of om je te concentreren of om je leeg te maken om te kunnen horen wat er in jezelf spreekt of alleen maar om stil te zijn Of: innerlijk stil worden, proberen om ruimte te maken voor wat groter is dan onze eigen woorden… proberen om ons te openen voor woorden die ons zouden kunnen raken… en voor datgene waar geen woorden voor zijn, voor wat we wel noemen: God… Gebed / Onze Vader Zoals in hoofdstuk 1 al werd aangehaald, kiest Klaas Hendrikse ervoor om het Onze Vader wel te bidden in de dienst. Dat noemt hij zelf inconsequent. ‘Weten dat diezelfde woorden eeuwenlang zijn uitgesproken door mensen die ons voorgingen, dat ze nog steeds zullen klinken als wij er niet 25
meer zijn en dat ze in onze tijd in alle talen overal op de wereld worden uitgesproken door mensen in vreugdevolle en verdrietige omstandigheden, is daarvoor reden genoeg.’21 Maar in plaats van de voorbeden, die gewoonlijk aan het Onze Vader vooraf gaan, is er een korte inleiding, waarin eventueel enkele gedachten kunnen worden meegegeven, of waarin juist de verbondenheid met de traditie wordt benadrukt. ‘…als God niet bestaat, is er geen adres. Daarom probeer ik die gevoelens (dankbaarheid, zorg, machteloosheid…) te benoemen, niet te adresseren’.22 Als wij zometeen samen de woorden van het Onze Vader uitspreken, dan doen we dat niet zozeer omdat wij nu juist in die woorden onze gevoelens herkennen, maar meer vanuit het besef, dat wij niet op een eiland leven, dat ons leven verbonden is met dat van generaties voor en na ons, met dat van mensen nu op deze wereld… Of: Wij willen nu onszelf, ieder voor zich, en elkaar, samen, de gelegenheid geven voor gebed, inkeer, of welke naam je daar ook aan wilt geven… ……… proberen we om ons te openen voor elkaar: ik voor jou, jij voor mij, wij voor elkaar: ieder met zijn/haar eigen verlangens en dromen, ieder met zijn/haar eigen teleurstellingen en littekens… proberen we elkaar toe te laten en proberen we ons open te stellen voor anderen om in gedachten te zijn bij mensen om ons heen, mensen die niet hier zijn, maar die onze aandacht nodig hebben, omdat ze ziek of verdrietig zijn, of alleen……, of: vul zelf maar in… In stilte willen we nu ruimte maken voor wat ons persoonlijk bezig houdt, voor wat de één voor de ander niet kan zeggen… (stilte) En alles wat daar nog aan toe te voegen zou zijn, spreken wij uit met die oude, beproefde woorden: Onze Vader….(enz.) 21 22
26
Hendrikse, p. 169 Hendrikse, p. 167
Afscheid Zegen heeft oorspronkelijk de betekenis van heil of voorspoed. In de loop der tijd kreeg het ook betrekking op het uitspreken van een formule waarmee men poogt iemand heil of voorspoed te geven…. Wat een zegen vanuit bijbels gezichtpunt inhoudt, blijkt het beste uit de toevoeging aan de priesterlijke zegen in Numeri. Daar staat de belofte aan de joodse priesters: ‘Zo zullen zij mijn naam op de Israëlieten leggen, en Ik zal hen zegenen.’ Wanneer een gevolmachtigd priester deze zegen uitspreekt, zal God Zich er dus binnen de verbondsbepalingen aan verbinden. Of zoals Calvijn het uitdrukte: dan is God de Zegenaar in de zegenaar.23 Als God niet bestaat, kan ‘Hij’ ook niet zegenen. En dan is het dus ook niet mogelijk dat iemand ‘namens Hem’ de zegen geeft. Het is dan ook niet verwonderlijk, dat Klaas Hendrikse de dienst besluit met woorden van afscheid, in plaats van met de zegen. Als mensen elkaar van hart tot hart het goede wensen, dan is dat zoiets als ‘elkaar zegenen’ Maar wat hij in zijn woorden van afscheid zegt, heeft wel degelijk de bedoeling elkaar het goede (‘heil’) toe te wensen en grijpt ook geregeld terug op oude bekende zegenspreuken. Tijd van gaan is aangebroken wij gaan niet alleen Die woorden nemen we met ons mee: * als een opdracht: om ervoor te zorgen dat er hier niemand weggaat met het gevoel alleen te zijn… * èn als een bemoediging: als wij zó proberen te gaan, dan gaan wij niet alleen, dan gaat God met ons mee… als steun, als grond en als vuur Of: Wij nemen afscheid met een wens: dat wij de kracht mogen vinden om te veranderen wat we kunnen veranderen, om te aanvaarden wat we niet kunnen veranderen, en dat we wijs genoeg mogen zijn om tussen die beide onderscheid te maken. Als ons dat een beetje lukt, dan mogen we er wel op vertrouwen, dat God in de buurt is, als steun in je rug, als grond onder je voeten, als het vuur in je hart. 23
Bron: Wikipedia, trefwoord zegen.
27
Hoofdstuk 5 ‘Hier sta ik, ik kan niet anders’24 Hoewel ik het theïstische godsbeeld zo veel mogelijk probeer te vermijden, zal ik mijzelf niet snel een atheïst noemen. De connotatie van ‘ongelovige’ ligt er te dik bovenop. Vandaar dat ik in het voorgaande ook consequent over ‘niet-theïstisch’ heb gesproken, als ik wilde aangeven met het theïstische godsbeeld niet uit de voeten te kunnen. Eerder omschreef ik mijn geloof als agnostisch; het niet weten en ook niet kunnen weten wie of wat God is staat bij mij voorop; een twijfelend en stamelend geloof. Toen ik mij enige jaren geleden verdiepte in het unitarisme, werd mij voorgehouden, dat de ontkenning van de drie-eenheid net zo speculatief is als het aanvaarden ervan. Eenzelfde kritiek kan ook gelden voor het afwijzen van het theïstische godsbeeld. Zeggen dat God niet bestaat is even speculatief als zeggen dat God wèl bestaat. Zelfs wanneer je het zo expliciet maakt, dat God ‘niet bestaat zoals een appeltaart bestaat’, zullen er nog mensen zijn die zo’n uitspraak speculatief vinden. Het zij zo. Klaas Hendrikse stelt nadrukkelijk, dat God alléén tussen mensen gebeurt: niet in, maar tussen. En dat God ook alleen maar tussen mensen kan gebeuren: ‘Geen God zonder mensen dus.’25 ‘Het kan…niet over God gaan als het niet over jou en mij gaat.’26 Het idee van een ‘Goddelijke vonk’ in mensen wijst Hendrikse, met verwijzing naar H.M. Kuitert en G.K. Chesterton, stellig af, omdat de mens dan uiteindelijk zichzelf zou moeten vereren als drager van die Goddelijke vonk. ‘Als er al iets ‘goddelijks’ in mensen zou zitten, dan lijkt dat meer op een aanmaakblokje dan op een vonk. Zo’n blokje brandt niet uit zichzelf, maar moet eerst door iemand worden aangestoken.’27 Je zou bijna denken, dat hier toch een vorm van Theïsme om de hoek komt kijken (want wie steekt dat blokje dan aan?), maar dat is mijn interpretatie! De conclusie die Hendrikse trekt is, dat God ‘ontbrandt’ tussen mensen. ‘Waar mensen niet werkelijk bij elkaar betrokken zijn, niet proberen om voor elkaar mens te zijn, hoef je het niet over God te hebben… Als ik het in jou niet zie en jij niet in mij, wat valt er dan nog te geloven?’ 28 De uiterste consequentie hiervan is: ‘Waar geen mensen zijn, gebeurt God niet. God gebeurt bijvoorbeeld niet in de natuur, die trekt zich van God noch mens iets aan.’ 29 Ik zou van mijn agnostisch geloof vallen, wanneer ik zou beweren dat deze uitspraak niet klopt. Ik kan alleen zeggen, dat ik persoonlijk wèl geloof dat God in de natuur ‘verschijnt’. Als ik geraakt wordt door de natuur, in stille verwondering over het leven, dan kan ik daarin iets van God ervaren. En net zoals het ‘gelaat van de ander’30 een appèl op mij kan doen, zo kan ook de natuur dat doen. Ondanks de harde kanten van de natuur, is voor mij juist de verwondering over de complexiteit van het leven een bron van geloof. 24 25 26 27 28 29 30
28
Toegeschreven aan Martin Luther op de Reichstag te Worms, 1521 Hendrikse, p. 127 Hendrikse, p. 128 Hendrikse, p. 129 Hendrikse, p. 132 Hendrikse, p. 126 De term heb ik geleend van E. Levinas.
Bewondering voor de Lieve Heer, Die bloemen bloeien laat En vogeltjes doet fluiten Terwijl Hij niet bestaat!31 Geloven heeft alles te maken met perspectief. Het is een manier van kijken en de wereld beleven. In zijn essay ‘God en lot, over een vrijzinnige theologie van de natuur’ 32 noemt dr. L.P. Roegholt de verwondering ‘één van de kostbaarste bronnen van geloof’, zonder daarbij de ogen te sluiten voor de harde kanten van de natuur. Roegholt maakt onderscheid tussen de algemene en de bijzondere openbaring. In de algemene openbaring is God kenbaar in en door de natuur. Met de bijzondere openbaring bedoelt hij dat God zich heeft geopenbaard in Jezus Christus. Zijn eerste conclusie is: ‘God kan, zonder tussenkomst van de openbaring in Jezus van Nazareth, door de natuurlijke (=ingeschapen) rede van de mens gekend worden.’ Verderop (p. 32) stelt hij: ‘Theologie van de natuur wil geen vervanging zijn maar slechts een aanvulling, een verrijking van ons geloof.’ Hier neemt het betoog van Roegholt een wending die ik niet meemaak. Ik zou denken, dat het eerder andersom moet zijn, dat de bijzondere openbaring een aanvulling is op de algemene openbaring en dat er vele bijzondere openbaringen naast elkaar kunnen bestaan. Op zich vind ik het betoog mooi en aansprekend. Dat er een algemene openbaring is, waardoor de mens iets van het goddelijke kan ervaren en beleven in de natuur. Dat deze openbaring niet is voorbehouden aan één volk of cultuur. En het betekent ‘uitgaan van een openbaring die niet via de bijbel tot ons is gekomen maar die diep in de mens wordt beleefd als Gods aanwezigheid in natuur en kosmos.’ (p. 32) De algemene openbaring is een beleving van het mysterie, dat zich met ratio en logica niet laat doorgronden. ‘Het is een sacrale macht die wijst naar het hogere, naar het goddelijke. Sacraliteit van de natuur ligt in het wezen van de algemene openbaring. Het is een niet-christelijk besef, dat men niet straffeloos mag negeren of -erger nog- als heidendom mag veroordelen.’ (p. 16) Dat er onder het hele betoog van Roegholt een vorm van Theïsme schuilgaat blijkt bijvoorbeeld, wanneer hij Van Baal33 aanhaalt, die spreekt van een ‘boven en achter de wereld liggend mysterie dat overal ter wereld ervaren wordt’. ‘Boven en achter de wereld’ plaatst dit mysterie (God) buiten diezelfde wereld. In mijn beleving is er geen mysterie buiten de wereld te vinden, maar is de wereld het mysterie. Aan het slot van zijn betoog stelt Roegholt: ‘Meestal wordt door vrijzinnige theologen de nadruk gelegd op de verantwoordelijkheid voor de schepping (rentmeesterschap). Dat is niet voldoende. Rentmeesterschap betreft onze plichten, het is ethiek en ligt daarmee voor een belangrijke deel binnen het terrein van de cultuur. Natuur en mystiek betreffen een diepere laag. Schepping en natuur moeten in hun wezen doorleefd worden en niet alleen in hun gevolgen voor menselijk handelen doordacht.’ (p. 34)
31
Van Veen
32
Roegholt Roegholt, citaat Van Baal; Boodschap uit de stilte. Baarn 1991
33
29
Hoewel Roegholt dus hier en daar andere conclusies trekt dan ik, helpt hij me wel verder. Bij hem vind ik de bevestiging, dat we God of het mysterie kunnen beleven in de wereld om ons heen en dat we daarbij niet gebonden zijn aan de bijbel of de christelijke leer. Een diepe beleving van een goddelijke vonk in ons, in onze medemensen èn medeschepselen, die recht doet, ook aan de harde kanten van de natuur. Want dood en leven horen bij elkaar. Zonder dood is er geen leven mogelijk. Ook die lijn zit in het essay van Roegholt verweven. Daarbij maakt hij onderscheid tussen natuur en cultuur en op basis daarvan ook een onderscheid tussen geluk en ongeluk enerzijds en goed en kwaad anderzijds. Geluk en ongeluk kunnen ons overkomen door natuurlijke omstandigheden, waar niemand (ook geen God) iets aan kan doen. Goed en kwaad zijn verbonden met menselijke handelen. Daarmee hebben goed en kwaad hun plaats in de cultuur en blijven geluk en ongeluk voorbehouden aan de natuur. Door de erkenning dat ongeluk ons kan treffen, denk aan ziekte, droogte, aardbevingen, etc., en de gelijktijdige erkenning dat dood de voorwaarde is voor leven en dat er geen God is die dat ongeluk stuurt of in de hand heeft, kunnen we ons bevrijden van de verstikkende vraag of God dan het kwaad ook geschapen heeft. Daartoe moeten we het idee loslaten dat God almachtig zou zijn. Binnen een niet-theïstisch godsbeeld is dat vrij eenvoudig; Als God niet bestaat, kan ‘Hij’ ook niet almachtig zijn. Terug naar de liturgie… Het besef van een openbaring in de natuur vinden we onder andere terug in de Keltische traditie, hoewel het Christendom daar wel weer een eigen kleuring aan gegeven heeft. In talloze gebeden zien we een prachtige verbondenheid met de natuur. Bijvoorbeeld: Een welkom voor u, gij zon der seizoenen, terwijl gij de hoge luchten doorkruist! Uw stappen zijn sterk op de wiek van de hemel, gij zijt de heerlijke moeder der sterren. In de verdelgende oceaan legt gij u te ruste zonder schade en zonder vrees; op de kuif van de vredige golf rijst gij op als een jonkvrouw gekroond en in bloei.34 Onder invloed van het christendom werden veel van deze teksten vermengd met denkbeelden over de drie-eenheid. Ook hiervan een voorbeeld: God zij met u op elke pas, Jezus zij met u op elke heuvel, Geest zij met u op elke stroom, kaap en bergkam en hoogland; elke zee en elk land, elke heide en weide, elk liggen, elk opstaan, 34
30
de Waal (red.), p.238
in de trog van de golven, op de kruin van de baren, elke stap van de reis die u gaat.35 Het gevolg is, dat in een niet-theïstische liturgie veel van die teksten minder bruikbaar zijn, of, net zoals bij het Liedboek voor de Kerken, alleen bepaalde verzen geselecteerd kunnen worden. Mooi vind ik bijvoorbeeld het lied: Neem mij aan zoals ik ben. Zuiver uit wie ik zal zijn. Druk uw zegel op mijn ziel en leef in mij.36 Rekening houdend met gemeenteleden die er wel een theïstisch godsbeeld op na houden en zoekend naar de eerder genoemde balans, spreken de volgende teksten mij ook aan: Heer van elke bergtop, dank voor de schoonheid en het mysterie van de schepping en voor alle nieuwe horizonten.37
Diepe vrede van de rollende golf voor jou. Diepe vrede van de stromende lucht voor jou. Diepe vrede van de kalme aarde voor jou. Diepe vrede van de stralende sterren voor jou. Diepe vrede van de zoon van de vrede voor jou.38
Ik verrijs vandaag door de kracht van de hemel licht van de zon schittering van de maan pracht van het vuur snelheid van de bliksem gezwindheid van de wind diepte van de zee stevigheid van de aarde kracht van de rots39
35 36 37 38 39
de Waal (red.), p. 160 Bell, Nederlandse tekst onbekend. Millar, p. 44 Forder, p. 10 (vertaling A.K.) Forder, p. 19 (vertaling A.K.)
31
Hoofdstuk 6 Het komt meer voor en er is een naam voor! In mijn zoektocht langs de wegen van geloof en ongeloof, had ik vaak het idee nogal alleen te staan. Ik heb daarvoor wel eens het beeld gebruikt, dat de Remonstrantse kerk aan het uiterste randje van het christelijk geloven staat en dat ik bij die Remonstrantse kerk dan nog met de voeten uit het raam zit. Maar gaandeweg kwam ik erachter, dat er meer mensen uit dat raam hangen en dat niet alleen bij de Remonstranten. Toen ik met de drie-eenheid niets kon beginnen en ontdekte dat er meer mensen zijn die er zo over denken en dat die zich Unitariër noemen; het komt meer voor en er is een naam voor! En zo dus ook de herkenning in de denkbeelden van Klaas Hendrikse, in de afwijzing van het theïstische godsbeeld. Is hij de enige? Zeker niet. Hooguit de meest uitgesproken auteur van dit moment in het Nederlandse taalgebied. Om het wat te verbreden, ga ik in dit hoofdstuk te rade bij andere auteurs, uit het Nederlandse, Engelse en Duitse taalgebied. Dit overzicht kan natuurlijk nooit volledig zijn en die pretentie heb ik dan ook niet. * In 2010 verscheen de Doornse Catechismus40 waarin dertien auteurs nieuwe antwoorden op oude vragen geven. De auteurs zijn ‘dominees van Op Goed Gerucht’. In diverse bijdragen is iets te vinden van een agnostische of niet-theïstische godsbeleving, hoewel dit niet altijd volmondig wordt uitgesproken: ‘De Eeuwige heeft ervoor gekozen niet te willen bestaan buiten de mens om… Blijft staan dat dit altijd mijn eigen individuele ervaring en waarneming is. Het is niet mogelijk en wenselijk deze tot de absolute ervaring van de Eeuwige te maken.’ (Jeroen Jeroense, Elst. p. 15-16) Op de vraag ‘Bestaat God?’ volgt een in mijn ogen nogal kromme logica: ‘Als algemeen het verlangen naar een God leeft…voedt dat het vermoeden dat hij of zij bestaat.’ (?!?) Toch gaat deze auteur niet verder dan de stelling dat geloven in het bestaan van God een keuze is. ‘Voor mij bestaat God, al kan ik het niet bewijzen en voel ik evenmin de behoefte om dat te bewijzen. Ik kies ervoor dat God bestaat’. (Lyonne Verschoor, Harderwijk. p. 17-18) ‘Over God kun je slechts in beelden spreken… Het beeld moet derhalve nooit letterlijker worden genomen dan het bedoeld is.’ (Peter Verhoeff, Alkmaar. p. 20-21) Een andere auteur verwijst naar de Duitse filosoof Feuerbach (1804-1872) die God een projectie noemde. ‘Gesteld dat de projectietheorie juist is, dan is de mens niet een schepping van God maar is God een schepping van de mens. Is God daardoor minder waar of waard?’ (Hester Smits, Wognum. p. 40-41) ‘Wie God gevonden heeft, is haar al weer kwijt. Dat is de uiterste consequentie van het beeldverbod. Wij kunnen God nooit geheel kennen, laat staan vastgrijpen.’. (Jannet van der Spek, Groningen. p. 143) * Van H.M. Kuitert verscheen in 2002 ‘Voor een tijd een plaats van God.’41 ‘Als je – na al die eeuwen christendom – vraagt waar het ook weer om begonnen was, dan is het antwoord volgens Kuitert: om de mens. En dus niet om God. Mensen waren er immers al voor god er was; god en goden zijn producten van menselijke verbeelding, die ons als erfenis van vorige generaties zijn overgeleverd.’. 42
40 41 42
32
van der Deijl Kuitert-1 Bron: http://www.hmkuitert.nl/boeken/vooreentijdeenplaats.html
- (...) religieuze voorstellingen zijn mythisch van aard, expressies van verbeelding, er is niet echt een persoonlijk opperwezen.43 - Maar God heeft niet echt een Zoon, en is niet echt een Vader, zoals ik een vader van een zoon ben. Het is alles 'bij wijze van spreken', in termen van onze verhoudingen wordt in de christelijke leer iets over God gezegd.44 * Erik Jan Tillema schreef in 2011, als voorzitter van de Vereniging van Vrijzinnige Protestanten, de nota ‘Vrijzinnig spreken over God’45, in reactie op de nota van de generale synode van de PKN uit 2010 ‘Spreken over God’. Hoewel het zijn keuze niet is (‘Ik gebruik de oude, traditionele manier van spreken omdat dat voor mij prettig aanvoelt. Daarbij gebruik ik ook hoofdletters: voor God en voor Hij/Hem, enz.’) maakt Tillema duidelijk, dat binnen de VVP alle ruimte is voor verschillende godsbeelden inclusief niet-theïstische opvattingen: ‘vrijzinnigen kunnen met hun spreken over God zoeken bij de woorden van anderen. We maken ons woorden eigen en construeren zo een spreken dat voor ons voldoende is, maar nooit vaststaand.’ (p.6) ‘Zelfs als het bestaan van God wordt ontkend, is een (theologisch) gesprek zeer goed mogelijk. Want als het godsbeeld voor iemand heeft afgedaan, wat is er dan voor in de plaats gekomen?’ … ‘Onpersoonlijke voorstellingen van God kunnen heel verschillende vormen aannemen… God kan dan een ‘wezen’ zijn of zoiets onbeschrijfbaars als een energievorm. God heeft dan geen vaste vorm, maar is ‘iets’ dat buiten ons aanwezig is. (p.9) ‘Met God als gevoel komen we bij het immanente godsbeeld. (Dit) houdt in dat God in ons allemaal aanwezig is’ …. ‘Toch moeten we goed blijven onthouden dat bij al deze vormen van God onze bescheidenheid voorop moet staan. Niet onze bescheidenheid tegenover God, maar onze bescheidenheid tegenover het spreken over God. Want hoeveel verschillende beelden er ook zijn en uit welke tradities we ook putten, we zullen nooit met absolute zekerheid kunnen stellen of een bepaald godsbeeld helemaal juist is.’ (p.10) ‘Maar het kan ook zijn dat iemand niet over God wil spreken. Dat kan voortkomen uit een gevoel dat elk spreken over God onmogelijk is, maar evengoed uit een gevoel dat er geen God is.’ (p.11) ‘Maar wat als er geen God is? Er is niks buiten ons, er is niks in ons. Alle transcendente ideeën zijn verzonnen… Blijft er dan nog geloof over? Het antwoord daarop is ‘ja’. Er blijft altijd wat te geloven over.’ (p.12) ‘Ook een christen kan prima zonder God leven.’ (p. 16) * In de prachtige bundel ‘De persoonlijke God’ van Peter Henk Steenhuis 46 staan zesendertig interviews met bekende en minder bekende mensen, die openlijk spreken over hun geloof . Ongeveer de helft van de geïnterviewden heeft geen theïstisch godsbeeld. Ik noem hier slechts enkele voorbeelden: In deze bundel zegt rabbijn Lody van de Kamp: ‘God overstijgt die menselijke vorm… God overstijgt mij ten enenmale. Geen idee hoe hij eruitziet…’ (p. 27-28), terwijl hij wel een persoonlijke band met God heeft. Van Manuela Kalsky lezen we de woorden: ‘Er is namelijk voor mij geen God die de wereld van buitenaf bestiert en verantwoordelijk gehouden kan worden voor mijn eigen 43 44
45 46
Bron: http://www.ghardeman.nl/cit/citkuite.htm Uit 'Voor een tijd een plaats van God' Bron: http://www.ghardeman.nl/cit/citkuite.htm Uit H.M. Kuitert 'Jezus: nalatenschap van het christendom' (Kuitert-2) Tillema Steenhuis
33
tekortkomingen of voor ellende die mij overkomt…. God is voor de mens een niet te begrijpen geheim… Alle beelden schieten tekort om God te omschrijven’ (p.33-35). Just van Es, predikant te Wassenaar, zegt: ‘Het is waardevol om elke invulling van het begrip God te ontkennen…. God is iets anders dan jouw beeld van God. Om voor de ervaring van God open te staan, moet je misschien wel af en toe je godsbeelden durven opgeven… Voor mij wordt God steeds meer een kracht die mij helpt de werkelijkheid onder ogen te zien.’ (p.105-109). Van de mensen in deze bundel die wel in een persoonlijke God geloven geven enkelen daarbij aan, dat de woorden niet letterlijk moeten worden opgevat. Zo zegt Chris Doude van Troostwijk, theoloog en filosoof: ‘God kan mij niet mensvormig genoeg zijn. Over de abstracte zaken als Liefde of Bron van alle Leven ben je veel te gauw uitgefantaseerd… dat de Bijbel een God met menselijke trekken biedt, vind ik relativerend, troostend.’ (p.48). * Dat het Theïsme niet alleen in Nederland onder druk staat, wordt duidelijk in de bundel ‘Godless, for God’s sake’47 van David Boulton, met als subtitel ‘Nontheism in Contemporary Quakerism’. Hierin laat Boulton zevenentwintig Quaker Nontheists aan het woord. Hoewel zij het afwijzen van een theïstisch godsbeeld gemeenschappelijk hebben, lopen hun opvattingen breed uiteen: Boulton zelf formuleert zijn 'nontheism' vele malen scherper dan Hendrikse. Vrij vertaald: 'We hebben de religieuze impuls nodig (die mensen aanzet tot liefde, compassie, etc. A.K.). Wat we niet nodig hebben is het supranaturalistische fundament van religie. Waarom zouden we onze humanitaire waarden van waarheid, schoonheid, integriteit, compassie, verbinden aan een fantasie over een andere wereld, aan de belofte van een hiernamaals, aan het idee dat we schepselen zijn van een bovennatuurlijk soort supermens?'... 'De leugen is niet God, maar de simplistische letterlijke opvatting van God, namelijk dat 'hij' of 'zij' of 'het' bestaat, onafhankelijk van ons menselijk bewustzijn, gecodeerd in menselijke taal.' (p.10-11) Boulton stelt dat de mensheid door de eeuwen heen telkens haar godsbeeld heeft aangepast en dat zoiets dus ook nu mogelijk is in niet-theïstische zin. God is een menselijke fictie die menselijke eigenschappen belichaamt en uitvergroot. In die menselijke vertelling bestaat God echt, maar niet daarbuiten. Elders omschreef Boulton de vraag naar het bestaan van God als: 'Real Like the Daisies or Real Like I Love You?'48 Robin Aspern vertelt dat veel Quakers God 'Liefde' noemen of 'Goedheid'. Zij stelt dezelfde vraag als Hendrikse: Als je iets anders bedoelt, waarom noem je het dan niet anders? ('Why not just say love, or goodness?') (p. 20) Philip Gross zegt: 'Ik zie geen reden te geloven in een God buiten de wetten van de natuur en de werking van de (oneindig complexe) menselijke geest.' (p. 27) Os Cresson stelt naturalisme tegenover supranaturalisme. Het supranaturalistische Theïsme noemt hij een mooie, maar niet de enige kijk op religie en gebed (‘Theism is a fine way to view these activities but it is not the only way.’). In zijn opvatting is naturalisme een geloof, dat gebaseerd is op het dagelijks leven, in plaats van op andere koninkrijken (‘Living well is a sufficient goal. This is religion centered on daily life instead of other realms’). (p.38) Cresson pleit voor wederzijds respect van naturalisten en supranaturalisten van alle religies. ‘It is time for meetings, churches, synagogues and mosques to extend the blessing of membership to those for whom the physical world known through sense and reason is sufficient. The belief 47 48
34
Boulton. Boulton 2
NB. iets meer over Quakers volgt in H.9
that the universe is a reliably functioning physical system, and nothing else, need not be reason for exclusion.’ (p. 41) Volgens Sandy Parker moet elke beschrijving van Waarheid ruimte laten voor contradictie en paradox: ‘…that a complete and whole description often requires that we use a variety of apparently contradictionary images and metaphors. Perhaps paradox is at the heart of all being, at the heart of the universe.’ Met instemming haalt zij John Macmurray aan: ‘He suggests that any approach to truth must hold together opposites, like the two poles of a magnet, the two sides of a coin.’ (p. 59-60) * Zeer inspirerend is ‘A way of knowing’49 van Joy Mead. Zij verwoordt in haar teksten en poëzie een ‘down to earth’ spiritualiteit: There is consolation and a great sense of peace in acknowledging our uncertainty, in not needing to know but being open to and trusting life. That’s the creative act of love. Some might call it faith… Having the wisdom, at the appropriate time, to say ‘I don’t know’ and to love the silence and value the unknowing… Having faith isn’t about believing impossible things. There are miracles and wonders we can believe every day of our lives, all around us. Faith is learning to see… and trusting our ears and eyes, our fingertips and feet, and our minds… It’s possibly becoming clear that I also want to question the concept of God as traditionally understood, as the focus of worship… With or without the use of the word ‘God’, or with an openly recognized myriad different approaches, images and understandings of what we mean when we use that word, we can move to an open place with a language of connection, shared values and shared humanity… …isn’t this what worship really means, finding a place to express this human experience – stories not creeds, poetry not polemic? Theology after all is poetry. (p. 97-99) * In de toneelstukken, geschreven door de bekende schilder, graficus, beeldhouwer en schrijver Ernst Barlach (1870-1938), worden stevige vragen gesteld bij het traditionele godsbeeld, hoewel dit bij hem niet leidt tot een godsbeeld zonder Theïsme. In een studie over Barlachs toneelstukken schrijft Eckart Reinmuth50: 'Die Themen, die Ernst Barlach für die Bühne ausarbeitete, kreisen um komplexe Spannungsfelder. In ihrem Zentrum steht die Spannung zwischen dem Verlust Gottes und der Sehnsucht nach Menschlichkeit... Ernst Barlach schrieb für Menschen, denen in ähnlicher Weise wie den Figuren seiner Dramen Gott gleichsam verloren gegangen war, und die diesen Verlust als eine andringende Frage erlebten... Tatsächlich führen uns Barlachs Dramen in Welten menschlicher Verlorenheit, die thematisch mit einer 'GottesVerlorenheit' verbunden ist und so immer wieder zur Frage nach der Erfahrbarkeit Gottes führt. (p.7) Das Drama 'Die Sündflut' thematisiert die Frage nach Gott in einer gottverlassenen Welt. Es ist die Welt Noas und Calans, seines brutalen Gegenspielers. Wenn Gott nicht imstande ist, all die Entsetzlichkeiten zu verhindern, die Menschen einander antun, und 49 50
Mead Reinmuth
35
wenn auf der anderen Seite fromme Verantwortungslosigkeit anscheinend Recht bekommt, gerettet wird und ihren Gott lobt, wie ist dann die Frage nach Gott überhaupt noch zu stellen? Noas Glaube ist der blinde Gehorsam gegenüber einem Rachegott, der doch keine menschliche Untat verhinderte. Gottes Schöpfung ist zu einer sich selbst überlassenen, gottfernen Welt geworden... In seiner 'Sündflut' dramatisiert er (Barlach) die Fragen, die nach seinem Verständnis in der biblischen Sintflutgeschichte offen und unbeantwortet bleiben... Gegenüber der Frommheit Noahs verkörpert Calan den Zweifel Zweifel an der Macht und am guten Willen Gottes: Wenn es überhaupt einen Gott gibt, dann muss er auch das Böse erfunden haben. (p.16) En in dezelfde bundel schrijft Stephan Schaede, in de bijdrage ‘Fundstücke und Findlinge’:51 'Man hat Barlach einen Gottsucher genannt. Nur wonach suchte er, wenn das zutrifft?... Barlach suchte so nach Gott, dass das, was Gott genannt wird, für ihn in der Schwebe blieb... Barlachs Impetus war...: Wir sollten von Gott schweigen, weil wir ihn nich angemessen ausdrücken können' (p.44-45) * De reeds eerder genoemde Ludwig Feuerbach (1804-1872), die zichzelf als anti-theïst beschouwde, noemde God ‘een projectie van de mens, alleen ontdaan van al diens beperkingen. Theologie is een andere vorm van anthropologie. Kennis van God is bovenal kennis van de mens.’52 ‘De mens gelooft in goden niet alleen omdat hij fantasie en gevoel heeft, maar ook omdat hij de drang heeft gelukkig te zijn... Wat hij zelf niet is maar wenst te zijn, dat stelt hij zich in zijn goden voor als werkelijk bestaand: de goden zijn de als werkelijk gedachte, in werkelijke wezens veranderde wensen van de mens.'53 *Volgens David Friedrich Strauss (1808-1874) zijn de evangeliën ‘mythen, verdichtsels, waaraan... alleen symbolische waarde toekomt...’ In het pantheïstisch geloof van Strauss maakt God ‘plaats voor het heelal. Dat treden we tegemoet met liefde, vol vertrouwen en met dat deemoedige gevoel van totale afhankelijkheid dat we 'religie' mogen noemen.’ 54 *Volgens Rudolf Bultmann (1884-1976) geven de evangeliën ‘niet zozeer de feiten over Jezus weer als wel de theologie van de vroege kerk’. Bultmann stelt dat de bijbelse boodschap moet worden ge-ontmythologiseerd. ‘Het doel van de ontmythologisering is niet om de godsdienst acceptabeler te maken voor de moderne mens..., maar om aan de moderne mens duidelijker te maken, wat het christelijk geloof inhoudt.’ Bultmann ‘heeft twijfel gezaaid aan de realiteit van het bovennatuurlijke in het christendom’.55 *Paul Tillich (1886-1965) ‘wil liever niet spreken over het 'bestaan' van God. Wie het gewone bestaan aan God toeschrijft, ziet Hem te gemakkelijk als een object temidden van de andere objecten.’ God kan alleen worden ervaren en ‘wordt zoiets als het 'voelen van het heilige'.’56 51 52 53 54 55 56
36
Reinmuth Jelsma p.542 Störig-2 p.146 Störig-2 p.145-6 Jelsma p.598-9 Jelsma p.604
* Tot slot, indachtig hoofdstuk 5, waar het ging om de verhouding tussen God en de natuur, kwam ik een mooie beschrijving tegen van het gedachtengoed van Baruch Spinoza (1632 –1677): ‘Spinoza redeneerde dat God synoniem is aan de Natuur, en net zoals God en de Natuur oneindig zijn, maken zowel het goede als het kwade deel uit van wat wij ‘de existentie’ noemen. Hij geloofde dat alles met elkaar verbonden is, dat wij van God moeten houden maar dat God niet noodzakelijkerwijs van ons houdt, en dat een leven van de rede en kennis het hoogste goed is. Voor Spinoza ís de existentie God.’57
57
Herz-Sommer, blz 101
37
Hoofdstuk 7 Het gaat niet om wat je gelooft… Het laatste citaat in het vorige hoofdstuk, van Alice Herz Sommer, over Spinoza, was voor mij aanleiding om iets nader naar Spinoza te kijken. ‘Centraal staat de gedachte dat God oorzaak is van alles, en wel immanente oorzaak, van binnen uit; niet transcendent, als een wezen buiten de wereld, dat de wereld zou hebben geschapen zoals een ambachtsman producten maakt. De wording van de wereld moet als een inwendig proces worden begrepen.’58 Het begrip dat Spinoza hierbij hanteert is substantie, niet op te vatten als materie, maar als afgeleide van het Latijnse ‘substantia’, letterlijk het ‘onderstaande’. ‘Spinoza bedoelt met dit begrip het ene of oneindige dat onder en achter alle dingen is en alle Zijn bevat en in zich verenigt. De substantie is eeuwig, oneindig en bestaat vanuit zichzelf. Daarbuiten bestaat niets. Zo opgevat is het substantiebegrip identiek met het godsbegrip en, als samenvatting van al het zijnde, ook met het begrip natuur. Uitgangspunt van Spinoza’s denken is dus de gelijkstelling: Substantie = God = Natuur.’59 Hierbij moet worden aangetekend, dat Spinoza twee natuurbegrippen hanteerde, namelijk natura naturans (scheppende natuur) en natura naturata ( geschapen natuur). De gelijkstelling van Natuur met God en Substantie geldt alleen de scheppende natuur. Spinoza ziet de mens als onderdeel van de natuur. De mens is ‘geen zelfstandig koninkrijkje binnen het grote rijk van de natuur… geen imperium in imperio… Vanuit zijn erkenning dat de mens deel uitmaakt van de natuur en aan de algemene wetmatigheden daarvan is onderworpen, zet hij zich juist fel af tegen elk antropocentrisme, tegen alle pogingen om de wereld te duiden als geschapen ten behoeve van de mens en tegen elk antropomorfisme - de neiging om de natuur in menselijke termen te verklaren. Het duidelijkste en meest funeste voorbeeld van zo'n antropomorfe verklaringswijze is de bijgelovige opvatting van God als een persoon, die de wereld zou hebben geschapen ter wille van de mens.’60 ‘Wie de bijbel in zijn letterlijke gedaante als het directe woord van God beschouwt, maakt de godsdienst tot bijgeloof. Wat in de ogen van Spinoza de bijbel tot 'het woord Gods' maakt, is dat hij - ondanks alle corruptie die het gevolg is van de overleveringsgeschiedenis - de goddelijke wet leert. 'De hoofdsom van de goddelijke wet en haar hoogste gebod is dus God lief te hebben als het hoogste goed, namelijk (...) niet uit vrees voor een of andere straf en boete of uit liefde voor iets anders, waarin wij verlangen ons te vermeien.' Zijn conclusie is dat de leer van bijbel in de kern neerkomt op het gebod 'God lief te hebben boven alles en de naaste als zichzelf': dat is de grondslag van de hele godsdienst. Dat komt overeen met de voorschriften van de rede, maar het mooie van de bijbel is dat die van de gelovige geen wijsgerige inzichten verlangt, maar enkel gehoorzaamheid.’61 58 59 60 61
38
Steenbakkers Störig Steenbakkers Steenbakkers
Door God als immanente oorzaak van alles te beschouwen, plaatst Spinoza zich uitdrukkelijk buiten het Theïsme. Hij wordt door tegenstanders dan ook wel atheïst genoemd, maar misschien zou je zijn leer eerder PanTheïsme (God is alles, alles is God) moeten noemen. Dat lijkt een heel andere visie dan de niet-theïstische benadering. Toch zie ik ook een overeenkomst. Spinoza’s werk mondt uit in een ethiek… ‘Door toenemend inzicht - adequate kennis, dus kennis van de hogere niveaus - kan evenwel de greep op het eigen bestaan verstevigd worden, en kunnen mensen zich opwerken tot een kennis van God of de natuur die gepaard gaat met liefde; een liefde tot God die tevens een liefde tot de Natuur is. Daarin bestaat het menselijk geluk…’62 ‘Samenvattend kunnen we zeggen dat Spinoza's perspectief, hoe ruim ook in het begin van de Ethica, toch van meet af aan zo is gekozen dat de metafysica via een leer van de geest uiteindelijk kan uitmonden in een moraal, een ethiek in eigenlijke zin: hoe moeten we ons gedragen om het geluk deelachtig te worden? Geluk is slechts te bereiken door te handelen naar het voorschrift van de rede, dat wil zeggen, op basis van adequate ideeën. Het begrijpen van de menselijke affecten is een noodzakelijke voorwaarde om ons niet alleen aan de overheersing ervan te ontworstelen, maar ook de functie ervan in de interactie tussen mens en natuur te begrijpen, te waarderen en daarmee God of de natuur des te meer lief te hebben.’63 ‘In het vierde deel van de Ethica spitst Spinoza zijn betoog verder toe op de praktische ethische consequenties van zijn leer…. Daar treffen we de gedachte aan, dat 'er niets nuttiger is voor een mens om zijn bestaan te handhaven en van een redelijk leven te genieten, dan een mens die door de rede wordt geleid.' We dienen ons ervan bewust te zijn, dat we deel blijven van de natuur als geheel en dat we aan de inrichting daarvan onderworpen zijn; als we dat goed begrijpen, zullen we ook in de inperkingen van ons vermogen tot handelen kunnen berusten, omdat we de noodzakelijkheid ervan inzien.’ 64 …en de niet-theïstische benadering bij Klaas Hendrikse kenmerkt zich door een sterke gerichtheid op het handelen van de mens, die je óók als een vorm van ethiek kunt beschouwen. ‘Waar mensen niet werkelijk bij elkaar betrokken zijn, niet proberen om voor elkaar mens te zijn, hoef je het niet over God te hebben… Als ik het in jou niet zie en jij niet in mij, wat valt er dan nog te geloven?’ (zie voetnoot 28) Spinoza moest niets hebben van georganiseerde godsdienst. Is zijn werk daarom onbruikbaar in een kerkelijke setting? Die vraag leg ik voor aan collega, ds. Heine Siebrand, die veel studie van Spinoza maakte en zelfs kerkdiensten over Spinoza houdt. Zondag 2 september 2012 bezocht ik een ‘Spinozadienst’ in Apeldoorn, waarin Siebrand voorging. Het openingslied ‘Wees welkom in het weeshuis van dwalende schapen’ is afkomstig uit ‘Geroepen om te zingen’ en is geschreven door Kees Klein en Jeroen Zijlstra. In dit lied is o.a. sprake 62 63 64
Steenbakkers Steenbakkers Steenbakkers
39
van ‘welkom aan hem die geen zekerheid kent… welkom aan hen die geen God zijn gewend… een ieder mag knielen voor één en dezelfde; een allemens God’ In het welkomstwoord spreekt Heine over ‘De Ene; God èn natuur’. In het openingsgebed heb ik God noch Jezus horen noemen. Het hele gebed draaide rond ‘Licht’ (als symbool voor…) Er werd gezongen uit de bundel ‘Een duif, een merel en een mus’ het lied ‘Wees de grond onder mijn voeten’, (vers 1 en 2, later in de dienst ook nog vers 4) op de melodie van Ps. 146. 1 Wees de grond onder mijn voeten, wees het dak boven mijn hoofd; wijs mij richting op de route naar de toekomst, ons beloofd. Wees de bron waaruit ik put liefde, vrede en geluk. 2 Wees de stem in onze stilte en het oor dat ons verstaat; wees de warmte als de kilte onze liefde sterven laat; en geef steeds betekenis aan de vraag wat leven is.
4 Wees de zekerheid als twijfel ons verlamt tot op het bot. Laat in ons het inzicht rijpen van wat mensen noemen: ‘God’ en zaai twijfel in mijn geest als ik U te zeker weet. Uit Tussentijds werd gezongen; lied 28 Hoor. Maar ik kan niet horen. Mijn oren dichtgestopt. Mijn adem opgekropt. Mijn hart van leegte zwaar. Ik ben nog niet geboren. Ik ben niet ik. Niet waar. Hoor. Maar ik wil niet horen. Zou ik uw woord verstaan, ik moest uw wegen gaan, U volgen hier en nu. 40
Ik durf niet zijn geboren en leven toe naar U. Hoor, roept Gij in mijn oren en jaagt mijn angst uiteen. O stem door merg en been verwek mij uit het graf, uw mens opnieuw geboreno toekomst, laat niet af. Uit ‘Zingenderwijs’ werd lied 107, vs. 1 en 2 gezongen (melodie Gez. 480). Niet in tot steen gestolde woorden, niet in wat tot voorbij behoorde, spreekt U het hart aansprekend aan. Uw naam laat zich vernieuwd herhalen om als een vuur in alle talen met ons de toekomst aan te gaan. Niet als geheim, of hoog verheven, niet als een spraak boven dit leven, maar als een woord van alledag. Zo wilt u klinken in verhalen als stem die instemt te vertalen wat ieder van ons worden mag. Van Henriëtte Roland Holst werd ‘Dit ene weten wij’ gezongen. Dit ene weten wij en aan dit één houden wij ons vast in de duistere uren; er is een woord dat eeuwiglijk zal duren en wie ’t verstaat, die is niet meer alleen. Het slotlied was Gezang 7 uit het Liedboek voor de kerken. (Zie hoofdstuk 2) Schriftlezingen door een lector: Zacharia 7:12 en Jacobus 2:24 + een parodiërende bewerking van Genesis, door Siebrand. Daarnaast een citaat uit het Theologisch-politiek tractaat van Spinoza. Bij de voorbeden viel de formulering op: ‘Van hen (de mensen) die ons voorgingen in vrede / in liefde / in verdraagzaamheid… leerden wij…’. God heb ik in de voorbeden niet horen noemen. Maar tussen de verschillende voorbeden werd Ubi Caritas gezongen; Ubi caritas et amor ubi caritas, Deus ibi est. (Waar vriendschap is en liefde, daar is God.)
41
Na de voorbeden werd het ‘Aramese’65 Onze Vader66 gebeden Bron van Zijn, die ik ontmoet in wat mij ontroert, ik geef u een naam opdat ik u een plaats kan geven in mijn leven. Bundel uw licht in mij – maak het nuttig. Vestig Uw rijk van eenheid nu, Uw enige verlangen handelt dan samen met het onze. Geef ons wat we elke dag nodig hebben aan brood en aan inzicht. Maak de koorden van fouten los die ons vastbinden aan het verleden, opdat wij ook anderen hun misstappen kunnen vergeven. Laat oppervlakkige dingen ons niet misleiden. Uit U wordt geboren: de alwerkzame wil, de levende kracht om te handelen, en het lied dat alles verfraait en zich van eeuw tot eeuw vernieuwt. Door de hele dienst heen, en uiteraard vooral in de overdenking, benoemde Siebrand de betekenis van Spinoza voor ons geloven en leven nu. Kern van zijn verhaal: Het gaat niet om wat je gelooft, maar of dat geloof je helpt om een goed mens te worden en een goed leven te leiden; ‘Aan de vruchten herkent men de boom’. Spiritualiteit is belangrijker dan de inhoud van het geloof. Het gaat niet om een of andere belijdenis. Pas je geloof aan je mening aan. Religie is een dichterlijke reactie van de mens op het buitengewone; het gaat om een ‘ander weten’ God is het nog niet vervulde aspect van de natuur; het meerdere wat de natuur had kunnen worden (en nog kan worden). Op mijn vraag: ‘Als je Spinoza volgt in zijn opvatting dat God en natuur samenvallen, en dat er (dus) geen God buiten de natuur 'bestaat', kun je dan eigenlijk nog wel tot God bidden?’ antwoordt Siebrand: ‘Het is natuurlijk duidelijk dat Spinoza geen liturgie op het oog had en ook dat God bij Spinoza (in zijn wijsbegeerte!) niet kan worden aangesproken. Religie is echter verbeelding. Hij is uit op vera religio waarin de sentimenten van de mens zoveel mogelijk in een goede balans zijn gebracht. In mijn Tokiolezing67 werk ik dit zelf uit: religie is de dichterlijke reactie van de mens op iets objectiefs in dit bestaan… Het gaat mij er niet om Spinoza te willen nabootsen. Waar het om gaat is of je in zijn denken aanknopingspunten ziet voor religie die er toe doen vandaag. Hoe we bevrijd kunnen worden van het taalfetisjisme dat godsdienst helaas te veel eigen is.’ 65
Deze vertaling is niet vertaald uit het Aramees, maar uit een Engelse ‘vertaling’ gemaakt door NeilDouglas Klotz. Deze man beweert de Peshitta (Syrische bijbel) te hebben bestudeerd, en merkt op dat het Syrisch (een dialect uit het Aramees) nauw verwant is met het Aramees. Daarvanuit heeft hij deze vertaling gemaakt. Het probleem is echter dat Klotz hier niet meer bezig is geweest met vertaling. Hij heeft immers zijn eigen visie, interpretatie en mening aan gegeven. Hier kan dus niet meer gesproken worden van een vertaling, in pricinpe is hier sprake van vroom bedrog. (Bron: http://gnostiek-marc.skynetblogs.be/archive/2009/02/12/65-het-aramees-onzevader.html) 66 De Nederlandse tekst is van Bram Moerland. Zie: http://www.gnostiek.nl/teksten/arameseJezusgebed.html 67 Siebrand
42
Spinoza's opvatting, dat ieder mag geloven wat bij hem/haar past als dat helpt een goed leven te leiden, biedt veel ruimte om in de dienst verschillend over God te spreken: soms theïstisch soms juist niet. Die ruimte kan ook leiden tot verwarring en onduidelijkheid ('wat gelooft dominee nou zelf?') Hoe ervaar jij dit? Siebrand: ‘De integriteitskwestie die jij stelt – wat gelooft de dominee – doet zich in mijn visie niet voor. Vroomheid gaat voor waarheid. De dominee – mag ik hopen – is een diep gelovig mens die niet marchandeert! Geloven in een God die niet bestaat is een invalshoek die hier niet bij past. Die waarheidsvraag past in de wijsbegeerte, niet in de religie die daar niet over gaat.’ Siebrand noemt religie: ‘de dichterlijke reactie van de mens op iets objectiefs in dit bestaan’ en stelt vervolgens: ‘Als je de dichterlijkheid als uitgangspunt voor religie neemt is de kwestie van het al dan niet bestaan van God in dat domein geen kwestie meer’. Persoonlijk vind ik het idee om religie en filosofie zorgvuldig te scheiden wel spannend, maar dan veronderstel je wel, dat je gehoor dat onderscheid ook zo scherp kan maken. ‘Ik zeg wel dit, maar dat is poëtisch, want religieus bedoeld....’ Dan hoor ik Klaas Hendrikse zeggen: ‘Als het anders is, noem het dan ook anders’ en dat spreekt mij ook wel aan. Daarom zoek ik naar poëtische taal die ruimte laat voor eigen invulling, die ‘God’, ‘Jezus’ of ‘het goddelijke’ niet of zo min mogelijk noemt, maar die wel ruimte geeft om iets daarvan tussen de regels door te lezen. Over die poëtische taal gaat het volgende hoofdstuk.
43
Hoofdstuk 8 Ik noem U dus geen God Systeem, ik noem U dus geen God, geen Heer of ander Woord waarvan men gave en gebod en wraak wacht en tot wiens genot men volkeren vermoordt.68 Prof. Dr. Johan Goud wijst in zijn artikel ‘Literaire vermoedens van het goddelijke’69 op een inzicht van Aristoteles, dat literatuur en poëzie niet primair op feiten en verklaringen gericht is, maar op mogelijkheden. Goud voegt daaraan toe, dat verhalen en gedichten ‘ook een zingevende en zin onderzoekende functie hebben’ en ‘kunstenaars confronteren ons zelfs… met de mogelijkheid van wat onmogelijk lijkt.’ Met verwijzing naar Paul Ricoeur stelt Goud: ‘in de omgang met mythisch-religieuze teksten enerzijds, literaire teksten anderzijds, gaat het erom op een volwassen manier onbevangen te kunnen zijn’, dat wil zeggen: zonder de realiteit uit het oog te verliezen, open staan voor de verbeelding. Vervolgens wijst Goud erop, dat het spreken over het vermoeden van God, goden of iets goddelijks altijd in het meervoud moet gaan. ‘Het gaat onvermijdelijk om vermoedens’, waarin hij vier vormen onderscheidt: beeldspraak, verlangen, gissen en bezweren. In dit hoofdstuk ga ik op zoek naar fijnzinnige teksten, die religieus te verstaan zijn, zonder dat het er dik bovenop ligt en zonder dat ‘God’, ‘Jezus’, ‘het goddelijke’ expliciet genoemd worden. Of, waar deze namen wel genoemd worden, teksten die de worsteling met het theïstische godsbeeld onder woorden brengen. Evenals in voorgaande hoofdstukken moet ook hier worden opgemerkt, dat dit nooit een volledige opsomming kan zijn. Leo Vroman gebruikt graag de term ‘Systeem’, dat hij wel consequent aanspreekt als een persoon: ‘U’, ‘Gij’. In andere gedichten klinkt een worsteling door: onweerstaanbaar aangetrokken zijn tot een God van wiens bestaan hij toch niet overtuigd is. Een mooi voorbeeld hiervan is het gedicht ‘Nacht’, met in de eerste strofe: ‘…Met het gelaat op blinde duisternis gericht kan ik mij van Gods glans niet overtuigen.’. Maar hoewel hij het bestaan van God ernstig betwijfelt, eindigt Vroman dit gedicht met: ‘Doch wellicht hoort hij in de stilste nachten het zieke ritselen van mijn gedachten die zich te pletter fladderen buiten op zijn ruit.’70 Dezelfde worsteling kom ik ook tegen bij andere dichters, zoals bijvoorbeeld Hans Bouma. In zijn gedicht ‘Genoeg’71 opent hij met een vraag die doet denken aan Psalm 115:2 ‘Waar is die God van hen?’ Bij Bouma wordt dat: 68 69 70
44
Vroman, p.7, gedeelte uit: Psalm 1 Goud Vroman 2
‘Die God van jou, zeg mij, bewijs mij, hoe dan, waar dan, wanneer.’ Waarop Bouma als antwoord stamelt: ‘Wat weet ik nou. Ik leef, ik leef alleen maar.’ woorden van een droom, een vermoeden. Het gedicht eindigt dan ijzersterk met: ‘Die God van mij, geloof meniet meer, niet minder dan een droom, een zeer reële droom, niet meer, niet minder dan een vermoeden dat zomaar werd gewekt. Ik weet genoeg’. Want waarom zou een stamelend dromen en vermoeden niet genoeg zijn? Ook Rutger Kopland lijkt iets uit te willen drukken dat nauwelijks te bevatten is. Een gevoel, verwondering, van iets dat maar niet wil passen in onze gewone zintuiglijke waarneming, maar dat zich ook niet helemaal laat ontkennen. In ‘Zoals de pagina's van een krant’72 geeft hij voorzichtige omschrijvingen, ‘Het is zoiets als…’en ‘niets is het’, maar dan toch: ‘niets dan de verdrietige beweging van een hand, de weerloze houding van een lichaam, en er is geen hand, er is geen lichaam, terwijl ik toch zo dichtbij ben.’ In ‘Eindaugustuswind’73 maakt Willem Jan Otten een prachtige beweging, van het overtuigde weten ‘dat niets ons wacht, heus, heus.’ naar een punt voorbij de twijfel: ‘Ik twijfel niet aan uw bestaan zo lang u tot mij zwijgt. Het is aan mij, u laat mij vrij om uit uw echoënde stilte op te staan.’
71 72 73
Bouma Kopland Otten
45
De spanning tussen de verwondering over wat is enerzijds en de ratio anderzijds wordt prachtig verwoord door Ester Naomi Perquin in ‘Het voorafgaande’74. Zij begint met de rationele benadering van het bestaan: ‘In het eerste bestaan leer je je formaat al af, rolt cel na cel tot overzichtelijke strengen, pot ledematen op, bent langzaamaan terug te brengen tot drieletterig begrip.’ Maar enkele strofen verder verdwijnt de strenge rationele zekerheid achter woorden die minder exact zijn: ‘Vaak houdt dan alles op’ en ‘Soms blijk je bestendig te zijn, raak je exact in de breuklijn ontmoet, laat je plotsklaps en onverhoeds weer naadloos samensmeden’. De worsteling tussen geloof en verstand is niet van vandaag of gisteren. Dat blijkt bijvoorbeeld al uit werk van Petrus Augustus de Génestet (1829-1861). Dualisme Mijn Wetenschap en mijn Geloof, Die leven saam in onmin, Want de eene houdt, wat de ander doet En denkt en meent voor onzin. Intusschen, beide heb ik lief, Juist even trouw en innig, En toch vindt ik mij–zelven niet Onreedlijk noch krankzinnig75
Idealisme Doe ik mijn ogen toe, Dan wil ik ’t wel geloven; Doch als ik ze weer opendoe Komt weer de Twijfel boven. 76
Joy Mead lijkt deze worsteling voorbij. Zij ziet het bijzondere juist in heel alledaagse dingen. Schrijvend over de verrassende smaak van aardbeien: ‘Giving full attention to this familiar fruit… is an awakening when we see for a moment that there is nothing mundane about strawberries, nothing common about the common life, nothing ordinary about ordinary things’.77 74 75 76 77
46
Ester Naomi Perquin, geciteerd in Komrij Génestet, p. 92 Génestet, p. 110 Mead, p. 72
In ‘after luch’78schrijft zij: ‘After you had left, I wandered in the fields, watching butterflies and wondered about beauty, words, food and fantasies’ Ze beschrijft vervolgens hoe het ene woord het andere uitlokt, hoe beelden en ideeën vermengen en zo roept ze het beeld op van een eenvoudige maaltijd van goed brood, gesprek en muziek… ‘Somewhere in there is the vital ingredient but there’s no need to know what it is just that it’s there and that it makes life good.’ Binnen het bestek van deze studie is het niet nodig, noch haalbaar om meer voorbeelden te noemen. Wel geef ik ter verdere oriëntatie nog enkele websites, waar veel dichtwerk verzameld is, in de hoop dat deze websites voorlopig blijven bestaan. http://www.poezie-leestafel.info http://klassiekegedichten.net/ http://poezie.startpagina.nl/
78
Mead, p. 74
47
Hoofdstuk 9 Rol van de stilte ‘… En dan, als niets meer spreekt, alles blijft stom, achter een sluier soms, uit een stil midden is er een stem. Gij spreekt, maar andersom: als ik niets hoor, als ik niets weet te bidden.’79 De eerste keer dat ik een langere stilte meemaakte in een kerkdienst, was in Taizé, Frankrijk, 1979. Na geruime tijd meerstemmige meditatieve zang en enkele korte bijbellezingen in verschillende talen volgde een stilte van ca. 20 minuten. Gebeden werden afgewisseld en beantwoord met zang en er was geen overdenking in de dienst. De stilte was genoeg. Een dergelijke ervaring had ik vele jaren later ook, tijdens een dienst in de abdij op het Schotse eiland Iona (2010). Veel van de diensten daar worden gekleurd door speelse werkvormen en de spiritualiteit is er geënt op de Keltische traditie, waarin God zich laat kennen in het alledaagse en waarin omgekeerd het alledaagse verwijst naar het goddelijke. De stilte wordt gezien als één van de alledaagse uitdrukkingsvormen en daarom ook als een mogelijkheid om God te ontmoeten. Vandaar dat tijdens het weekritme, waarin op elke dag een ander thema aan de orde is, ook een stilteviering plaatsvindt. Wel ingebed in een liturgie met zang, bijbellezing en gebed, maar toch met de nadruk op een lange stilte. Deze dienst maakte op mij de meeste indruk tijdens die week. In de Remonstrantse Gemeente Meppel ben ik, alweer jaren geleden, begonnen met een meditatiegroep. Met gemiddeld ongeveer 6 mensen komen we eens per maand bijeen. De bijeenkomst begint met thee en gelegenheid voor ontmoeting. Dan gaan we in een kring zitten, meestal met een kaars in het centrum en komen tot rust en inkeer. De stilte wordt ongeveer een half uur aangehouden. De deelnemers gaven aan dat dit lang genoeg is. Tijdens mijn studieverlof nam ik deel aan een stilte-retraite. Deze werd georganiseerd door 'the Religious Society of Friends', beter bekend als Quakers, en vond plaats in Swarthmoor Hall, Ulverston, UK. Anders dan bij gewone Quaker-bijeenkomsten, werd tijdens deze retraite ook buiten de stille bijeenkomst niet gesproken, zelfs niet tijdens de maaltijden. Alleen in één-op-één sessies met de begeleider kon ik mijn vragen kwijt. De begeleider, Timothy Peat Ashworth, vertelde, dat deze gang van zaken ook voor Quakers bijzonder is. Normaal wordt er juist veel gecommuniceerd, alleen de vieringen zijn in stilte en heten dan ook toepasselijk 'silent gathering', 'silent worship' of ‘the ministry of silence’. De gedachte hierachter is, dat in het samen stil zijn, er een diepere stilte wordt ervaren; de stilte van God: ‘silent worship and the spoken word are both parts of Quaker ministry. The ministry of silence demands the faithful activity of every member in the meeting. As, together, we enter the depths of a living silence, the stillness of God, we find one another in 'the things that are eternal', upholding and strengthening one another.’80 Hoewel ik dus al enige ervaring had met stiltebijeenkomsten en stiltevieringen, was deze retraite 'a different piece of cake'. Ondanks de stellige verzekering van Ashworth, dat deze manier van stil zijn een eigen waarde, ja zelfs een meerwaarde heeft, kon ik er moeilijk inkomen. Voor mij is 79 80
48
Fragment uit: Elia, een lied; Willem Barnard, geciteerd in Hoogenkamp, p. 93 Quaker Faith & Practise, 2.01
het samen stil zijn heel waardevol, als dit gedeeld wordt met mensen waarmee ik anders ook veel lief en leed deel, zoals bijvoorbeeld in de meditatiegroep. De stiltedienst op Iona werkte goed, omdat deze pas halverwege de week plaatsvond en er reeds de nodige groepsvorming en sociale uitwisseling had plaatsgevonden. De vieringen in Taizé maken deel uit van een heel programma van samen zingen, eten, bijbelstudies en gesprekskringen. Ook als je daar door de massaliteit de mensen niet persoonlijk kent, is er voldoende sociale interactie om de gezamenlijke stilte echt als iets gezamenlijks te laten beleven. Maar in Swarthmoor Hall, tijdens deze stilte-retraite kreeg ik dat gevoel niet zo eenvoudig te pakken. Er is geen inleiding in de stilte: men komt in stilte binnen, gaat zitten en blijft stil. Welke diepere stilte zoek je samen, als je geen idee hebt wie de andere zoekers zijn, wat zij in de stilte zoeken of hopen te vinden? Iets van die onrust vatte ik samen in mijn aantekeningen: Een klok aan de wand, het horloge van mijn buurman, een auto op het grindpad, stapels borden in de keuken, schuifelende voeten, een stoel die kraakt, een zucht, een ingehouden kuch, mijn onrust, dat ik dit waarneem. Pas geleidelijk, na verloop van dagen, vond ik iets meer rust. Deels omdat het ritme vertrouwd raakte, maar vooral, omdat hier en daar toch heel even de stilte doorbroken werd. Elke ochtend werd door één van beide begeleiders een korte overdenking uitgesproken; enkele gedachten om mee te nemen deze dag. Tijdens de silent worship bestaat bij de Quakers de ruimte om iets met de aanwezigen te delen. Dat hoeft niet, maar als iemand echt iets wezenlijks te melden heeft, iets dat de stilte verdiept, dan staat men daar open voor. Doordat in de loop van de week enkelen een geloofservaring deelden, kwam er een gevoel van gezamenlijke beleving in de groep, die ik als zeer waardevol heb ervaren. En er was een enkele gefluisterde opmerking van de ene deelnemer tot een ander, die van een vreemde ineens een mens, een reisgenoot maakte. Een korte begroeting voor iemand die zomaar ineens een halve dag onvindbaar was en daarna weer opdook. Een gefluisterd ‘Thanks’ voor iemand die in de silent worship een ervaring had gedeeld. Voor mij is dat blijkbaar essentieel. Ik houd van de stilte, ook van een gedeelde stilte, maar ik wil dan wel iets van gezamenlijkheid ervaren, van: elkaar meenemen in de stilte. ‘De quakergemeenschap wordt voornamelijk gekenmerkt door de manier waarop quakers tegen het leven en de medemens aankijken en niet zozeer door hun geloofsovertuiging. Quakers proberen God op een heel directe manier te ervaren in zichzelf, in hun relatie met anderen en in de wereld om hen heen. In deze ontmoetingen met het goddelijke vinden quakers de zin en het doel van hun leven. De basis van onze gemeenschap is de Stille Samenkomst. Wij zoeken samen naar een stilte waarin wij nader tot God en tot elkaar komen.
49
De weg van de quakers heeft zijn wortels in het christendom, maar laat zich inspireren door allerlei religies en levensbeschouwingen. Wij richten ons vooral op eigen geloofservaringen en niet zozeer op geschreven geloofsbelijdenissen. Ons gemeenschapsleven is niet gebaseerd op een geloofsbelijdenis maar op een gezamenlijk zoeken naar inspiratie, het delen van onze geloofsbeleving en levensbeschouwing en onderlinge samenwerking.’81 In de Liturgieklapper 2012 schrijft Prof. Marius van Leeuwen: ‘In samenkomsten van de Quakers draait het om de stilte, lang en intens: innerlijk stil worden om open te gaan staan voor ‘het goddelijke Licht.’82 Dat stilte geen verlegenheidsbod hoeft te zijn, blijkt uit de sterke woorden van Melvin Roberts, Warden of Briggflatts Meeting House (een Meeting House is een huis waar Quakers samenkomen): ‘In silent meeting, without ritual, creeds, dogma or clergy, we experience deep spiritual communion with each other and with God. This experience of Light and Love helps to bring about inner change and direction, affirming that religious life in reality, is the inward life of the Spirit.’83 Omdat de Quakers geen dogma’s kennen, kunnen de geloofservaringen die geuit worden tijdens de silent worship nogal uiteenlopen. Iemand vertelde hoe hij zich persoonlijk aangesproken wist door Jezus. Een ander was diep geraakt door de zang van een vogel en had daarin Gods glorie beleefd. Het respect waarmee deze zo verschillende ervaringen werden ontvangen en gekoesterd heeft mij ontroerd. Naast Ashworth werd deze stille retraite geleid door Frances Henley Lock. Zij vertelde in een ochtendoverdenking dat ze lange tijd het woord ‘God’ vermeed, maar dat zij hierdoor teveel intellectueel (head-centered) en egoïstisch (I-centered) bezig was. Ze volgde de weg terug naar het gebruik van het woord ‘God’, vanuit een behoefte aan relatie en liefde, een behoefte aan veiligheid: ‘Bad things happen, but somehow, with love and trust we can survive’. Overigens viel me op dat zij haar woorden heel zorgvuldig koos en consequent aan het woord ‘God’ toevoegde dat ieder daarvoor ook een andere invulling kon geven: ‘God or Spirit, or whatever name you call it (if any)’. … en, Heer (ik spreek je toch maar weer zo aan, ofschoon ik me nauwelijks daar iets bij voorstel,… 84 Ik herken de moeite, die Lock benoemt, met een te rationele benadering van geloven, die kan optreden als je het woord ‘God’ niet meer noemt. Het gaat ook niet om het woord, maar om de inhoud die de gelovige aan dat woord geeft. Als je ‘God’ zegt, zou je eigenlijk steeds ook moeten 81 82 83 84
50
Bron: www.vriendenkring.info Liturgiecommissie Remonstrantse Broederschap-3, H.7 p.1 Forder, p. 75 Hans Andreus in Laatste Gedicht, geciteerd in Hoogenkamp, p. 182
uitleggen wat je daarmee bedoelt, wat je eronder verstaat. Maar datzelfde geldt dan natuurlijk ook voor ieder ander woord dat je ervoor in de plaats zou willen zetten. Op dit punt aangekomen, merk ik, dat ik niet alleen zoek naar een balans in de liturgie, binnen de gemeente, maar vooral ook naar een balans in mijzelf; een balans tussen ratio en emotie.
51
Hoofdstuk 10
Feest zonder appeltaart
In hoofdstuk 6 heb ik een aantal auteurs de revue laten passeren, die in mindere of meerdere mate afstand nemen van het traditioneel ingevulde Theïsme. Het blijkt een minder eenzaam standpunt dan ik wel eens gedacht heb. Maar ik kwam weinig liturgisch materiaal tegen, wat hieraan tegemoet komt. De poëtische teksten, zoals in hoofdstuk 8 naar voren gebracht, geven misschien een aanzet. Poëtisch spreken over God, het innerlijke Licht, de Bron van alle leven en liefde, of welke aanduiding we daar ook voor willen kiezen, is misschien wel de beste manier om iets te verwoorden waarvoor eigenlijk geen woorden zijn. Sommigen menen, dat we de traditionele liturgische teksten ook poëtisch moeten verstaan en dat er daarom geen reden is om van een niet-theïstisch godsbeeld te spreken. De reeds eerder geciteerde opmerking van Heine Siebrand, ‘Als je de dichterlijkheid als uitgangspunt voor religie neemt is de kwestie van het al dan niet bestaan van God in dat domein geen kwestie meer’, is daarvan een goed voorbeeld. Dat we die teksten poëtisch moeten verstaan, daar ben ik het van harte mee eens. Maar lukt dat altijd? Poëtisch spreken betekent: gebruik maken van beelden die niet bedoelen wat ze letterlijk zeggen. Het gaat om verwijzen naar een andere werkelijkheid, waarvan je dan maar moet aannemen dat het een werkelijkheid is, of ook niet. De schilder Margritte heeft deze moeilijkheid prachtig verbeeld, door een natuurgetrouwe weergave te schilderen van een pijp, met daarbij de woorden: ‘ceci n'est pas une pipe’ (Dit is géén pijp). Poëtisch spreken kan ook betekenen: gebruik maken van vertrouwde woorden en deze een nieuwe, andere betekenis geven. Boulton85 heeft het in dit verband over literair lezen. Een citaat om in te lijsten: ‘The reasonably well-read, reflective reader has come to understand the Bible stories as literature, and essentially as fictions. Some of these fictions relate to historical events, places and people, as Hamlet relates to Denmark and one of its early kings: but Hamlet is a work of fiction, and so are the Bible “histories”. Some Bible stories are parables: fictions within fictions. Others are myths, poems, fables, fantasies, or morality tales. All are human stories that have made us, as we have made them. The Bible’s God is the grandest fiction of them all. Jesus too is a fiction. There was almost certainly a teacher named Jesus in first-century Galilee, but we have no sure way of relating the Jesus of the Jesus literature - the Gospels - to the man. The only Jesus we can be sure of is the Jesus of the Jesus literature. Of this Jesus we can say confidently, as we cannot say of the historical Jesus, that he did change water into wine, did raise Lazarus from the dead, did teach that we should love our enemies, was crucified and buried, did descend into hell, did rise again, and did ascend into heaven. We can demonstrate that all these things really do happen in the story, just as we can show that Hamlet really does see his father’s ghost, and Frodo Baggins really does succeed in destroying the ring in the Crack of Doom.
85
52
Boulton-3, p. 201-202
This is not cynicism, nor is it skepticism. It is realism (in the everyday, not the philosophical sense). And this kind of realistic approach to our foundation texts, our religious and cultural myths, has one great instrumental merit. Where the old liberal modernist approach lopped off a branch here, filleted out a bone there, thinned this out, cut that away, till little more than a dry skeleton of the story remained, our postmodern understanding of language, text and story enables us to reclaim the lot as Grand Fiction in all its preposterous, glorious profusion and confusion. God did make Eve out of Adam’s spare rib! He did drown the world, except for the animals that went in two by two, hurrah! hurrah! The star did stop in the middle of the sky right over the stable, and Mary was a virgin mother! That’s the story. And we can see that it is a true story, not because it all “really happened”, but because the great themes of life and death, love and hate, good and evil, redemption and salvation, are wrestled with in ways that are true to our experience.’
In dit hoofdstuk doe ik in alle voorlopigheid en aansluitend bij de vertrouwde liturgie, een poging om woorden te vinden die het religieuze gevoel alle ruimte geven, zonder een godsbeeld vast te leggen. Een poging om te komen tot een ‘feest zonder appeltaart’. Woorden van welkom Wees welkom in dit huis, waar wij samenkomen rond een naam die geen naam is. Wij komen samen rond een idee van deze wereld, niet hoe die is, maar hoe die kan zijn. Het beste dat er in zit, in de wereld, in de mens, in jou en mij. Alle liefde, alle mededogen, alle goedheid, elke positieve mogelijkheid vatten wij samen in die onmogelijke naam. Noem het de Bron noem het de Eeuwige noem het de Zijnde noem het God maar geen enkele naam is toereikend, geen enkele naam verwijst naar een bovennatuurlijke werkelijkheid. Gaan wij op weg met die naam!
53
Gebed 1. Voor de rust van de nacht, voor het wonder van mijn adem die niet stokte toen ik sliep, voor het licht van deze morgen, voor het wonder van 't ontwaken, wees dankbaar, mijn ziel.
2. Zie de wereld, hoe die werkelijk is en vraag me niet iets te geloven dat tegen mijn verstand indruist. Zie de wereld, hoe die werkelijk kan zijn en vraag me niet te geloven dat dit onhaalbaar is. Jij bent die wereld!
Stilte 1. Ooit sprak Jezus van zijn lichaam als Gods tempel. En sindsdien riepen velen hem na, dat zijn lichaam werkelijk Gods tempel is. Daarmee ga je voorbij aan die andere werkelijkheid, dat elk lichaam, ook het jouwe, ook het mijne, 54
tempel is, een plaats waar Gods Geest, -het eeuwige licht, of hoe je het ook maar noemen wiltin woont. Sta daar eens bij stil…. Dit lichaam, met alle beschadigingen en tekortkomingen is goed genoeg! …Stilte….
2. Diep in jou en mij verborgen, onder al onze zorgen, onder het rumoer in ons hoofd, onder het gewoel in ons hart, woont een stilte, een volmaakte rust, een vrede van volkomen aanvaarding, van eenheid. Misschien noem je dat je innerlijke licht of je diepere zelf of misschien noem je dat God. De naam is niet belangrijk -God is ook maar een mensenwoordDie diepste kern is niet aanwijsbaar, je zult hem nooit vinden, tot je ophoudt met zoeken en er gewoon op vertrouwt. …Stilte…
55
‘Het is echt waar, ik heb het in mijn dromen zelf gezien…’86
Maaltijd Zoals elk levend organisme heeft de mens, hebben ook wij dagelijks voedsel nodig. Voedsel dat niet altijd en overal vanzelfsprekend voorhanden is. Daarom klinkt in gebeden van alle tijden de vraag: Geef ons vandaag het brood dat wij nodig hebben. Zuur verdiend of zoet ontvangen geeft brood ons energie, letterlijk en figuurlijk, om met elkaar te delen: brood dat gebroken wordt voor velen. (Brood breken en uitdelen) Zoals elk levend organisme heeft de mens, hebben ook wij water nodig en ook dat is niet altijd en overal vanzelfsprekend voorhanden. Toch vieren wij nooit de tafel van water en brood... Misschien omdat wij daarin iets van onvrijheid horen? Wij vieren de tafel van brood en wijn. Wijn als feestelijke drank, gewonnen uit de vrucht van de wijnstok. Wijn als symbool voor wat wij niet per se nodig hebben maar wat het leven net dat beetje extra geeft, wat het leven kleur geeft, warmte, vreugde, een drank bij uitstek om te delen. (wijn uitdelen) 86
56
Van Veen 2
Brood en wijn, basisvoedsel en feestelijk extra, gedeeld met elkaar opdat voor ieder genoeg is en meer. Als dat niet tot diepe dankbaarheid stemt, wat dan wel? Amen
Zegen 1. De zegen van de wind om je oren De zegen van de zon op je huid De zegen van verkwikkende regen op z'n tijd De zegen van een dak om te schuilen De zegen van vaste grond onder je voeten De zegen van een wenkende horizon op je pad De zegen van een echte ontmoeting... voor jou! Amen 2. Gaan wij hier vandaan als gezegende mensen, d.w.z. met vrede en alle goeds ons van harte toegewenst. Gaan wij hier vandaan als zegenende mensen, d.w.z. elkaar vrede en alle goeds van harte toewensend. Gaan wij hier vandaan als gezegende mensen, die vrede en alle goeds van harte uitdragen. Amen 57
3 Gaan wij hier vandaan op de weg die voor ons ligt. Mogen wij zien welke obstakels er op die weg liggen en mogen wij de moed en de kracht vinden om deze obstakels te verwijderen, om de paden recht te maken voor iemand die na ons komt. Laten wij gaan als gezegende mensen, om zelf voor anderen tot zegen te zijn. Amen
58
Hoofdstuk 11
Halverwege Als je weggaat Doe dan net alsof we halverwege zijn87
We hebben inmiddels een hele weg afgelegd. Van een jeugdige, nog weinig doordachte, min of meer traditioneel christelijke visie, via de nadruk op het joodse geloof van Jezus, langs unitarische wegen naar een agnostische en niet-theïstische geloofsbenadering. Dit zou een eindpunt kunnen zijn, of ook niet. In dit slothoofdstuk kijk ik graag nog even verder, aan de hand van ‘Flirten met God’ van Koert van der Velde88. Geloven is 'voor waar houden van wat je niet kunt weten. Preciezer: van metafysische voorstellingen, die iets willen zeggen over de uiteindelijke grond van de werkelijkheid in een veronderstelde werkelijkheid die niet empirisch toegankelijk en dus wetenschappelijk gezien onkenbaar is.' (p.5) Van der Velde onderzoekt religiositeit zonder geloof, d.w.z. 'alle ervaringen, gevoelens, houdingen en handelingen die vroeger altijd met geloof in traditioneel religieuze voorstellingen verbonden waren. (p. 6) Van der Velde constateert een 'geloofsprobleem', vooral bij 'minimalistische theologen en nietorthodoxe kerkgangers, maar ook bij buitenkerkelijken, en bij agnosten, ietsisten en wellicht atheïsten'. Daarnaast constateert hij dat voor velen 'religiositeit wegens ongeloofwaardigheid irrelevant (is) geworden en daarmee geen probleem meer'. (p.19) De tendens van relativering van het traditionele geloof in de laatste vijftig jaar, een 'tendens van minder, vager en abstracter geloven', noemt Van der Velde 'minimalisme'. (p.68)... 'In haar radicale vormen is zelfs het bestaan van een onkenbare absolute waarheid ongeloofwaardig geworden'. (p. 69) Het doel van een minimalistische theologie is, volgens Van der Velde, 'het christendom aan de moderne tijd aan te passen' (p. 68), wat volgens hem gefaald heeft door de gevolgde strategie: 'ze proberen geloofwaardigheid te redden door ongeloofwaardig geworden zaken overboord te zetten.' (p. 70) Ook de vrijzinnigheid schaart Van der Velde onder de minimalistische theologie. 'De vrijzinnigheid probeert al sinds jaar en dag het geloof zo veel mogelijk rationeel te verantwoorden en zo te bepalen wat nog geloofwaardig is en wat niet' (p. 72), waarbij wordt aangetekend dat er veel ruimte is voor zelfkritiek, bijvoorbeeld op een te grote nadruk op het verstand. Verder heeft volgens Van der Velde ook de post-moderne theologie een minimalistisch karakter. Hij noemt hier als kenmerken o.a. een afwijzing van 'met de wetenschap vloekende metafysische interpretaties' en 'negatieve theologie, een traditionele richting die de onkenbaarheid van God onderstreepte... maar er blijft wel iets over: een geheim.' (p. 74) 87 88
Bløf Velde, van der
59
Samenvattend noemt Van der Velde de strategie van de minimalistische theologie als een die niets wil geloven 'wat tegenstrijdig is met de bevindingen van de wetenschap, of wat daar in de toekomst zelfs maar vatbaar voor zou kunnen zijn.' (p. 76) Met een beetje een flauwe omkering zegt Van der Velde over 'een aantal' minimalisten: 'Ze denken van veel religieuze beelden te weten dat ze beslist niet waar zijn. Zo geloven ze in het niet-bestaan van de traditionele persoonlijke God, in feite ook een geloof.' (p. 78) 'Besliste minimalisten doen alsof ze over de waarheid van geloofsvoorstellingen kunnen oordelen.' ... Het probleem hiermee is volgens Van der Velde dat zij 'de ultieme consequenties van hun eigen standpunt niet trekken. Wie erkent dat alle uitspraken over een veronderstelde transcendente werkelijkheid mensenmaaksels zijn, moet ook zien dat dit net zo goed geldt voor de negatieve. Wie dat onder ogen ziet, houdt de mogelijkheid dat er wél meer is principieel open, ook zonder dat hij gelooft.' (p. 81-82) Intussen komt de religieuze beleving onder druk te staan. 'De traditionele beeldenrijkdom is bij de radicalen teruggebracht tot enkele abstracte begrippen, een benauwde keuze van religieuze beelden die nog net wel of echt niet meer geloofwaardig zijn. En die keuze vervult de bij velen gevoelde behoefte aan religieuze beleving niet.' Van der Velde doelt hier op het wegvallen van de 'contraervaring', van het ontbreken van 'de traditionele wonderlijke bovenwereld van God, engelen en andere wezens.' Met de ontmythologisering en afnemende gelovigheid nam ook het religieuze ritueel af. (p. 90) 'Vermoedelijk spreekt deze vorm van minimalisme vooral levensbeschouwelijke fijnproevers aan.' (p. 93) Met dit laatste heeft Van der Velde een punt. Ik vermoed dat er zoiets als persoonlijke smaak meespeelt. Zoals de één van Mozart houdt, de ander van Madonna en weer een ander van Metallica, zo voelt op religieus gebied de één zich prettig bij een rijk ritueel, de ander bij een traditionele leer en weer een ander bij een minimale interpretatie. De conclusie die Van der Velde trekt, dat de minimalistische kerken leeglopen omdat daar geen religieuze beleving zou zijn, deel ik niet zonder meer. Ik vermoed dat ten minste een deel van de leegloop te maken heeft met de discrepantie tussen een ontmythologiserende prediking en een traditionele liturgie. Van der Velde zoekt de beleving van religieuze vormen zonder geloof. Dat kan zeker voor een bepaalde doelgroep geschikt zijn, een doelgroep die mogelijk groter is dan de huidige vrijzinnigheid. Maar dat is niet noodzakelijk dezelfde doelgroep. Mijns inziens mikt Van der Velde op andere 'fijnproevers'. Daarnaast lijkt hij buiten beschouwing te laten, dat velen zich niet tot één smaak beperken. Waarom zou iemand die van Mozart houdt niet óók kunnen genieten van Madonna en/of Metallica? Agnosticisme zet zich volgens Van der Velde af tegen alle geloof. Het ‘is te zien als een radicale vorm van minimalisme, maar houdt er helemaal geen geloof op na’. (p. 102) Waar agnosticisme zich beperkt tot het principiële onvermogen iets van een metafysische wereld te kennen, gaat Van der Velde een stap verder als hij een nieuwe term introduceert, namelijk: agelovigheid. Hiermee bedoelt hij ‘mensen voor wie al dan niet geloven een voorbije categorie is.’ Het gaat dan om ‘actieve pogingen om ondanks de afwezigheid van geloof toch iets religieus te beleven.’ (p. 103)
60
Voordat hij hierbij uitkomt onderzoekt Van der Velde diverse methoden om gelovig met het geloofsprobleem om te gaan. In rake typeringen toont hij aan waar in deze methoden tegenstrijdigheden zitten. Bijvoorbeeld over Klaas Hendrikse, ‘die zichzelf atheïst noemt, iemand die niet in God gelooft’ zegt hij: ‘Hendrikse gebruikt een wisseltruc: hij geeft geloof in bestaan op, maar neemt er geloof in gebeuren voor in de plaats.’ (p. 106-107) Ook impliciet geloof, ‘waarbij het reflecteren over de status van de religieuze beelden afwezig is’ en ‘waarbij de gelovigen zich er niet van bewust zijn dát ze geloven’ neemt Van der Velde onder de loep. Als voorbeeld noemt hij hier auteurs die ‘metafysische stelsels rondom een andere wereld en onze relatie daarmee (bouwen) zonder een spoor van bewust geloof’. Het volgen van een bepaalde (meditatie-)methode zou voldoende zijn om waarheden als het innerlijke Licht te ervaren. Maar ‘ook zulke religieuze ‘ervaringskennis’ berust op geloof en (is) dus helemaal geen kennis in de gebruikelijke zin’. (p. 109) Van der Velde zoekt naar een mogelijkheid om 'religieus te zijn zonder óf je gevoel óf je verstand in te leveren' (p. 126) dus zonder ongeloofwaardige voorstellingen voor waar te houden maar met behoud van een religieuze beleving. Hierbij stuit hij 'op een theoretisch probleem: het kan volgens de meeste wetenschappers per definitie niet.' (p. 128) 'Doorgeredeneerd verworden de meeste (geloofs-) voorstellingen tot absurditeiten: als alle narigheid een les is van hogerhand, wat moesten de Joden dan leren van de Holocaust?' (p. 132) 'Minimalisten en atheïsten... reageren op een heel arsenaal van religieuze beelden met ongeloof, en dat verhindert dat ze er iets religieus aan zouden kunnen beleven.' (p. 133) Spreekt Van der Velde zichzelf hier niet tegen? Hij wil toch ook religieuze beleving zonder geloof? Of denkt Van der Velde werkelijk, dat het afwijzen in ongeloof wezenlijk anders is dan iets niet geloven maar de mogelijkheid in theorie niet uitsluiten? Het is mogelijk intentionaliteit te beleven zonder daarin te geloven. Dit werd o.a. geconstateerd door Bergson, William James en Van Baal. (p.194) Hier wordt gewezen op een interessant fenomeen. Mensen die niet geloven in metafysische machten blijken toch op bijzondere toevalligheden te reageren alsof deze van hogerhand gestuurd worden, mogelijk zelfs met een bedoeling. Het is blijkbaar niet noodzakelijk om heel consequent te zijn als het om geloofszaken gaat. De studie van Van der Velde roept de nodige vragen op. Hij kiest duidelijk een andere invalshoek, die hier en daar verrassend is. Als ik Klaas Hendrikse met Koert van der Velde vergelijk, dan zie ik bij Van der Velde een sterke nadruk op de persoonlijke, individuele en naar binnen gekeerde religieuze beleving, terwijl Hendrikse de nadruk legt op de geloofsgemeenschap en daarmee juist op een naar buiten gericht handelen vanuit het geloof. Ook hierin zal het vooral een zoeken naar de juiste balans worden.
61
Nawoord
Reactie van Klaas Hendrikse Liturgie is een gevoelig punt in de vrijzinnigheid. Waarom spreken moderne, eigentijdse theologen binnen de kerk een andere taal dan erbuiten? De theologie verandert, afgedane godsbeelden verdwijnen, maar de liturgische taal hobbelt daar maar een beetje achteraan. Natuurlijk, er zijn in de afgelopen tientallen jaren veel nieuwe liedbundels verschenen, maar de vraag ‘waarom zingen we hier eigenlijk iedere week?’ wordt nauwelijks gesteld. En zo zijn er nog wel een paar vragen die niet erg populair lijken te zijn. Bijvoorbeeld: hoe kun je God met ‘U’ aanspreken en jezelf vrijzinnig noemen? Als ik die vraag aan een collega stel, is het antwoord meestal zoiets als dat ik toch wel begrijpen zal dat dat uiteraard niet letterlijk dient te worden genomen. Ja hoor, ik wel, maar begrijpen je gemeenteleden het ook? En je toekomstige gemeenteleden? De eerste aan wie ik, toen nog verbaasd, die vraag stelde, was wijlen Dr. Jan Sperna Weiland. Hij probeerde me uit te leggen dat vrijzinnig preken en in het gebed God aanspreken als ‘almachtige vader’ elkaar niet bijten. Onze Middelburgse organist stond erbij, en verklaarde dat voor de liederen hetzelfde geldt: geen enkel probleem met een middeleeuwse satisfactieleer in een vrijzinnige kerkdienst. Het tafereel dateert van de jaren ’80, ik snapte er niets van. Ongeveer twee jaar geleden stelde ik een soortgelijke vraag aan Tom Mikkers, en ik kreeg een soortgelijk antwoord. Ik snap het nog steeds niet. Wat houden we in stand? Een onnoembaar mysterie waarvoor we geen andere woorden hebben dan die van de traditie? Maar wat onderscheidt ons dan van de orthodoxie? Dat we voor dat mysterie ook andere namen gebruiken, zoals ‘eeuwige’, of ‘licht’? Maar wat schiet ik daarmee op als theoloog, ik ben toch geen ‘lichtoloog’? Als we God niet gewoon God kunnen noemen, waar zijn we dan mee bezig? Albert Klok is die vragen niet uit de weg gegaan. Hij kan, in mijn woorden, niet meer uit de voeten met versleten geheimtaal die alleen nog door een uitstervend kerkgangersras wordt begrepen, of althans aangehoord. Ik heb bewondering en waardering voor zijn zoektocht naar taal en materiaal, naar woorden die ruimte laten aan mensen in de kerk, en die mogelijke ‘binnenlopers’ niet meteen afschrikken. Als ik nog predikant zou zijn, zou ik binnenkort een gesprekskring starten over de gedeelten van zijn werkstuk waarin hij zelf aan het woord is en zijn twijfels laat zien. Ik durf wel te beweren dat er voor iedere vrijzinnige iets ‘in zit’, en van te leren valt. Klaas Hendrikse
62
Gebruikte literatuur John Bell,
Nederlandse tekst onbekend. Uit: Liederen & gebeden uit Iona & Glasgow. Gooi & Sticht, 2003 ISBN 90 304 1066 8
Bløf
CD Watermakers EMI, 2000
Boulton, David (Editor)
Godless for God’s Sake, Nontheism in Contemporary Quakerism by 27 Quaker Nontheists Uitg. Dales Historicval Monographs, 2006 ISBN 0-9511578-6-8
Boulton-2, David
Real Like the Daisies or Real Like I Love You? Essays in Radical Quakerism Uitg. Dales Historicval Monographs ISBN 0-9511578-5X
Boulton-3, David
The trouble with God, Building the Republic of Heaven Uitg. O Books, Winchester UK, 2005 ISBN 1 905047 06-1
Bouma, Hans
Uit: Het Vermoeden Uitg. NCRV, Hilversum, 2012
van der Deijl, Aarnoud (red.) Doornse Catechismus, Stephan de Jong & Uitg. Kok, 2010 Anne Marijke Spijkerboer ISBN 978 90 435 1746 1 van Doesbugh, Coot
Licht, 100 liedjes voor iedereen Uitg. Boekencentrum, Zoetermeer, 2010 ISBN 978-90-239-6736-1
Driebergen, Klaas
Bommel en Bijbel, Bijbel en christendom in de verhalen van Marten Toonder Uitg. Aspekt, Soesterberg, 2012 ISBN 13-978-94-6153-220-6
Forder, John & Eliza
The light within, a celebration of the spiritual path. Usher Publications, 1995, Dent, Cumbria 63
ISBN 0 952 4677 0 4 de Génestet, Petrus Augustus
De dichtwerken van P.A. de Génestet, verzameld en uitgegeven onder toezicht van C.P. Tiele Uitg. Gebr. E. & M. Cohen, Amsterdam, 16e druk
Goud, Johan
Literaire vermoedens van het goddelijke. Artikel in Speling, Tijdschrift voor bezinning, 2011/2
Havener, Thorsten & Denken Sie nicht an einen blauen Elefanten. Dr. Med. Michael Spitzbart Rowolt Taschenbuch Verlag, 2010 Hendrikse, Klaas
Geloven in een God die niet bestaat Manifest van een atheïstische dominee Uitg. Nieuw Amsterdam, 2007 ISBN 978 90 468 0308 0
Herz-Sommer, Alice & Caroline Stoessinger
De pianiste van Theresienstadt. Uitg. De Boekerij, Amsterdam, 2012 ISBN 978-90-225-6109-6
Hoogenkamp, Abeltje
Symbolen worden tot cymbalen. Uitg. Prometheus Amsterdam, 2010 ISBN 978 90 446 1519 7
Jelsma, Auke
Handboek van de geschiedenis van het Christendom Uitg. J.N. Voorhoeve, Den Haag, 1979 ISBN 90-297-0568-x
Klok, Albert
Beeldig. Gedichten en gedachten. Uitg. Boekscout.nl, 2006 ISBN 90-8834-003-X
Komrij, Gerrit
De 21ste eeuw in 185 gedichten. Uitg. De bezige bij, Amsterdam, 2010 ISBN 978 90 234 5434 2
Kopland, Rutger
Al die mooie beloften Uitg. Van Oorschot, Amsterdam, 1978 ISBN 90 282 0463 6
Kuitert-1, H.M
Voor een tijd een plaats van God, Uitg. Ten Have, 2002 ISBN 90 259 5325 5
Kuitert-2, H.M.
Jezus: nalatenschap van het christendom
64
Uitg. Ten Have, 1998 ISBN 90 259 4774 3 Liedboek voor de kerken
Landelijke Stichting voor het Kerklied, Uitg. Boekencentrum, ‘s-Gravenhage, 1973
Liturgiecommissie Remonstrantse Broederschap
Orden van dienst, vormen van belijden en gebeden aangeboden aan de Remonstrantse Gemeenten Utrecht, 1976
Liturgiecommissie Remonstrantse Broederschap-2
Liturgieklapper ten dienste van Remonstrantse en samenwerkingsgemeenten Utrecht, 1997
Liturgiecommissie Remonstrantse Broederschap-3
Liturgieklapper ten dienste van Remonstrantse en samenwerkingsgemeenten Utrecht, 2012
Mead, Joy
A way of knowing Uitg. Wild goose publications, Glasgow 2012 the iona community ISBN 978-1-84952-223-6
Millar, Peter
Op weg met Iona Meditaties voor geïnspireerd leven Uitg. Kok, 2008 ISBN 978 90 435 1465 1 Eindaugustuswind, Uitg. G.A. van Oorschot, Amsterdam 1998 ISBN 90 282 0914 X
Otten, Willem Jan
Oussoren, Pieter
De Naardense Bijbel, Uitg. Skandalon, Vught, 2004 ISBN 90 76564 06 X
Quaker Faith & Practise
The Yearly Meeting of the Religious Society of Friends (Quakers) in Britain. London, 1995/1999 ISBN 0 85245 306 X
Reinmuth, Eckart (Hg.)
Barlachs Dramen, Theologische und kulturwissenschaftliche Kommentare Rostocker Theologische Studien 20 Lit Verlag Münster 2010 ISBN 978-3-643-10204-1:
Roegholt, dr. L.P.
God en lot Over een vrijzinnige theologie van de natuur 65
Remonstrants vlugschrift 9 Siebrand, Heine
The ground beneath our feet, Tokyo lecture on religion, secualarity and eco-sophia, Uitg. Kijk & Zie, Bunnik 2012 ISBN 978-90-818540-0-9
Steenbakkers, Piet
uit: Filosofie: tweemaandelijks tijdschrift van de Stichting Informatie Filosofie, jg 9 nr 6, december 1999/ januari 2000, p. 4–14. ISSN 0925-9449
Steenhuis, Peter Henk
De persoonlijke God, Gesprekken op de grens van filosofie en geloof Uitg. van Gennep, Amsterdam, 2007 ISBN 9789055157914
Störig, Hans Joachim
Geschiedenis van de filosofie 1 Uitg. Het Spectrum bv, Utrecht, 22e druk, 1994 ISBN 90-274-4054-9
Störig-2, Hans Joachim
Geschiedenis van de filosofie 2 Uitg. Het Spectrum bv, Utrecht, 22e druk, 1994 ISBN 90-274-4055-7
Tillema, Erik Jan
Vrijzinnig spreken over God Uitg. VVP Utrecht, 2011
Tussentijds
Tussentijds, Aanvullend liedboek bij het Liedboek voor de kerken Interkerkelijke Stichting voor het Kerklied Uitg. Boekencentrum en Kok, 2005 ISBN 90 239-632 1 (Boekencentrum) ISBN 90 435 0981 7 (Kok)
Van Veen, Herman & The Rosenberg Trio
Uit: Meisje met anorexia, CD: Je zoenen zijn zoeter. Polydor, 1999
Van Veen, Herman 2
Uit: De clowns Het verhaal van de clowns Polydor, 1988
Van der Velde, Koert
Flirten met God Religiositeit zonder geloof Uitg. Ten have, 2011 ISBN 978 90 259 6138 1
Vroman, Leo
Psalmen en andere gedichten
66
Uitg. Querido, Amsterdam, 1996 ISBN 90 214 8693 8 Vroman, Leo
Uit: 262 gedichten Uitg. Querido, Amsterdam, 1964 ISBN 9021413930
de Waal (red.), Esther
Het Keltische visioen. Spiritualiteit van een verzonken wereld. Uitg. Meinema, Zoetermeer, 2000 ISBN 90-211-3791-7
67