LESBRIEF LITERATUUR ‘FEEST!’
NOVEMBER
2011
Door Henk Jongsma, hoofdauteur Op niveau tweede fase
Feest! Inleiding ‘Je stampte met je voet op de grond en er was een feest.’ Zo begint Remco Campert zijn prachtige verhaal De jongen met het mes. ‘En je viel in slaap tot het volgende feest je wekte.’ Nou, zo feestelijk ziet ons leven er waarschijnlijk niet uit, maar een feestje op zijn tijd ... Je zou denken dat als er zo veel feesten zijn, er ook wel veel verhalen over feesten zullen zijn geschreven. Maar dat valt toch een beetje tegen als je gaat zoeken. In de dikke bloemlezing van Joost Zwagerman, De Nederlandse en Vlaamse literatuur vanaf 1880 in 250 verhalen (uitgave Prometheus, Amsterdam, 2005), vind je bijvoorbeeld maar één echt feestverhaal, De jongen met het mes, van Remco Campert. In de bloemlezing die Abdelkader Benali maakte voor de Boekenweek van 2010 – TXT, Alles is mogelijk in zestien verhalen – staan echter drie verhalen over een feest. Twee daarvan ga je lezen in deze lesbrief. Je moet je daarbij overigens wel afvragen of alles wel zo feestelijk is ...
Opzet van deze lesbrief •
• •
1
In het eerste deel van deze lesbrief lees je de verhalen van Remco Campert en Rob van Essen die zijn opgenomen in de bundel TXT, Alles is mogelijk in zestien verhalen. Bij beide verhalen maak je een opdracht die bestaat uit verschillende vragen. Ook maak je een vergelijking tussen de feesten uit deze verhalen. In deel 2 lees je fragmenten uit drie andere boeken die ook over feesten gaan. Je bedenkt welk verhaal je wel helemaal zou willen lezen. In deel 3 lees je een fragment uit een ouder verhaal over een huwelijksfeest. Hierbij beantwoord je ook een paar vragen.
‘Feestverhalen’ van Remco Campert en Rob van Essen
Het leven is vurrukkulluk
Remco Campert
Het verhaal begint zo: Zomeravond. Het was nog niet totaal donker, maar toch had het laatste uur het licht zich steeds verder naar het westen teruggetrokken. De hitte bleef achter, broeierig als dikke en te lang gedragen kleren. Boven een ander land regende het. Dit huis moet het zijn, dacht Tjeerd Overbeek, toen hij misschien een half uur door de straten langs het park gelopen had. Hij stond stil. De ramen van het huis waren open en hij hoorde muziek en het geluid van vele lachende en roepende stemmen, maar het feest scheen zich aan de achterzijde af te spelen, aan de kant van het park. Het was een vrijstaand huis; links ervan liep, donker onder een paar hoge bomen, een tegelpad naar achteren. Tjeerd ging voor het smeedijzeren hek staan dat de niet erg grote voortuin van de straat scheidde. Hij was er zeker van het huis gevonden te hebben; maar wat nu?
© THIEMEMEULENHOFF, 2011
1
LESBRIEF LITERATUUR ‘FEEST!’
NOVEMBER
2011
Je vindt dit verhaal in de bloemlezing van Abdelkader Benali, op bladzij 192–203. Remco Campert schreef dit niet als een zelfstandig verhaal; het is het slothoofdstuk van de roman Het leven is vurrukkulluk, die voor het eerst verscheen in 1961. Dit boek staat centraal tijdens de leescampagne Nederland Leest 2011 van de CPNB. Tijdens de campagneperiode van vrijdag 21 oktober tot en met vrijdag 18 november krijgt iedereen die lid is van een bibliotheek een gratis exemplaar. In de boekhandel is een speciale uitgave verkrijgbaar, met een dvd van het tv-programma Andere tijden (www.nederlandleest.nl). Campert leest zelf het hele boek voor op programma.vpro.nl. De CPNB prijst deze roman op de website zo aan: Het leven is vurrukkulluk is het onweerstaanbare, bijna achteloos en tegelijk sierlijk opgeschreven verhaal over twee vrienden, Mees en Boelie, die beiden verliefd zijn op het zestienjarige meisje Panda. Zij steelt geld van een oude man en samen organiseren ze een groot feest waarna niets meer is wat het lijkt, in een wereld van vrije liefde en marihuana. De roman werd zeer positief ontvangen door de literaire critici en gewaardeerd om zijn lichte en ironische verteltrant (www.nederlandleest.nl). Opdracht 1 Het leven is vurrukkulluk Lees het verhaal en beantwoord de volgende vragen. 1 In wiens huis wordt dit feest gegeven? 2 Wie is de belangrijkste vriend van de bewoner van het huis? 3 Wie is duidelijk voor het eerst op zo’n feest? 4 Het verhaal is erg fragmentarisch, bestaat dus steeds uit korte stukjes. Waarom past deze stijl heel goed bij dit onderwerp? 5 Er worden op het feest ook serieuze gesprekken gevoerd. Waarover gaan die? 6 Waarmee, of op welke manier, wordt geprobeerd de feestsfeer te verhogen? 7 Wie is volgens jou de merkwaardigste deelnemer aan dit feest? Waarom? 8 Zou je dit feest willen bijwonen? Waarom wel of waarom niet? 9 Remco Campert publiceerde dit boek in 1961. a Komen dit soort feesten ook nu nog voor? b Wat zou er anders zijn als een dergelijk feest nu zou worden gehouden? 10 Met welk personage uit dit verhaal zou je wel eens even willen praten? Waarover? 11 Er zijn nogal wat mensen op dit feest. Kun je dit een feest van vrienden noemen? Waarom wel, waarom niet? 12 ‘... bijna achteloos en tegelijk sierlijk opgeschreven verhaal ...’ schrijft de CPNB. Ben je het daarmee eens? Waarom wel, waarom niet? 13 ‘... een groot feest waarna niets meer is wat het lijkt ...’ schrijft de CPNB. Geef daarvan minstens twee voorbeelden.
Reddend zwemmen
Rob van Essen
Het verhaal begint zo: Daar stond De Dansschuur, en wij gingen naar een bruiloft. Alle zwetende en langzaam in trance rakende meisjes van dit hele wingewest lieten we ongestoord en ongeobserveerd hun gang gaan omdat we naar een bruiloft gingen. Bij wat voor droogkloot zat ik eigenlijk achterop. ‘Wel eens geweest?’ vroeg ik. ‘Niet zo veel aan,’ zei Steven. Misschien had hij wel gelijk, maar toch. Nee, dan die bruiloften, dacht ik, die zijn pas de moeite waard. Ik had natuurlijk van z’n bagagedrager moeten springen om hijgend en struikelend naar De Dansschuur te rennen, ook al zouden alle meisjes aan vetzucht lijden en buitenboordbeugels dragen en ook al wilden alle jongens mij in elkaar slaan, maar die gedachte kwam pas later in me op, toen we al weer drie kruispunten verder waren, en Steven naar een witgeschilderd café-restaurant wees. Door de beslagen ramen heen stroomde feestgedruis over de volle parkeerplaats. ‘Tivoli,’ zei Steven trots, alsof hij het zelfgebouwd had. Ik stapte af, strekte mijn benen en wachtte tot Steven zijn fiets op slot had gezet. ‘Door de voordeur,’ zei ik. Door de voordeur,’ zei Steven. Ik keek hem even aan, maar hij leek zich ermee verzoend te hebben. © THIEMEMEULENHOFF, 2011
2
LESBRIEF LITERATUUR ‘FEEST!’
NOVEMBER
2011
Je vindt dit verhaal in de bloemlezing TXT, Alles is mogelijk in zestien verhalen van Abdelkader Benali, op bladzij 152–166. Ook Rob van Essen schreef dit niet als zelfstandig verhaal. Het is het tweede deel van hoofdstuk 12 van de roman Reddend zwemmen, die verscheen in 1996. Op de achterkant van het boek vind je deze tekst: Het valt nog niet mee om je hoofd boven water te houden – je kunt hoogstens proberen jezelf aan je eigen haar omhoog te trekken. Dit is een van de belangrijkste conclusies die de hoofdpersoon uit deze roman trekt, als hij na een toevallig begonnen reis een baantje in een jeugdherberg krijgt aangeboden. Te midden van natgeregende bruiden, dorstige Twentse meisjes en interplanetaire ingezonden brieven probeert hij zich drijvend te houden. Dat valt nog niet mee: hoe langer hij erover nadenkt, hoe schimmiger het verschil tussen inzicht en waanzin, tussen de waarheid en de wartaal is. Even lijkt de hoofdpersoon – van wie de lezer inmiddels hartstochtelijk is gaan houden – vaste grond te voelen als hij terechtkomt in de Moeder Aller Polonaises, maar de grote vragen blijven hem kwellen. Vragen als: waarom ben ik niet gewoon thuisgebleven, en: wie is toch het vreemde maar bloedmooie meisje dat ’s nachts door de tuinen van de jeugdherberg dwaalt? Reddend zwemmen is met afstand het meest tragikomische verhaal van het jaar. Rob van Essen (1963) is schrijver. Dit is zijn debuut. Opdracht 2 Reddend zwemmen Lees het verhaal en beantwoord de volgende vragen. 1 In het begin van het verhaal worden twee locaties genoemd. a Welke? b Waar zou de ik-persoon graag heengaan? c Wat trekt hem daarin aan? 2 De ik-persoon heeft niet zo veel zin in het feest, dat merk je eigenlijk al meteen als ze de zaal binnengaan. Geef daarvan twee voorbeelden. 3 De ik heeft de bruid eerder ontmoet. Hoe, in welke omstandigheden? 4 De bruiloftsgasten vermaken zich kennelijk wel. Waarmee? 5 De hoofdpersoon probeert er voor zichzelf toch maar het beste van te maken. Geef daarvan drie voorbeelden. 6 De ik is geen deelnemer, maar meer een waarnemer. Leg dat kort uit. 7 Je ziet het hele feest door de ogen van de ik. Wat is jouw oordeel over dit feest? 8 Wat zou je tegen de hoofdpersoon willen zeggen als je ook op dit feest zou zijn? 9 ‘... je kunt hoogstens proberen jezelf aan je eigen haar omhoog te trekken’ lees je in de flaptekst. Hoe zie je daar voorbeelden van in dit verhaal? 10 ‘... de grote vragen blijven hem kwellen ...’ kun je lezen in de flaptekst. Wat merk je daarvan in dit verhaal? Opdracht 3 Feesten vergelijken Beide verhalen spelen zich af op een feest, maar het zijn heel verschillende feesten. 1 2 3 4
Op beide feesten moet de sfeer een beetje ‘gemaakt’ worden. Wat zijn de overeenkomsten, wat zijn de verschillen? Als je mocht kiezen, naar welk feest zou je dan het liefst gaan? Waarom? Het lijkt wel alsof de bezoekers van de feesten geen echt contact met elkaar hebben, ze draaien wat om elkaar heen, het lijken allemaal vluchtige contacten. Of zie jij dat anders? Beide verhalen zijn niet als verhaal gepubliceerd, maar zijn onderdeel van een roman. Als je een van de twee zou moeten lezen, welke roman zou je dan kiezen? Waarom?
© THIEMEMEULENHOFF, 2011
3
LESBRIEF LITERATUUR ‘FEEST!’
2
NOVEMBER
2011
Meer ‘feestverhalen’
Wil je nog een verhaal over een feest lezen? Je zou dan kunnen kiezen voor: • De jongen met het mes van Remco Campert (1960); • De twist uit Zondagsgeld van Philip Snijder (2007); • Dorsvloer vol confetti van Franca Treur (2009). Opdracht 4 Keuze maken Lees de fragmenten uit de verhalen die hieronder staan en vul het schema verder in. Verhaal De jongen met het mes De twist Een dorsvloer vol confetti
Zou ik willen lezen ja / nee ja / nee ja / nee
Waarom wel / niet?
De jongen met het mes van Remco Campert (1960) Ze liepen naar de jongen met het mes toe. Dick had een fles jenever bij zich. Voor de jongen bleven ze staan. ‘Ik ben Wessel,’ zei Wessel. ‘En hij is Dick. Ik ben de gastheer. U bent de gast. Tot zover is alles duidelijk. Maar nu: wat is je voornaam?’ ‘Oscar,’ zei de jongen. ‘Dick,’ zei Wessel. ‘Vraag eens wat Oscar drinkt.’ ‘Ik drink niet,’ zei de jongen. Hij keek naar het scherpe, blinkende lemmet van zijn mes. ‘Je ziet het allemaal maar eens aan, nietwaar?’ zei Wessel. ‘Nauwelijks,’ zei de jongen. ‘Je hebt natuurlijk genoeg aan je mes,’ zei Dick. ‘Zo ongeveer,’ zei de jongen. ‘Een mooi mes,’ zei Wessel. De jongen keek ernaar alsof hij het voor het eerst in zijn handen hield. ‘Gaat wel,’ zei hij. ‘Volgens je vriend Erik ben jij een heel gekke jongen, Oscar,’ zei Wessel. ‘Is dat waar?’ De jongen haalde zijn schouders op. ‘Hij voelt zich gevleid,’ zei Dick. ‘Maar hij wil het niet laten merken.’ Hij zette de fles aan zijn mond en nam een slok. ‘Heb je dat mes altijd bij je?’ vroeg Wessel. De jongen antwoordde niet. ‘Kun je ermee gooien?’ De jongen knikte. ‘Kun je raken wat je wilt?’ ‘Ja,’ zei de jongen. ‘Weet je het zeker?’ ‘Ja.’ ‘Als wij je iets aanwijzen, raak je het dan?’
Je vindt dit verhaal o.a. in: • De verhalen van Remco Campert; • campert compleet van Remco Campert; • De Nederlandse en Vlaamse literatuur vanaf 1880 in 250 verhalen van Joost Zwagerman.
© THIEMEMEULENHOFF, 2011
4
LESBRIEF LITERATUUR ‘FEEST!’
NOVEMBER
2011
De twist van Philip Snijder (2007) In het midden van de dansvloer, ontspannen draaiend met mijn heupen, met lange halen van mijn onderarmen en steeds verder achteroverhangend, tot mijn achterhoofd bijna de vloer raakt en het twisten acrobatiek is geworden. Langzaam door mijn knieën zakken en met strakke evenwichtsbeheersing op mijn hurken verder twisten. Bij de juiste muzikale passage mezelf weer even langzaam triomferend omhoog krikken. In een kring om mij heen mijn familieleden die, blij verrast over mijn onverwachte bekering, ervoor zorgen dat ik genoeg ruimte heb voor mijn solo, die ze met ritmisch handgeklap begeleiden. Zo had ik het me voorgesteld. Maar toen ome Freek de eerste maten Chubby Checker liet klinken, was de vloer nog vol met dansparen van de samba en rumba, die zich nu allemaal enthousiast in de twist stortten. En aangespoord door de snelle accordeonklanken sprongen vele andere danslustigen, volwassenen en kinderen, van de tafeltjes op en drongen zich daar nog tussen. Iedereen zong mee: ‘Komaan, wie twiste ken ...’ Doordat ik even mijn evenwicht kwijt was bij het opstaan en een golfje maagzuur moest terugslikken, was ik een van de laatsten die naar de dansvloer kwamen. Mijn pogingen om naar het midden te komen strandden op een benauwd plekje tussen de dichte buitenste kring twisters en de voorkant van de tafeltjes. Ik stond klem tussen een paar achteruitgestoken, draaiende billen en de tafelrand, waarlangs een stroompje gemorst bier mijn broek en schoenen bereikte. Door dit ruimtegebrek gedwongen tot minimale bewegingen van mijn armen en onderlijf, begon ik onzichtbaar te twisten. De twist is een hoofdstuk uit de roman Zondagsgeld van Philip Snijder.
Dorsvloer vol confetti van Franca Treur (2009) De gasten komen binnen. In hun hand hebben ze een papier. Het blijkt een welkomstlied te zijn dat door de tweeling is uitgedeeld. Katelijne kijkt er verbaasd naar. Daar wist ze niets van af. Zeker geregeld door de ceremoniemeester, tante Mattie. De moeder vond al die kouwe drukte niet nodig, zo’n ceremoniemeester en zo. ‘We doen het toch gewoon op z’n janboerenfluitjes,’ zei ze. Er was volgens haar geen enkele reden om chiquerig te gaan zitten doen, want ‘de hele bruiloft was al een aanfluiting’, en dat waren opeens zomaar twee woorden met ‘fluit’ erin, die ze anders nooit gebruikte en die daardoor des te gemeender klonken. ‘Nou moet je eens goed naar me luisteren,’ zei mevrouw Davidse. ‘Ik heb maar twee kinders, en als die trouwen krijgen ze een echte bruiloft’, waarmee ze bedoelt dat er van minuut tot minuut een programma is. Uiteindelijk ging de moeder overstag, omdat de dominee opeens ook uitgenodigd bleek, en toen moest ze plotseling zelf die ceremoniemeester nog regelen ook, want mevrouw Davidse wist niemand; ze zijn daar nogal op zichzelf en ze hebben ook al geen grote familie. Het werd tante Mattie, omdat die het wel eens eerder had gedaan, en omdat ze geen al te grote angst heeft om te spreken in het openbaar. Toen de moeder haar vroeg, vertelde ze er voor de zekerheid maar niet bij dat de dominee ook zou komen, en tante Mattie zei ja uit meegevoel en consideratie. Dit verhaal is het laatste hoofdstuk uit de roman Dorsvloer vol confetti van Franca Treur. Je vindt dit verhaal ook in de bloemlezing TXT, Alles is mogelijk in zestien verhalen van Abdelkader Benali, bladzij 62-84.
© THIEMEMEULENHOFF, 2011
5
LESBRIEF LITERATUUR ‘FEEST!’
3
NOVEMBER
2011
Een ouder ‘feestverhaal’
De schrijver (en schilder) Jacobus Van Looy, die leefde van 1855-1930, schreef behalve het prachtige boek Jaapje – over een jongetje dat opgroeit in een weeshuis (min of meer autobiografisch) – ook een bundel verhalen Feesten, die verscheen in 1902. De hele bundel (zes verhalen) vind je op www.dbnl.org. Het eerste verhaal, De bruiloft, gaat over een huwelijksfeest. Baas Broense en juffrouw Broense zijn vijfentwintig jaar getrouwd. Tot grote teleurstelling van de vrouw wordt voor dat feest geen zaaltje afgehuurd, waar je kon dansen en waar muziek zou zijn, maar moet het feest gehouden worden in hun eigen kleine huis. En daar zit het gezelschap dan, dicht op elkaar gepakt. Bijna alle gasten zijn aanwezig, een drankje (punch) is ingeschonken.
‘Niet drinken nog,’ fluisterde juffrouw van Dort, ‘de Bruidegom wil, geloof ik, een woordje zeggen.’ En inderdaad baas Broense stond voor zijn stoel, toegewend, zeggingsklaar. Hij had zijn glas gevat, schraapte zijn keel, verhief zijn stem: ‘Welkom hier, roepen wij u toe op dit feest. Welkom aan dezen disch. Dat de beker lustig rondga, gulle scherts en lach zij niet gespaard, nogmaals vrienden, welkom hier!’ Een kleine onzekerheid van zijn hand bewoog de punch, toen hij het eerste dronk in de stilte. Smakkend zette oome Willem het leêge glas op de tafel: ‘Als mijn moeder zulk zog had, lag ik nog aan de borst.’ ‘Hoor, hoor, de stem des bloeds!’ predikte oome Piet. Tante Mijntje Kamp moest even kijken naar grootmoeder, maar juffrouw van Dort eenigszins gedwongen in het schuchtere gelach, draaide haar glas, half-vol nog, tusschen de gave vingertoppen, waarvan de nageltjes rein tot op het leven waren afgeknipt. ‘Wel een aardig madera-glaasje,’ vond ze. ‘Zij zijn verschillend,’ merkte haar man op en hij boog wat voorover, mat met zijn oogen: ‘Mijnes is hooger dan de jouwe en kijk zwager Kamp er eens een bel hebben, gossie-mijne!’ ‘Groote menschen, groote glaasjes.’ Baas Kamp schaterde stil rumoerig. Van Dort, dicht bij het oor van zijn vrouw, nam zijn kans waar: ‘Die twee over ons zijn, geloof ik, een paar rare.’ ‘Niet smoezen daar,’ deed oome Wïllem hem bijna schrikken; en die vervolgde: ‘Ik vraag maar, geliefde broeder, Piet, motten de barbiers nou blijven leven of niet!’ en dan, ‘je bent gortig, moeder.’ Van Dort lachte toeschietelijk; Grootje hoestte, de warmte maakte haar borst wat los; ze nikte: och, och, en kon eindelijk haar praatje met juffrouw Weelsen weer beginnen. ‘Een heele boel presenten,’ zei ze. In de dooiige atmosfeer, scherp doorgeurd van punch, begonnen de menschen gemakkelijk te zitten. Warm gonsde de kamer; buurtje met buurtje geraakte aan het babbelen over dagelijksche zaakjes. In den bedsteêhoek zeurde de oude juffrouw haar verhaal als bij een breikous af, van hoe mooi er de kamer wel had uitgezien een veertien dagen geleden; twee stoelen hadden daar bij het raam groengemaakt gestaan, prachtig, die waren nu weggenomen om ruimte te krijgen, evenals de kast, die stond provisineel vóór. De kachel was ook mee verhuisd, ’t was warmpies genogt, was ’t niet? en op den spiegel, dat kadoo van de broers en zusters onder mekaar, was door Willem naderhand nog met mooie letters ‘Hulde’ geschreven, met behulp van een vetkaars; ja, hij leerde goed aan, hij had toch de kamer ook zoo netjes opgeknapt. ‘Had uwes ’t nog niet gezien?’ zei ze. Juffrouw Weelsen gaf zich veel moeite; maar van haar plaats kon ze van de letters niet veel meer begrijpen dan doffe, donkere strepen, omdat de lamp van den overkant te veel in den spiegel scheen. ‘Gus ja, hoe aardig!’ vond ze toch. ‘Des avonds is het beter van daar te zien,’ onderrichtte de Bruigom. ‘Ja, ja,’ beuzelde grootmoeder voort, ‘de kinderen hebben er alle eer van.’ ‘En waarom hebt u er ook niet eentje meegebracht?’ ondervroeg ze, ‘allemaal mochten ze één kind meebrengen, alleen de oudste ... daar hè-je Anne van Doris, Betje van Willem; daar hè-je Dolf van Piet, die bij de kinderen zit, en ...’ ‘Wij hebben het niet geweten,’ antwoordde juffrouw Weelsen, de oogen neer; want het was binnen in haar iets als een schaamte die ze niet zeggen wou; werden zij niet altijd over het hoofd gekeken. ‘Kom, jongens,’ noodde laag-gemoedelijk des Bruigoms stem. Bij de gangdeur, om de frischte open, waren Dirk en Willem; nog altijd half in het donker blijven staan. ‘Naast nichie Anne is er plaats genoeg, kom nou toch!’ soebatte de Bruid. ‘Als ie staat is ie grooter,’ meende de hoogbeenige Willem, van Dirk. © THIEMEMEULENHOFF, 2011
6
LESBRIEF LITERATUUR ‘FEEST!’
NOVEMBER
2011
‘Of ik gelijk heb,’ sneed deze op. Nichtje Anna was een mager ding. ‘Och, hij hét al een meid,’ riep een van de broertjes. ‘Als je me nou!’ dreigde Dirk. ‘Jan, stil,’ waarschuwde de Bruidegom. En ze bleven beiden maar staan. ... Doch toen de goudglans weer in de glazen blonk en wasemde om de lampen, waren de menschen op nieuw stijf, of ze wat verwachten. ‘Een liedje,’ fluisterde Betje eindelijk tot haar vrijer, maar deze schudde van neen, ‘nog niet.’ Evenwel oome Piet in postuur, allebei zijn verfknuisten op den tafelrand, alsof hij dien van zich afduwen wilde, was reeds begonnen met een voorzangersstem, den breeden mond dwars, meer op te zeggen dan te zingen, op de wijze van: ‘de bakker om de hoek’: Mijn lieve krulle-Mie, Ik heb in jou behagen, En heb in jou sjenie, En daarom wil ik je vragen Tot zoover gekomen, poedelde hij zijn hoofd naar tante Mietje en zijn handen smeekten: Of jij. Of jij. Wel dansen wil met mij? ‘Hé wijf, wat zeg je er van?’ Tante Mietje lachte haar lippen alleen nog maar wat meer naar binnen. ‘Je kan er geen mes tusschen krijgen! Ze heeft geen asem voor geld,’ wendde oome Piet zich naar den anderen kant. Oome Doris staakte voor zijn stoel. ‘In den binnenzak van mijn jas, Dirk!’ en hij vervolgde een beetje geheimzinnig: ‘Ja, we zullen wat hebben ter eere van Bruidegom en Bruid.’ Dirk kwam terug; een stapeltje liedjes hing over zijn hand. ‘Zal ik er maar wat van ronddeelen?’ Hij spleet den bundel, deelde al rond. ‘Mijn één, mijn éen!’ riepen de stemmetjes van de derde tafel. ... Toen allen, ook de kinderen, zaten met de liedjes als met een wit vlaggetje elk, was er een groote leesstilte. ‘Welkom aan tafel!’ las oome Willem luid op; hij reikte het liedje zoo vér het kon van zich af. ‘Zoo vader, mot er het fokkie bij op?’ riep oome Piet naar baas Kamp, die schuin, licht zoekend op ’t papier, een grooten bril op zijn neus had gezet. Oome Doris hielp op gang: ‘Wijze: Wie Neêrlandsch bloed.’ ‘In een pannetje doet,’ zong oome Piet. ‘Ik zal alvast mijn wekker maar eens ophalen,’ meende oome Willem. ‘En zet het dan op ’t vuur, ‘En doet wat mosterd en peper er bij, ‘Dan sma-aakt het, ò, zòo, zuur.’ Oome Willem had meêgebromd. ‘Ja juffrouw,’ zei hij, ‘ik zing de tweede stem.’ Het was van overal een klaar maken der stemmen. Grootmoeder snoot zoo hard, dat oome Willem nog even zeggen moest: ‘Moeder, moeder, pas toch op je dompert.’ ‘Nou,’ verzocht eindelijk tante Suus, ‘wie geeft de toon an?’ Oome Doris, staand gebleven, sloeg de maat. ‘Klaar? ... Eén ... twee ... drie ...’ En de kamer zong: Ja, plechtig klink’ ons vroolijk lied Hier in deez’ schoone Za-aal. Weerhouden wij (allen keken op) voor ‘t Bruidspaar niet De-e zuivere hartetaal. Elk stem met ons verheugd van zin, Ter Eer van ’t Zilver Paar, Het god-gevallig feestlied in : Van vijf-èn-twintig jaar. ‘Bis!’ schreeuwde oome Doris, de regel nog niet verstorven. ‘Van vijf-en-twintig jaar,’ dreunde de kamer. Baas Broense met zijn kin op zijn borst, kommandeerde zelve: ‘Tweede couplet!’ ‘Eerst moet tante gaan zitten!’ riep Betje. Tante Dien, hupsch, zat eindelijk op haar stoel, ze kreeg een liedje; toen zong weer de kamer: Treedt saam vereend op ’t Echtpad voort Met Liefde, Heil en Vre-eê; Smaakt Huwlijksmin gansch ongestoord, Dat blijft ons aller beê. © THIEMEMEULENHOFF, 2011
7
LESBRIEF LITERATUUR ‘FEEST!’
NOVEMBER
2011
Dient God met blijdschap en ontzag, Stelt U in Zijnen Macht, Dan smaakt gij saam na elken dag Een kalmen goeden nacht. ‘Bis!’ En hoogop herhaalde de kamer: Een kalleme goeden nacht. ‘Derde couplet,’ kommandeerde weer de Bruigom. ‘Statig,’ verzocht oome Doris. ‘Ik vrees, ik vrees,’ fluisterde juffrouw Weelsen. ‘Ik zou me maar koest houden,’ mompelde de kunstdraaier langs zijn bakkebaard weg. ‘’t Is hier frissies, als je maar naar mijn hoofdje kijkt.’ En zij geloofde bijna te zitten in de kerk. Zwaar zongen de mannen. Oome Doris voorop. Baas Kamp, aandachtig, geraakte telkens in de war. Galmen deden Dirk, Willem en Betje’s vrijer, en de Bruidegom hield elken regel een beetje te lang aan. Maar vooral de vrouwen deden of ze uit een kerkboek zongen, de Bruid zong zoo hél op, zoo zorgeloos, en tante Dientje’s geluid deed een mensch zeer aan zijn hoofd; maar aardig klonken de stemmen van de kleintjes, boven alles helder. En naar de kleurslingers der vlaggen keek ze, wegsuizend boven het licht. O, dat hoofd, dat hoofd ... ze hield anders wel van zingen, Zondags in ’t schemeruurtje zong ze met de kinderen graag mee, maar hier in zoo een hitte, ze kon niet tegen die drukte ... Terwijl zong onder de lampen nog het derde couplet: En als de Heer U eens vergunt Te vieren ’t Gouden feest; Dat gij dan saam getuigen kunt, Onze Echt is rein geweest. En als de Heer U eenmaal scheidt, U neemt in Zijnen macht, Dat Gij dan saam in d’Eeuwigheid Geniet ’tgeen gij hier verwacht. ‘Bis!’ In kruisende armzwaaien sloeg oome Doris de maat. ‘Geniet ’tgeen gij hier verwacht.’ eindigde de zang met protestantsche geloofsvastheid. ‘Prachtig!’ riep geestdriftig van Dort. ‘Mooi, maar, ’t laatste ging wat moeielijk,’ meende baas Kamp. ‘Die laatste regel is te lang,’ merkte juffrouw van Dort zacht beslist aan. Oome Willem zette zijn glas neer: ‘’t Is of een engeltje op je tong,’ ... hij hield zich in, alles was ernst. Een schrille lach van Ferdinandje schoot uit, toen zat ’t kind onder vaders oog, betrapt. ‘Kom kerel!’ keerde oome Willem zich naar zijn broer, die een weinig aan ’t suffen geraakt was. ‘Kom, scheurt er de kop bij, nog tijd genoeg om aan je endje te denken.’ Oome Piet schaterde plotseling: ‘Ik aan mijn endje denken ... wat bè-jij een zondig mensch.’ Proestend en neen-schuddend, schaterde nu ook oome Willem. ‘Suus, draai es bij,’ riep oome Piet, ‘je poelkie krijgt de begaves, klop hem eens op zijne rug.’ ‘Wat nou weer? ... got man, ’t is veels te warm voor zoo’n drukkie.’ ‘Ja, warm is het wel,’ zei nu ook tante Mijntje, die met het liedje heen en weer waaide, dat er de haartjes op haar voorhoofd van opstoven. ‘Daar is de pons niet vreemd an,’ verzekerde baas Kamp. ‘Gus ja!’ en ’t vrouwtje viel bijna tegen haar mans borst, ‘’t gaat me in de beenen zitten.’ Naast haar staarde van Dort peinzerig boven het punchglaasje, dat hij voorzichtig belebberde: ‘’t Blijft toch altijd maar een mooie wijs,’ zei hij. ‘Ik voor mij, vind het Oostenrijksche veel mooier,’ meende zijn vrouw. ‘Ja, lief ... het Engelsche is ook wel mooi.’ Tante Mijntje neuriede meteen ... ‘vindt je niet? nee?’ Zij gaf, loszinnig lollig, een knik met haar hoofd, van ‘wat kan ’t mijn ook schelen.’ Baas Kamp lette niet op zijn vrouw, die het roesje nog trekkerig kijken deed of ze telkens wat zag. Een blaasbeweging bibberde even zijn lippen uit. Van de derde tafel raasde het plezier der kinderen weer geweldig. ‘Bedaard, bedaard!’ waarschuwde de Bruidegom. ‘’t Wordt hier smoek,’ zei juffrouw van Dort, die gelukkig haar zakdoek in haar japonzak vond, ‘staat de deur wel open? ’k kan ’t niet zien; die mannen lijken soms net ovens ... Nee, tante Dientje, slaat u mij nu maar eens over.’ Van Dort riep dapper de kamer in: ‘Bruigom, ik vraag ’t woord: mag de deur niet open? de dames krijgen het benauwd.’ Baas Broense kwam pal voor zijn stoel, bekeek het deurgat. ‘We zullen nog wat lucht maken.’ Hij beval: ‘Dirk, och, maak het raam voor op een kier.’ © THIEMEMEULENHOFF, 2011
8
LESBRIEF LITERATUUR ‘FEEST!’
NOVEMBER
2011
Opdracht 5 Een ouder ‘feestverhaal’ 1 Er komen in dit fragment nogal wat namen voor. Logisch, want er zijn natuurlijk veel gasten op het feest. Vul voor zover mogelijk het schema in. Naam baas Broense juffrouw Broense juffrouw van Dort oome Willem oome Piet Mijntje Kamp baas Kamp grootmoeder Van Dort juffrouw Weelsen Betje tante Mietje oome Doris tante Dien 2
Wordt ook genoemd Bruidegom
Belangrijkste eigenschap of belangrijkste daad
Je kunt de gasten uit het schema van vraag 1 verdelen in familieleden en buren/kennissen. Vul de namen van de gasten in de juiste kolom in.
Familieleden
Buren / kennissen
3
Je hebt ook de verhalen van Rob van Essen en Remco Campert gelezen. Met welk van deze verhalen heeft het verhaal van Van Looy de meeste overeenkomsten? Geef een korte uitleg bij je antwoord.
4
Dit verhaal is meer dan honderd jaar oud, maar veel is toch nog wel herkenbaar voor ons. Vul het schema in (minimaal twee zaken in elke kolom).
Absoluut gedateerd
© THIEMEMEULENHOFF, 2011
Komt ook in onze tijd nog zo voor
9