Juridische Opleidingen Leiden
Februari 2007
Uitgave: Stichting Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) Catharijnesingel 56 Postbus 8035 3503 RA Utrecht Telefoon Fax: E-mail Internet
+31 (0)30 230 31 00 +31 (0)30 230 31 29
[email protected] www.qanu.nl
© 2007 QANU Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen.
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
INHOUDSOPGAVE Voorwoord
5
Voorwoord voorzitter visitatiecommissie
7
Deel I
9
Algemeen Deel
1. De onderwijsvisitatie Juridische Opleidingen Leiden 11 2. Het referentiekader 17 3. Algemene bevindingen 27
Deel II
De afzonderlijke opleidingsrapporten
33
1. Bachelor- en masteropleiding Rechtsgeleerdheid aan de Universiteit Leiden 2. Bachelor- en masteropleiding Fiscaal recht aan de Universiteit Leiden 3. Bachelor- en masteropleiding Notarieel recht aan de Universiteit Leiden
35 85 131
Bijlagen Bijlage A: Bijlage B: Bijlage C: Bijlage D: Bijlage E:
Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie Bezoekprogramma visitatiebezoek Juridische Opleidingen Leiden Checklist voor de onderwijsvisitatie Juridische Opleidingen Leiden Dublin-descriptoren Scores onderwijsvisitatie Juridische Opleidingen Leiden
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
177 179 183 185 187 189
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
VOORWOORD Dit rapport is onderdeel van de kwaliteitsbeoordeling van universitaire bachelor- en masteropleidingen in Nederland. Het doel van het rapport is om een betrouwbaar beeld te geven van de resultaten van de voor beoordeling voorgelegde opleidingen, een terugkoppeling te geven naar de interne kwaliteitszorg van de betrokken organisaties en als basis te dienen voor de accreditatie van de betrokken opleidingen door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organissatie (NVAO). QANU beoogt onafhankelijke, objectieve en kritische beoordeling te laten plaatsvinden en om opbouwende kritiek te leveren, zo veel mogelijk uitgaande van een gestandaardiseerde set van kwaliteitscriteria met oog voor specifieke omstandigheden. De Visitatiecommissie Juridische Opleidingen Leiden van QANU heeft haar taken met grote toewijding uitgevoerd in een periode die wordt gekenmerkt door de overgang naar de bachelormasterstructuur. De opleidingen zijn beoordeeld op een grondige en zorgvuldige manier en binnen een duidelijk beoordelingskader. Wij verwachten dat de oordelen en de aanbevelingen in zorgvuldige overweging zullen worden genomen door het betrokken College van Bestuur, faculteitsbestuur en de betrokken opleidingen. Wij zeggen dank aan de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor hun bereidheid deel te nemen aan deze beoordeling en voor de toewijding waarmee ze hun taak hebben uitge voerd. Ook gaat onze dank uit naar de staf van de betrokken afdelingen aan de Universiteit Leiden voor hun inspanningen en hun medewerking aan deze beoordeling. mr. C.J. Peels drs. J.G.F. Veldhuis directeur van QANU voorzitter van het bestuur van QANU
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
VOORWOORD VOORZITTER VISITATIECOMMISSIE De bachelor-masterstructuur en het daarmee verbonden accreditatiesysteem hebben de aard van onderwijsvisitaties veranderd. Waar het voorheen in de kern om kritisch-constructieve collegiale toetsing ging, is een visitatie nu een harde voorwaarde geworden om te komen tot accreditatie van aangeboden opleidingen. En dus gaat het nu in visitaties om het voortbbestaan van de organisatie – en de eigen baan. Daarmee is de nadruk verschoven van het spel naar de knikkers en dit betekent dat er minder ruimte is voor een vrijblijvend debat des opinions. Sterker: dat er alle reden is om nog zorgvuldiger en voorzichtiger te wikken en te wegen, want oordelen kunnen nu immers gevolgen hebben die verder gaan dan het kwetsen van enkele ego’s. Dit beeld was zeker van toepassing op de visitatie van de juridische opleidingen van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid te Leiden. Om hun moverende redenen hadden Faculteit en Universiteit afgezien van het aanvragen van accreditatie via een verkorte procedure – met als gevolg dat het in deze visitatie inderdaad ging – en voor wat betreft de accreditatie: gaat – om het voortbestaan van de Leidse juridische opleidingen. Het goede nieuws is dat het ondanks een aanzienlijk zwaardere inzet toch mogelijk is een visitatie zo in te richten dat collegiale toetsing de kern blijft van het proces. In dit concrete geval valt een belangrijk deel van het krediet voor die uitkomst toe aan de Leidse Faculteit. De aangeleverde documentatie was niet alleen van uitstekende kwaliteit, maar er was ook veel moeite gedaan al het materiaal op een toegankelijke en verteerbare manier aan te bieden. Ook het driedaagse bezoek van de commissie aan de Faculteit was uitermate efficiënt – en plezierig – georganiseerd, zodat de commissie ruime gelegenheid had te spreken met alle betrokken groeperingen – van bestuurders tot studenten en van alumni tot ondersteunend personeel. Dat – ook in de nieuwe omstandigheden – collegiale toetsing toch de kern bleef van de visitatie, moet ook op het conto worden geschreven van mijn collegae-leden van de commissie. Zij bleken niet alleen bereid te investeren in het opbouwen van grondige dossierkennis (in het bijzonder op hun eigen specialisme), maar ze waren ook in staat die kennis te toetsen en te verdiepen in de talloze gesprekken tijdens het bezoek aan Leiden. Bovenal hadden ze het vermogen al die informmatie en indrukken te laten uitmonden in immer goed gefundeerde en evenwichtige oordelen. Toch had de commissie het karwei nooit kunnen klaren zonder de inzet en de expertise van de QANU-secretaris, Remco van der Dussen. Sterker: zonder hem was de commissie – en ik in elk geval – niet aan dat karwei begonnen. Het ligt in de lijn der verwachting dat de komende jaren het visitatie- en accreditatiesysteem in steeds sterkere mate de hete adem zal voelen van de belangen die op het spel staan: to be or not to be. In dat spanningsveld zullen er ongetwijfeld krachten zijn die zekerheid zoeken in (verdergaande) bureaucratisering en ritualisering. Echter, wil het systeem op termijn geloofwwaardig blijven, dan zal collegiale toetsing – en niet bureaucratisering en ritualisering – de kern moeten blijven. Ons is dat, zo denken we, in elk geval redelijk gelukt. Prof. dr. Albert W. Koers Voorzitter Visitatiecommissie Juridische Opleidingen Leiden
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
DEEL I: ALGEMEEN DEEL
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
10
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
1.
De onderwijsvisitatie Juridische Opleidingen Leiden
1.1.
Inleiding
In 2005 heeft de Stichting Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) een opdracht tot visiteren ontvangen van het College van Bestuur van de Universiteit Leiden. Met het oog op de accreditatie van de Leidse juridische bachelor- en masteropleidingen door middel van externe kwaliteitsbeoordeling heeft het bestuur van de Stichting QANU in april 2006 de visittatiecommissie Juridische Opleidingen Leiden ingesteld. In juni 2006 heeft deze commissie een bezoek gebracht aan de Leidse Faculteit der Rechtsgeleerdheid. De commissie heeft haar bevindingen vastgelegd in de in Deel II opgenomen opleidingsrapporten, waarbij de bacheloren masteropleiding in samenhang beschreven en beoordeeld worden. Hoofdstuk 1 van Deel I gaat in op de taak, samenstelling en werkwijze van de commissie. Hoofdstuk 2 bevat het door de commissie gehanteerde referentiekader. In hoofdstuk 3 van dit deel komen enkele algemene bevindingen van inhoudelijke aard ter sprake. 1.2.
De betrokken opleidingen
De volgende academische opleidingen zijn in het kader van deze visitatie aan de Universiteit Leiden bezocht: • • • • • •
de bacheloropleiding Rechtsgeleerdheid (CROHO 50700) de masteropleiding Rechtsgeleerdheid (CROHO 60084) de bacheloropleiding Notarieel recht (CROHO 56828) de masteropleiding Notarieel recht (CROHO 66828) de bacheloropleiding Fiscaal recht (CROHO 56827) de masteropleiding Fiscaal recht (CROHO 66827)
1.3.
Samenstelling en taak van de commissie
De samenstelling van de commissie is totstandgekomen aan de hand van suggesties vanuit het bestuur van de betrokken faculteit. Alle betrokken opleidingen zijn in de voorbereidingsfase in de gelegenheid geweest om bezwaar aan te tekenen tegen de door QANU voorgelegde concceptsamenstelling van de commissie, een en ander conform C.2.2.1 van het QANU-kader. Van deze gelegenheid is geen gebruikgemaakt. Tot voorzitter van de Visitatiecommissie Juridische Opleidingen Leiden werd benoemd: prof. dr. A.W. Koers
Emeritus hoogleraar, Universiteit Utrecht
Tot de leden van de commissie werden benoemd: mr. W. Duitemeijer prof. dr. J. Herbots drs. B.M.J. Hermans QANU / Juridische Opleidingen Leiden
President Rechtbank Groningen (tevens vice-voorzitter van de visitatiecommissie). Emeritus hoogleraar Burgerlijk Recht, Katholieke Universiteit Leuven Studentenombudsman, Vrije Universiteit Amsterdam 11
prof. mr. E.H. Hondius mevr. M.R. Lantink prof. mr. G.J.C. Lekkerkerker prof. dr. J.W. Zwemmer
Hoogleraar Burgerlijk Recht, Universiteit Utrecht Student Nederlands recht, Erasmus Universiteit Rotterdam Directeur KNB, Den Haag Hoogleraar Belastingrecht, Universiteit van Amsterdam
Tot secretaris van de commissie werd benoemd: drs. R.V. van der Dussen, medewerker bureau QANU. Als bijlage A zijn de curricula vitae van de leden opgenomen. Op grond van het instellingsbesluit van de commissie d.d. 26 april 2006 was het de taak van de commissie om op basis van de door de faculteit aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken 1) een oordeel te geven over de verschillende kwaliteitsasppecten van de betrokken opleidingen, zoals beschreven in het QANU-kader d.d. januari 2004; 2) op basis daarvan vast te stellen of de opleidingen naar haar oordeel voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit, en 3) de aspecten van de opleidingen te identificeren die naar haar oordeel voor verbetering vatbaar zijn. 1.4.
Werkwijze van de commissie
De installatievergadering De commissie hield haar installatievergadering op 26 april 2006 in Utrecht. Zij werd formeel namens het QANU-bestuur geïnstalleerd door mr. C.J. Peels. Daaraan voorafgaand zijn van de zijde van QANU de bepalingen in bijlage 2 van het QANUkader met betrekking tot de onafhankelijkheid van de leden van een visitatiecommissie onder de aandacht gebracht van de leden. Als uitvloeisel daarvan is alle leden verzocht een onafhankkelijkheidsverklaring te ondertekenen en aan de QANU ter beschikking te stellen. Alle leden hebben aan dit verzoek gevolg gegeven. Tijdens de installatievergadering zijn de onafhankellijkheidsverklaringen van de leden besproken. De commissie is bij dit punt tot de conclusie gekomen dat er voor de leden geen beletselen bestaan om aan het werk van de commissie deel te nemen. Er zijn dan ook geen aanvullende gedragsregels afgesproken. Daarmee was de visitatie Juridische Opleidingen Leiden naar het oordeel van QANU omgeven met voldoende onafhankelijkheidswaarborgen. Vervolgens werden afspraken gemaakt op de volgende punten: • • • • • •
de te volgen werkwijze; de globale dagindeling van het visitatiebezoek; het vice-voorzitterschap van de commissie; de verdeling in globale zin van aandachtsgebieden tussen de commissieleden; de verdeling van de afstudeerscripties per opleiding; vaststelling van de vanuit de QANU aangereikte ‘checklist’.
Op basis van een door voorzitter en secretaris geformuleerd voorstel heeft de commissie in haar startvergadering tevens de concepttekst besproken van het, in het visitatieprotocol voorzziene, referentiekader. Ook is een eventueel bezoek aan Campus Den Haag van de opleidingen Rechtsgeleerdheid besproken. De commissie heeft besloten om in eerste instantie alleen de 12
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
locatie Leiden te bezoeken en daar met deeltijdstudenten van Campus Den Haag te spreken. Er is afgesproken dat de commissie bij het ontvangen van negatieve signalen van (oud-)studentten over de Haagse campus, een bezoek aan Den Haag alsnog zou overwegen. De commissie heeft tijdens het bezoek geen signalen van dergelijke aard ontvangen en heeft derhalve geen bezoek gebracht aan de faciliteiten in Den Haag. Tijdens haar installatievergadering heeft de commissie besloten om enkele documenten vooraf bij de faculteit op te vragen (zie ondersstaand bij De voorbereidingsfase). Na de installatievergadering is het formele instellingsbesluit van de commissie vanuit de QANU verzonden naar de daarvoor in aanmerking komende instanties (College van Bestuur, faculteitsbesturen, NVAO, Vereniging van Universiteiten (VSNU), Ministerie van OCW, et cetera). De voorbereidingsfase De commissieleden ontvingen ruim voor het visitatiebezoek de zelfevaluatierapporten (en bijllagen) en formuleerden vragen. De secretaris compileerde alle vragen tot één document dat voorlag tijdens het visitatiebezoek. Ook lazen de commissieleden van tevoren een aantal (docttoraal-, bachelor- en/of master-)scripties per opleiding. Uit de bij de zelfstudie gevoegde lijst van meest recente scripties had de commissie in totaal 48 scripties geselecteerd en opgevraagd, waarbij was gelet op een goede spreiding naar opleiding, specialisatie en gegeven eindcijfer. Op basis van de conclusies, bereikt in de installatievergadering, is vanuit het bureau van de QANU contact opgenomen met de betrokken lokale visitatiecoördinator en is de voorbereidding van het visitatiebezoek in onderling overleg tussen de visitatiecoördinator en de secretaris van de visitatiecommissie ter hand genomen. Daarbij werden concrete afspraken gemaakt over de invulling van het bezoek op basis van het globale dagprogramma dat de commissie had vastgesteld. Namens de commissie is bij de voorbereiding van elk visitatiebezoek verzocht om tijdens het bezoek inzage te kunnen krijgen in het volgende informatiemateriaal: • • • • • • • • • • • • •
een zo volledig mogelijke set van het onderwijsmateriaal (studiehandleidingen, readers, syllabi, kern(leer)boeken, et cetera); een representatieve set van de toetsen die tijdens de opleiding worden gemaakt, in alle fasen van de opleiding, zowel de opgaven als de uitwerking/beantwoording en correcties daarvan; een representatieve set van de scripties, portfolio’s, stageverslagen en papers (inclusief beoordelingsformulieren); de elektronische leeromgeving en de op de opleiding beschikbare specifieke software; een overzicht van de beschikbare (relevante) tijdschriften; kwaliteitshandboeken, (een ruime selectie van de) evaluatieverslagen en de beleidsmatige verwerking daarvan (verbeterplannen, kwaliteitsjaarverslagen en dergelijke); evaluatieresultaten die de kwaliteit van de afgestudeerden aantonen (alumni-enquêtes, bevraging afnemend veld, et cetera); alle beleidsdocumenten waarnaar verwezen wordt in de zelfstudie of die relevant zijn; voorlichtingsmateriaal voor aankomende studenten en evaluaties van de voorlichting; documentatie die inzicht geeft in de onderzoeksomgeving en aantoont dat deze van erkende kwaliteit is; documentatie die inzicht geeft in personeelsbeleid, scholing staf, onderwijsbelasting van de staf, beschikbare menskracht en middelen; OER, examenreglement, studentenstatuten en de notulen van de opleidingscommissie en de examencommissie; kengetallen rendementen, studievoortgangsmonitoring.
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
13
Tijdens de installatievergadering is besloten om enkele documenten voorafgaand aan het bezoek op te vragen: • 48 afstudeerscripties (vijf werkstukken van de ‘Fiscale Talentenklas’, zes doctoraalscripties Fiscaal recht, acht doctoraalscripties Notarieel recht, zeventien bachelorscripties Rechtsgelleerdheid en twaalf doctoraalscripties Nederlands recht), zie hierboven; • slaagpercentages van de hoofdvakken uit het eerste, tweede en derde bachelorjaar. Op deze wijze kon de commissie meer zicht krijgen op de doorstroomgegevens en deze cijfers vergelijken met de vorige visitatie; • log-in voor de elektronische leeromgeving (Blackboard); • verslagen van de bestuursvergaderingen van de afgelopen twee jaar. Het visitatiebezoek De secretaris heeft voorafgaand aan het bezoek in samenspraak met de voorzitter en de visitattiecoördinator van de instelling een bezoekprogramma opgesteld. Het bezoek heeft plaatsgevvonden van 18 t/m 21 juni 2006. Het bezoek duurde drieënhalve dag en begon op de eerste dag in de avond met een (nadere) bespreking in commissieverband van de zelfstudies, de afstudeerscripties en de gespreksthema’s. Vanaf de ochtend op de tweede visitatiedag werden gesprekken gevoerd met verschillende instanties en personen, zoals de opstellers van de zelfstuddie, de verantwoordelijken voor kwaliteitszorg (studenten apart), de leden van de opleidingsccommissie (studenten apart), verschillende groepen studenten, leden van de wetenschappelijke staf, vertegenwoordigers van de examencommissie, alumni, aio’s, studieadviseurs/-begeleiders, onderwijscoördinatoren, en opleidingsmanagement/faculteitsbestuur. Ook was de mogelijkhheid om een documentenanalyse uit te voeren. Zie bijlage B voor het complete bezoekproggramma. De verschillende bachelor- en masterstudenten zijn als volgt geselecteerd: • • •
50% van de bachelor- en masterstudenten is geselecteerd door de faculteit, na raadpleging van de opleidingen en de studieverenigingen; de overige 50% is op basis van de studentenoverzichten door de commissie geselecteerd; bij de selectie van studenten is rekening gehouden met een evenwichtige verdeling over de studiejaren (aantal behaalde ECTS-studiepunten), varianten, locatie en eventuele speciallisaties.
Omdat ten tijde van het visitatiebezoek de bacheloropleiding volledig was ingevoerd maar de masteropleiding vaak nog in beperkte mate, viel de groep bachelorstudenten duidelijk te identificeren, maar was de groep masterstudenten vaak nog klein. Daar waar sprake is van een deeltijdopleiding, heeft de commissie ook gesproken met deeltijdstudenten. Wat betreft de deeltijdvariant van de bachelor- en masteropleiding Rechtsgeleerdheid, heeft de commissie ook met enkele (oud-)studenten gesproken die het onderwijs aan de Campus in Den Haag volgden. Tijdens het bezoek hield de commissie een ruim van tevoren op brede schaal aangekondigd spreekuur, waar zowel studenten als docenten de gelegenheid kregen om een specifiek punt in een persoonlijk gesprek onder de aandacht van de commissie te brengen. Belangstellenden konden zich daarvoor direct bij de secretaris van de commissie aanmelden. Van deze gelegenhheid is geen gebruikgemaakt. 14
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
Bij het bezoek heeft de commissie een rondleiding van een uur gekregen om zich een beeld te kunnen vormen van de beschikbare faciliteiten. Hier was een demonstratie van de ICT-voorzzieningen een onderdeel van. Na afronding van de visitatiegesprekken heeft de commissie haar conclusies geformuleerd aan de hand van de ‘checklist’ (zie bijlage C). Besloten werd om deze lijst per opleiding eerst indivvidueel in te vullen, waarna de checklist in commissieverband is besproken en een commissieooordeel per facet is vastgesteld. De ingevulde lijst is de basis geweest voor de formulering van de opleidingsrapporten en voor de inhoud van de mondelinge rapportage met het voorlopige oordeel van de commissie aan het eind van de laatste visitatiedag. Kengetallen Universitair Onderwijs (KUO-cijfers) De schrijvers van de zelfevaluaties hebben cijfermateriaal gebruikt dat afkomstig is van een database die onder auspiciën van de VSNU is ontwikkeld. Deze cijfers worden ook wel de KUO-cijfers genoemd (Kengetallen Universitair Onderwijs). Deze database bevat gegevens over onder andere studenteninstroom, rendementen en studieduur van de cohorten 19951996 tot en met 2005-2006. Aangezien de cijfers op identieke wijze door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) worden bewerkt, is het mogelijk om de universiteiten en opleidingen onderling te vergelijken. Met uitzondering van de cijfers over het aantal ingeschrevenen zijn alle cijfers over instroom, rendementen en studieduur gebaseerd op één basisdefinitie: de studdent heeft niet eerder aan een bepaalde opleiding van een instelling ingeschreven gestaan. Dit wordt ook wel de inschrijving Eerstejaars-Opleiding-Instelling (EOI) genoemd. Studenten met meer dan één inschrijving blijven dus buiten beschouwing vanwege het feit dat ze niet goed toe te delen zijn in hoofd- en nevenopleiding. Aangezien ten tijde van de visitatie voornammelijk verouderde KUO-cijfers beschikbaar waren, heeft de commissie naast de KUO-cijfers ook kennisgenomen van de rendement- en doorstroomcijfers zoals die door de opleidingen zelf worden gebruikt, vaak voor interne doeleinden en ten behoeve van het monitoren van beleidsmaatregelen. De instroom- en rendementgegevens inzake de masteropleidingen waren ten tijde van de visitatie beperkt. Om die reden zijn deze cijfers niet opgenomen. Bij het beoorddelen van de rendementen worden de maatregelen betrokken die de opleiding heeft genomen om deze eventueel te verbeteren. In dit rapport zijn de volgende KUO-tabellen opgenomen die afkomstig zijn van het meest recente KUO-bestand (DocOnderwijsvisitatie 2005-2006): Tabel B1.1: Cohortomvang en samenstelling bachelor In tabel B1.1 is de definitie voor het cohort: de studenten met uitsluitend één EOI-inschrijvving per inschrijvingsjaar (selectie voorkomen 1). De hbo-instroom omvat ook de studenten die een premaster doen. Deze studenten kunnen op dit moment nog niet worden onderscheidden van de overige hbo-instroom. Tabel B4.2: Bachelorrendement opleiding, Hoop-gebied en instelling Het bachelorrendement is het cumulatief percentage bachelorstudenten van een cohort ingesstroomd in een opleiding dat respectievelijk drie, vier, vijf, zes of meer jaar na eerste inschrijvving het bachelorexamen (of het doctoraalexamen) binnen de equivalente opleiding aan deze instelling heeft behaald. Deze tabel geeft het rendement voor de selectie voorkomen 1, alle vooropleidingen.
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
15
Tabel B9.1: Ingeschrevenen naar onderwijsvorm en geslacht Alle ingeschrevenen naar inschrijvingsvorm en geslacht per 1 oktober (peildatum). Deze tabel geeft een indicatie van de onderwijslast; studenten met een andere hoofdinschrijving, mogelijk aan een andere instelling, zijn meegenomen. De beslisregels De commissie is bij het toekennen van scores per facet uitgegaan van de in het QANU-kader beschreven vierpuntsschaal. De standaard QANU-beslisregels zijn: • • • •
de beoordeling ‘onvoldoende’ wijst erop dat het facet beneden de basisnorm ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is; de beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisnorm; de beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basisnorm; de beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waarddoor de beoordeelde opleiding zowel nationaal als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren.
Per onderwerp is op een tweepuntsschaal een oordeel gegeven: ‘voldoende’ of ‘onvoldoende’. De commissie heeft, conform de regels, het predikaat ‘voldoende’ gebruikt voor de basisnorm. Op de oppervlakkige lezer zou dit kunnen overkomen of zij de beoordeelde opleidingen als aan de magere kant beschouwt. Een visitatiecommissie beoordeelt echter of de gestelde basiskwalliteit binnen de opleiding is gewaarborgd. De rapportage De conceptbeoordelingsrapporten per opleiding zijn in commissieverband op 13 september 2006 in Utrecht vastgesteld. In september 2006 heeft de interne kwaliteitstoetsing van QANU plaatsgevonden: intercollegiale beoordeling en bestuurlijke toetsing hebben daaropvolgend plaatsgevonden. In oktober 2006 heeft de hoor-wederhoor procedure plaatsgevonden, waarbij het rapport is aangeboden aan de faculteiten voor correctie van eventuele feitelijke onjuistheden. Vervolgens heeft de commissie de ontvangen reacties besproken en wanneer daartoe in haar ogen aanleiding bestond, verwerkt in de formulering van de definitieve beoordelingsrapporten. Januaari 2007 is de concepttekst van het integrale eindrapport door de commissie vastgesteld.
16
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
2.
Het referentiekader
2.1.
Inleiding
In haar eerste vergadering heeft de visitatiecommissie een concept-referentiekader besproken en verder uitgewerkt. Het onderhavige referentiekader bevat de normen waaraan de commissie de juridische opleidingen aan de Universiteit Leiden toetst. Zij heeft het referentiekader van het visitatierapport Rechtsgeleerdheid uit 2004, dat betrekking heeft op de jaren 1996-2001, als uitgangspunt genomen en waar nodig gewijzigd of aangevuld. De onderstaande tekst van het referentiekader en de term ‘juridische opleidingen’ gelden niet alleen voor de juridische opleidingen aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Leiden, maar duiden op de (normen voor de) juridische opleidingen in algemene zin. Juridische bachelor- en masteropleidingen hebben tot doel disciplinebekwame en maatschapppelijk bekwame juristen te vormen, met een kritische geest, die zelfstandig probleemsituaties kunnen ontleden en tot een oplossing brengen en daarom analytisch maar ook synthetisch moeten kunnen denken. Dit betekent dat zowel het wetenschappelijk niveau als de maatsschappelijke relevantie van de opleiding moeten worden gegarandeerd. Het spreekt vanzelf dat actuele ontwikkelingen binnen het vakgebied in relatie tot hun maatschappelijke achtergrond voldoende aandacht dienen te krijgen. Bepalend voor de kwaliteit van het opleidingsaanbod is ook de deskundigheid en de wetensschappelijk-kritische instelling van de staf. Specialisaties binnen de staf aanwezig kunnen daarbbij beperkingen, maar ook extra mogelijkheden voor de opbouw van het programma bieden. De opleidingen dienen de algemene doelstellingen te vertalen in bachelor- en mastereindkwallificaties, in termen van kennis, vaardigheden en attitude. De eindkwalificaties dienen een duidelijke en concrete weergave te zijn van wat de bachelor- en masterstudent minimaal moet hebben bereikt. 2.2.
Juridische opleidingen en de maatschappij
Wanneer men het recht beziet in zijn relatie tot de samenleving, doen zich enkele karakteristtieke ontwikkelingen voor: • • •
de samenleving wordt pluriformer en (mede) daardoor complexer, de burgers worden mondiger; het aantal rechtsregels neemt toe (verdere juridisering van de samenleving); de Europese integratie en de globalisering maken Europees en internationaal recht belangrrijker.
Juristen werken overal. Er zijn meer juristen buiten de traditionele juridische beroepen dan daarbinnen. De rechtenopleidingen kunnen zich daarom niet alleen richten op de beroepseissen voor advocatuur, rechterlijke macht en notariaat, zij het dat deze eisen de kern blijven. De samenleving heeft behoefte aan juristen die academisch zijn gevormd en onafhankelijk en kritisch hebben leren denken. Daarnaast is de universitaire opleiding een voorbereiding voor specifieke beroepspraktijken. Juristen kunnen zich ontwikkelen tot specialisten die zich op QANU / Juridische Opleidingen Leiden
17
hun terrein kunnen meten met collegae waar ook ter wereld. Maar evenzeer is er vraag naar generalisten, (‘omnipracticiens’), in het bijzonder voor de eerstelijns advisering. Dit alles maakt dat het profiel van rechtenopleidingen betrekkelijk diffuus zal zijn. Maar het is de taak van de faculteit desondanks een duidelijk beeld te ontwikkelen voor de geboden opleidding en helder aan te geven waar voor deze faculteit de accenten worden gelegd. 2.3.
Eindtermen voor de afgestudeerde jurist
De afgestudeerde jurist moet inzicht hebben in juridische normen. Hij moet de relatie kunnen zien tussen juridische normen en morele en sociale normen. Hij moet in staat zijn een vraag als een juridische vraag te onderkennen en te analyseren. Hij moet hoofd- en bijzaken kunnen onderscheiden. Hij moet kunnen samenvatten en wegen kunnen wijzen naar een oplossing. Juristen op bachelorniveau moeten voldoende kennis van en inzicht in het recht hebben om het recht toe te passen. Degenen die een juridische master hebben voltooid, moeten in staat zijn hun bijdrage niet alleen aan de toepassing van het recht, maar ook aan zijn verdere ontwikkkeling te leveren. Dit vereist: • • • • •
een structureel overzicht van het positieve recht, met inbegrip van Europees Gemeensschapsrecht en het internationaal recht (met name betreffende grondrechten); inzicht in de procedures ter voorkoming en beslechting van geschillen; het vermogen om veranderingen in het recht te signaleren en juist te interpreteren; het vermogen tot juridisch argumenteren en oordelen; het vermogen juridische besluitvorming en normering te verklaren voor geïnteresseerden die niet juridisch onderlegd zijn.
2.4.
Doelstellingen van de juridische masteropleiding
2.4.1 Minimumeisen waaraan de juridische masteropleidingen moeten voldoen De opleiding moet de randvoorwaarden bieden voor de vorming van juristen van verschillend niveau, variërend van een basisjurist tot een topjurist. Tevens moeten de universiteiten zowel algemene juristen opleiden die op diverse arbeidsplaatsen inzetbaar zijn, alsook juristen die in traditionele uitgesproken juridische beroepen passen. Voor de traditionele juridische beroepen in de rechterlijke macht en de advocatuur zijn postdoctorale beroepsopleidingen vereist, na de algemeen juridische basisopleiding. Voor de fiscalisten en het notariaat bestaan specifieke beroepsopleidingen na het behalen van de mastergraad van de notariële opleiding respectievellijk Fiscaal recht. In de opleiding moeten de wezenlijke kenmerken van het recht centraal staan: de maatschapppelijke functie van het recht, kernbegrippen binnen het recht, de grenzen van het recht, als ook de betrekkelijkheid van een en ander. Naast vakinhoudelijke kennis moeten methoden geleerd worden om de nieuwste ontwikkellingen en mutaties bij te houden. Inzicht in de grote juridische families en rechtsvergelijking moeten geïntegreerd worden in het vakonderwijs. 18
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
Wat betreft het aanbod aan keuzevakken dient sprake te zijn van een gestructureerde vrijhheid, zodat de keuzevakken goed aansluiten op het substantiële pakket basisvakken en er een inhoudelijk samenhangend en zinvol opleidingstraject ontstaat. In het curriculum moet voor ten minste één ander maatschappijwetenschappelijk vak plaats zijn ingeruimd (bijvoorbeeld economie). 2.4.2 Kennis De opleiding moet leiden naar een parate kennis van het positieve recht die toereikend is om juridisch vakkundig te kunnen handelen. Parate kennis alleen is echter niet voldoende. Door het complexer worden van het hele rechtssysteem en door de moderne informatietechnnologische faciliteiten, is uitgebreide parate kennis ook een minder noodzakelijk einddoel van de opleiding aan het worden. Inzicht in de structuur van het positief recht blijft echter een minimumvereiste. Onder invloed van de voortschrijdende ontwikkelingen moet bij de doelstelling van de opleiding het accent gaandeweg minder komen te liggen op kennisopslag en meer op het beheersen van de mogelijkheden tot kennisvergaring, kennisverwerking en kennistoepassing. De afgestudeerde moet in staat zijn om permanent zijn juridische kennis te actualiseren en zich eventueel op nieuwe terreinen te specialiseren. Speciale aandachtspunten vormen daarbij of en zo ja hoe ICT-hulpmiddelen in de opleiding worden gebruikt om de doelstellingen te bereiken. 2.4.3 Vaardigheden Essentieel is het vermogen om een juridische casus te kunnen oplossen. Daartoe behoort het op adequate wijze kunnen verzamelen, verwerken en waarderen van de relevante feiten en het op de desbetreffende casus toepassen van rechtsregels. Vaardigheden die hierbij een rol spelen en tijdens de opleiding geleerd moeten worden zijn: • • • •
het kunnen analyseren van de relevante gegevens; het juridisch kunnen argumenteren en oordelen; zowel helder als correct kunnen formuleren (mondeling en schriftelijk); het kunnen samenwerken in multidisciplinair verband, bijvoorbeeld met specialisten op een ander rechtsgebied, maar ook met specialisten uit aanpalende wetenschapsgebieden, zoals economen.
Een jurist moet in staat zijn juridische kennis en een juridisch oordeel schriftelijk en mondelling aan vakgenoten en anderen over te dragen. De taal staat als werkinstrument van de jurist centraal. Een correcte, goede en heldere mondelinge en schriftelijke beheersing van de Nederllandse taal is onontbeerlijk. Voorts is het in voldoende mate beheersen van liefst verscheidene vreemde talen en van ten minste één daarvan, met inbegrip van de juridische terminologie in die talen, een vereiste. De schriftelijke vaardigheden moeten niet beperkt blijven tot het formuleren van een geschrift tot overdracht van kennis, eventueel aangevuld met enkele eigen gedachten. Dit laatste gebeurt in de gebruikelijke scriptie, een soort proeve van een juridisch essay. Daarnaast zouden juridissche studenten ook geoefend moeten worden in het opstellen van juridische documenten in eigenlijke zin, zoals: • •
een overeenkomst; algemene voorwaarden;
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
19
• • • • •
statuten van een rechtspersoon; een reglement van een vereniging of andere instelling; wetgeving (een eenvoudig type gemeenteverordening, koninklijk besluit of wet); een rechterlijke uitspraak; een pleidooi.
Een speciaal aandachtspunt is de vraag welke methode faculteiten hanteren en prefereren voor het bijbrengen van vaardigheden: geïntegreerd in de vakken van het curriculum dan wel in afzonderlijke colleges of werkgroepen 2.4.4 Attitude Tijdens de opleiding moet de aankomende jurist zich de rechtscultuur eigen maken. Hij moet zich ervan bewust zijn in welke maatschappelijke context het recht functioneert en wat, in samenhang daarmee, zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid is. Het onderwijs en de onderwijsomgeving moeten de student hierbij behulpzaam zijn. Essentieel is de belangstelling van de student te wekken en te stimuleren voor juridische problematiek en juridisch denken alsmede voor het doel en de functie van het recht in de samenleving. In simpele termen samenggevat: de opleiding moet er op gericht zijn dat de student plezier in het vak krijgt. Aandacht in dit verband verdient de vraag welke plaats niet-studiegebonden activiteiten naar de visie van de faculteiten innemen. In hoeverre stimuleren c.q. ontwikkelen zij activiteiten buiten de studie die de hier bedoelde attitudevorming kunnen bevorderen? 2.5.
Specifieke vereisten per afstudeerrichting/masteropleiding
Afgestudeerden van een juridische masteropleiding moeten in ieder geval voldoen aan de beroepsvvereisten voor de rechterlijke macht en de advocatuur (het civiel effect). Dat betekent: I. voor rechterlijke ambtenaren: dat zij een afsluitend examen hebben afgelegd dat getuigt van grondige kennis van en inzicht in drie van de vijf volgende rechtsgebieden: • • • • •
burgerlijk recht, met inbegrip van burgerlijk procesrecht; strafrecht, met inbegrip van strafprocesrecht; bestuursrecht, met inbegrip van bestuursprocesrecht; staatsrecht; belastingrecht;
II. voor advocaten: dat zij het doctoraat in de rechtsgeleerdheid of het recht de titel meester in de rechten te voeren hebben verkregen, mits dit is geschied op grond van het afleggen van een examen in: • •
het privaatrecht, met inbegrip van burgerlijk procesrecht; het strafrecht, met inbegrip van strafprocesrecht;
In aangepaste vorm ontleend aan het door het Decanenoverleg Rechtsgeleerdheid (DRG) opgestelde opleidingspprotocol van 1 november 2001. 2 Art. 1d van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, in samenhang met art. 38b van het Besluit rechtspossitie rechterlijke ambtenaren. Advocatenwet, art. 2.
20
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
alsmede een van de drie volgende vakken: • • •
staatsrecht; bestuursrecht, met inbegrip van procesrecht; belastingrecht.
III. Voor (kandidaat-)notarissen is in het Besluit beroepsvereisten kandidaat-notaris vastgelegd welke vakken de universitaire rechtenopleiding moet bevatten wil deze het notariële civiel effect opleveren. Deze onderdelen dienen uitgewerkt te zijn in het curriculum van de Notariële bachelor- en masteropleiding. Het besluit beroepsvereisten kandidaat-notaris luidt als volgt: “Het in artikel 6, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op het notarisambt bedoelde afsluitend examen op het gebied van het recht, dat met goed gevolg afgelegd moet worden om het beroep van kandidaat-notaris te kunnen uitoefenen, omvat de volgende onderdelen: •
• • • • • •
grondige kennis van en inzicht in de volgende onderdelen van het burgerlijk recht – mede in hun onderlinge samenhang –: 1°. het personen- en familierecht, in het bijzonder het huwelijks-vermogensrecht; 2°. het ondernemingsrecht, in het bijzonder het rechtspersonen- en vennootschapsrecht; 3°. het vermogensrecht; 4°. het recht met betrekking tot registergoederen; 5°. het erfrecht; en 6°. het internationaal privaatrecht, voorzover van belang voor de notariële praktijkuitoefenning; grondige kennis van en inzicht in het executierecht alsmede kennis van en inzicht in het burgerlijk procesrecht, beslag- en faillissementsrecht, voorzover van belang voor de notariële praktijkuitoefening; grondige kennis van en inzicht in het belastingrecht, voorzover van belang voor de notariële praktijkuitoefening; kennis van en inzicht in het bestuursrecht, voorzover van belang voor de notariële praktijkuuitoefening; grondige kennis van en inzicht in het recht met betrekking tot het notariaat, in het bijzondder de Wet op het notarisambt; kennis van en inzicht in bedrijfseconomie, voorzover van belang voor de notariële praktijkuuitoefening; schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid in de vorm van een scriptie of een andere gelijkwaarddige, schriftelijke, onderzoeksprestatie op juridisch gebied.”
IV. Voor fiscale juristen brengt de doelstelling van de opleiding mee dat de verschillende fisccale heffingswetten, inclusief de formele, de internationale en Europese aspecten diepgaand en in evenwichtige mate aan de orde moeten komen. Daarnaast moeten de studenten kennnis van de hoofdlijnen van het privaatrecht, bestuursrecht en de bedrijfseconomie in het curriculum verwerven. Aan sommige opleidingen belastingrecht is het civiel effect verbondden, aan andere niet.
Koninklijk Besluit van 31 mei 1999 (Stb. 1999, 228).
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
21
2.6.
Doelstellingen van de juridische bacheloropleiding
De visitatiecommissie stelt vast dat de Nederlandse universiteiten zich in de Europese voorhhoede bevinden waar het gaat om de invoering van de bachelor-masterstructuur. Voor de univversitaire masteropleidingen in de Rechtsgeleerdheid, het Notarieel recht en het Fiscaal recht is het nog relatief goed mogelijk om eindkwalificaties te onderscheiden en te formuleren waarvan gesteld kan worden dat deze in (inter)nationaal verband gehanteerd worden als vereiste voor de rechtswetenschappelijke beroepspraktijk. Eenzelfde vergelijking ten aanzien van de bacheloroopleidingen is beduidend minder goed uitvoerbaar. Het ontbreken van ervaring met gedeelde opleidingen in deze wetenschapsgebieden en van een duidelijk af te bakenen arbeidsmarkt voor afgestudeerde universitaire bachelors speelt hierbij een belangrijke rol. De commissie verwwacht (echter) dat, wanneer eenmaal in meerdere Europese landen ervaring is opgedaan met de bachelor-masterstructuur, er een beter perspectief zal zijn ontstaan voor het op Europees niveau formuleren van gezamenlijke eindkwalificaties van de universitaire bacheloropleidinggen in de genoemde gebieden. Tot dat moment zullen de eindkwalificaties die van afgestudeerden van deze bacheloropleidingen verwacht mogen worden, op indirecte wijze geformuleerd en gehanteerd moeten worden. De visitatiecommissie heeft dat gedaan door voor een pragmatische benadering en de onderstaande uitgangspunten te kiezen. De beoogde (internationaal aanvaardbare) eindkwalificaties van de universitaire masteropleidingen op de gebieden Rechtsgeleerdheid, Fiscaal recht en Notarieel recht zijn relatief goed te omschrijven en in de bewoordingen van de commissie neergelegd in par. 4 en 5. In internationaal verband is consensus bereikt over het te verwachten niveauverschil (niet-domeinspecifiek) tussen een universitaire bachelor- en een universitaire masteropleiding. Deze consensus heeft zijn neerslag gekregen in de zogenaamde Dublin-descriptoren, waarnaar ook het kader van de NVAO verwijst. De commissie is bij de beoordeling van de bacheloropleidingen uitgegaan van de onder par. 4 en 5 geformuleerde eindkwalificaties, omdat per slot van rekening voor het bereiken van het masterniveau het belangrijkste fundament wordt gelegd in de bacheloropleiding. Zij heeft daarbij echter voor elk van de beoogde eindkwalificaties in par. 4 en 5 het niveauverschil verddisconteerd tussen bachelor- en masterniveau op de wijze zoals gedaan wordt in het model van de Dublin-descriptoren (zie bijlage D). De commissie hecht er in ieder geval aan dat de bacheloropleiding in alle gevallen wordt afgessloten met een integratieve afsluitende toets, waaruit blijkt dat de afgestudeerde inderdaad de eindkwalificaties heeft bereikt die worden beoogd met de bacheloropleiding als zelfstandige universitaire opleiding. 2.7.
Instroom en uitstroom
De instroom zowel als de uitstroom van studenten vragen om aandacht. De kwaliteit van de juridische opleidingen wordt in zekere mate bedreigd door twee fenomenen: De toestroom van studenten is weliswaar afgenomen, maar het totale aantal blijft hoog. De beperkte financiële middelen zijn er de oorzaak van dat in veel gevallen een zwaar beroep wordt gedaan op de onderwijscapaciteit van de staf. Hierdoor kan met name het onderzoek 22
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
van de staf en de ontwikkeling van belangrijke vaardigheden in kleine, intensief begeleide onderwijsgroepen in gevaar komen. Alleen wanneer de eerste fase van de studie een voldoende selectieve werking heeft, kan de toestroom van (minder geschikte) studenten in de volgende fasen worden ingedamd. De aard, de samenhang en consistentie van de gebruikte selectiecriteria in het eerste en ook nog in het tweede jaar vormen voor de commissie belangrijke punten van aandacht. De veronderstelling lijkt gewettigd dat de studiekeuze voor een aanzienlijk aantal studenten niet steeds voldoende gefundeerd en doordacht is. Goede voorlichting over de aard, de inhoud, de moeilijkheidsgraad en de specifieke vereisten van de rechtenstudies is daarom gewenst. Ook in dit verband is de oriënterende en motiverende functie van de aanvangsfase van de studie van belang. Voorts verdient de uitstroom aandacht, waarbij met name te denken valt aan de verhouding tussen de juridische opleiding en het juridische werkveld. Uit het perspectief van de student als aankomend jurist is een essentiële vraag of er in de komende periode voldoende vraag is naar afgestudeerde juristen en, zo ja, met welke specialisaties. Voor het vaststellen van de inhoud van de juridische opleiding moet het antwoord op die laatste vraag mede richtinggevend zijn. Het is van belang te letten op de aansluiting tussen het juridisch onderwijs en het juridische werkveld. Daaruit vloeit voort dat tevens belangrijk is te vernemen in hoeverre de faculteiten voeling houden met het werkveld en hun opleidingen daarbij aanpassen. 2.8.
Structuur van het opleidingsprogramma
2.8.1 Werkvormen De keuze van werkvormen moet primair gebaseerd zijn op de aard van de gestelde leerdoelen en de leerstofinhoud. Voor sommige studieonderdelen kan een multidisciplinaire invalshoek zinvol zijn. Daartoe kan men docenten uit verschillende vakgebieden een dergelijk studieondderdeel gezamenlijk laten verzorgen. De commissie is nagegaan in hoeverre de werkvormen passen bij de voorgenomen leerdoelen en eindtermen van de opleidingen. 2.8.2 Toetsing De wijze van toetsing bepaalt in hoge mate het studiegedrag. Het is daarom van groot belang dat de toetsen duidelijk zijn gericht op datgene wat uiteindelijk van een student wordt verwwacht met betrekking tot kennis en vaardigheden voor het betrokken vak. Toetsing behoeft niet per se te geschieden in de vorm van tentamens. Ook het maken van tussentijdse opdrachtten, werkstukken of het houden van mondelinge presentaties kunnen dienen als te beoordelen prestatie. De toetsing moet voldoen aan elementaire eisen inzake betrouwbaarheid en validitteit. Waar meerkeuzetentamens om praktische redenen uiteindelijk onvermijdelijk zijn, heeft de commissie een voorkeur voor een combinatie van meerkeuze- en open-vraagtentamens. 2.8.3 Niveau Het wetenschappelijke niveau van de opleiding moet in eerste instantie tot uitdrukking komen in het aanleren van de methoden en technieken van rechtswetenschappelijk onderzoek. Tevens dient de opleiding studenten aan te moedigen in het lezen en analyseren van rechtswetensQANU / Juridische Opleidingen Leiden
23
schappelijke documenten, zowel boeken als vaktijdschriften (en niet slechts voor studenten opgestelde klappers), en van rechtspraak, het leren oplossen van juridische problemen en in het schrijven van een scriptie en andere werkstukken. Het is wenselijk dat de vraagstelling van de masterscriptie aansluit op lopend onderzoek. Naar omvang en niveau moet de scriptie strevven naar het niveau van een artikel in een vaktijdschrift, om zo een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van het recht. Naast een algemene scriptie moeten ook werkstukken in de loop van de studie geschreven worden, mede ter voorbereiding op de scriptie. Een aandachtspunt bij de visitatie is op welke wijze de faculteit aandacht besteedt aan een (objectieve) normering van de eisen die gesteld worden aan een scriptie en aan een uniforme waardering van het niveau, met name in de vorm van schriftelijke maatstaven, toetsing, begelleiding door een meelezer en bespreking van de scriptie met de student. Hiertoe behoren ook de vragen hoe scripties in het voorbereidende stadium worden begeleid, in het bijzonder wie dit doet of doen, welke de frequentie en regelmaat is en of de begeleiding zowel op inhoud als op vorm is gericht, alsmede de wijze van eindbeoordeling en eventuele verdediging van de scriptie door de student. 2.8.4 Stage Een praktijkstage is nuttig, maar het gaat vooralsnog te ver deze een verplicht studieonderdeel te maken. Een academische opleiding is nu eenmaal niet uitsluitend een voorbereiding op een specifieke beroepspraktijk. Wanneer de faculteit een stage bij wijze van kennismaking met een beroepspraktijk in het keuzeprogramma heeft opgenomen, moet de stage vanzelfsprekend gehonoreerd worden met een passend aantal studiepunten. 2.8.5 Studeerbaarheid Om de studeerbaarheid van het onderwijsprogramma voldoende te garanderen, moeten er naast faciliteiten (onderwijs, leermateriaal, begeleidingssysteem) ook voldoende motiverende en verplichtende elementen (zoals studievoortgangsrapportages, aanwezigheidsplicht) in het opleidingssysteem zijn, opdat de studenten de geboden mogelijkheden optimaal benutten. Met name het eerste half jaar van de bachelorstudie is in dit verband van belang. Dit deel dient enerzijds een goed beeld te geven van hetgeen men van de opleiding kan verwachten qua vakkken en zwaarte ervan, en anderzijds dient het motiverende elementen te bevatten, waardoor studenten de smaak te pakken krijgen. Aandacht verdienen daarnaast onderwerpen als planning van opdrachten en werkstukken, tentamenspreiding, het systeem van herkansingen en het inbouwen van (korte) rustperioden. Het systeem van kwaliteitszorg dat betrekking heeft op dit onderdeel, zoals curriculum- of semesterevaluaties, heeft eveneens de belangstelling van de commissie. 2.9.
Infrastructuur van het onderwijs
2.9.1 Onderwijsgevenden Er moeten voldoende onderwijsgevenden zijn om het onderwijsprogramma op bevredigende wijze uit te voeren. In het algemeen is het ook wenselijk over een zekere reserve te beschikken die het invallen bij tijdelijke afwezigheid van docenten mogelijk maakt. Aan de onderwijsgevenden moeten kwalitatieve eisen worden gesteld, zowel met betrekking 24
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
tot vakkennis, onderwijstechnische vaardigheid als relationele en communicatieve vaardigheid. Een eis is dat de docenten zelf onderzoek doen en dat de onderwijscapaciteit overwegend door gepromoveerde medewerkers wordt verzorgd. Een aandachtspunt moet zijn of personeelsleden aan deze eisen blijven voldoen, onder meer door de vele nieuwe ontwikkelingen op juridisch gebied bij te houden, en door op de hoogte te blijven van nieuwe opvattingen en technieken op het gebied van het doceren. Een speciaal aandachtspunt is de vraag welke methode de faculteit hanteert en prefereert voor het bijbrengen van vaardigheden: geïntegreerd in de vakken van het curriculum dan wel in afzonderlijke colleges of werkgroepen. In verband hiermee is relevant of er toezicht op de taakvervulling van onderwijsgevenden bestaat en, zo ja, hoe dit georganiseerd is en tot welke resultaten dit leidt. 2.9.2 Bibliotheekfaciliteiten De universitaire bibliotheken moeten studenten de mogelijkheid bieden bronnen en literatuur zowel via ICT als in gedrukte vorm te raadplegen. Sommige studenten zullen zelf over faciliteitten beschikken om via internet van de nodige gegevens kennis te nemen, anderen niet. In dat laatste geval moet een door de universiteit of faculteit beheerde bibliotheek voorzien. Daarbij gaat het niet alleen om de (virtuele) informatievoorziening, maar ook om fysieke ruimte en faciliteiten om deze informatie te verzamelen en te verwerken. 2.9.3 Onderwijsmateriaal Indien eigen onderwijsmateriaal (syllabi en dergelijke) wordt voorgeschreven, is het zaak dat dit voor de studenten gemakkelijk verkrijgbaar is. De plaats waar dit verkrijgbaar is moet voldoende ruime openingstijden hebben en studenten moeten efficiënt (deskundig en snel) geholpen worden. De prijs van dit materiaal dient zo laag mogelijk te zijn, dat wil zeggen dat het tegen kostprijs wordt verkocht en dat de kosten worden bewaakt teneinde de kostprijs zo veel mogelijk te drukken. Eveneens is bewaking van de inhoudelijke kwaliteit en van de vormgeving geboden. Te verlanggen is dat steeds een ander dan de opsteller het studiemateriaal kritisch beoordeelt. 2.9.4 Advisering en begeleiding van studenten Studenten zijn in het algemeen jonge mensen, die in veel gevallen voor het eerst buiten de bescherming van het ouderlijk huis leven. Daarom bestaat behoefte aan een instantie waar zij om raad kunnen vragen en die hun desgewenst een zekere begeleiding geeft. Een en ander mag niet in betutteling ontaarden. Gebieden waarop studenten behoefte aan advies, en wellicht ook begeleiding, kunnen hebben, zijn: • • •
de studie zelf, met inbegrip van pakketkeuze, de mogelijkheid vakken in andere faculteitten, eventueel bij andere onderwijsinstellingen te kunnen volgen; de relatie van studenten met docenten, vooral in een min of meer conflictueuze situatie; problemen op het gebied van huisvesting, woon- werkverkeer, verplaatsing binnen de plaats waar de instelling gevestigd is en gezondheidszorg.
Zulke problemen kunnen zich vooral voordoen indien het onderwijs op verschillende locaties wordt gegeven.
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
25
Deze begeleiding hoeft niet uitsluitend te komen van professionele studieadviseurs of -studenttendecanen. Ook ouderejaarsstudenten of docenten (mentor- of tutorsysteem) kunnen deze bieden, met name als het gaat om eerstejaarsstudenten die worstelen met bepaalde vakken of met hun studiekeuze. De commissie verneemt graag welke voorzieningen de faculteiten hantteren en hoe zij in praktijk werken. 2.10. Internationale vergelijking Internationale vergelijking is niet gemakkelijk. Een onderlinge vergelijking van het recht in de Europese landen en de Verenigde Staten wordt bemoeilijkt door de vaak nationale en speccifieke opzet van het recht. De commissie heeft toch gezocht naar aspecten/benchmarks die kunnen bijdragen tot een internationale vergelijking. Graadmeters vormen bijvoorbeeld de participatie in internationale uitwisselingsprogramma’s, mogelijkheden tot voortzetting van studie in het buitenland en buitenlandse ervaringen van docenten en studenten. Verwacht mag worden dat het belang van deze graadmeters zal toenemen door de overgang van verschilllende Europese opleidingen naar een bachelor-masteronderwijsmodel. Bovendien zijn er soms buitenlandse benchmarks voor de eindtermen van rechtenopleidingen beschikbaar voor internnationale vergelijking. Een goed uitgangspunt bieden bijvoorbeeld de Benchmarks for Law in Groot-Brittannië, waarin de vereiste kennis, vaardigheden en attitude van bachelors en masters zijn vastgelegd voor de visitatie en accreditatie van de opleidingen aldaar. Bij de commissie is het overigens bekend dat Nederlandse rechtenstudenten in staat zijn om net zoals Amerikaanse studenten het bar exam in één jaar te behalen. Onderwerpen die voor vergelijking in aanmerking komen, zijn onder andere: • • • • •
• •
structuur van de opleiding; onderwezen onderwerpen; verhouding kennis/begrip/vaardigheden; toetsingsmethoden; vorm van het onderwijs (mondeling/schriftelijk, hoorcolleges/werkgroepen/ andere vormmen); maximale omvang van de groepen waaraan onderwijs wordt gegeven; duur van de opleiding; intensiteit van de opleiding (uit te drukken in aantal uren per jaar dat aan studie moet worden gewijd; hier is vergelijking met Amerikaanse ‘Quality Law Schools’ (Columbia, NYU, Yale, Harvard, Northwestern et cetera) interessant; niveau van de onderwijsgevenden; relatie tussen onderwijs en wetenschapsbeoefening aan de instelling.
26
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
• • •
3.
Algemene bevindingen
3.1.
Inleiding
De uitkomsten van de visitatie zijn te vinden in de drie hiernavolgende deelrapporten over, respectievelijk, Rechtsgeleerdheid, Fiscaal recht en Notarieel recht, elk zowel voor de bacheloroopleiding als voor de masteropleiding. Daarbij wordt zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij het NVAO Accreditatiekader. Die opzet – deelrapporten en NVAO-kader – heeft tot gevolg dat elk van de opleidingen in aanzienlijk detail wordt beschreven en beoordeeld, maar dat overkoepelende aspecten en hoofdlijnen soms minder goed zichtbaar zijn, juist vanwege alle detail. Vandaar dat de commissie een onderdeel ‘Algemene bevindingen’ toevoegt. Uiteraard wijkt hetgeen hierna wordt gezegd niet af van hetgeen – in meer detail – in de deelrapporten wordt gezegd. Mocht evenwel toch de indruk ontstaan dat dit wél het geval is: de deelrapportten vormen de authentieke tekst en dus prevaleert hetgeen in die deelrapporten wordt gezegd altijd boven wat er in dit hoofdstuk wordt gezegd. 3.2.
Overall
Het rapport van de vorige visitatiecommissie in 2002 spaarde de roede niet: er was geen helddere onderwijsvisie; er was weinig gedaan met de uitkomsten van de eerdere visitatie; het bestuur ging de problemen uit de weg; de financiële situatie was onduidelijk; er was sprake van een eilandencultuur; de ICT-voorzieningen waren onder de maat; de staf-studentratio was zeer ongunstig; een student had weinig contacturen – en zo nog wat punten. Anno 2006 zijn er (natuurlijk) nog steeds zaken die aandacht vragen – vandaar dat ook deze visitatiecommissie de nodige aanbevelingen doet – maar het beeld dat de 2002-commissie schetste van de (opleiddingen van de) Leidse Faculteit is voor de 2006-commissie volstrekt niet meer herkenbaar. In het Algemeen Deel van de facultaire zelfstudie geeft de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Leiden aan wat er in de tussenliggende jaren is aangepakt, in het bijzonder in het kader van de zogenaamde ‘Cleveringa-projecten’. Dat is een indrukwekkende opsomming van activiteiten, variërend van een fundamentele herbezinning op – en soms: herinrichting van – onderwijs, bestuurlijke organisatie en personeelsbeleid tot het verhuizen van alle onderdelen van de Faculteit naar het nieuwe Kamerlingh Onnes-gebouw. De commissie is er zich ook van bewust dat achter die opsomming van maatregelen en acties soms harde en pijnlijke beslisssingen schuil gaan en dat voor veel facultaire medewerkers de jaren tussen 2002 en 2006 niet gemakkelijk zijn geweest. De resultaten van al die inspanningen zijn evenwel indrukwekkend: de Faculteit van 2006 is fundamenteel anders dan de Faculteit van 2002, ook als het gaat om het onderwijs. Degenen die deze transformatie gedragen hebben, kunnen trots zijn op wat is bereikt. 3.3.
Doelstellingen opleidingen
De eindtermen van juridische opleidingen in Nederland – dus niet alleen de Leidse – kunnen niet in vrijheid worden ingevuld door de diverse faculteiten als het gaat om de zogenaamde ‘togaberoepen’ (advocaat, officier van justitie of rechter), omdat er bij wet eisen worden gesteld aan de vakken die een student moet hebben bestudeerd wil hij of zij toegang hebben tot die beroepen. Dit geldt ook – en zelfs in meer detail – voor het notariaat, terwijl het bij de fiscaaljjuridische opleiding niet gaat om wettelijke eisen, maar om eisen van de beroepsorganisatie. QANU / Juridische Opleidingen Leiden
27
Over de nadere concretisering van deze beroepseisen – onder andere met betrekking tot de totale omvang van juridische vakken – zijn aanvullende afspraken gemaakt door de gezamenllijke juridische faculteiten. Deze afspraken vereisen onder meer dat de student minimaal 200 ECTS-studiepunten aan juridische studiepunten heeft gehaald, waarvan minimaal 60 ECTSstudiepunten op wetenschappelijk masterniveau en minimaal 60 ECTS-studiepunten op wetenschappelijk bachelorniveau. De resterende studiepunten kunnen bijvoorbeeld behaald zijn in een afgeronde hbo-bacheloropleiding op het gebied van het recht. Nu de Leidse Faculteit ervoor kiest om – naast wetenschappelijke en academische vorming – studenten vooral voor te bereiden voor functies in de klassieke juridische beroepen, kan het niet anders zijn dan dat juist de Leidse opleidingen veel gewicht geven aan de eisen waaraan moet worden voldaan om te worden toegelaten tot de togaberoepen, het notariaat of de fiscaaljjuridische beroepspraktijk. De commissie constateert dat zulks inderdaad het geval is, zowel in de geformuleerde eindtermen, als in het programma dat tot die eindtermen moet leiden. Een van de gevolgen van die keuze is dat andere, op zichzelf ook waardevolle vakken minder ruimte kunnen krijgen en dat er voor studenten relatief weinig keuzeruimte is. Een ander gevolg is dat het lastig is afronding van de bacheloropleidingen te zien als volwaardig uitstroommoment: pas na de masteropleiding wordt voldaan aan de beroepseisen. De commissie respecteert de keuze die de Faculteit maakt en dit betekent ook dat de commisssie de gevolgen van die keuze accepteert. Dat zo zijnde, wil de commissie niettemin op het volgende wijzen: •
•
•
Ook binnen de focus op de klassieke juridische beroepen zou de Leidse Faculteit in de eindtermen van de opleidingen een meer expliciete articulatie kunnen geven aan de maatsschappelijke rol en betekenis van juristen. De commissie is ervan overtuigd dat dit aspect in het onderwijs zelf met regelmaat en diepgang aan de orde komt en die realiteit zou ook verwoord kunnen worden in de eindtermen. In samenspraak met de ander juridische faculteiten zou de Leidse faculteit zich de vraag kunnen stellen of de eisen die de wet stelt aan de toegang tot de togaberoepen en het nottariaat inderdaad en onvermijdelijk moeten leiden tot de concrete kwantitatieve invulling die de gezamenlijke faculteiten eraan hebben gegeven. Zelfs een beperkte flexibilisering van die invulling geeft zowel faculteiten als studenten heel wat meer keuzevrijheid. Ten slotte, hoewel ook de commissie het antwoord niet heeft, is het van belang – ook voor de Leidse Faculteit – om alert en actief te zijn als het gaat om het identificeren en (helpen) ontwikkelen van uitstroommogelijkheden na het bachelordiploma. Dit zowel als bevestigging van de eigen identiteit en kwaliteit van een universitaire bacheloropleiding, als vanwege het versterken van de concurrentiekracht in relatie tot aanverwante hbo-opleidingen.
3.4.
Programma
De commissie heeft veel waardering voor een aantal bijzondere elementen dat deel uitmaakt van het programma van alle opleidingen. Daarbij gaat het onder meer om de speciale aandacht die wordt gegeven aan bijzonder getalenteerde studenten; om vakken specifiek gericht op integgratie en samenhang (zoals: Moot Court, Privatissimum/Practicum en Recht realiseren); en om het aanleren van vaardigheden. Toch zou de commissie aandacht willen vragen voor enkele specifieke punten, maar ook hier geldt dat het veelal gaat om zaken die niet alleen de Leidse Faculteit betreffen, maar die alle juridische faculteiten in Nederland regarderen. 28
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
Een goede beheersing van de Nederlandse taal is onmisbaar voor elke jurist. Toch constatteert de commissie dat medewerkers van de Faculteit tot en met de afstudeerscriptie van de masteropleiding bezig zijn met het corrigeren van elementaire taalfouten. De commissie heeft waardering voor de inzet van die docenten, maar meent niettemin dat taalonderwijs niet tot het takenpakket van juridische faculteiten behoort. Duidelijk is inmiddels ook dat het enkel laten maken van steeds meer schriftelijke werkstukken niet echt helpt. Wellicht moet een en ander aan de orde komen in overleg tussen alle juridische faculteiten, maar de Leidse Faculteit zou kunnen beginnen met het zo vroeg mogelijk programmeren van een schriftelijk werkstuk waarvan de taalkwaliteit expliciet wordt beoordeeld. Mocht die onvoldoende zijn, dan kan de student verwezen worden naar aanbieders van aanvullend taalonderwijs. Daarbij zou ook op voorhand reeds een sanctie kunnen worden gesteld, zoals het onthouden van een eindcijfer aan een tweedejaarswerkstuk zolang dit qua taal manifest onder de maat is. De hierboven genoemde beroepseisen brengen ook met zich mee dat juridische faculteiten beperkt zijn in de ruimte die zij kunnen aanwenden om studenten gelegenheid te geven tot het doen van wetenschappelijk onderzoek en het aanleren van de daarvoor vereiste vaardigheden. Juist daarom waardeert de commissie het dat de Leidse Faculteit bijzondere voorzieningen heeft opgenomen in het programma om studenten meer direct te betrekken bij het onderzzoek van de staf, terwijl de Faculteit ook veel aandacht geeft aan onderzoeksvaardigheden. De commissie heeft dan ook bij geen van de gevisiteerde opleidingen enige twijfels bij het wetensschappelijk niveau: wat de Faculteit daarover opmerkt in de zelfstudies is overtuigend. Nietttemin zou de commissie de Faculteit in overweging willen geven ruimte te vinden voor (een deel van) een vak waarin expliciet wordt ingegaan op het eigene van rechtswetenschappelijke onderzoek, juist in relatie tot strikt empirisch onderzoek. Expliciete aandacht voor, en inzicht in, de (eigen) methodiek van de rechtswetenschap kan ook de communicatie tussen juristen en beoefenaars van andere disciplines zeer vergemakkelijken. Ten slotte enkele meer toekomstgerichte opmerkingen – ook al valt de toekomst strikt genommen buiten de opdracht van de commissie: • •
De Faculteit zou kunnen overwegen meer variatie mogelijk te maken in het majorminoraanbod. Het huidige aanbod laat weliswaar aan de student de keuze van een major-minorcombinatie (of niet), maar daarbinnen is de keuze zeer beperkt. Hoewel er in de opleidingen ruimte is voor studie in het buitenland en/of stages, zijn er soms praktische problemen die het voor studenten lastig maken daarvan gebruik te makken. Kern daarvan is dat er vrijwel altijd studievertraging optreedt.
3.5.
Inzet van personeel
Allereerst een ceterum censeo opmerking. Hoewel de extra middelen die het College van Bestuur toekende aan de Faculteit geleid hebben tot een aanzienlijke verbetering van de staf-studentrattio, wil dit niet zeggen dat de Leidse Faculteit nu ruim in het personeel zit. Integendeel, net als bij alle andere juridische faculteiten blijft de staf-studentratio van de Faculteit relatief mager. Met als gevolg dat een student het nog steeds moet doen met niet meer dan gemiddeld acht contacturen per week. Dat gezegd zijnde, meent de commissie verder dat de uitkomsten van de visitatie aantonen dat het loont voor een College van Bestuur te investeren in een juridische faculteit!
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
29
Hoewel de commissie uiteraard slechts gesproken heeft met een deel van de staf, was het voor de commissie opvallend hoezeer de staf zich betrokken toonde bij de Faculteit en bij het onderwijs. Dit kwam niet alleen tot uiting in het feit dat alle mogelijke vragen – en wellicht ook een enkele onmogelijke vraag – van de commissie ter plekke beantwoord konden worden, maar ook in het kennelijke gevoel van trots over wat er in de afgelopen jaren werd bereikt. Opvallend is ook de betrokkenheid van vele docenten bij extra-curriculaire activiteiten, vooral in het kader van de diverse studie- en studentenverenigingen. Ten slotte, mede als gevolg van de reorganisatie, ligt het aantal gepromoveerde medewerkers nu op een zeer hoog niveau. De commissie meent dat het wel eens lastig zou kunnen worden dit niveau in de toekomst te handhaven, vooral als oudere gepromoveerden uitstromen en – bij al dan niet dalende studentenaantallen – het middelenperspectief van de Faculteit ooit weer eens onder druk zou komen te staan. Daarbij speelt ook dat de Faculteit medewerkers moet werven op een concurrerende arbeidsmarkt, waar salarissen al snel hoger liggen dan wat de Faculteit kan bieden. 3.6.
Voorzieningen
Zoals hierna zal blijken, heeft de commissie in alle beoordelingen zes keer een ‘excellent’ toegekkend – en dat betrof in alle gevallen de kwaliteit van het Kamerlingh Onnes-gebouw, inclusief de daarmee samenhangende voorzieningen, zoals bibliotheek, werkplekken en ICT-voorzienningen. Het feit dat het College van Bestuur een gebouw van een dergelijke kwaliteit aan de Faculteit ter beschikking stelde, heeft ongetwijfeld een grote impuls gegeven aan de transformmatie die Faculteit tussen 2002 en 2006 heeft doorgemaakt. 3.7.
Interne kwaliteitszorg
Uit hetgeen hierboven werd opgemerkt – en hierna in meer detail zal worden herhaald – over alle verbeteringen sedert 2002 valt te concluderen dat de interne kwaliteitszorg thans hoog op de agenda staat en niet alleen als idee, maar ook grotendeels als praktijk. Vakevaluaties zijn al geruime tijd standaard en studenten melden dat klachten metterdaad worden opgepakt. Per 1 september 2005 heeft de Faculteit één samenhangend systeem van kwaliteitszorg voor het onderwijs geïntroduceerd, ook op curriculumniveau. Er is uiteraard nog slechts in beperkte mate ervaring met dit systeem opgedaan, maar de commissie onderschrijft het belang van een verdere implementatie van het systeem, al was het alleen maar om te voorkomen dat de (welverdiende) rust die nu intreedt na de roerige jaren 2002-2006 op de wat langere termijn verkeert in stilstand en stagnatie. 3.8.
Resultaten
De cijfers wijzen uit dat de Leidse afgestudeerden binnen een betrekkelijk korte termijn een goede plaats op de arbeidsmarkt weten te verwerven. Die cijfers wijzen ook uit dat relatief veel Leidse afgestudeerden terechtkomen in de klassieke juridische beroepen – hetgeen impliceert dat ook in dit opzicht de resultaten aansluiten bij de doelstellingen van de opleidingen.
30
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
Dit alles laat onverlet dat de commissie meent dat de Faculteit er goed aan doet door te gaan met reeds in gang gezette maatregelen ter borging van de kwaliteit van afstudeerscripties. Die scripties zijn immers niet alleen het visitekaartje van de student richting toekomstige werkgevver – zij zijn ook het visitekaartje van een faculteit bij het presenteren van de kwaliteit van de opleiding. Hierboven is al het een en ander gezegd over de taalkundige kant – een probleem voor alle juridische faculteiten – en dat behoeft hier dus niet herhaald te worden. Inhoudelijk – de commissieleden lazen en beoordeelden een aantal scripties – wijkt het oordeel van de commissie niet fundamenteel af van dat van de Leidse docenten. Toch meent de commissie dat de Faculteit zou kunnen overwegen extra middelen te investeren in het begeleiden van afstudeerscripties: één extra ronde begeleiding zou het aantal echt goede scripties sterk kunnen doen toenemen. 3.9.
Ten slotte
Als de commissie hierboven – en hierna in de diverse deelrapporten – pleit voor meer keuzevrijheid of voor meer aandacht of ruimte voor bepaalde onderwerpen of aspecten, dan zou het kortzichtig zijn dat pleidooi af te doen met de opmerking dat er nu eenmaal voldaan moet worden aan de beroepseisen en dat het programma mede daardoor al zo vol is dat er alleen maar iets bij kan komen als er iets anders afgaat. • Ten eerste, de beroepseisen van wet of (voor Fiscaal recht) beroepsorganisatie beperken zich tot het voorschrijven van een aantal verplichte vakken – zij spreken zich niet uit over de kwantitatieve omvang van die vakken binnen de totale opleiding. Die kwantitatieve norm berust op een onderlinge afspraak van de juridische faculteiten en het staat die faculteiten dus vrij daarover – in goed overleg met de beroepsgroepen – wat anders af te spreken. • Ten tweede, de Leidse cijfers wijzen uit dat een student gemiddeld tussen de 20 en 25 uren per week studeert; vergelijkbare cijfers gelden voor de andere juridische faculteiten. De Leidse Faculteit is al enige tijd bezig maatregelen te nemen om de student er toe te brengen meer uren per week aan de studie te besteden. Verzwaring van vakken of van het programma behoeft daarbij niet te worden uitgesloten.
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
31
32
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
DEEL II: DE AFZONDERLIJKE OPLEIDINGSRAPPORTEN
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
33
34
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
1.
De bachelor- en masteropleiding Rechtsgeleerdheid aan de Universiteit Leiden
Bacheloropleiding Naam van de opleiding/CROHO-nummer Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding Studielast in ECTS-studiepunten Graad Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal) Locatie(s) Geaccrediteerd tot
Rechtsgeleerdheid (50700) Bachelor wo 180 LLB Voltijd en deeltijd* Leiden en Den Haag (alleen deeltijd) 31 december 2007
Masteropleiding Naam van de opleiding/CROHO-nummer Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding Studielast in ECTS-studiepunten Graad Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal) Locatie(s) Geaccrediteerd tot
Rechtsgeleerdheid (60084) Master wo 60 LLM Voltijd en deeltijd* Leiden en Den Haag (alleen deeltijd) 31 december 2007
* Voor de bachelor- en masteropleiding geldt dat de onderdelen van toepassing zijn voor zowel de voltijd- als deeltijdvariant, tenzij anders vermeld.
1.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
De bachelor- en masteropleiding Rechtsgeleerdheid worden verzorgd vanuit het Cleveringa Instituut. Dit is het onderwijsinstituut van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid dat zorg draagt voor de centrale organisatie en kwaliteitsbewaking van het onderwijs. Het facultaire E.M. Meijers Instituut organiseert het onderzoek. Het onderwijsbestuur bestaat uit acht leden die elk een eigen portefeuille beheren, verdeeld naar de specifieke opleidingen. Het bestuur staat onder voorzitterschap van de onderwijsddirecteur. De onderwijsdirecteur is portefeuillehouder onderwijs in het faculteitsbestuur. Hij is verantwoordelijk voor de ontwikkeling van het facultaire onderwijsbeleid en voor de uitvoering en organisatie van het onderwijs. Het faculteitsbestuur is bestuurlijk eindvverantwoordelijk voor het onderwijs, al wordt het onderwijs gegeven door docenten onder verantwoordelijkheid van hun afdelingen en departementen. De faculteit kent in totaal vijf departementen en negentien afdelingen.
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
35
Bij het onderwijs in de vaste vakken van de bacheloropleiding Rechtsgeleerdheid, zijn de volgende departementen en afdelingen betrokken: Departement Metajuridica Publiekrecht Strafrecht & criminologie Civielrechtelijke vakken Fiscale & economische vakken
Afdeling Encyclopedie & rechtsfilosofie Historische ontwikkeling van het recht Europees recht Internationaal publiekrecht Sociaal recht Staats- en bestuursrecht Straf- en strafprocesrecht Criminologie & penologie Burgerlijk & burgerlijk procesrecht Ondernemingsrecht Economie Bedrijfseconomie & forensische accountancy Belastingrecht
Bij het onderwijs in de masteropleiding Rechtsgeleerdheid zijn de volgende departementen en afdelingen betrokken: Departement Metajuridica Publiekrecht Strafrecht & criminologie Civiel recht 1.1.
Afdeling Encyclopedie & rechtsfilosofie Europees recht Internationaal publiekrecht Staats- en bestuursrecht Straf- en strafprocesrecht Criminologie & penologie Burgerlijk & burgerlijk procesrecht
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De bachelor- en masteropleiding Rechtsgeleerdheid zijn voortgekomen uit de ongedeelde opleiding Nederlands recht (CROHO-nummer: 6451). In september 2002 is de instroom in de ongedeelde opleiding stopgezet. De Faculteit der Rechtsgeleerdheid heeft ervoor gekozzen de bachelor-masterstructuur gefaseerd in te voeren. Dat wil zeggen dat per die datum de instroom in het eerste bachelorjaar startte en de opleiding voor de overige jaren nog volgens het ongedeelde curriculum werd verzorgd. In september 2005 is de masteropleiding gestart. Doctoraalstudenten hebben de gelegenheid gekregen om tot het einde van het academische jaar 2004-2005 het oude programma te volgen. In 2005-2006 is in overeenstemming met de getrofffen overgangsregeling voor een aantal vakken van het vierde jaar nog zogenaamd ‘bezemonderwijs’ aangeboden. Voor het overige zijn door de Examencommissie mastervakken als corresponderende vakken aangewezen. De einddatum van de afbouw is gepland op 31 december 2009. De zelfstudie geeft aan dat de studievoortgang van elke individuele oudestijlstudent door de faculteit wordt gevolgd. Studenten met een aanmerkelijke studieachterstand worden door de 36
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
studieadviseurs opgeroepen voor een gesprek over de verdere studieplanning, waarbij ook de overstap naar de bacheloropleiding ter sprake komt. Er is door middel van een speciale werkggroep (‘Taskforce Afstuderen’) sprake van bijzondere aandacht voor oudestijlstudenten die nog een doctoraalscriptie moeten schrijven. Deze groep kan via de Taskforce beroep doen op extra begeleiding. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de opleidingen de overgang van de ongedeelde opleiding naar de gedeelde opleidingen adequaat geregeld hebben. Er is een stuwmeer van oudestijlstudenten, maar deze groep wordt gevolgd en er worden extra maatregelen en midddelen ingezet om deze studenten zo snel mogelijk te laten afstuderen. De commissie verwacht dan ook geen grote problemen rond de afbouw van de ongedeelde opleiding. 1.2.
Het beoordelingskader
1.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de berroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepsppraktijk).
Bevindingen en overwegingen De Leidse bacheloropleiding Rechtsgeleerdheid is volgens de zelfstudie opgezet als een opleidding met als primair doel studenten op te leiden voor een masteropleiding Rechtsgeleerdheid. Voor de toegang tot (vervolgopleidingen voor) de zogenaamde togaberoepen is een diploma met daartoe strekkend civiel effect vereist. Om dat civiel effect te kunnen verkrijgen, is een combinatie van een bachelor- en de masteropleiding Rechtsgeleerdheid nodig. De opleiding is gericht op het ontwikkelen van een academische houding bij de bestudering van juridische vraagstukken en het aanleren van professionele juridische vaardigheden die dienstig zijn voor de beroepspraktijk van de togaberoepen. Deze doelstellingen worden nader gespecificeerd in de eindtermen (zie bijlage 1). De eindtermen van de opleiding zijn niet ingedeeld in kennis van en inzicht in vaardigheden en attitudes, maar beslaan voldoende deze gebieden. De Leidse masteropleiding Rechtsgeleerdheid is volgens de zelfstudie opgezet als een opleiding met als doel studenten (verdiepte) juridische kennis, inzicht en vaardigheden bij te brengen die hen in staat stellen om op academisch niveau werkzaam te zijn in een juridische functie, dan wel om toegelaten te worden tot een vervolgopleiding voor een togaberoep of toegelaten te kunnen worden tot een vervolgstudie die kan leiden tot een academische promotie. Alleen via de combinatie van bachelor- en aansluitende masteropleiding kan een diploma met het civiel effect worden verkregen. De wettelijk verankerde beroepseisen van de togaberoepen brengen met zich mee dat de eindtermen zo moeten worden geformuleerd dat daarin voldoende juriddische velden worden bestreken. De doelstelling wordt nader gespecificeerd in de eindtermen (zie bijlage 2) en deze zijn gericht op het zelfstandig toepassen van kennis, inzicht en vaarddigheden opgedaan in de bacheloropleiding, die dienstig zijn voor de beroepspraktijk van de togaberoepen. De eindtermen van de opleiding zijn niet ingedeeld in kennis van en inzicht in vaardigheden en attitudes, maar beslaan deze gebieden voldoende. De mastereindtermen bouwwen volgens de commissie voort op de voor de bacheloropleiding geformuleerde eindtermen.
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
37
In de zelfstudie wordt aangegeven dat de eindtermen van de opleidingen in overleg met de betrokkenen en de omgeving tot stand zijn gekomen. Daarin zijn ook de eisen die wettelijke regelingen aan de eindtermen van de opleidingen stellen verdisconteerd, alsmede internationnale eisen. De eindtermen zijn via het landelijke disciplineorgaan Rechtsgeleerdheid (DRG) afgestemd met die van juridische opleidingen aan andere Nederlandse universiteiten. Een eenduidig internationaal referentiekader op het gebied van universitaire juridische opleidinggen ontbreekt. De faculteit geeft aan dat regelgeving die het voorwerp uitmaakt van de bacheloren masteropleiding Rechtsgeleerdheid veelal van louter nationale oorsprong is. Dit maakt een internationaal vergelijk van de geformuleerde eindkwalificaties niet alleen lastig, maar ook weinnig zinvol. De commissie erkent deze problematiek. Toch is de commissie, binnen dit kader, van mening dat de opleidingen in staat zijn de beoogde eindkwalificaties van haar afgestudeerden in een internationale perspectief te plaatsen. De commissie heeft vastgesteld dat de eindtermen worden doorgesproken met de facultaire Raad van Advies en het Klankbord Juridische Facultteit en worden vergeleken met Europese zusterfaculteiten, de zogenaamde SARFaL-partners. In SARFaL (Strategic Alliance of Research Faculties of Law) werkt de juridische faculteit samen met onder meer: Aarhus, Bologna, Leuven, Oxford en Uppsala. Om de eindtermen te kunnen vergelijken met die van vergelijkbare opleidingen van zusterfaculteiten, verwacht de faculteit van deze Europese faculteiten in de zomer van 2006 commentaar op de missie en eindtermen van de Leidse opleidingen. Tevens stelt het aanleren van vaardigheden op het gebied van de rechtsvergelijking alsmede de Europeesrechtelijke en internationale aspecten van deelgebieden in het juridisch domein, de opleidingen in staat de beoogde eindkwalificaties van haar afgestuddeerden in een internationaal perspectief te plaatsen. De commissie heeft in dit opzicht kunnen vaststellen dat de faculteit in de zelfstudie overtuigend heeft beargumenteerd dat de opleidingen aansluiting hebben bij de relevante internationale context op haar vakgebied. De afronding van de bacheloropleiding wordt door de opleiding over het algemeen niet als uitsstroommoment beschouwd. De opleiding geeft in de zelfstudie aan dat de arbeidsmarkt voor juristen met (slechts) een bacheloropleiding nog in ontwikkeling is. De opleiding heeft dan ook nauwelijks informatie verstrekt over de aansluiting of voorbereiding van de eindtermen bij de eisen die worden gesteld vanuit de beroepspraktijk. Men ziet de bacheloropleiding als basis voor het behalen van de mastergraad. Toch heeft de commissie aan de hand van een analyse van de eindtermen hieromtrent zich zelfstandig een beeld kunnen vormen en is zij van mening dat de bacheloropleiding, door de uitgebreide aandacht voor reflectie op grond van kennis van de systematiek van het recht en diverse juridische vaardigheden, de student voldoende voorbereidt op de uitoefening van bepaalde juridische functies, die hij/zij na voltooiing van de opleiding zou kunnen vervullen. De masteropleiding heeft er voor gekozen juristen af te leveren die zelfstandig een bijdrage kunnnen leveren aan de rechtsontwikkeling en -toepassing. In de masteropleiding worden inzicht en kennis, de academische houding en de juridisch-professionele vaardigheden verdiept, mede met het oog op het bereiken van de beroepseisen voor de togaberoepen. De geformuleerde eindkwalificaties voldoen aan de eisen die de Advocatenwet, de Wet op de rechterlijke organnisatie en andere wettelijke regelingen stellen om toegelaten te kunnen worden tot vervolgoplleidingen voor advocaat, officier van justitie of rechter. De aansluiting met het beroepenveld komt ook naar voren uit het gegeven dat de meeste afgestudeerden van de ongedeelde opleidding binnen enkele jaren werkzaamheden verrichten op academisch niveau, zoals blijkt uit de WO-monitor Arbeidsmarkt 2002, 2003 en 2004. Bij dit onderzoek gaf men aan dat de opleidding in ruim voldoende mate een basis vormt voor een start op de arbeidsmarkt. 38
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
Beoordeling De commissie heeft de eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleiding bestudeerd en vergeleken met het domeinspecifiek referentiekader. Op basis hiervan komt de commissie tot de conclusie dat de geformuleerde eindkwalificaties van beide opleidingen voldoen aan de domeinspecifieke eisen die aan de eindtermen van een opleiding op het gebied van de rechtsggeleerdheid worden gesteld, al zou zij de maatschappelijke rol van de jurist explicieter in de eindtermen verwoord wensen te zien. De commissie is van oordeel dat beide opleidingen een duidelijk profiel van zichzelf en haar eindkwalificaties hebben beschreven tegen de achterggrond van de nationale en internationale wetenschapsbeoefening. De commissie stelt vast dat het gekozen profiel zich expliciet richt op het opleiden van studenten voor de togaberoepen. Er is dan ook sprake van een goede doorstroom van afgestudeerden van de masteropleiding naar beroepen waarvoor het civiel effect is vereist. Gezien het bovenstaande is de commissie van mening dat de eindkwalificaties van de opleidingen, voorzover vergelijkbaar, aansluiten bij de eisen die door vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende (breed gedefinieerde) domein. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling De commissie beveelt de faculteit aan om de discussie over de vraag aan welke behoeften op de arbeidsmarkt de bacheloropleiding tegemoet kan komen en tot welke beroepen de bacheloroopleiding toegang zou kunnen geven, voort te zetten. De commissie beveelt de faculteit aan om binnen de eindtermen van de opleidingen het speccifieke karakter van juridisch-wetenschappelijk onderzoek in verhouding tot de empirische wetenschap en de maatschappelijke rol van de jurist minder impliciet tot uitdrukking te laten komen. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbevelingen, het oordeel over de basiskwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Bevindingen en overwegingen De Universiteit Leiden hanteert voor het expliciteren van het niveau een systeem van specifieke vakleerlijnen. Het gewenste niveau wordt hiermee gerealiseerd door de speciale opbouw van het programma, waar in overeenstemming met het Leids Register de zogenaamde ‘abstracte structtuur’ is verwerkt. Dat houdt in dat de bachelorstudent in drie jaar van niveau 100 tot niveau 400 wordt gebracht en dat in de masteropleiding (eindniveau 600) wordt voortgebouwd op het bachelorniveau. Volgens de faculteit kan middels dit systeem de opbouw van en verdieping binnnen het curriculum beter worden bewaakt en kan per studiejaar volgens een verantwoord ritme Het Leids Register bestaat uit een aantal hoofdlijnen voor de kwaliteit en de inrichting van het onderwijs die kenmerkend zijn voor het profiel dat de Universiteit Leiden wil nastreven. Alle faculteiten hebben de opleidingen die zij verzorgen op deze hoofdlijnen aangepast en voorgedragen voor opname in het register, dat jaarlijks wordt vastgesteld.
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
39
en in een samenhangend programma toegewerkt worden naar het bereiken van de geformulleerde eindkwalificaties. Dit systeem is zichtbaar in de studieprogramma’s en (de vakbeschrijvvingen in) de studiegids die de commissie heeft ingezien. Daarnaast hebben de opleidingen in de zelfstudie overzichten opgenomen met daarin aangegeven op welke punten de eindtermen van de bachelor- en masteropleiding overeenkomen met de Dublin-descriptoren. Kennis en inzicht Het ambitieniveau van de bacheloropleiding beantwoordt aan de omschrijving. De eindttermen wat betreft academische houding voldoen aan de vereisten van deze descriptor. Zo staat in de eindkwalificaties geformuleerd dat studenten na afronding van de opleiding beschikken over kennis over en inzicht in het geldende recht evenals de systematiek ervan (eindtermen 1 en 5). Het ambitieniveau van de masteropleiding beantwoordt aan de omschrijving van deze descripttor. In de masteropleiding verwerft de student naast de kennis en inzicht op de diverse deelggebieden, onder meer inzicht in hun samenhang, hun complementariteit, hun overlapping en hun verschillen (eindterm 4). Toepassing kennis en inzicht Het toepassingsgerichte deel van de bacheloropleiding staat verwoord in de eindtermen die betrekking hebben op de juridische en professionele vaardigheden. De vereisten van deze desccriptor komen onder meer naar voren in eindterm 4 (de vaardigheid om kritisch te reflecteren op het recht) en eindterm 7 (in staat om juridische teksten (jurisprudentie en wetteksten) te analyseren). Het zelfstandig kunnen analyseren, interpreteren en beoordelen van complexe cases, wet- en regelgeving vormt een belangrijk element binnen de eindtermen van de masteropleiding (eindttermen 5 en 6). De eindtermen zijn dan ook in voldoende mate gericht op het toepassen van opgedane kennis en inzicht, het formuleren van een probleemstelling en het uitvoeren van onderzoek. Oordeelsvorming De eindkwalificaties van de bacheloropleiding beantwoorden in voldoende mate aan de omschrijving van de descriptor van oordeelsvorming. In eindterm 10 is neergelegd dat de bachelor in staat is om een probleemstelling te formuleren en juridisch te argumenteren. Ook dient de student zich bewust te zijn van de maatschappelijke en ethische context waarin het recht zich ontwikkelt en manifesteert. De vereisten van deze descriptor worden voldoende weerspiegeld in de eindtermen van de masteropleiding. De oordeelsvorming keert in het bijzonder terug in de eindterm 7, waarin is vastgelegd dat de student de vaardigheid heeft om zich op basis van een verantwoorde en controleerbare afweging zelfstandig een mening te vormen over juridisch-maatschappelijke vraagstukken. Communicatie De vereisten van de descriptor Communicatie worden weerspiegeld in de eindtermen van de bacheloropleiding die betrekking hebben op de vaardigheden. Daarin wordt onder meer vermmeld dat de student de vaardigheid heeft om helder mondeling en schriftelijk te rapporteren en te adviseren over juridische kwesties, ook aan niet-juristen (eindtermen 7 en 9). 40
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
Ten aanzien van communicatie kan genoemd worden dat de masteropleiding gericht is op het schriftelijk en mondeling rapporteren van juridische oplossingen. In het bijzonder eindterm 6 is gericht op de aspecten van deze descriptor. Leervaardigheden De eindtermen van de bacheloropleiding zijn in voldoende mate gericht op de leervaardigheden die noodzakelijk zijn voor een vervolgstudie die een hoog niveau van autonomie veronderstelt, te weten een masteropleiding. De eindtermen komen voort uit een doelstelling, waarin staat vermeld dat de bacheloropleiding studenten voorbereidt op een verdere wetenschappelijke studieloopbaan, in het bijzonder in de masteropleiding Rechtsgeleerdheid. Volgens eindterm 10 van de masteropleiding heeft de afgestudeerde een eindniveau bereikt waarbij het mogelijk is om wetenschappelijk onderzoek te verrichten en toegelaten te worden tot de vervolgstudie die tot de academische promotie leidt. Hiermee is gegarandeerd dat de afgestudeerde een vervolgopleiding kan volgen met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter. Beoordeling De commissie heeft de geformuleerde eindkwalificaties van de opleidingen aan de beschrijving van de kwalificaties in de Dublin-descriptoren getoetst. Op basis hiervan is de commissie van mening dat de eindkwalificaties van de opleidingen aansluiten bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de bachelor- en masterkwalificaties. Op grond daarvan en van het Leids Register trekt de commissie de conclusie dat het beoogde ambitieniveau over de gehele linie in voldoende mate correspondeert met het niveau van een universitair afgestuddeerde bachelor dan wel master zoals neergelegd in de verschillende descriptoren. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masternivveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Bevindingen en overwegingen In de zelfstudie wordt aangegeven dat in de eindtermen van de opleidingen de academissche vorming (houding) en aandacht voor de juridische professionele vaardigheden centraal staan. De eisen die de beroepspraktijk aan de afgestudeerden stelt, zijn hierbij van belang (zie ook F1). De bacheloropleiding wordt expliciet niet als uitstroomopleiding beschouwd, maar in de eerste plaats als doorstroomfase voor een wetenschappelijke masteropleiding. Het wetenschappelijk QANU / Juridische Opleidingen Leiden
41
niveau van de eindkwalificaties wat betreft kennis, inzicht en vaardigheden is op een dusdanig deugdelijke manier vormgegeven, dat deze in ruime mate voldoen aan de eisen vanuit de (juriddisch-)wetenschappelijke discipline. Afgestudeerden van de bacheloropleiding zijn in staat het recht – met inzicht in het systeem van het recht – toe te passen. Zo wordt kritische reflectie op recht en rechtsvorming vereist en kan een afgestudeerde bachelor zelfstandig standaard-juridissche vraagstukken oplossen. Het bachelordiploma geeft rechtstreeks en onvoorwaardelijk toegang tot de masteropleiding Rechtsgeleerdheid aan de Universiteit Leiden. In de masteropleiding wordt de student voorbereid op het zelfstandig leveren van een bijdrage aan de rechtsontwikkeling en -toepassing, bijvoorbeeld als onderzoeker, rechter, officier. In de eindtermen wordt zowel een passieve als een actieve omgang met wetenschappelijk onderzzoek gewaarborgd. Een kenmerk van de rechtswetenschappelijke discipline is dat veel onderzzoek naar haar aard bedoeld is hen die in de rechtspraktijk werkzaam zijn voor te lichten. De afgestudeerden zijn in staat om zelfstandig een rechtswetenschappelijk onderzoek van enige omvang op academisch niveau voor te bereiden en uit te voeren. Beoordeling De commissie is van mening dat de eindkwalificaties van zowel de bachelor- als masteropleiding voldoen aan de eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeooefening en de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld (zie ook F1). De commissie is van mening dat in de eindtermen van de opleidingen een diversiteit van theorie en praktijk is vastgelegd. Daarbij heeft de commissie vastgesteld dat afgestudeerden van de bacheloropleiding rechtstreeks toegang hebben tot ten minste één masteropleiding op universitair niveau en dat afgestudeerden van de masteropleiding in voldoende mate in staat zijn zelfstandig rechtswetensschappelijk onderzoek te verrichten. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling De commissie beveelt de opleidingen aan om een sterkere internationale oriëntatie in de eindkkwalificaties op te nemen, in het bijzonder op het gebied van de rechtsvergelijking. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbeveling, het oordeel over de basiskkwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is.
Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel met betrekking tot het niveau van het onderwerp Doelstellingen opleiding voor de bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende.
42
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
1.2.2. Programma In de zelfstudie is een schematisch overzicht opgenomen van de programmaonderdelen van de bachelor- en masteropleiding Rechtsgeleerdheid zoals deze in 2005-2006 van start zijn gegaan. De inhoud van de programma’s wordt beschreven naar de verschillende samenstelllende cursusonderdelen met aanduiding van het aantal studiepunten (in ECTS-studiepunten), de onderwijsvormen, de docenten en de toetsvormen. Naast het reguliere bachelorprogramma kunnen studenten ook kiezen voor een minor Economie of een minor Bedrijfswetenschappen. Het majorprogramma vormt ongeveer 70% van de opleiding en bestaat uit de hoofdvakken uit de bacheloropleiding Rechtsgeleerdheid. De minores worden besteed aan een algemeen economisch dan wel bedrijfswetenschappelijk programma, afgestemd op rechtenstudenten op bachelorniveau. Het geheel vormt een driejarige bacheloropleiding. Na deze studie kan de student doorstromen naar de masteropleiding Rechtsgeleerdheid. Voor de masteropleiding zijn de volgende zeven specialisaties beschikbaar: • • • • • • •
Burgerlijk recht; Ondernemingsrecht; Staats- en bestuursrecht; Straf- en strafprocesrecht; Encyclopedie en filosofie van het recht; European Law; Public International Law.
Een beknopt overzicht van het bachelorprogramma is te vinden in bijlage 3, die van het masterpprogramma in bijlage 4. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aanttoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Bevindingen en overwegingen Voor de bacheloropleiding gelden de volgende bevindingen. Het docentencorps is een belangrijke factor bij de interactie tussen het onderwijs en het onderzzoek. Het merendeel van de docenten is gepromoveerd, verricht zelfstandig wetenschappellijk onderzoek en participeert in onderzoeksprogramma’s van het E.M. Meijers Instituut. De onderzoeksthema’s worden door de docenten in diverse programmaonderdelen aan de orde gesteld. Studenten worden hierbij vertrouwd gemaakt met de uitkomsten van het onderzoek en met de wijze waarop die resultaten tot stand zijn gekomen. De docenten behandelen hierbij vraagstukken zoals die in het juridisch wetenschappelijk onderzoek en de (actuele) discussie QANU / Juridische Opleidingen Leiden
43
daarover, centraal staan. Studenten leren dat het geldende recht geen statisch gegeven is (‘zo is het nu eenmaal’), maar aan veranderingen en aan keuzes onderhevig. Bovendien komen zij in aanraking met de onderzoeksliteratuur uit verschillende rechtsgebieden, zo blijkt uit een analyse van het lesmateriaal door de commissie. Vooral in de readers komt het onderzoek van docenten terug. Via de docenten is de aansluiting met actuele wetenschappelijke ontwikkelingen in diverse relevante wetenschappelijke disciplines gewaarborgd. De docenten zijn via het onderzoek in staat om studenten te wijzen op het belang en de betekenis van onderzoek bij de rechtsontwwikkeling of voor de rechtspraktijk, ze op de hoogte te brengen van de meest recente stand van het wetenschappelijk onderzoek en de discussies die daarover worden gevoerd. Actuele wetenschappelijke ontwikkelingen keren terug bij strafrechtelijke, civielrechtelijke en staatsrrechtelijke vakken uit het programma, maar ook bij een metajuridisch vak waar reflectie op die ontwikkeling plaatsvindt. De commissie heeft ook in het lesmateriaal een verband met actuele wetenschappelijke ontwikkelingen geconstateerd, bijvoorbeeld via recente wetenschappelijke artikelen en annotaties in veelal jaarlijks bijgewerkte readers. In de zelfstudie maakt de opleiding een onderscheid tussen schriftelijke, mondelinge, onderzzoeks-, juridische, ICT- en sociale vaardigheden. In een overzicht wordt per bachelorvak aangegeven welke vaardigheden worden ontwikkeld in het desbetreffende vak. De juridische vaardigheden worden vanaf het eerste jaar opgebouwd, waarin de basiskenmerken van de rechtsggeleerdheid, te weten de grondslagen van het recht en het systeem van de hoofdgebieden van het recht, onderwezen worden. In het tweede en derde jaar worden studenten in toenemende mate geconfronteerd met verschillende visies op rechtsontwikkelingen en verschillende mogellijke argumentaties voor de oplossingen van juridische vraagstukken. Verder is uit het overzicht op te maken dat in het eerstejaarsvak Inleiding staats- en bestuursrecht onder meer de juridissche en mondelinge vaardigheden worden getraind en dat in het derdejaarsvak Straf- en strafpprocesrecht de onderzoeks- en ICT-vaardigheden worden getraind. In het laatste bachelorjaar wordt met het Moot Court onder meer geoefend in het zelfstandig op- en uitzoeken van materriaal dat de basis vormt van het ten overstaan van de oefenrechtbank te verdedigen standpunt. Voor het overige gedeelte blijft training in de onderzoeksvaardigheden beperkt. De opbouw van de vaardigheden resulteert uiteindelijk in de bachelorscriptie. De bachelorscriptie van 5 ECTS-studiepunten is bedoeld als een individuele proeve tot het schrijven van een essay over een juridisch vraagstuk of een vorm van rechtsontwikkeling. De student dient bij het maken van de scriptie zo volledig mogelijk informatie te vergaren en die systematisch te analyseren en te beoordelen aan de hand van de verschillende relevante perspectieven. In het programma zijn diverse verbanden met de actuele beroepspraktijk aanwezig. Zo wordt tijdens het vak Moot Court de juridische beroepspraktijk nagebootst en worden er bij diverse programmaonderdelen docenten ingezet die actief zijn in het veld. De commissie heeft tijdens de visitatiegesprekken en na bestudering van het lesmateriaal, kunnen vaststellen dat in overige cursussen, zoals Burgerlijk procesrecht en Verbintenissenrecht, studenten kennismaken met praktijkproblemen op het gebied van het recht binnen de maatschappij. In hoorcolleges wordt uitdrukkelijk aandacht besteed aan nieuwe ontwikkelingen in de praktijk en de wetenschap. Voor de masteropleiding gelden de volgende bevindingen. Het docentencorps is een belangrijke factor bij de interactie tussen het onderwijs en het onderzzoek. Het merendeel van de docenten verricht zelfstandig wetenschappelijk onderzoek en part44
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
ticipeert in onderzoeksprogramma’s van het E.M. Meijers Instituut. De onderzoeksthema’s worden door de docenten in diverse programmaonderdelen van de verschillende specialisaties, zoals Europees bestuursrecht en The EU and Human Rights, aan de orde gesteld. Een verpplicht onderdeel voor alle masterstudenten is het vak Recht realiseren, waarbij aan de hand van een recente Leidse wetenschappelijke publicatie de hoofdperspectieven en -doctrines op verschillende vakgebieden van het recht op elkaar worden betrokken. De docenten behandellen hierbij vraagstukken zoals die in het juridisch-wetenschappelijk onderzoek en de (actuele) discussie daarover, centraal staan. Bovendien komen masterstudenten in aanraking met de actuele onderzoeksliteratuur uit verschillende rechtsgebieden, zo blijkt uit een analyse van het lesmateriaal door de commissie. Via de docenten is de aansluiting met actuele wetenschappelijke ontwikkelingen in diverse relevante wetenschappelijke disciplines gewaarborgd. De docenten zijn via het onderzoek in staat om studenten te wijzen op het belang en de betekenis van onderzoek bij de rechtsontwikkkeling of voor de rechtspraktijk, ze op de hoogte te brengen van de meest recente stand van het wetenschappelijk onderzoek en de discussies die daarover worden gevoerd. Actuele wetenschapppelijke ontwikkelingen keren terug bij het onderdeel Recht realiseren, maar ook in het Practiccum en het Privatissimum. In het laatste programmaonderdeel wordt ook aandacht besteed aan rechtsvergelijkende onderzoeksvaardigheden. De commissie heeft ook in het lesmateriaal een verband met actuele wetenschappelijke ontwikkelingen geconstateerd, bijvoorbeeld via recente wetenschappelijke artikelen en annotaties in veelal jaarlijks bijgewerkte readers. De opbouw van de diverse vaardigheden wordt in de masterfase voortgezet. In de masterfase wordt, in tegenstelling tot de bacheloropleiding, explicieter aandacht besteed aan onderzoeksvvaardigheden, met name ook op het gebied van rechtsvergelijking. In het scriptieonderzoek vindt de verdieping van de verworven onderzoeksvaardigheden plaats. In het kader van de masterscriptie, van 10 ECTS-studiepunten, wordt onder toezicht van een specialist zelfstandig een onderzoek uitgevoerd. In het Practicum wordt een expliciet verband met de beroepspraktijk gelegd. In één mastterspecialisatie is een verplichte stage opgenomen, namelijk Ondernemingsrecht. Uit diverse visitatiegesprekken is gebleken dat studenten van de andere specialisaties over het algemeen extracurriculair stages lopen. In hoorcolleges wordt uitdrukkelijk aandacht besteed aan nieuwe ontwikkelingen in de praktijk en de wetenschap. Ook wordt bij het maken van opdrachten en werkstukken gebruikgemaakt van praktijkproblemen. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de invulling van zowel het bachelorals het masterprogramma Rechtsgeleerdheid voldoet aan de wetenschappelijke vereisten van een wo-opleiding. (a) De commissie heeft vastgesteld dat binnen beide opleidingen sprake is van voldoende verwevenheid met het onderzoek van de wetenschappelijke staf. Deze verwevenheid komt met name tot stand via het docentencorps en het onderwijsmateriaal. (b) Aangezien het onderzoek van de docenten zich beweegt op het gebied van de actuele ontwwikkelingen in het vakgebied, concludeert de commissie dat actuele ontwikkelingen in de maatschappij en het beroepenveld onderdeel uitmaken van de onderwijsprogramma’s. Daarbij worden diverse opdrachten gebruikt om verbanden te leggen met actuele (juridissche) ontwikkelingen. QANU / Juridische Opleidingen Leiden
45
(c) Voorts heeft de commissie aan de hand van de beschrijving van de inhoud en opzet van de programma’s en het gebruikte lesmateriaal, vastgesteld dat er voldoende aandacht wordt besteed aan het ontwikkelen van verschillende vaardigheden bij studenten. De methoden voor rechtswetenschappelijk onderzoek blijven in de bachelorfase enigszins onderbelicht, maar dit wordt gecompenseerd door de ruime aandacht voor de juridische en schriftelijke vaardigheden. In de masteropleiding komen de onderzoeksvaardigheden ruimschoots aan bod. (d) Tot slot stelt de commissie vast dat er voldoende praktijkgerichte elementen in de programmaonderdelen zijn opgenomen, met name die onderdelen waar gebruik wordt gemaakt van praktijkproblemen en getraind wordt met juridische vaardigheden. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling De commissie beveelt aan om in het bachelorprogramma meer systematisch aandacht te bestedden aan methoden en technieken van rechtswetenschappelijk onderzoek. De commissie heeft geconstateerd dat het masterprogramma in diverse onderdelen, zoals het Privatissimum, aandacht besteedt aan rechtsvergelijking. De commissie raadt aan om ook in het bachelorprogramma (nog) explicieter aandacht te besteden aan dit rechtsgebied. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbevelingen, het oordeel over de basiskwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinsspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Bevindingen en overwegingen In de zelfstudie wordt beschreven dat voor de implementatie van de onderwijsmissie en de eindtermen in het onderwijs, het instrument van het Handboek Onderwijs is ontwikkeld. In het document zijn zowel de afspraken neergelegd die in de loop der jaren zijn gemaakt over de organisatie en inrichting van het onderwijs, alsook de recent doorgevoerde onderwijsvernnieuwingen. Het vormt daarmee voor alle betrokkenen het primaire referentiekader voor de organisatie en structuur van het onderwijs. In de inleidende vakken van de bacheloropleiding ontwikkelen de studenten kennis van de grondsslagen van het recht. De hoofdlijnen wat betreft het positieve recht worden onder meer binnen het onderdeel Inleiding burgerlijk recht aangegeven en rechtshistorische aspecten komen aan de orde in het vak Romeins recht. In het tweede en derde jaar wordt de basis uitgebouwd in positiefrechtelijk georiënteerde vakken als Verbintenissenrecht en Belastingrecht. Metajuridische aspecten komen in het bijzonder aan de orde in Rechtsfilosofie. Vaardigheden worden in diverse vakken geoefend en met name in die programmaonderdelen waarbij gebruik wordt gemaakt van werkgroepen. Zo worden schriftelijke vaardigheden getraind in Rechtsvinding, mondelinge 46
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
vaardigheden in Moot Court en onderzoeksvaardigheden in de bachelorscriptie. Aan de eindkkwalificaties die gericht zijn op een academische attitude wordt in verschillende momenten in het programma aandacht besteed. Het besef dat het geldende recht geen statisch gegeven is, maar aan verandering en aan keuze onderhevig is, wordt op verschillende momenten bijgebracht. Een rechtsregel kan in historisch perspectief, dan wel in een intern of extern vergelijkend perspectief worden bezien. In een intern vergelijkend perspectief worden uiteenlopende oplossingen uit verschillende rechtsgebieden, zoals straf-, bestuurs- en civielprocesrecht, besproken. De eindkwalificaties van de masteropleiding beogen de afsluiting van een leerproces dat in de bacheloropleiding van start is gegaan. Het masterprogramma valt uiteen in een aantal variantten. De varianten sluiten aan bij de onderzoeksdomeinen van de faculteit. Per variant worden, in overeenstemming met de geformuleerde eindkwalificaties, in de eerste plaats de kennis en het inzicht in het betrokken vakgebied grondig verdiept. De verschillende programma’s kennen ook een aantal overeenkomsten, waardoor gewaarborgd is dat de eindtermen van de masteroopleiding in alle varianten tot uitdrukking komen. Zo kennen alle programma’s het vak Recht realiseren, dat voor een deel uiteenvalt in twee onderdelen: Rechtsvinding en Rechtshandhavving. Bij dit onderdeel gaat het om de metajuridische en interdisciplinair juridische aspecten van privaat- en publiekrecht. Alle mastervarianten kennen daarbij een rechtswetenschappelijk respectievelijk rechtsgeleerd georiënteerde vaardigheidstraining in het Privatissimum en het Practicum. Het oplossen van een casus is geïntegreerd in deze twee onderwijsvormen. In het bijzonder in het Privatissimum gaat het om uiteenlopend, verdiepend onderzoek over een specifiek onderwerp. In de scriptie komen alle gespecificeerde eindkwalificaties met betrekkking tot kennis en inzicht, vaardigheden en attitudes aan de orde. Dit onderdeel van het currriculum biedt een student de gelegenheid tot het doen van zelfstandig rechtswetenschappelijk onderzoek. Uit de studiegids en de aangeleverde informatie blijkt voor beide opleidingen dat de eindkwallificaties vertaald zijn in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. Voor de totstandkomming van de vakbeschrijvingen is een specifieke procedure en een format ontwikkeld. Als de vakbeschrijvingen voldoen aan het facultaire onderwijsbeleid en de facultaire afspraken over de organisatie van het onderwijs, worden zij goedgekeurd door het onderwijsbestuur. Er wordt van uitgegaan dat die leerdoelen van een vak (a) aansluiten bij de facultaire onderwijsmissie, (b) zijn ontleend aan de eindtermen van de opleiding, en tezamen zorgen voor de realisatie van die eindtermen, en (c) voortbouwen op hetgeen in eerdere jaren aan kennis, inzicht en vaardigheden is vergaard. De commissie stelt vast dat voor beide opleidingen geldt dat door middel van de gekozen werkvormen (zie ook F10) en bij een studie-inzet c.q. -houding die van studenten in het wetenschappelijk onderwijs verwacht mag worden, de geformuleerde eindtermen op adequate wijze te bereiken zijn. Een belangrijke bijdrage levert de individuele toetsing van de behaalde kwalificaties aan de hand van tentamens, papers, werkstukken en/of presentaties. Het deeltijdprogramma van de bacheloropleiding is opgezet als een vijfjarige opleiding. De opleiding biedt naast het dagonderwijs ook avondonderwijs aan. Het deeltijdprogramma van de masteropleiding is opgezet als een tweejarige opleiding. De commissie heeft vastgesteld dat de deeltijd- en voltijdprogramma’s dezelfde onderdelen bevatten. De commissie is dan ook van mening dat deeltijdstudenten dezelfde mogelijkheden hebben om de geformuleerde eindkwallificaties te bereiken als voltijdstudenten.
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
47
Naast de reguliere deeltijdvarianten in Leiden, biedt de faculteit voor de bacheloropleiding ook een deeltijdvariant Rechtsgeleerdheid voor professionals in Den Haag aan. Deze opleiding wordt aangeboden op de Campus Den Haag en richt zich op een specifieke doelgroep, te weten studenten die een hbo- of wo-opleiding hebben afgerond en werkervaring hebben op juridisch gebied. De faculteit hanteert hiervoor een toelatingsprocedure (zie F8). Haagse deelttijdstudenten kunnen zowel de bachelor- als de masteropleiding volgen, maar in de masterfase worden niet alle specialisaties aangeboden. De bacheloropleiding is opgezet als een driejarige opleiding, waarmee het programma niet volledig dezelfde onderdelen bevat als de voltijdvariaant. De commissie is desalniettemin van mening dat deeltijdstudenten in Den Haag door de strenge toelatingseisen, waardoor het aantal studenten met deficiënte vooropleidingen beperkt is, dezelfde mogelijkheden hebben om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken als volttijdstudenten en reguliere deeltijdstudenten. Beoordeling De commissie heeft vastgesteld dat de beschrijving in de zelfstudie van de concretisering van de eindkwalificaties in de programma’s op adequate en overtuigende wijze is uitgevoerd. De bijdrage van de verschillende programmaonderdelen aan het realiseren van de eindkwalificaties valt daarmee in voldoende mate te identificeren, waarmee de commissie concludeert dat de opzet van de opleidingen de studenten in voldoende mate de mogelijkheid biedt de eindkwalifficaties te bereiken. Dit geldt voor zowel de voltijdse variant in Leiden als de deeltijdse variant in Den Haag en Leiden. De commissie is van oordeel dat de opleidingen erin zijn geslaagd om op consistente wijze het duidelijke profiel dat gericht is op de togaberoepen, zoals deze is neergelegd in de geformuleerde eindkwalificaties, helder tot uitdrukking te laten komen in het programma. Specialisatie in de bacheloropleiding is enigermate mogelijk binnen de marges van de keuzeruimte, de major-minorcombinaties en bij de keuze voor het onderwerp van de bachelorscriptie. Specialisatie in de masteropleiding is, na de keuze van de afstudeervariant, eveneens beperkt. Tevens is de commissie van oordeel dat de eindkwalificaties op passende wijze zijn vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De commissie is van mening dat er goede maatregelen zijn genomen die vastgelegd zijn in het Handboek Onderwijs, maar heeft tegelijkertijd ook vastgesteld dat de effecten hiervan soms nog zichtbaar moeten worden. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de relatie tussen de geformuleerde doelstellingen en de beide programma’s (inclusief de twee varianten en locaties) op een juiste manier is uitgewerkt en dat de inhoud van de programma’s een adequate concretisering is van de eindkwalificaties. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling De opleidingen kiezen binnen het kader van de eindtermen voor een generieke opleiding met traditionele specialisaties. Binnen dit kader raadt de commissie aan om meer vrijheden in het te volgen studiepad op te nemen. Dit kan onder meer door meer keuzeruimte op te nemen, meer major-minorcombinaties in te voeren en door naast de traditionele masterspecialisaties ook ruimte te maken voor andersoortige masterprogramma’s. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbeveling, het oordeel over de basiskkwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is.
48
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bevindingen en overwegingen Uit de curriculumopbouw van de bacheloropleiding wordt duidelijk dat in het programma de kerndisciplines van het recht centraal staan, te weten privaatrecht, strafrecht, staats- en bestuursrecht, Europees en internationaal recht en de traditionele metajuridica, te weten rechtsfilosofie, rechtstheorie en rechtsgeschiedenis. Daarbij is er voor gekozen de opleiding een met de kernvakken samenhangend generalistisch, voornamelijk monodisciplinair karakter te geven. Het eerste jaar is erop gericht om studenten vertrouwd te maken met de juridische basisbegrippen. De inhoudelijke programmering van het bachelorprogramma is zodanig dat na de inleidende vakken van het eerste bachelorjaar, een verdere verdieping en soms ook verbredding plaatsvindt in het programma. Het curriculum volgt, zo noteert de zelfstudie, overigens niet principieel een concentrisch model. Zo wordt in andere vakken niet concentrisch gewerkt en worden bepaalde onderdelen van vakken alleen of hoofdzakelijk in het eerste bachelorjaar behandeld, zoals het onderdeel decentralisatie bij het vak Inleiding staats- en bestuursrecht. De hier gemaakte keuzes zijn vooral van inhoudelijke aard: de beperkte ruimte in het totale curriculum maakt het niet mogelijk om ieder onderdeel van elk vak ook in de latere fasen van de bachelor- of masteropleiding te verdiepen. Het reguliere bachelorcurriculum kent een vrije keuzeruimte van 15 ECTS-studiepunten en een gebonden keuzeruimte van 10 ECTS-studiepunten. Bij de gebonden keuzevakken moeten studenten een keuze maken tussen een aantal door de opleiding bepaalde vakken. Door toelattingsvoorwaarden voor cursussen te hanteren, wordt een inhoudelijk samenhangend studiepad van studenten gewaarborgd. De major-minorcombinaties Recht en economie en Recht en bedrijfswetenschappen kennnen een aantal dimensies. Het majorprogramma Rechtsgeleerdheid bevat achttien vakken en de twee minorprogramma’s bevatten ieder elf vakken. Ter bevordering van de samenhang binnen het minorprogramma is voor de inhoud en de organisatorische aspecten een coörddinator aangewezen. Zowel de minor Economie als de minor Bedrijfswetenschappen zijn hierbij gepositioneerd in samenhang met de major Rechtsgeleerdheid, waarbij er sprake is van inhoudelijke kruisbestuiving van de economische dan wel de bedrijfswetenschappelijke vakken door de juridische programmaonderdelen. Ten opzichte van het reguliere (monoddisciplinaire) bachelorprogramma geeft de bacheloropleiding met een minor ook invulling aan het vergroten van de kennis van en inzicht in het wetenschappelijke domein van de (bedrijfs)economie. Zo krijgt de bachelorstudent ook inzicht in de samenhang tussen de belangrijkste disciplines binnen dit domein, zoals de internationale economie, openbare financiën, rechtseconomie en sociaaleconomisch beleid. Ook in de programmering van de onderdelen in de masteropleiding is een opbouw aangebbracht. Voor de inrichting van de masterprogramma’s is gebruikgemaakt van een stramien, dat in een uniformering van de specialisatie voorziet. In alle programma’s is het integratievak Recht realiseren en op de specialisatie toegespitste Practicum en Privatissimum ingebouwd. In iedere masterspecialisatie is een inhoudelijke rode draad (een thema of profiel) aanwezig. In de masteropleiding is geen (vrije) keuzeruimte beschikbaar. De abstracte structuur (zie F2) draagt ertoe bij dat in de bachelor- en masteropleiding een (opklimmende) opbouw en samenhang van vakken wordt gerealiseerd. Daardoor kan in de QANU / Juridische Opleidingen Leiden
49
programma’s waarvan de onderdelen evenwichtig zijn verdeeld over de studiejaren naar het bereiken van de uiteindelijke eindtermen worden gewerkt. Enkele malen per jaar vindt er een coördinatorenoverleg plaats. In dit overleg komen de coörddinatoren van alle programmaonderdelen uit een bachelorstudiejaar bijeen. Onder leiding van de onderwijsdirecteur of de onderwijsmanager spreken de coördinatoren met elkaar over allerlei aspecten van het onderwijs en wordt het programma per jaar afgestemd. De masteroopleiding kent een coördinator die verantwoordelijk is voor de invulling en samenhang van de opleiding en de specialisaties. Uit evaluaties komt naar voren dat bachelorstudenten van mening zijn dat er sprake is van een uitgebalanceerd programma, waarbij de vakken goed op elkaar aansluiten. Van de masteroopleiding waren ten tijde van de visitatie nog geen evaluatieresultaten beschikbaar. Tijdens de gesprekken waren bachelor- en masterstudenten positief over de samenhang. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de opbouw van het studieprogramma van de bachelor- en masteropleiding overzichtelijk is. Er is sprake van toelatingsvoorwaarden en doorstroomregelingen, waarin de aansluiting tussen de onderdelen tot uitdrukking wordt gebracht. De commissie heeft voorts geconstateerd dat er sprake is van goede inhoudelijke samenhang, waarbij elk programmaonderdeel voortbouwt op een voorgaand onderdeel en waarbij theorie en (juridische) vaardigheden op elkaar zijn afgestemd. De daarvoor vastgestelde procedure middels de abstracte structuur (zie ook F2) en het coördinatorenoverleg spelen hierbbij een belangrijke rol. Bij de masteropleiding is de samenhang voornamelijk gebaseerd op de disciplinaire lijnen. Diverse vakken, zoals Moot Court en Rechtsfilosofie in het bachelorcurricculum en Recht realiseren’ in het mastercurriculum, spelen een belangrijke rol bij de integratie van de leerstof en dus de inhoudelijke samenhang van de programma’s. Daarbij geldt voor de masteropleiding dat door de uniformering van de programma’s, het hoogstaande niveau van de inhoudelijke samenhang voor alle varianten gewaarborgd is. In de ogen van de commissie zijn zowel het bachelor- als het masterprogramma een goed samenhangend geheel en wordt er op overtuigende wijze aandacht besteed aan integratieve onderdelen, waarmee het bachelorpprogramma boven het basisniveau uitstijgt. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievvoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Bevindingen en overwegingen Een studiejaar is opgedeeld in drie trimesters van elke 20 ECTS-studiepunten. Vanaf het studdiejaar 2006-2007 zal de faculteit overgaan naar een semestersysteem. Om de studeerbaarheid te bevorderen is de uniforme roosterstructuur binnen de faculteit ingevoerd. Deze structuur kent onderwijsintensieve perioden, (her)tentamenperioden en onderwijsvrije perioden. Een trimester is een periode van vijftien weken met daarbinnen een periode van twaalf weken voor het onderwijs. De programmaonderdelen hebben een omvang van 5 ECTS-studiepunten of 10 ECTS-studiepunten. Een vak van 10 ECTS-studiepunten wordt in beginsel verspreid 50
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
over tien weken en een vak van 5 ECTS-studiepunten wordt gedurende vijf weken gedocceerd. Tijdens de gesprekken met studenten heeft de commissie signalen ontvangen dat de grote vakken nog wel eens voor studievertraging kunnen zorgen. De tentamens worden in het algemeen afgenomen in de laatste twee dan wel drie weken van elk trimester. De totale geprogrammeerde studielast van de bacheloropleiding bedraagt 180 ECTS-studiepunten, die van de masteropleiding bedraagt 60 ECTS-studiepunten. De geprogrammeerde studielast is evenwichtig verdeeld over de studiejaren en trimesters. De faculteit maakt gebruik van een studielastmeter. Met dit instrument kan worden nagegaan of de studielast van een vak te zwaar dan wel te licht is. In de studielastmeter wordt onder meer rekening gehouden met de hoeveelheid te verwerken literatuur. Uit de beschrijving van de studdielastmeter blijkt dat de faculteit een onderscheid maakt tussen ‘regel-voor-regelbestudering’ voor relatief zware literatuur en ‘pagina-voor-paginabestudering’ voor relatieve lichte literatuur. De regel-voor-regelnorm komt neer op vijf pagina’s per uur en de pagina-voor-paginanorm komt neer op tien pagina’s per uur. Bij anderstalige literatuur wordt de norm aangepast. De Onderwijs- en Examenregeling (OER) geeft aan dat studenten die willen doorstromen naar de masteropleiding alle onderdelen van het bachelorcurriculum moeten hebben gehaald. Alle uitzonderingen worden voorgelegd aan de toelatingscommissie. Om onnodige vertraging in de doorstroming te vermijden, kent de masteropleiding drie instroommomenten. De commissie heeft vastgesteld dat er ruim voldoende mogelijkheden zijn om een deel van de studie in het buitenland door te brengen. De commissie heeft echter geconstateerd dat de praktische mogelijkheden in het programma hiertoe (nog) beperkt zijn uitgewerkt. Hierdoor resulteert het volgen van vakken in het buitenland bijna onherroepelijk tot studievertraging. De faculteit streeft er naar dat voltijdstudenten veertig uur per week bezig zijn met hun studdie (dit omvat zowel het volgen van onderwijs als zelfstudie). Voor deeltijdstudenten wordt uitgegaan van twintig uur studie in de week. De opleiding geeft in de zelfstudie aan dat de opleidingen een opbouw en didactiek hebben, waardoor de studenten als vanzelf een actieve studiehouding aannemen. De werkelijke studielast per vak wordt gemonitord met behulp van de cursusevaluatie. Uit deze evaluaties en de gesprekken van de commissie met voltijdse bachelor- en masterstudenten blijkt dat studenten over het algemeen 20 tot 24 uur per week studeren. Tijdens de gesprekken met studenten kwam ook naar voren dat een aantal de studie als (te) licht ervaart. In de zelfstudie is te lezen dat de faculteit probeert in de komende jaren langzaam maar gestaag het gemiddeld aantal studie-uren te verhogen door de zwaarte van de vakken en de eisen die aan studenten worden gesteld te verhogen. Van deeltijdstudenten heeft de commissie geen negatieve geluiden omtrent de studiebelasting gehoord. De faculteit beschikt over een monitoringsysteem, waardoor de studievoortgang van alle studdenten van de opleidingen in de gaten gehouden kan worden. Vertraagde studenten worden op gesprek gevraagd bij de studieadviseur, zodat vertraging eerder zichtbaar wordt en er maatrregelen kunnen worden genomen om deze te beperken. Aangezien ten tijde van de beoordelling nog geen evaluatieresultaten voor de masteropleiding beschikbaar waren, kunnen voor deze opleiding nog geen uitspraken worden gedaan over de gerealiseerde studielast. Op basis van de resultaten van de exitenquêtes van de ongedeelde opleiding ziet de commissie geen reden tot zorg op dit vlak.
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
51
Tevens wijst de faculteit erop dat veel aandacht geschonken wordt aan een adequate programmmering van de studieonderdelen. Op deze wijze hoopt de faculteit de studeerbaarheid van de programma’s te bevorderen. Beoordeling Er is sprake van een zorgvuldig opgezet bachelor- en masterprogramma, waarin de studielast gelijkmatig is verdeeld. In het algemeen meent de commissie dat beide opleidingen voldoende tijd en energie steken in het opsporen en waar mogelijk elimineren van studiebelemmerende factoren. De commissie heeft dan ook geen structurele studiebelemmerende factoren gesignalleerd. Het baart de commissie wel zorgen dat de gerealiseerde studielast structureel lager is dan de geprogrammeerde en dat de programma’s door studenten als licht worden aangemerkt. De commissie heeft bij de beoordeling van dit facet meegewogen dat deze vaststelling niet een speccifiek Leids probleem is. Tevens weegt voor de commissie zwaar dat de opleidingen zowel op studentniveau als op programmaniveau systematisch aandacht besteden aan de relatie tussen de geprogrammeerde en de feitelijke studielast, wat ook tot bijstellingen leidt. De studielastmmeter en de systematische monitoring middels vakevaluaties spelen hierbij een positieve rol. De commissie heeft om begrijpelijke redenen geen helder beeld kunnen vormen omtrent de feitelijke studielast van de masteropleiding, maar acht dit, mede door de actuele ervaringen met de ongedeelde opleiding, geen specifiek zorgpunt. Gezien het bovenstaande is de commisssie van oordeel dat de programma’s over het geheel genomen studeerbaar zijn Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling De commissie heeft geconstateerd dat een eventueel studieverblijf in het buitenland lastig in te passen is in het programma, waardoor het de studievoortgang nodeloos kan belemmeren. Voor een aantal studenten kan dat een overweging zijn om niet naar het buitenland te gaan. De commmissie beveelt de bacheloropleiding aan meer ruimte te creëren voor een eventueel studieverblijf in het buitenland, op een zodanige wijze dat dit geen onnodige studievertraging oplevert. De faculteit heeft de invoering van het bachelor-masterstelsel aangegrepen om de studielast van het bachelorprogramma te verzwaren. De commissie is van mening dat deze lijn voortggezet moet worden, zodat studenten gestimuleerd worden om meer studie-uren per week te maken. De commissie beveelt de opleidingen aan om meer gebruik te maken van tussentijdse toetsing. Dit kan een middel zijn om de aandacht van studenten ook bij de grote vakken van 10 ECTSstudiepunten vast te houden. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbevelingen, het oordeel over de basiskwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is.
52
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Bevindingen en overwegingen Tot de bacheloropleiding Rechtsgeleerdheid worden toegelaten zij die in het bezit zijn van een vwo-diploma of een propedeuse van een hbo-opleiding. Afwijkende toelatingsverzoeken vallen onder de colloqiumdoctumprocedure. Er worden geen aanvullende eisen gesteld. De toelattingseisen en -procedure zijn in de OER opgenomen. De faculteit kent voor de bacheloropleidingen een numerus fixus. Voor de voltijdvariant van de bacheloropleiding Rechtsgeleerdheid is deze vastgesteld op 550, voor de deeltijdvariant op 150. De faculteit geeft onderwijsverbetering en -intensivering als belangrijkste reden voor deze capacciteitsbeperking aan. De faculteit heeft aangegeven dat met de thans dalende studentenaantallen en met het in aantal nog toenemende docentencorps, een verantwoorde en hoogwaardige vorm van onderwijs verzorgd kan worden. Ook de grenzen die de onderwijsruimten van het Kamerllingh Onnes-gebouw aan de grootte van de instroom stellen, spelen een belangrijke rol in deze context. De faculteit verwacht dat de numerus fixus ook in de komende jaren zal gelden. De deeltijdvariant van de bacheloropleiding die bij de Campus Den Haag wordt aangeboden, is speciaal gericht op ‘professionals’, oftewel studenten met een afgeronde (niet-juridische) univversitaire of hbo-opleiding en met een werkervaring waarin zij zich vaardigheden hebben eigen gemaakt die overeenkomen met de vaardigheden die tijdens de bacheloropleiding worden aanggeleerd. De precieze toelatingseisen staan beschreven in de studiegids. Voor een aantal vakken kan door de Examencommissie Rechtsgeleerdheid vrijstelling worden gegeven. Studenten die zich met een vergelijkbare werkervaring aanmelden bij de deeltijdopleiding in Leiden krijgen dezelfde vrijstelling. De faculteit hanteert voor de masteropleiding de universitaire toelatingsprocedure, zoals die door het College van Bestuur is vastgesteld. Daarin is onderscheid gemaakt tussen studenten die direct toelaatbaar zijn en studenten die een bewijs van toelating nodig hebben. Studentten die aan de Universiteit Leiden de bacheloropleiding Rechtsgeleerdheid hebben afgerond, zijn rechtstreeks toelaatbaar tot de masteropleiding. Volgens de opleiding levert de aansluiting tussen de bachelor- en masteropleiding geen problemen op. Het faculteitsbestuur heeft een toelatingscommissie voor de masteropleiding gemandateerd om besluiten over de toelating te nemen. Daarbij wordt op basis van de vooropleiding van de bachelor bezien welke aanvullende vakken gevolgd moeten worden om toegelaten te kunnen worden tot de masteropleiding. Ten tijde van de beoordeling was er nog betrekkelijk weinig ervaring met de toelating van bijvoorbbeeld hbo-studenten. Hier is dan ook (nog) geen standaardprocedure voor ontwikkeld. De commissie heeft kennisgenomen van het gegeven dat binnen de faculteit een commissie Schakkelonderwijs actief is die met verschillende betrokkenen de aansluiting hbo-wo onderzoekt. Ten tijde van het bezoek was de schatting dat bij hbo-studenten minimaal 60 ECTS-studieppunten aan deficiënties weggewerkt moeten worden. De toelatingseisen en de procedure zijn in de OER opgenomen. Aangezien de opleidingen relatief jong zijn, is informatie over de instroom beperkt. In 20042005 begon ruim 17% van de Nederlandse rechtenstudenten de studie in Leiden. De instroomggegevens zijn opgenomen in bijlage 5. Hier zijn de gecombineerde instroomgegevens van de QANU / Juridische Opleidingen Leiden
53
doctoraal- en de bacheloropleiding te vinden. Van de masteropleiding Rechtsgeleerdheid zijn (nog) geen KUO-gegevens bekend. De commissie heeft kennisgenomen van de door de opleiddingen aangeleverde instroomgegevens uit de eigen administratie. Voorlichting over de opleidingen is de taak van de facultaire afdeling Marketing en Commmunicatie, waarbij wordt samengewerkt met leden van de afdelingen en de opleidingen. Zij draagt zorg voor het voorlichtingsmateriaal, de studievoorlichtingsdagen, de facultaire website en voor de studiegids. De commissie heeft geconstateerd dat in het voorlichtingsmateriaal een helder beeld van de opleidingen wordt neergezet. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de programma’s qua vorm en inhoud in voldoende mate aansluiten bij de kwalificaties van de instromende studenten. De commissie stelt vast dat potentiële instromende studenten op een adequate wijze worden voorgelicht over het profiel van de opleidingen. Middels de numerus fixus wordt de instroom op adequate wijze gereguleerd met als primair doel de staf-studentratio te beïnvloeden. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling De commissie heeft vastgesteld dat de instroom vanuit het hbo voornamelijk op ad-hocbasis wordt beoordeeld. De commissie beveelt de opleidingen aan om meer aandacht te schenken aan de potentiële instroommogelijkheid vanuit het hbo. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbeveling, de basiskwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Het bachelorprogramma Rechtsgeleerdheid omvat 180 ECTS-studiepunten en voldoet daarmmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het masterprogramma Rechtsgeleerdheid omvat 60 ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de opleidingen voldoen aan de formmele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
54
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Bevindingen en overwegingen In de zelfstudie wordt uitgebreid ingegaan op het didactisch concept van de faculteit. Binnen het didactisch concept worden, afhankelijk van de leerdoelstellingen die de docenten willen realiseren, in de faculteit en bij de bachelor- en de masteropleiding Rechtsgeleerdheid verschilllende onderwijsvormen gehanteerd. Wat de keuze voor de onderwijsvormen betreft, heeft de faculteit in de zelfstudie enkele algemmene uitgangspunten geformuleerd welke aan die keuze richting geven, namelijk: •
•
•
•
• •
Activerend onderwijs en gestructureerde zelfstudie zijn belangrijke pijlers van het didacttisch concept. Studenten zijn in hoge mate zelf verantwoordelijk voor de studieplanning; zij worden gestimuleerd tot kritische zelfreflectie. Elk vak moet daarom een werkboek kennen waarin aan studenten structuur voor die zelfstudie wordt geboden. Het Handboek Onderwijs speelt hierbij een belangrijke rol. Hierin is een checklist opgenomen. Alle studenten in alle jaren van het bachelor- en het masterprogramma moeten regelmatig getraind worden in verschillende soorten vaardigheden in een oplopende graad van moeillijkheid, evenals in een goede spreiding over en in de jaren van het programma. Afstemmming over die spreiding vindt onder andere in de coördinatorenvergadering plaats. De digitale leeromgeving (Blackboard) wordt bij elk vak en door iedere docent ingezet om de zelfstudie te stimuleren en voor de overdracht van kennis die niet per se via de meer tradditionele contacturen hoeft te lopen. Via dat medium kunnen studenten opdrachten makken, discussiëren over stellingen die betrekking hebben op het hoorcollege, werkgroepen voorbereiden, elkaars opdrachten van commentaar voorzien, vragen stellen aan docenten, en proeftentamens afleggen. Hoorcolleges worden in principe gegeven door gezichtsbepalende docenten, die studentten dwingen om na te denken over grensoverschrijdende problemen en die studenten confronteren met de visie van de docent op het recht. Deze visie wordt weerspiegeld in de vragen die in het tentamen worden gesteld. Werkgroepen dienen een aanvulling op de hoorcolleges te vormen, waarvoor door studentten een actieve voorbereiding nodig is en/of een actieve inbreng tijdens de werkgroep. In de masterfase moeten de onderwijsvormen Privatissimum en Practicum worden gebbruikt (zie hierna).
Om docenten en studenten meer duidelijkheid te geven over de organisatie en werkwijze van de verschillende onderwijsvormen, zijn uniforme afspraken gemaakt die in het Handboek Onderwijs zijn vastgelegd. In het algemeen worden bij elk vak hoorcolleges verzorgd. Bij de deeltijdopleiding wordt meestal een gecombineerd hoor-/werkcollege gegeven. In het geval van een vak van 5 ECTS-studiepunten gaat het om circa vijf hoorcolleges van twee uur, voor 10 studiepuntenvakken om ongeveer tien hoorcolleges van twee uur. Hoorcolleges zijn niet verplicht; deelname eraan wordt wel sterk aangeraden. De stof die op het hoorcollege wordt behandeld kan onderdeel uitmaken van het tentamen. Studenten moeten de verplichte stof hebben bestudeerd. In het hoorcollege wordt de stof uit de verplichte literatuur niet lettterlijk weergegeven, maar veeleer verduidelijkt en toegelicht. Bij sommige vakken worden ook responsiecolleges verzorgd, waarin de grote lijnen van het vak nog eens aan bod komen. Voor elk verplicht vak worden in de regel werkgroepen verzorgd. Voor 5 studiepuntenvakken gaat QANU / Juridische Opleidingen Leiden
55
het om vijf werkgroepen van twee uur; voor 10 studiepuntenvakken om circa tien werkgroeppen van twee uur. In de werkgroepen wordt de verplichte stof toegepast en geconcretiseerd aan de hand van opdrachten; de training van de diverse vaardigheden vindt vooral tijdens deze colleges plaats. De studenten hebben de verplichte stof voor de werkgroep bestudeerd en de opdrachten vervuld. De docent draagt zorg voor een individuele of collectieve nabespreking van de opdrachten. Met ingang van het academisch jaar 2006-2007 zal gelden dat áls een studdent zich inschrijft voor een werkgroep, hij ook verplicht aanwezig is. De student kan er ook voor kiezen om zich niet in te schrijven voor werkgroeponderwijs en dus niet deel te nemen. Ook wordt gesproken over een constante samenstelling van de werkgroepen gedurende een studiejaar. Ten behoeve van de registratie en de sancties ontwikkelt het onderwijsbestuur een uniforme richtlijn voor alle werkgroepen. In de masteropleiding zijn de onderdelen Practicum en Privatissimum opgenomen. Beiden kennen een aanwezigheidsplicht en/of deelnameplicht en vinden plaats in een groep van maximmaal twintig studenten. In het Practicum wordt in vijf tot acht weken gewerkt aan het leren schrijven en het zelf onderzoek doen. Iedere student maakt wekelijks een zelfstandig stuk van zes pagina’s. Dit stuk wisselt van vorm: advies aan cliënt, nota aan patroon, middel van cassatie, memorie van grieven, wetsvoorstel, toelichting, annotatie, tijdschriftartikel. De opdrachten zijn gericht op het aanleren van in de praktijk noodzakelijke vaardigheden. In het Privatisssimum spelen binnen de vijf tot acht weken referaten en de daaruit volgende discussies een grote rol. Iedere student maakt wekelijks een zelfstandig stuk van zes pagina’s of één keer een referaat (in plaats van het schriftelijk stuk van die week). De opdrachten zijn gericht op een verdieping in een gekozen onderwerp en het aanleren van wetenschappelijke vaardigheden, zoals het doen van onderzoek. Via het traject ‘Talentvolle Studenten’ zijn aanvullende werkvormen beschikbaar voor getalentteerde studenten. Zo worden speciale honours classes georganiseerd. De commissie heeft geconstateerd dat de taal- en schrijfvaardigheden van een grote groep studenten voor verbetering vatbaar zijn. Dit blijkt onder meer uit de visitatiegesprekken met de docenten en na een analyse van enkele scripties en werkstukken van bachelor- en mastersstudenten. De commissie realiseert zich dat deze problematiek niet alleen van toepassing is voor de Leidse Faculteit der Rechtsgeleerdheid, maar is wel van mening dat ook de Leidse faculteit het probleem moet adresseren: taal is nu eenmaal een essentieel instrument voor elke jurist. In de zelfstudie wordt voor de bacheloropleiding een overzicht gepresenteerd van het programma met per vak de werkvorm, het aantal contacturen en zelfstudie-uren. Uit dit overzicht is op te maken dat de verhouding tussen de verschillende studieactiviteiten aansluit bij het didactisch concept. Zo is in het programma zichtbaar dat een accent wordt gelegd op een combinatie van werkvormen per cursus. Ook blijkt uit het overzicht dat in toenemende mate de nadruk wordt gelegd op zelfstudie. Ongeveer 81% van de studie-uren over de drie bachelorjaren bestaat uit zelfstudie. Het aantal contacturen waarin studenten hoorcollege of werkgroep hebben, bedraagt ongeveer acht uur per week. Uit evaluaties blijkt dat studenten over het algemeen tevreden zijn over de werkvormen. Ook in de zelfstudie van de masteropleiding wordt een overzicht van het programma gepressenteerd met per vak de werkvorm, het aantal contacturen en de zelfstudie-uren. Uit het overzicht is op te maken dat de verhouding tussen de verschillende studieactiviteiten aans56
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
sluit bij het didactisch concept. Ongeveer 86% van het programma in gereserveerd voor zelfstudie. Tijdens de gesprekken met masterstudenten heeft de commissie het signaal ontvvangen dat deze groep het wenselijk acht om meer contacturen in het masterprogramma op te nemen. Beoordeling Nadere analyse van de bachelor- en mastereindtermen leert dat daarin verschillende elementen zijn te onderscheiden die zich goed lenen voor het gekozen didactisch concept (bijvoorbeeld het actief deelnemen aan een wetenschappelijk debat, het kunnen aandragen van vernieuwende juridische oplossingen, het begrijpen en analyseren van juridische teksten en het (zelfstandig) uitvoeren van rechtswetenschappelijk onderzoek). De commissie heeft verder vastgesteld dat activerend onderwijs en gestructureerde zelfstudie richtinggevend zijn bij de vormgeving van de programma’s en de keuze van de werkvormen. De opleidingen maken gebruik van een scala aan onderwijsvormen, hetgeen ook blijkt uit het aangeleverde programmaoverzicht, waarin per onderdeel ook is aangegeven welke werk- en toetsvormen worden gehanteerd. De commissie heeft vastgesteld dat de vakbeschrijvingen in de studiegids aangeven van welke onderwijsvormmen gebruik wordt gemaakt. Speciale elementen in de curricula, zoals Moot Court, Practicum, Privatissimum en Recht realiseren, hebben een duidelijke toegevoegde waarde in het geheel. De commissie is van oordeel dat de programma’s een opbouw van de sturing over het leerproces van de student kennen. Dit komt tot uiting in het didactisch concept van de opleiding, waarbij het leerproces in de beginfase van de opleiding voornamelijk extern (het onderwijs) gestuurd wordt en in de laatste fase voornamelijk door de student. De commissie is van mening dat het aantal contacturen per week eerder te beperkt is dan te ruim, maar realiseert zich tegelijkertijd dat dit niet een specifiek Leids probleem is. De inrichting van het didactisch concept heeft het bijkomend effect dat studenten veel ruimte hebben om extracurriculaire ervaring op te doen, waar dan ook volop gebruik van wordt gemaakt. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat het didactisch concept in lijn is met de doelstellingen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling De commissie adviseert de faculteit het zogenaamde ‘participantensysteem’, zoals deze bij de bacheloropleiding Fiscaal recht bekend is, ook in de bacheloropleiding Rechtsgeleerdheid in te voeren. De commissie is van mening dat binnen het didactisch concept meer aandacht zou moeten gaan naar de ontwikkeling van taalvaardigheden. Zo zouden vroeg in het eerste bachelorjaar de gemaakte werkstukken expliciet op schrijf- en taalvaardigheden kunnen worden getoetst, om zo mogelijke problemen in een vroeg stadium te signaleren. Vervolgens kan de opleiding een student wijzen op (aanvullende) cursussen op het gebied van taal- en schrijfvaardigheden. De stage zou binnen alle masterspecialisaties een prominentere rol kunnen krijgen. De commmissie adviseert meer structuur te ontwikkelen, zodat studenten een stage in het programma kunnen inpassen. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbeveling, de basiskwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is. QANU / Juridische Opleidingen Leiden
57
F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Bevindingen en overwegingen Om de realisatie van de leerdoelen te kunnen beoordelen en te toetsen, wordt bij beide opleiddingen gebruikgemaakt van verschillende instrumenten: schriftelijke en mondelinge tentammens, essays, werkstukken (ook scriptie), referaten en tussentoetsen. Bij de keuze voor een toetsvorm wordt door de betrokken docent(en) nagegaan of de toetsvorm in lijn is met de doelstelling van het vak over kennis, inzicht en vaardigheden. De gekozen toetsvormen worden opgenomen in de vakbeschrijvingen en zijn vervolgens onderwerp van de jaarlijkse beoordelling onder verantwoordelijkheid van het onderwijsbestuur. Presentaties, verslagen en werkstukken worden vooral ingezet om vaardigheden te toetsen. Tentamens worden gebruikt om kennis en inzicht te toetsen. Toetsing van attitudes en de integratie van kennis, inzicht en vaardigheden gebeurt in de bacheloropleiding in de verslagen en de bachelorscriptie. In de masteropleiding vindt dit voornamelijk plaats bij de integratieve eindtoets, in de vorm van een afstudeerscriptie. Bij het vaststellen van het eindcijfer van de masterscriptie is een tweede beoordelaar betrokken. De procedure rond toetsing en beoordeling is vastgelegd in de OER. Deze regeling wordt jaarlijks door het faculteitsbestuur vastgesteld nadat de examencommissie, de opleidingscommmissie en de faculteitsraad er hun instemming aan hebben verleend. De commissie heeft van enkele toetsen van beide opleidingen een analyse gemaakt. Hierbij is gekeken naar zowel het tentamen als de uitwerking en de beoordelingsnorm hiervan. De commmissie heeft op basis van deze analyse kunnen constateren dat gebruik wordt gemaakt van onder meer kennis- en inzichtvragen en dat de tentamens voldoen aan de wetenschappelijk norm. De Examencommissie Rechtsgeleerdheid bewaakt naast de toetsing van de leerdoelen ook de uitvoering van de toetsregelingen. Er zijn criteria ontwikkeld voor de beoordeling van de bachelor- en masterscriptie. De opleidingen houden in toenemende mate toezicht op fraude bij werkstukken en scripties. De Examencommissie heeft hiervoor diverse door de faculteit ontwikkelde instrumenten op ICT-gebied tot haar beschikking. Vanuit de studenten heeft de commissie geen grote klachten gehoord omtrent de toetsing en beoordeling, behalve dat soms te weinig tijd beschikbaar is om een tentamen te maken. Deze problematiek was volgens de studenten inmiddels opgelost. De evaluatieresultaten op het gebied van toetsing geven de commissie geen aanleiding tot bijzzondere opmerkingen. Tijdens de gesprekken met studenten ontving de commissie wel signalen dat de studenten behoefte hebben aan betere feedback op schriftelijk werk. Zo is er niet alleen behoefte aan betere inhoudelijke feedback, maar ook aan opmerkingen wat betreft stijl en taal. Beoordeling De wijze van examinering vindt in het algemeen op een gestructureerde wijze plaats, waardoor er voldoende veiligheidsmarges zijn ingesteld om de beoordeling van werkstukken en opdrachtten consistent te laten verlopen. De opleidingen zijn alert op het gebied van fraudebestrijding, waarbij de Examencommissie als toezichthouder een belangrijke rol speelt. De commissie heeft vastgesteld dat bij tentamens gebruik wordt gemaakt van verschillende typen vragen, 58
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
zoals kennisvragen en inzichtvragen. Op basis van een analyse van de tentamens concludeert de commissie dat het niveau van de tentamens voldoet aan de wetenschappelijke standaard. De beoordeling van scripties, zowel in de bachelor- als de masteropleiding, komt in aanmerking voor verdere ontwikkeling. Zo mist de commissie een tweede beoordelaar bij de bachelorscripttie en is de beoordeling van de doctoraalscripties niet altijd uniform. De commissie komt tot deze conclusie op basis van de gelezen doctoraalscripties. Met het recent ontwikkelde beoordellingsformulier voor scripties, is de eerste stap gezet voor uniformering. De commissie is echter van mening dat dit knelpunt één onderdeel is van het toetsbeleid en heeft er vertrouwen in dat de getoonde ontwikkelingen binnen de opleidingen zullen resulteren in een betere vormggeving van dit aspect. Om die reden is de commissie over het geheel genomen van oordeel dat op adequate wijze de toetsing van de realisatie van de leerdoelen van (onderdelen van) het programma plaatsvindt. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling De commissie heeft geconstateerd dat de faculteit beschikt over anti-fraude software, maar dit nog beperkt systematisch hanteert. Aangezien momenteel nog te veel wordt overgelaten aan de oplettendheid van de docenten, raadt de commissie aan meer aandacht te besteden aan deze voorziening. De commissie adviseert meer aandacht te besteden aan (verdere uniformering van) de beoorddeling van scripties, om zo de kwaliteit van de eindwerken (nog) beter te waarborgen. Zo zou een tweede beoordelaar bij de beoordeling van de bachelorscriptie in de standaardprocedure opgenomen moeten worden. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbevelingen, het oordeel over de basiskwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is.
Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel met betrekking tot het niveau van het onderwerp Programma voor de bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende.
1.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwwikkeling van het vakgebied.
Bevindingen en overwegingen De faculteit heeft op het gebied van het personeelsbeleid de afgelopen jaren een reorganisatie doorgevoerd. In het personeelsbeleid is ervoor gekozen om voor de vaste staf alleen te werken met gepromoveerde wetenschappers die voldeden aan een daartoe opgesteld (functie)profiel. QANU / Juridische Opleidingen Leiden
59
Hierbij is afscheid genomen van afdelingen die niet pasten bij ‘de kern’ van de faculteit, te weten de huidige vijf departementen, en van medewerkers die qua expertise wel pasten binnen de nieuwe organisatie, maar niet gepromoveerd waren en van wie niet te verwachten viel dat deze binnen afzienbare termijn zouden promoveren. Het onderwijs in beide opleidingen wordt verzorgd door docenten zonder onderzoekstaak, PhD-fellows (promovendi), UD’s, UHD’s en hoogleraren, verspreid over vijf departementen. Uit de zelfstudie is op te maken dat op facultair niveau bijna 60% van de totaal beschikbbare onderwijscapaciteit wordt verzorgd door gepromoveerde docenten. Van de hoogleraren, UHD’s, UD’s en docenten zijn respectievelijk 98%, 100%, 86% en 7% gepromoveerd. Elke gepromoveerde medewerk(st)er krijgt de beschikking over 40% onderzoekstijd. Het wetensschappelijk onderzoek van de medewerkers valt onder een van de onderzoeksprogramma’s van het E.M. Meijers Instituut. Kern van het onderzoekskwaliteitszorgsysteem van het instituut is de driejaarlijkse accreditatie van de onderzoekers. Derhalve zijn de medewerkers betrokken bij wetenschappelijk onderzoek. De staf wordt ingezet in zowel het bachelor- als het masteronderwijs. In het eerste jaar wordt het onderwijs ook door hoogleraren verzorgd en vrijwel alle reguliere cursussen, waarin hoorccolleges centraal staan, worden gegeven door gepromoveerde docenten. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de opleidingen in ruime mate volddoen aan het criterium dat het onderwijs verzorgd wordt door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. De commissie is overtuigd van het feit dat een aanzienlijk aantal wetenschappelijke en professionele rolmodellen in het onderwijs worden ingezet, die ook als zodanig alom in het specifieke veld worden gerespecteerd. Deze stafleden vervullen al vanaf het eerste bachelorjaar een belangrijke rol bij de uitvoering van de proggramma’s. Tevens zijn de meeste stafleden actieve onderzoekers en in die hoedanigheid ook betrokken bij onderzoek van hoogstaande kwaliteit alsmede als dusdanig erkend binnen de discipline. De commissie is enthousiast over de werking van het systeem van PhD-fellows en over het gegeven dat na de reorganisatie gepromoveerde docenten het onderwijs domineren. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Bevindingen en overwegingen In tabel 1 is aangegeven door wie het onderwijs in de betrokken faculteit in het studiejaar 2005-2006 wordt verzorgd. Aangezien het onderwijs van de opleidingen Rechtsgeleerdheid sterk verweven is met de andere opleidingen van de faculteit, is niet gekozen voor een gediffferentieerde analyse van de opleidingen Rechtsgeleerdheid. Hieruit blijkt dat voor 80,87 fte aan onderwijscapaciteit beschikbaar is. In totaal wordt het bachelor- en masteronderwijs door 220 medewerk(st)ers (inclusief student-assistenten) verzorgd. Aangezien over de inzet van de Worden de promovendi en PhD-fellows buiten beschouwing gelaten, bestaat bijna 70% van de onderwijs-fte’s uit gepromoveerden.
60
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
twintig student-assistenten geen modelmatige afspraken zijn gemaakt, is deze categorie in tabel 1 niet opgenomen. Tabel 1: Totale inzet personeel voor onderwijs in de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Leiden (peildatum 31 december 2005) Categorie HL* UHD UD Promovendi + PhD-fellow Docenten Overig WP (tijdelijk) Totaal
M
V
Totaal
Percentage gepromoveerden
aantal 46 15 29 24
fte’s 17,16 5,70 11,45 6,57
aantal 2 7 27 19
fte’s 1,08 3,12 11,92 4,82
aantal 48 22 56 43
fte’s 18,24 8,82 23,37 11,39
98% 100% 86% 0%
17 1
9,51 0,12
12 1
8,82 0,60
29 2
18,33 0,72
7% 50%
132
50,51
68
30,36
200
80,87
* Exclusief hoogleraren met een 0-aanstelling
In tabel 2 is voor de afgelopen vier jaar de staf-studentenratio gespecificeerd op het niveau van de faculteit. Hieruit blijkt dat ten tijde van de visitatie de faculteit een staf-studentratio had van 1:53. De faculteit is van mening dat hiermee een verantwoorde verhouding is gerealiseerd. In 2005 is besloten om een numerus fixus in te voeren, om zo de instroom te beperken. Tegellijkertijd heeft de faculteit van het College van Bestuur financiële ruimte gekregen om haar vaste staf uit te breiden. Deze maatregelen hebben geleid tot de gewenste verbetering van de staf-studentratio en deze zal in het volgend studiejaar naar verwachting onder de 1:40 uitkommen. Tijdens het bezoek heeft de commissie nauwelijks negatieve signalen van zowel docenten als studenten gehoord die betrekking hadden op de kwantiteit van het personeel. Tabel 2:
De studenten-docentenratio (peildatum 31 december 2005)
Jaar
Aantal fte onderwijs*
Aantal ingeschreven studenten
Aantal diploma’s**
2003-2004 2004-2005 2005-2006 20062007***
88,59 81,49 80,87 98,47
4157 4313 4286 3850
1117 1299 1430 1680
Aantal studenten per fteonderwijs 47 53 53 39
Aantal afgestudeer den per fteonderwijs 13 16 18 17
* Aantal fte eerste geldstroom in dienst van de faculteit, peildatum 31 december 2005. De definitie en indelling is conform de jaarlijkse VSNU- (WOPI-)cijfers en verslaglegging in Personeel en Cijfers en SAP-HR. Berekening: aantal studenten/fte onderwijs (hgl+ugd+ud+aio-promovendi+PhDfellow+overig wp+docent). Student-assistenten gelden formeel als OBP, maar verlenen in sommige gevallen wel onderwijsondersteunning. Daar er echter geen modelmatige afspraken over de inzet van student-assistenten in het onderwijs zijn gemaakt, zijn zij hier buiten beschouwing gelaten. ** Dit zijn propedeuse-, bachelor- en doctoraaldiploma’s. *** Prognose.
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
61
Beoordeling De commissie heeft vastgesteld dat op dit punt sinds de vorige visitatie veel is verbeterd. Dit is een rechtstreeks gevolg van de extra middelen vanuit het College van Bestuur (half miljoen euro), de instroombeperking van studenten en de doorgevoerde reorganisatie van de wetensschappelijke staf. Ook al is de commissie van mening dat de ratio nog steeds aan de magere kant is, realiseert zij zich ook dat dit niet een geïsoleerd zorgpunt is voor de Leidse faculteit. Daarbij is de commissie tot de conclusie gekomen dat de huidige staf-studentratio de realisatie van de doelstellingen, en daarmee de basiskwaliteit van het onderwijs, over de gehele linie niet in gevaar brengt. Gezien het bovenstaande is de commissie alles overwegende van oordeel dat voldoende personeel ingezet wordt om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Bevindingen en overwegingen De faculteit heeft een aantal waarborgen ingevoerd om de kwaliteit van het personeel te garandderen. In 2001 zijn de uitgangspunten voor het kwalitatieve personeelsbeleid bepaald, alsmede de formatieopbouw, selectiecriteria en de functiebeschrijvingen. In de functieprofielen is explicciet aandacht gegeven aan de onderwijstaak en de daarvoor benodigde kwaliteiten. Voor elke vacature wordt een sollicitatiecommissie ingesteld. Voor UHD’s en hoogleraren wordden specifieke benoemingsadviescommissies ingesteld, waar de portefeuillehouder onderzoek respectievelijk de decaan zitting in heeft. Waar nodig worden UD’s, UHD’s of hoogleraren gevraagd om een proefcollege te verzorgen. Om professionalisering voor leidinggevenden en medewerkers te bevorderen, werkt de facultteit sinds twee jaar met assessments voor benoemingen op UHD- en hoogleraarniveau. De dimensies waarop de assessments scoren, betreffen aanleg en houding voor onderwijs, onderzzoek en bestuurskwaliteiten. De universiteit heeft met ingang van 2005 een stelsel van resultaat- en ontwikkelingsgesprekkken (R&O-gesprekken) ingevoerd. Met alle leden van het personeel vindt jaarlijks een gesprek plaats. Deze gesprekken worden georganiseerd door de leidinggevenden. Ten tijde van het bezoek van de commissie hadden nagenoeg alle medewerkers inmiddels een dergelijk gesprek gevoerd. De leidinggevende maakt tijdens dit gesprek afspraken met de medewerker over de te behalen resultaten en over de persoonlijke ontwikkeling. Met nieuwe medewerkers wordt binnen twee maanden na binnenkomst een startgesprek gehouden. De vak- en docentevalluaties door studenten vormen de basis voor alle R&O-gesprekken. Indien daarvoor aanleidding bestaat wordt een docent geadviseerd deel te nemen aan een cursus ter verbetering van bepaalde vaardigheden. De meeste opleidingen zijn facultatief. Dat geldt niet voor docenten die Engelstalig onderwijs geven. Zij doen verplicht een toets en volgen de daaruit voortvloeieende opleidingen.
62
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
Opdat nieuwe medewerkers zich snel thuis voelen, anderen leren kennen en weten waarvoor ze bij wie moeten zijn, is er met ingang van januari 2006 een introductie- en inwerkprogramma voor alle medewerkers. Tweemaandelijks worden alle nieuwe medewerkers welkom geheten door de decaan, de directeur onderwijs, de directeur onderzoek en de directeur bedrijfsvoerring. Er wordt een korte inleiding gegeven op het onderwijs-, onderzoek- en organisatiebeleid. Ook krijgen de nieuwe medewerkers handboeken over het onderwijs, het onderzoek en het organisatiebeleid, inclusief een overzicht van alle te volgen cursussen (didactiek, Engelse taalvvaardigheid et cetera.). Beginnende docenten zijn verplicht deel te nemen aan cursussen als ‘Activerend hoorcollege geven’ of ‘Werkgroepen begeleiden’. Voor de individuele professionele ontwikkeling worden afspraken gemaakt over te volgen opleidingen en cursussen. Die zijn nodig om de bij het resultaat- en ontwikkelingsgesprek gemaakte afspraken te realiseren. Voor opleidingen is binnen de begroting een opleidingsbudgget gereserveerd, waar ook coachingstrajecten uit gefinancierd worden. Uit diverse (vak)evaluaties blijkt dat studenten de kwaliteiten van de docenten over het algemmeen als ruim voldoende tot zeer goed beoordelen. Ook tijdens de gesprekken is gebleken dat de studenten zeer tevreden zijn over de docenten. De commissie heeft geconstateerd dat de deskundigheid om de doelstellingen en de eindtermmen van de twee programma’s te realiseren, ook aanwezig is binnen het docentencorps. Het team van docenten kent een brede samenstelling van specialisaties. Het onderwijsinstituut staat onder operationele leiding van de onderwijsmanager die een aansstelling heeft van 0,8 fte voor deze functie. De onderwijsmanager wordt bijgestaan door een aantal medewerkers (totaal 22,8 fte), zoals studieadviseurs (3,2 fte), beleidsmedewerkers (2,4 fte) en een roostercoördinator (1,0 fte). Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat het personeel voldoende gekwalifficeerd is voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het proggramma. Studenten zijn positief over hun docenten. De commissie heeft een breed scala van specialisaties binnen het docentencorps aangetroffen. Daarbij heeft de commissie vastgesteld dat sprake is van een structureel bij- en nascholingsbeleid voor instromend personeel. Er wordt aandacht besteed aan de (verdere) professionalisering van het docentencorps. Hiervoor is ook op facultair niveau een budget beschikbaar gemaakt. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling De commissie heeft vastgesteld dat voor nieuwkomers adequate procedures omtrent scholling zijn ontwikkeld. De commissie raadt aan didactische vorming voor alle docenten te verplichten. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbevelingen, het oordeel over de basiskwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is.
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
63
Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oorddeel met betrekking tot het niveau van het onderwerp Inzet van personeel voor de bacheloren de masteropleiding luidt: voldoende.
1.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Bevindingen en overwegingen De faculteit is in 2004 in haar geheel verhuisd naar het recent gerenoveerde en moderne Kamerlingh Onnes-gebouw. Er zijn speciaal ingerichte collegezalen en werkgroepruimten, die zijn uitgerust met de nodige ICT-voorzieningen. In principe worden nu alle colleges in dit gebouw verzorgd, met uitzondering van enkele hoorcolleges in de propedeuse en uiteraard met uitzondering van die colleges die op de Campus Den Haag worden verzorgd. De bewoners van het gebouw (docenten, studenten en onderwijsondersteunend personeel) zijn zeer tevreden over de nieuwe voorzieningen. Dit blijkt uit evaluaties en uit diverse gesprekkken die de commissie tijdens het visitatiebezoek heeft gevoerd. In het Kamerlingh Onnes-gebouw is ook de bibliotheek gehuisvest. In de zelfstudie is vermmeld dat de bibliotheek 176 studentwerkplekken met een computer (waaronder zes raadppleeg-computers) en 228 overige studentwerkplekken kent. De bibliotheek is zeven dagen in de week tot 17.00 uur geopend. Maandag tot en met donderdag is de bibliotheek tot 22.15 uur geopend. De bibliotheek verwerkt jaarlijks gemiddeld 2.500 nieuwe boeken en er zijn circa 1.200 lopende tijdschriftabonnementen. Vanaf januari 2005 participeert de bibliotheek in landelijke (UKB/SURF) licentiedeals met grote uitgevers als Elsevier, Blackwell, Wiley, Springer, enzovoort. Daarnaast heeft de bibliotheek licenties afgesloten op databestanden, zoals Westlaw, Lexis Nexis Academic en Kluwer Plaza. De bibliothecaris wordt bijgestaan door een commissie voor de wetenschappelijke informatievoorziening. Daarin zitten verteggenwoordigers van elk departement, een lid van het faculteitsbestuur en een student. Ook voor de verdere ontwikkeling van de bibliotheekfunctie is er een beleidsplan. De commissie heeft hiervan kennisgenomen. Tot midden 2005 gebruikte de faculteit het onderwijsondersteuningssysteem TeleTop. Met ingang van het collegejaar 2005-2006 is de faculteit overgegaan op de digitale leeromgeving Blackboard. Dit systeem wordt in de gehele universiteit gebruikt, waarmee de uitwisselbaarhheid van leermodules binnen de universiteit wordt bevorderd, wat vooral bij major-minorcombbinaties een voordeel is. Het gebruik van de digitale leeromgeving is verplicht voor alle vakken. Blackboard vormt een rijke digitale bijdrage aan het onderwijs en de zelfstudie. In de facultaire template die de basis vormt voor de inrichting van iedere Blackboard-module is rekening gehouden met een aantal andere functies, zoals het doen van aankondigingen, het verspreiden van college sheets, het voeren van discussies en een vraag-en-antwoordrubriek. Naast sheets bevatten de Blackboard-modules ook heel veel andere soorten documenten: podcasts, extra lectuur, videofragmenten, opdrachten, vacatures, oefententamens, regels, handleidingen, stelllingen, foto’s, werkgroepsamenstellingen, arresten, tentamenuitslagen, scriptieonderwerpen, 64
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
enzovoort. Tijdens de gesprekken heeft de commissie geconstateerd dat de digitale leeromgevving door studenten bij diverse vakken veelvuldig wordt gebruikt, maar dat het gebruik door docenten nog sterk afhankelijk is van de kennis en kunde van de desbetreffende docent(en). De afdeling ICT & Onderwijs (ICT&O) van het Cleveringa Instituut speelt een belangrijke rol bij het begeleiden van docenten in het gebruik van Blackboard. Naast het aanbieden van een basistraining verzorgt de afdeling trainingen op maat, waarbij ook meer geavanceerde onderwerpen aan de orde kunnen komen. Zo zijn docenten geïnstrueerd in het gebruiken van videofragmenten in hoorcollegepresentaties. Ook voor de productie van multimediaal leermatteriaal kunnen docenten een beroep doen op de afdeling ICT&O. De faculteit beschikt binnen het Onderwijs Informatie Centrum (OIC) over een afdeling onderwijsmaterialen waar readers en werkboeken worden gedrukt en verstrekt. Onlangs is de kwaliteit van de readers en werkboeken sterk verbeterd (uniformering van inhoud en presenttatie). In het Handboek Onderwijs is een procedure voor de aanlevering van studiemateriaal bij de afdeling onderwijsmaterialen opgenomen. Studenten kopen boeken bij de reguliere boekhandels; de algemene studievereniging JFV Grotius heeft met één van hen afspraken over korting op de aanschafprijs. Tijdens het visitatiebezoek heeft de commissie ook een rondleiding gekregen in het Kamerllingh Onnes-gebouw. De verschillende aspecten van de voorzieningen, met name de bibliottheek, de ICT-faciliteiten en de leslokalen, hebben veel indruk op de commissie gemaakt. Beoordeling De commissie is buitengewoon positief over de aangetroffen voorzieningen voor de beide opleidingen en is dan ook van mening dat sinds de vorige visitatie goede fundamentele verbbeteringen zijn doorgevoerd. Het huidige gebouw met zijn infrastructuur is voortreffelijk te noemen. De gebruikers van de voorzieningen zijn zeer positief over de mogelijkheden en geven aan dat kinderziektes van het gebouw voortvarend zijn aangepakt. Studenten en medewerkers zijn te spreken over de toegenomen bereikbaarheid van docenten en collega’s. De concentratie van de faculteit in één gebouw is dan ook een gouden greep geweest. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de huisvesting en de materiële voorzieningen aan zeer hoge eisen voldoen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is excellent. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is excellent. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Bevindingen en overwegingen In de zelfstudie van de opleidingen wordt het systeem van studiebegeleiding en informatievvoorziening besproken. Hierin staat beschreven dat de begeleiding van de student op diverse manieren plaatsvindt. De meeste studiebegeleiding wordt gegeven door de studieadviseurs. Bij het Cleveringa Instituut zijn vier studieadviseurs werkzaam, waarvan drie in deeltijd. Uiteraard spelen ook docenten een rol bij de studiebegeleiding, vooral in de latere jaren van de studie. Bij de studieadviseurs zijn de volgende taken ondergebracht: QANU / Juridische Opleidingen Leiden
65
• • •
• • •
•
vragen beantwoorden van studenten over studieplanning, problemen bij de studie, vrijsstellingen, herkansingen, overstappen van oude stijl naar nieuwe onderwijsprogramma’s, et cetera; volgen van bindend studieadvies per cohort; gesprekken voeren met studenten met een studieachterstand en het beheren en zonodig aanpassen van het oproepsysteem voor studenten met een dergelijke studieachterstand. Het systeem is in 2003 ingezet en wordt aan de hand van de opgedane ervaring geleidelijk aangepast en geëvalueerd; coördinatie van het studentenmentoraat tijdens de propedeuses; adviezen verstrekken aan examen- en toelatingscommissies; signaleren van knelpunten binnen het onderwijs aan de faculteit en initiatieven nemen of voorstellen doen ter verbetering; adviseren over de inrichting van het onderwijs en het rooster en alles wat betrekking heeft op studentbegeleiding – ook in het kader van het Leids studiesysteem – en op de verhoging van de studierendementen; het analyseren van de onderwijscijfers en het schrijven van toelichtingen daarop.
Iedere studieadviseur ontfermt zich over een deel van de studenten: de groepen zijn alfabetisch ingedeeld naar hun achternaam. Eén van de studieadviseurs is coördinator voor de opleidingen binnen de Campus Den Haag, en in die hoedanigheid het aanspreekpunt voor de studenten aan de Campus. Er is een begin gemaakt met het invoeren van specialismen onder de verschilllende adviseurs, zodat de bekendheid met de verschillende opleidingen en thema’s vergroot kan worden. Een van de studieadviseurs heeft het mentoraat onder haar hoede en begeleidt in die hoedanigheid de studentmentoren. In het eerste studiejaar – maar vanaf het academisch jaar 2005-2006 ook tijdens het tweede – krijgen de studenten in overeenstemming met het Leids Studiesysteem drie studieadvviezen: eind januari, in april/mei en vóór 1 september. Het laatste advies is bindend van karakter als de student het aantal studiepunten van de BSA-norm niet heeft behaald. In de afgelopen jaren was de norm 30 studiepunten, vanaf het studiejaar 2005-2006 is dat 40 punten. Voordat het laatste, eventuele negatieve (bindend) studieadvies wordt uitgebracht, bekijkt de examencommissie samen met de studieadviseurs of er persoonlijke omstandighheden zijn waarmee rekening moet worden gehouden. Ook hanteert de examencommissie een hardheidsclausule. Door middel van het studentenoproepsysteem is de afgelopen drie jaar veel extra tijd gestoken in het opsporen en aanmoedigen van oudestijlstudenten om de studie af te ronden. De faculteit kent verschillende communicatiekanalen naar de studenten. Te denken valt aan voorlichtingsbijeenkomsten voor eerstejaars, masterbijeenkomsten, verschillende websites en de beroepengids. Vóór de aanvang van een nieuw studiejaar is in de (digitale) studiegids informmatie opgenomen over alle vakken (inclusief beschrijvingen) en over de roostering van het onderwijs en de tentamens (inclusief herkansingen). Studenten beschikken op deze manier tijdig over deze voor hen belangrijke informatie. Overigens is dit wat betreft de vakbeschrijvvingen door een uitgebreidere toetsing niet volledig gelukt bij de voorbereidingen voor het jaar 2005-2006. Een belangrijke rol bij de informatievoorziening aan de studenten vormt het OIC. Bij het OIC zijn verschillende processen en taken ondergebracht, zoals de studenttenadministratie, roostering van het onderwijs, studentenbalie en het vestrekken van onderwwijscijfers. Het studievoortgangsregistratiesysteem ISIS – dat in de gehele universiteit wordt gebruikt – stelt het OIC in staat de registratie uit te voeren van de tentamenresultaten, die zijn vastgesteld door tekenbevoegde docenten. Via een koppeling is ISIS verbonden met het 66
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
digitale aanmeldsysteem U-Twist, waarmee studenten toegang hebben tot een aantal opties: aan- en afmelden voor tentamens, werkgroepen en cursussen. Ook biedt U-twist de digitale mogelijkheid voor inzage in de eigen studieresultaten. Tijdens de gesprekken lieten de studenten zich positief uit over de studiebegeleiding. Mede door de nieuwe huisvesting is het aanspreken van de docenten laagdrempelig geworden, waarddoor het directe contact met docenten is verbeterd. Wel gaven enkele studenten en alumni aan dat ze het gebrek aan concrete voorlichting over praktische zaken met betrekking tot de togaberoepen, zoals de postacademische Beroepsopleiding Advocatuur, als een gemis ervaren. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de studiebegeleiding van en de informatievoorziening aan studenten adequaat zijn met het oog op de studievoortgang. De opleidingen hebben voldoende monitormomenten wat betreft de voortgang ingebouwd en koppelen dit op gestructureerde wijze via een aantal vastgestelde momenten terug naar de studdenten. De informatievoorziening sluit aan bij de behoeften van de studenten en in de ogen van de commissie zijn voldoende informatiekanalen beschikbaar. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel met betrekking tot het niveau van het onderwerp Voorzieningen van de bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende.
1.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Bevindingen en overwegingen De faculteit heeft in samenwerking met het Interfacultair Centrum voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Nascholing (ICLON) een kwaliteitszorgsysteem ontwikkeld dat is toegespitst op de dagelijkse praktijk van de faculteit. Belangrijke onderdelen van dit systeem zijn de jaarlijkse evaluaties van alle vakken en de driejaarlijkse midterm review als een tussenttijdse, externe kwaliteitscontrole halverwege de accreditatietermijn. Andere evaluatie-instrummenten zijn studentenpanels, studenten/docenten-faciliteitenenquêtes, resultatenevaluaties, jaarprogramma-evaluaties, exitevaluaties en evaluaties door docenten/ondersteunend personneel. Vakevaluaties worden ook gebruikt om de beste docent van het jaar te selecteren. De commissie heeft kennisgenomen van het ‘Protocol kwaliteit onderwijs Cleveringa Instittuut’. In dit protocol is beschreven op welke wijze het kwaliteitszorgsysteem van de faculteit per december 2005 in werking is getreden. Het systeem is opgebouwd uit een tiental bewakkingscycli en geeft per cyclus een beschrijving van de opzet, inhoud, verantwoordelijken en uitvoerenden. De kwaliteitszorg aan de faculteit omvat de volgende elementen: QANU / Juridische Opleidingen Leiden
67
•
• • •
•
Elk aspect van de onderwijsorganisatie (zoals eindtermen, programmasamenhang of studdielast) wordt periodiek bewaakt, dat wil zeggen is opgenomen in een bewakingscyclus met een vast controlemoment. Dat moment kan variëren van eens per jaar of zelfs trimestter ten behoeve van jaarlijkse bijstelling, tot eens per zes jaar ter voorbereiding van een accreditatie. Iedere cursus wordt jaarlijks geëvalueerd. Elke bewakingscyclus kent een reeks kwaliteitscriteria waaraan indicatoren zijn toegewezen. Per criterium of cluster van samenhangende criteria, is gewaarborgd dat een ‘op oranje of rood staande’ indicator wordt gevolgd door een verbeterinitiatief; het verbeterinitiatief is geslaagd als de indicator weer ‘op groen springt’. Voor elke bewakingscyclus is vastgesteld wie beleidsverantwoordelijkheid op bestuursnivveau draagt, wie managementverantwoordelijkheid draagt en wie de uitvoerenden zijn; dit geldt ook voor eventuele verbeterprojecten (vaak gaat het om een beperkt aantal functies: zoals decaan, onderwijsdirecteur, onderwijsmanager, beleidsmedewerkers, leden van de opleidingscommissie, vakcoördinatoren). Er is voldoende draagvlak onder de medewerkers van de organisatie. Voorwaarde hiervoor is mede dat het kwaliteitszorgsysteem zo ‘licht’ mogelijk en zo min mogelijk bureaucrattisch is: voorkomen moet worden dat het een papieren exercitie blijft omdat het systeem te arbeidsintensief is. Het moet direct aansluiten op de gang van zaken rond de onderwijsvvoorbereiding en -uitvoering.
Voor ieder criterium is een streefnorm geformuleerd. De faculteit maakt hierbij onderscheid tussen kwalitatieve en kwantitatieve normen. Kwalitatieve peiling vindt plaats wanneer de in het criterium gestelde kwaliteitseis niet of onvoldoende zinvol kwantificeerbaar is. In een dergelijk geval vormt een deskundige of een kleine (ad hoc) commissie van deskundigen een oordeel over de stand van zaken, waar mogelijk met behulp van checklists. In deze gevallen wordt in het protocol als streefnorm vermeld ‘voldoet’. Bij kwantitatieve peilingen betreft het in de regel een gemiddelde score op een polaire vijfpuntsschaal. In de meeste gevallen is de streefnorm hierbij dat er minimaal 3,0 gescoord moet worden. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de opleidingen periodiek en systtematisch worden geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding hierbij gebruikmaakt van meerdere evaluatie-instrumenten op verschillende niveaus. Hierbij merkt de commissie wel op dat de curriculumevaluatie op papier adequaat is uitgewerkt, maar zichzelf nog moet bewijzen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling De commissie heeft vastgesteld dat de opleidingen op adequate wijze worden geëvalueerd. Tegelijkertijd stelt zij ook vast dat een aantal elementen van de kwaliteitscyclus alleen op papier staan en daarmee (nog) geen praktijk zijn. De commissie beveelt de faculteit aan om voortvarrend op de ingeslagen weg door te gaan en de plannen verder te implementeren. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbeveling, het oordeel over de basiskkwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is.
68
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Bevindingen en overwegingen De bestuurlijke verantwoordelijkheid voor alle bewakingscycli ligt bij de onderwijsdirecteur. De onderwijsmanager is aangewezen als algemeen beheerder van het kwaliteitszorgsysteem en wordt hierbij administratief ondersteund. De verantwoordelijkheden liggen dus op facultair managementniveau en niet op opleidingsniveau. Er vindt wel afstemming plaats tussen het managementniveau en de opleidingen. Het coördinatorenoverleg en het gezamenlijke overleg van de docenten die bij één vak betrokken zijn, fungeren daarbij als belangrijke schakel tussen onderwijsinstituut en werkvloer. De opleidingscommissie is een belangrijk orgaan waarin de onderwijsevaluaties worden gevolgd en besproken. Deze per opleiding ingestelde commissies zijn paritair samengesteld en bestaan uit vier stafleden en vier studentleden. De opleidingscommissie heeft circa zes maal per jaar een gezamenlijke vergadering met de overige opleidingcommissies van de faculteit, te weten die van de bachelor- en masteropleiding Fiscaal recht, Notarieel recht en Criminologie. De opleidingscommissie heeft een adviserende taak naar de directeur van het onderwijsinstittuut en naar het onderwijsbestuur, dat verantwoordelijk is voor de evaluaties en de daaruit voortvloeiende acties. De opleidingscommissie heeft de ruimte om ook zelf initiatief te nemen door probleempunten die door de leden en hun achterban worden ingebracht, te onderzoekken en daarover verbetervoorstellen te doen. De leden van de opleidingscommissie lieten zich tijdens het bezoek van de commissie positief uit over de mate van terugkoppeling vanuit het onderwijsbestuur over de genomen maatregelen. Tijdens het bezoek heeft de commissie kennnisgenomen van diverse verbetermaatregelen die naar aanleiding van verschillende evaluaties genomen zijn, zoals de beschikbare tijd voor het maken van een tentamen en aanpassing in de studiebelasting van een vak. De zelfstudie geeft een duidelijk overzicht van de maatregelen die naar aanleiding van de vorige visitatie zijn genomen en de commissie heeft hierin een aantal concrete verbeteringen kunnen constateren. De faculteit heeft 25 aandachts- en verbeterpunten ten aanzien van de inhoud en de organisatie van het onderwijs opgesteld, die vervolgens weer hun beslag hebben gekregen in de zogenaamde ‘Cleveringa-projecten’. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de resultaten van de evaluaties de basis vormen voor adequate verbetermaatregelen. De commissie heeft geconstateerd dat sprake is van een gesloten kwaliteitscyclus. De commissie is zeer positief over de wijze waarop de faculteit in staat is gebleken om sinds de vorige visitatie vele belangrijke veranderingen succesvvol door te voeren. De snelheid waarmee de faculteit een reeks ingrijpende veranderingen en verbeteringen heeft doorgevoerd, bewijst dat de faculteit goed in staat is om effectieve maatreggelen tot verbetering door te voeren. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
69
F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de oplleiding actief betrokken.
Bevindingen en overwegingen Medewerkers worden betrokken via de opleidingscommissie, docentenevaluaties en stafbijeeenkomsten. Studenten worden bij de meeste vormen van evaluatie betrokken (bijvoorbeeld panelgesprekken, opleidingscommissie en vakevaluaties). Ook vervullen de student-assisstenten die in de faculteit werkzaam zijn en de studievereniging een belangrijke (informele) rol bij het signaleren van knelpunten. Het onderhouden van contacten met de alumni vindt via het Leids Universiteits Fonds (LUF) voornamelijk op centraal niveau plaats. Het contact met het beroepenveld heeft een ad-hockarakter en vindt voornamelijk via de medewerkkers en de Raad van Advies plaats. Daarnaast is in juni 2005 de opzet van de bachelor- en masteropleiding besproken met een breed samengesteld klankbord van vertegenwoordigers uit het beroepenveld. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de belangrijkste stakeholders van de opleiding, te weten de medewerkers, studenten, beroepenveld en alumni, voldoende betrokkken worden bij de interne kwaliteitszorg. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling Het beroepenveld zou door de opleiding meer systematisch benaderd kunnen worden als stakeholder van de opleiding. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbeveling, het oordeel over de basiskkwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is.
Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel met betrekking tot het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg voor de bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende.
1.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Bevindingen en overwegingen Een belangrijke indicator van het gerealiseerd niveau is voor de commissie de kwaliteit van de eindwerken. De commissie heeft zeventien afstudeerwerken van de bacheloropleiding opgevvraagd en bestudeerd. In de selectie waren alle specialisaties aanwezig. In de bachelorscriptie 70
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
wordt de individuele student gevraagd een essay over een juridisch vraagstuk of een vorm van rechtsontwikkeling te schrijven. Hij dient daarbij zo volledig mogelijke informatie te vergaren en die systematisch te analyseren en te beoordelen aan de hand van de verschillende relevante perspectieven. Volgens de commissie waren de bestudeerde werkstukken over het algemeen van voldoende kwaliteit. De commissie heeft geconstateerd dat de beoordeling van de bachellorscripties door de opleiding in het algemeen hoger uitkwam dan het oordeel van de commisssie (voor de beoordeling van scripties; zie ook F11). Het onderwerp van een scriptie van de masteropleiding dient binnen het rechtsgebied van de masterspecialisatie te liggen. Bij voorkeur sluit de scriptie aan op het onderzoeksprogramma dat aan die specialisatie is gerelateerd. Elke scriptie dient een rechtsvergelijkende of internationnale component te bevatten, tenzij het onderwerp zich daartoe in het geheel niet leent. Aanggezien er ten tijde van de visitatie nog geen eindwerken van de masteropleiding beschikbaar waren, heeft de commissie haar oordeel gebaseerd op twaalf recente doctoraalscripties. In de selectie waren alle specialisaties aanwezig. Het niveau van deze scripties was over het algemeen voldoende. Hierbij heeft de commissie geconstateerd dat de beoordeling van de scripties in het algemeen overeenkomt met het oordeel van de commissie. Bij meer begeleiding had volgens de commissie wel bij enkele scripties een hoger niveau bereikt kunnen worden. De commissie verwacht dat de masterscripties van gelijke kwaliteit zullen zijn. Een andere indicator voor de mate waarin de eindkwalificaties gerealiseerd zijn, zijn de bevinddingen van een alumnionderzoek. Hiervoor heeft de commissie de drie meest recente alumnioonderzoeken gebruikt (2002, 2003 en 2004) die betrekking hebben op de ongedeelde opleiding Nederlands recht. Hieruit blijkt onder meer dat 83% van de afgestudeerden binnen een jaar een functie heeft op wo-niveau. Uit de onderzoeken blijkt ook dat 42% werkzaam is binnen de advocatuur, 24% bij de overheid en 15% bij justitie (diensten en Rechtelijke Macht). Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat het gerealiseerde niveau van de bachelor- en masteropleiding in overeenstemming is met de geformuleerde eindkwalificaties. De commissie heeft vastgesteld dat de bestudeerde bacheloreindwerken als een integratieve eindtoets beschouwd kunnen worden, waarbij studenten in staat zijn volgens verschillende perspectieven kritisch te reflecteren op recht en rechtsontwikkelingen. De commissie is van oordeel dat de bestudeerde bacheloreindwerken over het algemeen van voldoende niveau zijn en komt tot de conclusie dat de bacheloropleiding erin slaagt om de gerealiseerde eindkwallificaties in overeenstemming te brengen met de beoogde eindkwalificaties. De beoordeelde doctoraalscripties beschouwt de commissie over het algemeen eveneens als voldoende. De commissie heeft, in het licht van de positief beoordeelde doctoraalscripties en de resultaten van de WO-monitoren, er alle vertrouwen in dat zowel de toekomstige bachelor- als de mastereindwerken van voldoende niveau zullen zijn. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
71
F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Bevindingen en overwegingen Het management van de faculteit hanteert streefcijfers met betrekking tot onderwijsrendemmenten en studieduur. Voor de propedeuserendementen is een streefpercentage van 70% na twee jaar vastgesteld. Vervolgens geldt voor het bachelorrendement (post-propedeuserrendement) een streefpercentage van 70% na drie jaar, 80% na vier jaar en 90% na vijf jaar. Voor de masteropleiding is het beoogde rendement 80% na één jaar en 95% na twee jaar. Deze streefnormen dienen te zijn bereikt in 2009-2010, met aantoonbare progressie in de jaren daarvoor. In de periode 2001-2005 heeft de faculteit enkele maatregelen getroffen om bovengenoemde streefcijfers te halen. Te noemen is een aanscherping van het bindend studieadvies, de invoerring van het studentenmentoraat en een actievere benadering van studenten die minder dan 40 ECTS-studiepunten per jaar halen. De gevraagde KUO-tabellen zijn in de zelfstudie aangevuld met gegevens van de eigen adminnistratie. Uit de gegevens blijkt dat de gestelde streefdoelen nagenoeg worden gehaald. Voor de propedeuserendement geldt dit deels, namelijk als er alleen van de vwo-instroom wordt uitgegaan. Zie ook bijlage 5 voor de rendementcijfers. Beoordeling De commissie stelt vast dat de opleidingen streefcijfers hebben opgesteld voor het onderwwijsrendement. De commissie heeft geen beschikking gehad over zuivere KUO-gegevens wat betreft het rendement van de bachelor- en masteropleiding, omdat sinds de invoering nog onvoldoende jaren zijn verstreken. De commissie is bij haar oordeel afgegaan op de KUOgegevens over de rendementen van de ongedeelde opleiding en de eerste gegevens uit de eigen administratie van de bachelor- en masteropleiding, zoals vermeld in de voor de commissie beschikbare informatie. Hier heeft de commissie uit afgeleid dat de opleiding de streefcijfers van de faculteit ten aanzien van de (post-)propedeuse benadert. De commissie vindt deze resultaten op zich aanvaardbaar, maar hoopt dat de opleidingen de studenten tot een efficciënter studiepatroon stimuleren. Dat neemt niet weg dat de commissie van mening is dat de medewerkers in de sfeer van studiebegeleiding, inrichting van het onderwijs en voorlichting het nodige doen om de geschikte en gemotiveerde student binnen een redelijke periode zijn/ haar diploma’s te doen behalen. De commissie heeft er vertrouwen in dat de genomen maatrregelen zullen bijdragen aan het behalen van de gestelde normen. De commissie is binnen de context alles overwegende van oordeel dat zowel de bachelor- als de masteropleiding voldoen aan het criterium dat geldt voor het facet dat betrekking heeft op onderwijsrendement. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
72
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel met betrekking tot het niveau van het onderwerp Resultaten voor de bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende.
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
73
Samenvattend totaaloordeel bacheloropleiding De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding Rechtsgeleerdheid (voltijdse en deelttijdse variant; locaties Leiden en Den Haag) van de Universiteit Leiden voldoet aan de critteria voor basiskwaliteit.
Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel +
2. Programma
+
3. Inzet van personeel
+
4. Voorzieningen
+
5. Interne kwaliteitszorg
+
6. Resultaten
+
74
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Excellent Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
Samenvattend totaaloordeel masteropleiding De commissie is van oordeel dat de masteropleiding Rechtsgeleerdheid (voltijdse en deelttijdse variant; locaties Leiden en Den Haag) van de Universiteit Leiden voldoet aan de critteria voor basiskwaliteit.
Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel +
2. Programma
+
3. Inzet van personeel
+
4. Voorzieningen
+
5.Interne kwaliteitszorg
+
6. Resultaten
+
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Excellent Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende
75
Bijlage 1.
Eindtermen bacheloropleiding Rechtsgeleerdheid
De formuleringen zijn overgenomen uit de aangeleverde informatie. Academische houding 1. De bachelor heeft kennis van en inzicht in het geldende recht alsmede de systematiek (waaronder de grondslagen en dragende beginselen) ervan. 2. De bachelor is vertrouwd met de grondslagen van het recht, van de metajuridische aspectten daarvan, en heeft besef van de eigen aard van de rechtsbeoefening. 3. De bachelor is in staat het recht te begrijpen als discursieve grootheid en heeft inzicht in de wijze waarop het systeem van het recht en het recht met elkaar verbonden zijn. 4. De bachelor is in staat om vanuit het systeem van het recht kritisch te reflecteren op het recht – mede gelet op de grenzen van (deel)vakgebieden – en heeft inzicht in de maatsschappelijke en ethische context waarin het recht zich ontwikkelt en manifesteert. Juridische kennis en professionele vaardigheden 5. De bachelor heeft grondige kennis van en inzicht in de volgende deelgebieden: • burgerlijk recht en burgerlijk procesrecht; • strafrecht, inclusief strafprocesrecht; • staats- en bestuursrecht, inclusief bestuursprocesrecht, en • internationaal en Europees recht. 6. De bachelor heeft basiskennis van onder andere de deelgebieden (bedrijfs)economie, bellastingrecht, rechtsfilosofie, rechtstheorie en geschiedenis van het recht. 7. De bachelor is in staat om juridische teksten waaronder jurisprudentie en wetgeving, te begrijpen en te analyseren, en voor niet-juridische lezers toegankelijk te maken. 8. De bachelor is in staat om een eenvoudig juridisch onderzoek te doen, heeft zich daartoe geoefend in het (snel) verzamelen en interpreteren van juridische informatie, zowel in papieren als in digitale versies, is getraind in het scherp leren onderscheiden van feiten en meningen, en in de beantwoording van gestelde vragen. 9. De bachelor heeft zich grondig geoefend in het geven van een juridisch gefundeerd antwwoord op vragen uit de praktijk in de vorm van een advies, requisitoir, pleidooi, vonnis, enzovoort. 10. De bachelor is in staat om een juridisch betoog te schrijven (probleemstelling formuleren, juridisch argumenteren, opbouw, constructie, leesbaarheid) en om dit mondeling te pressenteren. 11. De bachelor is in staat om een beargumenteerde positie in te nemen in een juridisch debat en om een standpunt te verwoorden met kracht van argumenten.
76
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
Bijlage 2.
Eindtermen masteropleiding Rechtsgeleerdheid
De formuleringen zijn overgenomen uit de aangeleverde informatie. Kennis en inzicht 1. De master heeft grondige kennis en inzicht in het geldende recht alsmede in de grondbegginselen en de systematiek daarvan. 2. De master heeft diepgaand inzicht in de behandelde wetten en regelingen, en heeft gronddig inzicht in de onderlinge samenhang van deze wetten en regelingen. 3. De master heeft grondige kennis en inzicht van het deelgebied burgerlijk recht/staats- en bestuursrecht/straf- en strafprocesrecht/ondernemingsrecht/internationaal recht/Europees recht/encyclopedie en filosofie van het recht (NB: alleen dat deelgebied waarop specialissatie betrekking heeft), inclusief de Europeesrechtelijke en internationale aspecten van dit deelgebied. 4. De master heeft goed inzicht in de volgende deelgebieden, afzonderlijk en in onderlinge samenhang: a. straf- en strafprocesrecht; b. staats- en bestuursrecht; c. burgerlijk recht; d. alle inclusief de Europeesrechtelijke en internationale aspecten van deze deelgebieden. 5. De master heeft naast de genoemde kennis en inzicht op de diverse deelgebieden, inzicht in hun samenhang, hun complementariteit, hun overlapping en hun verschillen, en wel ten minste op het terrein van de grondbeginselen, hun maatschappelijke context, de systemmatiek van wet- en regelgeving, alsmede op het terrein van uitvoering en handhaving en het terrein van consequenties en sancties. Academische en andere vaardigheden 6. De master is in staat om literatuur, juridische bronnen en complexe casus die betrekking hebben op de gebieden, genoemd onder kennis en inzicht diepgaand en in onderling verband te analyseren en te interpreteren, daarbij maatschappelijke en rechtshistorische asppecten te betrekken, daarover kritische vragen te stellen en vernieuwende juridische oplosssingen aan te dragen. De master is verder in staat om dit mondeling en schriftelijk helder te presenteren, zowel voor vakgenoten als voor niet-juristen. 7. De master is in staat om zich, op basis van wetenschappelijk verantwoorde feiten en gegevvens, en op basis van een verantwoorde en controleerbare afweging zelfstandig een mening te vormen over juridisch-maatschappelijke vraagstukken. 8. De master is in staat om actief deel te nemen aan een wetenschappelijk debat op het gebbied, genoemd onder kennis en inzicht. 9. De master is in staat om zelfstandig een rechtswetenschappelijk onderzoek van enige omvvang op academisch niveau voor te bereiden en uit te voeren (verzamelen van informatie, interpreteren van gegevens, conclusies trekken, evalueren en aanbevelingen en suggesties doen voor verder onderzoek).
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
77
Algemene kwalificatie 10. De master beschikt over die juridische kennis, inzicht en vaardigheden om gekwalificeerd te zijn: • om wetenschappelijk onderzoek te verrichten en toegelaten te worden tot de vervolgsstudie die tot de academische promotie leidt; • voor toelating tot een van de zogenaamde togaberoepen; • om op academisch niveau werkzaam te zijn in een juridische functie binnen de pubblieke en private sector, en bij Europese en internationale organisaties.
78
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
Bijlage 3.
Programma van de bacheloropleiding Rechtsgeleerdheid
De formuleringen zijn overgenomen uit de aangeleverde informatie. Jaar 1 Programmaonderdeel
ECTS
Inleiding staats- en bestuursrecht
10
10
10
Encyclopedie van de rechtswetenschap
10
10
10
Inleiding straf- en strafprocesrecht
10
10
10
Rechtsvinding
5
5
5
Romeins recht
5
5
5
Inleiding burgerlijk recht
10
Inleiding internationaal en Europees recht
5
Legal Accounting
5
Keuze uit: • Rechtssociologie • Criminologie • Juridische ethiek • Europese rechtsgeschiedenis • Belastingrecht en belastingbeleid
5
Management Accounting & Control
5
Totaal
60
Minor Bedrijfswetenschappen
ECTS
Minor Economie
10
ECTS
10 Economie basiscursus minor economie
60
10
60
Jaar 2 Programmaonderdeel
ECTS
Verbintenissenrecht
10
Economie
10
Minor Bedrijfswetenschappen
ECTS
Minor Economie
10 Strategisch marketing management
10
ECTS 10
European Economic Integration
5
Trade and Finance in a Global Economy
5
Staats- en bestuursrecht
10
10
10
Ondernemingsrecht
10
Belastingrecht
5
Rechtseconomie
5
Rechtseconomie
5
Moot Court
5
Human Resource Management
5
Openbare financiën
5
Sociaal recht
5
Inleiding internationaal en Europees recht
5
Inleiding internationaal en Europees recht
5
Keuzevak (minimaal niveau 200)
5
5
5
Totaal
60
60
60
10
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
10
79
Jaar 3 Programmaonderdeel
ECTS
Minor Bedrijfswetenschappen
ECTS
Minor Economie
ECTS
Straf- en strafprocesrecht
10
Accounting & Legal Report Systems
10
Analyse van sociaaleconomisch beleid
10
Internationaal en Europees recht
10
10
10
Goederenrecht (Property Law)
5
5
5
Burgerlijk procesrecht
5
5
5
Rechtsfilosofie (Legal Philosophy)
10
Rechtsfilosofie
5
10
Keuze uit: • Geschiedenis van het Europees privaatrecht • Geschiedenis van het Europees publiekrecht Keuzeruimte
5
Moot Court
5
Moot Court
5
Sociaal recht
5
Sociaal recht
5
Banking & Finance
10
Financieel management bij de overheid
5
Keuze uit: • Voortgezette rechtseconomie • Voortgezette sociale zekerheid • Financiën decentrale overheden en EU
5
10
Bachelorscriptie
5
5
5
TOTAAL BACHELOR
180
180
180
80
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
Bijlage 4.
Programma van de masteropleiding Rechtsgeleerdheid
De formuleringen zijn overgenomen uit de aangeleverde informatie. Specialisatie: Burgerlijk recht Keuze uit: • Rechtsvinding • Rechtshandhaving
ECTS 10
Practicum: Burgerlijk recht Privatissimum: Burgerlijk recht Transnationaal vermogensrecht Capita selecta burgerlijk recht Burgerlijk procesrecht Internationaal privaatrecht Scriptie TOTAAL MASTER
10 10 5 5 5 5 10 60
Specialisatie: Ondernemingsrecht Keuze uit: • Rechtsvinding • Rechtshandhaving
ECTS 10
Ondernemingsrecht en Privatissimum: intellectuele eigendom Keuze uit: • Europees en vergelijkend vennootschapsrecht • Internationaal commercieel
10 10 5
Effectenrecht Practicum: procederen in het ondernemingsrecht Stage: procederen in het Scriptie TOTAAL MASTER
5 5
Specialisatie: Staats- en bestuursrecht Keuze uit: • Rechtsvinding • Rechtshandhaving
ECTS 10
Practicum: Overheidsaansprakelijkheid in privaat- en publiekrecht Publiekrechtelijke geschillenbeslechting Europees bestuursrecht Rechtstaat en grondrechten in Europees perspectief Privatissimum: wetgevingsleer
10
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
5 10 60
10 5 5 5
81
Practicum: wetgeven Scriptie TOTAAL MASTER Specialisatie: Straf- en strafprocesrecht Keuze uit: • Rechtsvinding • Rechtshandhaving
5 10 60 ECTS 10
Penologie/criminologie Penitentiair recht Practicum: straf(proces)recht Internationaal en Europees strafrecht Ideeëngeschiedenis van het strafrecht Privatissimum: straf(proces)recht Scriptie TOTAAL MASTER
10 10 5 5 5 5 10 60
Specialisatie: Encyclopedie & filosofie van het recht Keuze uit: • Rechtsvinding • Rechtshandhaving
ECTS 10
Practicum: Geschiedenis van rechtsfilosofie en ethiek Privatissimum: rechtsmethodologie Rechtstheorie en het publiekrecht Rechtstheorie en het civiel recht Rechtstheorie en het internationaal publiekrecht Rechtstheorie en het strafrecht Scriptie TOTAAL MASTER
10
Specialisatie: European Law Keuze uit (voor Nederlandse studenten): • Rechtsvinding • Rechtshandhaving
ECTS 10
10 5 5 5 5 10 60
Voor buitenlandse studenten: Introduction to EU Law The EU and Human Rights Privatissimum: The Internal Market Area of Freedom, Security and Justice The Union in the World Practicum: Competition Law Practicum: Constitutionalism Scriptie TOTAAL MASTER 82
5 10 5 10 5 5 10 60 QANU / Juridische Opleidingen Leiden
Specialisatie: Public International Law Keuze uit (voor Nederlandse studenten): • Rechtsvinding • Rechtshandhaving
ECTS 10
Voor buitenlandse studenten: • Introduction to EU Law • International Relations Practicum: The Law and Practice of Internnational Organisations Public International Law International Dispute Settlements International Criminal Law Privatissimum: Advanced Issues in Public International Law Practicum: International Law in Practice Scriptie TOTAAL MASTER
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
10 10 5 5 5 5 10 60
83
Bijlage 5.
Instroom- en rendementgegevens
Tabel 1 Cohortomvang en samenstelling bachelor RGL (voltijdse instroom) * HBO is inclusief de studenten die een schakelprogramma/premaster doen Jaat Cohortomvang met vooropleidingscategorie VWO HBO prop HBO* Buitenland 95/96 636 44 12 18 96/97 551 26 7 20 97/98 451 22 3 18 98/99 447 26 11 16 99/00 393 41 11 12 00/01 390 38 15 18 38 43 16 01/02 466 63 27 11 02/03 410 69 25 21 03/04 477 68 33 17 04/05 480
Totaal Overig 12 15 13 29 31 16 47 32 21 53
722 619 507 529 488 477 610 543 613 651
Bron: KUO-tabel B1.1 (VSNU/CBS DocOnderwijsVisitatie 2005-2006) Tabel 2 Bachelorrendement opleidingen (en HOOP binnen instelling) (alle vooropleidingen) Rechtsgeleerdheid (voltijdse instroom) Cohort Omvang Bachelorrendement opleiding Hoop/inst na 3 jaar na 4 jaar na 5 jaar na 6 jaar >6 jaar >6 jaar absoluut Percentage (cumulatief ), wordt niet vermeld als het totaal kleiner dan 4 is 56 24 42 10 0 1 95/96 722 96/97 619 0 0 9 21 44 57 97/98 507 0 1 9 24 44 57 98/99 529 0 1 9 24 35 51 99/00 488 0 2 11 26 00/01 477 0 2 9 610 0 3 01/02 13 02/03 543 613 03/04 651 04/05
Bron: KUO-tabel B4.2 (VSNU/CBS DocOnderwijsVisitatie 2005-2006) Tabel 3
Ingeschrevenen naar onderwijsvorm en geslacht Rechtsgeleerdheid Ingeschrevenen Voltijdopleiding Deeltijdopleiding Duaal Totaal mannen vrouwen Totaal mannen vrouwen Totaal mannen vrouwen Totaal mannen vrouwen
96/97 97/98 98/99 99/00 00/01 01/02 02/03 03/04 04/05 05/06
4.462 3.969 3.715 3.429 3.352 3.403 3.492 3.612 3.775 3.507
2.224 1.925 1.755 1.616 1.524 1.524 1.515 1.575 1.628 1.525
2.238 2.044 1.960 1.813 1.828 1.879 1.977 2.037 2.147 1.982
3.958 3.508 3.284 2.903 2.694 2.723 2.730 2.738 2.847 2.675
1.982 1.709 1.543 1.362 1.201 1.206 1.163 1.158 1.201 1.123
1.976 1.799 1.741 1.541 1.493 1.517 1.567 1.580 1.646 1.552
504 461 431 526 658 680 762 874 928 832
242 216 212 254 323 318 352 417 427 402
262 245 219 272 335 362 410 457 501 430
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Bron: KUO-tabel B9.1 (VSNU/CBS DocOnderwijsVisitatie 2005-2006)
84
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
2.
De bachelor- en masteropleiding Fiscaal recht aan de Univversiteit Leiden
Bacheloropleiding Naam van de opleiding/CROHO-nummer Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding Studielast in ECTS-studiepunten Graad Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal) Locatie(s) Geaccrediteerd tot
Fiscaal recht (56827) Bachelor wo 180 LLB Voltijd en deeltijd* Leiden 31 december 2007
Masteropleiding Naam van de opleiding/CROHO-nummer Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding Studielast in ECTS-studiepunten Graad Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal) Locatie(s) Geaccrediteerd tot
Fiscaal recht (66827) Master wo 60 LLM Voltijd en deeltijd* Leiden 31 december 2007
* Voor de bachelor- en masteropleiding geldt dat de onderdelen van toepassingen zijn voor zowel de voltijd- als deeltijdvariant, tenzij anders vermeld.
2.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
De bachelor- en masteropleiding Fiscaal recht worden verzorgd vanuit het Cleveringa Instittuut. Dit is het onderwijsinstituut van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid dat zorg draagt voor de centrale organisatie en kwaliteitsbewaking van het onderwijs. Het facultaire E.M. Meijers Instituut organiseert het onderzoek. Het onderwijsbestuur bestaat uit acht leden die elk een eigen portefeuille beheren, verdeeld naar de specifieke opleidingen. Het bestuur staat onder voorzitterschap van de onderwijsdirrecteur. De onderwijsdirecteur is portefeuillehouder onderwijs in het faculteitsbestuur. Hij is verantwoordelijk voor de ontwikkeling van het facultaire onderwijsbeleid en voor de uitvoerring en organisatie van het onderwijs. Het faculteitsbestuur is bestuurlijk eindverantwoordelijk voor het onderwijs, al wordt het onderwijs gegeven door docenten onder verantwoordelijkhheid van hun afdelingen en departementen. De faculteit kent in totaal vijf departementen en negentien afdelingen.
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
85
Bij het onderwijs in de vaste vakken van de bacheloropleiding Fiscaal recht, zijn de volgende departementen en afdelingen betrokken: Departement Metajuridica Publiekrecht Strafrecht & criminologie Civielrechtelijke vakken Fiscale & economische vakken
Afdeling Encyclopedie & rechtsfilosofie Historische ontwikkeling van het recht Europees recht Internationaal publiekrecht Staats- en bestuursrecht Straf- en strafprocesrecht Burgerlijk & burgerlijk procesrecht Ondernemingsrecht Economie Bedrijfseconomie & forensische accountancy Belastingrecht
Bij het onderwijs in de masteropleiding is het gehele departement Fiscale & economische vakken betrokken. De afdeling Belastingrecht neemt daarbij het grootste deel voor haar rekening. 2.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De bachelor- en masteropleiding Fiscaal recht zijn voortgekomen uit de ongedeelde opleiding Fiscaal recht (CROHO-nummer: 6827). In september 2002 is de instroom in de ongedeelde opleiding stopgezet. De Faculteit der Rechtsgeleerdheid heeft ervoor gekozen de bachelormasterstructuur gefaseerd in te voeren. Dat wil zeggen dat per die datum de instroom in het eerste bachelorjaar startte en de opleiding voor de overige jaren nog volgens het ongedeelde curriculum werd verzorgd. In september 2005 is de masteropleiding gestart. Doctoraalstudenten hebben de gelegenheid gekregen om tot het einde van het academische jaar 2004-2005 het oude programma te volgen. In 2005-2006 is in overeenstemming met de getroffen overgangsregeling voor een aantal vakken van het vierde jaar nog zogenaamd ‘bezemonderwijs’ aangeboden. Voor het overige zijn door de Examencommissie mastervakkken als corresponderende vakken aangewezen. De einddatum van de afbouw is gepland op 31 december 2007. De zelfstudie geeft aan dat de studievoortgang van elke individuele oudestijlstudent door de faculteit wordt gevolgd. Studenten met een aanmerkelijke studieachterstand worden door de studieadviseurs opgeroepen voor een gesprek over de verdere studieplanning, waarbij ook de overstap naar de bacheloropleiding ter sprake komt. Er is door middel van een speciale werkgroep (‘Taskforce Afstuderen’) sprake van bijzondere aandacht voor oudestijlstudenten die nog een doctoraalscriptie moeten schrijven. Deze groep kan via de Taskforce beroep doen op extra begeleiding. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de opleidingen de overgang van de ongedeelde opleiding naar de gedeelde opleidingen adequaat geregeld hebben. Een aantal oudestijlstuddenten staan nog bij de opleiding ingeschreven, maar deze groep wordt gevolgd en er worden 86
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
extra maatregelen en middelen ingezet om deze studenten zo snel mogelijk te laten afstuderen. De commissie verwacht dan ook geen grote problemen rond de afbouw van de ongedeelde opleiding. 2.2.
Het beoordelingskader
2.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de berroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepsppraktijk).
Bevindingen en overwegingen De Leidse bacheloropleiding Fiscaal recht is volgens de zelfstudie opgezet als een opleiding met als primair doel studenten op te leiden voor een masteropleiding Fiscaal recht. De opleiding is een generalistische opleiding, die naast de algemene juridische vakken een belangrijk deel van het belastingrecht bestrijkt. De opleiding is erop gericht dat studenten niet alleen bekend zijn met de inhoud van de fiscale regelgeving, maar ook inzicht hebben in de systematiek en de achtergrond daarvan. Deze doelstellingen worden nader gespecificeerd in de eindtermen (zie bijlage 1). De eindtermen van de opleiding zijn niet ingedeeld in kennis van en inzicht in vaardigheden en attitudes, maar beslaan deze gebieden voldoende. De Leidse masteropleiding Fiscaal recht heeft volgens de zelfstudie tot doel studenten op te leidden tot academisch gevormde fiscaal juristen die zullen gaan werken als wetenschapper, in het bedrijfsleven (bijvoorbeeld als belastingadviseur, fiscaal advocaat of bedrijfsfiscalist) of bij de overheid (als belastinginspecteur, beleidsambtenaar of belastingrechter). Hierbij staat voor de opleiding de bestudering van de achtergronden en de systematiek van die regelgeving en leersstukken die van blijvend belang zijn bij de toepassing van het belastingrecht centraal. Volgens de opleiding biedt het fiscale onderwijs zowel een oriëntatie op een academische loopbaan als een voorbereiding op een loopbaan buiten de academische wereld. De doelstelling wordt nader gespecificeerd in de eindtermen (zie bijlage 2) en deze zijn gericht op het zelfstandig toepassen van kennis, inzicht en vaardigheden opgedaan in de bacheloropleiding. De eindtermen van de opleiding zijn niet ingedeeld in kennis van en inzicht in vaardigheden en attitudes, maar beslaan voldoende deze gebieden. De mastereindtermen bouwen volgens de commissie voort op de voor de bacheloropleiding geformuleerde eindtermen. In de zelfstudie wordt aangegeven dat de eindtermen van de opleidingen in overleg met de betrokkenen en de omgeving tot stand zijn gekomen. Er heeft overleg plaatsgevonden met de beroepsorganisatie waar de academisch geschoolde belastingadviseurs bij zijn aangesloten, de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB). Dit overleg vond plaats in een commissie waarin vertegenwoordigers van fiscale afdelingen bij alle Nederlandse juridische faculteiten zitting hadden. Ook heeft er afstemming met het beroepenveld en vakgenoten plaatsgevonden via de in de praktijk werkzame docenten, het Klankbord Juridische Faculteit en de facultaire Raad van Advies. Een eenduidig internationaal referentiekader op het gebied van universitaire juridische opleiddingen ontbreekt. De faculteit geeft aan dat regelgeving die het voorwerp uitmaakt van de QANU / Juridische Opleidingen Leiden
87
bachelor- en masteropleiding Fiscaal recht veelal van nationale oorsprong is. Dit maakt een internationaal vergelijk van de geformuleerde eindkwalificaties niet alleen lastig, maar ook weinig zinvol. Te meer omdat de fiscale bachelor- en masteropleidingen in Nederland uniek zijn. In het buitenland wordt academisch fiscaal onderwijs vooral op postdoctoraal niveau aanggeboden. De commissie erkent deze problematiek. Toch is de commissie, binnen dit kader, van mening dat de opleidingen in staat zijn de beoogde eindkwalificaties van haar afgestudeerden in een internationaal perspectief te plaatsen. De commissie heeft vastgesteld dat de eindtermen worden doorgesproken met de facultaire Raad van Advies en het Klankbord Juridische Facultteit en worden vergeleken met Europese zusterfaculteiten, de zogenaamde SARFaL-partners. In SARFaL (Strategic Alliance of Research Faculties of Law) werken de juridische faculteiten samen met onder meer: Aarhus, Bologna, Leuven, Oxford en Uppsala. Om de eindtermen te kunnen vergelijken met die van vergelijkbare opleidingen van zusterfaculteiten, verwacht de faculteit van deze Europese faculteiten in de zomer van 2006 commentaar op de missie en eindtermen van de Leidse opleidingen. Tevens stelt het aanleren van vaardigheden op het gebied van de rechtsvergelijking alsmede de Europeesrechtelijke en internationale aspecten van deelgebieden in het juridisch domein, de opleidingen in staat de beoogde eindkwalificatties van haar afgestudeerden in een internationaal perspectief te plaatsen. De commissie heeft in dit opzicht kunnen vaststellen dat de faculteit in de zelfstudie overtuigend heeft beargummenteerd dat de opleidingen aansluiting hebben bij de relevante internationale context op haar vakgebied. De afronding van de bacheloropleiding wordt door de opleiding over het algemeen niet als uitsstroommoment beschouwd. De opleiding geeft in de zelfstudie aan dat de arbeidsmarkt voor juristen met (slechts) een bacheloropleiding nog in ontwikkeling is. De opleiding heeft dan ook nauwelijks informatie verstrekt over de aansluiting of voorbereiding van de eindtermen bij de eisen die worden gesteld vanuit de beroepspraktijk. Men ziet de bacheloropleiding als basis voor het behalen van de mastergraad. Toch heeft de commissie aan de hand van een analyse van de eindtermen hieromtrent zich zelfstandig een beeld kunnen vormen en is zij van mening dat de bacheloropleiding Fiscaal recht, door de uitgebreide aandacht voor reflectie op grond van kennis van de systematiek van het belastingrecht en diverse juridische vaardigheden, de student voldoende voorbereidt op de uitoefening van bepaalde (fiscaal-)juridische functies, die hij/zij na voltooiing van de opleiding zou kunnen vervullen. De masteropleiding beoogt fiscale juristen af te leveren die zelfstandig een bijdrage kunnen leveren aan de rechtsontwikkeling en -toepassing. De opleiding biedt zowel een oriëntatie op een academische loopbaan, door kwalificering voor zelfstandig wetenschappelijk onderzoek, als een voorbereiding op een loopbaan buiten de academische wereld, door kwalificaties te verschaffen om vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor de opleiding vereeist of dienstig is. De geformuleerde eindkwalificaties voldoen aan de eisen om toegelaten te worden tot de beroepsopleiding van de NOB. De aansluiting met het beroepenveld komt ook naar voren uit het gegeven dat de meeste afgestudeerden van de ongedeelde opleiding binnen enkele jaren werkzaamheden verrichten op academisch niveau, zoals blijkt uit de WO-monitor Arbeidsmarkt 2002, 2003 en 2004. Uit de meeste recente WO-monitor blijkt dat 77% van de ondervraagde Leidse fiscalisten werkzaam is als belastingadviseur. Beoordeling De toegangseisen van de beroepsopleiding van de NOB vormen een van de belangrijkste referrentiekaders voor beide opleidingen. Deze eisen zijn verwerkt in het domeinspecifiek referrentiekader van de commissie. De commissie heeft de eindkwalificaties van de bachelor- en 88
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
masteropleiding bestudeerd en vergeleken met het domeinspecifiek referentiekader. Op basis hiervan komt zij tot de conclusie dat de geformuleerde eindkwalificaties van beide opleidingen in ruime mate voldoen aan de domeinspecifieke eisen die aan de eindtermen van een opleiding op het gebied van het belastingrecht worden gesteld. De commissie is van oordeel dat beide opleidingen een duidelijk profiel van zichzelf en haar eindkwalificaties hebben beschreven tegen de achtergrond van de nationale en internationale wetenschapsbeoefening. De commmissie merkt daarbij op dat de eindkwalificaties zich moeilijk internationaal laten vergelijken vanwege het unieke karakter van de opleidingen Fiscaal recht. De nadruk binnen het Leids onderwijs ligt niet op de bestudering van de details van de actuele en snel veranderende fiscale regelgeving, maar op de achtergronden en de systematiek van die regelgeving en op de bestuddering van leerstukken die van blijvend belang zijn bij de toepassing van het belastingrecht. De commissie is positief over het duidelijke profiel, zoals neergelegd in de geformuleerde eindkwalificaties, voor twee academische opleidingen die gericht zijn op de belastingadviesppraktijk. De bacheloropleiding is generalistisch van karakter en de masteropleiding besteedt in het bijzonder aandacht aan enerzijds de internationaal- en EG-rechtelijke aspecten van het belastingrecht en anderzijds de vormgeving en doelstellingen van fiscale regelgeving. Er is dan ook sprake van een uitstekende doorstroom van afgestudeerden van de ongedeelde opleiding en de masteropleiding naar beroepen waarvoor de opleiding dienstig is. Naar het oordeel van de commissie zijn de opleidingen goed op de hoogte van relevante ontwikkelingen in het domein. De inbedding in het beroepenveld vormt daarbij een goede uitgangspositie. Daarddoor zijn de opleidingen bij uitstek in staat om te beoordelen welke eindkwalificaties van een fiscalist verwacht mogen worden. Gezien het bovenstaande is de commissie van mening dat de eindkwalificaties van de opleidingen, voor zover vergelijkbaar, goed aansluiten bij de eisen die door vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende (breed gedefinieerde) domein. Het gegeven dat afgestudeerden van de ongedeelde opleiding in veel gevallen doorstromen naar de relevante beroepspraktijk, reflecteert de goede aansluiting. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Aanbeveling De commissie beveelt de faculteit aan om de discussie over de vraag aan welke behoeften op de arbeidsmarkt de bacheloropleiding Fiscaal recht tegemoet kan komen en tot welke beroepen de bacheloropleiding toegang zou kunnen geven, voort te zetten. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbeveling, het oordeel over de basiskkwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Bevindingen en overwegingen De Universiteit Leiden hanteert voor het expliciteren van het niveau een systeem van specifieke vakleerlijnen. Het gewenste niveau wordt hiermee gerealiseerd door de speciale opbouw van
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
89
het programma waarin, in overeenstemming met het Leids Register, de zogenaamde ‘abstracte structuur’ is verwerkt. Dat houdt in dat de bachelorstudent in drie jaar van niveau 100 tot niveau 400 wordt gebracht en dat in de masteropleiding (eindniveau 600) wordt voortgebouwd op het bachelorniveau. Volgens de faculteit kan middels dit systeem de opbouw van en verdieping binnnen het curriculum beter worden bewaakt en kan per studiejaar volgens een verantwoord ritme en in een samenhangend programma toegewerkt worden naar het bereiken van de geformulleerde eindkwalificaties. Dit systeem is zichtbaar in de studieprogramma’s en (in de vakbeschrijvvingen) in de studiegids die de commissie heeft ingezien. Daarnaast hebben de opleidingen in de zelfstudie overzichten opgenomen met daarin aangegeven op welke punten de eindtermen van de bachelor- en masteropleiding overeenkomen met de Dublin-descriptoren. Kennis en inzicht Het ambitieniveau van de bacheloropleiding beantwoordt aan de omschrijving. De eindtermen wat betreft academische houding voldoen aan de vereisten van deze descriptor. Zo staat in de eindkwalificaties geformuleerd dat studenten na afronding van de opleiding beschikken over kennis over en inzicht in het geldende materiële en formele belastingrecht evenals de systemattiek ervan (eindtermen 1 en 5). Het ambitieniveau van de masteropleiding beantwoordt aan de omschrijving van deze descripttor. In de masteropleiding verwerft de student naast de kennis en inzicht op de diverse deelggebieden, onder meer inzicht in hun samenhang, hun complementariteit, hun overlapping en hun verschillen (eindterm 4). Toepassing kennis en inzicht Het toepassingsgerichte deel van de bacheloropleiding staat verwoord in de eindtermen die betrekking hebben op de juridische en professionele vaardigheden. De vereisten van deze desccriptor komen onder meer naar voren in eindterm 4 (de vaardigheid om kritisch te reflecteren op het (belasting)recht) en eindterm 7 (in staat om juridische teksten te analyseren). Het zelfstandig kunnen analyseren, interpreteren en beoordelen van complexe cases en fiscale regelingen vormt een belangrijk element binnen de eindtermen van de masteropleiding (eindttermen 5 en 6). De eindtermen zijn dan ook in voldoende mate gericht op het toepassen van opgedane kennis en inzicht, het formuleren van een probleemstelling en het uitvoeren van onderzoek. Oordeelsvorming De eindkwalificaties van de bacheloropleiding beantwoorden in voldoende mate aan de omschrijving van de descriptor van oordeelsvorming. In eindterm 10 is neergelegd dat de bachelor in staat is om een probleemstelling te formuleren en juridisch te argumenteren. Ook dient de student zich bewust te zijn van de maatschappelijke en ethische context waarin het recht zich ontwikkelt en manifesteert. De vereisten van deze descriptor worden voldoende weerspiegeld in de eindtermen van de masteropleiding. De oordeelsvorming keert in het bijzonder terug in de eindterm 7, waarin is vastgelegd dat de student de vaardigheid heeft om zich op basis van een verantwoorde en cont
Het Leids Register bestaat uit een aantal hoofdlijnen voor de kwaliteit en de inrichting van het onderwijs die kenmerkend zijn voor het profiel dat de Universiteit Leiden wil nastreven. Alle faculteiten hebben de opleidingen die zij verzorgen op deze hoofdlijnen aangepast en voorgedragen voor opname in het register, dat jaarlijks wordt vastgesteld.
90
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
troleerbare afweging zelfstandig een mening te vormen over maatschappelijke vraagstukken op het terrein van het belastingrecht. Communicatie De vereisten van de descriptor Communicatie worden weerspiegeld in de eindtermen van de bacheloropleiding die betrekking hebben op de vaardigheden. Daarin wordt onder meer vermmeld dat de student de vaardigheid heeft om helder mondeling en schriftelijk te rapporteren en te adviseren over fiscaal-juridische problemen, ook aan niet-juristen (eindtermen 7 en 9). Ten aanzien van communicatie kan genoemd worden dat de masteropleiding gericht is op het schriftelijk en mondeling rapporteren van juridische oplossingen. Met name eindterm 5 is gericht op de aspecten van deze descriptor. Leervaardigheden De eindtermen van de bacheloropleiding zijn in voldoende mate gericht op de leervaardigheden die noodzakelijk zijn voor een vervolgstudie die een hoog niveau van autonomie veronderstelt, te weten een masteropleiding. De eindtermen komen voort uit een doelstelling, waarin staat vermeld dat de bacheloropleiding studenten voorbereidt op een verdere wetenschappelijke loopbaan, in het bijzonder in de masteropleiding Fiscaal recht. Volgens eindterm 11 van de masteropleiding heeft de afgestudeerde een eindniveau bereikt waarbij het mogelijk is om wetenschappelijk onderzoek te verrichten en toegelaten te worden tot de vervolgstudie die tot de academische promotie leidt. Hiermee is gegarandeerd dat de afgestudeerde een vervolgopleiding kan volgen met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter. Beoordeling De commissie heeft de geformuleerde eindkwalificaties van de opleidingen aan de beschrijving van de kwalificaties in de Dublin-descriptoren getoetst. Op basis hiervan is de commissie van mening dat de eindkwalificaties van de opleidingen aansluiten bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de bachelor- en masterkwalificaties. Op grond daarvan en het Leids Register trekt de commissie de conclusie dat het beoogde ambitieniveau over de gehele linie in voldoende mate correspondeert met het niveau van een universitair afgestuddeerde bachelor dan wel master zoals neergelegd in de verschillende descriptoren. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
91
F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masternivveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Bevindingen en overwegingen In de zelfstudie wordt aangegeven dat in de eindtermen van de opleidingen de academische vormming (houding) en aandacht voor de juridische professionele vaardigheden centraal staan. De eisen die de beroepspraktijk aan de afgestudeerden stelt, zijn hierbij van groot belang (zie ook F1). De bacheloropleiding wordt expliciet niet als uitstroomopleiding beschouwd, maar in de eerste plaats als doorstroomfase voor een wetenschappelijke masteropleiding. Het wetenschappelijk niveau van de eindkwalificaties wat betreft kennis, inzicht en vaardigheden is op een dusdanig deugdelijke manier vormgegeven, dat deze in ruime mate voldoet aan de eisen vanuit de (juriddisch-)wetenschappelijke discipline. Afgestudeerden van de bacheloropleiding zijn in staat het recht – met inzicht in het systeem van het recht – toe te passen. Zo wordt kritische reflectie op recht en rechtsvorming vereist en kan een afgestudeerde bachelor zelfstandig standaardjuridische vraagstukken oplossen. Dit komt onder meer tot uitdrukking in het gegeven dat een aanzienlijk deel van de bachelorstudenten aan het einde van de opleiding een stage bij een belastingadvieskantoor of bij (de fiscale afdeling van) een advocatenkantoor loopt. Het bachelordiploma geeft rechtstreeks en onvoorwaardelijk toegang tot de masteropleiding Fiscaal recht aan de Universiteit Leiden. In de masteropleiding wordt de student voorbereid op het zelfstandig leveren van een bijdrage aan de rechtsontwikkeling en -toepassing. In de eindtermen wordt zowel een passieve als een actieve omgang met wetenschappelijk onderzoek gewaarborgd. Naast kennis en inzicht ten aanzien van diverse deelgebieden van het (belasting)recht, heeft de masterstudent inzicht in de samenhang, complementariteit, overlapping en verschillen binnen, respectievelijk tussen, die deelgebieden. Een kenmerk van de rechtswetenschappelijke discipline is dat veel onderzzoek naar haar aard bedoeld is hen die in de rechtspraktijk werkzaam zijn voor te lichten. De afgestudeerden zijn dan ook in staat om zelfstandig een rechtswetenschappelijk onderzoek van enige omvang op academisch niveau voor te bereiden en uit te voeren. Beoordeling De commissie is van mening dat de eindkwalificaties van zowel de bachelor- als masteropleiding voldoen aan de eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeooefening en de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld (zie ook F1). De commissie is van mening dat in de eindtermen van de opleidingen een diversiteit van theorie en praktijk is vastgelegd. Daarbij heeft de commissie vastgesteld dat afgestudeerden van de bacheloropleiding rechtstreeks toegang hebben tot ten minste één masteropleiding op universitair niveau en dat afgestudeerden van de masteropleiding in voldoende mate in staat zijn zelfstandig wetenschapppelijk onderzoek op het gebied van het belastingrecht te verrichten. 92
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel met betrekking tot het niveau van het onderwerp Doelstellingen opleiding voor de bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende.
2.2.2. Programma In de zelfstudie is een schematisch overzicht opgenomen van de programmaonderdelen van de bachelor- en masteropleiding Fiscaal recht. De inhoud van de programma’s wordt beschrevven naar de verschillende samenstellende cursusonderdelen met aanduiding van het aantal studiepunten (in ECTS-studiepunten), de onderwijsvormen, de docenten en de toetsvormen. Uit de beschrijving van het programma is af te leiden dat het eerste en tweede bachelorjaar grotendeels parallel loopt met de bacheloropleiding Rechtsgeleerdheid en Notarieel recht. Een beknopt overzicht van het bachelorprogramma is te vinden in bijlage 3, die van het masterproggramma in bijlage 4. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aanttoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Bevindingen en overwegingen Voor de bacheloropleiding gelden de volgende bevindingen. Het docentencorps is een belangrijke factor bij de interactie tussen het onderwijs en het onderzzoek. Het merendeel van de docenten is gepromoveerd, verricht zelfstandig wetenschappellijk onderzoek en participeert in onderzoeksprogramma’s van het E.M. Meijers Instituut. De onderzoeksactiviteiten van de docenten, die zich wat betreft de docenten die de fiscale vakken doceren afspeelt binnen de onderzoeksdeelprogramma’s ‘Grenzen aan de uitoefening van fisccale soevereiniteit’ (voorheen: ‘Doelstellingen en effecten van fiscale regelgeving’) en ‘Internattionale en supranationale grenzen aan fiscale soevereiniteit’ (voorheen: ‘Belastingverdragen’), zijn zichtbaar binnen een aantal vakken. Studenten worden hierbij vertrouwd gemaakt met de uitkomsten van het onderzoek en met de wijze waarop die resultaten tot stand zijn gekomen. De docenten behandelen vraagstukken zoals die in het juridisch wetenschappelijk onderzoek en de (actuele) discussie daarover, centraal staan. Studenten leren hoe een geldende rechtsregel vanuit verschillende gezichtspunten kan worden beoordeeld. Bovendien komen zij in aanrakking met de onderzoeksliteratuur uit verschillende rechtsgebieden, zo blijkt uit een analyse van QANU / Juridische Opleidingen Leiden
93
het lesmateriaal door de commissie. Vooral in de readers komt het onderzoek van docenten terug. Een voor de bacheloropleiding Fiscaal recht kenmerkend programmaonderdeel is de ‘Fiscale talentenklas’. Door de opleiding geselecteerde studenten bestuderen in groepen versschillende onderwerpen die voor de betrokken docenten direct deel uitmaken van hun eigen onderzoeksterrein. Via de docenten is de aansluiting met actuele wetenschappelijke ontwikkelingen in diverse relevvante wetenschappelijke disciplines gewaarborgd. De docenten zijn via het onderzoek in staat om studenten te wijzen op het belang en de betekenis van onderzoek bij de rechtsontwikkeling of voor de (fiscale) rechtspraktijk en ze op de hoogte te brengen van de meest recente stand van het wetenschappelijk onderzoek en de discussies die daarover worden gevoerd. Actuele wetensschappelijke ontwikkelingen keren onder meer terug bij Belastingrecht en belastingbeleid en BTW en overdrachtsbelasting. De commissie heeft ook in het lesmateriaal een verband met actuele wetenschappelijke ontwikkelingen geconstateerd, bijvoorbeeld via recente wetenschapppelijke artikelen en annotaties in de veelal jaarlijks bijgewerkte readers. In de zelfstudie maakt de opleiding een onderscheid tussen schriftelijke, mondelinge, onderzoeks-, juridische, ICT- en sociale vaardigheden. Mede naar aanleiding van eerdere evaluatieresultaten, is aan het vaardighedentraject meer aandacht besteed. In een overzicht in de zelfstudie wordt per bachelorvak aangegeven welke vaardigheden worden ontwikkeld in het desbetreffende vak. De juridische vaardigheden worden vanaf het eerste jaar opgebouwd, waarin de basiskenmerken van de rechtsgeleerdheid, te weten de grondslagen van het recht en het systeem van de hoofdgebieden van het recht, onderwezen worden. In het tweede en derde jaar worden studenten in toenemende mate geconfronteerd met verschillende visies op rechtsontwikkelingen en verschillende mogelijke argumentaties voor de oplossingen van fiscaalrechtelijke vraagstukken. Verder is uit het overzicht op te maken dat in het eerstejaarsvak Inleiding straf- en strafprocesrecht en het derdejaarsvak Internnationaal en Europees belastingrecht de onderzoeksvaardigheden worden getraind. In het laatste bachelorjaar wordt met het Moot Court onder meer geoefend in het zelfstandig op- en uitzoeken van materiaal dat de basis vormt van het ten overstaan van de oefenrechtbank te verdedigen standppunt. Het reguliere curriculum van de opleiding kent geen bachelorscriptie, waarmee de opbouw van het vaardighedentraject niet resulteert in een verplicht integratief eindwerk. Binnen de ‘Fiscale talentenklas’ wordt wel een bachelorscriptie geschreven. In het programma zijn diverse verbanden met de actuele fiscale beroepspraktijk aanwezig. Zo wordt tijdens het vak Moot Court de juridische beroepspraktijk nagebootst en worden er bij diverse programmaonderdelen docenten ingezet die actief zijn in het veld. De commissie heeft tijdens de visitatiegesprekken en na bestudering van het lesmateriaal, kunnen vaststellen dat in verschillende cursussen, met name de fiscaalrechtelijke vakken, studenten kennismaken met problemen en voorbeelden uit de fiscale praktijk. De docenten van het fiscaal onderwijs zijn nagenoeg allemaal ook werkzaam in de beroepspraktijk. Verder betoogt de opleiding dat het verband tussen het programma en de actuele beroepspraktijk ook bestaat daar waar studenten in het kader van een werkgroepopgave wordt gevraagd vanuit een bepaald perspectief (bijvoorbbeeld van belastingadviseur, belastinginspecteur, staatssecretaris van Financiën of belastingrrechter) naar een casuspositie te kijken. Voor de masteropleiding gelden de volgende bevindingen.
94
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
Het docentencorps is een belangrijke factor bij de interactie tussen het onderwijs en het onderzzoek. Het merendeel van de docenten verricht zelfstandig wetenschappelijk onderzoek en partticipeert in onderzoeksprogramma’s van het E.M. Meijers Instituut. De onderzoeksthema’s worden door de docenten in diverse programmaonderdelen, zoals Internationaal belastingrrecht, aan de orde gesteld. Docenten die geen onderzoeksaanstelling hebben, worden ingezzet bij de behandeling van de meer uitgesproken positiefrechtelijke onderdelen. Bovendien blijkt uit een analyse van het lesmateriaal door de commissie dat masterstudenten in aanraking komen met de onderzoeksliteratuur uit het fiscale rechtsgebied. Via de docenten is de aansluiting met actuele wetenschappelijke ontwikkelingen in diverse relevante wetenschappelijke disciplines gewaarborgd. De docenten zijn via het onderzoek in staat om studenten te wijzen op het belang en de betekenis van onderzoek bij de rechtsontwikkkeling of voor de rechtspraktijk en ze op de hoogte te brengen van de meest recente stand van het wetenschappelijk onderzoek en de discussies die daarover worden gevoerd. In het laatste programmaonderdeel wordt ook aandacht besteed aan rechtsvergelijkende onderzoeksvaardighheden. De commissie heeft ook in het lesmateriaal een verband met actuele rechtswetenschapppelijke ontwikkelingen geconstateerd, bijvoorbeeld via recente wetenschappelijke artikelen en annotaties in veelal jaarlijks bijgewerkte readers. De opbouw van de diverse vaardigheden wordt in de masteropleiding voortgezet. In de masteroopleiding wordt, in tegenstelling tot de bacheloropleiding, explicieter aandacht besteed aan onderzoeksvaardigheden, met name ook op het gebied van rechtsvergelijking. In het scriptieoonderzoek vindt de verdieping van de verworven onderzoeksvaardigheden plaats. In het kader van de masterscriptie, van 10 ECTS-studiepunten, wordt onder toezicht van een specialist zelfstandig een onderzoek uitgevoerd. In mastervakken, zoals Directe belasting, Belastingverdragen en Europese belastingrecht directe en indirecte belastingen, wordt een expliciet verband met de beroepspraktijk gelegd. Er is geen verplichte stage in het programma opgenomen, maar studenten lopen bijna allemaal een extracurriculaire stage. In hoorcolleges wordt uitdrukkelijk aandacht besteed aan nieuwe ontwikkelingen in de praktijk en de wetenschap. De docenten van het fiscaal onderwijs zijn nagenoeg allemaal ook werkzaam in de beroepspraktijk. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de invulling van zowel het bachelorals het masterprogramma Fiscaal recht voldoet aan de wetenschappelijke vereisten van een wo-opleiding. (a) De commissie heeft vastgesteld dat binnen beide opleidingen sprake is van voldoende verwevenheid met het onderzoek van de wetenschappelijke staf. Deze verwevenheid komt met name tot stand via het docentencorps en het onderwijsmateriaal. (b) Aangezien het onderzoek van de docenten zich beweegt op het gebied van de actuele ontwikkelingen in het vakgebied, concludeert de commissie dat actuele ontwikkelingen in de maatschappij en het beroepenveld onderdeel uitmaken van de onderwijsprogrammma’s. Daarbij worden diverse opdrachten gebruikt om verbanden te leggen met actuele (fiscaal)juridische ontwikkelingen. (c) Voorts heeft de commissie aan de hand van de beschrijving van de inhoud en opzet van de programma’s en het gebruikte lesmateriaal, vastgesteld dat er voldoende aandacht wordt besteed aan het ontwikkelen van verschillende vaardigheden bij studenten. De QANU / Juridische Opleidingen Leiden
95
methoden voor rechtswetenschappelijk onderzoek blijven in de bachelorfase enigszins onderbelicht, maar dit wordt gecompenseerd door de ruime aandacht voor de juridische en schriftelijke vaardigheden. In de masteropleiding komen de onderzoeksvaardigheden ruimschoots aan bod. (d) Tot slot stelt de commissie vast dat er voldoende praktijkgerichte elementen in de proggrammaonderdelen zijn opgenomen, met name die onderdelen waar gebruik wordt gemmaakt van praktijkproblemen en docenten uit het beroepenveld worden ingezet. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling De commissie beveelt aan om in het bachelorprogramma meer systematisch aandacht te bestedden aan methoden en technieken van rechtswetenschappelijk onderzoek. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbevelingen, het oordeel over de basiskwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinsspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Bevindingen en overwegingen In de zelfstudie wordt beschreven dat voor de implementatie van de onderwijsmissie en de eindtermen in het onderwijs, het instrument van het Handboek Onderwijs is ontwikkeld. In het document zijn zowel de afspraken neergelegd die in de loop der jaren zijn gemaakt over de organisatie en inrichting van het onderwijs, alsook de recent doorgevoerde onderwijsvernnieuwingen. Het vormt daarmee voor alle betrokkenen het primaire referentiekader voor de organisatie en structuur van het onderwijs. In de inleidende vakken van de bacheloropleiding ontwikkelen de studenten kennis van de grondslagen van het recht. De hoofdlijnen wat betreft het positieve recht worden onder meer binnen het onderdeel Inleiding burgerlijk recht aangegeven en rechtshistorische aspecten komen aan de orde in het vak Romeins recht. Het tweede jaar biedt studentten civielrechtelijke kennis, alsmede (bedrijfs)economische basiskennis die noodzakelijk is om het belastingrecht op academisch niveau te kunnen beoefenen. Aan het eind van het tweede jaar zijn de verplichte fiscale vakken geprogrammeerd en gericht op het versschaffen van basiskennis van de systematiek van het fiscale (bestuurs)recht. Het derde jaar staat nagenoeg geheel in het teken van de fiscale vakken. Basiskennis, onder andere met betrekking tot de inkomstenbelasting, de vennootschapsbelasting, de loonbelasting, fiscale rechtsvinding en de overdrachtsbelasting, wordt in het laatste bachelorjaar uitgebouwd. De commissie heeft geconstateerd dat de bacheloropleiding beperkte ruimte voor het successsierecht in het programma heeft opgenomen. De opleiding geeft hiervoor als reden dat de Successiewet geen deel uitmaakt van de kern van het onderzoeksprogramma. Vaardigheden worden in diverse vakken geoefend. In de opeenvolgende vakken van beide opleidingen is 96
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
een vaardighedentraject geïntegreerd, waarbinnen studenten stapsgewijs leren zelfstandig onderzoek te verrichten, te presenteren en te verdedigen. Binnen dit vaardighedentraject speelt het participantensysteem (zie F10) een prominente rol. Schriftelijke vaardigheden worden getraind in de verplichte fiscale vakken, mondelinge vaardigheden in Moot Court en onderzoeksvaardigheden in het vak Theorie van het belastingrecht. Aan de eindkwalifficaties die gericht zijn op een academische attitude wordt in verschillende momenten in het programma aandacht besteed. Het besef dat het geldende recht geen statisch gegeven is, maar aan verandering en aan keuze onderhevig is, wordt op verschillende momenten bijgebracht. Een rechtsregel kan in historisch perspectief, dan wel in een intern of extern vergelijkend perspectief worden bezien. In een intern vergelijkend perspectief worden uiteeenlopende oplossingen uit verschillende rechtsgebieden, zoals straf-, bestuurs- en civielpprocesrecht, besproken. De eindkwalificaties van de masteropleiding beogen de afsluiting van een leerproces dat in de bacheloropleiding van start is gegaan. De kennis die is opgedaan tijdens de bacheloropleiding Fiscaal recht wordt verder verdiept. Zo staan in het vak Directe belastingen onderwerpen op het terrein van de inkomsten- en vennootschapsbelasting centraal en wordt in het vak Fiscaal bestuursrecht I en II een aantal belastingwetoverschrijdende thema’s verdiept. Op kleinere schaal vindt ook verbreding plaats, bijvoorbeeld in het vak Fiscale bedrijfseconomie, waarin bedrijfseconomische onderwerpen worden behandeld die een directe band met de fiscaliteit hebben. In bijna alle mastervakken wordt gebruikgemaakt van schriftelijke opdrachten, waarmmee recht wordt gedaan aan de geformuleerde eindkwalificaties op het gebied van vaardighedden. Ook wordt aandacht besteed aan het ontwikkelen van specifieke fiscale vaardigheden, zoals in het vak Fiscaal-economisch beleid, waarin studenten leren regels te analyseren in relatie tot sociaaleconomische belangen en doelstellingen van overheidsbeleid. In de scriptie komen alle gespecificeerde eindkwalificaties met betrekking tot kennis en inzicht, vaardigheden en attitude aan de orde. Dit onderdeel van het curriculum biedt een student de gelegenheid tot het doen van zelfstandig rechtswetenschappelijk onderzoek. Uit de studiegids en de aangeleverde informatie blijkt voor beide opleidingen dat de eindkwallificaties vertaald zijn in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. Voor de totstandkomming van de vakbeschrijvingen is een specifieke procedure en een format ontwikkeld. Als de vakbeschrijvingen voldoen aan het facultaire onderwijsbeleid en de facultaire afspraken over de organisatie van het onderwijs, worden zij goedgekeurd door het onderwijsbestuur. Er wordt van uitgegaan dat die leerdoelen van een vak (de eindtermen) (a) aansluiten bij de facultaire onderwijsmissie, (b) zijn ontleend aan de eindtermen van de opleiding, en tezamen zorgen voor de realisatie van die eindtermen, en (c) voortbouwen op hetgeen in eerdere jaren aan kennnis, inzicht en vaardigheden is vergaard. De commissie stelt vast dat voor beide opleidingen geldt dat door middel van de gekozen werkvormen (zie ook F10) en bij een studie-inzet c.q. -houding die van studenten in het wetenschappelijk onderwijs verwacht mag worden, de geformuleerde eindtermen op adequate wijze te bereiken zijn. Een belangrijke bijdrage levert de individuele toetsing van de behaalde kwalificaties aan de hand van tentamens, papers, werkstukken en/of presentaties. Het deeltijdprogramma van de bacheloropleiding is opgezet als een vijfjarige opleiding. Het deeltijdprogramma van de masteropleiding is opgezet als een tweejarige opleiding. De commmissie heeft vastgesteld dat de deeltijd- en voltijdprogramma’s dezelfde onderdelen bevatten. In de deeltijdvariant wordt avondonderwijs aangeboden. De commissie is dan ook van mening QANU / Juridische Opleidingen Leiden
97
dat deeltijdstudenten dezelfde mogelijkheden hebben om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken als voltijdstudenten. Beoordeling De commissie heeft vastgesteld dat de beschrijving in de zelfstudie van de concretisering van de eindkwalificaties in de programma’s op adequate en overtuigende wijze is uitgevoerd. De programma’s sluiten aan bij de actualiteit en bieden ook verdieping. De bijdrage van de versschillende programmaonderdelen aan het realiseren van de eindkwalificaties valt daarmee in voldoende mate te identificeren, waarmee de commissie concludeert dat de opzet van de opleiddingen Fiscaal recht de studenten in voldoende mate de mogelijkheid biedt de eindkwalificatties te bereiken. Dit geldt voor zowel de voltijdse als de deeltijdse variant van de opleidingen. De commissie is van oordeel dat de opleidingen erin zijn geslaagd om op consistente wijze het duidelijk generalistische profiel dat gericht is op de fiscale beroepspraktijk, zoals is neerggelegd in de geformuleerde eindkwalificaties, helder tot uitdrukking te laten komen in het programma. Tevens is de commissie van oordeel dat de eindkwalificaties op passende wijze zijn vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De commissie is van mening dat er goede maatregelen zijn genomen die vastgelegd zijn in het Handboek Onderwijs, maar heeft tegelijkertijd ook vastgesteld dat de effecten hiervan soms nog zichtbaar moeten worden. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat voor beide varianten de relatie tussen de geformuleerde doelstellingen en de programma’s op een juiste manier is uitgewerkt en dat de inhoud van de programma’s een adequate concretisering is van de eindkwalificaties. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling Ondanks dat de bacheloropleiding weloverwogen ervoor gekozen heeft om het successierecht niet een aparte plaats in het programma te geven, geeft de commissie de faculteit in overweging dit besluit te heroverwegen. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbeveling, het oordeel over de basiskkwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bevindingen en overwegingen Uit de curriculumopbouw van de bacheloropleiding wordt duidelijk dat in het eerste jaar gewerkt wordt aan het bijbrengen van de grondslagen van het recht in het algemeen. De eerste jaren van de bacheloropleiding lopen dan ook grotendeels parallel met de eerste jaren van de bacheloropleidingen Rechtsgeleerdheid en Notarieel recht. De basiskennis wordt onder meer met behulp van inleidende vakken op het terrein van het burgerlijk recht, strafrecht, staats- en bestuursrecht en internationaal en Europees recht aangebracht. Het tweede jaar biedt studentten civielrechtelijke kennis, alsmede (bedrijfs)economische basiskennis die noodzakelijk is om het belastingrecht te kunnen beoefenen. Omdat de handhaving, zo betoogt de opleiding in de zelfstudie, van de fiscale verplichtingen van de burger deels via het strafrecht verloopt, wordt in het derde trimester het vak Fiscaal en financieel-economisch strafrecht onderwezen. Dit vak bouwt voort op het vak Inleiding straf- en strafprocesrecht uit het eerste jaar en is een voor fiscalisten relevante verdieping van dat vak. Bij het vak Inleiding belastingrecht voor 98
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
fiscalisten en notariëlen wordt op inleidend niveau ingegaan op de structuur van en samenhhang tussen de inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, loonbelasting en dividendbelastting. Het vak is zo opgezet dat er op ondergeschikte punten een overlap bestaat met wat is behandeld tijdens de hoorcolleges van het vak Belastingrecht en belastingbeleid. In het derde trimester volgen studenten tevens het vak Fiscaal bestuursrecht I. Dit vak is erop gericht studdenten kennis te verschaffen van de systematiek van het fiscale bestuursrecht. De Algemene wet bestuursrecht is in het eerste jaar al op basisniveau behandeld in het kader van het vak Inleiding staats- en bestuursrecht: die kennis wordt bekend verondersteld. Het derde jaar staat voornamelijk in het teken van de fiscale vakken. In dit jaar wordt veel voortgebouwd op de voorgaande jaren. Zo wordt de in de vakken Directe Belastingen I en Directe Belastingen II voortgebouwd op de bij het vak Inleiding belastingrecht voor fiscalisten en notariëlen opgeddane basiskennis met betrekking tot de inkomstenbelasting, de vennootschapsbelasting, de loonbelasting en de dividendbelasting. Ook worden nieuwe thema’s in het laatste bachelorjaar geïntroduceerd, zoals in het vak BTW en overdrachtsbelasting, waar studenten kennismaken met de omzet en overdrachtsbelasting. Het bachelorcurriculum kent een vrije keuzeruimte van 5 ECTS-studiepunten. Ook in de programmering van de onderdelen in de masteropleiding is een opbouw aangebracht. Bij de opleiding, zo staat in de zelfstudie beschreven, wordt de kennis die is opgedaan tijdens de bacheloropleiding verder verdiept. Zo staan in het vak Directe belastingen onderwerpen op het terrein van de inkomsten- en vennootschapsbelasting centraal. Het vak is een verdieping van (delen van) de stof die is behandeld bij de bachelorvakken Directe belastingen I en II. Bij het vak Internationaal belastingrecht wordt een verdieping aangebracht van de kennis die studentten in het bachelorvak Internationaal en Europees belastingrecht hebben opgedaan. Daarnaast wordt ingegaan op een aantal algemene leerstukken van het internationaal belastingrecht. Het vak vormt de basis voor het vak Belastingverdragen, dat in het derde trimester van het masterjjaar wordt gegeven. Binnen het vak Fiscale bedrijfseconomie worden in het tweede trimester van het masterjaar bedrijfseconomische onderwerpen behandeld die een directe band met de fiscaliteit hebben. Zo wordt aandacht besteed aan de invloed van internationale jaarrekeningrregels op de fiscale winstbepaling en aan de vraag of die internationale jaarrekeningregels als grondslag zouden kunnen dienen voor de fiscale winstbepaling. Verder wordt stilgestaan bij bedrijfseconomische begrippen en concepten waarop in de fiscaliteit wordt teruggegrepen. Studenten leren in het vak Fiscaal-economisch beleid zelfstandig fiscale regels te analyseren in relatie tot sociaaleconomische belangen en doelstellingen van overheidsbeleid. Het vak Europpees belastingrecht directe en indirecte belastingen verdiept de in de bacheloropleiding opgeddane kennis over het Europese belastingrecht. In aansluiting op de bachelorvakken Fiscaal bestuursrecht I en II behandelt het vak Verdieping algemene leerstukken belastingrecht een aantal belastingwetoverschrijdende thema’s, zoals uitleg en toetsing fiscale regelgeving, fiscale overgangssituaties en overgangsmaatregelen en bestrijding van misbruik van belastingrecht. De in het derde trimester geboden keuzemogelijkheid houdt in dat óf in het buitenland een fiscaal vak wordt gevolgd óf dat in Leiden het vak Belastingverdragen wordt gevolgd. De ‘abstracte structuur’ en de beperkte keuzemogelijkheden binnen het curriculum dragen ertoe bij dat in de bachelor- en masteropleiding een (opklimmende) opbouw en samenhang van vakken wordt gerealiseerd. Door toelatingsvoorwaarden voor cursussen te hanteren, wordt een inhoudelijk samenhangend studiepad van studenten gewaarborgd. Daardoor kan in de programma’s waarvan de onderdelen evenwichtig zijn verdeeld over de studiejaren naar het bereiken van de uiteindelijke eindtermen toe worden gewerkt.
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
99
Enkele malen per jaar vindt er een coördinatorenoverleg plaats. In dit overleg komen de coörddinatoren van alle programmaonderdelen uit een bachelorstudiejaar bijeen. Onder leiding van de onderwijsdirecteur of de onderwijsmanager spreken de coördinatoren met elkaar over allerlei aspecten van het onderwijs en wordt het programma per jaar afgestemd. De masteroopleiding kent een coördinator die verantwoordelijk is voor de invulling en samenhang van de opleiding. Uit evaluaties komt naar voren dat bachelorstudenten van mening zijn dat er sprake is van een uitgebalanceerd programma, waarbij de vakken goed op elkaar aansluiten. Van de masteropleiding waren ten tijde van de visitatie nog geen evaluatieresultaten beschikbaar. Tijdens de gesprekken met de commissie waren bachelor- en masterstudenten positief over de samenhang. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de opbouw van het studieproggramma van de bachelor- en masteropleiding overzichtelijk is. Er is sprake van doorstroomrregelingen waarin de aansluiting tussen de onderdelen tot uitdrukking wordt gebracht. De opleidingen zijn erin geslaagd om middels een curriculum met veel verplichte onderdelen een strakke opbouw van het programma en een duidelijke samenhang tussen de vakken en de programmajaren te realiseren. De commissie is positief over de goede inhoudelijke samenhang waarbij elk onderdeel van beide programma’s voortbouwt op een ander en waarbij theorie en (juridische) vaardigheden op elkaar zijn afgestemd. Hierbij is sprake van een zeer evenwichtige verhouding tussen de fiscale en de niet-fiscale vakken. Diverse vakken, zoals Moot Court en BTW en overdrachtsbelasting in het bachelorcurriculum en Verdieping algemene leerstukkken belastingrecht in het mastercurriculum, spelen een belangrijke rol bij de integratie van de leerstof en dus de inhoudelijke samenhang van de programma’s. In de ogen van de commissie is zowel het bachelor- als het masterprogramma een goed samenhangend geheel en wordt er op overtuigende wijze aandacht besteed aan integratieve onderdelen, waarmee de programma’s duidelijk boven het basisniveau uitstijgen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievvoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Bevindingen en overwegingen Een studiejaar is opgedeeld in drie trimesters van elke 20 ECTS-studiepunten. Vanaf het studdiejaar 2006-2007 zal de faculteit overgaan naar een semestersysteem. Om de studeerbaarheid te bevorderen is de uniforme roosterstructuur binnen de faculteit ingevoerd. Deze structuur kent onderwijsintensieve perioden, (her)tentamenperioden en onderwijsvrije perioden. Een trimester is een periode van vijftien weken met daarbinnen een periode van twaalf weken voor het onderwijs. De programmaonderdelen hebben een omvang van 5 ECTS-studiepunten of 10 ECTS-studiepunten. Een vak van 10 ECTS-studiepunten wordt in beginsel verspreid over tien weken en een vak van 5 ECTS-studiepunten wordt gedurende vijf weken gedocceerd. Tijdens de gesprekken met studenten heeft de commissie signalen ontvangen dat de grote vakken nog wel eens voor studievertraging kunnen zorgen. De tentamens worden in 100
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
het algemeen afgenomen in de laatste twee dan wel drie weken van elk trimester. De totale geprogrammeerde studielast van de bacheloropleiding bedraagt 180 ECTS-studiepunten, die van de masteropleiding bedraagt 60 ECTS-studiepunten. De geprogrammeerde studielast is evenwichtig verdeeld over de studiejaren en trimesters. De faculteit maakt gebruik van een studielastmeter. Met dit instrument kan worden nageggaan of de studielast van een vak te zwaar dan wel te licht is. In de studielastmeter wordt onder meer rekening gehouden met de hoeveelheid te verwerken literatuur. Uit de beschrijvving van de studielastmeter blijkt dat de faculteit een onderscheid maakt tussen ‘regelvoor-regelbestudering’ voor relatief zware literatuur en ‘pagina-voor-paginabestudering’ voor relatieve lichte literatuur. De regel-voor-regelnorm komt neer op vijf pagina’s per uur en de pagina-voor-paginanorm komt neer op tien pagina’s per uur. Bij anderstalige literattuur wordt de norm aangepast. Tijdens het bezoek heeft de commissie enkele signalen van studenten ontvangen dat de literatuur van de verplichte fiscale vakken soms moeilijk toeggankelijk is. Ook heeft de commissie tijdens het bezoek aan de opleidingen enkele signalen ontvangen dat in de masteropleiding te veel nadruk op het (verder) ontwikkelen van de schrijfvaardigheid wordt gelegd. Door de vele verplichte schrijfoefeningen kan dit leiden tot studievertraging. De faculteit hanteert een harde cesuur tussen de bachelor- en de masteropleiding Fiscaal recht. De Onderwijs- en Examenregeling (OER) geeft aan dat studenten die willen doorstromen naar de masteropleiding alle onderdelen van het bachelorcurriculum moeten hebben gehaald. Alle uitzonderingen worden voorgelegd aan de toelatingscommissie. Om onnodige vertraging in de doorstroming te voorkomen, kent de masteropleiding drie instroommomenten. De commissie heeft vastgesteld dat er ruim voldoende mogelijkheden zijn om een deel van de opleiding in het buitenland door te brengen. Binnen het studieprogramma is ruimte gemaakt voor het volgen van een vak (van 5 ECTS-studiepunten) in het buitenland. Studenten die in het buitenland willen studeren, kunnen meedoen aan het (georganiseerde) uitwisselingsprogramma met de University of Florida, Gainesville, of zelf een buitenlandverblijf regelen. Het programma met de University of Florida is er op gericht om masterstudenten in de laatste fase van hun studdie zonder studievertraging kennis en ervaring op te laten doen in de Verenigde Staten. De faculteit streeft ernaar dat voltijdstudenten veertig uur per week bezig zijn met hun studdie (dit omvat zowel het volgen van onderwijs als zelfstudie). Voor deeltijdstudenten wordt uitgegaan van twintig uur studie in de week. De opleiding geeft in de zelfstudie aan dat de opleidingen een opbouw en didactiek hebben, waardoor de studenten als vanzelf een actieve studiehouding aannemen. De werkelijke studielast per vak wordt gemonitord met behulp van de cursusevaluatie. Uit deze evaluaties en de gesprekken van de commissie met voltijdse bachelor- en masterstudenten blijkt dat studenten over het algemeen rond de dertig uur per week studeren. Van deeltijdstudenten heeft de commissie geen negatieve geluiden omtrent de studiebelasting gehoord. De faculteit beschikt over een monitoringsysteem, waardoor de studievoortgang van alle studdenten van de opleidingen in de gaten gehouden kan worden. Vertraagde studenten worden op gesprek gevraagd bij de studieadviseur, zodat vertraging eerder zichtbaar wordt en er maatrregelen kunnen worden genomen om deze te beperken. Aangezien ten tijde van de beoordelling nog geen evaluatieresultaten voor de masteropleiding beschikbaar waren, kunnen voor deze opleiding nog geen uitspraken worden gedaan over de gerealiseerde studielast. Op basis QANU / Juridische Opleidingen Leiden
101
van de resultaten van de exitenquêtes van de ongedeelde opleiding, ziet de commissie geen reden tot zorg op dit vlak. Tevens wijst de faculteit erop dat veel aandacht geschonken wordt aan een adequate proggrammering van de studieonderdelen. Op deze wijze hoopt de faculteit de studeerbaarheid te bevorderen. Beoordeling Er is sprake van een zorgvuldig opgezet bachelor- en masterprogramma, waarin de studielast gelijkmatig is verdeeld. In het algemeen meent de commissie dat beide opleidingen voldoende tijd en energie steken in het opsporen en waar mogelijk elimineren van studiebelemmerende factoren. De commissie heeft dan ook geen structurele studiebelemmerende factoren gesignalleerd. Hierbij spelen de persoonlijke contacten met docenten binnen een betrekkelijk kleine groep van studenten een belangrijke rol. De commissie heeft om begrijpelijke redenen geen helder beeld kunnen vormen omtrent de feitelijke studielast van de masteropleiding, maar acht dit, mede door de actuele ervaringen met de ongedeelde opleiding, geen specifiek zorgpunt. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de programma’s over het geheel genomen studeerbaar zijn en dat de opleidingen zowel op studentniveau als op programmanivveau systematisch aandacht besteden aan de relatie tussen de geprogrammeerde en de feitelijke studielast. De studielastmeter en de systematische monitoring middels vakevaluaties spelen hierbij een positieve rol. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling De commissie beveelt de opleidingen aan om meer gebruik te maken van tussentijdse toetsing. Dit kan een middel zijn om gedurende de gehele duur van de grote vakken van 10 ECTS-studdiepunten de aandacht van studenten vast te houden. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbeveling, het oordeel over de basiskkwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Bevindingen en overwegingen Tot de bacheloropleiding Fiscaal recht worden toegelaten zij die in het bezit zijn van een vwodiploma of een propedeuse van een hbo-opleiding. Afwijkende toelatingsverzoeken vallen onder de colloqiumdoctumprocedure. Er worden geen aanvullende eisen gesteld. De toelattingseisen en -procedure zijn in de OER opgenomen. De faculteit hanteert voor de masteropleiding de universitaire toelatingsprocedure, zoals die door het College van Bestuur is vastgesteld. Daarin is onderscheid gemaakt tussen studentten die direct toelaatbaar zijn en studenten die een bewijs van toelating nodig hebben. Studdenten die aan de Universiteit Leiden de bacheloropleiding Fiscaal recht hebben afgerond, 102
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
zijn rechtstreeks toelaatbaar tot de masteropleiding. Volgens de opleiding levert de aanssluiting tussen de bachelor- en masteropleiding geen problemen op. Het faculteitsbestuur heeft een toelatingscommissie voor de masteropleiding gemandateerd om besluiten over de toelating te nemen. Daarbij wordt op basis van de vooropleiding van de bachelor bezien welke aanvullende vakken gevolgd moeten worden om toegelaten te kunnen worden tot de masteropleiding. Voorlichting over de opleidingen is de taak van de facultaire afdeling Marketing en Communnicatie, waarbij wordt samengewerkt met de leden van de afdelingen en de opleidingen. Zij draagt zorg voor het voorlichtingsmateriaal, de studievoorlichtingsdagen, de facultaire website en voor de studiegids. De commissie heeft geconstateerd dat in het voorlichtingsmateriaal een helder beeld van de opleidingen wordt neergezet. Aangezien de opleidingen relatief jong zijn, zijn de instroomgegevens beperkt. In 2004-2005 begon ruim 26% van de Nederlandse eerstejaarsbachelorstudenten Fiscaal recht de studie in Leiden. De instroomgegevens zijn opgenomen in bijlage 5. Van de masteropleiding Fiscaal recht zijn (nog) geen KUO-gegevens bekend. De commissie heeft kennisgenomen van de door de faculteit aangeleverde instroomgegevens. De faculteit plaatst bij de instroomgegevens de volggende opmerking, waarmee gewezen wordt op het gegeven dat de beschikbare instroomgegevens geen goed beeld geven van de omvang van de fiscale studierichting. Vanaf het academisch jaar 2002-2003 (namelijk bij de start van de nieuwe bacheloropleiding) werd het mogelijk dat eerstejjaarsstudenten zich bij de Informatie Beheer Groep (IBG) konden inschrijven voor de bacheloroopleiding Fiscaal recht. Tot dat moment schreven eerstejaars zich in bij de (propedeuse van de) doctoraalopleiding Nederlands recht (nu bachelor- en masteropleiding Rechtsgeleerdheid). De nieuwe mogelijkheid heeft er echter niet toe geleid dat nu een exacte, betrouwbare uitsplitsing van de instroom Nederlands recht over ‘Nederlands recht’ en ‘Fiscaal recht’ te geven is. Studentten blijken zich in de praktijk namelijk veelal bij de IBG in te schrijven als studenten Nederlands recht om pas na de propedeuse Fiscaal recht te gaan studeren. Exacte recente instroomcijfers zijn daarom niet te geven; instroomcijfers over een langere periode ontbreken om de hiervoor vermelde reden geheel. In het opleidingsrapport voor de bachelor- en masteropleiding Rechtsggeleerdheid worden wél instroomcijfers over een langere periode gegeven, namelijk ook over de instroom in de oude doctoraalopleiding Nederlands recht. Zoals aangegeven vallen de studenten Fiscaal recht eveneens onder deze instroom, zonder dat uitsplitsing mogelijk is. Het is de commissie opgevallen dat de afgelopen jaren het aantal ingeschreven deeltijdstuddenten in de masteropleiding sterk is toegenomen. Aangezien de hoorcolleges van het fiscale onderwijs voornamelijk ’s avonds plaatsvinden, is een mogelijke verklaring dat reguliere studdenten die nog enkele mastervakken moeten volgen zich inschrijven als deeltijdstudent. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de programma’s qua vorm en inhoud in voldoende mate aansluiten bij de kwalificaties van de instromende studenten. De commissie stelt vast dat potentiële instromende studenten op een adequate wijze worden voorgelicht over het profiel van de opleidingen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
103
F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Het bachelorprogramma Fiscaal recht omvat 180 ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het masterprogramma Fiscaal recht omvat 60 ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de opleidingen voldoen aan de formmele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Bevindingen en overwegingen In de zelfstudie wordt uitgebreid ingegaan op het didactisch concept van de faculteit. Binnen het didactisch concept worden, afhankelijk van de leerdoelstellingen die de docenten willen realiseren, in de faculteit en bij de bachelor- en de masteropleiding Fiscaal recht verschillende onderwijsvormen gehanteerd. Wat de keuze voor de onderwijsvormen betreft, heeft de faculteit in de zelfstudie enkele algemmene uitgangspunten geformuleerd welke aan die keuze richting geven, namelijk: •
•
•
•
104
Activerend onderwijs en gestructureerde zelfstudie zijn belangrijke pijlers van het didacttisch concept. Studenten zijn in hoge mate zelf verantwoordelijk voor de studieplanning; zij worden gestimuleerd tot kritische zelfreflectie. Elk vak moet daarom een werkboek kennen waarin aan studenten structuur voor die zelfstudie wordt geboden. Het Handboek Onderwijs speelt hierbij een belangrijke rol. Hierin is een checklist opgenomen. Alle studenten in alle jaren van het bachelor- en het masterprogramma moeten regelmatig getraind worden in verschillende soorten vaardigheden in een oplopende graad van moeillijkheid, evenals in een goede spreiding over en in de jaren van het programma. Afstemmming over die spreiding vindt onder andere in de coördinatorenvergadering plaats. De digitale leeromgeving (Blackboard) wordt bij elk vak en door iedere docent ingezet om de zelfstudie te stimuleren en voor de overdracht van kennis die niet per se via de meer tradditionele contacturen hoeft te lopen. Via dat medium kunnen studenten opdrachten makken, discussiëren over stellingen die betrekking hebben op het hoorcollege, werkgroepen voorbereiden, elkaars opdrachten van commentaar voorzien, vragen stellen aan docenten, en proeftentamens afleggen. Hoorcolleges worden in principe gegeven door gezichtsbepalende docenten, die studentten dwingen om na te denken over grensoverschrijdende problemen en die studenten confronteren met de visie van de docent op het recht. Deze visie wordt weerspiegeld in de vragen die in het tentamen worden gesteld.
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
• •
Werkgroepen dienen een aanvulling op de hoorcolleges te vormen, waarvoor door studentten een actieve voorbereiding nodig is en/of een actieve inbreng tijdens de werkgroep. In de masterfase moeten de onderwijsvormen Privatissimum en Practicum worden gebbruikt (zie hierna).
Om docenten en studenten meer duidelijkheid te geven over de organisatie en werkwijze van de verschillende onderwijsvormen, zijn uniforme afspraken gemaakt die in het Handboek Onderwijs zijn vastgelegd. In het algemeen worden bij elk vak hoorcolleges verzorgd. Bij de deeltijdopleiding wordt meestal een gecombineerd hoor-/werkcollege gegeven. In het geval van een vak van 5 ECTS-studiepunten gaat het om circa vijf hoorcolleges van twee uur, voor 10 studiepuntenvakken om ongeveer tien hoorcolleges van twee uur. Hoorcolleges zijn niet verplicht; deelname eraan wordt wel sterk aangeraden. De stof die op het hoorcollege wordt behandeld kan onderdeel uitmaken van het tentamen. Studenten moeten de verplichte stof hebben bestudeerd. In het hoorcollege wordt de stof uit de verplichte literatuur niet lettterlijk weergegeven, maar veeleer verduidelijkt en toegelicht. Bij sommige vakken worden ook responsiecolleges verzorgd, waarin de grote lijnen van het vak nog eens aan bod komen. Voor elk verplicht vak worden in de regel werkgroepen verzorgd. Voor 5 studiepuntenvakken gaat het om vijf werkgroepen van twee uur; voor 10 studiepuntenvakken om circa tien werkgroeppen van twee uur. In de werkgroepen wordt de verplichte stof toegepast en geconcretiseerd aan de hand van opdrachten; de training van de diverse vaardigheden vindt vooral tijdens deze colleges plaats. De studenten hebben de verplichte stof voor de werkgroep bestudeerd en de opdrachten vervuld. De docent draagt zorg voor een individuele of collectieve nabespreking van de opdrachten. Met ingang van het academisch jaar 2006-2007 zal gelden dat áls een studdent zich inschrijft voor een werkgroep hij ook verplicht aanwezig is. De student kan er ook voor kiezen om zich niet in te schrijven voor werkgroeponderwijs en dus niet deel te nemen. Ook wordt gesproken over een constante samenstelling van de werkgroepen gedurende een studiejaar. Ten behoeve van de registratie en de sancties ontwikkelt het onderwijsbestuur een uniforme richtlijn voor alle werkgroepen. Een voor de opleidingen Fiscaal recht belangrijk aspect is het zogenaamde participantensysteem. Aangezien het merendeel van de verplichte fiscale vakken deze specifieke werkvorm kent, ondersscheiden de opleidingen zich hiermee van de overige opleidingen van de faculteit. Het particippantensysteem is een didactische werkvorm waarbij een onderwijsweek bestaat uit: • • • • •
het bestuderen van de opgegeven stof; een hoorcollege waarin het bestudeerde wordt toegelicht; het individueel oplossen van de opgegeven werkgroepopgaven die betrekking hebben op de bestudeerde stof; het in studentenwerkgroepjes van in beginsel vier studenten bespreken van de individuele uitwerkingen van die opgaven en het formuleren van een gemeenschappelijke uitwerking die bij de docent wordt ingeleverd; een werkgroepbijeenkomst waarin studenten hun uitwerkingen mondeling presenteren.
Door deelname aan het participantensysteem is het voor studenten mogelijk een credit te behalen van 0,5 punt bij het tentamen. Daaraan zijn strikte voorwaarden verbonden. Tijdens het bezoek van de commissie is gebleken dat over het algemeen studenten die de credit niet meer kunnen behalen – bijvoorbeeld omdat zij twee keer geen of te laat schriftelijk werk hebbben ingeleverd – toch gedurende de resterende weken mee doen aan het participantensysteem. QANU / Juridische Opleidingen Leiden
105
Hieruit valt af te leiden dat studenten een toegevoegde waarde in deze werkvorm zien. Uit de visitatiegesprekken met fiscale bachelor- en masterstudenten, en notariële studenten die fiscale vakken hebben gevolgd, komt naar voren dat zij worden gestimuleerd door het participantenssysteem. Ze zijn dan ook positief over deze werkvorm en bijna alle studenten nemen deel aan het systeem. Dit beeld wordt bevestigd door verschillende evaluatieresultaten. De opleiding wijst er verder ook op dat studenten die aan het participantensysteem hebben deelgenomen in de regel beter presteren bij het tentamen dan studenten die niet hebben deelgenomen aan het participantensysteem. Tijdens het gesprek met studenten heeft de commissie signalen ontvanggen dat deeltijdstudenten praktische problemen hebben om deel te nemen aan het participanttensysteem, omdat overleg met anderen in groepjes voor deze groep studenten moeilijk is. De bacheloropleiding kent voor gemotiveerde studenten de mogelijkheid om na een selecttieprocedure mee te doen aan de ‘Fiscale talentenklas’. Dit onderdeel is in het derde jaar geprogrammeerd en geldt als een keuzevak. In groepen van circa vier studenten worden dan gedurende enige tijd onderwerpen bestudeerd die voor de betrokken docenten direct deel uitmmaken van hun eigen onderzoeksterrein. De studenten ronden de ‘Fiscale talentenklas’ af met het schrijven van een essay. De beste essays worden gepubliceerd. De commissie heeft geconstateerd dat de taal- en schrijfvaardigheden van een grote groep studenten voor verbetering vatbaar zijn. Dit blijkt onder meer uit de visitatiegesprekken met de docenten en na een analyse van enkele scripties en werkstukken van bachelor- en masterstuddenten. De commissie realiseert zich dat deze problematiek niet alleen van toepassing is voor de Leidse Faculteit der Rechtsgeleerdheid, maar is wel van mening dat ook de Leidse faculteit het probleem moet adresseren: taal is nu eenmaal een essentieel instrument voor elke jurist. In de zelfstudie wordt voor de bacheloropleiding een overzicht gepresenteerd van het proggramma met per vak de werkvorm, het aantal contacturen en zelfstudie-uren. Uit dit overzicht is op te maken dat de verhouding tussen de verschillende studieactiviteiten aansluit bij het didactisch concept. Zo blijkt dat in het programma het accent wordt gelegd op een combinatie van werkvormen per cursus. Ook is uit het overzicht op te maken dat in het programma in toenemende mate de nadruk wordt gelegd op zelfstudie. Bijna 80% van de studie-uren over de drie bachelorjaren bestaat uit zelfstudie. Het aantal contacturen waarin studenten hoorcollege of werkgroep hebben, bedraagt ongeveer acht uur per week. Uit evaluaties blijkt dat studenten over het algemeen tevreden zijn over de werkvormen. Ook in de zelfstudie van de masteropleiding wordt een overzicht van het programma gepressenteerd met per vak de werkvorm, het aantal contacturen en de zelfstudie-uren. Uit het overzicht is op te maken dat de verhouding tussen de verschillende studieactiviteiten aanssluit bij het didactisch concept. 88% van het programma is gereserveerd voor zelfstudie. In de opleiding moeten studenten veel schriftelijke opdrachten maken, zo blijkt uit meerdere gesprekken tijdens het bezoek. Tijdens de gesprekken met masterstudenten heeft de commissie het signaal ontvangen dat deze groep het wenselijk acht om meer onderwijscontacturen in het programma op te nemen. Ook de faculteit vindt het wenselijk om het aantal contacturen te verhogen, maar geeft tegelijkertijd aan dat bij de huidige omvang en samenstelling van de wetenschappelijke staf dat niet eenvouddig is (zie ook F12). De mogelijkheden die de verbeterde student-stafratio biedt, zullen voor het intensiveren van het contact tussen studenten en docenten worden ingezet.
106
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
Beoordeling Nadere analyse van de bachelor- en mastereindtermen leert dat daarin verschillende elementen zijn te onderscheiden die zich goed lenen voor het gekozen didactisch concept (bijvoorbeeld het actief deelnemen aan een wetenschappelijk debat, het kunnen aandragen van vernieuwende juridische oplossingen, het begrijpen en analyseren van juridische teksten en het (zelfstandig) uitvoeren van rechtswetenschappelijk onderzoek). De commissie heeft verder vastgesteld dat activerend onderwijs en gestructureerde zelfstudie richtinggevend zijn bij de vormgeving van de programma’s en de keuze van de werkvormen. De opleidingen maken gebruik van een breed scala aan onderwijsvormen, hetgeen ook blijkt uit het aangeleverde programmaoverzicht, waarin per onderdeel ook is aangegeven welke werk- en toetsvormen worden gehanteerd. De commissie heeft vastgesteld dat de vakbeschrijvingen in de studiegids ook aangeven van welke onderwijsvvormen gebruik wordt gemaakt. Ondanks de uniformering die op facultair niveau gestimuleerd wordt, heeft de commissie vastgesteld dat de fiscale opleidingen ruimte hebben om, als het gaat om de inrichting van de onderwijsleeromgeving, een eigen karakter te behouden. Zo kent het fiscaal onderwijs een speciale activerende werkvorm, namelijk het participantensysteem, waar de commissie buitengewoon positief over is. Deze werkvorm heeft niet alleen een stimulerende werking op studenten, maar heeft ook een positief effect op de studievoortgang. Een ander voor het fiscaal onderwijs kenmerkend aspect is de ‘Fiscale talentenklas’, waar de commissie eveneens positief over is. Anderzijds is de commissie ook van mening dat studenten die deelnemen aan de talentenklas de training in schrijfvaardigheid juist het minst nodig hebben. De commissie is van oordeel dat de programma’s een opbouw van de sturing over het leerproces van de student kennen. Dit komt tot uiting in het didactisch concept van de opleiding, waarbij het leerproces in de beginfase van de opleiding voornamelijk extern (het onderwijs) gestuurd wordt en in de laatste fase voornamelijk door de student. De inrichting van het didactisch concept heeft het bijkomend effect dat studenten veel ruimte hebben om extracurriculaire ervaring op te doen, waar dan ook volop gebruik van wordt gemaakt. Gezien het bovenstaande, met name de rol van het participantensysteem, is de commissie van oordeel dat het didactisch concept goed aansluit bij de doelstellingen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Aanbeveling De commissie raadt de opleidingen aan om voor deeltijdstudenten een aparte voorziening te treffen, zodat zij niet buitengesloten raken bij het participantensysteem. De commissie beveelt de bacheloropleiding aan om invoering van de bachelorscriptie als onderdeel van het reguliere curriculum te heroverwegen. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbeveling, de basiskwaliteit van de beoordeelde opleidingen goed is.
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
107
F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Bevindingen en overwegingen Om de realisatie van de leerdoelen te kunnen beoordelen en te toetsen wordt bij beide opleidingen gebruikgemaakt van verschillende instrumenten: schriftelijke en mondelinge tentamens, essays, werkstukken (ook scripties), referaten en tussentoetsen. Bij de keuze voor een toetsvorm wordt door de betrokken docent(en) nagegaan of de toetsvorm in lijn is met de doelstelling van het vak over kennis, inzicht en vaardigheden. De gekozen toetsvormen worden opgenomen in de vakbeschrijvingen en zijn vervolgens onderwerp van de jaarlijkse beoordeling onder verantwoordelijkheid van het onderwijsbestuur. Bij het fiscale onderwijs wordt veelvuldig gebruikgemaakt van werkstukken en essays. Presentaties, verslagen en werkstukken worden vooral ingezet om vaardigheden te toetsen. Tentamens worden gebruikt om kennis en inzicht te toetsen. Toetsing van attitudes en de integratie van kennis, inzicht en vaardigheden gebeurt in de bacheloropleiding in de verslaggen en de bachelorscriptie. In de masteropleiding vindt dit voornamelijk plaats bij de integgratieve eindtoets, in de vorm van een afstudeerscriptie. Bij het vaststellen van het eindcijfer van de masterscriptie is een tweede beoordelaar betrokken. De procedure rond toetsing en beoordeling is vastgelegd in de OER. Deze regeling wordt jaarlijks door het faculteitsbestuur vastgesteld nadat de examencommissie, de opleidingscommmissie en de faculteitsraad er hun instemming aan hebben verleend. De commissie heeft van enkele toetsen van beide opleidingen een analyse gemaakt. Hierbij is gekeken naar zowel het tentamen als de uitwerking en de beoordelingsnorm hiervan. De commissie heeft op basis van deze analyse kunnen constateren dat gebruik wordt gemaakt van onder meer kennis- en inzichtvragen en dat de tentamens voldoen aan de wetenschapppelijke norm. De Examencommissie Fiscaal recht bewaakt naast de toetsing van de leerdoelen, ook de uitvoerring van de toetsregelingen. Er zijn criteria ontwikkeld voor de beoordeling van de bachelor- en masterscriptie. De opleidingen houden in toenemende mate toezicht op fraude bij werkstukkken en scripties. De Examencommissie heeft hiervoor diverse door de faculteit ontwikkelde instrumenten op ICT-gebied tot haar beschikking. Vanuit de studenten heeft de commissie geen grote klachten gehoord omtrent de toetsing en beoordeling. De evaluatieresultaten op het gebied van toetsing geven de commissie geen aanleiding tot bijzzondere opmerkingen. Tijdens de gesprekken met studenten liet men zich positief uit over de feedback op de schriftelijke opdrachten. De studenten ontvangen naast inhoudelijke feedback, ook feedback op taal en stijl van de opdrachten. Beoordeling De wijze van examinering vindt in het algemeen op een gestructureerde wijze plaats, waarddoor er voldoende veiligheidsmarges zijn ingesteld om de beoordeling van werkstukken en opdrachten consistent te laten verlopen. De opleidingen zijn alert op het gebied van fraudebbestrijding, waarbij de Examencommissie als toezichthouder een belangrijke rol speelt. De commissie heeft tevens vastgesteld dat bij tentamens gebruik wordt gemaakt van verschillende 108
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
typen vragen, zoals kennisvragen en inzichtvragen. Op basis van een analyse van de tentamens concludeert de commissie dat het niveau van de tentamens voldoet aan de wetenschappelijke standaard. Met het recent ontwikkelde beoordelingsformulier voor scripties, is de eerste stap gezet voor uniformering op dit gebied. Gezien het bovenstaande is de commissie over het geheel genomen van oordeel dat op adequate wijze de toetsing van de realisatie van de leerdoellen van (onderdelen van) het programma plaatsvindt. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling De commissie heeft geconstateerd dat de faculteit beschikt over anti-fraude software, maar dit nog beperkt systematisch hanteert. Aangezien momenteel nog te veel wordt overgelaten aan de oplettendheid van de docenten, raadt de commissie aan meer aandacht te besteden aan deze voorziening. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbeveling, het oordeel over de basiskkwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is.
Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel met betrekking tot het niveau van het onderwerp Programma voor de bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende.
2.3.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwwikkeling van het vakgebied.
Bevindingen en overwegingen De faculteit heeft op het gebied van het personeelsbeleid de afgelopen jaren een reorganisatie doorgevoerd. In het personeelsbeleid is ervoor gekozen om voor de vaste staf alleen te werken met gepromoveerde wetenschappers die voldeden aan een daartoe opgesteld (functie)profiel. Hierbij is afscheid genomen van afdelingen die niet pasten bij ‘de kern’ van de faculteit, te weten de huidige vijf departementen, en van medewerkers die qua expertise wel pasten binnen de nieuwe organisatie, maar niet gepromoveerd waren en van wie niet te verwachten viel dat ze binnen afzienbare termijn zouden promoveren. Het onderwijs in beide opleidingen wordt verzorgd door docenten zonder onderzoekstaak, PhDfellows (promovendi), UD’s, UHD’s en hoogleraren die deels afkomstig zijn van de opleiding Rechtsgeleerdheid. De medewerkers van de afdeling Belastingrecht verzorgen het onderwijs in de meer specifiek fiscale vakken. De fiscale staf wordt gekenmerkt door een hoog aandeel van docenten met een (kleine) deeltijdaanstelling. Van het fiscale onderwijs binnen de opleidingen wordt 40% verzorgd door gepromoveerden, 16% door promovendi en 44% door docenten QANU / Juridische Opleidingen Leiden
109
zonder een onderzoekstaak. De opleidingen wijzen in de zelfstudie erop dat de rol van docenten zonder onderzoekstaak binnen het onderwijs moet worden bezien in de context van de compettitieve arbeidsmarkt voor fiscalisten. In veel gevallen gaat het om praktijkjuristen die bereid zijn om tegen een inkomensoffer een aantal dagen per jaar onderwijs te verzorgen. De hoorcolleges vinden van 17.00 tot 19.00 uur plaats. Dag- en avondstudenten volgen afzonderlijke werkgroeppen. Verder wordt in de zelfstudie beschreven dat het feit dat deze docenten geen onderzoeksaansstelling hebben, niet betekent dat zij geen onderzoek doen. Veel van deze docenten publiceren op reguliere basis in (inter)nationale tijdschriften op het gebied van belastingrecht. Uit de zelfstudie is op te maken dat op facultair niveau bijna 60% van de beschikbare onderwwijscapaciteit in fte’s, wordt verzorgd door gepromoveerde docenten. Van de hoogleraren, UHD’s, UD’s en docenten zijn respectievelijk 98%, 100%, 86% en 7% gepromoveerd. Elke gepromoveerde medewerk(st)er krijgt de beschikking over 40% onderzoekstijd. De docenten met een onderzoekstaak zijn actief betrokken bij wetenschappelijk onderzoek van de facultteit. Het wetenschappelijk onderzoek van deze docenten valt onder een van de onderzoekspprogramma’s van het E.M. Meijers Instituut. Kern van het onderzoekskwaliteitszorgsysteem van het instituut is de driejaarlijkse accreditatie van de onderzoekers. De staf wordt ingezet in zowel het bachelor- als het masteronderwijs. In het eerste jaar wordt het onderwijs ook door hoogleraren verzorgd en vrijwel alle reguliere cursussen, waarin hoorccolleges centraal staan, worden gegeven door gepromoveerde deskundigen. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de opleidingen voldoen aan het criterrium dat het onderwijs verzorgd wordt door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwwikkeling van het vakgebied. De commissie is overtuigd van het feit dat een aanzienlijk aantal wetenschappelijke en professionele rolmodellen in het onderwijs worden ingezet, die ook als zodanig alom in het specifieke veld worden gerespecteerd. Deze stafleden vervullen al vanaf het eerste bachelorjaar een belangrijke rol bij de uitvoering van de programma’s. Ondanks dat de fiscale opleidingen sterk op de beroepsgroep gericht zijn, kent de staf voldoende gepromovveerden en actieve onderzoekers. De docenten zonder onderzoekstaak uit de beroepspraktijk zorgen voor een koppeling met de praktijk. De commissie heeft begrip voor hun grote aandeel in het onderwijs, maar vindt het gegeven dat het merendeel van het fiscale onderwijs verzorgd wordt door niet-gepromoveerden wel een minder gewenste situatie. De commissie is positief over de werking van het PhD-fellows-systeem. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Bevindingen en overwegingen In tabel 1 is aangegeven door wie het onderwijs in de betrokken faculteit in het studiejaar 2005-2006 wordt verzorgd. Aangezien het onderwijs van de opleidingen van de faculteit sterk met elkaar verweven is, is niet gekozen voor een gedifferentieerde analyse van de opleidingen Worden de promovendi en PhD-fellows buiten beschouwing gelaten, bestaat bijna 70% van de onderwijs-fte’s uit gepromoveerden.
110
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
Fiscaal recht. Uit de tabel blijkt dat voor 80,87 fte aan onderwijscapaciteit beschikbaar is. In totaal wordt het bachelor- en masteronderwijs door 220 medewerk(st)ers (inclusief studentassistenten) verzorgd. Aangezien over de inzet van de twintig student-assistenten geen modelmmatige afspraken zijn gemaakt, is deze categorie in tabel 1 niet opgenomen. Tabel 1: Totale inzet personeel voor onderwijs in de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Leiden (peildatum 31 december 2005) Categorie HL* UHD UD Promovendi + PhD-fellow Docenten Overig WP (tijdelijk) Totaal
M
V
Totaal
aantal 46 15 29 24
fte’s 17,16 5,70 11,45 6,57
aantal 2 7 27 19
fte’s 1,08 3,12 11,92 4,82
aantal 48 22 56 43
fte’s 18,24 8,82 23,37 11,39
Percentage gepromoveerden 98% 100% 86% 0%
17 1
9,51 0,12
12 1
8,82 0,60
29 2
18,33 0,72
7% 50%
132
50,51
68
30,36
200
80,87
* Exclusief hoogleraren met een 0-aanstelling
In tabel 2 is voor de afgelopen vier jaar de staf-studentenratio gespecificeerd op het niveau van de faculteit. Hieruit blijkt dat ten tijde van de visitatie de faculteit een staf-studentratio had van 1:53. De faculteit is van mening dat hiermee een verantwoorde verhouding is gerealiseerd. In 2005 is besloten om een numerus fixus in te voeren, om zo de instroom te beperken. Tegellijkertijd heeft de faculteit van het College van Bestuur financiële ruimte gekregen om haar vaste staf uit te breiden. Deze maatregelen hebben geleid tot de gewenste verbetering van de staf-studentratio en deze zal in het volgend studiejaar naar verwachting onder de 1:40 uitkommen. Tijdens het bezoek heeft de commissie nauwelijks negatieve signalen van zowel docenten als studenten gehoord die betrekking hadden op de kwantiteit van het personeel. Tabel 2:
Jaar 2003/04 2004/05 2005/06 2006/07***
De studenten-docentenratio (peildatum 31 december 2005) Aantal fte onderwijs*
Aantal ingeschreven studenten
Aantal diploma’s**
Aantal studenten per fteonderwijs
Aantal afgestudeer den per fteonderwijs
88,59 81,49 80,87 98,47
4157 4313 4286 3850
1117 1299 1430 1680
47 53 53 39
13 16 18 17
* Aantal fte eerste geldstroom in dienst van de faculteit, peildatum 31 december 2005. De definitie en indelling is conform de jaarlijkse VSNU- (WOPI-)cijfers en verslaglegging in Personeel en Cijfers en SAP-HR. Berekening: aantal studenten/fte onderwijs (hgl+ugd+ud+aio-promovendi+PhDfellow+overig wp+docent). Student-assistenten gelden formeel als OBP, maar verlenen in sommige gevallen wel onderwijsondersteunning. Daar er echter geen modelmatige afspraken over de inzet van student-assistenten in het onderwijs zijn gemaakt, zijn zij hier buiten beschouwing gelaten. ** Dit zijn propedeuse-, bachelor- en doctoraaldiploma’s. *** Prognose. QANU / Juridische Opleidingen Leiden
111
Beoordeling De commissie heeft vastgesteld dat op dit punt sinds de vorige visitatie veel is verbeterd. Dit is een rechtstreeks gevolg van de extra middelen vanuit het College van Bestuur (half miljoen euro), de doorgevoerde reorganisatie van de wetenschappelijke staf en de instroombeperking van studenten. Ook al is de commissie van mening dat de ratio nog steeds aan de magere kant is, realiseert zij zich ook dat dit niet een geïsoleerd zorgpunt is voor de Leidse faculteit. Daarbij is de commissie tot de conclusie gekomen dat de huidige staf-studentratio de realisatie van de doelstellingen, en daarmee de basiskwaliteit van het onderwijs, over de gehele linie niet in gevaar brengt. Gezien het bovenstaande is de commissie alles overwegende van oordeel dat voldoende personeel ingezet wordt om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Bevindingen en overwegingen De faculteit heeft een aantal waarborgen ingevoerd om de kwaliteit van het personeel te garandderen. In 2001 zijn de uitgangspunten voor het kwalitatieve personeelsbeleid bepaald, alsmede de formatieopbouw, selectiecriteria en de functiebeschrijvingen. In de functieprofielen is explicciet aandacht gegeven aan de onderwijstaak en de daarvoor benodigde kwaliteiten. Voor elke vacature wordt een sollicitatiecommissie ingesteld. Voor UHD’s en hoogleraren wordden specifieke benoemingsadviescommissies ingesteld, waar de portefeuillehouder onderzoek respectievelijk de decaan zitting in hebben. Waar nodig wordt een kandidaat UD, UHD’ of hoogleraar gevraagd om een proefcollege te verzorgen. Om professionalisering voor leidinggevenden en medewerkers te bevorderen, werkt de facultteit sinds twee jaar met assessments voor benoemingen op UHD- en hoogleraarniveau. De dimensies waarop de assessments scoren, betreffen aanleg en houding voor onderwijs, onderzzoek en bestuurskwaliteiten. De universiteit heeft met ingang van 2005 een stelsel van resultaat- en ontwikkelingsgesprekkken (R&O-gesprekken) ingevoerd. Met alle leden van het personeel vindt jaarlijks een gesprek plaats. Deze gesprekken worden georganiseerd door de leidinggevenden. Ten tijde van het bezoek van de commissie hadden nagenoeg alle medewerkers inmiddels een dergelijk gesprek gevoerd. De leidinggevende maakt tijdens dit gesprek afspraken met de medewerker over de te behalen resultaten en over de persoonlijke ontwikkeling. Met nieuwe medewerkers wordt binnen twee maanden na binnenkomst een startgesprek gehouden. De vak- en docentevaluaties door studentten vormen de basis voor alle R&O-gesprekken. Indien daarvoor aanleiding bestaat wordt een docent geadviseerd deel te nemen aan een cursus ter verbetering van bepaalde vaardigheden. De meeste opleidingen zijn facultatief. Dat geldt niet voor docenten die Engelstalig onderwijs geven. Zij doen verplicht een toets en volgen de daaruit voortvloeiende opleidingen. Opdat nieuwe medewerkers zich snel thuis voelen, anderen leren kennen en weten waarvoor ze bij wie moeten zijn, is er met ingang van januari 2006 een introductie- en inwerkprogramma 112
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
voor alle medewerkers. Tweemaandelijks worden alle nieuwe medewerkers welkom geheten door de decaan, de directeur onderwijs, de directeur onderzoek en de directeur bedrijfsvoerring. Er wordt een korte inleiding gegeven op het onderwijs-, onderzoek- en organisatiebeleid. Ook krijgen de nieuwe medewerkers handboeken over het onderwijs, het onderzoek en het organisatiebeleid, inclusief een overzicht van alle te volgen cursussen (didactiek, Engelse taalvvaardigheid et cetera.). Beginnende docenten zijn verplicht deel te nemen aan cursussen als ‘Activerend hoorcollege geven’ of ‘Werkgroepen begeleiden’. Voor de individuele professionele ontwikkeling worden afspraken gemaakt over te volgen opleidingen en cursussen. Die zijn nodig om de bij het resultaat- en ontwikkelingsgesprek gemaakte afspraken te realiseren. Voor opleidingen is binnen de begroting een opleidingsbudgget gereserveerd, waar ook coachingstrajecten uit gefinancierd worden. Uit diverse (vak)evaluaties blijkt dat studenten de kwaliteiten van de docenten over het algemmeen als ruim voldoende tot zeer goed beoordelen. Ook tijdens de gesprekken is gebleken dat de studenten zeer tevreden zijn over de docenten. Ondanks dat de staf veel kleine deeltijdaansstellingen kent, zijn de studenten zeer positief over de toegankelijkheid en bereikbaarheid van de docenten. De commissie heeft geconstateerd dat de deskundigheid om de doelstellingen en de eindtermmen van de twee programma’s te realiseren, ook aanwezig is binnen het docentencorps. Het team van docenten kent een brede samenstelling van specialisaties. Het onderwijsinstituut staat onder operationele leiding van de onderwijsmanager die een aansstelling heeft van 0,8 fte voor deze functie. De onderwijsmanager wordt bijgestaan door een aantal medewerkers (totaal 22,8 fte), zoals studieadviseurs (3,2 fte), beleidsmedewerkers (2,4 fte) en een roostercoördinator (1,0 fte). Beoordeling De commissie is van mening dat het fiscale docentencorps bijzonder enthousiast, gedreven en gemotiveerd is. De commissie heeft zeer kundige docenten op het gebied van belastingrecht en didactiek aangetroffen. De commissie heeft tevens een breed scala van specialisaties binnen het docentencorps aangetroffen. Hoewel de docenten veelal een deeltijdaanstelling hebben, opererren zij duidelijk als groep en zijn zij goed bereikbaar voor studenten. Studenten zijn dan ook buitengewoon positief over hun docenten. Daarbij heeft de commissie vastgesteld dat sprake is van een structureel bij- en nascholingsbeleid voor instromend personeel. Er wordt voldoende aandacht besteed aan de (verdere) professionalisering van het docentencorps. Hiervoor is ook op facultair niveau een budget beschikbaar gemaakt. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat het personeel goed gekwalificeerd is voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Aanbeveling De commissie heeft vastgesteld dat voor nieuwkomers adequate procedures omtrent scholling zijn ontwikkeld. De commissie raadt aan didactische vorming voor alle docenten te verplichten.
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
113
De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbevelingen, het oordeel over de basiskwaliteit van de beoordeelde opleidingen goed is.
Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oorddeel met betrekking tot het niveau van het onderwerp Inzet van personeel voor de bacheloren de masteropleiding luidt: voldoende.
2.3.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Bevindingen en overwegingen De faculteit is in 2004 in haar geheel verhuisd naar het recent gerenoveerde en moderne Kamerlingh Onnes-gebouw. Er zijn speciaal ingerichte collegezalen en werkgroepruimten, die zijn uitgerust met de nodige ICT-voorzieningen. In principe worden nu alle colleges in dit gebouw verzorgd, met uitzondering van enkele hoorcolleges in de propedeuse en uiteraard met uitzondering van die colleges die op de Campus Den Haag worden verzorgd. De bewoners van het gebouw (docenten, studenten en onderwijsondersteunend personeel) zijn zeer tevreden over de nieuwe voorzieningen. Dit blijkt uit evaluaties en uit diverse gesprekkken die de commissie tijdens het visitatiebezoek heeft gevoerd. In het Kamerlingh Onnes-gebouw is ook de bibliotheek gehuisvest. In de zelfstudie is vermeld dat de bibliotheek 176 studentwerkplekken met een computer (waaronder zes raadpleeg-compputers) en 228 overige studentwerkplekken kent. De bibliotheek is zeven dagen in de week tot 17.00 uur geopend. Maandag tot en met donderdag is de bibliotheek tot 22.15 uur geopend. De bibliotheek verwerkt jaarlijks gemiddeld 2.500 nieuwe boeken en er zijn circa 1.200 lopende tijdschriftabonnementen. Vanaf januari 2005 participeert de bibliotheek in landelijke (UKB/ SURF) licentiedeals met grote uitgevers als Elsevier, Blackwell, Wiley, Springer, enzovoort. Daarnaast heeft de bibliotheek licenties afgesloten op databestanden, zoals Westlaw, Lexis Nexis Academic en Kluwer Plaza. De bibliothecaris wordt bijgestaan door een commissie voor de wetenschappelijke informatievoorziening. Daarin zitten vertegenwoordigers van elk departemment, een lid van het faculteitsbestuur en een student. Ook voor de verdere ontwikkeling van de bibliotheekfunctie is er een beleidsplan. De commissie heeft hiervan kennisgenomen. Tot midden 2005 gebruikte de faculteit het onderwijsondersteuningssysteem TeleTop. Met ingang van het collegejaar 2005-2006 is de faculteit overgegaan op de digitale leeromgeving Blackboard. Dit systeem wordt in de gehele universiteit gebruikt, waarmee de uitwisselbaarhheid van leermodules binnen de universiteit wordt bevorderd, wat vooral bij major-minorcombbinaties een voordeel is. Het gebruik van de digitale leeromgeving is verplicht voor alle vakken. Blackboard vormt een rijke digitale bijdrage aan het onderwijs en de zelfstudie. In de facultaire template die de basis vormt voor de inrichting van iedere Blackboard-module is rekening gehouden met een aantal andere functies, zoals het doen van aankondigingen, het verspreiden van college sheets, het voeren van discussies en een vraag-en-antwoordrubriek. Naast sheets 114
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
bevatten de Blackboard-modules ook heel veel andere soorten documenten: podcasts, extra lectuur, videofragmenten, opdrachten, vacatures, oefententamens, regels, handleidingen, stelllingen, foto’s, werkgroepsamenstellingen, arresten, tentamenuitslagen, scriptieonderwerpen, enzovoort. Tijdens de gesprekken heeft de commissie geconstateerd dat de digitale leeromgevving door studenten bij diverse vakken veelvuldig wordt gebruikt, maar dat het gebruik door docenten nog sterk afhankelijk is van de kennis en kunde van de desbetreffende docent(en). De afdeling ICT & Onderwijs (ICT&O) van het Cleveringa Instituut speelt een belangrijke rol bij het begeleiden van docenten in het gebruik van Blackboard. Naast het aanbieden van een basistraining verzorgt de afdeling trainingen op maat, waarbij ook meer geavanceerde onderwerpen aan de orde kunnen komen. Zo zijn docenten geïnstrueerd in het gebruiken van videofragmenten in hoorcollegepresentaties. Ook voor de productie van multimediaal leermatteriaal kunnen docenten een beroep doen op de afdeling ICT&O. De faculteit beschikt binnen het Onderwijs Informatie Centrum (OIC) over een afdeling onderwijsmaterialen waar readers en werkboeken worden gedrukt en verstrekt. Onlangs is de kwaliteit van de readers en werkboeken sterk verbeterd (uniformering van inhoud en presenttatie). In het Handboek Onderwijs is een procedure voor de aanlevering van studiemateriaal bij de afdeling onderwijsmaterialen opgenomen. Studenten kopen boeken bij de reguliere boekhandels; de algemene studievereniging JFV Grotius heeft met één van hen afspraken over korting op de aanschafprijs. Tijdens het visitatiebezoek heeft de commissie ook een rondleiding gekregen in het Kamerllingh Onnes-gebouw. De verschillende aspecten van de voorzieningen, met name de bibliottheek, de ICT-faciliteiten en de leslokalen, hebben veel indruk op de commissie gemaakt. Beoordeling De commissie is buitengewoon positief over de aangetroffen voorzieningen voor de beide opleiddingen en is dan ook van mening dat sinds de vorige visitatie goede fundamentele verbeteringen zijn doorgevoerd. Het huidige gebouw met zijn infrastructuur is voortreffelijk te noemen. De gebruikers van de voorzieningen zijn zeer positief over de mogelijkheden en geven aan dat kindderziektes van het gebouw voortvarend zijn aangepakt. Studenten en medewerkers zijn te spreken over de toegenomen bereikbaarheid van docenten en collega’s. De concentratie van de faculteit in één gebouw is dan ook een gouden greep geweest. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de huisvesting en de materiële voorzieningen aan zeer hoge eisen voldoen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is excellent. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is excellent. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Bevindingen en overwegingen In de zelfstudie van de opleidingen wordt het systeem van studiebegeleiding en informatievvoorziening besproken. Hierin staat beschreven dat de begeleiding van de student op diverse manieren plaatsvindt. De meeste studiebegeleiding wordt gegeven door de studieadviseurs. Bij het Cleveringa Instituut zijn vier studieadviseurs werkzaam, waarvan drie in deeltijd. Uiteraard QANU / Juridische Opleidingen Leiden
115
spelen ook docenten een rol bij de studiebegeleiding, vooral in de latere jaren van de studie. Bij de studieadviseurs zijn de volgende taken ondergebracht: • • •
• • •
•
vragen beantwoorden van studenten over studieplanning, problemen bij de studie, vrijsstellingen, herkansingen, overstappen van oude stijl naar nieuwe onderwijsprogramma’s, et cetera; volgen van bindend studieadvies per cohort; gesprekken voeren met studenten met een studieachterstand en het beheren en zonodig aanpassen van het oproepsysteem voor studenten met een dergelijke studieachterstand. Het systeem is in 2003 ingezet en wordt aan de hand van de opgedane ervaring geleidelijk aangepast en geëvalueerd; coördinatie van het studentenmentoraat tijdens de propedeuses; adviezen verstrekken aan examen- en toelatingscommissies; signaleren van knelpunten binnen het onderwijs aan de faculteit en initiatieven nemen of voorstellen doen ter verbetering; adviseren over de inrichting van het onderwijs en het rooster en alles wat betrekking heeft op studentbegeleiding – ook in het kader van het Leids studiesysteem – en op de verhoging van de studierendementen; het analyseren van de onderwijscijfers en het schrijven van toelichtingen daarop.
Iedere studieadviseur ontfermt zich over een deel van de studenten: de groepen zijn alfabetisch ingedeeld naar hun achternaam. Eén van de studieadviseurs is coördinator voor de opleidingen binnen de Campus Den Haag, en in die hoedanigheid het aanspreekpunt voor de studenten aan de Campus. Er is een begin gemaakt met het invoeren van specialismen onder de verschilllende adviseurs, zodat de bekendheid met de verschillende opleidingen en thema’s vergroot kan worden. Een van de studieadviseurs heeft het mentoraat onder haar hoede en begeleidt in die hoedanigheid de studentmentoren. In het eerste studiejaar – maar vanaf het academisch jaar 2005-2006 ook tijdens het tweede – krijgen de studenten in overeenstemming met het Leids Studiesysteem drie studieadviezen: eind januari, in april/mei en vóór 1 september. Het laatste advies is bindend van karakter als de student het aantal studiepunten van de BSA-norm niet heeft behaald. In de afgelopen jaren was de norm 30 studiepunten, vanaf het studiejaar 2005-2006 is dat 40 punten. Voordat het laatste, eventuele negatieve (bindend) studieadvies wordt uitgebracht, bekijkt de examencommmissie samen met de studieadviseurs of er persoonlijke omstandigheden zijn waarmee rekenning moet worden gehouden. Ook hanteert de examencommissie een hardheidsclausule. Door middel van het studentenoproepsysteem is de afgelopen drie jaar veel extra tijd gestoken in het opsporen en aanmoedigen van oudestijlstudenten om de studie af te ronden. Het fiscale onderwijs kent in het kader van het studievoortgangsregistratiesysteem de gewoonte om studenten die de eerste drie fiscale vakken niet halen, uit te nodigen voor een gesprek met een medewerker van de afdeling belastingrecht. De faculteit kent verschillende communicatiekanalen naar de studenten. Te denken valt aan voorlichtingsbijeenkomsten voor eerstejaars, masterbijeenkomsten, verschillende websites en de beroepengids. Vóór de aanvang van een nieuw studiejaar is in de (digitale) studieggids informatie opgenomen over alle vakken (inclusief beschrijvingen) en over de roostering van het onderwijs en de tentamens (inclusief herkansingen). Studenten beschikken op deze manier tijdig over deze voor hen belangrijke informatie. Overigens is dit wat betreft de vakbbeschrijvingen door een uitgebreidere toetsing niet volledig gelukt bij de voorbereidingen 116
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
voor het jaar 2005-2006. Een belangrijke rol bij de informatievoorziening aan de studenten vormt het Onderwijsinformatiecentrum (OIC). Bij het OIC zijn verschillende processen en taken ondergebracht, zoals de studentenadministratie, roostering van het onderwijs, studdentenbalie en het vestrekken van onderwijscijfers. Het studievoortgangsregistratiesysteem ISIS – dat in de gehele universiteit wordt gebruikt – stelt het OIC in staat de registratie uit te voeren van de tentamenresultaten, die zijn vastgesteld door tekenbevoegde docenten. Via een koppeling is ISIS verbonden met het digitale aanmeldsysteem U-Twist, waarmee studenten toegang hebben tot een aantal opties: aan- en afmelden voor tentamens, werkggroepen en cursussen. Ook biedt U-twist de digitale mogelijkheid voor inzage in de eigen studieresultaten. Tijdens de gesprekken met de commissie lieten de studenten zich positief uit over de studiebeggeleiding. Mede door de nieuwe huisvesting is het aanspreken van de docenten laagdrempelig geworden, waardoor het directe contact met docenten is verbeterd. Ook zijn er als gevolg van de betrekkelijk kleine groep studenten, veel informele contacten tussen studenten en docenten. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de studiebegeleiding van en de informatievoorziening aan studenten adequaat zijn met het oog op de studievoortgang. De opleidingen hebben voldoende monitormomenten wat betreft de voortgang ingebouwd en koppelen dit op gestructureerde wijze via een aantal vastgestelde momenten terug aan de studdenten. De informatievoorziening sluit aan bij de behoeften van de studenten en in de ogen van de commissie zijn voldoende informatiekanalen beschikbaar. Het fiscaal onderwijs wordt gekenmerkt door een kleine groep studenten met intensieve contacten onderling en met de docenten. Hierdoor verloopt de informatievoorziening aan studenten over het algemeen vrij direct via de docenten. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel met betrekking tot het niveau van het onderwerp Voorzieningen van de bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende.
2.3.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Bevindingen en overwegingen De faculteit heeft in samenwerking met het Interfacultair Centrum voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Nascholing (ICLON) een kwaliteitszorgsysteem ontwikkeld dat is toegespitst op de dagelijkse praktijk van de faculteit. Belangrijke onderdelen van dit systeem zijn de jaarlijkse evaluaties van alle vakken en de driejaarlijkse midterm review als een tussenttijdse, externe kwaliteitscontrole halverwege de accreditatietermijn. Andere evaluatie-instrumQANU / Juridische Opleidingen Leiden
117
menten zijn studentenpanels, studenten/docenten-faciliteitenenquêtes, resultatenevaluaties, jaarprogramma-evaluaties, exitevaluaties en evaluaties door docenten/ondersteunend personneel. Vakevaluaties worden ook gebruikt om de beste docent van het jaar te selecteren. De commissie heeft kennisgenomen van het ‘Protocol kwaliteit onderwijs Cleveringa Instittuut’. In dit protocol is beschreven op welke wijze het kwaliteitszorgsysteem van de faculteit per december 2005 in werking is getreden. Het systeem is opgebouwd uit een tiental bewakkingscycli en geeft per cyclus een beschrijving van de opzet, inhoud, verantwoordelijken en uitvoerenden. De kwaliteitszorg aan de faculteit omvat de volgende elementen: •
• • •
•
Elk aspect van de onderwijsorganisatie (zoals eindtermen, programmasamenhang of studdielast) wordt periodiek bewaakt, dat wil zeggen is opgenomen in een bewakingscyclus met een vast controlemoment. Dat moment kan variëren van eens per jaar of zelfs trimestter ten behoeve van jaarlijkse bijstelling, tot eens per zes jaar ter voorbereiding van een accreditatie. Iedere cursus wordt jaarlijks geëvalueerd. Elke bewakingscyclus kent een reeks kwaliteitscriteria waaraan indicatoren zijn toegewezen. Per criterium of cluster van samenhangende criteria, is gewaarborgd dat een ‘op oranje of rood staande’ indicator wordt gevolgd door een verbeterinitiatief; het verbeterinitiatief is geslaagd als de indicator weer ‘op groen springt’. Voor elke bewakingscyclus is vastgesteld wie beleidsverantwoordelijkheid op bestuursnniveau draagt, wie managementverantwoordelijkheid draagt en wie de uitvoerenden zijn; dit geldt ook voor eventuele verbeterprojecten (vaak gaat het om een beperkt aanttal functies: zoals decaan, onderwijsdirecteur, onderwijsmanager, beleidsmedewerkers, leden van de opleidingscommissie, vakcoördinatoren). Er is voldoende draagvlak onder de medewerkers van de organisatie. Voorwaarde hiervoor is mede dat het kwaliteitszorgsysteem zo ‘licht’ mogelijk en zo min mogelijk bureaucrattisch is: voorkomen moet worden dat het een papieren exercitie blijft omdat het systeem te arbeidsintensief is. Het moet direct aansluiten op de gang van zaken rond de onderwijsvvoorbereiding en -uitvoering.
Voor ieder criterium is een streefnorm geformuleerd. De faculteit maakt hierbij onderscheid tussen kwalitatieve en kwantitatieve normen. Kwalitatieve peiling vindt plaats wanneer de in het criterium gestelde kwaliteitseis niet of onvoldoende zinvol kwantificeerbaar is. In een dergelijk geval vormt een deskundige of een kleine (ad hoc) commissie van deskundigen een oordeel over de stand van zaken, waar mogelijk met behulp van checklists. In deze gevallen wordt in het protocol als streefnorm vermeld ‘voldoet’. Bij kwantitatieve peilingen betreft het in de regel een gemiddelde score op een polaire vijfpuntsschaal. In de meeste gevallen is de streefnorm hierbij dat er minimaal 3,0 gescoord moet worden. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de opleidingen periodiek en systtematisch worden geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding hierbij gebruikmaakt van meerdere evaluatie-instrumenten op verschillende niveaus. Hierbij merkt de commissie wel op dat de curriculumevaluatie op papier adequaat is uitgewerkt, maar zichzelf nog moet bewijzen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. 118
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
Aanbeveling De commissie stelt vast dat de opleidingen op adequate wijze worden geëvalueerd. Tegelijkerttijd stelt zij ook vast dat een aantal elementen van de kwaliteitscyclus alleen op papier staan en daarmee (nog) geen praktijk zijn. De commissie beveelt de faculteit aan om voortvarend op de ingeslagen weg door te gaan en de plannen verder te implementeren. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbeveling, het oordeel over de basiskkwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Bevindingen en overwegingen De bestuurlijke verantwoordelijkheid voor alle bewakingscycli ligt bij de onderwijsdirecteur. De onderwijsmanager is aangewezen als algemeen beheerder van het kwaliteitszorgsysteem en wordt hierbij administratief ondersteund. De verantwoordelijkheden liggen dus op facultair managementniveau en niet op opleidingsniveau. Er vindt wel afstemming plaats tussen het managementniveau en de opleidingen. Het coördinatorenoverleg en het gezamenlijke overleg van de docenten die bij één vak betrokken zijn, fungeren daarbij als belangrijke schakel tussen onderwijsinstituut en werkvloer. De opleidingscommissie is een belangrijk orgaan waarin de onderwijsevaluaties worden gevolgd en besproken. Deze per opleiding ingestelde commissies zijn paritair samengesteld en bestaan uit twee stafleden en twee studentleden. De opleidingscommissie heeft circa zes maal per jaar een gezamenlijke vergadering met de overige opleidingcommissies van de faculteit, te weten die van de bachelor- en masteropleiding Rechtsgeleerdheid, Notarieel recht en Criminologie. De opleiddingscommissie heeft een adviserende taak naar de directeur van het onderwijsinstituut en naar het onderwijsbestuur, dat verantwoordelijk is voor de evaluaties en de daaruit voortvloeiende acties. De opleidingscommissie heeft de ruimte om ook zelf initiatief te nemen door probleemppunten die door de leden en hun achterban worden ingebracht, te onderzoeken en daarover verbetervoorstellen te doen. De leden over de opleidingscommissie lieten zich tijdens het bezoek van de commissie positief uit over de mate van terugkoppeling vanuit het onderwijsbestuur over de genomen maatregelen. Tijdens het bezoek heeft de commissie kennisgenomen van diverse verbetermaatregelen die naar aanleiding van diverse evaluaties genomen zijn, zoals de beschikbbare tijd voor het maken van een tentamen en aanpassing in de studiebelasting van een vak. De zelfstudie geeft een duidelijk overzicht van de maatregelen die naar aanleiding van de vorige visitatie zijn genomen en de commissie heeft hierin een aantal concrete verbeteringen kunnen constateren. De faculteit heeft 25 aandachts- en verbeterpunten ten aanzien van de inhoud en de organisatie van het onderwijs opgesteld, die vervolgens weer hun beslag hebben gekregen in de zogenaamde ‘Cleveringa-projecten’. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie is van oordeel dat de resultaten van de evaluaties de basis vormen voor adequate verbetermaatregelen. De commissie heeft geconstateerd dat sprake is van een gesloten kwaliteitscyclus. De commissie is zeer positief over de wijze waarop de faculteit in staat is gebleken om sinds de vorige visitatie vele belangrijke veranderingen succQANU / Juridische Opleidingen Leiden
119
cesvol door te voeren. De snelheid waarmee de faculteit een reeks van ingrijpende veranderinggen en verbeteringen heeft doorgevoerd, bewijst dat de faculteit goed in staat is om effectieve maatregelen tot verbeteringen door te voeren. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de oplleiding actief betrokken.
Bevindingen en overwegingen Medewerkers worden betrokken via de opleidingscommissie, docentenevaluaties en stafbijeenkkomsten. Studenten worden bij de meeste vormen van evaluatie betrokken (bijvoorbeeld panelgessprekken, opleidingscommissie en vakevaluaties). Ook vervullen de student-assistenten die in de faculteit werkzaam zijn en de studievereniging een belangrijke (informele) rol bij het signaleren van knelpunten. Het onderhouden van contacten met de alumni vindt via het Leids Universiteits Fonds (LUF) voornamelijk op centraal niveau plaats. Het contact met het beroepenveld vindt voornamellijk via de medewerkers plaats. Nagenoeg alle docenten zijn zelf in de praktijk werkzaam. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de belangrijkste stakeholders van de opleiding, te weten de medewerkers, studenten, beroepenveld en alumni, voldoende betrokkken worden bij de interne kwaliteitszorg. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel met betrekking tot het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg voor de bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende. 3.6.
Resultaten
F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Bevindingen en overwegingen Een belangrijke indicator van het gerealiseerd niveau is voor de commissie de kwaliteit van de scripties. Aangezien de bacheloropleiding geen afstudeerwerk in het reguliere curriculum heeft opgenomen, heeft de commissie vijf werkstukken van studenten van de ‘Talentenklas’ en enkele schriftelijke opdrachten bestudeerd. Volgens de commissie waren de bestudeerde werkstukken van voldoende kwaliteit. De beoordeling van de werkstukken van de commissie komt overeen met die van de opleiding. 120
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
Aangezien er ten tijde van de visitatie nog geen eindwerken van de masteropleiding beschikbbaar waren, heeft de commissie haar oordeel gebaseerd op zes recente doctoraalscripties. Het niveau van deze scripties was over het algemeen voldoende. Hierbij heeft de commissie geconstateerd dat de beoordeling van de scripties over het geheel genomen overeenkomt met het oordeel van de commissie. De commissie verwacht, mede door de vele schrijfvaarddigheidoefeningen binnen het programma, dat de toekomstige masterscripties minstens van gelijke kwaliteit zullen zijn. Een andere indicator voor de mate waarin de eindkwalificaties gerealiseerd zijn, zijn de bevindingen van een alumnionderzoek. Hiervoor heeft de commissie de drie meest recente alumnionderzoeken gebruikt (2002, 2003 en 2004) die betrekking hebben op de ongedeelde opleiding Fiscaal recht. Hieruit blijkt onder meer dat 100% van de afgestudeerden binnen een jaar een functie heeft op wo-niveau. Uit de onderzoeken blijkt ook dat 57% werkzaam is binnen de accountancy/boekhouding/administratie, 22% bij advocatuur/notariaat en 12% bij de (centrale) overheid. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat het gerealiseerde niveau van de bachelor- en masteropleiding in overeenstemming is met de geformuleerde eindkwalificatties. De commissie heeft vastgesteld dat de bacheloropleiding geen integratieve eindtoets in het standaardprogramma heeft opgenomen en beschouwt dit als een gemis (zie ook F10). Toch is de commissie ervan overtuigd dat de gerealiseerde eindkwalificaties van de bachelor in overeenstemming zijn met de nagestreefde eindkwalificaties, wat onder andere blijkt uit een analyse van enkele schriftelijke opdrachten van onder andere het programmaonderdeel ‘Talentenklas’ en enkele doctoraalscripties. De beoordeelde doctoraalscripties beschouwt de commissie over het algemeen eveneens als voldoende. De commissie heeft, in het licht van de positief beoordeelde doctoraalscripties en de resultaten van de WO-monitoren, er alle vertrouwen in dat zowel de toekomstige bachelor- als de mastereindwerken van voldoende niveau zullen zijn. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Bevindingen en overwegingen Het management van de faculteit hanteert streefcijfers met betrekking tot onderwijsrendemmenten en studieduur. Voor de propedeuserendementen is een streefpercentage van 70% na twee jaar vastgesteld. Vervolgens geldt voor het bachelorrendement (post-propedeuserendemment) een streefpercentage van 70% na drie jaar, 80% na vier jaar en 90% na vijf jaar. Voor de masteropleiding is het beoogde rendement 80% na één jaar en 95% na twee jaar. Deze streefnormen dienen te zijn bereikt in 2009-2010, met aantoonbare progressie in de jaren daarvoor. In de periode 2001-2005 heeft de faculteit enkele maatregelen getroffen om bovengenoemde streefcijfers te halen. Te noemen is een aanscherping van het bindend studieadvies, de invoerQANU / Juridische Opleidingen Leiden
121
ring van het studentenmentoraat en een actievere benadering van studenten die minder dan 40 ECTS-studiepunten per jaar halen. De gevraagde KUO-tabellen zijn in de zelfstudie aangevuld met gegevens van de eigen adminnistratie. Uit de gegevens blijkt dat de gestelde streefdoelen nagenoeg worden gehaald. Voor de propedeuserendement geldt dit deels, namelijk als er alleen van de vwo-instroom wordt uitgegaan. Zie ook bijlage 5 voor de rendementcijfers. Beoordeling De commissie stelt vast dat de opleidingen streefcijfers hebben opgesteld voor het onderwwijsrendement. De commissie heeft geen beschikking gehad over zuivere KUO-gegevens wat betreft het rendement van de bachelor- en masteropleiding, omdat sinds de invoering nog onvoldoende jaren zijn verstreken. De commissie is bij haar oordeel afgegaan op de KUOgegevens over de rendementen van de ongedeelde opleiding en de eerste gegevens uit de eigen administratie van de bachelor- en masteropleiding, zoals vermeld in de voor de commissie beschikbare informatie. Hier heeft de commissie uit afgeleid dat de opleiding de streefcijfers van de faculteit ten aanzien van de (post-)propedeuse benadert. De commissie vindt deze resultaten op zich aanvaardbaar, maar hoopt dat de opleidingen de studenten tot een efficciënter studiepatroon stimuleren. Dat neemt niet weg dat de commissie van mening is dat de medewerkers in de sfeer van studiebegeleiding, inrichting van het onderwijs en voorlichting het nodige doen om de geschikte en gemotiveerde student binnen een redelijke periode zijn/ haar diploma’s te doen behalen. De commissie heeft er vertrouwen in dat de genomen maatrregelen zullen bijdragen aan het behalen van de gestelde normen. De commissie is binnen de context alles overwegende van oordeel dat zowel de bachelor- als de masteropleiding voldoen aan het criterium dat geldt voor het facet dat betrekking heeft op onderwijsrendement. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel met betrekking tot het niveau van het onderwerp Resultaten voor de bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende.
122
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
Samenvattend totaaloordeel bacheloropleiding De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding Fiscaal recht (voltijdse en deeltijdse variaant; locatie Leiden) van de Universiteit Leiden voldoet aan de criteria voor basiskwaliteit.
Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel +
2. Programma
+
3. Inzet van personeel
+
4. Voorzieningen
+
5. Interne kwaliteitszorg
+
6. Resultaten
+
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Excellent Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende
123
Samenvattend totaaloordeel masteropleiding De commissie is van oordeel dat de masteropleiding Fiscaal recht (voltijdse en deeltijdse variaant; locatie Leiden) van de Universiteit Leiden voldoet aan de criteria voor basiskwaliteit.
Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel +
2. Programma
+
3. Inzet van personeel
+
4. Voorzieningen
+
5.Interne kwaliteitszorg
+
6. Resultaten
+
124
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Excellent Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
Bijlage 1.
Eindtermen bacheloropleiding Fiscaal recht
De formuleringen zijn overgenomen uit de aangeleverde informatie. Primaire doel van de opleiding is de bachelor uit te rusten met de kennis, inzicht en vaardighedden die noodzakelijk zijn om toegang te krijgen tot de masteropleiding Fiscaal recht. Academische houding 1. De bachelor heeft kennis van en inzicht in het geldende materiële en formele belastingrrecht evenals de systematiek (waaronder de grondslagen en dragende beginselen) ervan. 2. De bachelor is vertrouwd met de grondslagen van het recht in het algemeen, van de metajjuridische aspecten daarvan, en heeft besef van de eigen aard van de rechtsbeoefening. 3. De bachelor is in staat het (belasting)recht te begrijpen als discursieve grootheid en heeft inzzicht in de wijze waarop het systeem van het recht en het recht met elkaar verbonden zijn. 4. De bachelor is in staat om vanuit het systeem van het (belasting)recht kritisch te reflecteren op het (belasting)recht – mede gelet op de grenzen van (deel)vakgebieden – en heeft inzicht in de maatschappelijke en ethische context waarin het recht zich ontwikkelt en manifesteert. Juridische kennis en professionele vaardigheden 5. De bachelor heeft grondige kennis van en inzicht in het systeem van het belastingrecht en met name de volgende deelgebieden: • belastingtheorieën en belastingbeginselen; • heffingssysteem en systeem van rechtsbescherming; • inkomstenbelasting; • vennootschapsbelasting; • omzetbelasting; • Europees belastingrecht en internationaal belastingrecht; • alsmede de samenhang tussen deze deelgebieden. 6. De bachelor heeft basiskennis van de deelgebieden burgerlijk recht, staats- en bestuursrrecht, straf- en strafprocesrecht (in het bijzonder fiscaal en financieel-economisch strafrrecht), internationaal en Europees recht, rechtseconomie en bedrijfseconomie, openbare financiën, loonbelasting, overdrachtsbelasting, kapitaalsbelasting en dividendbelasting. 7. De bachelor is in staat om juridische teksten waaronder fiscale wetgeving, beleidsbesluiten en jurrisprudentie, te begrijpen en te analyseren, en voor niet-juridische lezers toegankelijk te maken. 8. De bachelor is in staat om eenvoudig fiscaal-juridisch onderzoek te doen, heeft zich daarttoe geoefend in het (snel) verzamelen en interpreteren van fiscaal-juridische informatie, zowel in papieren als in digitale versies, is getraind in het scherp leren onderscheiden van feiten en meningen, en in beantwoording van gestelde vragen. 9. De bachelor heeft zich grondig geoefend in het geven van een (fiscaal-)juridisch gefunddeerd antwoord op vragen uit de praktijk in de vorm van een belastingadvies aan een cliëënt, een door een belastinginspecteur opgestelde uitspraak op bezwaar, een uitspraak van de feitenrechter of cassatierechter, enzovoort. 10. De bachelor is in staat om een fiscaal-juridisch betoog te schrijven (probleemstelling formmuleren, juridisch argumenteren, opbouw, constructie, leesbaarheid) en om dit mondelling te presenteren. 11. De bachelor is in staat om een beargumenteerde positie in te nemen in een fiscaal-juridisch debat, en om een standpunt te verwoorden met kracht van argumenten. QANU / Juridische Opleidingen Leiden
125
Bijlage 2.
Eindtermen masteropleiding Fiscaal recht
De formuleringen zijn overgenomen uit de aangeleverde informatie. Kennis en inzicht 1. De master heeft grondige kennis en inzicht in het geldende belastingrecht en in de grondbbeginselen en de systematiek daarvan. 2. De master heeft diepgaand inzicht in de behandelde werking van belastingverdragen, bellastingwetten en -regelingen inclusief de Europeesrechtelijke en internationale aspecten daarvan, en heeft grondig inzicht in de onderlinge samenhang van deze verdragen, wetten en regelingen. 3. De master heeft grondige kennis van en inzicht in de deelgebieden: • algemene leerstukken op het terrein van het belastingrecht; • inkomstenbelasting; • vennootschapsbelasting; • internationaal belastingrecht; • Europees belastingrecht, zowel op het gebied van de directe als van de indirecte belastingen; • fiscaal-economisch beleid; • met de fiscaliteit samenhangende onderdelen van bedrijfseconomie. 4. De master heeft naast de genoemde kennis en inzicht op de diverse deelgebieden, inzicht in hun samenhang, hun complementariteit, hun overlapping en hun verschillen, en wel ten minste op het terrein van de grondbeginselen, hun maatschappelijke context, de sysstematiek van wet- en regelgeving, evenals op het terrein van uitvoering en handhaving en het terrein van consequenties en sancties. Academische en andere vaardigheden 5. De master is in staat om literatuur, (fiscaal)juridische bronnen en complexe cases die betrekking hebben op de gebieden genoemd onder kennis en inzicht diepgaand en in onderling verband te analyseren en te interpreteren, daarbij maatschappelijke aspecten te betrekken, daarover kritische vragen te stellen en vernieuwende juridische oplossingen aan te dragen. De master is verder in staat om dit mondeling en schriftelijk helder te presentteren, zowel voor vakgenoten als voor niet-(fiscaal-) juristen. 6. De master is in staat om fiscale regelingen mede te beoordelen vanuit algemeen juridisch, sociaaleconomisch en bedrijfseconomisch oogpunt. 7. De master is in staat om zich, op basis van wetenschappelijk verantwoorde feiten en gegevvens, en op basis van een verantwoorde en controleerbare afweging zelfstandig een mening te vormen over maatschappelijke vraagstukken op het terrein van het belastingrecht. 8. De master is in staat om actief deel te nemen aan een wetenschappelijk debat op de gebiedden, genoemd hierboven onder kennis en inzicht. 9. De master is in staat om zelfstandig een rechtswetenschappelijk onderzoek op academisch nivveau voor te bereiden en uit te voeren (verzamelen van informatie, interpreteren van gegevens, conclusies trekken, evalueren en aanbevelingen en suggesties doen voor verder onderzoek). 10. De master is in staat fiscale regels op zich en in relatie tot sociaaleconomische belangen en doelstellingen van overheidsbeleid te analyseren en ter zake onderzoeksvragen/probleemsstellingen te formuleren.
126
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
Algemene kwalificatie 11. De master beschikt over die juridische kennis, inzicht en vaardigheden om gekwalificeerd te zijn: • om wetenschappelijk onderzoek te verrichten en toegelaten te worden tot de vervolgsstudie die tot de academische promotie leidt; • voor toelating tot de fiscale advocatuur; • om op academisch niveau werkzaam te zijn in een fiscaaljuridische functie in de – Eurropese en internationale – publieke en private sector.
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
127
Bijlage 3.
Programma van de bacheloropleiding Fiscaal recht
De formuleringen zijn overgenomen uit de aangeleverde informatie. Jaar 1 Programmaonderdeel Inleiding staats- en bestuursrecht Encyclopedie van de rechtswetenschap Inleiding straf- en strafprocesrecht Rechtsvinding Romeins recht Inleiding burgerlijk recht Inleiding internationaal en Europees recht Keuze uit: • Rechtssociologie • Criminologie • Juridische ethiek • Europese rechtsgeschiedenis • Belastingrecht en belastingbeleid
ECTS 10 10 10 5 5 10 5 5
Totaal
60
Jaar 2 Programmaonderdeel Verbintenissenrecht Economie Bedrijfseconomie Ondernemingsrecht Inleiding belastingrecht voor fiscalisten en notariëlen Fiscaal bestuursrecht I Fiscaal en financieel economisch strafrecht Keuzevak Totaal Jaar 3 Programmaonderdeel Directe belastingen I Fiscaal bestuursrecht II Openbare financiën Directe belastingen II Theorie van het belastingrecht Moot Court BTW en overdrachtsbelasting Internationaal en Europees belastingrecht Keuzevak / Fiscale Talentenklas of scriptie Totaal TOTAAL BACHELOR
128
ECTS 10 10 10 10 5 5 5 5 60 ECTS 10 5 5 10 5 5 10 5 5 60 180
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
Bijlage 4.
Programma van de masteropleiding Fiscaal recht
De formuleringen zijn overgenomen uit de aangeleverde informatie. Programmaonderdeel Directe belastingen Internationaal belastingrecht Fiscale bedrijfseconomie Fiscaal economisch beleid Europees belastingrecht direct en indirecte belastingen Verdieping algemene leerstukken belastingrecht Belastingverdragen (of vak aan buitenlandse universiteit) Scriptie TOTAAL MASTER
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
ECTS 10 10 10 5 5 5 5 10 60
129
Bijlage 5.
Instroom- en rendementgegevens
Tabel 1 Cohortomvang en samenstelling bachelor Fiscaal Recht (voltijdse instroom) * HBO is inclusief de studenten die een schakelprogramma/premaster doen Jaat Cohortomvang met vooropleidingscategorie VWO HBO prop HBO* Buitenland Overig 02/03 14 2 1 0 1 2 2 0 9 03/04 23 24 2 0 2 15 04/05
Totaal 18 36 43
Bron: KUO-tabel B1.1 (VSNU/CBS DocOnderwijsVisitatie 2005-2006) Tabel 2 Bachelorrendement opleidingen (en HOOP binnen instelling) (alle vooropleidingen) Fiscaal recht (voltijdse instroom) Cohort Omvang Bachelorrendement opleiding Hoop/inst na 3 jaar na 4 jaar na 5 jaar na 6 jaar >6 jaar >6 jaar absoluut Percentage (cumulatief ), wordt niet vermeld als het totaal kleiner dan 4 is 02/03 18 17 36 03/04 04/05 43
Bron: KUO-tabel B4.2 (VSNU/CBS DocOnderwijsVisitatie 2005-2006) Tabel 3
Ingeschrevenen naar onderwijsvorm en geslacht Fiscaal Recht Ingeschrevenen Voltijdopleiding Deeltijdopleiding
Duaal
Totaal mannen vrouwen Totaal mannen vrouwen Totaal mannen vrouwen Totaal mannen vrouwen
96/97 97/98 98/99 99/00 00/01 01/02 02/03 03/04 04/05 05/06
542 484 558 577 468 403 432 423 391 376
359 306 376 387 303 243 266 258 244 254
183 178 182 190 165 160 166 165 147 122
463 403 476 489 381 321 359 246 238 248
300 254 322 332 252 197 221 136 140 161
163 149 154 157 129 124 138 110 98 87
79 81 82 88 87 82 73 177 153 128
59 52 54 55 51 46 45 122 104 93
20 29 28 33 36 36 28 55 49 35
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Bron: KUO-tabel B9.1 (VSNU/CBS DocOnderwijsVisitatie 2005-2006)
130
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
3.
De bachelor- en masteropleiding Notarieel recht aan de Universiteit Leiden
Bacheloropleiding Naam van de opleiding/CROHO-nummer Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding Studielast in ECTS-studiepunten Graad Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal) Locatie(s) Geaccrediteerd tot
Notarieel recht (56828) Bachelor wo 180 LLB Voltijd en deeltijd* Leiden 31 december 2007
Masteropleiding Naam van de opleiding/CROHO-nummer Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding Studielast in ECTS-studiepunten Graad Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal) Locatie(s) Geaccrediteerd tot
Notarieel recht (66828) Master wo 60 LLM Voltijd en deeltijd* Leiden 31 december 2007
* Voor de bachelor- en masteropleiding geldt dat de onderdelen van toepassingen zijn voor zowel de voltijd- als deeltijdvariant, tenzij anders vermeld.
3.1.
Structuur en organisatie van de faculteit
De bachelor- en masteropleiding Notarieel recht worden verzorgd vanuit het Cleveringa Instittuut. Dit is het onderwijsinstituut van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid dat zorg draagt voor de centrale organisatie en kwaliteitsbewaking van het onderwijs. Het facultaire E.M. Meijers Instituut organiseert het onderzoek. Het onderwijsbestuur bestaat uit acht leden die elk een eigen portefeuille beheren, verdeeld naar de specifieke opleidingen. Het bestuur staat onder voorzitterschap van de onderwijsdirrecteur. De onderwijsdirecteur is portefeuillehouder onderwijs in het faculteitsbestuur. Hij is verantwoordelijk voor de ontwikkeling van het facultaire onderwijsbeleid en voor de uitvoerring en organisatie van het onderwijs. Het faculteitsbestuur is bestuurlijk eindverantwoordelijk voor het onderwijs, al wordt het onderwijs gegeven door docenten onder verantwoordelijkhheid van hun afdelingen en departementen. De faculteit kent in totaal vijf departementen en negentien afdelingen.
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
131
Bij het onderwijs in de vaste vakken van de bacheloropleiding Notarieel recht, zijn de volgende departementen en afdelingen betrokken: Departement Metajuridica Publiekrecht Strafrecht & criminologie Civielrechtelijke vakken Fiscale & economische vakken
Afdeling Encyclopedie & rechtsfilosofie Historische ontwikkeling van het recht Europees recht Internationaal publiekrecht Staats- en bestuursrecht Straf- en strafprocesrecht Criminologie & penologie Burgerlijk & burgerlijk procesrecht Ondernemingsrecht Notarieel recht Bedrijfseconomie & forensische accountancy Belastingrecht
Bij het onderwijs in de masteropleiding Notarieel recht zijn de volgende departementen en afdelingen betrokken: Departement Fiscale & economische vakken Civiel recht 3.2.
Afdeling Belastingrecht Burgerlijk & burgerlijk procesrecht Notarieel recht
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De bachelor- en masteropleiding Notarieel recht zijn voortgekomen uit de ongedeelde opleiding Notarieel recht (CROHO-nummer: 6828). In september 2002 is de instroom in de ongedeelde opleiding stopgezet. De Faculteit der Rechtsgeleerdheid heeft ervoor gekozen de bachelor-masterstructuur gefaseerd in te voeren. Dat wil zeggen dat per die datum de instroom in het eerste bachelorjaar startte en de opleiding voor de overige jaren nog volggens het ongedeelde curriculum werd verzorgd. In september 2005 is de masteropleiding gestart. Doctoraalstudenten hebben de gelegenheid gekregen om tot het einde van het academische jaar 2004-2005 het oude programma te volgen. In 2005-2006 is in overeenstemming met de getroffen overgangsregeling voor een aantal vakken van het vierde jaar nog zogenaamd ‘bezemonderwijs’ aangeboden. Voor het overige zijn door de Examencommissie mastervakkken als corresponderende vakken aangewezen. De einddatum van de afbouw is gepland op 31 december 2007. De zelfstudie geeft aan dat de studievoortgang van elke individuele oudestijlstudent door de faculteit wordt gevolgd. Studenten met een aanmerkelijke studieachterstand worden door de studieadviseurs opgeroepen voor een gesprek over de verdere studieplanning, waarbij ook de overstap naar de bacheloropleiding ter sprake komt. Er is door middel van een speciale werkgroep (‘Taskforce Afstuderen’) sprake van bijzondere aandacht voor oudestijlstudenten 132
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
die nog een doctoraalscriptie moeten schrijven. Deze groep kan via de Taskforce beroep doen op extra begeleiding. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de opleidingen een vlotte overgang van de ongeddeelde opleiding naar de gedeelde opleidingen adequaat geregeld hebben. Een aantal oudesstijlstudenten staat nog bij de opleiding ingeschreven, maar deze groep wordt gevolgd en er worden extra maatregelen en middelen ingezet om deze studenten zo snel mogelijk te laten afstuderen. De commissie verwacht dan ook geen grote problemen rond de afbouw van de ongedeelde opleiding. 3.3.
Het beoordelingskader
3.3.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de berroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepsppraktijk).
Bevindingen en overwegingen De Leidse bacheloropleiding Notarieel recht is volgens de zelfstudie opgezet als een opleiding met als primair doel studenten voor te bereiden voor een verdere wetenschappelijke studielloopbaan, in het bijzonder in de masteropleiding Notarieel recht. Voor de toegang tot de postacademische beroepsopleiding voor kandidaat-notaris is een diploma vereist dat beantwwoordt aan de vereisten van het Besluit Beroepsvereisten Kandidaat-notaris (Stb. 1999, 228). Om hieraan te kunnen voldoen is een combinatie van een bachelor- en de masteropleiding Notarieel recht nodig. De bacheloropleiding is gericht op het ontwikkelen van een academissche houding bij de bestudering van juridische vraagstukken en het aanleren van professionele juridische vaardigheden. Deze doelstellingen worden nader gespecificeerd in de eindtermen (zie bijlage 1). De eindtermen van de opleiding zijn niet ingedeeld in kennis van en inzicht in vaardigheden en attitudes, maar beslaan deze gebieden voldoende. De Leidse masteropleiding Notarieel recht is volgens de zelfstudie opgezet als een opleiding met als doel studenten (verdiepte) juridische kennis, inzicht en vaardigheden bij te brengen die hen in staat stellen om op academisch niveau werkzaam te zijn in een juridische functie, dan wel om toegelaten te worden tot de vervolgopleiding voor kandidaat-notaris of toegelaten te kunnen worden tot een vervolgstudie die kan leiden tot een academische promotie. Alleen via de combinatie van bachelor- en aansluitende masteropleiding kan een diploma worden verkregen dat aan de vereisten van het Besluit Beroepsvereisten voldoet. Deze wettelijk veraankerde beroepseisen brengen met zich mee dat de eindtermen zo moeten worden geformulleerd dat daarin voldoende juridische velden worden bestreken. De doelstelling wordt nader gespecificeerd in de eindtermen (zie bijlage 2) en deze zijn gericht op het zelfstandig toepassen van kennis, inzicht en vaardigheden opgedaan in de bacheloropleiding. De eindtermen van de opleiding zijn niet ingedeeld in kennis van en inzicht in vaardigheden en attitudes, maar beslaan voldoende deze gebieden. De mastereindtermen bouwen volgens de commissie voort op de voor de bacheloropleiding geformuleerde eindtermen. Een eenduidig internationaal referentiekader op het gebied van universitaire juridische opleidQANU / Juridische Opleidingen Leiden
133
dingen ontbreekt. De faculteit geeft aan dat regelgeving die het voorwerp uitmaakt van de bachelor- en masteropleiding Notarieel recht veelal van louter nationale oorsprong is. Dit maakt een internationaal vergelijk van de geformuleerde eindkwalificaties niet alleen lastig, maar ook weinig zinvol. Te meer omdat de notariële bachelor- en masteropleidingen in Nederlland uniek zijn. In het buitenland wordt academisch notarieel onderwijs op postdoctoraal niveau aangeboden. De commissie erkent deze problematiek. Toch is de commissie, binnen dit kader, van mening dat de opleidingen in staat zijn de beoogde eindkwalificaties van haar afgestudeerden in een internationale perspectief te plaatsen. De commissie heeft vastgesteld dat de eindtermen worden doorgesproken met de facultaire Raad van Advies en het Klankbord Juridische Faculteit en worden vergeleken met Europese zusterfaculteiten, de zogenaamde SARFaL-partners. In SARFaL (Strategic Alliance of Research Faculties of Law) werkt de juriddische faculteit samen met onder meer: Aarhus, Bologna, Leuven, Oxford en Uppsala. Om de eindtermen te kunnen vergelijken met die van vergelijkbare opleidingen van zusterfaculteiten verwacht de faculteit van deze Europese faculteiten in de zomer van 2006 commentaar op de missie en eindtermen van de Leidse opleidingen. Tevens stelt het aanleren van vaardigheden op het gebied van de rechtsvergelijking alsmede de Europeesrechtelijke en internationale aspecten van deelgebieden in het juridisch domein, de opleidingen in staat de beoogde eindkwalificaties van haar afgestudeerden in een internationaal perspectief te plaatsen. De commissie heeft in dit opzicht kunnen vaststellen dat de faculteit in de zelfstudie overtuigend heeft beargumentteerd dat de opleidingen aansluiting hebben bij de relevante internationale context op haar vakgebied. De afronding van de bacheloropleiding Notarieel recht wordt door de opleiding over het algemmeen niet als uitstroommoment beschouwd. De opleiding geeft in de zelfstudie aan dat de arbeidsmarkt voor notariële juristen met (slechts) een bacheloropleiding nog in ontwikkeling is. De opleiding heeft dan ook nauwelijks informatie verstrekt over de aansluiting of voorberreiding van de eindtermen bij de eisen die worden gesteld vanuit de notariële beroepspraktijk. Men ziet de bacheloropleiding als basis voor het behalen van de mastergraad. Toch heeft de commissie aan de hand van een analyse van de eindtermen hieromtrent zich zelfstandig een beeld kunnen vormen en is zij van mening dat de bacheloropleiding, door de uitgebreide aanddacht voor reflectie op grond van kennis van de systematiek van het recht en diverse juridische vaardigheden, de student voldoende voorbereidt op de uitoefening van bepaalde juridische en notariële functies die hij/zij na voltooiing van de opleiding zou kunnen vervullen, zoals juridisch medewerker op een notariskantoor of andere vormen van juridische ondersteuning van notarissen. De masteropleiding Notarieel recht beoogt notarissen af te leveren die zelfstandig een bijddrage kunnen leveren aan de rechtsontwikkeling en -toepassing. In de masteropleiding wordden inzicht en kennis, de academische houding en de juridisch-professionele vaardigheden verdiept, mede met het oog op het bereiken van de beroepseisen voor de togaberoepen. De geformuleerde eindkwalificaties voldoen aan de eisen die het Besluit Beroepsvereisten Kandiddaat-notaris (Stb. 1999, 228) en andere wettelijke regelingen stellen om toegelaten te kunnen worden tot de vervolgopleiding voor notaris. Dit Besluit beschrijft de eindkwalificaties voor een wetenschappelijke notariële opleiding. De eindtermen zijn via het landelijke disciplineoorgaan Rechtsgeleerdheid (DRG) afgestemd met die van notariële opleidingen aan andere Nederlandse universiteiten. Ook heeft afstemming plaatsgevonden met de relevante beroepsoorganisatie, te weten de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB). De aansluiting met de wensen van het beroepenveld komt ook naar voren uit het gegeven dat de meeste afgesstudeerden van de ongedeelde opleiding binnen enkele jaren werkzaamheden verrichten op 134
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
academisch niveau, zoals blijkt uit de WO-monitor Arbeidsmarkt 2002, 2003 en 2004. Bij dit onderzoek gaf men aan dat de opleiding in ruim voldoende mate een basis vormt voor een start op de arbeidsmarkt. Beoordeling De commissie heeft de eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleiding bestudeerd en vergeleken met het domeinspecifiek referentiekader. Het Besluit Beroepsvereisten Kanddidaat-notaris vormt een van de belangrijkste referentiekaders voor beide opleidingen. Op basis hiervan komt zij tot de conclusie dat de geformuleerde eindkwalificaties van beide opleidingen in ruime mate voldoen aan de domeinspecifieke eisen die aan de eindtermen van een opleiding op het gebied van het notarieel recht worden gesteld. De commissie is van oorddeel dat beide opleidingen een duidelijk profiel van zichzelf en haar eindkwalificaties hebben beschreven tegen de achtergrond van de nationale en internationale wetenschapsbeoefening. De commissie merkt daarbij op dat de eindkwalificaties zich moeilijk internationaal laten vergelijken vanwege het unieke karakter van de opleidingen Notarieel recht. Het Leids notarrieel onderwijs is erop gericht om studenten op te leiden tot breed inzetbare notariële juristten die een kritisch, wetenschappelijk bewustzijn en een scherp analytisch vermogen hebben ontwikkeld. Er is sprake van een goed evenwicht tussen de eisen van de beroepsgroep en de eisen van wetenschappelijk aard. De inbedding in het beroepenveld vormt een goede uitgangspositie van de opleidingen. Daardoor zijn zij bij uitstek in staat om te beoordelen welke eindkwalificaties van een afgestudeerde op het gebied van het Notarieel recht verwwacht mogen worden. De commissie uit haar waardering voor het duidelijke profiel, zoals neergelegd in de geformuleerde eindkwalificaties, voor twee academische opleidingen die gericht zijn op notariële en aanverwante functies waarbij aandacht voor een bredere blik niet verloren gaat. Gezien het bovenstaande is de commissie van mening dat de eindkwalificaties van de opleidingen, voor zover vergelijkbaar, goed aansluiten bij de eisen die door vakgenotten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein. Het gegeven dat afgestudeerden van de ongedeelde opleiding in veel gevallen doorstromen naar de relevante beroepspraktijk, reflecteert de goede aansluiting. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Aanbeveling De commissie beveelt de faculteit aan om de discussie over de vraag aan welke behoeften op de arbeidsmarkt de bacheloropleiding tegemoet kan komen en tot welke beroepen de bacheloroopleiding toegang zou kunnen geven, voort te zetten. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbeveling, het oordeel over de basiskkwaliteit van de beoordeelde opleidingen goed is. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Bevindingen en overwegingen De Universiteit Leiden hanteert voor het expliciteren van het niveau een systeem van speciffieke vakleerlijnen. Het gewenste niveau wordt hiermee gerealiseerd door de speciale opbouw QANU / Juridische Opleidingen Leiden
135
van het programma waarin, in overeenstemming met het Leids Register10, de zogenaamde ‘abstracte structuur’ is verwerkt. De abstracte structuur houdt in dat de bachelorstudent in drie jaar van niveau 100 tot niveau 400 wordt gebracht en dat in de masteropleiding (eindniveau 600) wordt voortgebouwd op het bachelorniveau. Volgens de faculteit kan middels dit systeem de opbouw van en verdieping binnen het curriculum beter worden bewaakt en kan per studiejjaar volgens een verantwoord ritme en in een samenhangend programma toegewerkt worden naar het bereiken van de geformuleerde eindkwalificaties. Dit systeem is zichtbaar in de studdieprogramma’s en (in de vakbeschrijvingen) in de studiegids die de commissie heeft ingezien. Daarnaast hebben de opleidingen in de zelfstudie overzichten opgenomen met daarin aangegevven op welke punten de eindtermen van de bachelor- en masteropleiding overeenkomen met de Dublin-descriptoren. Kennis en inzicht Het ambitieniveau van de bacheloropleiding beantwoordt aan de omschrijving. De eindtermmen wat betreft academische houding voldoen aan de vereisten van deze descriptor. Zo staat in de eindkwalificaties geformuleerd dat studenten na afronding van de opleiding beschikkken over kennis over en inzicht in het notariële recht, de Europeesrechtelijke aspecten van het recht en diverse deelgebieden van het burgerlijk recht alsmede de systematiek ervan (eindtermen 1, 5 en 6). Het ambitieniveau van de masteropleiding beantwoordt aan de omschrijving van deze desccriptor. In de masteropleiding verwerft de student naast de kennis en inzicht op de diverse deelgebieden, voor zover van belang van de notariële praktijkuitoefening, onder meer inzicht in hun samenhang, hun complementariteit, hun overlapping en hun verschillen (eindtermen 3 en 4). Toepassing kennis en inzicht Het toepassingsgerichte deel van de bacheloropleiding staat verwoord in de eindtermen die betrekking hebben op de juridische en professionele vaardigheden. De vereisten van deze desccriptor komen onder meer naar voren in eindterm 4 (de vaardigheid om kritisch te reflecteren op het recht) en eindterm 8 (in staat om juridische teksten te analyseren). Het zelfstandig kunnen analyseren, interpreteren en beoordelen van complexe cases en regellingen die betrekking hebben op het civiel recht vormt een belangrijk element binnen de eindtermen van de masteropleiding (eindtermen 5 en 6). De eindtermen zijn dan ook in volddoende mate gericht op het toepassen van opgedane kennis en inzicht, het formuleren van een probleemstelling en het uitvoeren van onderzoek. Oordeelsvorming De eindkwalificaties van de bacheloropleiding beantwoorden in voldoende mate aan de omschrijvving van de descriptor van oordeelsvorming. In eindterm 9 is neergelegd dat de bachelor in staat is om een eenvoudig juridisch onderzoek te doen. Ook dient de student zich bewust te zijn van de maatschappelijke en ethische context waarin het recht zich ontwikkelt en manifesteert.
Het Leids Register bestaat uit een aantal hoofdlijnen voor de kwaliteit en de inrichting van het onderwijs die kenmerkend zijn voor het profiel dat de Universiteit Leiden wil nastreven. Alle faculteiten hebben de opleidinggen die zij verzorgen op deze hoofdlijnen aangepast en voorgedragen voor opname in het register, dat jaarlijks wordt vastgesteld. 10
136
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
De vereisten van deze descriptor worden voldoende weerspiegeld in de eindtermen van de masteropleiding. De oordeelsvorming keert in het bijzonder terug in de eindterm 6, waarin is vastgelegd dat de student de vaardigheid heeft om zich op basis van een verantwoorde en controleerbare afweging zelfstandig een mening te vormen over juridisch-maatschappelijke vraagstukken. Communicatie De vereisten van de descriptor Communicatie worden weerspiegeld in de eindtermen van de bacheloropleiding die betrekking hebben op de vaardigheden. Daarin wordt onder meer vermmeld dat de student de vaardigheid heeft om helder mondeling en schriftelijk te rapporteren en te adviseren over juridische kwesties, ook aan niet-juristen (eindtermen 8 en 10). Ten aanzien van communicatie kan genoemd worden dat de masteropleiding gericht is op het schriftelijk en mondeling rapporteren van juridische oplossingen. Met name eindterm 5 is gericht op de aspecten van deze descriptor. Leervaardigheden De eindtermen van de bacheloropleiding zijn in voldoende mate gericht op de leervaardigheden die noodzakelijk zijn voor een vervolgstudie die een hoog niveau van autonomie veronderstelt, te weten een masteropleiding. De eindtermen komen voort uit een doelstelling, waarin staat vermeld dat de bacheloropleiding studenten voorbereidt voor een verdere wetenschappelijke loopbaan, in het bijzonder in de masteropleiding Notarieel recht. Volgens de algemene eindkwalificatie van de masteropleiding heeft de afgestudeerde een eindnivveau bereikt waarbij het mogelijk is om wetenschappelijk onderzoek te verrichten en toegelaten te worden tot de vervolgstudie die tot de academische promotie leidt. Hiermee is gegarandeerd dat de afgestudeerde een vervolgopleiding kan volgen met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter. Beoordeling De commissie heeft de geformuleerde eindkwalificaties van de opleidingen aan de beschrijvving van de kwalificaties in de Dublin-descriptoren getoetst. Op basis hiervan is de commmissie van mening dat de eindkwalificaties van de opleidingen aansluiten bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de bachelor- en masterkwalificaties. Op grond daarvan en het Leids Register trekt de commissie de conclusie dat het beoogde ambittieniveau over de gehele linie in voldoende mate correspondeert met het niveau van een universitair afgestudeerde bachelor dan wel master zoals neergelegd in de verschillende desccriptoren. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
137
F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masternivveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Bevindingen en overwegingen In de zelfstudie wordt aangegeven dat in de eindtermen van de opleidingen kennis en inzicht, van academische en andere, ook professionele vaardigheden centraal staan. De eisen die de beroepspraktijk aan de afgestudeerden stelt, zijn hierbij van groot belang (zie ook F1). De bacheloropleiding wordt expliciet niet als uitstroomopleiding beschouwd, maar in de eerste plaats als doorstroomfase voor een wetenschappelijke masteropleiding. Het wetenschappelijk niveau van de eindkwalificaties wat betreft kennis, inzicht en vaardigheden is op een dusdanig deugdelijke manier vormgegeven, dat deze in ruime mate voldoen aan de eisen vanuit de (juriddisch-)wetenschappelijke discipline. Afgestudeerden van de bacheloropleiding zijn in staat het recht – met inzicht in het systeem van het recht – toe te passen. Zo wordt kritische reflectie op recht en rechtsvorming vereist en kan een afgestudeerde bachelor zelfstandig standaardjuridissche vraagstukken oplossen. Het bachelordiploma geeft rechtstreeks en onvoorwaardelijk toegang tot de masteropleiding Notarieel recht aan de Universiteit Leiden. In de masteropleiding wordt de student voorbereid op het zelfstandig leveren van een bijdrage aan de rechtsontwikkeling en -toepassing. In de eindtermen wordt zowel een passieve als een actieve omgang met wetenschappelijk onderzoek gewaarborgd. Een kenmerk van de rechtswwetenschappelijke discipline is dat veel onderzoek naar haar aard bedoeld is hen die in de rechtspraktijk werkzaam zijn voor te lichten. De afgestudeerden zijn dan ook in staat om zelfsstandig een rechtswetenschappelijk onderzoek van enige omvang op academisch niveau voor te bereiden en uit te voeren. Beoordeling De commissie is van mening dat de eindkwalificaties van zowel de bachelor- als masteropleiding voldoen aan de eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeooefening en de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld (zie ook F1). Daarbij heeft de commissie vastgesteld dat afgestudeerden van de bacheloropleiding rechtstreeks toegang hebben tot ten minste één masteropleiding op universitair niveau en dat afgestudeerden van de masteropleiding in voldoende mate in staat zijn zelfstandig rechtswetenschappelijk onderzoek te verrichten. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
138
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel met betrekking tot het niveau van het onderwerp Doelstellingen opleiding voor de bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende.
3.3.2. Programma In de zelfstudie is een schematisch overzicht opgenomen van de programmaonderdelen van de bachelor- en masteropleiding Notarieel recht. De inhoud van de programma’s wordt beschrevven naar de verschillende samenstellende cursusonderdelen met aanduiding van het aantal studiepunten (in ECTS-studiepunten), de onderwijsvormen, de docenten en de toetsvormen. Uit de beschrijving van het programma is af te leiden dat het eerste en tweede bachelorjaar grotendeels parallel lopen met de bacheloropleiding Rechtsgeleerdheid en Fiscaal recht. Een beknopt overzicht van het bachelorprogramma is te vinden in bijlage 3, die van het masterproggramma in bijlage 4. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aanttoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Bevindingen en overwegingen Voor de bacheloropleiding gelden de volgende bevindingen. Het docentencorps is een belangrijke factor bij de interactie tussen het onderwijs en het onderzzoek. Het merendeel van de docenten is gepromoveerd, verricht zelfstandig wetenschappellijk onderzoek en participeert in onderzoeksprogramma’s van het E.M. Meijers Instituut. De onderzoeksthema’s worden door de docenten in diverse programmaonderdelen aan de orde gesteld. In het eerste jaar komt de interactie tussen onderzoek en onderwijs voornamelijk impliciet tot stand via de inbreng van hoogleraren die de hoorcolleges verzorgen. Studenten worden hierbij vertrouwd gemaakt met de uitkomsten van het onderzoek en met de wijze waarop die resultaten tot stand zijn gekomen. In het tweede en derde jaar is de interactie explicciet aanwezig. Eigen publicaties van de docenten worden ingezet om actuele maatschappelijke en wetenschappelijke ver- en ontwikkelingen op het notariële en juridische domein te kunnen analyseren, eventueel te bekritiseren en te verklaren of om in wetenschappelijk opzicht nietcorrecte ontwikkelingen te kenschetsen. Bovendien komen studenten in aanraking met de onderzoeksliteratuur uit verschillende rechtsgebieden, zo blijkt uit een analyse van het lesmatteriaal door de commissie. In het derde bachelorjaar ligt de nadruk in het lesmateriaal vooral op het onderzoek in het notarieel rechtsgebied.
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
139
Via de docenten is de aansluiting met actuele rechtswetenschappelijke ontwikkelingen in diverse relevante wetenschappelijke disciplines gewaarborgd. De docenten zijn via het onderzzoek in staat om studenten te wijzen op het belang en de betekenis van onderzoek bij de rechtsontwikkeling of voor de (notariële) rechtspraktijk, ze op de hoogte te brengen van de meest recente stand van het wetenschappelijk onderzoek en de discussies die daarover worden gevoerd. Dit gebeurt onder meer in de vakken Vennootschapsrecht en Notariële wetgeving. De commissie heeft ook in het lesmateriaal een verband met relevante rechtswetenschappelijke ontwikkelingen geconstateerd, bijvoorbeeld via recente wetenschappelijke artikelen en annotatties in veelal jaarlijks bijgewerkte readers. In de zelfstudie maakt de opleiding een onderscheid tussen schriftelijke, mondelinge, onderzzoeks-, juridische, ICT- en sociale vaardigheden. In een overzicht wordt per bachelorvak aangegeven welke vaardigheden worden ontwikkeld in het desbetreffende vak. De juridische vaardigheden worden vanaf het eerste jaar opgebouwd, waarin de basiskenmerken van de rechtsgeleerdheid, te weten de grondslagen van het recht en het systeem van de hoofdgebieden van het recht, onderwezen worden. In het tweede en derde jaar worden studenten in toenemmende mate geconfronteerd met verschillende visies op rechtsontwikkelingen en verschillende mogelijke argumentaties voor de oplossingen van juridische vraagstukken. Verder is uit het overzicht op te maken dat in het eerstejaarsvak Inleiding staats- en bestuursrecht onder meer de juridische en mondelinge vaardigheden worden getraind en dat in het derdejaars vak Onroerrend goedrecht specifieke notariële (professionele) vaardigheden worden getraind. Tijdens de opleiding moeten de studenten relatief veel opdrachten schrijven. In het tweede bachelorjaar wordt met het Moot Court onder meer geoefend in het zelfstandig op- en uitzoeken van materriaal dat de basis vormt van het ten overstaan van de oefenrechtbank te verdedigen standpunt. De opleiding Notarieel recht kent alleen voor uitstromende studenten een bachelorscriptie, waarmee de opbouw van het vaardighedentraject voor doorstromers naar de masteropleiding in de bachelorfase niet resulteert in een verplicht integratief eindwerk. In het programma zijn diverse verbanden met de actuele notariële beroepspraktijk aanwezig. Zo wordt tijdens het vak Moot Court de beroepspraktijk nagebootst en worden er bij diverse programmaonderdelen docenten ingezet die actief zijn in het veld. De commissie heeft tijdens de visitatiegesprekken en na bestudering van het lesmateriaal, kunnen vaststellen dat in versschillende cursussen, zoals Venootschapsrecht en Notariële wetgeving, studenten kennismaken met praktijkproblemen op het gebied van het recht binnen de maatschappij. Ook krijgen notariële studenten de gelegenheid om aan het einde van de bacheloropleiding een praktijksstage te lopen op een notariskantoor. In hoorcolleges wordt uitdrukkelijk aandacht besteed aan nieuwe ontwikkelingen in de praktijk en de wetenschap. Voor de masteropleiding gelden de volgende bevindingen. Het docentencorps is een belangrijke factor bij de interactie tussen het onderwijs en het onderzzoek. Het merendeel van de docenten verricht zelfstandig wetenschappelijk onderzoek en partticipeert in onderzoeksprogramma’s van het E.M. Meijers Instituut. De onderzoeksthema’s worden door de docenten in diverse programmaonderdelen aan de orde gesteld, zoals in het Privatissimum. Bovendien blijkt uit het lesmateriaal dat masterstudenten in aanraking komen met de onderzoeksliteratuur uit het notariële rechtsgebied. Via de docenten is de aansluiting met actuele wetenschappelijke ontwikkelingen in diverse relevante wetenschappelijke disciplines gewaarborgd. De docenten zijn via het onderzoek in 140
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
staat om studenten te wijzen op het belang en de betekenis van onderzoek bij de rechtsontwwikkeling of voor de rechtspraktijk, ze op de hoogte te brengen van de meest recente stand van het wetenschappelijk onderzoek en de discussies die daarover worden gevoerd. Actuele wetenschappelijke ontwikkelingen keren expliciet terug bij het onderdeel Privatissimum. In dit programmaonderdeel wordt ook aandacht besteed aan rechtsvergelijkende onderzoeksvvaardigheden. De commissie heeft ook in het notariële lesmateriaal een verband met actuele rechtswetenschappelijke ontwikkelingen geconstateerd, bijvoorbeeld via recente wetenschapppelijke artikelen en annotaties in veelal jaarlijks bijgewerkte readers. De opbouw van de diverse vaardigheden wordt in de masterfase voortgezet. In de masterfase wordt, in tegenstelling tot de bacheloropleiding, explicieter aandacht besteed aan onderzoeksvvaardigheden, met name ook op het gebied van rechtsvergelijking. In het scriptieonderzoek vindt de verdieping van de verworven onderzoeksvaardigheden plaats. In het kader van de masterscriptie, van 10 ECTS-studiepunten, wordt onder toezicht van een specialist zelfstandig een onderzoek uitgevoerd. In diverse mastervakken worden via het lesmateriaal en de hoorcolleges de ontwikkelingen in de actuele praktijk van notariële en andere juridische beroepen verwerkt in een bij die ontwwikkeling aansluitend vak. Zo wordt in het onderdeel Personen- en familierecht op verschilllende niveaus inzichtelijk gemaakt waarover discussies in de maatschappelijke context worden gevoerd. Ook is het gangbaar om in het onderwijs gebruik te maken van casusposities waarin notariële praktijkproblemen door de student opgelost dienen te worden. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de invulling van zowel het bachelorals het masterprogramma Notarieel recht voldoet aan de wetenschappelijke vereisten van een wo-opleiding. (a) De commissie heeft vastgesteld dat binnen beide opleidingen sprake is van voldoende verwevenheid met het onderzoek van de wetenschappelijke staf. Deze verwevenheid komt met name tot stand via het docentencorps en het onderwijsmateriaal. (b) Aangezien het onderzoek van de docenten zich beweegt op het gebied van de actuele ontwwikkelingen in het vakgebied, concludeert de commissie dat actuele ontwikkelingen in de maatschappij en het beroepenveld onderdeel uitmaken van de onderwijsprogramma’s. Daarbij worden diverse opdrachten gebruikt om verbanden te leggen met actuele (juridissche en notariële) ontwikkelingen. (c) Voorts heeft de commissie aan de hand van de beschrijving van de inhoud en opzet van de programma’s en het gebruikte lesmateriaal, vastgesteld dat er voldoende aandacht wordt besteed aan het ontwikkelen van verschillende vaardigheden bij studenten. De methoden voor rechtswetenschappelijk onderzoek blijven in de bachelorfase enigszins onderbelicht, maar dit wordt gecompenseerd door de ruime aandacht voor de notariële en schriftelijke vaardigheden. In de masteropleiding komen onderzoeksvaardigheden ruimschoots aan bod. (d) Tot slot stelt de commissie vast dat er voldoende praktijkgerichte elementen in de proggrammaonderdelen zijn opgenomen, met name die onderdelen waar gebruik wordt gemmaakt van praktijkproblemen en docenten uit het beroepenveld worden ingezet. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. QANU / Juridische Opleidingen Leiden
141
Aanbeveling De commissie beveelt aan om in het bachelorprogramma meer systematisch aandacht te bestedden aan methoden en technieken van rechtswetenschappelijk onderzoek. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbevelingen, het oordeel over de basiskwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinsspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Bevindingen en overwegingen In de zelfstudie wordt beschreven dat voor de implementatie van de onderwijsmissie en de eindtermen in het onderwijs, het instrument van het Handboek Onderwijs is ontwikkeld. In het document zijn zowel de afspraken neergelegd die in de loop der jaren zijn gemaakt over de organisatie en inrichting van het onderwijs, alsook de recent doorgevoerde onderwijsvernnieuwingen. Het vormt daarmee voor alle betrokkenen het primaire referentiekader voor de organisatie en structuur van het onderwijs. In de inleidende vakken van de bacheloropleiding ontwikkelen de studenten kennis van de grondslagen van het recht. De hoofdlijnen wat betreft het positieve recht worden onder meer binnen het eerstejaarsvak Inleiding burgerlijk recht aangegeven. In het tweede en derde jaar wordt de basis uitgebouwd in positiefrechtelijk georiënteerde vakken als Verbintenissenrecht en Goederenrecht. Naast de positiefrechtelijke vakken kent het bachelorprogramma ook metajjuridische vakken, zoals Rechtsfilosofie, Notariële wetgeving en ethiek en Rechtsgeschiedenis. Diverse professionele vaardigheden die relevant zijn voor de notariële beroepspraktijk komen aan bod bij het onderdeel Moot Court. In dit tweedejaarsvak wordt de basis gelegd voor de vaardigheid om, ter oplossing van een casus, zelfstandig literatuur, juridische bronnen en derggelijke bijeen te zoeken. De studenten doen schriftelijk en mondeling verslag van hun bevinddingen. In het derde jaar volgen de studenten specifieke notariële vakken, waarbij de notariële vaardigheden verder verdiept worden. Hierbij wordt gebruikgemaakt van casusposities, waarmmee in het onderwijs specifiek aandacht wordt besteed aan het vergroten van het besef van de eigen aard van de rechtsbeoefening. Voor vakken als Huwelijksvermogensrecht en Erfrecht geldt dat eerder verworven kennis van het burgerlijk recht op de verbintenisrechtelijke- en goederenrechtelijke aspecten van het huwelijksvermogensrecht kunnen worden toegepast. De eindkwalificaties van de masteropleiding beogen de afsluiting van een leerproces dat in de bacheloropleiding Notarieel recht van start is gegaan. Het masterprogramma biedt een verdiepping van de kennis op het gebied van het civiele en het fiscale recht en gaat ook in op aspecten van het internationaal recht. Het eerste krijgt voornamelijk vorm middels de integratie van de verschillende hoofdvakken uit het bachelorprogramma, zoals in de mastervakken Successsierecht, Belastingen van rechtsverkeer en Estateplanning. In het vak Personen- en familierecht krijgen actuele juridische ontwikkelingen een internationale dimensie, met name door de doorwerking van de mensenrechten in het positieve recht. De internationale dimensie wordt vervolgens nog nader uitgediept in het vak Internationaal privaatrecht. Het vak Privatissimum 142
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
is zowel gericht op het leren omgaan met de onderlinge samenhang tussen de verschillende notariële vakgebieden, als op het verder ontwikkelen van de onderzoeksvaardigheden. In dit onderdeel oefenen studenten door middel van enkele opdrachten in het zelfstandig zoeken van oplossingen voor diverse vraagstukken binnen het notariële rechtsgebied. In de scriptie komen alle gespecificeerde eindkwalificaties met betrekking tot kennis en inzicht, vaardigheden en attitudes aan de orde. Dit onderdeel van het curriculum biedt een student de gelegenheid tot het doen van zelfstandig rechtswetenschappelijk onderzoek. Uit de studiegids en de aangeleverde informatie blijkt voor beide opleidingen dat de eindkwallificaties vertaald zijn in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. Voor de totstandkkoming van de vakbeschrijvingen is een specifieke procedure en een format ontwikkeld. Als de vakbeschrijvingen voldoen aan het facultaire onderwijsbeleid en de facultaire afspraken over de organisatie van het onderwijs, worden zij goedgekeurd door het onderwijsbestuur. Er wordt van uitgegaan dat die leerdoelen van een vak (a) aansluiten bij de facultaire onderwwijsmissie, (b) zijn ontleend aan de eindtermen van de opleiding, en tezamen zorgen voor de realisatie van die eindtermen, en (c) voortbouwen op hetgeen in eerdere jaren aan kennis, inzicht en vaardigheden is vergaard. Bij een inventarisatie van de leerdoelen in de studiegids is het de commissie opgevallen dat de leerdoelen van enkele programmaonderdelen nogal abstract omschreven zijn. De commissie stelt vast dat voor beide opleidingen geldt dat door middel van de gekozen werkvormen (zie ook F10) en bij een studie-inzet c.q. -houding die van studenten in het wetenschappelijk onderwijs verwacht mag worden, de geformuleerde eindtermen op adequate wijze te bereiken zijn. Een belangrijke bijdrage levert de individuele toetsing van de behaalde kwalificaties aan de hand van tentamens, papers, werkstukken en/of presentaties. Het deeltijdprogramma van de bacheloropleiding is opgezet als een vijfjarige opleiding. De opleiding biedt naast het dagonderwijs ook avondonderwijs aan. Dit geldt niet voor de notariëële vakken. Het deeltijdprogramma van de masteropleiding is opgezet als een tweejarige opleidding. De commissie heeft vastgesteld dat de deeltijd- en voltijdprogramma’s dezelfde onderdelen bevatten. De commissie is dan ook van mening dat deeltijdstudenten dezelfde mogelijkheden hebben om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken als voltijdstudenten. Beoordeling De commissie heeft vastgesteld dat de beschrijving in de zelfstudie van de concretisering van de eindkwalificaties in de programma’s op adequate en overtuigende wijze is uitgevoerd. De bijdrage van de verschillende programmaonderdelen aan het realiseren van de eindkwalificatties valt daarmee in voldoende mate te identificeren, waarmee de commissie concludeert dat de opzet van de opleidingen de notariële studenten in voldoende mate de mogelijkheid biedt de eindkwalificaties te bereiken. Dit geldt voor zowel de voltijdse als de deeltijdse variant. De commissie is van oordeel dat de opleidingen erin zijn geslaagd om op consistente wijze de gehele breedte van de notariële beroepsuitoefening, zoals die is neergelegd in de geformulleerde eindkwalificaties, helder tot uitdrukking te laten komen in het programma. De commmissie meent dat er adequate maatregelen zijn genomen die tot uniformiteit op dit aspect binnen de faculteit leiden. Deze maatregelen zijn vastgelegd in het Handboek Onderwijs, maar de commissie stelt tegelijkertijd ook vast dat de effecten hiervan soms nog zichtbaar moeten worden. Zo is de commissie van oordeel dat de eindkwalificaties op passende wijze zijn vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma, al zijn de beschrijvingen van de leerdoelen van enkele notariële vakken weinig toetsbaar geformuleerd. Dit aspect staat QANU / Juridische Opleidingen Leiden
143
een positieve beoordeling geenszins in de weg en over het geheel genomen is de commissie dan ook van oordeel dat voor beide varianten geldt dat de relatie tussen de geformuleerde doelstellingen en de programma’s op een juiste manier is uitgewerkt en dat de inhoud van de programma’s een adequate concretisering is van de eindkwalificaties. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling De commissie beveelt de opleidingen aan om in de studiegids de leerdoelen van de programmmaonderdelen meer toetsbaar te formuleren. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbeveling, het oordeel over de basiskkwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bevindingen en overwegingen Uit de curriculumopbouw van de bacheloropleiding wordt duidelijk dat in het eerste en tweede jaar voornamelijk inleidende juridische vakken zijn geprogrammeerd. Deze jaren lopen dan ook grotendeels parallel met het eerste jaren van de bacheloropleiding Rechtsgeleerdheid. Het eerste jaar is erop gericht om studenten vertrouwd te maken met de juridische basisbegrippen. De vakken die in het tweede jaar geprogrammeerd zijn, dienen niet alleen om de algemene juridische vorming van de notariële studenten verder vorm te geven, maar ook als grondslag voor de verdere notariële specialisatie in het derde jaar en in de masteropleiding. In het derde jaar ligt de nadruk op de klassiek notariële vakken binnen drie aandachtsgebieden. Deze aanddachtsgebieden zijn het familierecht, het recht rond registergoederen en het ondernemingsrrecht. De hiermee corresponderende vakken zijn, gelet op de onderlinge samenhang tussen de verschillende vakgebieden, alle geprogrammeerd in het derde bachelorjaar. Hierbij worden twee inhoudelijk samenhangende vakken steeds parallel geprogrammeerd. Het derde bachelorjjaar wordt in plaats van een bachelorscriptie afgesloten met het vak Notariële wetgeving en ethiek. De opleiding geeft aan bewust voor bovenstaande opzet te hebben gekozen, daar de rol van de notaris in het civielrechtelijke rechtsverkeer pas aan studenten duidelijk kan worden gemaakt als deze de voor het notariaat meest relevante onderdelen van het civiele recht hebben bestudeerd. Het bachelorcurriculum kent een beperkte keuzeruimte van 5 ECTS-studiepunten. Dit is een gevolg van de vereisten in het Besluit Beroepsvereisten notaris. Door toelatingsvoorwaarden voor cursussen te hanteren, wordt een inhoudelijk samenhangend studiepad van studenten gewaarborgd. Ook in de programmering van de onderdelen in de masteropleiding is een opbouw aangebbracht. De specialisatie in de masteropleiding biedt zowel een verdere verbreding als verdiepping op het betreffende gebied, waarbij er aandacht is voor de fiscale vakken en de relatie tot de notariële praktijk. Verschillende programmaonderdelen, zoals Successierecht en estatteplanning, Belasting van rechtsverkeer en BTW en Privatissimum, kennen integratieve en verdiepende elementen. De onderwerpen van het Privatissimum veranderen jaarlijks, 144
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
waarbij studenten een keuze kunnen maken voor een onderwerp dat het meest bij hun belangstelling aansluit. De ‘abstracte structuur’ (zie F2) draagt ertoe bij dat in de bachelor- en masteropleiding een (opklimmende) opbouw en samenhang van vakken wordt gerealiseerd. Daardoor kan in de programma’s waarvan de onderdelen evenwichtig zijn verdeeld over de studiejaren naar het bereiken van de uiteindelijke eindtermen toe worden gewerkt. Enkele malen per jaar vindt er een coördinatorenoverleg plaats. In dit overleg komen de coörddinatoren van alle programmaonderdelen uit een bachelorstudiejaar bijeen. Onder leiding van de onderwijsdirecteur of de onderwijsmanager spreken de coördinatoren met elkaar over allerlei aspecten van het onderwijs en wordt het programma per jaar afgestemd. De masteroopleiding kent een coördinator die verantwoordelijk is voor de invulling en samenhang van de opleiding. Uit evaluaties komt naar voren dat bachelorstudenten van mening zijn dat er sprake is van een uitgebalanceerd programma waarbij de vakken goed op elkaar aansluiten. Van de masteroopleiding waren ten tijde van de visitatie nog geen evaluatieresultaten beschikbaar. Tijdens de gesprekken waren bachelor- en masterstudenten positief over de samenhang. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de opbouw van het studieprogramma van de bachelor- en masteropleiding overzichtelijk is. De opleidingen zijn erin geslaagd om een samenhangend geheel te creëren van civielrechtelijke vakken, waaraan fiscale en notariëële vakken zijn toegevoegd. Er is sprake van toelatingsvoorwaarden en doorstroomregelingen waarin de aansluiting tussen de onderdelen tot uitdrukking wordt gebracht. De commissie heeft voorts geconstateerd dat er sprake is van inhoudelijke samenhang, waarbij elk programmmaonderdeel voortbouwt op een voorgaand onderdeel en waarbij theorie en (notariële) vaarddigheden op elkaar zijn afgestemd. De daarvoor vastgestelde procedure middels de ‘abstracte structuur’ (zie F2) en het coördinatorenoverleg spelen hierbij een belangrijke rol. Hierdoor stijgen beide programma’s boven het basisniveau uit. In de ogen van de commissie zijn zowel het bachelor- als het masterprogramma een goed samenhangend geheel en wordt er op overttuigende wijze aandacht besteed aan integratieve onderdelen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievvoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Bevindingen en overwegingen Een studiejaar is opgedeeld in drie trimesters van elke 20 ECTS-studiepunten. Vanaf het studdiejaar 2006-2007 zal de faculteit overgaan naar een semestersysteem. Om de studeerbaarheid te bevorderen is de uniforme roosterstructuur binnen de faculteit ingevoerd. Deze structuur kent onderwijsintensieve perioden, (her)tentamenperioden en onderwijsvrije perioden. Een trimester is een periode van vijftien weken met daarbinnen een periode van twaalf weken voor het onderwijs. De programmaonderdelen hebben een omvang van 5 ECTS-studiepunten QANU / Juridische Opleidingen Leiden
145
of 10 ECTS-studiepunten. Een vak van 10 ECTS-studiepunten wordt in beginsel verspreid over tien weken en een vak van 5 ECTS-studiepunten wordt gedurende vijf weken gedocceerd. Tijdens de gesprekken met studenten heeft de commissie signalen ontvangen dat de grote vakken nog wel eens voor studievertraging kunnen zorgen. De tentamens worden in het algemeen afgenomen in de laatste twee dan wel drie weken van elk trimester. De totale geprogrammeerde studielast van de bacheloropleiding bedraagt 180 ECTS-studiepunten, die van de masteropleiding bedraagt 60 ECTS-studiepunten. De geprogrammeerde studielast is evenwichtig verdeeld over de studiejaren en trimesters. De faculteit maakt gebruik van een studielastmeter. Met dit instrument kan worden nagegaan of de studielast van een vak te zwaar dan wel te licht is. In de studielastmeter wordt onder meer rekening gehouden met de hoeveelheid te verwerken literatuur. Uit de beschrijving van de studielastmeter blijkt dat de faculteit een onderscheid maakt tussen ‘regel-voor-regelbesstudering’ voor relatief zware literatuur en ‘pagina-voor-paginabestudering’ voor relatieve lichte literatuur. De regel-voor-regelnorm komt neer op vijf pagina’s per uur en de paginavoor-paginanorm komt neer op tien pagina’s per uur. Bij anderstalige literatuur wordt de norm aangepast. De zelfstudie beschrijft dat de resultaten van de studielastmeter recent zijn getoetst. In een enkel geval heeft dit tot een herziening van de studielast geleid. Nadat met de masteropleiding een jaar concrete onderwijservaring is opgedaan, zal ook bij de mastervakkken de studielast worden herijkt. De faculteit hanteert een harde cesuur tussen de bachelor- en de masteropleiding Notarieel recht. De Onderwijs- en Examenregeling (OER) geeft aan dat studenten die willen doorstromen naar de masteropleiding alle onderdelen van het bachelorcurriculum moeten hebben gehaald. Alle uitzonderingen worden voorgelegd aan de toelatingscommissie. Om onnodige vertraging in de doorstroming te voorkomen, kent de masteropleiding drie instroommomenten. De commissie heeft vastgesteld dat er ruim voldoende mogelijkheden zijn om een deel van de opleiding in het buitenland door te brengen. De commissie heeft echter geconstateerd dat de praktische mogelijkheden in het programma hiertoe (nog) beperkt zijn uitgewerkt. Hierdoor resulteert het volgen van vakken in het buitenland bijna onherroepelijk tot studievertraging. De faculteit streeft er naar dat voltijdstudenten veertig uur per week bezig zijn met hun studdie (dit omvat zowel het volgen van onderwijs als zelfstudie). Voor deeltijdstudenten wordt uitgegaan van twintig uur studie in de week. De opleiding geeft in de zelfstudie aan dat de opleidingen een opbouw en didactiek hebben, waardoor de studenten als vanzelf een actieve studiehouding aannemen. De werkelijke studielast per vak wordt gemonitord met behulp van de cursusevaluatie. Uit deze evaluaties en de gesprekken van de commissie met voltijdse bachelor- en masterstudenten blijkt dat studenten over het algemeen 20 tot 24 uur per studderen. Tijdens de gesprekken met studenten kwam ook naar voren dat een aantal de studie als (te) licht ervaart. In de zelfstudie is te lezen dat de faculteit probeert in de komende jaren langzaam maar gestaag het gemiddeld aantal studie-uren te verhogen door de zwaarte van de vakken en de eisen die aan studenten worden gesteld te verhogen. Van deeltijdstudenten heeft de commissie geen negatieve geluiden omtrent de studiebelasting gehoord. De faculteit beschikt over een monitoringsysteem, waardoor de studievoortgang van alle studdenten van de opleidingen in de gaten gehouden kan worden. Vertraagde studenten wordden op gesprek gevraagd bij de studieadviseur, zodat vertraging eerder zichtbaar wordt en er maatregelen kunnen worden genomen om deze te beperken. Uit recente evaluaties van het bachelorprogramma blijkt dat studenten het programma studeerbaar vinden. Aangezien ten 146
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
tijde van de beoordeling nog geen evaluatieresultaten voor de masteropleiding beschikbaar waren, kunnen voor deze opleiding nog geen uitspraken worden gedaan over de gerealiseerde studielast. Op basis van de resultaten van de exitenquêtes van de ongedeelde opleiding, ziet de commissie geen reden tot zorg op dit vlak. Tevens wijst de faculteit erop dat veel aandacht geschonken wordt aan een adequate proggrammering van de studieonderdelen. Op deze wijze hoopt de faculteit de studeerbaarheid te bevorderen. Beoordeling Er is sprake van een doordacht opgezet bachelor- en masterprogramma, waarin de studielast gelijkmatig is verdeeld. In het algemeen meent de commissie dat beide opleidingen voldoende tijd en energie steken in het opsporen en waar mogelijk elimineren van studiebelemmerende factoren. De commissie heeft dan ook geen structurele studiebelemmerende factoren gesignnaleerd. Hierbij spelen de persoonlijke contacten binnen een relatief kleine groep van studdenten een belangrijke rol. Het baart de commissie wel zorgen dat de gerealiseerde studielast structureel lager is dan de geprogrammeerde en dat de programma’s door studenten als licht worden aangemerkt. De commissie heeft bij de beoordeling van dit facet meegewogen dat deze vaststelling niet een specifiek Leids probleem is. Tevens weegt voor de commissie zwaar dat de opleidingen zowel op student- als op programmaniveau systematisch aandacht besteden aan de relatie tussen de geprogrammeerde en de feitelijke studielast, wat ook tot bijstellingen leidt. De studielastmeter en de systematische monitoring middels vakevaluaties spelen hierbij een positieve rol. De commissie heeft om begrijpelijke redenen geen helder beeld kunnen vormen omtrent de feitelijke studielast van de masteropleiding, maar acht dit, mede door de actuele ervaringen met de ongedeelde opleiding, geen specifiek zorgpunt. Gezien het bovenstaande is de commissie alles overwegende van oordeel dat de programma’s over het geheel genomen studdeerbaar zijn en dat de opleidingen zowel op studentniveau als op programmaniveau systemattisch aandacht besteden aan de relatie tussen de geprogrammeerde en de feitelijke studielast. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling De faculteit heeft de invoering van het bachelor-masterstelsel aangegrepen om de studielast van het bachelorprogramma te verzwaren. De commissie is van mening dat deze lijn voorgezet moet worden, zodat studenten gestimuleerd worden om meer studie-uren per week te maken. De commissie beveelt de opleidingen aan om bij grote vakken (10 ECTS-studiepunten) meer gebruik te maken van tussentijdse toetsing. Dit kan een middel zijn om de aandacht van studdenten over de gehele duur van de cursus vast te houden. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbevelingen, het oordeel over de basiskwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is.
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
147
F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Bevindingen en overwegingen Tot de bacheloropleiding Notarieel recht worden toegelaten zij die in het bezit zijn van een vwo-diploma of een propedeuse van een hbo-opleiding. Afwijkende toelatingsverzoeken vallen onder de colloqiumdoctumprocedure. Er worden geen aanvullende eisen gesteld. De toelattingseisen en -procedure zijn in de OER opgenomen. De faculteit hanteert voor de masteropleiding de universitaire toelatingsprocedure, zoals die door het College van Bestuur is vastgesteld. Daarin is onderscheid gemaakt tussen studenten die direct toelaatbaar zijn en studenten die een bewijs van toelating nodig hebben. Studenten die aan de Universiteit Leiden de bacheloropleiding Notarieel recht hebben afgerond, zijn rechtstreeks toelaatbaar tot de masteropleiding. Volgens de opleiding levert de aansluiting tusssen de bachelor- en masteropleiding geen problemen op. Studenten die hun bachelor Notarieeel recht aan een zusterfaculteit hebben behaald dienen eventueel extra vakken te volgen om zo te kunnen voldoen aan de wettelijk gestelde beroepsvereisten. Volgens de opleiding ligt de reden hiervoor in de (bachelor- of master)fase waarin de verschillende notariële opleidingen de vakken hebben geplaatst. Het faculteitsbestuur heeft een toelatingscommissie voor de masteroopleiding gemandateerd om besluiten over de toelating te nemen. Daarbij wordt op basis van de vooropleiding van de bachelor bezien welke aanvullende vakken gevolgd moeten worden om toegelaten te kunnen worden tot de masteropleiding. Aangezien de opleidingen relatief jong zijn, zijn de instroomgegevens beperkt. In 2004-2005 begon ruim 15% van de Nederlandse notariële studenten de studie in Leiden. De instroomggegevens zijn opgenomen in bijlage 5. Van de masteropleiding Notarieel recht zijn (nog) geen KUO-gegevens bekend. De commissie heeft kennisgenomen van de door de faculteit aangelevverde instroomgegevens. De faculteit plaatst bij de instroomgegevens de volgende opmerking, waarmee gewezen wordt op het gegeven dat de beschikbare instroomgegevens geen goed beeld geven van de omvang van de notariële studierichting. Vanaf het academisch jaar 2002-2003 (namelijk bij de start van de nieuwe bacheloropleiding) werd het mogelijk dat eerstejaarssstudenten zich bij de Informatie Beheer Groep (IBG) konden inschrijven voor de bacheloroopleiding Notarieel recht. Tot dat moment schreven eerstejaars zich in bij de (propedeuse van de) doctoraalopleiding Nederlands recht (nu bachelor- en masteropleiding Rechtsgeleerdheid). De nieuwe mogelijkheid heeft er echter niet toe geleid dat nu een exacte, betrouwbare uitsplitssing van de instroom Nederlands recht over Nederlands recht en Notarieel recht te geven is. Studenten blijken zich in de praktijk namelijk veelal bij de IBG in te schrijven als studenten Nederlands recht, om pas na de propedeuse Notarieel recht te gaan studeren. Exacte recente instroomcijfers zijn daarom niet te geven; instroomcijfers over een langere periode ontbreken om de hiervoor vermelde reden geheel. In het opleidingsrapport voor de bachelor- en masteroopleiding Rechtsgeleerdheid worden wél instroomcijfers over een langere periode gegeven, namelijk ook over de instroom in de oude doctoraalopleiding Nederlands recht. Zoals aanggegeven vallen de notariële studenten eveneens onder deze instroom, zonder dat uitsplitsing mogelijk is. Voorlichting over de opleidingen is de taak van de facultaire afdeling Marketing en Commmunicatie, waarbij wordt samengewerkt met leden van de afdelingen en de opleidingen. Zij 148
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
draagt zorg voor het voorlichtingsmateriaal, de studievoorlichtingsdagen, de facultaire website en voor de studiegids. De commissie heeft geconstateerd dat in het voorlichtingsmateriaal een helder beeld van de opleidingen wordt neergezet. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de programma’s qua vorm en inhoud in voldoende mate aansluiten bij de kwalificaties van de instromende studenten. De commissie stelt vast dat potentiële instromende studenten op een adequate wijze worden voorgelicht over het profiel van de opleidingen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Het bachelorprogramma Notarieel recht omvat 180 ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het masterprogramma Notarieel recht omvat 60 ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de opleidingen voldoen aan de formmele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Bevindingen en overwegingen In de zelfstudie wordt uitgebreid ingegaan op het didactisch concept van de faculteit. Binnen het didactisch concept worden, afhankelijk van de leerdoelstellingen die de docenten willen realiseren, in de faculteit en bij de bachelor- en de masteropleiding Notarieel recht verschilllende onderwijsvormen gehanteerd. Wat de keuze voor de onderwijsvormen betreft, heeft de faculteit in de zelfstudie enkele algemmene uitgangspunten geformuleerd welke aan die keuze richting geven, namelijk: •
Activerend onderwijs en gestructureerde zelfstudie zijn belangrijke pijlers van het didacttisch concept. Studenten zijn in hoge mate zelf verantwoordelijk voor de studieplanning; zij worden gestimuleerd tot kritische zelfreflectie. Elk vak moet daarom een werkboek kennen waarin aan studenten structuur voor die zelfstudie wordt geboden. Het Handboek Onderwijs speelt hierbij een belangrijke rol. Hierin is een checklist opgenomen.
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
149
•
•
•
• •
Alle studenten in alle jaren van het bachelor- en het masterprogramma moeten regelmatig getraind worden in verschillende soorten vaardigheden in een oplopende graad van moeillijkheid, evenals in een goede spreiding over en in de jaren van het programma. Afstemmming over die spreiding vindt onder andere in de coördinatorenvergadering plaats. De digitale leeromgeving (Blackboard) wordt bij elk vak en door iedere docent ingezet om de zelfstudie te stimuleren en voor de overdracht van kennis die niet per se via de meer tradditionele contacturen hoeft te lopen. Via dat medium kunnen studenten opdrachten makken, discussiëren over stellingen die betrekking hebben op het hoorcollege, werkgroepen voorbereiden, elkaars opdrachten van commentaar voorzien, vragen stellen aan docenten, en proeftentamens afleggen. Hoorcolleges worden in principe gegeven door gezichtsbepalende docenten, die studentten dwingen om na te denken over grensoverschrijdende problemen en die studenten confronteren met de visie van de docent op het recht. Deze visie wordt weerspiegeld in de vragen die in het tentamen worden gesteld. Werkgroepen dienen een aanvulling op de hoorcolleges te vormen, waarvoor door studentten een actieve voorbereiding nodig is en/of een actieve inbreng tijdens de werkgroep. In de masterfase moeten de onderwijsvormen Privatissimum en Practicum worden gebbruikt (zie hierna).
Om docenten en studenten meer duidelijkheid te geven over de organisatie en werkwijze van de verschillende onderwijsvormen, zijn op facultair niveau uniforme afspraken gemaakt die in het Handboek Onderwijs zijn vastgelegd. In het algemeen worden bij elk vak hoorcolleges verzzorgd. Bij de deeltijdopleiding wordt meestal een gecombineerd hoor-/werkcollege gegeven. In het geval van een vak van 5 ECTS-studiepunten gaat het om circa vijf hoorcolleges van twee uur, voor 10 studiepuntenvakken om ongeveer tien hoorcolleges van twee uur. Hoorcolleges zijn niet verplicht; deelname eraan wordt wel sterk aangeraden. De stof die op het hoorcollege wordt behandeld kan onderdeel uitmaken van het tentamen. Studenten moeten de verplichte stof hebben bestudeerd. In het hoorcollege wordt de stof uit de verplichte literatuur niet lettterlijk weergegeven, maar veeleer verduidelijkt en toegelicht. Bij sommige vakken worden ook responsiecolleges verzorgd, waarin de grote lijnen van het vak nog eens aan bod komen. Voor elk verplicht vak worden in de regel werkgroepen verzorgd. Voor 5 studiepuntenvakken gaat het om vijf werkgroepen van twee uur; voor 10 studiepuntenvakken om circa tien werkgroeppen van twee uur. In de werkgroepen wordt de verplichte stof toegepast en geconcretiseerd aan de hand van opdrachten; de training van de diverse vaardigheden vindt vooral tijdens deze colleges plaats. De studenten hebben de verplichte stof voor de werkgroep bestudeerd en de opdrachten vervuld. De docent draagt zorg voor een individuele of collectieve nabespreking van de opdrachten. Met ingang van het academisch jaar 2006-2007 zal gelden dat áls een studdent zich inschrijft voor een werkgroep hij ook verplicht aanwezig is. De student kan er ook voor kiezen om zich niet in te schrijven voor werkgroeponderwijs en dus niet deel te nemen. Ook wordt gesproken over een constante samenstelling van de werkgroepen gedurende een studiejaar. Ten behoeve van de registratie en de sancties ontwikkelt het onderwijsbestuur een uniforme richtlijn voor alle werkgroepen. De commissie heeft geconstateerd dat de taal- en schijfvaardigheden van een grote groep studdenten te wensen overlaten. Dit blijkt onder meer uit de visitatiegesprekken met de docenten en na een analyse van enkele scripties en werkstukken van bachelor- en masterstudenten. De commissie realiseert zich dat deze problematiek niet alleen van toepassing is voor de Leidse faculteit, maar is wel van mening dat ook de Leidse faculteit het probleem moet adresseren: taal is nu eenmaal een essentieel instrument voor elke jurist. 150
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
In de zelfstudie wordt voor de bacheloropleiding een overzicht gepresenteerd van het programma met per vak de werkvorm, het aantal contacturen en zelfstudie-uren. Uit dit overzicht is op te maken dat de verhouding tussen de verschillende studieactiviteiten aansluit bij het didactisch concept. Zo blijkt dat in het programma een accent wordt gelegd op een combinatie van werkvormen per cursus. Ook is uit het overzicht op te maken dat in het programma in toenemmende mate de nadruk wordt gelegd op zelfstudie. Bijna 83% van de studie-uren over de drie bachelorjaren bestaat uit zelfstudie. Het aantal contacturen waarin studenten hoorcollege of werkgroep hebben, bedraagt ongeveer acht uur per week. Opvallend is dat de opleiding in het derde jaar een laag aantal werkgroepuren kent. De opleiding geeft hiervoor als reden dat in dat jaar relatief veel interactieve hoorcolleges worden gegeven. In tegenstelling tot bij de ‘klassieke’ hoorcolleges, wordt van studenten bij de hoorcolleges een actieve inbreng gevraagd. In feite worden gecombineerde hoor-/werkcolleges gegeven. Uit evaluaties blijkt dat studenten over het algemeen tevreden zijn over de verschillende werkvormen. Ook in de zelfstudie van de masteropleiding wordt een overzicht van het programma gepresentteerd met per vak de werkvorm, het aantal contacturen en de zelfstudie-uren. Uit het overzicht is op te maken dat de verhouding tussen de verschillende studieactiviteiten aansluit bij het didactisch concept. Bijna 83% van het programma in gereserveerd voor zelfstudie. In de masteropleiding Notarieel recht is het onderdeel Privatissimum opgenomen. Het Practticum is niet in het programma opgenomen, waarmee de opleiding afwijkt van de facultaire uitgangspunten. Dit onderdeel kent een aanwezigheidsplicht en/of deelnameplicht en vinden plaats in een groep van maximaal twintig studenten. In het Privatissimum spelen binnen de vijf tot acht weken referaten en de daaruit volgende discussies een grote rol. Iedere student maakt wekelijks een zelfstandig stuk van zes pagina’s of één keer een referaat (in plaats van het schriftelijk stuk van die week). De opdrachten zijn gericht op een verdieping in een gekozen onderwerp en het aanleren van wetenschappelijke vaardigheden. Aangezien de opleiding al veel oefeningen van schrijfvaardigheden kent, is er geen Practicum in het masterprogramma opgenomen. Notariële studenten volgen een aantal vakken uit de opleidingen Fiscaal recht waar het zogenaamde ‘participantensysteem’ wordt toegepast. In deze constructie dienen studdenten in werkgroepjes opdrachten te maken en te presenteren tijdens de werkgroepbijeenkkomst. Door deelname aan dit systeem kan de student 0,5 punt bij het tentamen behalen. Het merendeel van de notariële studenten die de commissie heeft gesproken was zeer positief over het participantensysteem. Beoordeling Nadere analyse van de bachelor- en mastereindtermen leert dat daarin verschillende elementen zijn te onderscheiden die zich goed lenen voor het gekozen didactisch concept (bijvoorbeeld het actief deelnemen aan een wetenschappelijk debat, het kunnen aandragen van vernieuwde (notarrieel) juridische oplossingen, het begrijpen en analyseren van juridische teksten en het (zelfstanddig) uitvoeren van rechtswetenschappelijk onderzoek). De commissie heeft verder vastgesteld dat activerend onderwijs en gestructureerde zelfstudie richtinggevend zijn bij de vormgeving van de programma’s en de keuze van de werkvormen. De opleidingen maken gebruik van een scala aan onderwijsvormen, hetgeen ook blijkt uit het aangeleverde programmaoverzicht waarin per onderdeel ook is aangegeven welke werk- en toetsvormen worden gehanteerd. De commissie heeft vastgesteld dat de vakbeschrijvingen in de studiegids ook aangeven van welke onderwijsvvormen gebruik wordt gemaakt. Ondanks de uniformering die vanuit facultair niveau gestimulleerd wordt, heeft de commissie vastgesteld dat de notariële opleidingen ruimte hebben om, als het gaat om de inrichting van de onderwijsleeromgeving, een eigen karakter te behouden. Zo QANU / Juridische Opleidingen Leiden
151
kent het notarieel onderwijs een speciale interactieve vorm van hoorcolleges. De commissie is van oordeel dat de programma’s een opbouw van de sturing over het leerproces van de student kennen. Dit komt tot uiting in het didactisch concept van de opleiding, waarbij het leerproces in de beginfase van de opleiding voornamelijk extern (het onderwijs) gestuurd wordt en in de laatste fase voornamelijk door de student. De inrichting van het didactisch concept heeft het bijkomend effect dat studenten veel ruimte hebben om extracurriculaire ervaring op te doen, waar dan ook volop gebruik van wordt gemaakt. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat het didactisch concept in lijn is met de doelstellingen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling De commissie adviseert de faculteit het zogenaamde ‘participantensysteem’, zoals deze bij de opleidingen Fiscaal recht bekend is, ook in de bacheloropleiding Notarieel recht in te voeren. De commissie is van mening dat binnen het didactisch concept meer aandacht moet gaan naar de ontwikkeling van taalvaardigheden. Zo zouden vroeg in het eerste bachelorjaar de gemaakte werkstukken expliciet op schrijf- en taalvaardigheden kunnen worden getoetst, om zo mogellijke problemen in een vroeg stadium te signalen. Vervolgens kan de opleiding een student wijzen op (aanvullende) cursussen op het gebeid van taal- en schijfvaardigheden. De commissie beveelt de bacheloropleiding aan om invoering van de bachelorscriptie als onderdeel van het programma te heroverwegen. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbeveling, de basiskwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Bevindingen en overwegingen Om de realisatie van de leerdoelen te kunnen beoordelen en te toetsen wordt bij beide opleiddingen gebruikgemaakt van verschillende instrumenten: schriftelijke en mondelinge tentammens, essays, werkstukken (ook scriptie), referaten en tussentoetsen. Bij de keuze voor een toetsvorm wordt door de betrokken docent(en) nagegaan of de toetsvorm in lijn is met de doelstelling van het vak over kennis, inzicht en vaardigheden. De gekozen toetsvormen worden opgenomen in de vakbeschrijvingen en zijn vervolgens onderwerp van de jaarlijkse beoordelling onder verantwoordelijkheid van het onderwijsbestuur. Presentaties, verslagen en werkstukken worden vooral ingezet om vaardigheden te toetsen. Tentamens worden gebruikt om kennis en inzicht te toetsen. Toetsing van attitudes en de integratie van kennis, inzicht en vaardigheden gebeurt in de bacheloropleiding in de verslagen en de bachelorscriptie. In de masteropleiding vindt dit voornamelijk plaats bij de integratieve eindtoets, in de vorm van een afstudeerscriptie. Bij het vaststellen van het eindcijfer van de masterscriptie is een tweede beoordelaar betrokken. 152
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
De procedure rond toetsing en beoordeling is vastgelegd in de OER. Deze regeling wordt jaarlijks door het faculteitsbestuur vastgesteld nadat de examencommissie, de opleidingscommmissie en de faculteitsraad er hun instemming aan hebben verleend. De commissie heeft van enkele toetsen van beide opleidingen een analyse gemaakt. Hierbij is gekeken naar zowel het tentamen als de uitwerking en de beoordelingsnorm hiervan. De commissie heeft op basis van deze analyse kunnen constateren dat gebruik wordt gemaakt van onder meer kennis- en inzichtvragen en dat de tentamens voldoen aan de wetenschapppelijk norm. De Examencommissie Notarieel recht bewaakt naast de toetsing van de leerdoelen, ook de uitvoering van de toetsregelingen. Er zijn criteria ontwikkeld voor de beoordeling van de mastterscriptie. De opleidingen houden in toenemende mate toezicht op fraude bij werkstukken en scripties. De Examencommissie heeft hiervoor diverse door de faculteit ontwikkelde instrummenten op ICT-gebied tot haar beschikking. Vanuit de studenten heeft de commissie geen grote klachten gehoord omtrent de toetsing en beoordeling. De evaluatieresultaten op het gebied van toetsing geven de commissie geen aanleiding tot bijzondere opmerkingen. Tijdens de gesprekken met studenten ontving de commissie wel signnalen dat de studenten behoefte hebben aan betere feedback op schriftelijke werken. Zo is er niet alleen behoefte aan betere inhoudelijke feedback, maar ook aan opmerkingen wat betreft stijl en taal. Beoordeling De wijze van examinering vindt in het algemeen op een gestructureerde wijze plaats, waardoor er voldoende veiligheidsmarges zijn ingesteld om de beoordeling van werkstukken en opdrachtten consistent te laten verlopen. De opleidingen zijn alert op het gebied van fraudebestrijding, waarbij de Examencommissie als toezichthouder een belangrijke rol speelt. De commissie heeft tevens vastgesteld dat bij tentamens gebruik wordt gemaakt van verschillende typen vragen, zoals kennisvragen en inzichtvragen. Op basis van een analyse van de tentamens concludeert de commissie dat het niveau van de tentamens voldoet aan de wetenschappelijk standaard. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat op adequate wijze de toetsing van de realisatie van de leerdoelen van (onderdelen van) het programma plaatsvindt. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling De commissie heeft geconstateerd dat de faculteit beschikt over anti-fraude software, maar dit nog beperkt systematisch hanteert. Aangezien momenteel nog te veel wordt overgelaten aan de oplettendheid van de docenten, raadt de commissie aan meer aandacht te besteden aan deze voorziening. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbevelingen, het oordeel over de basiskwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is.
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
153
Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel met betrekking tot het niveau van het onderwerp Programma voor de bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende.
3.3.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwwikkeling van het vakgebied.
Bevindingen en overwegingen De faculteit heeft op het gebied van het personeelsbeleid de afgelopen jaren een reorganisatie doorgevoerd. In het personeelsbeleid is ervoor gekozen om voor de vaste staf alleen te werken met gepromoveerde wetenschappers die voldeden aan een daartoe opgesteld (functie)profiel. Hierbij is afscheid genomen van afdelingen die niet pasten bij ‘de kern’ van de faculteit, te weten de huidige vijf departementen, en van medewerkers die qua expertise wel pasten binnen de nieuwe organisatie, maar niet gepromoveerd waren en van wie niet te verwachten viel dat deze binnen afzienbare termijn zouden promoveren. Het onderwijs in beide opleidingen wordt verzorgd door docenten zonder onderzoekstaak, PhD-fellows (promovendi), UD’s, UHD’s en hoogleraren die deels afkomstig zijn van de opleidingen Rechtsgeleerdheid en Fiscaal recht. De medewerkers van de afdeling Notariële vakken verzorgen het onderwijs in de meer specifiek notariële vakken, voornamelijk geproggrammeerd in het derde bachelorjaar en de masteropleiding. Uit de zelfstudie is op te maken dat op facultair niveau bijna 60% van de beschikbare onderwijscapaciteit in fte’s, wordt verzzorgd door gepromoveerde docenten11. Van de hoogleraren, UHD’s, UD’s en docenten zijn respectievelijk 98%, 100%, 86% en 7% gepromoveerd. Elke gepromoveerde medewerk(st)er krijgt de beschikking over 40% onderzoekstijd. Het wetenschappelijk onderzoek van de medewwerkers valt onder een van de onderzoeksprogramma’s van het E.M. Meijers Instituut. Kern van het onderzoekskwaliteitszorgsysteem van het instituut is de driejaarlijkse accreditatie van de onderzoekers. Derhalve zijn de medewerkers betrokken bij wetenschappelijk onderzoek. De staf wordt ingezet in zowel het bachelor- als het masteronderwijs. In het eerste jaar wordt het onderwijs ook door hoogleraren verzorgd en vrijwel alle reguliere cursussen, waarin hoorcollleges centraal staan, worden gegeven door gepromoveerde docenten. De afdeling Notariële vakken heeft acht medewerkers in dienst, waarvan het merendeel een 0,8 of 1,0 aanstelling heeft. Van de acht medewerkers zijn er twee hoogleraren en vier geprommoveerden. De medewerkers zijn ook actief buiten de faculteit, met name als (kandidaat-)notaris of in de rechterlijke macht.
Worden de promovendi en PhD-fellows buiten beschouwing gelaten, bestaat bijna 70% van de onderwijsfte’s uit gepromoveerden. 11
154
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de opleidingen voldoen aan het criterium dat het onderwijs verzorgd wordt door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. De commissie is overtuigd van het feit dat een aantal wetensschappelijke en professionele rolmodellen in het notarieel onderwijs worden ingezet, die ook als zodanig alom in het specifieke veld worden gerespecteerd. Deze stafleden vervullen al vanaf het eerste bachelorjaar een belangrijke rol bij de uitvoering van de programma’s. Ondanks dat de notariële opleidingen sterk op de beroepsgroep gericht zijn, kent de staf een ruime hoeveelhheid gepromoveerden en actieve onderzoekers. De commissie is enthousiast over het systeem van PhD-fellows en over het gegeven dat na de reorganisatie gepromoveerde docenten het onderwijs domineren. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Bevindingen en overwegingen In tabel 1 is aangegeven door wie het onderwijs in de betrokken faculteit in het studiejaar 2005-2006 wordt verzorgd. Aangezien het onderwijs van de opleidingen van de faculteit sterk met elkaar verweven is, is niet gekozen voor een gedifferentieerde analyse van de opleidingen Notarieel recht. Uit de tabel blijkt dat voor 80,87 fte aan onderwijscapaciteit beschikbaar is. In totaal wordt het bachelor- en masteronderwijs door 220 medewerk(st)ers (inclusief studentassistenten) verzorgd. Aangezien over de inzet van de twintig student-assistenten geen modelmmatige afspraken zijn gemaakt, is deze categorie in tabel 1 niet opgenomen. Tabel 1: Totale inzet personeel voor onderwijs in de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Leiden (peildatum 31 december 2005) Categorie HL* UHD UD Promovendi + PhD-fellow Docenten Overig WP (tijdelijk) Totaal
M
V
Totaal
aantal 46 15 29 24
fte’s 17,16 5,70 11,45 6,57
aantal 2 7 27 19
fte’s 1,08 3,12 11,92 4,82
aantal 48 22 56 43
fte’s 18,24 8,82 23,37 11,39
17 1
9,51 0,12
12 1
8,82 0,60
29 2
18,33 0,72
132
50,51
68
30,36
200
80,87
Percentage gepromoveerden 98% 100% 86% 0% 7% 50%
* Exclusief hoogleraren met een 0-aanstelling
In tabel 2 is voor de afgelopen vier jaar de staf-studentenratio gespecificeerd op het niveau van de faculteit. Hieruit blijkt dat ten tijde van de visitatie de faculteit een staf-studentratio had van 1:53. De faculteit is van mening dat hiermee een verantwoorde verhouding is gerealiseerd. In 2005 is besloten om een numerus fixus in te voeren, om zo de instroom te beperken. TegelQANU / Juridische Opleidingen Leiden
155
lijkertijd heeft de faculteit van het College van Bestuur financiële ruimte gekregen om haar vaste staf uit te breiden. Deze maatregelen hebben geleid tot de gewenste verbetering van de staf-studentratio en deze zal in het volgend studiejaar naar verwachting onder de 1:40 uitkommen. Tijdens het bezoek heeft de commissie nauwelijks negatieve signalen van zowel docenten als studenten gehoord die betrekking hadden op de kwantiteit van het personeel. Tabel 2:
Jaar 2003/04 2004/05 2005/06 2006/07***
De studenten-docentenratio (peildatum 31 december 2005) Aantal fte onderwijs*
Aantal ingeschreven studenten
Aantal diploma’s**
Aantal studenten per fteonderwijs
Aantal afgestudeer den per fteonderwijs
88,59 81,49 80,87 98,47
4157 4313 4286 3850
1117 1299 1430 1680
47 53 53 39
13 16 18 17
* Aantal fte eerste geldstroom in dienst van de faculteit, peildatum 31 december 2005. De definitie en indelling is conform de jaarlijkse VSNU- (WOPI-)cijfers en verslaglegging in Personeel en Cijfers en SAP-HR. Berekening: aantal studenten/fte onderwijs (hgl+ugd+ud+aio-promovendi+PhDfellow+overig wp+docent). Student-assistenten gelden formeel als OBP, maar verlenen in sommige gevallen wel onderwijsondersteunning. Daar er echter geen modelmatige afspraken over de inzet van student-assistenten in het onderwijs zijn gemaakt, zijn zij hier buiten beschouwing gelaten. ** Dit zijn propedeuse-, bachelor- en doctoraaldiploma’s. *** Prognose.
Beoordeling De commissie heeft vastgesteld dat op dit punt sinds de vorige visitatie veel is verbeterd. Dit is een rechtstreeks gevolg van de extra middelen vanuit het College van Bestuur (half miljoen euro), de instroombeperking van studenten en de doorgevoerde reorganisatie van de wetenschappelijke staf. Ook al is de commissie van mening dat de ratio nog steeds aan de magere kant is, realiseert zij zich ook dat dit niet een geïsoleerd zorgpunt is voor de Leidse faculteit. Daarbij is de commisssie tot de conclusie gekomen dat de huidige staf-studentratio de realisatie van de doelstellingen, en daarmee de basiskwaliteit van het onderwijs, niet in gevaar brengt. De notariële staf is met acht medewerkers klein, waardoor de afdeling kwetsbaar is bij onverwachte uitval. Aangezien de commissie geen klachten van betrokkenen dan wel problemen op dit vlak heeft geconstateerd, is de commissie alles overwegende van oordeel dat over de gehele linie voldoende personeel ingezet wordt om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Bevindingen en overwegingen De faculteit heeft een aantal waarborgen ingevoerd om de kwaliteit van het personeel te garandderen. In 2001 zijn de uitgangspunten voor het kwalitatieve personeelsbeleid bepaald, alsmede 156
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
de formatieopbouw, selectiecriteria en de functiebeschrijvingen. In de functieprofielen is explicciet aandacht gegeven aan de onderwijstaak en de daarvoor benodigde kwaliteiten. Voor elke vacature wordt een sollicitatiecommissie ingesteld. Voor UHD’s en hoogleraren wordden specifieke benoemingsadviescommissies ingesteld, waar de portefeuillehouder onderzoek respectievelijk de decaan zitting in hebben. Waar nodig worden kandidaten gevraagd om een proefcollege te verzorgen. Om professionalisering voor leidinggevenden en medewerkers te bevorderen, werkt de facultteit sinds twee jaar met assessments voor benoemingen op UHD- en hoogleraarniveau. De dimensies waarop de assessments scoren, betreffen aanleg en houding voor onderwijs, onderzzoek en bestuurskwaliteiten. De universiteit heeft met ingang van 2005 een stelsel van resultaat- en ontwikkelingsgesprekkken (R&O-gesprekken) ingevoerd. Met alle leden van het personeel vindt jaarlijks een gesprek plaats. Deze gesprekken worden georganiseerd door de leidinggevenden. Ten tijde van het bezoek van de commissie hadden nagenoeg alle medewerkers inmiddels een dergelijk gesprek gevoerd. De leidinggevende maakt tijdens dit gesprek afspraken met de medewerker over de te behalen resultaten en over de persoonlijke ontwikkeling. Met nieuwe medewerkers wordt binnen twee maanden na binnenkomst een startgesprek gehouden. De vak- en docentevalluaties door studenten vormen de basis voor alle R&O-gesprekken. Indien daarvoor aanleidding bestaat wordt een docent geadviseerd deel te nemen aan een cursus ter verbetering van bepaalde vaardigheden. De meeste opleidingen zijn facultatief. Dat geldt niet voor docenten die Engelstalig onderwijs geven. Zij doen verplicht een toets Engels en volgen de daaruit voortvvloeiende opleidingen. Opdat nieuwe medewerkers zich snel thuis voelen, anderen leren kennen en weten waarvoor ze bij wie moeten zijn, is er met ingang van januari 2006 een introductie- en inwerkprogramma voor alle medewerkers. Tweemaandelijks worden alle nieuwe medewerkers welkom geheten door de decaan, de directeur onderwijs, de directeur onderzoek en de directeur bedrijfsvoerring. Er wordt een korte inleiding gegeven op het onderwijs-, onderzoek- en organisatiebeleid. Ook krijgen de nieuwe medewerkers handboeken over het onderwijs, het onderzoek en het organisatiebeleid, inclusief een overzicht van alle te volgen cursussen, zoals didactiek.). Beginnnende docenten zijn verplicht deel te nemen aan cursussen als ‘Activerend hoorcollege geven’ of ‘Werkgroepen begeleiden’. Voor de individuele professionele ontwikkeling worden afspraken gemaakt over te volgen opleidingen en cursussen. Die zijn nodig om de bij het resultaat- en ontwikkelingsgesprek gemaakte afspraken te realiseren. Voor opleidingen is binnen de begroting een opleidingsbudgget gereserveerd, waar ook coachingstrajecten uit gefinancierd worden. Uit diverse (vak)evaluaties blijkt dat studenten de kwaliteiten van de docenten over het algemmeen positief beoordelen. Ook tijdens de gesprekken is gebleken dat de studenten tevreden zijn over de docenten. De commissie heeft geconstateerd dat de deskundigheid om de doelstellingen en de eindtermmen van de twee programma’s te realiseren, ook aanwezig is binnen het docentencorps. Het team van docenten kent een brede samenstelling van specialisaties.
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
157
Het onderwijsinstituut staat onder operationele leiding van de onderwijsmanager die een aansstelling heeft van 0,8 fte voor deze functie. De onderwijsmanager wordt bijgestaan door een aantal medewerkers (totaal 22,8 fte), zoals studieadviseurs (3,2 fte), beleidsmedewerkers (2,4 fte) en een roostercoördinator (1,0 fte). Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat het personeel voldoende gekwalifficeerd is voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het proggramma. Studenten zijn positief over hun docenten. De commissie heeft een breed scala van specialisaties binnen het notariële docentencorps aangetroffen. Daarbij heeft de commissie vastgesteld dat sprake is van een structureel bij- en nascholingsbeleid voor instromend personneel. Er wordt aandacht besteed aan de (verdere) professionalisering van het docentencorps. Hiervoor is ook op facultair niveau een budget beschikbaar gemaakt. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling De commissie heeft vastgesteld dat voor nieuwkomers adequate procedures omtrent scholing zijn ontwikkeld. De commissie raadt aan didactische vorming voor alle docenten te verplichten. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbevelingen, het oordeel over de basiskwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is.
Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oorddeel met betrekking tot het niveau van het onderwerp Inzet van personeel voor de bacheloren de masteropleiding luidt: voldoende.
3.3.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Bevindingen en overwegingen De faculteit is in 2004 in haar geheel verhuisd naar het pas gerenoveerde en moderne Kamerllingh Onnes-gebouw. Er zijn speciaal ingerichte collegezalen en werkgroepruimten, die zijn uitgerust met de nodige ICT-voorzieningen. In principe worden nu alle colleges in dit gebouw verzorgd, met uitzondering van enkele hoorcolleges in de propedeuse en uiteraard met uitzonddering van die colleges die op de Campus Den Haag worden verzorgd. De bewoners van het gebouw (docenten, studenten en onderwijsondersteunend personeel) zijn zeer tevreden over de nieuwe voorzieningen. Dit blijkt uit evaluaties en uit diverse gesprekkken die de commissie tijdens het visitatiebezoek heeft gevoerd.
158
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
In het Kamerlingh Onnes-gebouw is ook de bibliotheek gehuisvest. In de zelfstudie is vermmeld dat de bibliotheek 176 studentwerkplekken met een computer (waaronder zes raadpleegcomputers) en 228 overige studentwerkplekken kent. De bibliotheek is zeven dagen in de week tot 17.00 uur geopend. Maandag tot en met donderdag is de bibliotheek tot 22.15 uur geopend. De bibliotheek verwerkt jaarlijks gemiddeld 2.500 nieuwe boeken en er zijn circa 1.200 lopende tijdschriftabonnementen. Vanaf januari 2005 participeert de bibliotheek in landelijke (UKB/SURF) licentiedeals met grote uitgevers als Elsevier, Blackwell, Wiley, Springger, enzovoort. Daarnaast heeft de bibliotheek licenties afgesloten op databestanden, zoals Westlaw, Lexis Nexis Academic en Kluwer Plaza. De bibliothecaris wordt bijgestaan door een commissie voor de wetenschappelijke informatievoorziening. Daarin zitten vertegenwoordiggers van elk departement, een lid van het faculteitsbestuur en een student. Ook voor de verdere ontwikkeling van de bibliotheekfunctie is er een beleidsplan. De commissie heeft hiervan kennnisgenomen. Tot midden 2005 gebruikte de faculteit het onderwijsondersteuningssysteem TeleTop. Met ingang van het collegejaar 2005-2006 is de faculteit overgegaan op de digitale leeromgeving Blackboard. Dit systeem wordt in de gehele universiteit gebruikt, waarmee de uitwisselbaarhheid van leermodules binnen de universiteit wordt bevorderd, wat vooral bij major-minorcombbinaties een voordeel is. Het gebruik van de digitale leeromgeving is verplicht voor alle vakken. Blackboard vormt een rijke digitale bijdrage aan het onderwijs en de zelfstudie. In de facultaire template die de basis vormt voor de inrichting van iedere Blackboard-module is rekening gehouden met een aantal andere functies, zoals het doen van aankondigingen, het verspreiden van college sheets, het voeren van discussies en een vraag-en-antwoordrubriek. Naast sheets bevatten de Blackboard-modules ook heel veel andere soorten documenten: podcasts, extra lectuur, videofragmenten, opdrachten, vacatures, oefententamens, regels, handleidingen, stelllingen, foto’s, werkgroepsamenstellingen, arresten, tentamenuitslagen, scriptieonderwerpen, enzovoort. Tijdens de gesprekken heeft de commissie geconstateerd dat de digitale leeromgevving door studenten bij diverse vakken veelvuldig wordt gebruikt, maar dat het gebruik door docenten nog sterk afhankelijk is van de kennis en kunde van de desbetreffende docent(en). De afdeling ICT & Onderwijs (ICT&O) van het Cleveringa Instituut speelt een belangrijke rol bij het begeleiden van docenten in het gebruik van Blackboard. Naast het aanbieden van een basistraining verzorgt de afdeling trainingen op maat, waarbij ook meer geavanceerde onderwerpen aan de orde kunnen komen. Zo zijn docenten geïnstrueerd in het gebruiken van videofragmenten in hoorcollegepresentaties. Ook voor de productie van multimediaal leermatteriaal kunnen docenten een beroep doen op de afdeling ICT&O. De faculteit beschikt binnen het Onderwijs Informatie Centrum (OIC) over een afdeling onderwijsmaterialen waar readers en werkboeken worden gedrukt en verstrekt. Onlangs is de kwaliteit van de readers en werkboeken sterk verbeterd (uniformering van inhoud en presenttatie). In het Handboek Onderwijs is een procedure voor de aanlevering van studiemateriaal bij de afdeling onderwijsmaterialen opgenomen. Studenten kopen boeken bij de reguliere boekhandels; de algemene studievereniging JFV Grotius heeft met één van hen afspraken over korting op de aanschafprijs. Tijdens het visitatiebezoek heeft de commissie ook een rondleiding gekregen in het Kamerllingh Onnes-gebouw. De verschillende aspecten van de voorzieningen, met name de bibliottheek, de ICT-faciliteiten en de leslokalen, hebben veel indruk op de commissie gemaakt.
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
159
Beoordeling De commissie is buitengewoon positief over de aangetroffen voorzieningen voor de beide opleiddingen en is dan ook van mening dat sinds de vorige visitatie goede fundamentele verbeteringen zijn doorgevoerd. Het huidige gebouw met zijn infrastructuur is voortreffelijk te noemen. De gebruikers van de voorzieningen zijn zeer positief over de mogelijkheden en geven aan dat kindderziektes van het gebouw voortvarend zijn aangepakt. Studenten en medewerkers zijn te spreken over de toegenomen bereikbaarheid van docenten en collega’s. De concentratie van de faculteit in één gebouw is dan ook een gouden greep geweest. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de huisvesting en de materiële voorzieningen aan zeer hoge eisen voldoen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is excellent. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is excellent. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Bevindingen en overwegingen In de zelfstudie van de opleidingen wordt het systeem van studiebegeleiding en informatievvoorziening besproken. Hierin staat beschreven dat de begeleiding van de student op diverse manieren plaatsvindt. De meeste studiebegeleiding wordt gegeven door de studieadviseurs. Bij het Cleveringa Instituut zijn vier studieadviseurs werkzaam, waarvan drie in deeltijd. Uiteraard spelen ook docenten een rol bij de studiebegeleiding, vooral in de latere jaren van de studie. Bij de studieadviseurs zijn de volgende taken ondergebracht: • • •
• • •
•
vragen beantwoorden van studenten over studieplanning, problemen bij de studie, vrijsstellingen, herkansingen, overstappen van oude stijl naar nieuwe onderwijsprogramma’s, et cetera; volgen van bindend studieadvies per cohort; gesprekken voeren met studenten met een studieachterstand en het beheren en zonodig aanpassen van het oproepsysteem voor studenten met een dergelijke studieachterstand. Het systeem is in 2003 ingezet en wordt aan de hand van de opgedane ervaring geleidelijk aangepast en geëvalueerd; coördinatie van het studentenmentoraat tijdens de propedeuses; adviezen verstrekken aan examen- en toelatingscommissies; signaleren van knelpunten binnen het onderwijs aan de faculteit en initiatieven nemen of voorstellen doen ter verbetering; adviseren over de inrichting van het onderwijs en het rooster en alles wat betrekking heeft op studentbegeleiding – ook in het kader van het Leids studiesysteem – en op de verhoging van de studierendementen; het analyseren van de onderwijscijfers en het schrijven van toelichtingen daarop.
Iedere studieadviseur ontfermt zich over een deel van de studenten: de groepen zijn alfabetisch ingedeeld naar hun achternaam. Eén van de studieadviseurs is coördinator voor de opleidingen binnen de Campus Den Haag, en in die hoedanigheid het aanspreekpunt voor de studenten aan de Campus. Er is een begin gemaakt met het invoeren van specialismen onder de verschilllende adviseurs, zodat de bekendheid met de verschillende opleidingen en thema’s vergroot kan worden. Een van de studieadviseurs heeft het mentoraat onder haar hoede en begeleidt in die hoedanigheid de studentmentoren. 160
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
In het eerste studiejaar – maar vanaf het academisch jaar 2005-2006 ook tijdens het tweede – krijgen de studenten in overeenstemming met het Leids Studiesysteem drie studieadviezen: eind januari, in april/mei en vóór 1 september. Het laatste advies is bindend van karakter als de student het aantal studiepunten van de BSA-norm niet heeft behaald. In de afgelopen jaren was de norm 30 studiepunten, vanaf het studiejaar 2005-2006 is dat 40 punten. Voordat het laatste, eventuele negatieve (bindend) studieadvies wordt uitgebracht, bekijkt de examencommmissie samen met de studieadviseurs of er persoonlijke omstandigheden zijn waarmee rekenning moet worden gehouden. Ook hanteert de examencommissie een hardheidsclausule. Door middel van het studentenoproepsysteem is de afgelopen drie jaar veel extra tijd gestoken in het opsporen en aanmoedigen van oudestijlstudenten om de studie af te ronden. De faculteit kent verschillende communicatiekanalen naar de studenten. Te denken valt aan voorlichtingsbijeenkomsten voor eerstejaars, masterbijeenkomsten, verschillende websites en de beroepengids. Vóór de aanvang van een nieuw studiejaar is in de (digitale) studiegids informmatie opgenomen over alle vakken (inclusief beschrijvingen) en over de roostering van het onderwijs en de tentamens (inclusief herkansingen). Studenten beschikken op deze manier tijdig over deze voor hen belangrijke informatie. Overigens is dit wat betreft de vakbeschrijvvingen door een uitgebreidere toetsing niet volledig gelukt bij de voorbereidingen voor het jaar 2005-2006. Een belangrijke rol bij de informatievoorziening aan de studenten vormt het Onderwijsinformatiecentrum (OIC). Bij het OIC zijn verschillende processen en taken ondergebracht, zoals de studentenadministratie, roostering van het onderwijs, studentenbalie en het verstrekken van onderwijscijfers. Het studievoortgangsregistratiesysteem ISIS – dat in de gehele universiteit wordt gebruikt – stelt het OIC in staat de registratie uit te voeren van de tentamenresultaten, die zijn vastgesteld door tekenbevoegde docenten. Via een koppeling is ISIS verbonden met het digitale aanmeldsysteem U-Twist, waarmee studenten toegang hebbben tot een aantal opties: aan- en afmelden voor tentamens, werkgroepen en cursussen. Ook biedt U-twist de digitale mogelijkheid voor inzage in de eigen studieresultaten. Tijdens de gesprekken lieten de studenten zich positief uit over de studiebegeleiding. Mede door de nieuwe huisvesting is het aanspreken van de docenten laagdrempelig geworden, waarddoor het directe contact met docenten is verbeterd. Wel gaven enkele masterstudenten aan dat er enige onduidelijkheid bestaat omtrent het kiezen van een afstudeeronderwerp. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de studiebegeleiding van en de informatievoorziening aan studenten adequaat zijn met het oog op de studievoortgang. De opleidingen hebben voldoende monitormomenten wat betreft de voortgang ingebouwd en koppelen dit op gestructureerde wijze via een aantal vastgestelde momenten terug aan de studdenten. De informatievoorziening sluit aan bij de behoeften van de studenten en in de ogen van de commissie zijn voldoende informatiekanalen beschikbaar. Er is sprake van een kleine groep notariële studenten met intensieve contacten onderling en met de docenten, met name in het laatste bachelorjaar en de masteropleiding. Hierdoor verloopt de informatievoorziening aan studenten over het algemeen via de docenten. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
161
Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel met betrekking tot het niveau van het onderwerp Voorzieningen van de bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende.
3.5.
Interne kwaliteitszorg
F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Bevindingen en overwegingen De faculteit heeft in samenwerking met het Interfacultair Centrum voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Nascholing (ICLON) een kwaliteitszorgsysteem ontwikkeld dat is toegespitst op de dagelijkse praktijk van de faculteit. Belangrijke onderdelen van dit systeem zijn de jaarlijkse evaluaties van alle vakken en de driejaarlijkse midterm review als een tussenttijdse, externe kwaliteitscontrole halverwege de accreditatietermijn. Andere evaluatie-instrummenten zijn studentenpanels, studenten/docenten-faciliteitenenquêtes, resultatenevaluaties, jaarprogramma-evaluaties, exitevaluaties en evaluaties door docenten/ondersteunend personneel. Vakevaluaties worden ook gebruikt om de beste docent van het jaar te selecteren. De commissie heeft kennisgenomen van het ‘Protocol kwaliteit onderwijs Cleveringa Instittuut’. In dit protocol is beschreven op welke wijze het kwaliteitszorgsysteem van de faculteit per december 2005 in werking is getreden. Het systeem is opgebouwd uit een tiental bewakkingscycli en geeft per cyclus een beschrijving van de opzet, inhoud, verantwoordelijken en uitvoerenden. De kwaliteitszorg aan de faculteit omvat de volgende elementen: •
• • •
•
162
Elk aspect van de onderwijsorganisatie (zoals eindtermen, programmasamenhang of studdielast) wordt periodiek bewaakt, dat wil zeggen is opgenomen in een bewakingscyclus met een vast controlemoment. Dat moment kan variëren van eens per jaar of zelfs trimestter ten behoeve van jaarlijkse bijstelling, tot eens per zes jaar ter voorbereiding van een accreditatie. Iedere cursus wordt jaarlijks geëvalueerd. Elke bewakingscyclus kent een reeks kwaliteitscriteria waaraan indicatoren zijn toegewezen. Per criterium of cluster van samenhangende criteria, is gewaarborgd dat een ‘op oranje of rood staande’ indicator wordt gevolgd door een verbeterinitiatief; het verbeterinitiatief is geslaagd als de indicator weer ‘op groen springt’. Voor elke bewakingscyclus is vastgesteld wie beleidsverantwoordelijkheid op bestuursnivveau draagt, wie managementverantwoordelijkheid draagt en wie de uitvoerenden zijn; dit geldt ook voor eventuele verbeterprojecten (vaak gaat het om een beperkt aantal functies: zoals decaan, onderwijsdirecteur, onderwijsmanager, beleidsmedewerkers, leden van de opleidingscommissie, vakcoördinatoren). Er is voldoende draagvlak onder de medewerkers van de organisatie. Voorwaarde hiervoor is mede dat het kwaliteitszorgsysteem zo ‘licht’ mogelijk en zo min mogelijk bureaucrattisch is: voorkomen moet worden dat het een papieren exercitie blijft omdat het systeem te arbeidsintensief is. Het moet direct aansluiten op de gang van zaken rond de onderwijsvvoorbereiding en -uitvoering.
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
Voor ieder criterium is een streefnorm geformuleerd. De faculteit maakt hierbij onderscheid tussen kwalitatieve en kwantitatieve normen. Kwalitatieve peiling vindt plaats wanneer de in het criterium gestelde kwaliteitseis niet of onvoldoende zinvol kwantificeerbaar is. In een dergelijk geval vormt een deskundige of een kleine (ad hoc) commissie van deskundigen een oordeel over de stand van zaken, waar mogelijk met behulp van checklists. In deze gevallen wordt in het protocol als streefnorm vermeld ‘voldoet’. Bij kwantitatieve peilingen betreft het in de regel een gemiddelde score op een polaire vijfpuntsschaal. In de meeste gevallen is de streefnorm hierbij dat er minimaal 3,0 gescoord moet worden. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de opleidingen periodiek en systtematisch worden geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding hierbij gebruikmaakt van meerdere evaluatie-instrumenten op verschillende niveaus. Hierbij merkt de commissie wel op dat de curriculumevaluatie op papier adequaat is uitgewerkt, maar zichzelf nog moet bewijzen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Aanbeveling De commissie heeft vastgesteld dat de opleidingen op adequate wijze worden geëvalueerd. Tegelijkertijd stelt zij ook vast dat een aantal elementen van de kwaliteitscyclus alleen op papier staan en daarmee (nog) geen praktijk zijn. De commissie beveelt de faculteit aan om voortvarrend op de ingeslagen weg door te gaan en de plannen verder te implementeren. De commissie benadrukt dat ondanks de bovenstaande aanbeveling, het oordeel over de basiskkwaliteit van de beoordeelde opleidingen voldoende is. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Bevindingen en overwegingen De bestuurlijke verantwoordelijkheid voor alle bewakingscycli ligt bij de onderwijsdirecteur. De onderwijsmanager is aangewezen als algemeen beheerder van het kwaliteitszorgsysteem en wordt hierbij administratief ondersteund. De verantwoordelijkheden liggen dus op facultair managementniveau en niet op opleidingsniveau. Er vindt wel afstemming plaats tussen het managementniveau en de opleidingen. Het coördinatorenoverleg en het gezamenlijke overleg van de docenten die bij één vak betrokken zijn, fungeren daarbij als belangrijke schakel tussen onderwijsinstituut en werkvloer. De opleidingscommissie is een belangrijk orgaan waarin de onderwijsevaluaties worden gevolgd en besproken. Deze per opleiding ingestelde commissies zijn paritair samengesteld en bestaan uit twee stafleden en twee studentleden. De opleidingscommissie heeft circa zes maal per jaar een gezamenlijke vergadering met de overige opleidingcommissies van de faculteit, te weten die van de bachelor- en masteropleiding Fiscaal recht, Rechtsgeleerdheid en Criminologie. De opleidingscommissie heeft een adviserende taak naar de directeur van het onderwijsinstituut en naar het onderwijsbestuur, dat verantwoordelijk is voor de evaluaties en de daaruit voortvQANU / Juridische Opleidingen Leiden
163
vloeiende acties. De opleidingscommissie heeft de ruimte om ook zelf initiatief te nemen door probleempunten die door de leden en hun achterban worden ingebracht, te onderzoeken en daarover verbetervoorstellen te doen. De leden over de opleidingscommissie lieten zich tijdens het bezoek van de commissie positief uit over de mate van terugkoppeling vanuit het onderwwijsbestuur over de genomen maatregelen. De zelfstudie geeft een duidelijk overzicht van de maatregelen die naar aanleiding van de vorige visitatie zijn genomen en de commissie heeft hierin een aantal concrete verbeteringen kunnen constateren. De faculteit heeft 25 aandachts- en verbeterpunten ten aanzien van de inhoud en de organisatie van het onderwijs opgesteld, die vervolgens weer hun beslag hebben gekregen in de zogenaamde ‘Cleveringa-projecten’. Ook geeft de zelfstudie enkele maatregelen die naar aanleiding van de resultaten van evaluaties zijn doorgevoerd. Ook tijdens het bezoek heeft de commissie kennisgenomen van enkele recente verbeteringen die naar aanleiding van vakevaluaties zijn genomen. Zo is het onderdeel Moot Court per 2005-2006 aan het bachelorpprogramma toegevoegd en kent het vak Personen- en familierecht naast hoor- en responsiecollleges nu ook werkgroepen. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de resultaten van de evaluaties de basis vormen voor adequate verbetermaatregelen. De commissie heeft geconstateerd dat sprake is van een gesloten kwaliteitscyclus. De commissie is zeer positief over de wijze waarop de faculteit in staat is gebleken om sinds de vorige visitatie vele belangrijke veranderingen succesvol door te voerren. De snelheid waarmee de faculteit een reeks van veranderingen en verbeteringen heeft doorggevoerd, bewijst dat de faculteit goed in staat is om effectieve maatregelen tot verbetering door te voeren. De actieve rol van de Opleidingscommissie heeft een positief effect op het geheel. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de oplleiding actief betrokken.
Bevindingen en overwegingen Medewerkers worden betrokken via de opleidingscommissie, docentenevaluaties en stafbijeeenkomsten. Studenten worden bij de meeste vormen van evaluatie betrokken (bijvoorbeeld panelgesprekken, opleidingscommissie en vakevaluaties). Ook vervullen de student-assistentten die in de faculteit werkzaam zijn en de studievereniging een belangrijke (informele) rol bij het signaleren van knelpunten. De commissie heeft geconstateerd dat er een sterke band is met alumni en het beroepenveld. Alumni hebben voornamelijk contact via de studievereniging. De afdeling voert op structurele basis overleg met de KNB, waarbij allerlei facetten van de relatie tussen de opleidingen en de eisen van het afnemend veld aan de orde komen. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de belangrijkste stakeholders van de opleiding, te weten de medewerkers, studenten, beroepenveld en alumni, voldoende betrokkken worden bij de interne kwaliteitszorg.
164
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel met betrekking tot het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg voor de bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende. 3.3.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Bevindingen en overwegingen Een belangrijke indicator van het gerealiseerd niveau is voor de commissie de kwaliteit van de scripties. Aangezien de bacheloropleiding geen afstudeerwerk kent, heeft de commissie enkele schriftelijke opdrachten bestudeerd. Volgens de commissie waren de bestudeerde werkstukken over het algemeen van voldoende kwaliteit en ziet zij geen reden tot zorg op dit aspect. Aangezien er ten tijde van de visitatie nog geen eindwerken van de masteropleiding beschikbbaar waren, heeft de commissie haar oordeel gebaseerd op acht recente doctoraalscripties. Het niveau van deze scripties was over het algemeen voldoende tot goed. Hierbij heeft de commisssie geconstateerd dat de beoordeling van de scripties over het geheel genomen overeenkomt met het oordeel van de commissie. In enkele gevallen had de commissie een lager cijfer gegevven. De commissie verwacht dat de toekomstige masterscripties minstens van gelijke kwaliteit zullen zijn. Een andere indicator voor de mate waarin de eindkwalificaties gerealiseerd zijn, zijn de bevinddingen van een alumnionderzoek. Hiervoor heeft de commissie de drie meest recente alumnioonderzoeken gebruikt (2002, 2003 en 2004) die betrekking hebben op de ongedeelde opleiding Notarieel recht. Hieruit blijkt onder meer dat 76% van de afgestudeerden binnen een jaar een functie heeft op wo-niveau. Uit de onderzoeken blijkt ook dat 71% werkzaam is binnen het notariaat (inclusief advocaten- en notariskantoren) en 13% bij een financiële instelling. Beoordeling Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat het gerealiseerde niveau van de bachelor- en masteropleiding in overeenstemming is met de geformuleerde eindkwalificaties. De commissie heeft vastgesteld dat de bacheloropleiding geen integratieve eindtoets kent en beschouwt dit als een gemis (zie ook F10). Toch is de commissie ervan overtuigd dat de gerealliseerde eindkwalificaties van de afgestudeerde bachelor in overeenstemming zijn met de nagesstreefde eindkwalificaties, wat onder meer blijkt uit een analyse van schriftelijke opdrachten en de doctoraalscripties. De beoordeelde doctoraalscripties beschouwt de commissie over het algemeen als voldoende tot goed. De commissie heeft, in het licht van de positief beoordeelde doctoraalscripties en de resultaten van de WO-monitoren, er alle vertrouwen in dat zowel de toekomstige bachelor- als de mastereindwerken van voldoende niveau zullen zijn.
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
165
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Bevindingen en overwegingen Het management van de faculteit hanteert streefcijfers met betrekking tot onderwijsrendemmenten en studieduur. Voor de propedeuserendementen is een streefpercentage van 70% na twee jaar vastgesteld. Vervolgens geldt voor het bachelorrendement (post-propedeuserendemment) een streefpercentage van 70% na drie jaar, 80% na vier jaar en 90% na vijf jaar. Voor de masteropleiding is het beoogde rendement 80% na één jaar en 95% na twee jaar. Deze streefnormen dienen te zijn bereikt in 2009-2010, met aantoonbare progressie in de jaren daarvoor. In de periode 2001-2005 heeft de faculteit enkele maatregelen getroffen om bovengenoemde streefcijfers te halen. Te noemen is een aanscherping van het bindend studieadvies, de invoerring van het studentenmentoraat en een actievere benadering van studenten die minder dan 40 ECTS-studiepunten per jaar halen. De gevraagde KUO-tabellen zijn in de zelfstudie aangevuld met gegevens van de eigen adminnistratie. Uit de gegevens blijkt dat de gestelde streefdoelen nagenoeg worden gehaald. Voor het propedeuserendement geldt dit deels, namelijk als er alleen van de vwo-instroom wordt uitgegaan. Zie ook bijlage 5 voor de rendementcijfers. Beoordeling De commissie stelt vast dat de opleidingen streefcijfers hebben opgesteld voor het onderwwijsrendement. De commissie heeft geen beschikking gehad over zuivere KUO-gegevens wat betreft het rendement van de bachelor- en masteropleiding, omdat sinds de invoering nog onvoldoende jaren zijn verstreken. De commissie is bij haar oordeel afgegaan op de KUOgegevens over de rendementen van de ongedeelde opleiding en de eerste gegevens uit de eigen administratie van de bachelor- en masteropleiding, zoals vermeld in de voor de commissie beschikbare informatie. Hier heeft de commissie uit afgeleid dat de opleiding de streefcijfers van de faculteit ten aanzien van de (post-)propedeuse benadert. De commissie vindt deze resultaten op zich aanvaardbaar, maar hoopt dat de opleidingen de studenten tot een efficciënter studiepatroon stimuleren. Dat neemt niet weg dat de commissie van mening is dat de medewerkers in de sfeer van studiebegeleiding, inrichting van het onderwijs en voorlichting het nodige doen om de geschikte en gemotiveerde student binnen een redelijke periode zijn/ haar diploma’s te doen behalen. De commissie heeft er vertrouwen in dat de genomen maatrregelen zullen bijdragen aan het behalen van de gestelde normen. De commissie is binnen de context alles overwegende van oordeel dat zowel de bachelor- als de masteropleiding voldoet aan het criterium dat geldt voor het facet dat betrekking heeft op onderwijsrendement.
166
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel met betrekking tot het niveau van het onderwerp Resultaten voor de bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende.
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
167
Samenvattend totaaloordeel bacheloropleiding De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding Notarieel recht (deeltijdse en voltijdse variant; locatie Leiden) van de Universiteit Leiden voldoet aan de criteria voor basiskwaliteit.
Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel +
2. Programma
+
3. Inzet van personeel
+
4. Voorzieningen
+
5. Interne kwaliteitszorg
+
6. Resultaten
+
168
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Excellent Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
Samenvattend totaaloordeel masteropleiding De commissie is van oordeel dat de masteropleiding Notarieel recht (deeltijdse en voltijdse variant; locatie Leiden) van de Universiteit Leiden voldoet aan de criteria voor basiskwaliteit.
Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel +
2. Programma
+
3. Inzet van personeel
+
4. Voorzieningen
+
5. Interne kwaliteitszorg
+
6. Resultaten
+
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Excellent Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende
169
Bijlage 1.
Eindtermen bacheloropleiding Notarieel recht
De formuleringen zijn overgenomen uit de aangeleverde informatie. Primair doel van de opleiding is de bachelor uit te rusten met de kennis, inzicht en vaardighedden die noodzakelijk zijn om toegang te krijgen tot de master Notarieel recht. Academische houding 1. De bachelor heeft kennis van en inzicht in het geldende recht alsmede de systematiek (waaronder de grondslagen en dragende beginselen) ervan. 2. De bachelor is vertrouwd met de grondslagen van het recht, van de metajuridische aspectten daarvan, en heeft besef van de eigen aard van de rechtsbeoefening. 3. De bachelor is in staat het recht te begrijpen als discursieve grootheid en heeft inzicht in de wijze waarop het systeem van het recht en het recht met elkaar verbonden zijn. 4. De bachelor is in staat om vanuit het systeem van het recht kritisch te reflecteren op het recht – mede gelet op de grenzen van (deel)vakgebieden – en heeft inzicht in de maatsschappelijke en ethische context waarin het recht zich ontwikkelt en manifesteert. Juridische kennis en professionele vaardigheden 5. De bachelor heeft grondige kennis van en inzicht in het notariële recht (met name de wet op het Notarisambt), de Europeesrechtelijke aspecten van het recht en de volgende deelggebieden van het burgerlijk recht, mede in hun onderlinge samenhang: • ondernemingsrecht, in het bijzonder het rechtspersonen en vennootschapsrecht; • vermogensrecht, in het bijzonder het recht met betrekking tot registergoederen; • erfrecht; • executierecht. 6. De bachelor heeft kennis van en inzicht in: • burgerlijk procesrecht, en het beslag- en faillissementsrecht; • bestuursrecht; • bedrijfseconomie; • alle voor zover van belang voor de notariële praktijkuitoefening. 7. De bachelor heeft voorts basiskennis van de deelgebieden staatsrecht, straf- en strafprocesrrecht, rechtsfilosofie en geschiedenis van het Europese privaatrecht. 8. De bachelor is in staat om juridische teksten waaronder jurisprudentie en wetgeving, te begrijpen en te analyseren, en voor niet-juridische lezers toegankelijk te maken. 9. De bachelor is in staat om een eenvoudig juridisch onderzoek te doen, heeft zich daartoe geoefend in het (snel) verzamelen en interpreteren van juridische informatie, zowel in papieren als in digitale versies, is getraind in het scherp leren onderscheiden van feiten en meningen, en in beantwoording van gestelde vragen. 10. De bachelor is in staat een juridisch gefundeerd antwoord op vragen uit de praktijk in schriftelijke en mondelinge vorm. 11. De bachelor is in staat om een beargumenteerde positie in te nemen in een juridisch debat, en om een standpunt te verwoorden met kracht van argumenten.
170
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
Bijlage 2.
Eindtermen masteropleiding Notarieel recht
De formuleringen zijn overgenomen uit de aangeleverde informatie. Kennis en inzicht 1. De master heeft grondige kennis en inzicht in het geldende recht en in de grondbeginselen en de systematiek daarvan. 2. De master heeft diepgaand inzicht in de behandelde wetten en regelingen, en heeft gronddig inzicht in de onderlinge samenhang van deze wetten en regelingen, inclusief de Europpeesrechtelijke aspecten 3. De master heeft, voor zover van belang van de notariële praktijkuitoefening, grondige kennis en inzicht van de volgende deelgebieden: • belastingrecht; • successierecht en estateplanning; • internationaal privaatrecht; • personen- en familierecht. 4. De master heeft naast de genoemde kennis en inzicht op de diverse notariële vakken, inzzicht in hun samenhang, hun complementariteit, hun overlapping en hun verschillen, en wel ten minste op het terrein van de grondbeginselen, hun maatschappelijke context, de systematiek van wet- en regelgeving, alsmede op het terrein van uitvoering en handhaving en het terrein van consequenties en sancties. Academische en andere vaardigheden 5. De master is in staat om literatuur, juridische bronnen en complexe cases die betrekking hebben op civiel recht en met name onroerend goedrecht, huwelijksvermogensrecht, vennnootschapsrecht, erfrecht, personen- en familierecht alsmede recht met betrekking tot de uitoefening van het Notarisambt en de gebieden, genoemd onder kennis en inzicht diepggaand en in onderling verband te analyseren en te interpreteren, daarbij maatschappelijke, ethische en rechtshistorische aspecten te betrekken, daarover kritische vragen te stellen en vernieuwende juridische oplossingen aan te dragen. De master is verder in staat om dit monddeling en schriftelijk helder te presenteren, zowel voor vakgenoten als voor niet-juristen. 6. De master is in staat om zich, op basis van wetenschappelijk verantwoorde feiten en gegevvens, en op basis van een verantwoorde en controleerbare afweging zelfstandig een mening te vormen over juridisch-maatschappelijke vraagstukken. 7. De master is in staat om actief deel te nemen aan een wetenschappelijk debat op het terrrein van het civiele recht en met name op het terrein van het onroerend goedrecht, het huwelijksvermogensrecht, het vennootschapsrecht, het erfrecht, het personen- en famillierecht alsmede het recht met betrekking tot de uitoefening van het Notarisambt en de gebieden, genoemd onder kennis en inzicht. 8. De master is in staat om zelfstandig een rechtswetenschappelijk onderzoek van enige omvvang op academisch niveau voor te bereiden en uit te voeren (verzamelen van informatie, interpreteren van gegevens, conclusies trekken, evalueren en aanbevelingen en suggesties doen voor verder onderzoek).
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
171
Algemene kwalificatie 9. De master beschikt over die juridische kennis, inzicht en vaardigheden om gekwalificeerd te zijn: • om wetenschappelijk onderzoek te verrichten en toegelaten te worden tot de vervolgsstudie die tot de academische promotie leidt; • voor toelating tot het beroep van kandidaat-notaris; • om op academisch niveau werkzaam te zijn in [woord ontbreekt].
172
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
Bijlage 3.
Programma van de bacheloropleiding Notarieel recht
De formuleringen zijn overgenomen uit de aangeleverde informatie. Jaar 1 Programmaonderdeel Inleiding staats- en bestuursrecht Encyclopedie van de rechtswetenschap Inleiding straf- en strafprocesrecht Rechtsvinding Romeins recht Inleiding burgerlijk recht Inleiding internationaal en Europees recht Keuze uit: • Rechtssociologie • Criminologie • Juridische ethiek • Europese rechtsgeschiedenis • Belastingrecht en belastingbeleid
ECTS 10 10 10 5 5 10 5 5
Totaal
60
Jaar 2 Programmaonderdeel Verbintenissenrecht Bedrijfseconomie Moot Court voor notariëlen Goederenrecht Burgerlijk procesrecht Ondernemingsrecht Inleiding belastingrecht Bestuursrecht algemeen Bestuursrecht bijzonder Geschiedenis van het Europees privaatrecht Totaal
ECTS 10 5 5 5 5 10 5 5 5 5 60
Jaar 3 Programmaonderdeel Vennootschapsrecht Onroerend goedrecht Huwelijksvermogensrecht Erfrecht Notariële wetgeving Rechtsfilosofie Keuzevak (of scriptie indien de student niet zal doorstromen naar de master)
ECTS 10 10 10 10 10 5 5
Totaal TOTAAL BACHELOR
60 180
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
173
Bijlage 4.
Programma van de masteropleiding Notarieel recht
De formuleringen zijn overgenomen uit de aangeleverde informatie. Programmaonderdeel Successiewet en estateplanning Inkomsten- en venootschapsbelasting Privatissimum: Notarieel recht Belasting van rechtsverkeer en BTW Personen- en familierecht Internationaal privaatrecht Scriptie TOTAAL MASTER
174
ECTS 10 10 10 10 5 5 10 60
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
Bijlage 5.
Instroom- en rendementgegevens
Tabel 1 Cohortomvang en samenstelling bachelor Notarieel Recht (voltijdse instroom) * HBO is inclusief de studenten die een schakelprogramma/premaster doen Jaat Cohortomvang met vooropleidingscategorie VWO HBO prop HBO* Buitenland Overig 02/03 7 1 0 2 1 16 1 1 0 5 03/04 4 3 3 13 04/05 32
Totaal 11 23 55
Bron: KUO-tabel B1.1 (VSNU/CBS DocOnderwijsVisitatie 2005-2006) Tabel 2 Bachelorrendement opleidingen (en HOOP binnen instelling) (alle vooropleidingen) Notarieel recht (voltijdse instroom) Cohort Omvang Bachelorrendement opleiding Hoop/inst na 3 jaar na 4 jaar na 5 jaar na 6 jaar >6 jaar >6 jaar absoluut Percentage (cumulatief ), wordt niet vermeld als het totaal kleiner dan 4 is 02/03 11 18 03/04 23 55 04/05
Bron: KUO-tabel B4.2 (VSNU/CBS DocOnderwijsVisitatie 2005-2006) Tabel 3
Ingeschrevenen naar onderwijsvorm en geslacht Notarieel Recht Ingeschrevenen Voltijdopleiding Deeltijdopleiding Duaal Totaal mannen vrouwen Totaal mannen vrouwen Totaal mannen vrouwen Totaal mannen vrouwen
96/97 97/98 98/99 99/00 00/01 01/02 02/03 03/04 04/05 05/06
293 284 267 237 218 197 200 206 232 245
129 133 117 96 87 76 67 64 76 81
164 151 150 141 131 121 133 142 156 164
272 267 253 225 208 184 185 189 209 228
121 126 112 90 84 71 59 57 67 75
151 141 141 135 124 113 126 132 142 153
21 17 14 12 10 13 15 17 23 17
8 7 5 6 3 5 8 7 9 6
13 10 9 6 7 8 7 10 14 11
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Bron: KUO-tabel B9.1 (VSNU/CBS DocOnderwijsVisitatie 2005-2006)
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
175
176
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
BIJLAGEN
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
177
178
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
Bijlage A: Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie mr. W. Duitemeijer (1948) Willem Duitemeijer studeerde Nederlands recht aan de toenmalige Rijksuniversiteit van Utrecht. Van 1975 tot 1990 was hij advocaat in onder meer Groningen. Begin jaren tachtig was hij docent Recht aan de heao te Groningen. Vanaf 1990 heeft Duitemeijer op verschilllende plaatsen als kantonrechter gefunctioneerd. Sinds 1999 is hij werkzaam bij de Rechtbank van Groningen, in eerste instantie als coördinerend vice-president en vanaf 2001 als president. Duitemeijer was als lid van de Raad van Toezicht van de dienst Prisma betrokken bij de verbbetering van de kwaliteitsystemen voor de rechtsprekende macht en als lid van de commissie Leemhuis betrokken bij de reorganisatie van de rechtelijke macht. Duitemeijer is betrokken geweest bij de ontwikkeling van een masterprogramma aan de Rijksuniversiteit van Groningen. In 2005 was hij lid van de visitatiecommissie Additionele beoordeling Rechtsgeleerdheid. prof. dr. J. Herbots (1937) Jacques Herbots was van 1963 tot 1969 docent aan de Lovanium Universiteit te Kinshasa, Congo. Van 1969 tot 2002 was hij docent en hoogleraar aan de Katholieke Universiteit Leuven in Leeropdrachten Contractenrecht en Inleiding tot het recht. Tevens had hij gastaanstellingen aan de Universiteit Antwerpen, KULAK en King’s College. Van 1993 tot 1999 was Herbots eveneens decaan van de Leuvense Rechtenfaculteit en was als zodanig betrokken bij verdere internationalisering, het International House, de invoering van het Master of Law-programma en de oprichting van de Ius Commune Onderzoekschool. Buiten de faculteit was hij assessor bij de Raad van State en plaatsvervangend raadsheer in het Hof van Beroep te Brussel. Herbots was tot 2004 lid van de Hoge Raad voor Justitie. In 2005 was Herbots lid van de visitatiecommmissie Additionele beoordeling Rechtsgeleerdheid. drs. B.M.J. Hermans (1943) Dick Hermans studeerde Psychologie aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Van 1971 tot 1989 was hij als wetenschappelijk (hoofd-)medewerker verbonden aan het Instituut voor Onderzoek van het Wetenschappelijk Onderwijs (IOWO) van deze universiteit. In deze periode heeft hij zich beziggehouden met onderzoek naar studiestaken, onderwijsevaluatie, toetsingsvvraagstukken en de laatste jaren met de ontwikkeling van computer assisted instruction. Van 1989 tot 1995 was hij rector van de Gemeentelijke Scholengemeenschap te Doetinchem. In 1995 werd hij hoofd van het Onderwijs Adviesbureau van de Vrije Universiteit Amsterdam. Het bureau verzorgde kwaliteitsbewaking van het onderwijs en docententrainingen voor de VU en ondersteunde docenten bij de ontwikkeling van ICT-toepassingen in het onderwijs. Van 1997 tot 2000 was hij bestuurslid van de Contactgroep Research Wetenschappelijk Onderwijs. Het bureau werd eind 2001 samengevoegd met het instituut voor Didactiek en Onderwijs. Op verzoek van het College van Bestuur is hij toen invulling gaan geven aan de nieuwe functie van ombudsman voor studenten. Hermans is betrokken geweest bij diverse visitatiecommissies; in 1997 was hij lid van de visitatiecommissie Politicologie, in 2003 van de visitatiecommissie Rechtsgeleerdheid, in 2005 van de visitatiecommissie Additionele beoordeling Rechtsgeleerdhheid en in 2006 van de visitatiecommissie Communicatiewetenschap. prof. mr. E.H. Hondius (1942) Ewoud Hondius studeerde Nederlands Recht te Leiden en Vergelijkend Recht aan de Columbbia University te New York. Van 1966 tot 1980 was hij verbonden aan de Universiteit Leiden, laatstelijk als hoogleraar Burgerlijk Recht. Sinds 1980 vervult hij dezelfde functie aan de Univversiteit Utrecht. Hij publiceert regelmatig over consumentenrecht, Europees privaatrecht en QANU / Juridische Opleidingen Leiden
179
verbintenissenrecht. Hij is hoofdredacteur van de European Review of Private Law en was bijna twintig jaar hoofdredacteur van het Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht en de voorgangger daarvan. Voorts is hij lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en raadsheer-plaatsvervanger in het Gerechtshof Amsterdam. Hij vervulde gastdocentschappen aan de Universiteiten van Gent, Hamburg (Bucerius), Kyoto (Ritsumeikan), Londen (Queen Mary), Paris I en Sydney. prof. dr. A.W. Koers (1942) Albert Koers is per 1 maart 2001 Executive Director van de InterAcademy Council (IAC), een mondiaal opererend wetenschappelijk adviesorgaan voor internationale vraagstukken. Het secretariaat van IAC is ondergebracht bij de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetensschappen (KNAW) in Amsterdam. Koers volgde zijn juridische opleiding aan de Universiteit Utrecht en aan de Harvard Law School. Hij promoveerde (cum laude) in het internationaal visserijrecht. Koers hield zich onder meer bezig met veranderingen in de rechtspraak en het openbaar bestuur, de betekenis van informatisering en onderwijsvernieuwing. Hij was betrokkken bij tal van (overheids-)projecten in binnen- en buitenland en hij was enkele keren decaan van de juridische faculteit van de Universiteit Utrecht. Koers heeft publicaties op zijn naam staan op het gebied van het internationaal recht van de zee, juridische informatica en van de organisatie van de rechtspraak. Hij blijft één dag per week hoogleraar Beleid en Management Rechtspleging aan de Universiteit Utrecht. mevr. M.R. Lantink (1979) Martine Lantink deed in 1998 eindexamen havo aan de Interconfessionele Scholengemeensschap het Westland te ‘s-Gravenzande. In 1999 deed zij eindexamen vwo aan het Luzac Colllege te Den Haag. Vervolgens begon zij in datzelfde jaar haar studie Nederlands recht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. In 2000 begon zij tevens aan de studie Bestuurskunde aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. De eerste twee jaar was zij actief lid bij de Rotterdamsche Vrouwelijke Studentenvereniging. In haar derde jaar (2001-2002) was zij voorzitter van de Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam en voorzitter van de Meesterweek 2002. Het colllegejaar 2003-2004 was zij student-lid van de universiteitsraad. Momenteel heeft zij zitting in de beleidsadviescommissie van de Juridische Faculteitsvereniging van Rotterdam. Lantink was lid van de VSNU-visitatiecommissie Rechtsgeleerdheid 2003-2004 en de daaruit volgende visitatiecommissie Additionele beoordeling Rechtsgeleerdheid. mr. drs. G.J.C. Lekkerkerker (1950) Geert Lekkerkerker studeerde Nederlands en Notarieel recht en Sociaal-economische geschieddenis aan de Universiteit Leiden. Hij werkte lange tijd in de notariële praktijk. In 1986 kwam hij parttime in dienst bij het Notarieel Juridisch Bureau van de Koninklijke Notariële Beroepsoorganisatie (KNB) (destijds Broederschap). In 1991 stapte hij volledig naar de KNB over. In 1994 trad hij toe tot de directie. Lekkerkerker publiceert regelmatig over allerhande vakiinhoudelijke beleidsmatige onderwerpen die het notariaat betreffen en is docent voor een aantal notariële opleidingen. Hij was nauw betrokken bij de ontwikkeling van DigiNotar, een onderneming gericht op notariële diensten in de digitale wereld, en was enige jaren bijzonder hoogleraar aan de Universiteit van Utrecht. prof. dr. J.W. Zwemmer (1945) Jaap Zwemmer studeerde Notarieel recht (afgestudeerd in 1968) en Fiscaal recht (afgestudeerd in 1971) aan de Universiteit van Amsterdam (UvA). In 1975 promoveerde hij. Sinds 1980 is Zwemmer hoogleraar Belastingrecht aan de UvA. Hij was diverse malen decaan van de jurid180
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
dische faculteit en ook eenmaal van de economische faculteit van de UvA en lid van de Raad van Toezicht van het AMC/UvA. Hij is lid van de Koninklijke Academie van Wetenschappen en redacteur/medewerker van diverse fiscale tijdschriften. Naast zijn universitaire werkzaamhheden is hij raadsheer-plaatsvervanger in de gerechtshoven van Arnhem, ’s-Hertogenbosch en Amsterdam.
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
181
182
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
Bijlage B: Bezoekprogramma visitatiebezoek Juridische Opleidingen Leiden RGL= Rechtsgeleerdheid; FR= Fiscaal recht; NR= Notarieel recht Zondag 18 juni Tijdstip 18.00 19.30
Programmaonderdeel Voorbespreking Diner
Maandag 19 juni Tijdstip Programmaonderdeel 08.45-09.00 Welkom door faculteitsbestuur (decaan en onderwijsdirecteur) 09.00-11.15 Management/leiding v.d. opleiding: Onderwijsbestuur RGL / NR / FR, eindverantwoordelijke zelfstudie, visitatiecoördinator, coördinator interne kwaliteitszorg 11.15-11.30 11.30-12.15 12.15-13.00 13.00-13.45 13.45-14.00 14.00-14.45 14.45-15.30 15.30-15.45 15.45-16.30 16.30-17.15 17.15-17.30 17.30-18.00 19.00-21.00 21.00-
Dinsdag 20 juni Tijdstip 09.00-09.45 09.45-10.30 10.30-10.45 010.45-11.45 11.45-12.15 12.15-13.15 13.15-13.45 13.45-14.30 14.30-14.45
Pauze Studenten bacheloropleiding RGL Lunch Studenten masteropleiding RGL Korte nabespreking en identificeren gesprekspunten komende gesprekken Docenten bacheloropleiding RGL Docenten masteropleiding RGL Korte nabespreking Studenten betrokken bij kwaliteitszorg/bestuur (OLC RGL) Docentleden OLC en ExCie RGL Pauze Alumni RGL Diner Nabespreking, formuleren voorlopige conclusies en aandachtspunten, voorbereiding op komende gesprekken en rapportage
Programmaonderdeel Studenten bacheloropleiding FR Studenten masteropleiding FR Korte nabespreking en identificeren gesprekspunten komende gesprekken Docenten bachelor- en masteropleiding FR Studenten betrokken bij kwaliteitszorg/bestuur (OLC FR) Lunch Docentleden OLC en ExCie FR Studenten bacheloropleiding NR Korte nabespreking en identificeren gesprekspunten komende gesprekken
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
183
14.45-15.30 15.30-16.30 16.30-16.45 16.45-17.15 17.15-17.45 17.45-18.15 19.00-21.00 21.00-
Studenten masteropleiding NR Docenten bachelor- en masteropleiding NR Pauze Studenten kwaliteitszorg/bestuur (OLC NR) Alumni FR Alumni NR Diner Nabespreking, formuleren voorlopige conclusies en aandachtspunten, voorbereiding op komende gesprekken en rapportage
Woensdag 21 juni Tijdstip Programmaonderdeel 09.00-09.30 Docentleden OLC en ExCie NR 09.30-10.15 Ondersteunende staf (studieadviseurs, internationalisering, stage, coördinator Campus Den Haag, medewerker Onderwijsinformatiecentrum (waaronder roostercoördinator), beleidsmedewerker) 10.15-11.15 11.15-11.45 11.45-12.45 12.45-13.30 13.30-16.30 16.30-17.00 17.00-18.00
184
Rondleiding / Spreekuur Voorbereiding gesprek Faculteitsbestuur Faculteitsbestuur Lunch Vergadering commissie Mondelinge rapportage RGL, FR en NR Borrel
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
Bijlage C: Checklist voor de onderwijsvisitatie Juridische Opleiddingen Leiden Checklist Universiteit ……………… In deze checklist worden de zes kwaliteitsonderwerpen uit het NVAO-kader opgesomd met per onderwerp een aantal facetten. De checklist wordt tijdens de visitatiebezoeken door de commissie gehanteerd voor intern gebruik. Vóór de afsluitende mondelinge rapportage wordt zij gezamenlijk door de commissie ingevuld en worden de voorlopige scores bepaald. In de slotvergadering van de commissie wordt de definitieve waardering vastgesteld, omdat alle opleidingen dan vergelijkenderwijs op een rij kunnen worden gezet. Per facet wordt in overeenstemming met het NVAO-kader een score toegekend in een vierppuntsschaal (variërend van excellent tot onvoldoende) en per kwaliteitsonderwerp wordt op basis van de scores voor de onderliggende facetten een voldoende of een onvoldoende toegekkend. Daarbij worden de beslisregels conform het NVAO-kader gevolgd. De volgende betekenis werd door de Visitatiecommissie Juridische Opleidingen Leiden aan de scores toegekend: e = g = v= o=
excellent, d.w.z. het kwaliteitsniveau is (nationaal en/of internationaal) een voorbeeld van ‘best practice’ goed, d.w.z. het kwaliteitsniveau stijgt significant uit boven de basisstandaard of norm. voldoende, d.w.z. het kwaliteitsniveau beantwoordt aan de basisstandaard of -norm. onvoldoende, d.w.z. het kwaliteitsniveau voldoet niet aan minimaal de basisstandaard of -norm.
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
185
Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg
6. Resultaten
186
Oordeel (+/-)
Facet
Oordeel (o/v/g/e)
Opmerkingen
F1. Domeinspecifieke eisen F2. Niveau F3. Oriëntatie F4. Eisen wo F5. Relatie doelstellingen en programma F6. Samenhang programma F7. Studielast F8. Instroom F9. Omvang programma F10. Afstemming vormgeving en inhoud F11. Beoordeling en toetsing F12. Eisen wo F13. Kwantiteit personeel F14. Kwaliteit personeel F15. Materiële voorzieningen F16. Studiebegeleiding F17. Evaluatie resultaten F18. Maatregelen tot verbeterring F19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld F20. Gerealiseerd niveau F21. Onderwijsrendement
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
Bijlage D: Dublin-descriptoren Bijlage bij domeinspecifiek referentiekader visitatie Juridische opleidingen Leiden: omschrijvving niveau bachelor- en masteropleiding (‘Dublin-descriptoren’) Kwalificaties bachelor Heeft aantoonbare kennis en inzicht van een vakgebied, waarbij wordt voortgebouwd op het niveau bereikt in het voortgezet onderwijs en dit wordt overtroffen; functioneert doorgaans op een niveau waarop met ondersteuning van gespecialiseerde handboeken, enige aspecten voorkomen waarvoor kennis van de laatste ontwikkelingen in het vakgebied vereist is.
Kwalificaties master Heeft aantoonbare kennis en inzicht, gebaseerd op de kennis en het inzicht op het niveau van bachelor en die deze overtreffen en/of verdiepen, alsmede een basis of een kans bieden om een originele bijdrage te leveren aan het ontwikkelen en/of toepassen van ideeën, vaak in onderzoeksvverband.
Toepassen kennis en inzicht
Is in staat om zijn/haar kennis en inzicht op dusdanige wijze toe te passen, dat dit een professionele benadering van zijn/haar werk of beroep laat zien, en beschikt verder over competenties voor het opstelllen en verdiepen van argumentaties en voor het oplossen van problemmen op het vakgebied.
Is in staat om kennis en inzicht en probleemoplossende vermoggens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een bredere (of multidiscciplinaire) context die gerelateerd is aan het vakgebied; is in staat om kennis te integreren en met complexe materie om te gaan.
Oordeelsvorming
Is in staat om relevante gegevens te verzamelen en interpreteren (meestal op het vakgebied) met het doel een oordeel te vormen dat mede gebaseerd is op het afwegen van relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten. Is in staat om informatie, ideeën en oplossingen over te brengen op een publiek bestaande uit specialisten of niet-specialisten.
Is in staat om oordelen te formuleren op grond van onvolledige of beperkte informatie en daarbij rekening te houden met sociaalmaatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden, die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen. Is in staat om conclusies, alsmede de kennis, motieven en overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten of niet-specialisten.
Bezit de leervaardigheden die noodzakelijk zijn om een vervolgstudie die een hoog niveau van autonomie veronderstelt aan te gaan.
Bezit de leervaardigheden die hem of haar in staat stellen een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter.
Kennis en inzicht
Communicatie
Leervaardigheden
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
187
188
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
Bijlage E: Scores onderwijsvisitatie Juridische Opleidingen Leiden Facet F1 F2 F3 Onderwerp 1 F4 F5 F6 F7 F8 F9 F10 F11 Onderwerp 2 F12 F13 F14 Onderwerp 3 F15 F16 Onderwerp 4 F17 F18 F19 Onderwerp 5 F20 F21 Onderwerp 6
Ba RGL Voldoende Voldoende Voldoende + Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende + Goed Voldoende Voldoende + Excellent Voldoende + Voldoende Goed Voldoende + Voldoende Voldoende +
Ma RGL Voldoende Voldoende Voldoende + Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende + Goed Voldoende Voldoende + Excellent Voldoende + Voldoende Goed Voldoende + Voldoende Voldoende +
QANU / Juridische Opleidingen Leiden
Ba NR Goed Voldoende Voldoende + Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende + Goed Voldoende Voldoende + Excellent Voldoende + Voldoende Goed Voldoende + Voldoende Voldoende +
Ma NR Goed Voldoende Voldoende + Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende + Goed Voldoende Voldoende + Excellent Voldoende + Voldoende Goed Voldoende + Voldoende Voldoende +
Ba FR Goed Voldoende Voldoende + Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende + Voldoende Voldoende Goed + Excellent Voldoende + Voldoende Goed Voldoende + Voldoende Voldoende +
Ma FR Goed Voldoende Voldoende + Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende + Voldoende Voldoende Goed + Excellent Voldoende + Voldoende Goed Voldoende + Voldoende Voldoende +
189