Literair internettijdschrift
CIRCUMPLAUDO
nummer 67 | januari/februari 2014 | 8e jaargang
CIRCUMPLAUDO nummer 67 januari/februari 2014 8e jaargang
-tweemaandelijks verschijnend literair platformAd van der Zwart Marijke Scholten Eric Peterse Redactie
www.circumplaudo.nl Webadres
www.facebook.com/Circumplaudo Facebook
[email protected] E-mail
Kopij kan worden ingezonden naar het bovenstaande e-mailadres. Kopij
Ad van der Zwart Vormgeving website
Marijke Scholten Eindredactie
Eric Peterse Omslagfoto Vormgeving omslag en binnenwerk
Rob den Boer
Beheer facebookpagina
© 2014 Copyright berust bij de betreffende auteurs. Copyright
Deze uitgave is zonder subsidie tot stand gekomen.
2
CIRCUMPLAUDO
Inhoud
Argibald - Cartoons 4, 7, 8, 18, 33 en 34
Karen van Soomeren - Verlaten 5
Hilde A.M. Jutte - Boom, bes, vis, vuur 18
Rob den Boer - Op Rome 19
Leo van der Sterren - Gedichten 35
CIRCUMPLAUDO
3
Argibald
4
CIRCUMPLAUDO
Karen van Soomeren
Verlaten
De schapenwolken pakten samen tot ze een allesverhullende witte deken vormden. Dertien meter beneden mijn voeten veranderden de witte koppen van de golven in rimpelingen. Minuscule zwarte beestjes kietelden mijn huid. Vertwijfeld ging ik op een groot rotsblok zitten en liet mijn benen over de rand van de helling bungelen. Ik had het vele malen meegemaakt en wist wat er ging komen. Een meeuw scheerde rakelings over mijn hoofd en landde een stukje verderop. Arrogant keek het beest over het water uit. ‘We kunnen het hebben,’ zei ik. Mijn toehoorder leek niet onder de indruk en gunde me geen blik waardig. Ik keek om me heen. Op het terrein wisselden keien, kleine netelige struiken en stervend gras elkaar af. De vlakte besloeg vijftig bij twintig meter en een verlaten huis was het enige teken van menselijke bemoeienis. De weg naar de zee was een smal pad dat tussen de rotsen door kronkelde en op zeeniveau het stenenstrand ontmoette. Wat zou ik doen? Het eiland gaf en het eiland nam. Momenteel leek de schaal naar het nemen door te slaan. Ik dacht dat ik weg kon, maar wilde ik het ook? Ik voelde eiland, rook eiland, proefde eiland, hoorde eiland en zag eiCIRCUMPLAUDO
5
land. Het ging nog niet zover dat ik eiland was. De gekte had nog niet toegeslagen. Tenminste, dat dacht ik. Er was niemand om het te bevestigen of te ontkennen. Een zuchtje wind trok weg, kwam terug en bleef. Het zou nog wel even duren voor het los zou barsten. Ik kon blijven zitten en het allemaal aan me voorbij laten trekken. Aan de kleine steiger in de baai lag het zeilbootje. Alles ingepakt, gereed voor vertrek. Het zag er naar uit dat het zou lukken, dat alles werkte. Het was nu of niet. Ik had de motor getest. En zelfs wanneer deze het zou begeven, zou ik mee kunnen liften op de aantrekkende, aanlandige wind. Als ik het er nu op waagde zou het me lukken. Naar de bewoonde wereld varen. Daar waar het onzinnige zinnig leek. Niet zoals hier. Hier was alles rauw en puur. Zuchtend stond ik op. Eigenlijk was er geen keus. Ik kon terugkijken op twee ongestoorde weken. Maar als ik nu niet vertrok, zou ik het noodweer af moeten wachten en zou ik morgen mijn vlucht niet halen en maandag niet op tijd op mijn werk zijn.
6
CIRCUMPLAUDO
Argibald
CIRCUMPLAUDO
7
Argibald
8
CIRCUMPLAUDO
Hilde A.M. Jutte
Boom, bes, vis, vuur
Over de vlakte liepen ze, terug naar de anderen. Die zaten onder de overhangende rotsen bij de rivier, waar ze een kamp hadden gemaakt. Ze droegen biezen manden met bessen en bladeren. Ze spraken niet veel want ze hadden nog niet veel woorden, ze konden de vlakte en de rivier aanduiden en hadden woorden voor man, vrouw, kind, jong en oud. Verder kenden ze nog wat woorden die nodig waren voor de jacht, het vissen in de rivier of het verzamelen van bessen. Dat was het wel zo’n beetje. De losse woorden werden aan elkaar geregen door hoe je erbij keek en de gebaren die je erbij maakte, armgebaren, de bewegingen van je hoofd. Daarom spraken ze ’s nachts ook zo weinig, bijna helemaal niet. Als je elkaar niet kon zien, dan was het moeilijk te begrijpen wat iemand bedoelde, zo zonder gebaren en gezichtsuitdrukking. Ze liepen daar in al hun naaktheid, de man en de vrouw. Ze hadden nog geen weet van kleren en hadden daarom ook geen woord voor naakt nodig en niemand nam er aanstoot aan. Er waren toen ook nog niet zo heel erg veel mensen om ergens aanstoot aan te nemen. De groepjes die er waren, leefden wijd en zijd verspreid. Om hun handen vrij te houden, hadden de man en de vrouw de manden aan taaie liaCIRCUMPLAUDO
9
nen om hun schouders gehangen. De man droeg een lange stok, de vrouw een korte. Die stokken hadden ze om zichzelf te verdedigen tegen grote dieren, niet zozeer tegen mensen van een andere groep. Er waren zo weinig andere groepen dat als je die eens tegenkwam, iedereen blij was en danste en seks met elkaar had. De man keek voortdurend spiedend om zich heen, maar de vrouw was er met haar gedachten niet bij. Tijdens hun tocht hadden ze een spleet in de grond gezien waaruit een damp omhoog kwam. De warmte van die damp had haar aangetrokken, maar de kwalijke geur had haar terug doen deinzen. Ze had niet goed geweten wat te doen. De man had toen paniekerig gedaan en haar daar weggesleurd. Ze hadden hun bessen en bladeren verderop gezocht. Ze had zijn paniek niet goed begrepen, ze hadden nog geen woorden voor gevaar, gif of zwaveldamp. En ze kon hem niet uitleggen wat er nou zo prettig was aan de warmte die de damp had afgegeven. Ze verschoof wat aan het blad op haar schouder, dat haar huid moest beschermen tegen het snijden en schuren van de liaan, de mand was zwaar van bessen. Ze dacht aan die andere keer dat ze zulke warmte had gevoeld, ze was nog maar een kind. Ze hadden door een bos gelopen, op hun hoede want de lucht was zwaar geweest en er hadden steeds dieren langs hen heen gerend, steeds dezelfde kant op. Tot ze plots vlakbij geknetter hadden gehoord, ze waren een bosbrand tegemoet gelopen! Ze was blijven staan om de warme gloed te voelen en naar de wriemelende vlammen te kijken. Ook toen was ze meegesleurd, weg daar vandaan. Ook toen had ze het allemaal niet goed begrepen. Je zou dat moeten kunnen uitleggen; waarom je dingen deed. Daar zouden woor10
CIRCUMPLAUDO
den voor moeten zijn. De man stootte een kreet uit en wees met zijn stok naar een stel bomen. Dat waren de bomen die aan de overkant van de rivier stonden, dat betekende dat ze niet ver meer hoefden. Ze was moe van het sjouwen en lette daardoor meer op de bomen die daar verlokkelijk het einde van hun tocht beloofden, dan op de grond. Ze zag het kuiltje in de grond helemaal niet. Ze zette haar voet op de rand van het kuiltje, de voet schoof weg, haar enkel maakte een rare knik. Omdat ze haar best deed de mand met bessen recht te houden, viel ze raar op haar zij. De pijn sneed door haar enkel en ze schreeuwde van schrik en pijn, maar de mand bleef rechtop, ze verloor maar een paar bessen. De man zette snel zijn mand neer en knielde bij haar. Ze wees op haar pijnlijke enkel, hij betastte die voorzichtig. Ze schrok een beetje terug voor zijn aanrakingen maar liet ze wel toe. Ze wisten niet goed wat er met de enkel was, omdat ze nog zo weinig woorden hadden, was het moeilijk om kennis te delen. Je moest alles eerst eens zelf meemaken. De man voelde of de botten in het onderbeen nog heel leken, dat ging niet erg zachtzinnig en ze schreeuwde weer van pijn. Maar de enkel leek niet gebroken en hij hielp haar overeind, gaf haar haar mand weer aan. Het laatste stuk moest hij haar ondersteunen, ze kon op haar enkel die nu snel dik werd, niet staan of lopen. Het groepje mensen waar ze bij terugkwamen, was blij met de bessen en bladeren, er was wat te eten. Ze hadden al een tijdje geen kudde dieren gezien en het vissen had die dag weinig opgeleverd. Ze waren niet zo blij met de zere enkel. CIRCUMPLAUDO
11
Ze wilden verder, op zoek naar de kuddes, maar dan zouden ze haar achter moeten laten. Dat wilden ze nou ook weer niet, ze was goed in het vinden van bessen. Iedereen riep door elkaar, dat deden ze altijd. Je zei eigenlijk nooit iets tegen iemand speciaal, altijd tegen iedereen die er was, en bij voorkeur allemaal tegelijk. Na veel geroep en drukte, besloten ze het hun god te vragen. Of hun goden. Dat wisten ze zelf ook niet precies. Omdat de oudste van de groep de oudste was, kende die de god of goden al het langst, dus het leek iedereen het beste als Oudste het ging vragen. Oudste liep wat bij de groep weg en ging een eindje verderop bij het water staan. Niet om het één of ander, het was helemaal niet de gewoonte dat je je afzonderde, maar daar hoorde ze het geroep en geschreeuw van de anderen niet zo, daar zou ze het antwoord van de god eerder horen. Ze keek over het water, het zonlicht speelde op het kabbelende water, ze raakte een beetje licht in het hoofd door het bewegelijke spel van glinsteringen. Het leek het goede moment en ze riep over het water naar de god of goden. Er kroop een wolk voor de zon, de schitteringen op het water verdwenen en het werd killer. Dit moest wel een teken zijn. Ze keek naar beneden en zag haar eigen spiegelbeeld, vervormd door de rimpelingen in het stromende water. Dat was vast de god die contact zocht. Oudste knielde neer en nam wat modder in haar handen, van de bodem van de rivier. Door haar gewoel in het water werd de weerspiegeling nog sterker vervormd. Daardoor wist ze nu zeker wat er moest gebeuren. Ze nam de modder mee in haar handen en bracht deze naar de vrouw met de zere enkel. Ze smeerde de modder op de zere 12
CIRCUMPLAUDO
enkel en floot er zachtjes bij. De groep was stil. “We blijven hier, de kuddes zullen naar ons toe komen, hier kunnen ze de rivier over.” Dat kon iedereen wel geloven, de rivier was hier wel breed, maar de oevers waren niet steil en het water was er ondiep. De groep begon weer door elkaar te roepen, tevreden over het besluit en vol bewondering over de daadkracht van hun Oudste. De koele modder verlichtte de pijn in de enkel, de zwelling nam af. En toen de modder opdroogde, werd het moeilijk om de enkel te bewegen, dus bleef de vrouw met de zere enkel zitten waar ze zat. Ze zat er de volgende ochtend nog, toen iedereen eropuit trok. De anderen hadden eerst biezen voor haar verzameld, dan kon ze manden vlechten terwijl ze wachtte tot ze weer kon lopen. Zo gingen drie dagen voorbij, ze vlocht manden en sleep punten aan stokken terwijl de anderen bessen en bladeren verzamelden, vissen vingen, of kleine dieren die zich schuil hielden in het hoge gras op de vlakte. De vierde dag was anders, de ochtendmist bleef lang hangen boven de rivier, de hemel bleef de hele dag vol van wolken en later stak er een kille wind op. De mensen op de vlakte hielden zich warm door veel te lopen en te springen, maar zij zat hier maar stil en huiverde. Haar handen zochten een scherpe steen om de stokken mee te slijpen, de steen die ze de vorige dag had gebruikt, was eerst gebarsten en later in stukken gevallen. Ze vond geen nieuwe steen met een scherp randje dus probeerde ze er zelf één te maken door twee stenen langs elkaar te schampen. Er vlogen geen stukjes vanaf, wat ze ook proCIRCUMPLAUDO
13
beerde, maar ze kreeg het wel wat warmer. Daarom ging ze er maar mee door. Op een gegeven moment spatten er vonkjes van de stenen als ze ze tegen elkaar sloeg. Vol verbazing keek ze wat er gebeurde. Om het nog eens te zien, sloeg ze de stenen nog eens op dezelfde manier tegen elkaar. Ze vonkten weer. Ze deed het nog eens en nog eens. Na een paar keer vloog er een vonk in een hoopje biezen dat naast haar lag, dat vatte vlam. Ze bleef stil zitten, voelde de warme gloed van de vlammetjes. Nu was er niemand om haar weg te sleuren, ze kon dit vreemde verschijnsel eens goed bestuderen. Al gauw waren de biezen opgebrand, ze hinkte wat rond en maakte een nieuw hoopje biezen, sloeg de stenen weer tegen elkaar. Het duurde even voor het weer lukte en de biezen weer brandden. Ze probeerde het vuurtje gaande te houden door er andere dingen op te leggen en ontdekte dat stenen en zand niet brandden, maar takken wel, vooral de dorre. De rook prikte in haar neus en haar ogen. Een paar keer brandde ze haar vingers en een keer dreigde een net gevlochten mand vlam te vatten. Ze leerde al snel dat ze het vuur het beste tussen stenen gevangen kon houden. En dat de warme gloed bleef zolang de vlammetjes wemelden en friemelden. Ze ging zo op in haar nieuwe ontdekking dat ze niet zag dat de avondmist alweer op kwam zetten, en door de warmte van het vuur voelde ze die ook niet. Zo kwam het dat de anderen al terugkwamen en het vuur nog steeds brandde. Iedereen begon gelijk weer door elkaar te roepen, twee wilden er het vuur doven en een ander wilde haar bij de vlammen wegsleuren. Maar het lukte haar om duidelijk te maken 14
CIRCUMPLAUDO
dat dit vuur prettig was, dat het warmte gaf. Ze liet zien dat je erbij kon staan en dat de vlammen dan niet naar je toe kwamen. Er waren er die voorzichtig voelden en al gauw merkten dat ze er hun handen konden warmen, wat fijn was op zo’n kille dag. Eentje draaide zich om en probeerde of hij zijn billen ook kon warmen. Ze liet zien hoe je het vuur gaande kon houden door het hout te voeren. Anderen wilden niks weten van deze nieuwlichterij. Totdat de schemer inviel en ze, bang voor het donker, tussen de anderen wilden zitten. ’s Nachts doofde het vuur uit, de warmte was weg. Terwijl de rest van de groep er in de morgen weer opuitging, bleef ze weer achter, hoewel ze best al weer een beetje kon lopen. Ze had de stenen die vonken gaven bewaard en strompelde wat rond, verzamelde biezen en hout voor een nieuw vuur. Tegen de avond had ze het nieuwe vuur brandend, toen de rest terugkwam, wilde iedereen zich warmen aan die nieuwe gloed. Dit herhaalde zich een paar dagen en omdat de zomer overging in de herfst, werd het warme vuur steeds meer op prijs gesteld. Ze begonnen woorden te maken voor warmte en gloed, vuur en vlammen en noemden de vrouw die het eerste vuur had gemaakt ‘Vuurmaakster’. Na Oudste was zij de tweede in de groep met een naam. Het voelde eerst onwennig, alsof ze iemand anders was dan de rest. Na een poosje kwamen de kuddes en zoals Oudste al had gezegd, moesten die bij hun kamp de rivier over. De vangst van vlees was goed en in de eerste herfstregens deden zij zich te goed aan de overvloed. Daarna trokken ze weg van de rivier, de kuddes achterna naar waar het warmer was. CIRCUMPLAUDO
15
Vuurmaakster kon onderhand weer goed lopen en droeg het geheim van het vuur mee. Al gauw bleek het onhandig dat alleen Vuurmaakster vuur kon maken. Ze hadden haar ook nodig om bessen te zoeken. Omdat Oudste en Vuurmaakster de enige waren met namen, moesten zij maar zeggen hoe het verder moest. Oudste en Vuurmaakster zonderden zich af van de rest om met hun tweeën te kunnen praten. Ze besloten dat er meer woorden moesten komen, dan kon Vuurmaakster de anderen uitleggen hoe je vuur maakte. Het duurde even, het was moeilijk om nieuwe woorden te maken, en vooral was het moeilijk voor de anderen om de nieuwe woorden te begrijpen. Maar toch lukte het en eerst konden er drie vuur maken, toen vijf en toen de hele groep. Ze begonnen steeds meer over het vuurmaken te ontdekken, hoe je stenen kon herkennen die vonken konden slaan bijvoorbeeld, en dat nat hout niet wou branden, en hoe handig droog mos was. En bij elke ontdekking maakten ze nieuwe woorden om er de anderen over te vertellen. Jaren later was op een dag een vuur dat Vuurmaakster had gemaakt zo goed gelukt, dat het een heel eind de nacht in bleef branden. Oudste en nog wat anderen waren dood, Vuurmaakster was nu de oudste, nieuwe mensen waren geboren. De doden hadden ze begraven op de vlakte, dat was zo de gewoonte bij hen. De nacht dat het vuur lang bleef branden ontdekten ze dat het vuur niet alleen warmte gaf, maar ook licht in de duisternis. Ze konden voor het eerst in de nacht elkaars gezichten zien. Een man begon zomaar te praten, in de kring rond het vuur, en iedereen begreep hem, want ze konden zijn gezicht zien, en welke gebaren hij 16
CIRCUMPLAUDO
maakte. De groep zoemde onrustig. Men begon een beetje geschrokken te brommen. Ze wisten niet goed wat er gebeurde. De vrouw die naast de man zat, zei wat en haar begrepen ze ook. De gloed van het vuur liet zien hoe ze erbij keek. Vuurmaakster maakte het vuur uit, hier moest ze eerst over nadenken, wat er nu allemaal gebeurde was zo nieuw, het moest niet uit de hand lopen. Na een tijdje gebeurde het weer, een vuur was goed gelukt en brandde nog heel lang in de nacht. Eerst had iedereen stil gezwegen, een beetje bangig. Maar Vuurmaakster bleef het vuur nieuwe takken voeren, ze wilde dat er weer iemand ging praten. Toen dat uiteindelijk gebeurde, bleek dat gewoon te kunnen. De aarde spleet niet open, het onweer barstte niet los. Vuurmaakster keek aandachtig in het flakkeren van de vlammen, het leek of hun god in de vlammen zat en zei dat het goed was zo. Daarom maakte ze het vuur nu niet uit. Er begon nog iemand wat te vertellen. En weer gebeurde er geen rampen. Vuurmaakster maakte een bezwerend gebaar en iedereen begon te praten, maar nu één voor één. Allemaal deden ze hun zegje, jong, oud, man, vrouw. Tot de vlammen uiteindelijk doofden.
CIRCUMPLAUDO
17
Argibald
18
CIRCUMPLAUDO
Rob den Boer
Op Rome
Een enorm lawaai van banden, piepende remmen en schurend rubber deed Jantien Klutingh heftig opschrikken. In haar binnenspiegel zag ze een grote zwarte auto half op de vluchtstrook staan, met de achterkant op de rijbaan. Precies op een gevaarlijk punt aan het begin van de oprit naar de A2, die daar de brug overging. Gelukkig was er op dat moment geen ander verkeer in de buurt. Omdat de zwarte auto bleef staan, keerde Jantien haar kleine Suzuki met een ferme zwaai om en reed terug naar de plek van het ongeluk. Ze stapte uit en zag de bestuurder versuft achter het stuur zitten. Inmiddels reden er weer auto’s voorbij, maar niemand stopte om te helpen, hooguit hielden de berijders even in om te kijken. Gelukkig begon de chauffeur alweer een beetje te bewegen. Jantien opende het portier en vroeg hoe het ging. Ze bleef tegen hem praten totdat hij voldoende bijgekomen was om de auto zelf veilig aan de kant te zetten. “Ik was een zender aan het zoeken op de radio,” legde hij uit, terwijl hij over zijn nek wreef, “en toen lette ik even niet op. Stom van mij.” “Zal ik het alarmnummer bellen?” vroeg Jantien. “Misschien hebt u een dokter nodig.” “Nee, het gaat wel weer,” zei de man, terwijl hij uit zijn CIRCUMPLAUDO
19
auto stapte. “Het is meer de schrik, ik geloof niet dat ik gewond ben.” Jantien schatte hem in de vijftig. Hij was geheel in het zwart gekleed, zijn pak, zijn overhemd met veterdas en zijn puntlaarzen. Kort geschoren, bijna wit haar, onder een zwarte hoed. “Frank-Jan Heuvelmans,” zei hij, terwijl hij Jantien de hand schudde. Hij liep even om de auto heen om te kijken of alles in orde was, want het was een flinke slip geweest. “Wat een mooie oude wagen heeft u,” zei Jantien bewonderend. De lijnvoering deed denken aan een grote vis, met een brede gewelfde bek tussen zijn ogen. De gitzwarte lak werd geaccentueerd door sierlijsten op de flanken en langs het dak. Boven de achterruit bevonden zich aan weerszijden knipperlichten. De wagen zag er smetteloos uit, net als zijn berijder. “Citroën DS Pallas, bijgenaamd de Snoek,” zei Heuvelmans, “ik heb hem zelf uit Frankrijk geïmporteerd.” Jantien keek naar binnen. Op de achterbank lag een boek, ‘Architectuur van A-Z’. “Waar gaat u naartoe?” vroeg ze. “Op Rome.” “Naar Rome?” “Op Rome,” glimlachte Heuvelmans. Voor de grap hield hij het rechterportier open. “Wilt u meerijden? U bent er zo te horen nog nooit geweest.” “Wacht,” zei Jantien. 20
CIRCUMPLAUDO
Ze zette snel haar auto op de Park + Ride parkeerplaats en stapte daarna zonder aarzelen in. Heuvelmans was verbluft, maar zei niets. Toen hij de zaklantaarn waarmee hij de banden had geïnspecteerd terug in de kofferbak legde, zag hij door het stuk achterruit tussen de geopende kofferklep en de bagageruimte hoe Jantien haar blonde kapsel opnieuw opstak in de binnenspiegel die op het dashboard stond. Hij keek snel weer naar beneden. Rond de veertig, dacht hij, maar ze is nog jong. De spontaniteit, zomaar meegaan. Hij sloot het kofferdeksel en stapte weer in. “Wanneer ga jij op reis, Jantien?” vroeg Heuvelmans, terwijl hij invoegde op de A2. “We zijn toch op reis? Op weg naar Rome!” zei Jantien, die volkomen ontspannen in de comfortabele voorstoel zat. Ad rem, maar ook veelzeggend, dacht Heuvelmans. Iemand vraagt een reiziger gewoonlijk als eerste ‘waar kom je vandaan?’ want hij is als vanzelfsprekend onderweg. Zij had hem gevraagd waar hij naartoe ging. “Deze auto zweeft,” merkte Jantien op. “Toen we wegreden had ik het gevoel dat we opstegen.” “Dit model heeft een speciaal veersysteem,” zei Heuvelmans. “Zelfs als ik uren achter het stuur heb gezeten, stap ik nog zonder vermoeidheid uit.” “Dus dan kunnen we wel in een keer doorrijden naar Rome,” zei Jantien. Heuvelmans vroeg of deze stad een speciale betekenis voor haar had. Jantien had geen verdere aanmoediging meer nodig om CIRCUMPLAUDO
21
haar levensverhaal te vertellen. Als klein meisje had ze vaak op het land naast de A2 rondgeschuifeld, in de buurt van haar ouderlijk huis. Later werden er extra rijstroken aangelegd, maar toen lag het braak en er werd maar zelden gemaaid. Er bloeiden allerlei soorten wilde bloemen, die zij plukte en meenam naar huis. Vriendinnetjes die af en toe meegingen hadden het na een paar keer wel gezien, maar Jantien voelde echt een band met dit stukje land. Het leek onontgonnen gebied dat zij naar eigen inzicht kon modelleren, al deed ze dat vooral ‘s nachts in haar dromen. Ze zou er een huis bouwen van materialen uit de omgeving met een grote moestuin eromheen. Toen ze dat thuis tijdens het avondeten vertelde sprak haar oudste zus spottend over de ‘Republiek Jantien’ en vanaf toen noemde zij ‘haar’ land zo. Op school hield ze er zelfs een spreekbeurt over. Haar klasgenoten vonden het allemaal maar raar. Zou ze dan niet heel eenzaam zijn, werd er gevraagd. Nee, zei Jantien dan, want er razen de hele dag auto’s en vrachtwagens langs. Daarom wilde ze later op haar land een tankstation gaan beginnen met een restaurant erbij. Hoe ging ze dat betalen, was de volgende vraag. Toen het stil bleef, lachte de klas haar genadeloos uit. De volgende dag was Jantien direct na schooltijd alweer naar de autosnelweg gegaan. Er was zoals altijd veel verkeer, maar ze kreeg er geen contact mee. Hooguit met wat kleine kinderen die vanuit de auto naar haar zwaaiden en voor ze terug kon wuiven al te ver weg waren om elkaar echt te kunnen zien. Kon ze maar meerijden met een van de auto ’s, liefst iedere dag een andere. Ze was nieuwsgierig naar de mensen die erin zaten, en waar ze naartoe gingen. Daarvoor 22
CIRCUMPLAUDO
moest ze zichzelf onderdeel zien te maken van die verkeersstroom, want die zou nooit uit zichzelf bij haar republiekje stoppen. ‘A2’ stond er op het rode bordje op de vangrail. ‘E35’ op het groene bordje; dat was de snelweg van Amsterdam naar Rome, had ze in de bibliotheek opgezocht. Vanaf dat moment droomde Jantien dat ze met haar koffertje langs de weg stond te liften en dat een keurige heer in een grote auto haar meenam, op weg naar Rome. Van deze stad kende ze toen nog niet veel meer dan de Sint-Pieter en het Colosseum, waarvan ze beelden op het journaal had gezien. Het was weer eens wat anders dan de camping in Zuid-Frankrijk of het strand in Spanje waar haar klasgenoten met hun families op vakantie gingen. Zelf gingen ze meestal naar het Zwarte Woud of de Ardennen. ‘s Avonds laat zat Jantien vaak, voordat ze ging slapen, in bed met een lijst van alle steden waar de E35 langs kwam. De weg begon in Amsterdam, liep vervolgens naar Utrecht via Arnhem naar Keulen, Frankfurt, dan naar Zwitserland, Bazel, Luzern, via de Gotthardtunnel naar Milaan, Florence en leidde dan uiteindelijk naar: Rome! Als ze op haar land was, volgde ze de auto ’s die passeerden. De geur van uitlaatgassen deerde haar niet. Er zaten altijd wel een paar grote wagens bij met een keurige heer aan het stuur. Iets in haar verhinderde om de vangrail over te klimmen en met opgestoken duim op de vluchtstrook te gaan staan. Gebrek aan durf was het niet. Vanaf het eerste moment dat ze kon lopen, ging ze overal naar binnen en praatte met iedereen. Haar moeder moest haar voortdurend zoeken. Misschien was de droom toen nog aanlokkelijker dan de daad. CIRCUMPLAUDO
23
“Interessant,” zei Heuvelmans. “Wat is er van de droom terecht gekomen?” “Nog niet zoveel,” antwoordde Jantien. “Ik was lerares op een basisschool, maar dat was erg zwaar. Veel kinderen met een taalachterstand enzo. Dat kon ik op den duur niet meer aan.” Haar gedachten dwaalden even af. Heuvelmans keek strak voor zich uit, hoewel hij keurig 100 km/u kruiste. “Later ben ik op een kantoor gaan werken,” vervolgde Jantien. “Door de crisis ben ik die baan helaas kwijt geraakt. Nu zorg ik voor mijn moeder die weduwe is en niet goed meer kan lopen. Af en toe pas ik op de kinderen van een van mijn broers die met zijn gezin bij ons in de buurt woont.” Heuvelmans vroeg zich af of ze dan wel zomaar weg kon als ze haar moeder moest verzorgen. Jantien stelde hem gerust, haar broer en schoonzus of de buren konden komen als dat nodig was. Ze keek achterom en zag het boek over architectuur weer op de achterbank liggen. “Ben je architect?” “Nee,” antwoordde Heuvelmans, “maar het heeft mijn belangstelling.” Het was drie uur in de middag en het verkeer stroomde goed door over de tien rijbanen op dat gedeelte van het traject. Heuvelmans vertelde dat hij voor de wegverbreding vrijwel altijd in de file had gestaan als hij van Amsterdam naar het zuiden reed of andersom. Jantien vroeg zich af waarom hij niet per vliegtuig naar Rome ging. Waarom zo ’n lange afstand per auto afleggen? 24
CIRCUMPLAUDO
Wat ging hij eigenlijk in de Italiaanse hoofdstad doen? Ze wilde het hem vragen, maar Heuvelmans was haar voor. “Zo kan het leven gaan,” sprak hij ineens. “Je ziet een feest en je bent er zelf niet bij.” Hoezo, dacht Jantien, daar hadden we het nog niet over gehad. “Je moet zelf het leven tot een feest maken,” reageerde ze. “Dat is de ellende met veel feesten,” vervolgde Heuvelmans. “Ze worden georganiseerd, omdat je nu eenmaal een feest geeft bij het bereiken van een bepaalde mijlpaal. De genodigden komen, omdat dit van ze wordt verwacht. Er is drank, eten, zo mogelijk een strijkje. En dan moet het ook nog gezellig worden.” “Wij houden het altijd eenvoudig,” zei Jantien. “Bij ons in de familie zit de overdaad altijd in de sfeer.” “Feesten worden leuker als je iedere keer iets nieuws meemaakt,” zei Heuvelmans, “dingen die je inspireren.” Ze naderden Knooppunt Oudenrijn, waar Heuvelmans zijn weg vervolgde op de A2. “Je moet eraf,” waarschuwde Jantien. “De E35 gaat via Arnhem.” “Dat weet ik,” sprak Heuvelmans, “maar zoals je weet zijn er meer wegen die naar Rome leiden en wij koersen op het zuiden.” Zonder aankondiging verliet Heuvelmans de A2 bij de Afslag Nieuwegein en stopte na ongeveer tien minuten voor een café-restaurant, een beetje buiten de bebouwde kom. “Tijd voor koffie,” zei hij. CIRCUMPLAUDO
25
Jantien volgde hem naar binnen en Heuvelmans zocht een tafeltje uit achter in de zaak, met een bank tegen de achterwand. “Zullen we niet bij het raam gaan zitten?” vroeg Jantien. Het was heel erg rustig en er waren plaatsen genoeg. “Nee, dan overzie ik het niet,” zei Heuvelmans. Jantien wilde op een stoel tegenover Heuvelmans plaatsnemen, maar hij vroeg haar naast hem op de bank te gaan zitten. Er kwam een vrouw om de bestelling op te nemen. Ze droeg geen bedrijfskleding, waarschijnlijk was het de uitbaatster zelf. Heuvelmans complimenteerde haar uitvoerig met haar zaak en begon uit te weiden over familieleden van hem die jarenlang een restaurant hadden gehad in de buurt van Zaltbommel. Zo te horen een chique eetgelegenheid, dacht Jantien. Misschien kende mevrouw het wel, vervolgde Heuvelmans, het was tot in de verre omtrek bekend. Die mensen waren nu in Frankrijk een restaurant begonnen. Had mevrouw zijn voiture al gezien, die voor de deur stond geparkeerd? Citroën DS Pallas. Zelf geïmporteerd. Volgens de verkoper was Charles de Gaulle er nog in rondgereden. Of was het Pompidou? Enfin, in ieder geval reed hij er probleemloos in een keer mee naar zijn familie in de Dordogne, als hij daar ging logeren. Dan at hij met zijn familie in het restaurant, met Franse vrienden van hen. Allemaal mensen van niveau natuurlijk, grinnikte Jantien in zichzelf. Al gauw ging het over verse kreeft in de meest verfijnde 26
CIRCUMPLAUDO
soort, met de beste bijpassende mousserende wijnen. De uitbaatster wist een professionele glimlach op haar gezicht te bewaren, terwijl Jantien zich vertwijfeld afvroeg wanneer Heuvelmans in de gaten zou krijgen dat hij zijn hele verhaal hooguit voor de tafeltjes zat te vertellen. Toen Heuvelmans even moest kuchen maakte de uitbaatster van de gelegenheid gebruik: “Wat zal het zijn?” “O ja, neemt u mij niet kwalijk,” zei Heuvelmans. “Ik zit maar te praten. Brengt u ons de kaart alstublieft.” De vrouw legde hem uit dat de keuken op dit middaguur gesloten was. “Dan maar twee koffie,” besliste Heuvelmans. Jantien was inmiddels in een dagdroom verzonken en schrok op toen Heuvelmans haar een por gaf. “Kijk. Dit is zo’n type zaak als jij op jouw landje had willen beginnen. Hoofdstructuur van stenen muren met plat dak en glazen voorgevel. Barretje erin. Vitrine met gebak. Eenvoudige kaart. Altijd hetzelfde.” “Geen romantiek dus, zoals in de Dordogne?” zei Jantien glimlachend. De koffie werd gebracht. “Romantiek is een discussie van een heel ander niveau. Daar kunnen we het een andere keer over hebben. Stel, dit was jouw zaak op jouw landje. Ik kom bij je tanken. Dan wil ik een hapje eten. Wat zie ik dan?” “Een volle tent met vrachtwagenchauffeurs en andere passanten. Er worden maaltijden geserveerd. Buiten staan mensen te roken. Er is ook een winkeltje.” “Het beeld is helder,” glimlachte Heuvelmans. CIRCUMPLAUDO
27
“Waarom heb je het niet gedaan?” vroeg hij vervolgens. Daar moest Jantien over nadenken. “Waarom heb je het niet gedaan?” vroeg Heuvelmans, maar nu zachter, indringender. En hij wenkte de vrouw achter de bar om nogmaals twee koffie. Jantien begon uit te leggen dat haar familie verwachte dat ze zou gaan werken na de PABO. Dan een man ontmoeten, huwelijk, kinderen, net als haar zussen. Een eigen zaak was gewoon geen optie. De financiering was ook een probleem... Heuvelmans viel haar in de rede. “Zoveel redenen, zoveel uitvluchten. Jantien, je had een droom. Je eigen landje bezitten met je eigen winkel. Je hebt je door de hele klas uit laten lachen, omdat je geen antwoord kon geven op de vraag hoe je het ging financieren. Toen je zelf voor de klas stond heb je je weg laten sturen, omdat je met problemen werd geconfronteerd. Nu ben je werkloos.” “Dromen lossen op in je herinneringen,” zei Jantien. “Zeker als de werkelijkheid naarmate je ouder wordt steeds meer tot je doordringt.” “Ik droomde van een Citroën DS,” zei Heuvelmans. “Nu heb ik er een. Het kost me veel geld aan onderhoud en reparaties. Die betaal ik, want ik wil er in blijven rijden.” Jantien wilde vragen wat voor werk hij deed, maar er was iets in de persoon van Heuvelmans dat haar tegenhield om het te doen. “Het is fijn als je een droom kunt verwezenlijken,” zei ze. “Mijn droom, mijn landje, was een vlucht. Ik groeide zorgeloos op in een gelukkig gezin. Toch zocht ik altijd naar iets dat groter was, niet zo tastbaar, liever onbereikbaar zelfs. 28
CIRCUMPLAUDO
Een landje, een eigen zaak, een nederzetting als het ware. Op weg naar Rome...” “Ja, we gaan weer op Rome aan,” sprak Heuvelmans. Na een klein kwartier zaten ze weer op de A2. Het werd drukker op de weg, want het werd spitsuur. “Wat brengt je eigenlijk naar Rome?” vroeg Jantien aan Heuvelmans. “Een groot feest vol nieuwe ontdekkingen?” voegde ze er schalks aan toe. “Nee, op Rome is voor mij een plaats om rustig na te denken,” zei Heuvelmans. Waarom zei hij iedere keer ‘op’ Rome, vroeg Jantien zich af. Misschien kwam hij oorspronkelijk wel uit een hele kleine plaats waar ze nog ‘op het dorp’ woonden en was dat zijn manier van spreken. “Toevallige ontmoetingen, zoals vandaag tussen jou en mij, kunnen heel inspirerend zijn,” vervolgde Heuvelmans. “Je beseft dat, hoezeer je als mens ook van elkaar verschilt, er toch zoveel overeenkomsten zijn. Diversiteit in eenvormigheid...” “... en dat op verschillende bewustzijnsniveaus,” onderbrak Jantien. Heuvelmans vertrok geen spier en zei dat ze volkomen gelijk had. Jantien kende dit soort taalgebruik van vergaderingen met onderwijsmanagers die over beleidsprofielen spraken, terwijl ze geen idee hadden wat het was om een klas vol pubers te moeten motiveren. ‘Je hebt je laten wegsturen’ had Heuvelmans gezegd, nou ja. “Clichés zijn meestal stomvervelend saai,” zei Jantien beCIRCUMPLAUDO
29
daard. “Inspiratie haal ik liever uit een goed boek. Maar in dat van jou past zo te zien alles van A tot Z in één band.” Heuvelmans negeerde de sneer en zei dat het hem beviel dat iemand tegen hem in durfde te gaan. “Dat maakt gesprekken nu inspirerend,” zei Jantien. Heuvelmans nam schijnbaar al een voorschot op het nadenken waarvoor hij naar Rome zei te gaan, want vanaf dat moment was hij lange tijd stil. Jantien droomde langzaam weg, terwijl ze met een schuin oog naar het landschap keek dat aan haar voorbijtrok. Het begon te schemeren en de zon die langzaam begon te dalen, kleurde de lucht oranje. Bij Zaltbommel gaf Heuvelmans richting aan naar rechts en verliet de A2. Ze reden verder over een tweebaansweg tussen uitgestrekte weilanden met af en toe wat bomen. Jantien voorvoelde dat het einde van de rit in zicht was. Na een kwartier sloeg Heuvelmans linksaf en er doemden links enkele boerderijen op. Bij een aantal hoge bomen met een lantaarn aan het begin sloeg hij rechtsaf en reed een oprit op die uitliep op enige parkeerplekken en een aantal garageboxen. Er scheen licht uit de ramen van wat een rijtje huisjes leek te zijn. Het was nu bijna helemaal donker. Heuvelmans liet de motor draaien en liet de koplampen de binnenplaats bestralen. “Buurtschap Rome,” zei Heuvelmans. “Naar men aanneemt heet het hier zo, omdat er overblijfselen uit de Romeinse tijd zijn gevonden. De huisjes zijn oorspronkelijk gebouwd voor de arbeiders van de steenfabriek aan de Maas.” “Op Rome,” glimlachte Jantien. “Het klonk al zo dorps.” 30
CIRCUMPLAUDO
“Mijn moeder woont hier nog, maar de meeste andere bewoners komen van buiten. Die laten de huisjes compleet renoveren en er een stuk aan bouwen. Van binnen zijn het paleisjes.” Er ging een achterdeur open. “Frans, ben je daar?” Heuvelmans draaide het stuur naar rechts en het licht van de koplampen zwenkte mee. Een vrouw van achter in de zeventig werd zichtbaar. Door het geopende portierraam antwoordde Heuvelmans dat hij zo zou komen. Zijn moeder ging weer naar binnen. Jantien had ze niet opgemerkt. “Mijn moeder noemt mij altijd Frans, maar toen ik in Amsterdam ging wonen, ben ik mijzelf Frank-Jan gaan noemen,” legde Heuvelmans uit. “Dubbele namen waren toen in,” zei Jantien knikkend. “Omdat ik voluit Franciscus Johannes Maria heet, naar mijn beide opa’s. Ik vond het mooi om ze beide in mijn roepnaam te herdenken.” Heuvelmans gaf haar zijn kaartje. ‘FJH Grafisch ontwerpbureau ’ las ze. Nu begreep ze de hoed, de veterdas en de DS beter. Hij zag eruit zoals je dat van iemand met zo ’n beroep verwacht. “Maria hoeft van mij niet meer, want bijna iedere Katholieke jongen is in die tijd zo gedoopt,” glimlachte Heuvelmans. “Maria woont in Rome,” merkte Jantien op. “Degenen die menen het meeste recht op haar voorspraak te hebben in ieder geval.” CIRCUMPLAUDO
31
“Je bent kritisch. Dat bevalt me,” zei Heuvelmans opnieuw. “Kritisch op anderen, ja,” bevestigde Jantien. “Je moet gewoon eens wat vaker instappen als mensen de deur voor je open doen. Je zult versteld staan waar je nog eens uitkomt,” zei Heuvelmans. “Waar ben ik nu dan beland?” vroeg Jantien. “Loop maar eens tussen die huisjes door de dijk op,” zei hij. “En jij?” vroeg Jantien. “Ik volg. Even mijn moeder gedag zeggen.” Via een trap kwam Jantien boven op de dijk. Het was een heldere nacht waarin zich een lange fabrieksschoorsteen aftekende in het wegtrekkende zonlicht, dat langzaam oploste in de invallende duisternis. Ze keek naar links, waar buitendijks een wit huis met een zwart geschilderde schuur stond. Het was een ‘Bed & Breakfast’ volgens het bord op de voorgevel, dat ze nog net kon lezen. Voor haar uit ontrolden zich de weidse uiterwaarden van de Maas, die bij daglicht zeker een fantastische groene aanblik zouden geven. Een vergezicht dat zo vertrouwd was dat het de indruk wekte onontgonnen gebied te zijn, waar je nog dwars doorheen kon struinen, kon ontdekken, over kon dromen en nog wilde bloemen kon plukken. Er woonden ook mensen, je kon er stoppen, je kon er overnachten. Op de provinciale weg aan de overkant van de uiterwaarden reden af en toe auto ’s, in beide richtingen, van hier naar daar. Jantien kon de inzittenden niet zien, maar dat was ook niet belangrijk. Heuvelmans stond nu ook op de dijk. Hij zei alleen: “Welkom op Rome.” 32
CIRCUMPLAUDO
Argibald
CIRCUMPLAUDO
33
Argibald
34
CIRCUMPLAUDO
Leo van der Sterren
Gedichten
Gedicht van het zweet Wat je met zweet niet al te stellen hebt. ’t Geklier – hoe zweet een leven kan vergallen. Geen pedagoog of frik die daarvan rept. Geen vorser vorste de gevalsgetallen. Misplaatst als koud het neonzweet uitbreekt. Goedkope domper op dure feestvreugden. Paniek die bossen bougainville kweekt van lichaamsvocht, gekweekt met volle teugen. Ineens ben jij een ander, onbekend, apart, en voor jezelf een heus enigma. Van zweet en zweet alleen het instrument. En elke porie voelt aan als een stigma. Vrees is de bron die nooit opdroogt. Verhuld de reservoirs die zwaartekracht trotseren en die vrees met zichzelf geduldig vult, de nieuwheid en de mate steeds vermerend.
CIRCUMPLAUDO
35
Bouwvakkers De timmerman is nooit voldaan over het pand dat zijn bezit is. Een feil, hoe klein ook, gaapt hem aan en stemt hem vroeg of laat toch bitter. De schilder zal nimmer gereed zijn. Heeft hij zijn witte plicht gedaan – zijn leden vochtig van het zweten –, klampt weer een zwart karwei hem aan. De stukadoor is nergens veilig. Het zeer zinspeelt reeds op het graf, maar onderhanden werk blijft heilig; het bouwvakkerschap lijkt een straf. De metselaar kent heil noch vrede. Tijdens zijn aardse dienstverband zal hij vergeefs zijn tijd besteden aan het heil van zijn levenspand.
36
CIRCUMPLAUDO
Escapisme De telefoon begint te tivoliën. Een klant komt aan de lijn, een koning kwaad: ‘Niks samenwerking, niks synergieën! Bij Levi, jullie leveren te laat. Hier leiden lieden leegte door de luchten. We willen onze waren hebben – nu! Zo niet, dan rot maar in de wrange vruchten. Dan voos maar vet in ranse residu!’ Ik tracht de wond met zwachtels te verzachten van boete doen en menig wollig woord, maar hij wil weten wat hij kan verwachten. Hij brult om brand en maant gemeend van moord. Dan dansen mijn gedachten uit het raam naar het geval weer van Wilson Bekwaam.
CIRCUMPLAUDO
37
De raaf Wie een gedicht beoogt te produceren, over een raaf en wie het zowaar waagt om ook ‘De raaf’ als titel te hanteren, die weet dat hij om moeilijkheden vraagt. Niet enkel vals, de raaf oogt ook aartslelijk. Hij stoot wanstaltige geluiden uit, die duiden op sarcasme door verveling, hij die slechts op bedeling tering spuit. De raaf z’n zede neigt naar het scabreuze. Hij draagt het hart van protocynicus. Zijn zwart gelag verguist de serieuzen. Doodsteken als hij apostolisch kust. Een ravendichter dreigen de legaten: Ovidius, Coleridge, ‘Les corbeaux’ van die Rimbaud – en wil dat nog niet baten tot slot het bare meesterwerk van Poe.
38
CIRCUMPLAUDO
CIRCUMPLAUDO
39
Titel: Een zee van sneeuw Auteur: R. DuBois Aantal pagina’s: 110 ISBN 978-94-91409-16-5 Uitgeverij Nieuwe Druk Prijs: € 15,00 40
CIRCUMPLAUDO
Titel: Brieven, 1985-1986 Auteurs: Jac.P. Meiland & H.A.M. Jutte Aantal pagina’s: 220 ISBN 978-90-79430-00-0 Verkrijgbaar bij Pumbo.nl Prijs: € 16,00 CIRCUMPLAUDO
41
Titel: Ik vond de site beter… Auteur: Argibald Aantal pagina’s: 106 ISBN 978-94-90759-12-4 Uitgeverij: Xtra Prijs: € 9,90 42
CIRCUMPLAUDO